FRANS HALS tot 10 juni in het Rijksmuseum Amsterdam

De luitspeler, ca. 1623, Olieverf op doek, 70 × 62 cm, Musée du Louvre, Parijs, Département des Peintures

Na overzichtstentoonstellingen die het Rijksmuseum eerder organiseerde over Rembrandt en Vermeer is het nu de beurt aan Frans Hals (1582-1666).
In 2018 kon het Nederlandse publiek zich in het Frans Hals Museum ook al verbazen over de schetsmatige, trefzekere stijl waarmee Frans Hals zijn opdrachtgevers op het schilderslinnen bijna tot leven wekte. In de tentoonstelling Frans Hals en de Modernen was te zien dat de in de loop van de 18e eeuw in vergetelheid geraakte schilder in 1868 door de Franse kunstcriticus Théophile Thorė Bürger uit zijn winterslaap werd gewekt. Modernisten die zijn artikel in de Gazette des Beaux Arts lazen reisden in de 19e eeuw naar Haarlem. Gustav Courbet, Edouard Manet, Claude Monet, Vincent van Gogh en anderen bezochten het Stedelijk Museum -de voorloper van het Frans Hals Museum- dat in 1862 op de zolder van het stadhuis geopend was.
Deze 19e -eeuwse vakgenoten die zich met hun losse schildertrant tegen de academische regels verzetten herkenden in Frans Hals een geestverwant:

                      … ‘mais Frans Hals, c’est un moderne’!..     

Anders dan in 2018 en in de eerdere tentoonstelling Frans Hals Oog in oog met Rembrandt, Rubens en Titiaan uit 2013 heeft Hals nu tot 10 juni het rijk alleen.   

Voorafgaand aan de opening van de huidige tentoonstelling loodste conservator Friso Lammertse zijn gehoor met een sprankelende inleiding door de zalen waar bijna 50 schilderijen te zien zijn. Frans Hals bracht zijn opdrachtgevers zo levensecht in beeld dat ze wel lijken te ademen! Hoe deed hij dat?                                                     Hals werkte a la prima: het waargenomen moment belandde spontaan, zonder ondertekening direct op het paneel of het doek, waardoor het beeld haar spontaniteit behield. Onder zijn handen ontstonden niet alleen beeltenissen van individuen en echtelieden, maar ook groepsportretten, vrolijke al of niet musicerende drinkers en enkele (in de tentoonstelling afwezige) evangelisten.In de tentoonstellingszalen ervaar je het geheim van Frans Hals. De op je netvlies ontvangen in verf gesuggereerde impressie van levensechte personen wordt door het brein afgemaakt.

De lach
Minstens zo vernieuwend is Hals vermogen om zijn figuren te laten lachen. In zijn Groot Schilderboeck schrijft de schilders biograaf Karel van Mander in 1604 dat bij de meeste schilders het verschil tussen huilen en lachen niet te zien is. Bij Frans Hals komt de verbeelding van het werkwoord lachen helemaal uit de verf. Variërend van een aarzelende, flauwe glimlach tot een schalkse, verleidelijke, verliefde, uitzinnige of ronduit gulle- en zelfs een waanzinnige lach. 

In de tentoonstelling wordt het niet genoemd, maar er speelde nog iets. Een portret van een lachend persoon werd lange tijd onbetamelijk gevonden. Sinds vroegchristelijke tijden hielden bijbelgeleerden zich bezig met de in onze ogen lachwekkende vraag of Jezus gelachen zou hebben. De talrijke portretten van mensen die hun gezicht in de plooi houden lijken deze in orthodoxchristelijke kringen voortlevende gedachte te weerspiegelen. Sinds de import van suiker was het waarschijnlijk ook verstandiger om de lippen op elkaar te houden… En dat doen veel van Hals opdrachtgevers dan ook. Zoals de onbekende man met schedel en zijn mooie, enigszins schuchtere echtgenote, die Hals rond 1612 vereeuwigde. Zowel de gladde, precieze penseelvoering als de compositie van dit vroege werk zijn nog traditioneel. Haar identiteit is onbekend, maar te oordelen naar het prachtige purperrode gewaad en de gouden keten rond haar middel is zij een dame van stand. De ostentatief getoonde schedel geeft aan dat de echtelieden zich bewust zijn van de vergankelijkheid van het bestaan.

