Shelter; a contemporary intervention. Zomertentoonstelling Museum Catharijneconvent t/m 9 September

Zaalimpressie kloostergang met werk van Danh Vo en Kerry James                                                             
                                                                                                                                               Wie als regelmatige bezoeker de doorgaans verstilde expositiezalen van het Catharijneconvent betreedt kan deze zomer zijn ogen waarschijnlijk niet geloven! In de Catharinazaal en Schatkamer vallen de zogenoemde ‘interventies’ met eigentijdse kunst uit de tentoonstelling
Shelter, a contemporary intervention nog niet direct op. Dat wordt anders in de bovenzalen.
Hanson in het Catharijneconvent
De Refter van Museum Catharijneconvent met op de vloer Derelict Woman (1971) van Duane Hanson (coll. Centraal Museum Utrecht)

In de Refter ontmoet ik een oude bekende. Duane Hansons Derelict woman uit 1973. Wist ze mij in de Drentse expositie the American Dream, ter illustratie van de keerzijde daarvan al te raken, hier in het voormalige gasthuis van de Johannieters, is de confrontatie nog groter. Liggend onder een 16e eeuws beeld van de gekruisigde Christus, die volgens de leer voor de zonden der mensheid is gestorven, vraag je je af of deze zwerfster de liefde van God nog gaat meemaken.

Serie Anti Drone Tenten (2013) van Sarah van Sonsbeek

De zomerexpositie in Museum Catharijneconvent is genoemd naar goudkleurige shelters van Sarah van Sonsbeeck, gemaakt van folie dekens die bootvluchtelingen tegen onderkoeling krijgen aangereikt. Haar Anti Drone Tent beschermt de vluchtende mens eveneens tegen herkenning met infra rood vanuit drones. Door de vorm en het materiaal verwijst de tent tegelijkertijd naar geborgenheid en opvang in hedendaagse vluchtsituaties en de oorspronkelijke functie van het Catharijneconvent. Het 16e eeuwse klooster herbergde een gasthuis voor zieken, armen en daklozen.

De hedendaagse kunstwerken van o.a. Daan van Golden, Danh Vo, Marlene Dumas, Frank Ammerlaan en Damien Hirst onderbreken de verstilde sfeer van het Catharijneconvent, waar de geschiedenis van het christendom in Nederland wordt verteld. Ze vormen een schakel tussen verleden en heden.

Voor deze bijzondere expositie hebben het Centraal Museum en het Catharijneconvent de handen ineen geslagen. Aanleiding vormt het 550 jarig bestaan van het oude kloostergebouw. Met haar geschiedenis alleen al kan een boek worden gevuld. Karmelieten moesten hun in aanbouw zijnde klooster in 1528 op last van keizer Karel de V afstaan aan Johannieters. Leden van deze orde moesten hun  klooster annex gasthuis op het Catharijneveld verlaten om plaats te maken voor de bouw van kasteel Vreedenburgh. In het nieuwe Catharijneconvent richtten de Johannieters wederom een gasthuis in. Na de oprichting van de Utrechtse medische faculteit in 1636, kwam de eerste hoogleraar Willem Stratenus hier al met zijn studenten voor ‘bedside-teaching’, waarmee het fundament werd gelegd voor het Utrechtse Academische ziekenhuis. In later tijd fungeerde het Catharijneconvent o.a. als passantenhuis voor soldaten en vonden Belgische refugiés hier tijdens WO I onderdak. Sinds 1979 tenslotte vinden door ontkerkelijking overbodig geworden christelijke objecten hier een veilig onderkomen. Het Catharijneconvent was en is a real shelter.

De tentoonstelling  is samengesteld door Bart Rutten, directeur van het Centraal Museum. In 1997 zag hij in Chicago een expositie waarin kunst uit verschillende culturen in dialoog was opgesteld. Leidraad vormde de behoefte van de mens ‘om een staat van religieuze extase te bereiken’. De huidige expositie is hierop geïnspireerd en ingericht rond de vraag hoe kunstvoorwerpen functioneren en hoe deze ons bewustzijn aanspreken.

Wat doet kunst met je?

Aan kunst kun je plezier beleven, kunst kan je verrijken en aanzetten tot nadenken. Kunst kan je ontroeren en zelfs in vervoering brengen, maar kunst kan ook irritatie of woede opwekken. In een recente publicatie, Kunst is om te huilen beschrijft Anton Erftemeier deze effecten. In deze expositie kom je alle in dit boek beschreven gemoedstoestanden tegen.

Soms worden we door kunst geraakt zonder precies te begrijpen waarom… Niet het verstand maar het gevoel neemt de leiding. Zelf had ik dat bij een van de 20e eeuwse objecten: een lege doos met titel: The book of 100 Questions van James Lee Byars uit 1969. Bij de uitleg waarvan ik mij enigszins bij de neus genomen voelde. Too many questions, denk ik; dit is in een jaren ’70 populaire term zo would be !

Intuïtie vormde ook voor Rutten de leidraad bij zijn object keuze; resulterend in een expositie die uit twee delen is opgebouwd. Rutten combineerde werken uit de vaste collectie van het Catharijneconvent met modern en eigentijds werk van zijn eigen museum en bruikleengevers.

The Altar, Damien Hirst, Centraal Museum
The Altar (2005), Damien Hirst, Coll. Centraal Museum Utrecht, foto: Mike Bink

Bij verschillende werken bestaat een link tussen kunst en religie. Nu eens is religie ver weg, dan weer ervaart de bezoeker een associatie met het geloof, soms ook is religie duidelijk aanwezig. De bedoeling van het plaatsen van moderne kunstwerken in deze historische omgeving is de aandacht van de beschouwer tot nauwkeuriger kijken te prikkelen.

Damien Hirst’s altaar met een kruis en met pinnen doorstoken (heilig) hart uit 2005, opgesteld nabij twee 17e eeuwse altaarstukken van Abraham Bloemaart, past naadloos in de historische kloosteromgeving.

Hier verbaast de bezoeker zich wellicht over de  combinatie van gebruikelijke en ongebruikelijke objecten. Een kruis, ingelegd met gekleurde stenen, die bij nadere beschouwing pillen blijken te zijn. Een schedel als memento mori en een uitvergrote pijnstiller….Intrigerend, maar wat wil de kunstenaar hiermee zeggen? Verwijst die pil naar Karl Marx overtuiging: …Religion ist das Opium des Volkes? De bezoeker mag het zelf invullen.

Pieter d’Hont, Het Gesprek 1960

In de Utrechtzaal sluit een beeldengroepje toepasselijk aan bij de subtitel van de tentoonstelling: een dialoog tussen twee roomskatholieke geestelijken, vervaardigd door ‘stadsbeeldhouwer’ van de vorige eeuw Pieter d’Hont (1917-1997). Als student gingen wij in de jaren ’80 op excursie naar zijn atelier in bolwerk Manenburg. De groep is een hommage aan de door de beeldhouwer bewonderde paus Johannes XXIII, hier nog weergegeven in zijn hoedanigheid van kardinaal Angelo Roncalli, in gesprek met de toenmalige aartsbisschop van Florence, Elia Dellacosta

Aan het begin van de opstelling biedt Daan van Goldens Kompositie uit 1971 in de Catharinazaal een mogelijkheid tot  associatie met de ruim 400 jaar oude florale motieven in het gebedenboek van Beatrijs van Assendelft, links daarvan opgesteld. En, je zou er zo aan voorbij lopen, even naar rechts hangt nog een werk van Van Golden: Sleeping Buddha. Een collage uit 1975, opgewerkt met pareltjes en bloedkoraal. Qua techniek en onderwerp geheel passend in de ontstaanstijd. In de jaren ’70 keerden velen de traditionele westerse kerken de rug toe. In de zoektocht naar gemoedsrust en antwoorden op levensvragen richtte menige westerling zich op Oosterse religies en meditatietechnieken. Nu zie je overal boeddha beeldjes maar Daan van Golden was een van de eersten die zich, na zijn verblijf in het Verre Oosten, door het boeddhisme liet inspireren. Ook de geschilderde bloemmotieven vinden daar hun oorsprong. Voor zijn Kompositie vormde Japans pakpapier de inspiratiebron. Al associërend kwamen mijn gedachten uit bij de kleurrijke florale motieven in de marmeren Moghul paleizen, zoals de Taj Mahal.

Kompositie, 1971, Daan van Golden, collectie Centaal Museum Utrecht
Taj Mahal, Agra, India bloemmotief

Achterin in de volgende ruimte, de Schatkamer, staat eenzaam tussen de sacrale gewaden, een profaan mini jurkje van sleetse geborduurde Chinese zijde met aan de bovenzijde een modern rafelrandje. Een creatie van couturier Jan Taminiau, wiens werk t/m  28 augustus in het Centraal Museum te zien is. Hij knipte het model, dat hij Passe Partout noemde, in 2008 uit een oud kazuifel van een processiebeeld.

Zuster Majella Hoppenbrouwers met ingelegde schedel op schoot uit The New Dress van Roy Villevoye en Jan Dietvorst

Al eerder was in het Catharijneconvent videokunst te zien, zoals Bill Viola’s The Greeting tijdens de Maria tentoonstelling vorig jaar. Nu wordt The New Dress (2016) getoond, een ontroerende film van Roy Villevoye en Jan Dietvorst over het leven van zuster Majella Hoppenbrouwers, die als jonge vrouw naar Papoea-Nieuw-Guinea vertrok. Op een foto zien we de nu 90 jarige missiezuster, geportretteerd in een remake van de nieuwe luchtige jurk, die zij zich voor haar werk in de tropen liet aanmeten. Op haar schoot omklemt ze een met kraaltjes versierde kop gesneld door mannen onder wie zij in de vijftiger en zestiger jaren het woord van God verkondigde. De film zoomt in op de trofeeën van de trotse koppensnellers. Damien Hirst’s met diamanten bezette (afgietsel van een) schedel For the love of God, uit 2008, zou in deze sectie van de tentoonstelling niet misstaan.

Tegelijk met Shelter wordt de nieuwe opstelling van Rembrandt en de Gouden Eeuw gepresenteerd. Bijbelschilderkunst uit de vaste collectie in samenspraak met eigentijdse deels op de bijbel geïnspireerde kunst. Op de begane grond van de westelijke kloostergang krijgt de bezoeker hiervan vast een voorproefje. Een interessante juxtapositie van het vroeg 17e eeuwse portret van dominee Willem Thielen, wiens molensteenkraag zich spannend verhoudt met Ad Dekkers Op-Art Variatie op cirkels no. III uit de jaren zestig.

Ad Dekkers, Variatie op Cirkels no III, in samenspraak met Molensteenkraag van dominee Willem Thielen.

Ook de combinatie Jewish Girl uit 1986 van Marlene Dumas naast Salomon de Brays Jaël, Debora en Barak uit 1635 in de kloostergang boven nodigt uit tot aandachtig kijken. De oudtestamentische heldin Jaël, eveneens een Joods meisje, kijkt de beschouwer over de eeuwen heen indringend aan. Een op het eerste gezicht wellicht wat raadselachtige voorstelling, maar als je goed kijkt zie je een tentpin met, nauwelijks waarneembaar, enkele druppels bloed. Het corpus delicti, waarmee Jaël de vijandige legeraanvoerder Sisera heeft gedood. Mooi voorbeeld van een zogenoemd historiestuk, het genre dat in de 17e eeuw door kunstcritici het meest gewaardeerd werd. Waarom?

Om de voorstelling te begrijpen is kennis nodig. Historieschilders kozen een dramatisch moment uit een mythologisch, historisch of bijbels verhaal, waarvan de betekenis alleen begrepen kan worden door iemand die het verhaal kent. In dit geval het bijbelboek Richteren, hoofdstuk 4. Voorafgaand aan de confrontatie tussen Israeliëten en Kanaänieten voorspelt de profetes Debora dat de vijandige legeraanvoerder niet zal worden gedood door die van de Israëlieten, Barak, rechts in beeld, maar door een vrouw. De voorstelling bewijst haar gelijk en verraadt tevens invloed van de Italiaanse meester Caravaggio, aan wie het Centraal Museum dit najaar een grote tentoonstelling wijdt. Kenmerkend voor diens navolgers is het inzoomen op halffiguren, waarin vaak het contrast tussen jong en oud wordt benadrukt, belicht in een dramatisch chiaro-scuro. De zogenoemde Utrechtse Caravaggisten zijn eveneens bedreven in het treffend weergeven van stofuitdrukking: het zachte incarnaat van Jaëls borsten, de soepele stof van haar openhangende keursje (waarmee ze haar slachtoffer eerder wist te verleiden) naast de harde structuur van Baraks wapenrusting.

Marlene Dumas, The Jewish Girl, 1986, Collectie Centraal Museum Utrecht
Samuel de Bray, Jael, Deborah en Barak, 1635

Dwalend door de museumzalen zie ik behalve schilderijen ook ‘sculpturen’, zoals 3 zuurstofflessen van Sarah van Sonsbeeck.  Alleen het verhaal achter dit materiaal kan boeien. Eilandbewoners van Tristan da Cunha, die dergelijke flessen als gong gebruikten brachten Van Sonsbeeck op het idee voor deze installatie. De kunstenares nam er een mee en liet er een paar in brons namaken. Door ze vervolgens te laten stemmen, kregen de saaie flessen een bijzondere meerwaarde. Wanneer deze met een hamer worden aangetikt klinkt het volgende akkoord: Es, D, G, waarmee het kunstwerk ineens helemaal binnen de kloostermuren past: de beginklanken van Bachs’ Soli Deo Gloria!

Mooi gemaakt, maar eveneens raadselachtig is het roodkoperen beeld van de Vietnamese kunstenaar Danh Vo, die als bootvluchteling naar Nederland kwam. Waar dit werk mij aan doet denken?

Vo_we the people
Danh Vo, We the People (detail), 2011-2014. The Ekard Collection

Aan de manier waarop de onderdelen van vliegtuigvleugels met klinknagels zijn vastgezet, zoals ik met een zitplaats boven de wing vaak heb gezien. En waar zou je dan naar toe vliegen, vraagt de rondleidster met wie ik meeloop. Nou, bijvoorbeeld New York. Helemaal goed, want hier staat het beeld waarvan deze sculptuur -in replica- een onderdeel is. Van de 250 delen die de kunstenaar tussen 2011 en 2014 kopieerde en wereldwijd verkocht, is dit een fragment. Voor wie het niet direct voor zich ziet: u kijkt hier naar een plooival in het gewaad van het Amerikaanse Vrijheidsbeeld. De titel: We the People verwijst naar de beginregels van de Amerikaanse Grondwet. Ook dit werk, dat immigranten bij aankomst in de VS zien, past goed in het voormalig gasthuis. Voor de kunstenaar, die zelf ooit vluchteling was, staat het beeld tevens voor het begrip vrijheid.

Uit de spullen van Danh Vo’s vader hangt in de grote zaal een in schoonschrift gekopieërde brief. Op zich niets bijzonders, zo’n ingelijst stuk papier, maar wanneer je kennis neemt van de inhoud krijg je kippenvel. Aan de vooravond van zijn executie schreef de Franse missionaris Jean-Theophane Venard (1829-1861) de volgende woorden aan zijn vader: .. ‘Wij zijn allemaal bloemen …. welke God plukt in zijn eigen tijd’ ….

Kunst kan op onverwachte momenten ontroeren.

De brief hangt in de grote tentoonstellingszaal, waar ook de met goudverf beklede zadeldeken van Janis Rafa Cover Blue with Red stripes (2018) te zien is en haar film, waarin een  boom wordt begraven (…).

Copper Ribbon_Carl Andre
Carl Andre, Copper Ribbon, 1969, Museum Kröller Möller, Otterlo

In deze ruimte kreeg Bart Rutten de gelegenheid een persoonlijke creatie toe te voegen. Carl Andre overhandigde hem een koperen strip, die hij in een door hemzelf gekozen vorm mocht neerleggen. Aan deze interessante interactie tussen kunstenaar en tentoonstellingsmaker, leverde een onoplettende bezoeker onbedoeld ook nog een bijdrage, waarna het beschadigde object werd verwijderd.

Ammerlaan Untitled
Frank Ammerlaan, Untitled, 2018, Met dank aan Frank Ammerlaan en Upstream Gallery

Elders in de opstelling hangt een in mijn ogen wat smoezelig patchworkje van Frank Ammerlaan (1979). Het is gemaakt van oude restjes stof. Kunstig in elkaar gezet, dat wel. Maar boeiend?

Pas toen ik verderop nog even omkeek zag ik het. Een prachtige ogenschijnlijk driedimensionale creatie van sterren!  Het deed me denken aan de verrassende scheppingen van Maurits Escher die t/m 27 augustus te zien zijn in het Fries Museum.