1. Portret van een man met een schedel, ca. 1612, Olieverf op paneel, 92,8 × 71,2 cm, The Henry Barber Trust, University of Birmingham 2.Frans Hals, Portret van een onbekende vrouw ca 1612, olieverf op paneel, 94,2 x 71,1 cm The Devonshire Collection Chatsworth

…’Zo kan het ook’… moet Hals in 1622 gedacht hebben toen hij het Huwelijksportret van Isaac Massa en Beatrix van der Laan vervaardigde. Een glimlachend stel dat in een ongedwongen houding tegen een boom leunt was een compositorische nouveauté in het genre huwelijksportret. Althans in de Noordelijke Nederlanden. Mogelijk deed Hals dit idee op tijdens zijn studiereis naar Antwerpen, waar hij Rubens Zelfportret met zijn echtgenote Isabella Brant uit 1610 gezien zal hebben. Ook dit paar zit in de buitenlucht.   

Huwelijksportret, waarschijnlijk Isaac Abrahamsz Massa en Beatrix van der Laen, ca. 1622, Rijksmuseum

In deze onconventionele compositie gebruikte Hals ook enkele traditionele elementen. Zoals de klimop rond de boom dient een echtgenote zich aan haar man te hechten. De distel links in de voorgrond geeft haar symbolische betekenis in het Duits prijs: ‘Männertreu’. In huwelijksbedreigende situaties moet de man zijn stekels opzetten! Misschien vraagt u zich af waarom Beatrix zo somber gekleed is. Bruiden gingen destijds niet in het wit, maar in gewone, zij het kostbare burgerkleding, naar het altaar.
Bijna vijfentwintig jaar later ontstond een ongedwongen familiegroep. Dit portret is evenals dat van Isaac Massa en zijn echtgenote gesitueerd in de open lucht. Beide echtelieden kijken elkaar licht glimlachend aan, de handen ineengestrengeld in het aan de oudheid ontleende symbool voor huwelijkstrouw: dextrarum iuncio. Nieuw is de zwarte bediende met wie opdrachtgevers zich, als show-off van hun welstand, destijds wel vaker lieten uitbeelden. De anonieme zwarte jongen kijkt de beschouwer recht aan. In de huidige publicatie komt hij close-up in beeld, maar in de catalogus van Hals laatste grote overzichtstentoonstelling in 1989 werd hij nog doodgezwegen.

Frans Hals, Familiegroep in landschap, ca. 1646, Olieverf op doek, 202 × 285 cm, Museo Nacional Thyssen-Bornemisza, Madrid 

De door Hals geschilderde lach kom je in de expositie steeds anders, maar altijd overtuigend tegen. Zoals de dwaze grijns van de door lachende kinderen omgeven Rommelpotspeler. Boontje was, evenals Malle Babbe, in Hals tijd een bekende verschijning in de straten van Haarlem. In het lied waarmee Rob de Nijs in 1975 hoog op de hitlijsten scoorde, wordt zij ten onrechte als een prostituee bezongen. De uil op haar schouder -destijds een symbool van dwaasheid- geeft aan dat zij een vrouw met een verstandelijke beperking is.