Kerry James Marshall Vignette
Kerry James Marshall, Vignette, 2003, Defares Collectie

Van de geëxposeerde schilderijen is Kerry James Marshall’s Vignette uit 2003 mijn absolute favoriet. Tegen een idyllische achtergrond rent een zwart mensenpaar weg. Het contrast tussen de lieflijke achtergrond en de hard rennende figuren maakt, wanneer je de scène even op je laat inwerken, een grote indruk. Adam en Eva, verjaagd uit het paradijs? Als stripfiguren die zich na het uithalen van kattenwaad uit de voeten maken. Zwart. Letterlijk en figuurlijk. De kapsels laten er geen twijfel over bestaan, maar er is nog een bewijs; kijk maar goed naar het hangertje van de man. Door Rutten -in het licht van de eerste in Afrika levende mens- terecht als geloofwaardiger beschreven dan de ons bekende witte Adams en Eva’s uit de westerse kunstgeschiedenis. Ook los van de bijbelse context nog steeds actueel. Kennen we ze niet allemaal: zwarte momenten, waaruit we zo hard mogelijk zouden willen wegrennen?

Hatterman Pieta
Nola Hatterman, Pieta of Kruisafname, 1949, Collectie Centraal Museum

De Nederlandse actrice en kunstenaar Nola Hatterman koos in 1949 met haar Kruisafneming eveneens voor een destijds als controversieel ervaren, iconografie. In plaats van de blauwogige donkerblonde Jezusfiguren, bekend van andere schilderijen en bijvoorbeeld de film Jezus Christ Superstar. De rol van Judas kon in de jaren ’70 zelfs nog kritiekloos worden toebedeeld aan een zwarte man…

Hatterman vond in Suriname inspiratie voor deze kruisafname van een zwarte Jezus. Rutten plaatst haar naast een Kruisiging door Pieter Lastman uit 1625. Een werk dat qua emotie, hoewel ingetogener, niet onderdoet voor de luid lamenterende Maria’s van Hatterman. In het Catharijneconvent zult u tevergeefs zoeken naar beelden van Maria met een gekleurde huid. Het Catharijneconvent bezit de Zwarte Madonna van Frans Franscicus uit 2001 maar deze is momenteel niet te zien.

Het bovenstaande is een impressie van een alleszins indrukwekkende tentoonstelling, waarmee het Catharijneconvent haar wellicht wat brave imago heeft afgelegd!

Museum Catharijneconvent: Shelter

Wayne Thiebaud: een retrospectief, verlengd tot en met 28 oktober in Museum Voorlinden, Wassenaar.

Museum Voorlinden, Wassenaar

Tijdens een tropische dag in de duinen van Wassenaar maakte ik kennis met Wayne Thiebaud, wereldwijd bekend, maar niet in Nederland. Met deze zomertentoonstelling -de laatste van een drieluik over Amerikaanse eigentijdse kunst- brengt Museum Voorlinden hier feestelijk verandering in. In de  Bakery Case worden Thiebaud taartjes geserveerd. Deze outdoor coffee corner is geïnspireerd op een onlangs aangekocht gelijknamig werk van de kunstenaar.

Bakery Case in de tuin van Museum Voorlinden
Wayne Thiebaud, Bakery Case

 

Helaas moest de hoogbejaarde kunstenaar verstek laten gaan, maar directeur Suzanne Swarts en collega Barbara verzorgen een rondleiding langs schilderijen met smaakpapillen prikkelende taartjes en ijsjes, die op een warme dag als vandaag, onder je ogen lijken te smelten! Er hangen impressies van enerzijds ‘ontmenselijkte’, ‘geobjectiseerde’ figuren, zoals Swarts het noemt, en anderzijds bijna bezielde objecten…is dat mogelijk? Ja, bij Wayne Thiebaud kan dat.

De variëteit aan alledaagse onderwerpen is groot: doeken met etenswaren: bananen, meloenen, gebraden haantjes, hotdogs en heel veel taartjes, waarin basisvormen als vierkanten, driehoeken en cirkels veelvuldig figureren. De schilder bewaart kennelijk een goede herinnering aan zijn tijd als bakkersknecht!

Ook zijn er vervreemdende typisch Amerikaanse landschappen, maar heel anders dan bijvoorbeeld de landscapes van Robert Birmelin. Deze waren te zien in een tentoonstelling over Amerikaans realisme in het Drents Museum. Birmelin schilderde deze naar Caspar David Friedrich in het licht van de ondergaande zon in een monochroom palet, terwijl Thiebaud bijna kleur tekort komt in zijn uitbundig aangelichte coloriet. In Assen werd zichtbaar gemaakt dat realisme in de kunst in de na-oorlogse jaren naast het Abstract Expressionism, springlevend bleef. Ook Thiebaud, die het dagelijks leven eveneens tot kunst verheft, was daar te zien. Op het eerste gezicht zou je hem tot de Pop Art rekenen, maar bij nadere beschouwing wordt zijn heel eigen signatuur zichtbaar. Kenmerkend voor zijn schilderijen met banketbakkerswaren zijn de pasteltinten die Thibaud rijkelijk aanbrengt.

Pop Art kunstenaars als Andy Warhol, Richard Estes en Ralph Goings daarentegen werkten met een vlijmscherpe toets, waarbij de glad opgebrachte kleuren duidelijk afgebakend zijn.

Of hij nu smakelijk ogende taartpunten schildert, welhaast likbare ijsjes of figuren als objecten, Thiebaud tovert met kleur!  De kleurrijke verf ligt er laag voor laag dik en bijna sculpturaal bovenop. Zelfs het zwart in het paar Churchill schoenen van Joop Caldenborgh, dat Thiebaud speciaal voor de oprichter van museum schilderde, is opgebouwd uit bijna alle kleuren van de regenboog! Met een knipoog naar dit bijzondere kleurgebruik verkoopt de museumshop een likbaar palet in de vorm van grote regenboog lollies, die je ook in Thiebauds Candy Counter terugziet.

De kleuren die wij in het dagelijks leven om ons heen zien zijn, al is dat niet direct waarneembaar, afhankelijk van de belichting door zon- of kunstlicht opgebouwd uit veel verschillende kleuren, aldus Thiebaud. Ook schaduw speelt daarbij een rol. Zelfs ogenschijnlijk donkere schaduwpartijen bevatten kleur. Geraffineerd is de manier waarop Thiebaud bijvoorbeeld in de voorzijde van de Bakery Case diepte suggereert door met een enkele koningsblauwe lijn schaduw te creëren bovenaan het witte schot van de toonbank.
Over het fenomeen schaduw heeft Thiebaud veel nagedacht. … ‘In the shadow everything happens’’Als je in het zonlicht staat en naar een schaduw kijkt, vallen je naarmate je langer staart, steeds meer verschillen op. Men begint de kleurcompositie waar te nemen, dat de randen een andere kleur hebben dan het binnenste deel: dat je de randen van de randen kunt zien.’…                                                   

Zo speelt schaduw in veel van Thiebauds werk een rol. Zijn  bespiegelingen nodigen uit tot goed kijken, en maken de toepassing van slow art, in deze tentoonstelling tot een ware belevenis!

Wayne Thiebaud, Two seated figurs
Wayne Thiebaud, Green dress

Deze bijzondere werking van kleur- en licht-schaduw zie je ook in de Green dress (1996) met beeltenis van een roerloos weergegeven meisje, waarin de schilder met veeg groen op de wang, in de zoom van de jurk en langs de stoelpoten schaduw suggereert. Dezelfde werkwijze is zichtbaar in het beklemmende portret van een man en een vrouw, Two Seated Figures uit 1965, die ook al zitten ze dicht naast elkaar, overduidelijk mijlenver van elkaar verwijderd zijn.

Naar eigen zeggen wordt de 97-jarige nog dagelijks werkende kunstenaar geïnspireerd door oude en moderne meesters als Rembrandt, Vermeer, Velazquez, Cézanne, Willem de Kooning en Edward Hopper. Verwantschap met deze laatste is duidelijk in hun beider vervreemdende, geïsoleerd weergegeven figuren. Solitair, met z’n tweeën of in een groepsportret, zoals Five Seated Figures uit de 60-tiger jaren, dat bij mij associaties oproept met de acteurs van de destijds populaire soap Peyton Place.

Mooi en echt jaren ‘60 is het portret van  Betty and Book (1965-69) uit het Crocker Art Museum. In het voor haar openliggende boek meen ik het portret van één van Thiebauds inspiratiebronnen te herkennen: Cézanne.

Wayne Thiebaud, Girl with Icecream Cone, 1963. Smithsonian Institute, Washington.
Wayne Thiebaud, Betty and Book, 1965-1968

Indrukwekkend zijn de statische in badkleding geportretteerde figuren uit het ‘Beach Boys’ tijdperk. De band opereerde evenals de schilder in California. Thibauds figuren staren uitdrukkingsloos voor zich uit. Een enkele keer meen ik een licht erotische implicatie te bespeuren, zoals in het frontaal, wijdbeens neergezette meisje, dat gretig aan een ijsje likt.

Anders dan bij Hopper staan Thiebauds figuren afgetekend tegen een wit vlak, zonder achtergrond, waardoor deze alle aandacht krijgen.

 

Wayne Thiebaud, reservoir, 1999

Nog even terug naar de Amerikaanse landschappen. Afgezien van de uitgestrektheid zijn de verschillen met Robert Birmelin groot. Deze beperken zich niet tot het kleurgebruik, maar betreffen ook het bij Birmelin (fotografische) realiteitsgehalte. Thiebauds landschappen lijken droombeelden, waarin hij compositorisch stunt met deels abstraherende landschappelijke elementen, waterpartijen en vreemde perspectivische vertekeningen. Thiebaud liet zich hierin inspireren door Piet Mondriaan en Willem de Kooning; de laatste kende hij persoonlijk. De verificatie van deze bewering beveel ik graag aan voor zelfstudie!

Wayne Thibaud, Towards 280, 2000. Wayne Thibaud Foundation
Robert Birmelin, Landscape: Homage to C.D.Friedrich, 1979, William Louis Dreyfus Foundation, Mt. Kisco NY

 

 

Wanneer Amerika in de ban is van het Abstract Expressionisme kiest Wayne Thiebaud -op eigen kracht, hij is autodidact- voor figuratie. Aanvankelijk is hij werkzaam als reclame tekenaar en cartoonist; steeds  op zoek naar een perfect uitgebalanceerde weergave. De naklank hiervan is nog zichtbaar aan de manier waarop hij een outline neerzet, die hij met complementaire kleuren invult. Een contour als een welhaast iriserend lijntje vormt de finishing touch aan de afgebeelde taartjes,  waarmee de laatste zaal als toegift van deze tentoonstelling gevuld is.

Thiebaud, Bridal cake
Thiebaud, Ice cream cones

 

 

 

 

 

Onbekend in Europa, maar beroemd en gewaardeerd in de VS. Als universitair docent aan de University of California gaf Thiebaud jarenlang zijn artistieke visie door aan jongere generaties. In 1994 werd hij gelauwerd met de hoogste onderscheiding op kunstzinnig gebied: de National Medal of Arts.

Een interessante en leuke tentoonstelling in een mooi museum, prachtig gelegen  in de duinen bij Wassenaar. Een bezoek waard!

Link: Museum Voorlinden, Wayne Thiebaud

 

 

 

 

Avant-garde in Groningen. 100 jaar de Ploeg. Tot en met 4 november in het Groninger Museum.

Een Schilderkunstige impressie.

Altink Ploeger
Jan Altink, Ploeger bij Zuidwolde (achterzijde), ca.1925, Particuliere collectie
Altink Egger
Altink, De Egger ca.1925, (voorzijde), particuliere collectie,

In 1918 ging de gevestigde artistieke orde in Groningen op de schop. Pas afgestudeerde studenten van Tekenacademie Minerva richtten 5 juni 1918 een kunstkring op met een toepasselijke naam: De Ploeg. Modern georiënteerde kunstenaars waren welkom. Het was een protest tegen een tentoonstelling georganiseerd door het Kunstlievend Genootschap Pictura, waarvoor alleen Jan Altink was uitgenodigd. De stijl van Altinks inzending, Schuitendiep, die het midden houdt tussen expressionisme en Sisley-achtig impressionisme, wijst al vooruit naar de veranderingen die gaan komen.

Altink Schuitendiep
Jan Altink, Schuitendiep, 1915-1918, particuliere collectie

De nieuwlichters zetten hun credo: …’Wij zijn kinderen van onze tijd en willen daar op alle terreinen van de kunst uiting aan geven’… in 1919 metterdaad om in een eerste expositie, die 1500 bezoekers trok. Zij richten een gezamenlijke werkplaats in boven de drukkerij van H.N. Werkman, de Rode Hel, waar zij etsten en naar naakt model werkten.

Tot en met 4 november is werk te zien van o.a. Jan Wiegers, Jan Altink, Johan Dijkstra, Henk Melgers en Alida Pot in de tentoonstelling Avant-garde in Groningen. De Ploeg 1918-1928.

In de introductiezaal ziet de bezoeker geen schilderijen, maar een solitair opgestelde piano. Met geluid- en filmbeelden wordt de sfeer van de Groninger roaring twenties opgeroepen. De Ploeg beperkte zich niet tot de schilder- en beeldhouwkunst. Ook architecten en dichters haakten aan, en een componist: Daniël Ruyneman. De hedendaagse componist Jan Meiborg tekende voor het arrangement dat hier weerklinkt terwijl de bezoekers een impressie van Ruynemans Le boeuf sur le toit zien en projecties van unieke glasbeelden van Johan Dijkstra.

In de trapzaal van het museum ziet de bezoeker waar de jonge garde tegenaan schopte. Van plint tot plafond hangt werk van onder anderen Otto Eerelman, Jan Veth, Gerrit van Houten, Bernardus Bueninck en de schilderende zussen Barbara en Alida van Houten. Daartussen springt werk van de ‘Groningers’ Hendrik Willem Mesdag en Jozef Israëls in het oog: met zeegezichten en het overbekende Naar moeders graf.

Trapzaal Groningen
Trapzaal Groninger Museum, overzicht 2018

Hierna stapt de bezoeker de kleurrijke wereld van de Ploeg binnen. Werkten veel kunstenaars vòòr 1918 nog in een gedempt, op 17e eeuwse meesters geïnspireerd palet, meteen in de eerste zaal met portretten spatten de kleuren van het doek. Nà 1918 kwam de inspiratie uit een heel andere hoek. Kurend in Davos, sloot Wiegers vriendschap met Ernst Ludwig Kirchner, wiens expressionistische stijl hij in Groningen introduceerde. In de tentoonstelling wordt een tweede, minder bekende inspiratiebron belicht: Vincent van Gogh. Conservator Mariëtta Jansen presenteert de eerste bevindingen van haar onderzoek naar de relatie tussen Van Gogh en de Ploeg. De vraag rijst hoe die noorderlingen in contact kwamen met zijn Franse oeuvre. In 1896 vond in Groningen al een tentoonstelling plaats met werk van Van Gogh. F.H. Bach, docent aan Tekenacademie Minerva, spoorde zijn studenten aan om in het voetspoor van Van Gogh naar buiten te gaan. Ter illustratie staat midden in de zaal met kleurrijke Groninger landschappen, de veldezel van Jan Altink met Het Witte paard uit 1925.

Altink Het witte paard
Zaalimpressie met veldezel van Jan Altink en daarop Het witte paard, 1925, Collectie stichting de Ploeg, bruikleen Groninger Museum

Van Gogh is met 3 tekeningen en twee schilderijen vertegenwoordigd. Ook zonder deze geheugensteuntjes is duidelijk dat Van Gogh als inspiratiebron diende voor de verschillende doeken met zonnebloemen, landlieden en kerkjes door Johan Dijkstra, Jan Altink en Werkman.

Van Gogh Les bêcheurs
Vincent van Gogh, Les bêcheurs,
1889, Stedelijk Museum Amsterdam.
Dijkstra zichters
Johan Dijkstra, Rustende zichters,
1924, Collectie Stichting De
Ploeg, verworven met steun van
Gasunie, bruikleen Groninger
Museum.

 Wanneer Jan Wiegers zijn op Kirchner geïnspireerde werk in de eerste expositie van de Ploeg toont, slaat dat in als een bom!  Zoveel energie en expressie neergezet in onnatuurlijke kleuren was in het Groningse niet eerder vertoond! Andere Ploegleden kijken bij hem de kunst af! Wanneer Kirchner verneemt dat een recensent Wiegers als zijn leerling bestempelt, corrigeert hij hem: …’Wiegers is niet mijn leerling, maar mijn vriend’…

Dat Wiegers c.s. wel degelijk schatplichtig waren aan Kirchner wordt duidelijk bij een rondgang door de thematisch ingerichte expositie. Er zijn portretten, stadsgezichten, landschappen met voor de ploeg typisch hoge horizon en een reeks dubbelzijdig beschilderde doeken. Voordat deze te zien zijn doorloopt de bezoeker een zaal met werk waarin enkele ploegleden een beetje stoeien met het constructivisme. Onder de noemer ‘blokjesfantasie’ wordt werk getoond van Jan van der Zee, Wobbe Alkema en Werkmans ontwerpen voor de aan de Ploeg gelieerde publicatie The Next Call, 6 uit 1924.

Onder het motto een ets als een bom wordt grafiek van Jan Altink getoond, die, als we het mogen geloven nooit zonder een koperplaat de deur uitging. Ook andere Ploegleden leverden grafisch werk o.a. voor de tentoonstellingscatalogi van de Ploeg en  voor het Blad voor de Kunst. In de catalogus wordt een interessante link gelegd met contemporaine ideeën op het gebied van beeldhouwkunst, architectuur en het tijdschrift De Stijl.