1 Frans Hals,Malle Babbe, ca. 1640, Olieverf op doek, 78,5 × 66,2 cm, Staatliche Museen zu Berlin, Gemäldegalerie, Berlijn  Frans Hals,
2 De rommelpot- speler, ca. 1620, Olieverf op doek, 106 × 80,3 cm, Kimbell Art Museum, Fort Worth, Texas 

Leven
Frans Hals werd rond 1582 in Antwerpen geboren. Toen de stad in 1585, tijdens de Tachtigjarige oorlog weer in Spaanse -katholieke- handen viel verhuisden zijn ouders om geloofsredenen naar Haarlem. Na zijn leertijd bij Karel van Mander (1548-1606) werd hij in 1610 als meester-schilder ingeschreven bij het St. Lucasgilde. Hij trouwde met Annetje Harmensdochter, die hem twee kinderen schonk. Na haar ontijdige dood in 1615 trouwde Hals in 1617 met Lysbeth Reynier. Zij kregen zeker nog tien, volgens sommige tellingen zelfs 12 of 13 kinderen.

Vanaf 1616 was hij lid van het literaire gezelschap de Wijngaerdtrancken. Onder het genot van een goed glas hielden de rederijkers zich in gedichten en verhalen bezig met taal. Hals was ook lid van de schutterij. Deze fungeerde oorspronkelijk als een soort burgerwacht. De leden waren, als boa’s avant-la-lettre, belast met het handhaven van de rust in de stad. In Hals tijd was de schutterij echter meer een gezelligheidsvereniging, zoals te zien op de impressies die hij gaf van de schuttersmaaltijden.  

In zijn Hooghe Schoole der Schilderkunst doet Arnold Houbraken rond 1720 niet zo’n aardig boekje open over Frans Hals. In 1989 deed conservator Pieter Biesboer Houbrakens informatie nog af als roddelpraat, maar sindsdien zijn archiefstukken opgedoken, die te denken geven. Als stamgast van de kunstenaarskroeg De Coninck van Vranckrijck zal Hals, aangezien er toen nog géén nul procentjes werden geserveerd, wellicht toch wel het door Houbraken genoemde ‘menige pintje’ hebben gedronken. Ook dist hij enkele in drank gedrenkte beweringen en anekdotes op zoals:
’Hals was gemeenlijk allen avond tot de keel toe vol met drank… Toch achten zijn leerlingen hem hoog. Om hem voor ongelukken te behoeden haalden zij hem ’s avonds laat uit de kroeg en hielpen hem naar bed. Hoe beschonken ook Hals sloeg zijn avondgebed nooit over, dat hij steevast besloot met: …Lieve Heer, haal mij vroeg in uwen hoogen hemel’
Zijn leerlingen besloten dit gebed te verhoren, aldus Houbraken. Van de zolder boven zijn bedstee bevestigden zij touwen aan het matras. Na het gebed trokken zij dit omhoog. …’Toen Hals, in den dommel van zijn dronkenschap bemerkte dat zijn gebed verhoord werd riep hij: …zo haastigh niet lieve Heer, zoo haastig niet!’…

Frans Hals, Een schutter die een berkenmeier vasthoudt, bekend als ‘De vrolijke drinker’ ca.1629, Olieverf op doek, 80 × 66,5 cm, Rijksmuseum, Amsterdam

Hals vele werken waarin het glas wordt geheven, zoals in zijn iconische Vrolijke drinker, waarin een schutter de beschouwer met zijn berkenmeier toedrinkt, hielden Hals reputatie in stand.  Drinkebroer of niet… zijn veronderstelde slechte naam vormde geen belemmering voor zijn talrijke opdrachtgevers. Zelfs de 17e -eeuwse filosoof René Descartes wist hem in 1649 te vinden.

Ondanks de vele opdrachten verkeerde Frans Hals een leven lang in geldnood. Uit archiefstukken blijkt dat hij in 1615 door een voedster voor het gerecht werd gedaagd. In 1654 moest hij zelfs een deel van zijn huisraad verkopen om een schuld bij de bakker te voldoen. Het voeden en kleden van zijn talrijke nageslacht zal daar zeker debet aan geweest zijn. In 1661 schold het schilders gilde hem de contributie kwijt. Sinds 1662 tot zijn dood in 1666 ontving Hals van gemeentewege brandstof en een toelage van aanvankelijk f 150,–, later f 200,– per jaar. Op 1 september 1666 werd Hals onder het koor van de St. Bavo begraven. Postuum werd hij in Haarlem geëerd met een standbeeld in het Florapark en gezien zijn voortdurende geldnood, -ironie van het lot- verscheen in 1968 zijn portret op het bankbiljet van tien gulden.