Leuk zijn de in het oog springende overeenkomsten tussen houtsnedes en etsen van Wiegers, Kirchner en anderen. Men vergelijke Schaakspelers in Café, (1920) en de  schaakles uitgebeeld in Chez Dicque uit 1935 met de inspiratiebron: Kirchners, Twee mannen van 10 jaar eerder. Altink, Dijkstra, Werkman en Melgers kiezen vooral landelijke scènes met werkpaarden. Liefhebbers van het grafische werk van de Ploeg kunnen ook terecht in het Grafisch Museum Groningen (GRID), waar de expositie Capriolen in Grafiek tot en met 4 november te zien is.

Dijkstra Chez Dicque
Johan Dijkstra, Chez Dicque, ca.
1931, Particuliere collectie
Wiegers schaakspelers
Jan Wiegers, Schaakspelers in café, 1920, Groninger Museum

 

 

 

 

 

 

Als welkome aanvulling op hun karige inkomen ontwierpen leden van de Ploeg ook affiches voor eigen lezingen, tentoonstellingen en voor derden. Zoals een plakkaat voor een zeilwedstrijd, en reclame waarop rookwaren van het merk Multatuli, compleet met portret van Eduard Douwes Dekker, wordt aangeprezen.

Dijkstra Multatuli
Johan Dijkstra, Affiche ‘Rookt het
seriemerk Multatuli’, 1920, Stichting
Johan Dijkstra, Groningen
Dijkstra affiche naakt
Johan Dijkstra, Affiche ‘Naakt, Expositie De Ploeg 1923, Stichting Johan Dijkstra, Groningen.
Advertentie Naaktmodellen
Advertentie in het Groninger
Dagblad van 8 januari 1925. Groninger
Archieven (1740-2266).

 

 

 

 

 

 

 

Voor een expositie met naakt schilderijen werd in 1923 een in rood uitgevoerde affiche ontworpen. Een krantenknipsel in de catalogus leert hoe de schilders aan hun modellen kwamen.

Tegen een rode achterwand, verwijzend naar de Rode Hel, zijn een aantal van de destijds geëxposeerde werken te zien, waaronder Jan Wiegers in onnatuurlijke kleuren geportretteerd Zittend naakt.

Wiegers zittend naakt
Jan Wiegers, Zittend naakt, 1925. Groninger Museum

De naaktsessies verliepen ‘onberispelijk’, vertelt een ooggetuige. Een boerendeerne van ‘t Hogeland ging voor de schilders van de Ploeg uit de kleren. Ze was niet alleen gekomen, maar had haar ‘galant’, een marechaussee meegebracht. Op haar bevel: …’kleed je daar maar uit’… legde ook hij zijn uniform af, wat aanleiding gaf tot de nodige hilariteit. Een ets van Johan Dijkstra toont hun ontblote lijven. Bijzonder voor die tijd is Henk Melgers doek met Twee naakten, uit 1926, waarvoor een witte vrouw en zwarte man model stonden. In Johan Dijkstra’s Negerportret uit 1926 herkennen we hetzelfde model.

Dijkstra naakt paar
Johan Dijkstra, Naakt paar (Jantje Bolt en haar ‘galant’), ca. 1926, Stichting Johan Dijkstra, Groningen.
Johan Dijkstra’s Negerportret, 1926, Groninger Museum
Melgers twee naakten zwart wit
Henk Melgers, Twee naakten 1926, Particuliere collectie

 

 

 

 

 

 

 

Toen het werk van de Ploeg in de voorjaarstentoonstelling van het Stedelijk in Amsterdam werd getoond hoopte kunstcriticus Cees de Dood dat de Groninger kunstenaars invloed zouden krijgen op de Hollandse schilderkunst… ‘t zal zeer bijdragen tot het vergrooten van den rijkdom van uitdrukkingsmiddelen’ ….

Altink fietsers Boterdiep
Jan Altink, Fietsers langs het Boterdiep, 1925, Groninger Museum,

Onder de noemer oerprovincialisme wordt een aantal Groninger landschappen getoond. Kenmerkend zijn werken van staand formaat en niet zelden een oplopende weg naar een hoge horizon, zoals in Altinks Fietsers lang het Boterdiep.

 

 

 

 Verschillende doeken zijn -typisch voor de Ploeg- dubbelzijdig beschilderd. Niet zozeer als artistieke keuze, maar ingegeven door geldnood. Zo gebruikte Jan Wiegers de keerzijde van het in expressionistische trant geschilderd Meisje met pop als drager voor een traditionele beeltenis van zijn moeder.

Wiegers meisje met pop
Jan Wiegers, Meisje met
pop, ca. 1925, Groninger Museum
Menke Wiegers Bolt
Jan Wiegers, Portret van Menke Wiegers-Bolt, 1932, Groninger Museum.

 

 

 

Het kunstje van dubbelzijdig beschilderde doeken had Wiegers ook afgekeken van Kirchner. In 1919 meldde deze dat hij moest bezuinigen op zijn materialen, maar… …’godzijdank heeft het doek twee kanten’…

Behalve het geluk dat latere eigenaren twee-voor-de-prijs-van-een kregen, verschaft de achterzijde ook een inkijkje in de herkomst- en receptiegeschiedenis van het werk. Ook wisselde de oorspronkelijke goede en keerzijde nog weleens van positie, zoals Wiegers Meisje met Pop. Hier ligt aldus Marietta Jansen ook nog werk te wachten.

Nu en dan beschilderde ook Johan Dijkstra zijn doeken aan twee kanten. Een groter contrast tussen de verso en recto zijde is nauwelijks denkbaar, met enerzijds een  mondaine straatscène, Le soleil est dans la rue (1926) en anderzijds een impressie van het Erf van Blauwborgje.  Deze bij Ploegleden geliefde locatie inspireerde Alida Pot in de vroege jaren ’20 zelfs tot een hele reeks in grove, pasteuze toets opgezette werkjes.

Pott Blauwborgje
Alida Pott, Blauwborgje, slagschaduw, ca. 1920, Collectie Stichting De Ploeg, legaat Thijs Martens en Annemarie Martens-
Bonnema, bruikleen Groninger Museum
Dijkstra le soleil
Johan Dijkstra, Le soleil est dans la rue, 1926, Stichting Johan Dijkstra, Groningen.

 

 

 

 

Behalve in de Groninger ommelanden vonden leden van de Ploeg inspiratie in het stadsleven. Behalve het Blauwborgje was Café Dik een belangrijk trefpunt. De ploegleden doopten het café, als mannen van de wereld, om tot Chez Dicque. Beide locaties figureren veelvuldig in de getoonde  schilderijen.

George Martens schakelde moeiteloos tussen boerenthema’s en mondaine stadsscènes: …’wat een contrast anders, ’s morgens die boeren… ’s avonds dat gedoe in zoo’n speelzaal ‘…Van zijn hand is het doek People in the Street, met onmiskenbaar ook invloed van Kirchner.

Wiegers Music Hall
Jan Wiegers, Music Hall, 1921-1959, Groninger Museum, verworven met steun van de BankGiro Loterij

Wiegers brengt het stadsleven eveneens kleur- en contrastrijk in beeld in Music Hall; waarin de gezichten schetsmatig met donkere contouren zijn aangezet. Het werk fungeert tevens als campagnebeeld.

 

 

 

 

 

Melgers Ploeger
Henk Melgers, Ploeger op het land, 1927, Groninger Museum, bruikleen Gemeente Groningen.

Bij Henk Melgers zien we hetzelfde contrast tussen stads- en plattelandsthema’s. De bekendste naklank daarvan is -waarschijnlijk zonder dat de bewoners het beseffen- de gevelversiering met [op Melgers geïnspireerde] ploegende boer die je bij fietstochtjes op het platteland vaak tegenkomt.

 

Altink na het bezoek
Jan Altink, Na het bezoek, 1925, Groninger Museum.

In 1926 becommentarieert een kunstcriticus van de Telegraaf het werk van de Ploeg  dat hij in 1926 in een Amsterdamse Galerie ziet: Jannes de Vries beschikt over een beschaafd palet van kleuren, maar het kleurgebruik van de andere Ploegdeelnemers oordeelt hij …’soms van een verschrikking, welke barbaarsch aandoet’… Over Altink is hij niet erg te spreken, maar …‘Toch is Jan Altinks landweg met vrouwen zeker niet zonder verdienste’….

 

 

Onder de noemer expressionisme uit het hooggebergte wordt de link met Kirchner zichtbaar. Tijdens een tweede verblijf in Davos schilderden Kirchner en Wiegers elkaars zelfportret. In Groningen zijn ze weer even samen: Ernst Ludwig Kirchners Portret van een Holländischer Maler im Atelier -Jan Wiegers-,  en het tegenbeeld, Jan Wiegers Portret van Kirchner. Nota bene de vergelijkbare compositie tegen een rode achtergrond, een soortgelijk kleurengamma en lijnvoering en de – letterlijk en figuurlijk- vrijwel identieke hand van schilderen. Beide hadden, getuige de onafscheidelijke pijp, bovendien tabak aan hun longkwalen!  Destijds heel gewoon; mijn grootvader was zwaar astma patiënt, maar een sigaartje op zijn tijd… In een jaar later door Dijkstra met dezelfde ingrediënten geschilderd portret van Jan Wiegers, ontbreekt de pijp evenmin!

Kirchner Wiegers
Ernst Ludwig Kirchner, Holländischer
Maler im atelier – Jan Wiegers – 1925, . Kirchner Museum, Davos.
Wiegers Kirchner
Portret van Kirchner in atelier, 1925, Groninger Museum, verworven met steun van de Vereniging Rembrandt en de Stichting De Groot-Brugmans.

 

 

 

 

 

Tijdens zijn eerste verblijf in Davos had het toeval Wiegers en Kirchner bij elkaar gebracht. Voldoende hersteld om het kuuroord te verlaten, betrok Wiegers een boerenhuisje met de idyllische naam ‘das Lärchenhüsli’. , gelegen naast een groot huis “In den Lärchen’. De buurman bleek Ernst Ludwig Kirchner. Ook al benadrukte Kirchner later de vriendschappelijke relatie, Wiegers leerde wel degelijk van Kirchner. Niet alleen qua themathiek, compositie en uitwerking, maar ook in het gebruik van materialen olieverf gemengd met benzine en bijenwas. En grafisch werk dat ontstond door inkrassen met spijkers en naalden. In deze tentoonstelling is te zien dat hij deze nouveautés niet voor zichzelf hield.

 

Dat Kirchner, aan wie een aparte zaal gewijd is, in Wiegers landschappen niet ver weg is verbaast niet, maar in Wiegers Groninger landschap met kanaal herken ik nog een inspiratiebron: de vroege Kandinsky, met Sneeuwlandschap in Murnau uit 1909. De catalogus leert dat ik dit goed gezien heb. In 1913 werd in Groningen door Pictura een tentoonstelling georganiseerd met werk van Kandinsky. Het Groningse publiek had niet veel op met de artistieke nieuwlichterij. Een criticus van het Nieuwsblad van het Noorden probeert daar in 1913 verandering in te brengen; …’laat u zich niet teveel afschrikken door den eersten indruk’….

Wiegers Groninger Landschap
Jan Wiegers, Groninger landschap met kanaal, 1923, Groninger Museum, aangekocht met steun van de Vereniging Rembrandt en de Stichting J.B.Scholtenfonds.
Kandinsky sneeuwlandschap
Wasily Kandinsky, sneeuwlandschap bij Murnau, Hermitage, St.Petersburg

 

 

 

 

 

Onder de noemer Moderne Ideeën, tenslotte zijn een aantal Ploegcreaties van iets later datum te bewonderen. Diverse impressies van het genoemde Blauwborgje door Alida Pot. Altink geeft dit plekje in een welhaast abstract-impressionistische stijl  weer. Deze uitspanning even buiten de stad betekende heilige grond voor de leden van de Ploeg. Tijdens de oprichtingsvergadering werd Blauwborgje als naam voor de kunstkring geopperd en enkele jaren nadat de boerderij in vlammen was opgegaan, werd de as van Alida Pott hier verstrooid.

Altink Blauwborgje
Jan Altink, Blauwborgje, 1926, Particuliere collectie
Job Hansen, Dijk, hek, huis
Job Hansen, Dijk, hek, huis (Dijkschut),
1929, Collectie Stichting De Ploeg, verworven met steunvan Theo W. Niemeijer, bruikleen Groninger Museum

Op Altink geïnspireerd schetste Job Hansen in 1929 een zogenoemde benzinerel met een impressie van een dijk. Daarbij liet hij vloeibare was, olieverf en benzine over de triplex plaat lopen.

In deze zaal ook werk van Jan Jordens, Jan van der Zee en de architect Jacob Gerard (Job) Hansen wiens Huizen en Martinitoren uit 1928  Wim Pijbes inspireerde tot een lofzang op zijn geboortestad in het magazine van het Groninger Museum.

Beleef, zie en hoor de artistieke resultaten van de Ploeg tot en met 4 november in het Groninger Museum.

Groninger Museum: Avant Garde in Groningen, 100 jaar De Ploeg

Voor activiteiten en manifestaties in het Ploegjaar: www.deploeg100jaar.nl

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Van Gogh & Japan – Van Gogh Museum, tot en met 24 juni.

Vincent van Gogh, Kreupelhout met twee figuren, 1890, Cincinnati Art Museum, legaat van Mary E. Johnston

Weer een expositie over Vincent van Gogh. Wat valt er nog te vertellen?

De tentoonstelling Van Gogh – Japan, die eerder in Sapporo, Tokyo en Kyoto te zien was, laat zien dat je niet raakt uitgepraat over Van Gogh. Zestig schilderijen en tekeningen vertellen het verhaal van Vincents fascinatie voor Japanse prenten en het imaginaire beeld dat hij van dat exotische land had.

Toen Vincent van Gogh februari 1888 het enerverende Parijs verruilde voor Arles, had het daar -uitzonderlijk voor die streek- gesneeuwd. Arles zag er in zijn ogen Japans uit schrijft hij aan Theo: …’het is hier helemaal Japan’… Hoe hij op die gedachte kwam wordt -met wat fantasie- duidelijk bij het zien van sneeuwlandschappen verbeeld in Japanse prenten.

Vincent van Gogh, besneeuwd landschap met Arles in de achtergrond, 1888, Privécollectie

Tot en met 24 juni toont het Van Gogh museum Japanse prenten uit Vincents verzameling. Hij bezat zo’n 600 ukiyo-e, kleurenhoutsneden met beelden van de zogenoemde vlietende wereld. Geisha’s en haar bezoekers, acteurs uit het Kabuki theater, impressies van de natuur en landschappen met een steeds wisselende blik op de Fujiama. Een deel daarvan, compleet met gebruikssporen, is in het prentenkabinet te zien. Van Gogh bewaarde ze op stapels en pinde ze aan de muur en zo zijn ze hier ook aan de wand geprikt!

In verschillende schilderijen zijn de Japanse prenten die Van Gogh als inspiratiebron gebruikte herkenbaar. Behalve zijn overbekende Brug in de Regen uit 1887, waarin hij nog dicht bij het grotendeels gekopieerde voorbeeld bleef, zijn andere directe en indirecte inspiratiebronnen zichtbaar. Daarnaast ziet de bezoeker hoe Van Gogh zich de Japanse stijl eigen maakt. Hij bootste niet alleen (echte en fictieve) Japanse karakters na, maar ook de stempels waarmee op de linkerzijde van de prent de naam van de kunstenaar- en rechts de titel en de serie werd aangeduid.

Brug in de regen (naar Hiroshige)
Vincent van Gogh, Parijs, oktober-november 1887, Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting)
Utagawa Hiroshige, Onverwachte avondbui op de brug bij Atake, 1857, Collectie Alan Medaugh, New York

Het ultieme statement van Van Goghs fascinatie voor Japan vormt zijn Zelfportret als boeddhistische monnik uit 1888, waarop hij zich zelfs met geloken ogen portretteerde. Het hangt op de bovenverdieping naast het trieste Zelfportret met verbonden oor uit de Courtauld Gallery. In het zelfportret als boeddhistische monnik zijn vaag wat weg geschraapte letters te zien: A mon Ami Gauguin, voor wie hij dit vriendenportret maakte. Gauguin zond hem in ruil een zelfportret in de gedaante van Jean Valjean, hoofdrolspeler in Victor Hugo’s roman les Misérables.