Nog even terug naar Hals kinderen. Een van hen was, zoals dat vroeger werd gezegd niet als een ander. Zoon Pieter belandde als ‘innocent’ in het Haarlemse werkhuis. Hals dochter Sara, die volgens de bronnen niet wilde deugen, kwam daar na twee tienerzwangerschappen, eveneens terecht. Gelukkig had Hals nog meer kinderen. Ik stel me zo voor dat zij elkaar in huis vaak lachend en stoeiend achterna zaten. Stil zitten was er niet bij. Met vaart vastgelegd belandden ze op op de schilderijen van hun vader, zoals het jochie in het Mauritshuis en in de vele impressies van drinkende en musicerende jongens.

Frans Hals, Lachende Jongen, paneel, ca. 1625, Mauritshuis Den Haag

Van de grootste portrettist van de zeventiende eeuw is, afgezien van een kopie in het Metropolitan in New York, geen zelfportret bewaard, maar in het Schuttersstuk met de officieren van Sint-Joris uit 1639 bracht Hals linksboven zijn selfie aan.  

Frans Hals, Officieren en Onderofficieren van het Gilde van de beschermers van St Joris 1639 218 x 421 cm

Langs de portretgalerij
Behalve het weergeven van uitbundige gelaatsuitdrukkingen, verstond Hals de kunst om een zweem van een (glim)lach in beeld te brengen. Zoals in het zeldzame kinderportret van Catharina Hooft. Niet alleen een proefstukje van onvoorwaardelijke genegenheid tussen een meisje van stand en haar kindermeisje, maar ook een staaltje van vakmanschap. Kijk eens naar het consequent herhaalde motief in haar jurkje van goudbrokaat, het gedetailleerd gepenseelde kostbare kant en de schakeltjes van de gouden ketting.  

Frans Hals, Portret van Catharina Hooft met haar min, 1619 – 1620, Olieverf op doek, 91,8 x 68,3 cm, Staatliche Museen zu Berlin, Gemäldegalerie, Berlijn

Tussen de velerlei portretten is de beeltenis van dit prinsesje uniek in Hals oeuvre. In de zalen van de Philipsvleugel wandel je langs gedistingeerde of jolige heren die ten voeten uit, in buste- of half portret zijn weergegeven. Achterstevoren zittend of zelfs wippend op een stoel! Ook drinkende en musicerende figuren passeren de revue en echtelieden die hij samenvoegde op één doek of afzonderlijk als pendanten schilderde. Verschillende opdrachtgevers etaleerden hun welstand sans gêne. Anderen zoals de welgestelde doch zonder opsmuk geportretteerde doopsgezinde textielfabrikant Lucas de Clerq en zijn echtgenote Feyntje van Steenkiste liepen met hun welstand niet te koop. 

1. Frans Hals, Portret van Lucas de Clercq, ca. 1635, Olieverf op doek, 121,6 × 91,5 cm, Rijksmuseum, Amsterdam. Bruikleen van de gemeente Amsterdam, 1891
2. Frans Hals, Portret van Feyntje van Steenkiste, 1635, Olieverf op doek, 121,9 × 91,5 cm, Rijksmuseum, Amsterdam. Bruikleen van de gemeente Amsterdam, 1891

Tieleman Roosterman en Catharina Brugman lieten in hun portret iedere terughoudendheid varen. Zij belichamen het aloude adagium: Ora et Labora. Zolang hard werken gepaard ging met bidden hoefde je je in de 17e eeuw niet te schamen voor je welstand.