Vincent van Gogh, Zelfportret als boeddhistische monnik, 1888. Harvard Art Museum, Cambridge.
Vincent van Gogh, Zelfportret met verbonden oor, 1889, The Courtauld Gallery, London

Bij idolate bewondering speelt eigen projectie vaak een rol. We willen in iets of iemand graag een ideaalbeeld zien. Vanuit Arles schreef Van Gogh aan zijn broer Theo …’Ik benijd de Japanners om die enorme helderheid die alle dingen bij hen hebben… het is net zo gemakkelijk als ademhalen’…(september 1888). Om het belang van deze nieuwe fase in Van Goghs stijl te begrijpen volgen we zijn ontwikkeling. Van de donkere Brabantse periode naar Parijs, waar zijn palet onder invloed van tijdgenoten begint op te klaren. Hij experimenteert met een impressionistische en pointillistische toets, maar is nog niet waar hij ‘wezen wil’. Dan komt hij in aanraking met een nieuwe rage; het Japonisme. Na de (gedwongen) openstelling van Japan in 1853 maakt het Westen kennis met de kunst uit het Oosten. Wereldtentoonstellingen die rond het fin de siècle in Londen, Amsterdam en Parijs worden gehouden geven een enorme impuls aan de belangstelling voor Aziatische kunst. Wie het zich kon veroorloven verzamelde exotische objecten, zoals de succesvolle Haagse schilder Hendrik Willem Mesdag, wiens verzameling tot en met 16 juni te zien is in de expositie Mesdag  & Japan, die ik eveneens heb besproken.
Minder kapitaalkrachtige kunstenaars als Gauguin en Van Gogh stelden zich tevreden met goedkopere Japanse prenten, die al voor 15 cent te koop waren. De dure houtsnedes van Hiroshige en Hokusai kenden zij slechts uit reproducties.In Zuid-Frankrijk zet Vincent van Gogh zijn artistieke zoektocht voort. Het zonnige landschap en het vooruitzicht op samenwerking met geestverwanten als Bernard en vooral Gauguin, geven hem nieuwe artistieke energie. Japanse prenten vormen daarbij een belangrijke inspiratiebron zowel voor zijn schilderijen, die gekenmerkt worden door grote kleurvlakken, als voor zijn tekeningen. In een ruimte achter de wand met Japanse rolschilderingen is te zien dat Van Gogh ook de toets en arcering van Japanse rolschilderingen en houtsnedes overneemt.

De belangrijkste verandering in van Goghs stijl vormt het toepassen van de ‘Japanse blik’, zoals hij het zelf omschreef. Resulterend in voorstellingen zonder dieptewerking, met felle kleurvlakken en ongebruikelijke afsnijdingen. Ook zoomt hij in op enkele figuren, die hij met brede toets in harde kleuren neerzet, omkaderd door donkere contouren zonder schaduwen. Pure kleur en lijn, zoals in de werken met kleurrijke vissersboten en het doek Hutten in les Saintes Maries-de-la-Mer uit 1888. Tijdens de introductie staat conservator Nienke Bakker even stil bij haar favoriete schilderij: … ‘je kunt niet dichter bij Van Gogh komen’ !

Vincent van Gogh, Hutten in les Saintes Maries-de-la-Mer uit 1888, Kunsthaus Zurich
Katsushika Hukusai, Irissen en sprinkhaan, 1820, Metropolitan Museum of Art, New York
Van Gogh, Irissen , 1889, The J. Paul Getty Museum, Los Angeles. .

 

 

 

 

 

Typisch Japans is het inzoomen op details als vlinders en bloemen in het gras, zoals in het doek met Irissen uit 1889, geïnspireerd op een prent van Hukusai met hetzelfde onderwerp. In verschillende werken zijn, nu eens duidelijk dan weer schetsmatig, Japanse prenten te zien, zoals in de achtergrond van het reeds genoemde Zelfportret met verbonden oor.  Vlakbij dit zelfportret ziet de museumbezoeker de inspiratiebron: een kleurrijke anonieme prent met geisha’s in een landschap.

In de achtergrond van het Portret van Père Tanguy, de man die in hem geloofde en bij wie Van Gogh zijn werk mocht etaleren, zien we o.a. Van Goghs Courtisane, naar Eisen uit 1887. Een groot doek van 100 x 60 cm uit de eigen collectie van het Van Gogh Museum. De inspiratiebron hangt er tegenover. Dit schilderij verduidelijkt Van Goghs werkwijze. Hij kopieerde het bewonderde voorbeeld ten dele, maar gaf aan de uitwerking een eigen invulling. Mooi te zien in de randversiering van zijn Courtisane, met  elementen ontleend aan verschillende Japanse prenten, zoals het kikkertje, de bamboe en de kraanvogel.

Vincent van Gogh, portret van Père Tanguy, 1887, Musee Rodin, Parijs

 

Keisai Eisen, Courtisane, ca. 1830-40, Van Gogh Museum, Amsterdam
Courtisane (naar Eisen), Vincent van Gogh Parijs, oktober-november 1887 Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting)

Na de dramatische breuk met Gauguin en het noodlottige oor-incident valt ook Vincents Japanse droom in duigen. Van Gogh neemt afstand van de felle kleurcombinaties. Zijn palet weerspiegelt gaandeweg de kleur van het duistere gemoed, dat hand over hand bezit van hem zal nemen. Maar zover is het nu nog niet. Laten we nog even de betoverende ‘Japanse’ wereld van Van Gogh betreden, waarover hij zei: ‘Na enige tijd verandert je kijk, je kijkt meer met een Japanse blik, je ondergaat de kleur anders’
Hoe ging hij te werk? In verschillende gevallen trok Van Gogh de prent over, waarna hij de voorstelling op eigen kleurrijke wijze invulde. Soms voegde hij wat  decoratieve elementen toe zoals we eerder zagen.

Vincent van Gogh, Bloeiende pruimenboomgaard naar Hiroshige, 1887, Van Gogh Museum, Amsterdam
Utagawa Hiroshige, De residentie met pruimenbomen in Kameido, 1857. Prive Collectie New York
Vincent van Gogh, overtrektekening van de residentie met de pruimenbomen in Kameido van Hiroshige, van Gogh Museum, Amsterdam

 

 

 

 

 

 

 

Ook in de portretten die hij in Arles schilderde, paste Van Gogh Japanse principes toe. Tegenover een serie close-up weergegeven Japanse prenten Kabuki spelers hangen Van Goghs portretten van Marie Ginoux, bekend als de Arlésienne, uit 1888, dat van Augustine Roulin bekend als la Berceuse en het leuke portret van haar zoontje Camille Roulin. Een Franse uitvoering van het Amsterdamse schoffie kruimeltje. Op zijn hoofd de pet van zijn vader, de postbode Joseph Roulin (Otterlo, Kröller Müller), die in deze expositie schittert hij door afwezigheid.
In dezelfde zaal kan de bezoeker prenten van Hokusai en Hiroshige waarin Bakker inspiratiebronnen ziet vergelijken met werk van Van Gogh. Zijn doek met Bloeiende perzikbomen in La Crau met kleine figuurtjes en in de verte een mogelijk op de Fuji geïnspireerde berg met sneeuwkap, lijkt wel een Japanse prent!  Getoond naast Hokusai’s Landschap en theeplantages en Fuji in de verte!

Vincent van Gogh, La Crau met bloeiende perzikbomen, 1889, The Samuel Courtauld Trust, The Courtauld Gallery, London                                                                                                                                                                                                                                                                                                          Wanneer Van Gogh na zijn inzinking weer bij zinnen is vertrekt hij in 1889 naar Auvers om Dr Gachet te consulteren. Op doorreis ziet hij in Parijs een tentoonstelling met Japanse prenten van o.a. Hiroshige,  georganiseerd door Siegfried Bing. Opnieuw raakt hij in de ban van Japan, zoals te zien in zijn doek Kreupelhout met twee figuren  uit 1890, waarin vooral de afsnijdingen opvallen. Dit stijlmiddel kwam destijds ook door de fotografie in de mode. Spontane afsnijdingen tengevolge van een snelle snapshot, worden in de schilderkunst een geliefd compositorisch element. In de tentoonstelling wordt dit werk in verband gebracht met een prent van Urtagawa Hiroshige II, Het meer Chuzenji in de provincie Shimotsuke (ca. 1860). Daarnaast keek Van Gogh mijns inziens eveneens naar diens prent met Episode 2, Bij Sojo-ga-tani op de Kurama berg. Het tweetal weerspiegelt tevens Van Goghs onvervulde verlangen naar een levensgezel.
Amandelbloesem, Vincent van Gogh, Saint-Rémy-de-Provence, februari 1890, Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting

Een van Vincents laatste op Japan geïnspireerde schilderijen is het doek met Amandelbloesem, dat hij als felicitatiekaart bij de geboorte van het zoontje van Theo componeerde. Hierin zien we Van Goghs eigen toepassing van een Japans motief, waarbij hij helemaal inzoomt op bloeiende bloesem. Na Vincents dood kreeg Dr Gachet een deel van Vincents Japanse prenten in zijn bezit. Diens kleinzoon Paul jr. bond 14 exemplaren samen in een album: Herinneringen aan Van Gogh. Deze bundel ligt in een  vitrine naast een leuk broddelwerkje. Twee uitgeknipte geisha’s in (gerimpelde) crepon stijl, geplakt op een gouden fond met Japans opschrift. In vertaling: …’dit zijn de prenten die Van Gogh in zijn kamer had’… Of Paul junior deze karakters zelf noteerde? Waarschijnlijk zijn ze van de hand van een Japanse fan van Van Gogh; wiens liefde voor Japan in onze dagen ruimschoots wordt terugbetaald door Japanse bewonderaars!

Gaan zien deze expositie; het kan nog tot en met 24 juni.

Van Gogh Museum: Plan je bezoek

 

 

Tentoonstelling Zuid-Nederlandse Miniaturen; een impressie. Tot en met 3 juni in Museum Catharijneconvent

Posterbeeld magische miniaturen

Het is met Middeleeuwse manuscripten niet anders dan met hedendaagse boeken ; eenmaal liefhebber krijg je er nooit genoeg van. In deze tentoonstelling Magische Miniaturen worden letterlijk en figuurlijk de best bewaarde schatten van de Middeleeuwen ontsloten. Letterlijk want veel manuscripten zijn voorzien van sloten als bescherming tegen vocht, licht en ongedierte. Met bruiklenen uit de Koninklijke Bibliotheek, het Museum Meermanno, Kasteel Huis Berg, verschillende Universiteitsbibliotheken en exemplaren uit eigen bezit heeft het Catharijneconvent een bloemrijke tentoonstelling ingericht. Onder een erehaag van strooibloemen – een uitvergroting van een zogenoemde Gents Brugse strooirand – betreedt de bezoeker de wondere wereld van de miniaturen.

Strooirand uit getijdenboek, atelier Simon Bening, Brugge ca. 1510-1520, ABM S11

De Middeleeuwen werden vaak gezien als een duistere periode, ingeklemd tussen de klassieke Oudheid en de Renaissance. Met deze gedachte wordt in deze tentoonstelling  afgerekend. Miniaturen vormen de best bewaarde kunst van de 14e en 15e eeuw; dichterbij de Middeleeuwen kun je niet komen.

De kleurrijke goudversierde initialen en miniaturen hebben 500 jaar na dato niets van hun glans verloren. Naast een lust voor het oog bieden de boeken niet alleen godsdienstige-, historische- en politieke informatie, maar ook inkijkjes in het dagelijks leven. In de randdecoraties en kalenders van  getijdenboeken zien we ontluikend en vaak overtuigend realisme. De illustraties van de werken van de maanden in het Getijdenboek van de Meester van Morgan maken duidelijk dat de ‘duistere’ Middeleeuwen veel kleurrijker waren dan vaak wordt gedacht.

Juni Getijdenboek
Maand juni, in een getijdenboek
Meester van Morgan M. 491, Brabant, ca. 1530 Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 133 D 11

Diverse films verduidelijken de wordingsgeschiedenis van de handgeschreven en prachtig verluchte boeken. Van het prepareren van het perkament (voor een lijvig boek was een kudde schapen nodig) tot de ‘finishing touch’ uitgevoerd door de makers van de versierde hoofdletters (de initialen) , de randversieringen (de marginalia) en niet in de laatste plaats de miniaturen. Hoewel miniatuur in ons taalgebruik staat voor iets kleins, is dat niet de oorspronkelijke betekenis van het woord waarmee deze illustraties worden aangeduid. Ze werden aanvankelijk met rode verf aangebracht. Een handeling die in het Latijn werd aangeduid als miniare ofwel rood maken. Gaandeweg werden de illustraties kleurrijker. Kleine wandteksten informeren de bezoeker over organische en anorganische kleurstoffen: het uiterst kostbare ultramarijn, gemaakt van gemalen lapis lazuli, het rozerode kraplak gewonnen uit schildluizen, waaraan in die tijd geen gebrek was! En natuurlijk goud dat rijkelijk gebruikt om teksten en illustraties letterlijk te verlichten: illuminare.

Later sneden op geld beluste handelaren mooie miniaturen en versierde hoofdletters uit de boeken om los te verkopen. In de kloostergang hangen er enkele; keurig ingelijst, waaronder een initiaal met de oudtestamentische heldin Judith, die in oorlogstijd (zogenaamd) overloopt naar de vijand. De illustratie laat zien hoe zij de hoofdman Holofernes onthoofdt, nadat zij hem eerder het hoofd op hol had gebracht.

Glazier Rylands
Fragment van de Glazier-Rylands Bijbel, Henegouwen ca 1260-1270, Vervluchting: Pontifical Master Enschede, Rijksmuseum Twenthe

Het is nauwelijks meer voor te stellen dat al deze boeken met de hand werden afgeschreven. De uitdrukking monnikenwerk geeft aan dat het kopiëren van grote folianten, maar ook kleine gebedenboekjes geen sinecure was. Urenlang pennen in een slecht verlicht, koud scriptorium met pijn aan hand en schouders moet voor velen een kwelling zijn geweest. Het werd nog niet zo genoemd, maar RSI bestond ook toen al. Dit alles ter ere van God: Soli Deo Gloria.

Johannes de Evangelist
Johannes de Evangelist, in een evangeliarium Maasland, tweede helft 12e eeuw, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 76 E

Hoe verheugd een monnik kon zijn na voltooiing van een lange schrijfopdracht, blijkt uit een opmerking in het colofon van een middeleeuws handschrift: … ‘Men brenge de schrijver nu wijn, en wel van de beste…
Wanneer in de 15e eeuw handel en welvaart toenemen ontstaat onder invloed van de Moderne Devotie vraag naar gebedenboeken voor privé devotie. Deze zogenoemde getijdenboeken bevatten een verkorte versie van de officiële koorgebeden, welke binnen de kloostermuren 8 maal per dag op vaste tijden (de getijden) werden gezegd en gezongen. De verschillende gebeden, zoals de Maria getijden, de boetpsalmen en het dodenvigilie, zijn in de rijk versierde boeken geïllustreerd met een miniatuur. Om aan de vraag te kunnen voldoen ontstaan buiten de kloostermuren steeds meer profane schrijfateliers. De tentoonstellingsmakers spreken van de bestsellers van de Middeleeuwen, maar alleen de allerrijksten konden zich zulke dure boeken veroorloven. Op de internationale kunstbeurs de Tefaf waren deze handschriften bij Les Enluminures en Dr. Günther Jorn visueel en zelfs manueel  even binnen handbereik; wat een rijk gevoel.

Datzelfde gevoel ervaart de bezoeker in deze wonderschone tentoonstelling. Je mag er alleen maar naar kijken, maar aankomen niet…. Dit is gelukkig niet helemaal waar, want de museumbezoeker kan op verschillende plekjes zelf creatief aan de slag; fröbelen met het stempelen van marges en het stickeren van strooiranden.

Boeken waren kostbaar en het bezit ervan was slechts weggelegd voor kloosterbibliotheken, vorsten, vermogende geestelijken, leden van de adel en welgestelde burgers. In de tentoonstelling zijn grote en kleine religieuze werken te zien en wereldlijke boeken. Eén, misschien wel twee kent u nog wel van de Middelbare school: de Roman de la Rose, hier bezorgd door Jean Molinet, die het werk aan zijn opdrachtgever Philips van Kleef aanbiedt. In de achtergrond ziet u Molinets logo: een molentje.

Jean Molinet Roman de la Rose
Jean Molinet, roman de la Rose Moralisé et Translaté De Rime en Prose Henegauwen, 1500 Den Haag Koninklijke Bibliotheek, Ms.128                                                                                                                                                                                                                                          Het andere boek dat u wellicht nog kent is Jacob van Maerlants Spieghel Historiael. Het eerste geschiedenisboek in de volkstaal, waarin de verhalen uit de Bijbel, beginnend met de Schepping, kunstig vervlochten zijn met gebeurtenissen uit de wereldse geschiedenis. De Middeleeuwer was niet verbaasd wanneer Alexander de Grote plotseling een verhaal binnen stapte. Van Maerlants Spieghel Historiael wordt voor de ogen van de museumbezoeker ontsloten. Via een touchscreen verschijnt de aangeklikte miniatuur vol in beeld en ziet de bezoeker bijvoorbeeld hoe Godfried van Bouillon met ware doodsverachting een ladder beklimt om de belegerde stad Jeruzalem binnen te gaan. Deze daad in 1099 overleefde hij, maar in 1100 vond hij een ontijdige dood in het Heilige Land. Hij werd in de Heilig Grafkerk in Jeruzalem begraven.
Maerlandt Rhijmbijbel
Jacob van Maerlant, Rhijmbijbel, die wrake van Jherusalem, ca 1340, Belegering van Jeruzalem, Groningen Universiteits-bibliotheek

Een van de films toont hoe de boeken van Jacob van Maerlants werden onderzocht met Infrarood Reflectografie. Deze methode om onder de verf te kijken brengt soms verrassende pentimenti aan het licht. Momenten waarop de miniaturist zich bedacht.  Zo was onder een scène met vissen eerder een woud met bomen gepland.

De tentoonstelling werpt ook licht op de plaatsen van herkomst en voor zover bekend voor en door wie ze zijn geschreven. U ontmoet enkele voorname opdrachtgevers zoals Philips de Goede en zijn (onwettige) zoon David van Bourgondië, die door zijn vader krachtdadig als bisschop van Utrecht naar voren werd geschoven. Niet alleen met deze bisschopsbenoeming, maar ook in 1430 met de stichting van de Orde van het Gulden Vlies probeerde de Bourgondische hertog zijn invloed overal in zijn rijk te laten gelden. In verschillende miniaturen zien we Philips de Goede in gebedshouding; voor het gemak heeft hij zijn trippen uitgeschopt. Naar de toenmalige smaak modieus gekapt knielt hij in een inmiddels 500-jarige aanbidding…

Philips de Goede
Getijdenboek van Philips de Goede Oudenaarde, Jean De Tavernier en assistent, 1453(?) Toegevoegde gedeelten: Brugge, Meester van de Gebedenboeken
van omstreeks 1500, ca. 1490-1495, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 76 F 2

In de laatste zaal krijgen de doorgaans anonieme kunstenaars, een naam. In de hier getoonde verfijnd verluchte  getijdenboekjes lieten zij hun sporen na: Simon Marmion, vader en zoon Bening, Lieven van Lathem en de uit Utrecht afkomstige Willem Vrelant die om den brode naar Brugge vertrok. Had hij misschien heimwee toen hij in de achtergrond van een miniatuur met kruisdraging de Domtoren schilderde?

Kruisdraging
Kruisdraging met in de marges engelen en wildemannen, Getijdenboek, overgangsstijl tussen Goudenrankenmeester en Willem Vrelant, Brugge ca 1450, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek

Hier ziet u ook een miniatuur met berouwvolle Koning David uit het laatste kwart van de 15e eeuw. Op de linker bladzijde heeft hij zijn kroon en harp neergelegd en smeekt God om vergeving. De rechterpagina onthult de aard van zijn berouw. In de versierde hoofdletter bespiedt David zijn buurvrouw, die zich in de ondermarge van het blad in haar tuin zit te poedelen. Hij nodigt haar uit op het paleis en …. van het een kwam het ander… Op de linkerpagina heeft David spijt.

De miniaturist heeft het oudtestamentische verhaal geactualiseerd. We bevinden ons in Brussel, daarover bestaat dankzij het urinerende kereltje in de achtergrond geen twijfel.

Gerard Brillis
Getijdenboek
Meester van Gerard Brilis, Meester van de Vederwolken en Meester van Willem van Bossuyt, Gent, ca. 1475 Amsterdam, Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam, XXV C 26

Stond u in de eerste zaal vol bewondering voor het kleine getijdenboekje van de Meester van Morgan, in de laatste zaal wacht u een visueel afscheidsgeschenk: het Trivulzio getijdenboek. Een gebedenboekje zo groot als een I-Phone, dat ondanks het formaat beschouwd wordt als de Nachtwacht van de Koninklijke bibliotheek. Het ligt open op een miniatuur met Johannes op Padmos. Een engel dicteert de tekst. Achter deze vitrine ligt een facsimile op folio formaat, waarin u, anders dan met overige manuscripten, eigenhandig mag bladeren!

Thuis kunt u dit nog eens overdoen via de volgende link: Trivulzio Getijdenboek

Johannes op Patmos, Trivulzio-getijdenboek, Simon Marmion, Valenciennes; Liever van Lathem, Antwerpen; weense meester van Maria van Bourgondië, Gent ca 1470, Den Haag KB, 1900 A 009, f. 157v

Link Museum Catharijneconvent ; magische miniaturen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Mesdag en Japan; het Verre Oosten verzameld. Tot en met 17 juni in de Mesdag Collectie Den Haag.

 

Kom met vissen
Onbekende kunstenaar, kom met decor van vissen (en een draak), tweede helft 19e eeuw, De Mesdag collectie, Den Haag

Na bezichtiging van de tentoonstelling Mesdag en Japan  lees ik tijdens mijn twaalfuurtje in een naburige lunchroom het straatnaambordje: Bazarstraat. Hier moet Hendrik Willem Mesdag meer dan honderd jaar geleden  gelopen hebben richting de Groote Koninklijke Bazar. Daar kocht hij de Aziatica die nu in de tentoonstelling zijn te zien. Blow-ups van J.H. Hoffmeisters prent geven in de eerste zaal een indruk van het interieur van deze bazar, een luxe 19e eeuwse voorloper van Xenos. Het pand bestaat nog en herbergt het Museum voor Communicatie.

Lust_ Grand Bazar
Hendrik Wilhelmus Lust,De Japanse zaal in de Grand Bazar, ca.1854, Gemeentearchief Den Haag

In Den Haag, sinds de koloniale tijd het retraïte voor Indiëgangers, was Aziatische kunst niet alleen in die bazar te koop maar ook bij kunsthandelaar E.J. van Wisselingh. In de Gouden Zaal van het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden (het huidige Mauritshuis) waren vanaf 1816 eveneens voorwerpen van Japanse kunst te zien. Waardering voor Oosterse kunst groeide in de 19e eeuw uit tot een ware rage. Deze fascinatie wordt in de schilderkunst weerspiegeld in stromingen als het Oriëntalisme, Chinoiserie en Japonisme. In de expositie ligt een exotisch bordspel, gemaakt ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling van 1883. In Japan, op vakje nr. 17 staat de speler oog in oog met een grote kraanvogel, symbool voor een lang en gelukkig leven. In de vensterbank van zaal 2 staan er ook twee. Mesdag kocht ze voor f 500,– bij de firma Wisselingh. Voor een zelfde bedrag kocht Mesdag een schilderij van de contemporaine schilder Corot. De rekeningen liggen in een van de vitrines.

Hendrik Willem Mesdag stond in zijn bewondering voor Japanse kunst niet alleen. In de tentoonstelling Van Gogh Japan, tot en met 24 juni in het Van Gogh Museum, is te zien dat ook Vincent van Gogh en Paul Gauguin geboeid waren door het verre exotische land, dat sinds 1854 weer open stond voor westerse handelscontacten. Sinds de vroege 17e eeuw hadden Nederlanders het monopolie op handel met Japan overgenomen van de Portugezen. De Shogun had genoeg van de bekeringspraktijken van de katholieke Portugezen. Door een afbeelding van de Maagd Maria te verscheuren demonstreerden de Hollanders dat zij op religieus gebied uit ander hout gesneden waren. In de eerste zaal hangt een zijdeschildering met het geïsoleerde eilandje Deshima voor de kust van Nagasaki. Na het vertrek van de Portugezen vestigden de Hollanders zich hier.

Nagasaki
Kawahara Keiga, De baai van Nagasaki met Nederlandse fregatschepen, 1824, Maritiem Museum, Rotterdam

De intieme zalen van Mesdags voormalige woonhuis zijn conform de subtitel ‘Van kraanvogel tot samoeraizwaard’ ingericht met gebruiks- en siervoorwerpen. Er is kleurrijk, maar ook heel sober Japans keramiek.  Beschilderd met verhalende scènes en chrysanten, die vaak ook in reliëf zijn aangebracht. De objecten worden in de historische context getoond met affiches en catalogi van de Wereldtentoonstelling Amsterdam in 1883. Foto’s van het interieur van Hendrik en Sientje Mesdag met herkenbare objecten uit de expositie, completeren het historische beeld.

Kraanvogel
Kraanvogel, Mesdag Collectie, Den Haag

Deze ‘geluksvogel’ siert menig ceramisch object. Er zijn theekommen, zogenoemde raku, variërend van rijk versierde tot uiterst sobere exemplaren. Prachtig in al haar eenvoud is een sakéfles met het keizerlijk motief: een gestileerde 16 bladige chrysant. Fraai ook zijn de monumentale kleurrijke vazen met verhalende elementen. Op één daarvan ontwaar ik tussen de aardse en florale motieven een Japans baardmannetje; het is de krijger Endo Morito. Een legendarische figuur in een hopeloos liefdesverhaal. Zijn poging om de echtgenoot van zijn minnares uit de weg te ruimen mislukt jammerlijk. Per ongeluk doodt hij zijn geliefde, waarna hij eeuwig moet boeten. Naast de vaas ligt de prent van Hokusai die de ceramist tot voorbeeld strekte met Endo’s beeltenis, verscholen in een grote waterval.

Endo Morito, Hokusai, Vaas
Onbekende artiest, Vaas met afbeelding van de krijgsheer Endo Morito naar een houtsnede van Hokusai, tweede helft 19e eeuw, De Mesdag Collectie, Den Haag
Hokusai_Onder de waterval
Katsushika Hokusai, Endo Morito onder de waterval, boekillustratie, 1836, Mesdag collectie, Den Haag

Er zijn ook religieuze voorwerpen, zoals de indrukwekkende boeddhistische altaarvazen die ik voor potkachels aanzag. Na een machtswisseling in 1868 werd het Boeddhisme in Japan verboden. De nieuwe keizer voerde het Shintoïsme in, waarna deze vazen op grote schaal naar het westen werden geëxporteerd. Met deze koerswijziging kwam aan het tijdvak van de Shoguns en de machtige elite der Samurai een einde. Aan die tijden herinnert het kleine reisaltaartje met de boeddha en bodhissatva’s.

reisaltaar
Onbekende kunstenaar, Reisaltaar, 19e eeuw, de Mesdag collectie, Den Haag
Stel vazen met reliëfdecor,
Onbekende kunstenaar, stel vazen met reliëfdecor van religieuze scenes en lotusbloemen, 19e eeuw, de Mesdag collectie, Den Haag

 

 

 

Bijzonder is de grote Arita-schaal, de ‘Nachtwacht’ van de collectie,  waarop de productie van porselein als een stripverhaal geïllustreerd wordt. Van het delven van de grondstof kaolien aarde, tot het bijna eindproduct, dat door een mannetje in tanga de oven wordt in geschoven. Een andere scène geeft een inkijkje in het kantoor waar kopers hun bestelling plaatsen.

Arita porselein
Onbekende kunstenaar, detail schaal met voorstellingen van een porselein fabriek, ca. 1830 -1860, Arita porselein, De Mesdag collectie, Den Haag

Behalve Japanse ceramiek kocht Mesdag ook op Japanse kunst geïnspireerde voorwerpen van de Haagse Plateelbakkerij Rozenburg. Deze zijn in dialoog met hun voorbeeld op de eerste verdieping opgesteld. De vissenkom, het posterbeeld van de expositie is hier te zien. Alsook twee op een Japanse sakéfles geïnspireerde vazen van Theo Colenbrander. De eenvoudige gestileerde Japanse motieven heeft hij omgebogen tot een betoverende abstracte creatie in nachtblauw en appelgroen. Nu eens bleef Colenbrander qua figuratie dichtbij zijn Japanse voorbeeld, dan weer nam hij alleen de vorm over en vulde deze met florale Art Nouveau of abstracte motieven. De wierookbrander op leeuwenpootjes met op het deksel een Karashisti; een Chinese leeuw, is daar een mooi voorbeeld van.

Op de wand van de laatste expositiezaal wordt de betekenis van de  Japanse dierensymboliek toegelicht: de leeuw, de kraanvogel…en de karper.

Knibbe_Pulchri Studio
B. Knibbe Rülofs, groepsportret bij gelegenheid van feest in Pulchri Studio Den Haag, 1900, RKD Den Haag

Tenslotte een interessante foto met als Japanse geisha’s verklede Hollandse dames in Pulchri Studio. Thema feesten waren populair in het begin van de vorige eeuw.
Op mijn opmerking dat ze er niet zo’n aardigheid in schijnen te hebben, repliceert een van de aanwezigen dat het waarschijnlijk ook geen pretje was om tijdens de lange sluitertijd muisstil te blijven staan voordat de foto gemaakt kon worden.. Zit wat in… vaak sta ik met mijn kinderen ook met een krampachtig volgehouden glimlach op vakantiefoto’s die manlief van ons maakte.

Anders dan Vincent van Gogh kocht Mesdag geen prenten. De relatie Van Gogh en Japan is tot en met 24 juni te zien in de mooie tentoonstelling in het Van Gogh Museum.

Catalogus: Renske Suijver in samenwerking met Bram Donders Mesdag & Japan, De Mesdag Collectie, Den Haag, 2018

Link: De Mesdag Collectie, Mesdag & Japan

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

High Society: Marten, Oopjen & Friends, Rijksmuseum Amsterdam tot en met 3 juni 2018.

 

Marten, Rijksmuseum
Rembrandt van Rijn, Marten Soolmans, 1634, Rijksmuseum Amsterdam
Oopjen, Louvre
Rembrandt van Rijn, Oopjen Coppit,1634, Musee du Louvre, Parijs

Heeft u ze al gezien? Onlangs stond ik eindelijk oog in oog met Marten en Oopjen. Waren deze portretten van Rembrandt alle publiciteit en het geld: 160 miljoen euro, waard? Ja, zonder meer!

Rembrandt, Oopjen detail

Wat een indrukwekkende portretten van dit piepjonge huwelijkspaar; hij 20 en zij 22 jaar oud. Hoeveel tinten zwart zijn na de restauratie wel niet achter het vergeelde vernis tevoorschijn gekomen? Het contrasteert fraai met het wit van Oopjens kraag èn haar blanke gelaat, dat destijds als schoonheidsideaal gold. Alleen boerenvrouwen waren zongebruind. Haar blanke huid wordt echter ontsierd door de ‘blauwe plek’ op haar slaap. Tegenwoordig worden oneffenheden gecamoufleerd maar in de 17e eeuw brachten deftige dames expres een schoonheidsvlekje aan.

Mouwomslag, kant, Oopjen
Rembrandt van Rijn, Detail mouwomslag van Oopjen Coppit, 1634, Musee du Louvre, Parijs

Fraai geschilderd zijn de modieuze platte kragen. De onhandige molensteenkraag was rond 1630 passé. Soms suggereerde Rembrandt (de illusie van) ragfijn kant met witte verf aangebracht op een zwarte ondergrond. Soms werkte hij andersom en schilderde zwarte toetsen op een witte ondergrond, zoals mooi te zien in het detail van een manchet.

Hoe het ook zij: het resultaat is altijd overtuigend. Over de enorme rozetten op Martens schoenen (leuk item in de kinderspeurtocht) is al veel geschreven. Beetje over de top deze statussymbolen van een nouveau riche. Ook met Oopjens mooie broche, de trouwring aan haar wijsvinger en de waaier afficheert het stel rijkdom. Daar hoefde je je niet voor te schamen mits verworven door hard werken en bidden: Ora et Labora. Martens vader, een uit Antwerpen gevluchte protestant, had in Amsterdam fortuin gemaakt met een suikerraffinaderij. Uit betrouwbare bronnen is bekend dat vader Soolmans moeite had met een christelijke levenswandel. Als straatvechter werd hij wegens zijn agressieve gedrag door de kerkenraad regelmatig op het matje geroepen. Een dingetje dat de samenstellers van de speciale editie van de Privé discreet hebben laten liggen.

In de introductiefilm vertelt de voormalige eigenaar van de monumentale doeken, baron de Rothschild dat hij zijn halve leven heerlijk heeft geslapen, terwijl Marten en Oopjen ter linker en rechterzijde over hem waakten. En al die tijd mochten zij lekker met hem mee roken verklapt hij lachend. Het rookgordijn is inmiddels vakkundig verwijderd.

Ter gelegenheid van hun make-over en tijdelijk verblijf in Amsterdam – zij hebben een tweede huis in Frankrijk – heeft het Rijksmuseum een feestje georganiseerd. Vanuit de hele wereld zijn de gasten ingevlogen. Celebrities geportretteerd door befaamde kunstenaars als Lucas Cranach, Frans Hals, Velazquez, Veronese, Van Dijck, Manet, Munch, Goltzius, Gainsborough en Reynolds.

Wat opvalt is dat allen ten voeten uit geportretteerd zijn in een verscheidenheid aan stijlen en periodes; leuk om het modebeeld door de eeuwen heen te volgen!  Sommige portretten zijn statisch geënsceneerd in een interieur, andere hebben een landschappelijke achtergrond. Sommige beeltenissen zijn realistisch andere lijken geïdealiseerd. Portretten van eenlingen, huwelijksportretten en een enkel familieportret, zoals het echtpaar Iseppo en Livia da Porto. Rond 1552 lieten zij zich met hun beide kinderen op speelse wijze vereeuwigen door Paolo Veronese. Een voorloper van Frans Hals in de prachtige met losse toets weergegeven stofuitdrukking. Ook hier niets nieuw onder de zon. Menige eigentijdse moeder herinnert zich, wellicht met weemoed, hoe haar dochtertje verlegen wegdook achter moeders rok of spijkerbroek. Wie tijdens de vakantie door de straten van Vicenza dwaalt op zoek naar de architectonische nalatenschap van Andrea Palladio kan vader Iseppo en zoon Leonida Porto ontmoeten; in gebeeldhouwde vorm sieren zij de gevel van het Palazzo Porto.