1.Frans Hals, Portret van Tieleman Roosterman, 1634, Olieverf op doek, 117 × 87 cm, The Cleveland Museum of Art, Leonard C. Hanna Jr. Fund 2. Frans Hals, Portret van Catharina Brugman, 1634, Olieverf op doek, 115 × 85 cm, Particuliere collectie

Met zijn hand in de zij kijkt hij de beschouwer vermetel aan. De Engelsen hebben daar een leuke, van het oud-Engels afgeleide uitdrukking voor: Akimbo. Op de outfit van zijn eega, die werkelijk alles uit de kast heeft gehaald, kon Hals zich helemaal uitleven. Met haar hand op de door het beeldvlak afgesneden stoel lijkt zij zich staande te houden. In haar linker houdt zij haar bruidshandschoenen.

Die stoere presentatie met de hand in de zij, was voorbehouden aan mannen, maar in de tentoonstelling ontdekte ik ook één vrouw. Cunera van Baersdorp is, evenals haar echtgenoot Michiel de Wael in het pendant ook in die houding afgebeeld. Met een knipoog lijkt het wel of ze, anno nu, in plaats van handen te schudden, klaar staan om elkaars elleboog aan te tikken.

1.Frans Hals, Portret van Michiel de Wael, ca. 1625, Olieverf op doek, 118,8 × 95,3 cm, Taft Museum of Art, Cincinnati, Ohio. Legaat van Charles Phelps en Anna Sinton 2.Frans Hals, Portret van Cunera van Baersdorp, ca. 1625, Olieverf op doek, 123,8 × 95,3 cm, Susan and Matthew Weatherbie Collection

Een van Hals meest bekende werken is de al genoemde Schutter die een berkenmeier vasthoudt. Het thema van vrolijke, musicerende drinkers was geliefd bij de zogeheten Utrechtse Caravaggisten. Zij hadden deze motieven in Rome afgekeken van Michelangelo Merisi da Caravaggio. In de vaste opstelling van het Rijksmuseum zie je daarvan twee voorbeelden: Gerard van Honthorsts Vrolijke Vioolspeler uit 1623. Hals leerling Judith Leyster bracht met haar Serenade in 1629 niet alleen een ode aan haar leermeester, maar ook aan Caravaggio.  

Het aan Hals vrolijke drinkers ontleende predicaat een vrolijke Frans is zeker ook van toepassing op het portret van de joyeuze koopman Pieter van den Broecke; exponent van de tegenwoordig verguisde VOC-mentaliteit.

Frans Hals, Portret van Pieter van den Broecke, 1633. Doek 68 x 55 cm. English Heritage, The Iveagh Bequest (Kenwood, Londen).

De tentoongestelde portretten zijn merendeels indrukwekkend. De monumentale schuttersstukken met de officieren van de Haarlemse St. Jorisschutterij, die Hals in 1616 respectievelijk 1627 vervaardigde zijn de absolute blikvangers. Ook het doek uit de eigen collectie van het Rijks, de zogeheten Magere compagnie spreekt tot de verbeelding. Een coproductie van Frans Hals en de Amsterdamse schilder Pieter Codde, die het werk na onenigheid tussen Hals en de opdrachtgevers, in 1636 voltooide. Weliswaar naar zijn beste vermogen, maar het verschil tussen Hals ongedwongen vlot neergezette figuren en de wat houterige types van Codde is duidelijk.

Frans Hals, Schutters van wijk XI onder leiding van kapitein Reynier Reael, bekend als ‘De magere compagnie’, 1633, (voltooid door Pieter Codde, 1637) Olieverf op doek, 209 × 429 cm, Rijksmuseum, Amsterdam. Bruikleen van de gemeente Amsterdam, 1885
Frans Hals, Feestmaal van de officieren van de Sint Jorisdoelen, 1616. doek, 175 x 324 cm. Frans Halsmuseum