Veronese, Livia da Porto Thiene
Paolo Veronese, Gravin Livia da Porto Thiene en haar dochter Deidamia, ca 1552, Walters Art Museum, Baltimore

In de Hollandse Gouden Eeuw ontwikkelde het zogenoemde portrait historié zich tot een geliefd genre. Verschillende 17e eeuwers lieten zich portretteren als een bijbels of mythologisch personage. Een heel opmerkelijk voorbeeld van zo’n portret is in de expositie te zien. De Amsterdamse burgemeester Johan Colterman liet zich in adamskostuum vereeuwigen als de mythologische krachtpatser Hercules. Wellicht wekte dit portret ook toen al de lachlust, maar een ding is zeker: je moest Colterman niet tegen je hebben! Moedig was het wel. Welke burgemeester zou zich vandaag de dag zo bloot durven geven?

Goltzius, Hercules, Cacus
Hendrick Goltzius, Hercules en Cacus, 1613, Mauritshuis Den Haag (in bruikleen aan het Frans Hals Museum Haarlem)

Elke geportretteerde heeft zijn of haar verhaal, daarover doet niet alleen de informatieve en mooi uitgevoerde catalogus, maar ook een speciale editie van het roddelblad Privé een boekje open. De lezer komt alles te weten over historische modesnufjes als schaambuidels en (schoen)rozen, buitenechtelijke affaires en zwangerschappen, financiële problemen, een vorstelijke onthoofding, exorbitante feesten en excentrieke aristocraten.

Seinegger, Karel V
Jacob Seisennegger, Keizer Karel V met zijn hond, 1532, Kunsthistorisch Museum Wenen

Om met de mode in de 16e eeuw te beginnen. In de eerste zaal ziet de bezoeker een van de de oudste monumentale portretten: Jacob Seiseneggers portret van Keizer Karel V (ca. 1532). Hij gaf hem weer met de karakteristieke openhangende Habsburgse mond. De keizer draagt een goudkleurig wambuis met zwarte ‘bodywarmer’. De enorme pofmouwen moeten zijn geringe postuur wat imposanter maken, maar een echte macho is hij niet. Daar verandert de blikvanger, de modieuze braguette, midden in het portret niets aan. In de 15e en 16e eeuw werd de zogenoemde schaambuidel tussen de hozen (de losse broekspijpen) gedragen. Tegenwoordig wordt dit symbool van mannelijkheid  lachwekkend gevonden, maar handig was het wel om muntgeld en andere broekzak-spulletjes mee te nemen. Niet alleen koning, keizer en admiraal, maar ook de gewone man koketteerde met zijn braguette. In het statieportret dat Hans Holbein rond 1537 van Henry VIII (Walker Art Gallery, Liverpool) schilderde draagt de Engelse koning een bijzonder met strik gesierd exemplaar dat veel weg heeft van een paasei! Ook in de boerenbruiloften van Pieter Breughel zijn dansende boeren met dit in het oog springende kledingonderdeel toegerust.

Een dergelijk vertoon van viriliteit had Dr Samuel-Jean Pozzi (1846-1918) niet nodig. Geportretteerd in een fraise kleurige kamerjas, waaronder een Jort Kelderachtig pantoffeltje uitsteekt, kijkt deze donkerharige beau met zijn blauwgrijze ogen zelfverzekerd de wereld in. Hij was geliefd naar men zegt bij zowel dames als heren, onder wie de schilder. Pozzi was gespecialiseerd in gynaecologie, maar werkte ook als legerarts, respectievelijk chirurg, in de Frans-Pruisische oorlog en WO I. Medisch falen veroorzaakte zijn einde. In 1918 werd Pozzi door een ontevreden patiënt gedood. In de catalogus wordt het motief van de moordenaar vrij gegeven: de dokter had hem niet van zijn impotentie kunnen genezen. Dit portret zou niet misstaan in de tentoonstelling Frans Hals en de Modernen, dit najaar te zien in het Frans Hals Museum. De stofuitdrukking van de kamerjas en de subtiele, schetsmatige toets waarmee Singer Sargent de slanke vingers en de manchetten weergaf illustreren het motto van deze expositie op perfecte wijze: Frans Hals als inspiratiebron voor de impressionisten!

Sargent, Pozzi
John Singer Sargent, Dr Samuel Jean Pozzi, 1881, Hammer Museum los Angeles, schenking van de Armand hammer foundation

Een markante verschijning op het feestje in Amsterdam is Marchesa Luisa Casati. Giovanni Boldini zette haar in 1908 met vaart in een uitbundige Halsiaanse toets neer. Ik moest even denken aan de snelle foto van de koninklijke familie die op Koningsdag de voorpagina van de NRC sierde. De assistent van Erwin Olaf moet buiten beeld een enorme föhn of windmachine gehanteerd hebben; de blonde haren van Maxima en haar dochters are blowing in the wind!
De bij Oopjen reeds genoemde vele tinten zwart zijn hier met grijstonen gemengd en contrasteren prachtig met het lila en rozerood van haar sjaal en boeket. Over de markiezin deden wilde verhalen de ronde over buitenechtelijke relaties en ander onbetamelijk gedrag. Bij het uitwerken van mijn aantekeningen meende ik nog dat mijn fantasie met me aan de haal was gegaan, maar in de catalogus lees ik toch over haar jurk met gloeilampjes, die licht gaven op een draagbare generator. Deze 19e eeuwse Mathilde Willink wandelde met twee aangelijnde luipaarden door Venetië. En wat haar voorliefde voor genotsmiddelen betreft was ze haar tijd vooruit. Behalve van champagne en gin genoot ze af en toe van een snufje cocaïne, zoals haar blik lijkt te verraden.

Boldini, Marchesa Louisa Casati
Giovanni Boldini, Marchesa Luisa Casati met een windhond, 1908, particuliere collectie

Amusant tenslotte is de de 4-delige webserie van Koefnoen over de gasten van High Society.

Na de opzichtige pracht en praal van het hoge gezelschap wacht de bezoeker een warm aanbevolen toegift; de parallelle expositie Guilty Pleasures. Met het opschrift ‘expliciete beelden’ wordt de bezoeker gewaarschuwd c.q. geattendeerd op prenten en tekeningen gepresenteerd rond een rood hemelbed. Hier wordt gesuggereerd wat de beau monde achter gesloten deuren in werkelijkheid of slechts gedroomd meemaakte.

Jane Turner, hoofd van het prentenkabinet, stelde een leuke tentoonstelling samen met interessante, pikante, ondeugende en soms zelfs soft-pornografische prenten. De voorstellingen zijn geïnspireerd op drie van de zeven hoofdzonden: vraatzucht, hebzucht en wellust!
Aanleiding daartoe vormt een 17e eeuwse prent van een liefdespaar licht Turner toe. De figuren dragen dezelfde kanten kragen als Marten en Oopjen. Onderzoek leverde een verrassende ontdekking op: deze figuren blijken portretten te zijn van Rembrandt en Saskia. Bij het betreden van de tentoonstelling Guilty Pleasures fungeert het ondeugende stel als traîte-d’union tussen beide exposities.

Basse, Vrouw bij man op schoot
Willem Basse, Een vrouw zit op schoot bij een man, ca. 1640. Rijksmuseum Amsterdam

In deze zalen ziet de bezoeker zogenaamd stichtelijke voorstellingen van onder andere afkeurenswaardige kaart- en triktrakspelers. Leuk ook zijn de in prentvorm gepresenteerde visuele grapjes. Twee oude dames die zich verheugen in bewonderende blikken van twee knappe heren; die evenwel bedoeld zijn voor een jongedame achter hen. De bezoeker ziet ook een in het huidige Me-Too debat toepasselijke voorstelling van een dame die een man van het lijf probeert te houden. Geestig zijn de opgewonden oude heren die zich verlustigen in een 18e eeuwse losbladige Playboy en het zien van een naakte Venus in een ingekleurde prent van Thomas Rowlandson.

Rowlandson, Vier mannen, Venus
Thomas Rowlandson, Vier mannen bekijken een schilderij van Venus, 1799. Rijksmuseum Amsterdam.

Na colleges in de jaren ‘80 zie ik William Hogarths prenten van the Rakes Progress terug. Geïnspireerd op deze story bracht de Reisopera deze winter een productie uit. Het hoogtepunt, of veeleer dieptepunt van de feestende losbol belandde als reproductie op een punchbowl van Meissen porselein, waarin de Rake letterlijk en figuurlijk aan de grond is geraakt. Met welke intentie deze prenten gemaakt werden? Wellicht tot lering, maar zeker ook tot vermaak!

Punch bowl, Meissen, 1750-1760. Syz Collection (1534).

In een prent van een zekere Sara, gedaan naar een werk van Cornelis Troost, ontdek ik een actueel detail: twee zoenende mannen. Nog steeds een hot item. Onlangs zag ik een soortgelijke afbeelding op groot formaat langs de kant van de weg. De wereldwijde campagne van Suitsupply stierf een snelle dood, maar deze uiting van herenliefde heeft in dit onopvallende detail de eeuwen doorstaan. Dat geldt ook voor prachtige monumentale doeken en vele op kwetsbaar papier gedrukte prenten die nog tot en met 3 juni in het Rijksmuseum te zien zijn.

Wie nog kon lopen ging heen; wie dat niet meer kon, viel om, Sara Troost, naar Cornelis Troost, 1768, Rijksmuseum Amsterdam

Link: Rijksmuseum Amsterdam, High Society

Catalogus: Jonathan Bikker, High Society, levensgroot, staand en ten voeten uit, Rijksmuseum Amsterdam, 2018

Hollandse Meesters uit de Hermitage, tot en met 27 mei in de Hermitage Amsterdam

Rembrandt van Rijn, Flora, 1634
© State Hermitage Museum, St Petersburg

Ze zijn er nog steeds. De 63 Hollandse Meesters uit St. Petersburg logeren in Amsterdam. Tot en met 27 mei krijgt de bezoeker in de Hermitage een cursus schilderkunst van de Gouden Eeuw aangeboden. Van de zes werken van Rembrandt vormt Flora het stralende middelpunt. Rembrandts jonge vrouw Saskia als de godin van de lente. Ze kijkt een beetje onzeker in de denkbeeldige lens, alsof ze vraagt: “sta ik zo goed?” Ontroerend!

Voor dit schilderij roept Henk van Os vol bewondering: ‘Wauw, goeiedag, sodemieter zeg! Flora, ze was niet zo knap. Rembrandt kon niet goed idealiseren. Tja, dan krijg je zoiets als dit’, merkt hij bijna verontschuldigend op. ‘Maar kijk eens naar die stofuitdrukking, die kleuren’. Dit is een van de leuke momenten uit de documentaire  the making of, waarin de camera directeur Cathelijne Broers volgt op het traject van het idee naar de uiteindelijke realisatie van de tentoonstelling Hollandse Meesters uit de Hermitage. Ze voert besprekingen met adjunct-directeur Svetlana Adaksina. Door het raam zie ik de torens van de Petrus en Pauluskerk aan de overkant van de Neva, maar het is net of we in Amsterdam zijn. Zowel Svetlana als haar collega Irina Sokolova spreken Nederlands. Gedrieën betreden ze de kamer van Michail Piotrovsky, het opperhoofd van de Hermitage, die zich verschanst heeft achter talrijke stapels geleerdheid. Hier moeten nog enkele noten worden gekraakt.

Het resultaat is in Amsterdam te zien. Schilderijen, niet alleen op doek of paneel, maar zelfs geschilderd op porselein. Bijzonder zijn de monumentale pronkvazen met op hun buik reproducties van Jan Steen en Jacob van Ruisdael. De Russische collega’s zijn ruimhartig: alle 57 vazen mogen naar Amsterdam, maar dat vindt Cathelijne Broers wel wat veel! Over smaak valt niet te twisten maar ze zijn zeker fraai gemaakt.

Pieter Janssens Elinga, Zonverlichte kamer met vegende dienstmaagd, 1670, © State Hermitage Museum, St Petersburg

Na het overleg in Rusland is het tijd voor een bezoekje aan de directeur van het Rijksmuseum Taco Dibbets. In 2004 werd afgesproken dat de Hermitage Amsterdam met het tonen van Hollandse meesters niet met het Rijks zou concurreren. Dat gaat nu toch gebeuren. Broers laat zien welke werken vanuit Petersburg verwacht worden. Dibbets zegt niet zoveel, reageert wel even op de Elinga met bezemende vrouw in een Pieter de Hooghachtig interieur: …’Ah dat is een van mijn favorieten’

Maar wanneer een d’Hondecoeter uit Rusland in beeld komt, loopt hij warm. Het werk lijkt erg op een schilderij in de eigen collectie. Het Rijks heeft kortgeleden enkele tekeningen van deze meester aangekocht met vogels die in een iets andere dispositie in beide exemplaren voorkomen. Wat Broers hoopt, gebeurt: Dibbets doet mee! Inmiddels hangen de bijna identieke d’Hondecoeters op zaal. Leuk voor het spelletje zoek de verschillen….

Melchior d’Hondecoeter, Vogels in een park, 1680-1690, Hermitage St. Petersburg
Melchior d’Hondecoeter, Een pelikaan en ander gevogelte, ca.1680, Rijksmuseum, Amsterdam

 

 

 

 

 

 

 

Wanneer directeur Piotrovsky in Amsterdam arriveert is iedereen een beetje zenuwachtig. Hopelijk kan de inrichting van de tentoonstelling zijn goedkeuring wegdragen. Dit lijkt niet meteen het geval. Bij het begin van de expositie wordt stilgestaan bij het Meisje met de oorbel, maar van de andere Rembrandts geen spoor.

Rembrandt van Rijn, Meisje met oorbel, 1657, Hermitage St.Petersburg

Wanneer de restauratie van een Moeyaert uitgebreid wordt toegelicht raakt Piotrovsky ongeduldig en vraagt enigszins geïrriteerd waar zijn de Rembrandts? Bij het betreden van de ovale erezaal, waar zijn Rembrandts schitterend uitkomen tegen een taupekleurige wand, verschijnt een goedkeurende lach op zijn ernstige gezicht.

Behalve de Rembrandts zijn in de expositie werken van andere Hollandse meesters te zien zoals Joachim Wtewael, Cornelis Cornelisz. van Haarlem, Frans Hals, Gerard Dou, Paulus Potter en niet te vergeten Ferdinand Bol en Govert Flinck, die onlangs in een dubbeltentoonstelling te zien waren.

De subtitel Oogappels van de tsaren verwijst naar de herkomst van de enorme Hollandse collectie die in de 18e eeuw door Tsaar Peter (1672-1725) en vooral Catharina de Grote (1729-1796) werd aangelegd.

De relatie Nederland en Rusland dateert van late 18e eeuw, toen Tsaar Peter een bezoek bracht aan Nederland. Hij werd met alle égards ontvangen en ging aan de slag op de Amsterdamse scheepswerf van de VOC waar hij eigenhandig een Oost-Indiëvaarder bouwde. Terug in Rusland bouwde hij naar Amsterdams model een nieuwe stad,  doortrokken met grachten: St. Petersburg.

Legde Peter de Grote het fundament voor het moderne Rusland; Catharina de Grote zet zijn werk voort. Geboren als een onbeduidend Duits prinsesje wist zij het tot de machtigste vrouw ter wereld te brengen. Sophia Augusta von Anhalt Zerbst werd door tsaar Peters dochter Elizabeth uitgehuwelijkt aan Peters kleinzoon Peter III. Het was de bedoeling dat zij onopvallend zou blijven, maar na de moord op haar echtgenoot ontpopte de inmiddels tot Catharina omgedoopte Duitse prinses zich tot een sterke heerseres.

Eriksen_Catharina II
Vigilius Eriksen
Portret van Catharina II voor de spiegel, ca. 1763 © State Hermitage Museum, St Petersburg

Zij liet het door haar voorgangster gebouwde Winterpaleis uitbreiden met ontvangst en expositiezalen voor haar kunstcollectie. De aankoop van 320 schilderijen van de in financiële moeilijkheden geraakte graanhandelaar Gotzowksy, vormt daartoe in 1764 de eerste bouwsteen. Met deze transactie is het Portret van een man, geschilderd door Feans Hals in de Hermitage beland.

 

 

 

Frans Hals, Portret van een man, ca. 1650-1653,© State Hermitage Museum, St Petersburg

De voor zijn tijd ongebruikelijke, losse, schetsmatige toets werd niet alleen in de Gouden Eeuw, maar ook in de 19e eeuw bewonderd. De  Franse impressionisten zeiden: ..’Frans Hals, c’est un moderne!’. Over dit onderwerp organiseert het Frans Hals Museum komend najaar een grote tentoonstelling: Frans Hals en de Modernen.

Willem Drost, De profetes Hanna onderwijst een kind, ca. 1650-1655,© State Hermitage Museum, St Petersburg

Catharina correspondeerde met de groten der Verlichting, zoals Voltaire en Diderot. De laatste bemiddelde in 1772 bij de aankoop van de kunstcollectie van Louis Antoine Crozat, waarmee zij Rembrandts Danaë verwierf. Dit doek schittert overigens door afwezigheid; hersteld van een aanval met zoutzuur in de jaren ’80, is het te delicaat om te reizen. Van Rembrandts hand zijn als gezegd wel 6 andere werken te bewonderen plus de Profetes Hanna (1650-55), waar het Rembrandt Research Project eind vorige eeuw een nieuw naamkaartje aan heeft gehangen: Willem Drost. Het schilderij is er niet minder om met de simpele doch betekenisvolle verbeelding van een oude vrouw die een jongetje leert lezen. Tijdens de Gouden Eeuw was de geletterdheid in de Hollandse Republiek hoog. De calvinistische overheid vond het belangrijk dat kinderen zelf de bijbel konden lezen. De bestseller auteur Dan Brown ziet hierin het fundament voor de leeslust in Nederland, waar zijn boeken heel goed verkopen.

Met de verwerving van dertig schilderijen uit de nalatenschap van Gerard Braamcamp (1699-1777) wilde Catharina haar collectie uitbreiden. Helaas is de zending nooit aangekomen. In de Finse Golf ligt op een diepte van 40 meter het wrak van de Vrouwe Maria nog steeds op berging te wachten. Zullen de in loden kokers opgerolde doeken ooit nog boven water komen? Eén werk uit die collectie is via andere wegen in St. Petersburg beland: een Verkondiging aan de Herders, uit 1649 van de Italianisant Nicolaas Berchem.

Nicholaes Berchem, De verkondiging aan de herders, 1649, Hermitage St.Petersburg

De Hollandse collectie omvat een diversiteit aan stromingen en genres: historiestukken met bijbelse- en mythologische onderwerpen, zee- en stadsgezichten, portretten en stillevens. In de ogen van contemporaine kunsttheoretici als Gerard de Lairesse en Samuel van Hoogstraten stonden historiestukken het hoogst in aanzien. Om deze te kunnen vervaardigen èn begrijpen was kennis nodig. Portretten en stillevens beschouwden zij als genres ‘voor zwakke geesten’; haar beoefenaars als ‘maer gemene soldaten in het veltleger van de const!’ Getuige de talrijke stillevens en portretten die in de 17e en 18e eeuw ontstonden deelde het koperspubliek deze mening niet. In de ‘constcamers’ van de grachtengordel was het duiden van historiestukken een aangenaam tijdverdrijf. Met bijbelse onderwerpen zal de 17e eeuwse calvinist weinig moeite hebben gehad, zoals het duiden van de voorstelling op dit grote drieluik van Lucas van Leyden met de genezing van een blinde. Dankzij de wapenschilden kunnen de opdrachtgevers 500 jaar na dato nog worden geïdentificeerd: Jacob Florisz van Montfoort en Dirckje Boelensdr. De memorietafel heeft haar werk, het levend houden van de herinnering aan de overledenen, goed gedaan.

Lucas van Leyden, de genezing van de blinde van Jericho, 1531, Hermitage St.Petersburg

De meeste bijbelverhalen ken ik van de lagere school, maar als student kunstgeschiedenis vond ik de episode verbeeld in Wttewaels doek Lot en zijn dochters niet terug in mijn geheugenpaleis. Goed mogelijk dat het de deelnemers aan de nationale bijbelquiz eveneens een denkrimpel bezorgt. Nog maar nauwelijks ontsnapt aan het brandende Sodom geven Lot en zijn dochters zich over aan de zonde; en hoe! Anders dan in een Rembrandteske versie in Museum Catharijneconvent, waarin de benevelde Lot nauwelijks beseft waar hij mee bezig is, neemt Lot in dit schilderij vol overgave deel aan het liefdesspel. De wormstekige appel verwijst naar de zondeval. Niet verwonderlijk dus dat we daar op de lagere school geen kleurplaat van kregen. Het doek van Wtewael, dat goed gepast zou hebben in de NRC bijlage Me-To in Art van 15 maart jl., is een mooi voorbeeld van een maniëristisch werk. Wanneer zij artistieke verworvenheden als anatomisch correcte weergave van het het menselijk lichaam, perspectief en compositie onder de knie hebben doen diverse Renaissance kunstenaars er met overdreven langgerekte, getordeerde lichamen nog een schepje bovenop. Hoofdzaken worden bijzaken. Het resultaat is nogal gekunsteld. Giorgio Vasari sprak in zijn Vite dei piu Eccellenti Pittori e Scultori (1550) van ‘La bella Maniera’. Wij zouden zeggen: beetje over de top!

Joachim Wtewael, Lot en zijn dochters, ca. 1604, © State Hermitage Museum, St Petersburg

Wttewael leeft zich niet alleen uit in de weergave van de figuren, maar ook in het bijwerk met stillevens, waarvan de expositie enkele autonome exemplaren van Willem Claesz Heda, en Willem Kalff toont.
Naakt om het naakt kon in de calvinistische republiek eigenlijk niet, maar functioneel naakt was geen probleem. De gebruikelijke naaktlopers Adam en Eva worden in de 17e eeuw verdrongen door enkele bijbelse figuren, waaraan een moraliserende betekenis kan worden verbonden. Zoals koning David en zijn mooie buurvrouw Bathseba of Suzanna en de ouderlingen. Deze gaven schilders en opdrachtgevers een alibi  (zo niet doen!) voor een mooi erotisch getint schilderij.

In de expositie hangt wel een klein paneeltje dat louter om het naakt geschilderd lijkt. Een baadster door de fijnschilder Gerard Dou gepenseeld op het formaat van een I-pad. Eén uit een serie van drie. Deze hingen waarschijnlijk in de privé vertrekken van Catharina de Grote, die naast regeren, bouwen en het verzamelen van kunst nòg een hobby had… Stof te over voor een extra editie van het roddelblad Privé, zoals onlangs verscheen bij de tentoonstelling High Society in het Rijks.

Gerard Dou, Baadster, ca. 1660-1665, Hermitage St.Petersburg
Gerard Dou, Badende man, ca. 1660-65, Hermitage St. Petersburg

 

 

 

 

 

 

 

 

Ook de zogenoemde Utrechtse Caravaggisten zijn in de tentoonstelling te zien. Dirck van Baburen, Hendrick Ter Brugghen, Gerard van Honthorst en Matthias Stomer waren in Italië in de ban geraakt van het realistische werk van Michelangelo Merisi da Caravaggio ( 1571-1610). De Madonna dei Pelegrini illustreert zijn vernieuwende stijl heel duidelijk met zijn voorliefde voor alledaagse figuren als hoofdrolspelers in profane, maar ook in religieuze voorstellingen.

Caravaggio, Madonna di Loreto, 1606-1606, Basilica Sant’Agostino, Rome

Caravaggio’s motieven en stijlmiddelen werden niet door iedereen gewaardeerd. Veel Romeinse prelaten, vonden het niets ontziende realisme afstotelijk. Zij gaven toe dat hij talent had, maar  ‘…hij misbruikt het’…!   Zoals het  grote, blote Christuskind en zijn moeder als een Romeinse matrone. Het gaf geen pas de Heilige familie zo uit te beelden, aanbeden door een stel haveloze pelgrims die hun vuile voeten zo in het gezicht van de beschouwer steken.

Matthias Stom, Esau verkoopt zijn eerstgeboorterecht aan Jakob, 1640-50, Hermitage St.Petersburg

Stomer vertrok vanuit Amersfoort naar Italië om nooit meer terug te keren.          Moeder Rebecca, de dramatisch belichte lelijke oude vrouw, betrekt met haar blik de beschouwer in het verhaal. Zij heeft haar lievelingszoon Jacob aangezet tot het ontstelen van de vaderlijke zegen die bedoeld was voor de eerstgeboren zoon Ezau. (Genesis 25: 27 e.v.).  Het inzoomen op enkele dramatisch belichte half-figuren zien we ook in twee schilder-ingen van Concerten door Dirck van Baburen en Hendrick Ter Brugghen.

Van het door De Lairesse en Hoogstraten geminachte genre portret toont de expositie mooie voorbeelden van Rembrandt: een Oude Man in het Rood, Een oude Jood, een Schrijvende man en het reeds genoemde doek van Saskia als Flora. De zwangere Saskia is prachtig gekleed; op haar hoed prijkt een kostbare tulp. Het werk is geschilderd tijdens de toen heersende tulpomania. De in de 16e eeuw als exotische plant vanuit Turkijke geïmporteerd tulp heeft tegenwoordig een oerhollands imago, maar  destijds was de tulp een felbegeerde exoot. Zo zeldzaam en gewild, dat voor een bol van zo’n rood-wit gevlamde tulp grif 500,– soms wel 1000,– gulden werd neergeteld. Het bedrag waarvoor Rembrandt destijds het Rembrandthuis kocht. Een timmerman verdiende een jaarsalaris van ca. 300,–. En dan te bedenken dat de rood-witte tekening een symptoom van een tulpenziekte was!

Ook Rembrandts beste leerlingen zijn vertegenwoordigd; Govaert Flinck en Ferdinand Bol, die aanvankelijk nog in de stijl van hun leermeester werkten. (zie bespreking op deze site). Het portret dat Bol rond 1640 van Rembrandt en Saskia schilderde vormt de sleutel tot identificatie van Rembrandts tot voor kort raadselachtige Dame met Oorbel uit 1657. De overeenkomst is treffend.

Van Govaert Flinck ziet de bezoeker een portret van een Jongeman met baret, uit 1637. Hij is gehuld in een rood fluwelen kleed en draagt een Ottomaanse sjaal uit Rembrandts verkleedkist. De groene wambuis daaronder lijkt wel gemaakt uit een lapje dat overschoot van Flora’s kleed. Leuk zijn de niet geretoucheerde oneffenheden in het gezicht; met hier en daar een pukkel en een moedervlek.

Govert Flinck, Portret van jongeman met baret, 1637, Hermitage St.Petersburg
Govert Flinck, Portret van Cornelia Haringh, 1645, Hermitage St. Petersburg

 

 

 

 

 

 

 

In Flincks Portret van Cornelia Haringh herken ik net zo’n elegante  platte kraag als gedragen door Rembrandts Oopjen in de tentoonstelling High Society waarover ik binnenkort zal schrijven.

Rembrandts succesvolle stijl met palet van herfstkleuren dat ook zijn leerlingen hanteerden raakte in de 2e helft van de 17e eeuw geleidelijk aan uit de mode. Onder invloed van het classicisme treedt in de schilderkunst een smaak-verandering op met voorliefde voor gelijkmatig belichte onderwerpen geschilderd in heldere, glad gepenseelde kleuren. Zoals het familieportret van Abraham van den Tempel daterend van de late zestiger jaren. Als laken-handelaar kende hij de verfijnde textuur van zijde, doorzichtig gaas en kantwerk. Met het subtiele kleurengamma lijkt de voorstelling wel een modeshow, aldus de catalogus. Om wie het gaat is onbekend, maar de geportretteerden zijn in elk geval welgesteld; daarop duiden de wandelstok, het geweer, de weitas en de hond verwijzend naar de jacht. De attributen van de dames: de luit, de bloemen het schoothondje verwijzen naar de tijdspassering van aristocratische dames. Ook dit familieportret figureert -zelfs in drievoud- op siervazen van de Keizerlijke Porseleinfabriek.

Abraham van der Tempel, Familieportret, ca.1666-1668,© State Hermitage Museum, St Petersburg
Detail

 

 

 

 

 

 

In de tentoonstelling zijn ook enkele genrestukken te zien, zoals het interieur van Elinga met de vegende dienstmeid. De ogenschijnlijk simpele weergave van het verstilde binnenhuis met de mooie lichtval en de meid van wie we het gezicht niet kunnen zien (of toch?) is zeer geraffineerd. De handeling zelf, het vegen, stond symbool voor morele zuiverheid. Netheid en een huishoudelijke aard werden in de 17e eeuw gezien als belangrijke vrouwelijke deugden. Lees er de bijbel maar op na: …‘Een degelijke  vrouw wie zal haar vinden?’ (Spreuken 31: 10 e.v.)

Pieter Janssens Elinga, Zonverlichte kamer met vegende dienstmaagd, 1670, © State Hermitage Museum, St Petersburg

Minder deugdzaam gaat het er aan toe in Gerard Ter Borchs ogenschijnlijk onschuldige Glas limonade, waarin de subtiele doch veelbetekenende blikken en handelingen voor de goede 17e eeuwse verstaander niets te raden over lieten.  Tot lering, maar zeker ook tot vermaak. Dat geldt ook voor Gabriël Metsu’s Oestermaaltijd. Oesters waren in de 17e eeuw geliefd als aphrodisiacum.

Gerard ter Borch (De Jongere), Een glas limonade, ca. 1663-1664, Hermitage St.Petersburg
Gabriël Metsu, Ontbijt, c 1659–62
© State Hermitage Museum, St Petersburg

Behalve de prachtige stofuitdrukking en erotische ondertoon bevat het werk nog een leuk detail. De afgebeelde drinkhoorn, destijds gebruikt bij feestelijkheden van het Amsterdamse Kloveniersgilde bestaat nog en wordt bewaard in het Amsterdam Museum.

Bijzonder zijn twee nog steeds herkenbare 17e eeuwse stadsgezichten.

Bartholomeus van der Helst, De Nieuwmarkt in Amsterdam, Hermitage St.Petersburg.
Gerrit Adriaensz. Berkheyde, Gezicht op de Nieuwezijds Voorburgwal en het stadhuis, 1670 ,© State Hermitage Museum, St Petersburg

Het opgespannen karkas en de groenten in het eerste doek komen mooi uit tegen het speciaal voor de tentoonstelling gemaakte donkergroene goudleerbehang. De kinderen met een varkensblaas verwijzen op subtiele wijze naar de vergankelijkheid van het bestaan. Een beeld dat beter bekend is van  het eigentijdse embleem van de Homo Bula. Een bellen blazend kind. Symbool voor  de broosheid van het menselijk bestaan. De mens is als de zeepbel, die zomaar uiteen kan spatten.

In Berckheydes Gezicht op de Nieuwezijdsvoorburgwal, zien we nog net een glimp van het door Jacob van Campen ontworpen Amsterdamse stadhuis, dat naar ik mij heb laten vertellen voor het enorme bedrag van 8 miljoen gulden werd neergezet. Joost van den Vondel bezong het als het 8e wereldwonder, dat ver over de landsgrenzen bekendheid genoot. Cosimo de Medici kocht een soortgelijke Berckheyde met een afbeelding van het Amsterdamse Stadhuis, dat zich nog altijd in de Florentijnse Uffizi bevindt.

Thomas de Keyser, Portret van Loef Vredericx als vaandeldrager, 1626, Mauritshuis, den Haag

Na deze uitleg over de opbouw van de collectie Hollandse Meesters nog even iets over de gedeeltelijke teloorgang daarvan. Anders dan vaak verondersteld wordt vormde niet de Russische Revolutie, maar Stalin het grootste gevaar voor de kunstwerken in de Hermitage. In 1929 liet hij ca. 250 kunstwerken verkopen, waaronder het Portret van Loef Vredericx uit 1626, dat uiteindelijk in het Mauritshuis belandde. In de huidige expositie is hij even herenigd met zijn oude vrienden. De zilversmid Loef Vredericx bekleedde als vaandeldrager een erebaantje in de Amsterdamse schutterij. Thomas de Keyser portretteerde hem in het okergele schutterskostuum met een groene sjerp, een ijzeren ringkraag en een degen. Op het vaandel prijken de Hollandse leeuw en de tekst Pro Patria, voor het vaderland.

Dit en meer is nog tot en met 27 mei te zien in de Hermitage Amsterdam.

Link: Hermitage Amsterdam

 

Inleiding Magische Miniaturen in Museum Catharijneconvent woensdag 9 Mei om 13.00 uur.

Het lezingen seizoen loopt bijna ten einde, maar mijn programma nog niet!

Woensdag 25 april en 9 mei a.s. zal ik in Museum Catharijneconvent een inleiding geven op de tentoonstelling Magische Miniaturen.

De Middeleeuwen worden vaak als een duistere periode gezien, ingeklemd tussen de klassieke Oudheid en de Renaissance. Een tijd van oorlogen, honger en ziektes.

Met prachtige goudversierde hoofdletters en illustraties in religieuze en profane handschriften rekent de expositie af met het cliché van de donkere Middeleeuwen. Middels zo’n 65 verluchte manuscripten wordt een boekje open gedaan over de andere, mooie kant van die tijd. De miniaturen met historische-, bijbelse- en realistisch geschilderde alledaagse scènes vormen de beste bewaarde kunst van de Middeleeuwen.

’Dichterbij de Middeleeuwen kunt u niet komen’

Graag nodig ik u uit voor een inleiding, gevolgd door bezoek aan de tentoonstelling in het Utrechtse Catharijneconvent op 9 Mei  om 13.00 u.
Aanmelden voor 25 April is niet meer mogelijk.

Aanmelden verplicht met het oog op de groepsgrootte: Inschrijfformulier of bellen 0343 561234.

Kosten 13,50. Entree niet inbegrepen. Neem svp uw MJK mee!

Romantiek in het Noorden, tot en met 6 mei in het Groninger Museum.

Fearnly, Landschap
Thomas Fearnley, Landschap met wandelaar, 1830, Nasjonaalmuseet for kunst, Oslo

Wat is Romantiek ? In de ogen van Charles Beaudelaire was het géén speciale stijl, maar een ‘manier van voelen’. Hij beschouwde de beweging als fundament van moderne kunst. Als periode in de kunst- en literatuurgeschiedenis is Romantiek een gecompliceerd begrip met  sleutelwoorden als de overweldigende natuur en welhaast ondraaglijke gevoelens van eenzaamheid en verlangen naar lang vervlogen tijden of verre horizonten. Een gemoedsaandoening die in het Duits zo treffend omschreven wordt als Fernweh waaraan gehoor wordt gegeven in Wanderlust. Tegenwoordig  roept de term romantisch veeleer associaties op met een tête à tête bij kaarslicht en een glas wijn….

Een stroming die gedurende de eerste helft van de 19e eeuw deels parallel, deels in vervolg op de periode van de Verlichting ontstond. De tijd van de rede, waarin traditionele aannames op geografisch, natuurwetenschappelijk en religieus gebied letterlijk en figuurlijk onder de loep werden genomen en waar nodig bijgesteld. De tijd ook waarin de door God geschapen mens plaats begint te maken voor de maakbare mens. Op deze door de rede beheerste periode volgde een reactie met (over)waardering van het gevoel en de menselijke intuïtie.

De Groningse expositie toont de weerslag hiervan in een overzicht van romantische landschapschilderkunst uit Engeland, Duitsland, Scandinavië èn Nederland te zien, waar romantische schilderkunst in de ontstaanstijd bij kunstcritici weinig waardering genoot. Het beeldverhaal begint in Italië, het land dat reizigers uit heel Europa aan trok.

Turner, aquaduct, waterval
J.M.W.Turner, Zuidelijk landschap met aquaduct en waterval, 1828,Tate Britain, Londen

Zoals jongemannen tijdens hun Grand Tour, de voorloper van het hedendaagse Gapyear. Voor kunstenaars was het land van Leonardo en Michelangelo eveneens een must. De glooiende heuvels van de Campagna met zonbeschenen ruïnes. Ook componisten en dichters raakten ervan in vervoering.  In de zaaltekst ….“Kennst du das Land wo die Zitronen blühen’? herken ik mijn lievelingsgedicht van de Middelbare school: Mignon, van Goethe.

Joseph Wright of Derby was een van de eersten die het Italiaanse landschap vereeuwigde. In zijn Graftombe van Vergilius uit 1782 geeft hij een impressie van een toeristische trekpleister. Het veronderstelde graf van de dichter bevindt zich op een heuvel boven de grot van Posilippo bij Napels. Het nauwelijks te herkennen figuurtje links van de grot –het lijkt meer een antropomorfe rots-  is Sicilius Italicus, die volgens de overlevering op Vergilius verjaardag verzen bij zijn tombe declameerde. Met dit onderwerp en vooral zijn kleur- en lichtgebruik spreekt de schilder de beschouwer emotioneel aan.

Van Wrights betoverende Grot in de Golf van Salerno zijn 6 varianten bekend. Op een daarvan schilderde hij een klein hopeloos figuurtje. Het is Julia, de verbannen dochter van keizer Augustus. Middels een miniem zeiltje aan de horizon gloort een sprankje hoop op verlossing.

Wright of Derby, Salerno
Joseph Wright of Derby, Grot in de golf van Salerno, bij maanlicht 1780 -1790, Derby
Wright of Derby, Vergilius
Joseph Wright of Derby, De graftombe van Vergilius bij maanlicht, 1782, Derby Museum, Derby

 De Nederlanders Josephus A. Knip en Abraham Teerlink reisden eveneens zuidwaarts. Knip verwerkte zijn Italiaanse schetsen thuis. Teerlink vertrok met een beurs van de Prix de Rome huwde een Toscaanse schone en kwam nooit meer terug!

Josephus August Knip, Gezicht op la Cava, 1817, Museum de Fundatie, Zwolle en Heino.

De Noor Johan Christian Dahl had het geluk een uitbarsting van de Vesuvius mee te maken. Zijn impressie van deze bijzondere ervaring heeft een plek gekregen in de zaal waarin het begrip subliem, synoniem voor een onovertroffen emotionele ervaring, centraal staat. Een romantische notie ontleend aan Edmund Burke’s, A Philosophical Enquiry into the Origin of our Ideas of the Sublime and Beautiful uit 1757.

Dahl, Vesuvius
Johan Christian Dahl, Uitbarsting van de Vesuvius, 1820/1821, Staten Museum for Kunst, Kopenhagen

De expositiezalen zijn ingericht met thema’s als het Noorse landschap, het Sublieme, het Hemelse licht, Weersgesteldheid en Religie in het landschap.

Naast woeste, ongerepte landschappen die niet zelden verwijzen naar heftige menselijke emoties, ziet de bezoeker impressies van een verstilde natuur. Hier zochten romantici rust en contact met het goddelijke. Bij Caspar David Friedrich wordt dit verlangen expliciet in beeld gebracht, bijvoorbeeld met een kruis in de bergen. Soms wordt ook op subtielere wijze verwezen naar het goddelijke, middels een besneeuwd verlaten kerkhof, of een maanbeschenen landweg.

Niet alle romantici pakten hun ransel om een kijkje achter de horizon te nemen. Ook dicht bij huis waren romantische onderwerpen te vinden. Een opleving van nationalistische gevoelens na de Napoleontische oorlogen gaf een impuls tot schilderingen van de eigen landschappelijke omgeving. Prachtig verbeeld in Johan Christian Dahls overweldigende berg- en fjordenlandschappen. De drijvende kracht achter deze meest buitenslands geschilderde doeken was paradoxaal genoeg nìet Fernweh, maar heimwee. Dit gevoel wordt mooi verbeeld in zijn Noorse landschap met regenboog, waarin het onbereikbare verlangen wordt gepersonifieerd in de gedaante van de eenzame herderin.

65 x 81,3 cm
Johan Christian Dahl, Noors landschap met regenboog, 1821, Statens Museum for kunst, Kopenhagen

De tentoonstellingsmakers zien overeenkomsten  tussen het hedendaagse globalisme en nationalisme en de tijd waarin romantici de wereld in trokken òf thuisbleven. In de paralleltentoonstelling Ook Romantiek ziet de beschouwer tot en met 2 april hedendaagse romantische werken van Studio Job, Teun Hocks, Maarten Baas en anderen. Bijzonder mooi is het virtuele panorama van Reality Center; kunstig gecomponeerd met schilderijen uit de tentoonstelling. Fragmenten van echte natuur met vogelgeluiden vervolmaken deze ervaring. Via Dankvart Dreyers Brug over een beek gaat de beschouwer een virtuele wereld binnen. Deze wandeling, of beter, deze vogelvlucht, voert via Lundbyes Herfstlandschap, een heerlijke bergweide met koeien en Johan Christian Dahls monumentale Gezicht op Fortundalen naar Larsons indrukwekkende Fjord bij maanlicht om uit te komen bij het posterbeeld: Rørbyes Gezicht op de Campagna. Op deze adembenemende filmische sensatie is maar één woord van toepassing: subliem!

Laten we dat laatste schilderij even beter bekijken. Als de titel niet richting Italië verwees, zou je denken dat de figuur zich op een kale steppe bevindt. Het was dan ook ongebruikelijk koud toen Rørbye dit schilderij, getuige een dagboeknotitie in januari van het jaar 1835, zittend aan de oever van de Tiber vervaardigde.

Rorbye, Campagna
Martinus Rorbye, Uitzicht op de Romeinse Campagna, 1835, Gothenburg Museum of Art

De 19e eeuwse dichter Novalis en de schrijver Chateaubriand putten hun inspiratie uit de Middeleeuwen. De‘goeie ouwe tijd’ toen iedereen in Europa nog verenigd was in het christendom. Kunst als vehikel voor religieuze gevoelens. Deze gedachte ligt ook ten grondslag aan Krusemans Mediterende monnik bij een ruïne.

Kruseman, monnik, ruïne
Frederik M. Kruseman,  Mediterende monnik bij een ruïne bij nacht, 1862, Rijksmuseum, Amsterdam

In de tentoonstelling wordt er geen aandacht aan besteed, maar dit terugverlangen naar lang vervlogen tijden, deze Sehnsucht,  wordt eveneens weerspiegeld in de tuinarchitectuur van die dagen. De romantische Engelse landschapstuin ontstond als reactie op de symmetrisch langs geometrische lijnen aangelegde tuinen van de Verlichting, zoals Versailles. De Engelse landschapstuin met grillig gevormde paden, verrassende vergezichten, graftombes en ruïnes van gotische kerken, nodigt de wandelaar uit tot reflectie over de vergankelijkheid van het bestaan. Het schilderij van John Constable, De vallei van de Stour met Dedham in de verte, geeft een indruk van de streek waar deze ideëen in de landschapsparken van Stowe en Stourhead zijn vormgegeven. Gemodelleerd overigens naar de schilderijen van Claude Lorrain!

John Constable, De vallei van de Stour met Dedham in de verte, ca. 1800-1809, V&A Museum Londen
FotoMarina: landschap bij Stourhead met dezelfde Toren (2016)

 

 

 

 

 

De romantici Constable en Turner waren tijdgenoten, maar géén geest-verwanten, zoals duidelijk te zien in de film Mr Turner. Turner reisde graag. Constable bleef liever thuis; in de streek tussen Dorset en de kust van East Anglia, dat ook wel ‘Constable County’ wordt genoemd.

Constable, Cloudstudy
John Constable, Studie wolkenlucht, ca 1820, Mauritshuis, den Haag

Naar eigen zeggen vond Constable ook inspiratie in de schilderijen van Jacob van Ruisdael en vooral diens indrukwekkende wolkenluchten. Die Constable wel honderd keer beeldvullend tot onderwerp koos. Hij bestudeerde deze in de openlucht, maar ook in meteo boeken in de bibliotheek. Een liefhebberij die hij omschreef als   ‘skying’ !

Arthur and Aegle, Martin
Detail John Martin, Arthur en Aegle in de gelukkige vallei, 1849, Laing Art Gallery, Newcastle upon Tyne

Belangstelling voor de Middeleeuwen wordt eveneens weerspiegeld in de verbeelding van literaire thema’s. John Martin koos de tragische liefdesgeschiedenis van King Arthur en de Etruskische koningin Aegle, uit een gedicht van Edward Bulwer-Lytton tot onderwerp.

Het romantische verlangen, de sehnsucht, de hunkering naar je-ne-sais-quoi, kon ook tot uitdrukking worden gebracht in rustige binnenhuisscènes. Een in gedachten verzonken figuur voor een gesloten, dan wel geopend venster. Het fysieke lichaam gekluisterd aan huis en haard, de geest wellicht mijlen verder!

Caspar Caspar Friedrich gebruikte het op een serieuze manier en Johann Peter Hasenclever gebruikte het venstermotief aangevuld met vanitassymbolen als parodie.

Johann Peter Hasenclever, De Sentimentele (1846), Museum Kunstpalast, Düsseldorf.

De natuur vormt in deze periode het universele leidmotief. Aangespoord door de revolutionaire roep om vrijheid die in Europa weerklonk,  bevrijdden kunstenaars zich van de academische regels. Lang genoeg hadden ze monumentale stukken geschilderd met bijbelse, mythologische en historische onderwerpen, geplaatst tegen een landschappelijke achtergrond.

In de 19e eeuw gingen kunstenaars naar buiten om de natuur te schetsen. In het atelier werkten ze deze uit tot zelfstandige kunstwerken. Niet langer als decor, maar ook niet zonder betekenis. Caspar Wolfs impressie van enkele in de openlucht werkende kunstenaars brengt behalve deze ontwikkeling met deze ijzingwekkende plaats van handeling ook de typische romantische voorliefde in beeld voor angstaanjagende onderwerpen!

Wolf, Lauteraargletsjer
Caspar Wolf, De Lauteraargletsjer, 1776, Kunstmuseum, Basel.

Over de queeste naar een daadwerkelijk of denkbeeldig (levens)doel hoor je soms de filosofische uitdrukking: niet de bestemming, maar de reis erheen, daar gaat het om. Deze visie wordt in de tentoonstelling eveneens weerspiegeld in werken met onderweg naar Italië waargenomen landschappen en aan den lijve ervaren weersgesteldheden.

Breed uitgeschreven citaten onderstrepen de zaal thema’s: zoals:

…’Het ruisen in de boomtoppen en het rollen van de donder hebben mij dingen over God verteld, die ik niet met woorden kan uitdrukken’, aldus Wilhelm Heinrich Wackenroder, in de zaal met schilders die deze  weersgesteldheid prachtig hebben verbeeld, zoals Willem Roelofs en Gerard van Nijmegen.

Roelofs, onweer
Detail W. Roelofs, Landschap bij naderend onweer, 1850. Doek, Rijksmuseum, Amsterdam
Nijmegen, landschap, storm
Gerard van Nijmegen, Landschap in de storm, 1804, RM Twenthe, Enschede

 

 

 

 

 

De reeds besproken fjordenlandschappen van Dahl doen diens nationalistische devies gestand: ‘een schilderij van een landschap iets moet zeggen over het wezen van het land’…..  

 Ook Caspar David Friedrich wordt geciteerd:  … ‘Een schilder moet niet alleen schilderen wat hij voor zich ziet, maar ook wat hij in zich ziet’…

Onder de noemer de Innerlijke Blik ziet de bezoeker werk, waarin Friedrich nauwkeurige observatie van de natuur combineert met een diep religieus gevoel. Zoals zijn mysterieus slechts in bleke geel en grijstonen gesuggereerde ‘Morgenstimmung’, waarbij je de gelijknamige tonen van Edvard Grieg bijna kunt horen!

Friedrich, Morgenstimmung
Caspar David Friedrich Ochtendnevel in de bergen, 1808,Thüringer Landesmuseum Heidecksburg, Rudolstadt

Friedrichs meest bekende werk, De wandelaar boven de nevelen, treft  u in Groningen niet aan. De Nachtwacht van de Hamburger Kunsthalle wordt evenals die van Rembrandt nooit uitgeleend! Dit gemis wordt ruimschoots gecompenseerd met negen schilderijen van zijn hand.

Friedrich,wandelaar, nevelen
C.D. Friedrich, De wandelaar boven de nevelen, 1818, Hamburger Kunsthalle

In de zaal met thema: Tekens in het Landschap . In Friedrichs werk zijn religieuze connotaties zeker aanwezig; bij Turner wellicht ook. Op zijn sterfbed sprak hij de volgende woorden: ‘The sun is God’. Wat hij precies bedoelde zal altijd onduidelijk blijven, maar zeker is dat licht, het hemelse licht, een belangrijke rol in zijn werk speelde. Onder dit lemma worden vijf werken van Turner gepresenteerd. Deze geven niet alleen een samenvatting van de componenten van het  romantische landschap, maar ze illustreren tevens Turners ontwikkeling van figuratie naar bijna abstractie. Van zijn Landschap met herten, uit 1828 tot het van 1840 daterende haast impressionistische Wolken en Water uit de Zwolse Fundatie.

Innerlijke beleving speelde bij Turner een grote rol. Om een waarheidsgetrouwe verbeelding van een schipbreuk te maken liet hij zich tijdens een storm vastbinden aan de mast van een schip. In zijn Stormy Sea with Blazing Wreck (1835-1840) ziet u het reslutaat. Het natuurgeweld eist alle aandacht op; het in nood verkerende scheepje valt  nauwelijks op. Schipbreuk als metafoor voor menselijke kwetsbaarheid.

Het lijkt wel of ook Wijnand Nuijen en Knud Baade zich op zo’n manier hebben ingeleefd in een dergelijk rampenscenario. Bij het zien van  Baades schipbreuk spat het zilte zeewater je rond de oren, hoor je het gieren van de storm en het kraken van de scheepswand op de rotsen. De bemanning is al verdwenen in de golven. Een ten dode opgeschreven mannetje in de mast, krijgt even gezelschap van een verwaaide meeuw, die als enige zal overleven.

Baade, Schipbreuk
Knud Baade, Schipbreuk, 1830-1840, V&A Museum, Londen

In de zalen van het Groninger museum loopt zelfs de coolste rationalist het gevaar aangeraakt te worden door romantische gevoelens. Misschien zelfs bevangen te worden door een onweerstaanbaar verlangen om de wereld van het favoriete schilderij binnen te gaan om een subliem avontuur te beleven. Mee te kijken met de vrouw in het schilderij van Caspar David Friedrich’s klippen bij Rügen voor wie een waaghals met ware doodsverachting op de rand van het ravijn iets probeert op te rapen. Dit schilderij is buiten tentoonstelling. Louis Gurlitts klippen van het eiland Møn is wel aanwezig. Dit werk (geschilderd door een voorvader van de zonderling die in 2014 het nieuws haalde met de roofkunst verzameling) bevat ook romantische bespiegelingen over de vergankelijkheid, door de heldere kleuren en het iconische zeiltje aan de horizon komt die vergankelijkheid wel wat vrolijker over!

Gurlitt, Klint
Louis Gurlitt, Møns Klint (klippen van het eiland Møn),1842. . Statens Museum for Kunst, Kopenhagen
Friedrich, chalk rocks, krijtrotsen
Caspar David Friedrich, Krijtrotsen op Rügen, 1818

Link:

Groninger Museum

Literatuur:

Jackson e.a., De Romantiek in het Noorden: van Friedrich tot Turner, Groninger Museum, Groningen, 2017.

Rademakers & G. De Werd, Een Romantische Reis, Noordbrabants Museum, ’s-Hertogenbosch, 2014.

Hoekstra e.a., Gevaar & Schoonheid: Turner en de traditie van het sublieme, Fundatie Zwolle, Rijksmuseum Twente, 2016.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Geverifieerd door MonsterInsights