In oudere schutterstukken, zoals het van 1529 daterende drieluik met een Groep Schutters van Dirck Jacobsz in Rijksmuseum, zijn de leden stijf op een rij in beeld gebracht. In Hals schuttersstuk van 1616 is te zien dat hij ook in dit genre vernieuwing bracht. Met ongeëvenaard talent zette hij de fraai geklede en goed getroffen figuren in een verscheidenheid aan houdingen levendig neer. De bevelhebber met oranje sjerp gaf hij links, doch heraldisch rechts, de belangrijkste plek. Naast hem zit de zogeheten provoost, die over de centjes ging. De kapiteins en luitenants zitten eveneens aan tafel; de vaandeldragers en de knecht zijn staande geportretteerd. De compositie wordt verlevendigd door het diagonaal in de achtergrond geplaatste oranje-witte vaandel. Dit motief paste Hals ruim 10 jaar later nogmaals toe in een tweede versie van het Feestmaal van de officieren van de Sint Joris-Schutterij.

Frans Hals, Feestmaal van de officieren van de St. Jorisschutterij, ca. 1627. Doek 179 x 257,5 cm,
Frans Halsmuseum Haarlem

De figuren zijn in dit doek nog levendiger en met humor in beeld gebracht. De naar de beschouwer toegewende man met het omgekeerde glas heeft nog dorst en vraagt om een refill! De man naast hem reikt naar een schaal met oesters. Aan de rijk voorziene dis van de schutters vloeide de wijn overvloedig!
In de laatste zalen zie je verschillende kleine predikanten- en geleerdenportretten en een destijds bekend toneelkarakter. De Pekelharing bracht dwaze rollen op de planken. Jonas Suyderhoef maakte een prent van de populaire Pekelharing.
In twee interieurstukken van Jan Steen hangt hij ook aan de muur, zoals in een versie van So de ouden songen, pypen de jongen (1663) in de Berlijnse Gemäldegalerie en het Doktersbezoek (1661) in het Wellington Museum in Londen.

Frans Hals, Pekelharing, ca. 1629, doek 75 x 62 cm. Kassel, Museum Schloss Wilhelmshöhe

De een na laatste zaal van de thematisch ingerichte tentoonstelling heeft de titel ‘lefgozers’ meegekregen. Met een hooghartige blik wordt de bezoeker begroet door de eigenaar van de mouw, waarvan je aan het begin van de expositie een blow-up ziet: Jasper Schade, aangenaam!

Een verwaande kwast? Kan zijn, maar hij was dan ook niet zomaar iemand. Even een greep uit de C.V. van de heer van Tull en ’t Waal, de eigenaar van het buiten Oud Zandbergen in Huis ter Heide. Hij was kanunnik en later deken van het kapittel van Oudmunster in Utrecht, dat na de alteratie in 1579 in protestantse handen was overgegaan. In 1672 werd hij gecommitteerde van Utrecht in de Staten Generaal. Sinds 1681 was hij president van het Hof van Utrecht. Toen Hals hem als 22-jarige schilderde was dit alles nog toekomstmuziek. Hals wist niet alleen zijn karakter, maar ook zijn kleding treffend vast te leggen. Kijk maar eens naar de manier waarop hij de mouw, gebruikmakend van de lichtval, met enkele zigzaggende toetsen trefzeker heeft neergezet. Dat geldt ook voor de weergave van het modieuze kostuum van zwart goudbrokaat met de opengewerkte mouwen en de kokette met goudkleurige linten versierde cilindervormige hoed. Zijn voorliefde voor dure kleding was een oom ook al opgevallen. Per brief waarschuwt deze zijn zoon in Parijs om de kleermakersrekening niet zo hoog te laten oplopen als die van neef Jasper!

Frans Hals, Portret van Jasper Schade, 1645, Olieverf op doek, 80 × 67,5 cm, Nationaal Museum, Praag

In deze zaal ontmoeten we nog enkele opmerkelijke types, zoals de Haarlemse textielkoopman Willem van Heythuysen. Elders in de expositie kijkt hij de bezoeker in een imponerend staatsieportret vanuit de hoogte aan, maar het portret dat Hals twintig jaar later van hem maakte is totaal anders van karakter. Over vernieuwing gesproken: hier hangt Van Heythuysen in zijn rijkleding, nonchalant achterover, terwijl hij een beetje zit te wippen op zijn stoel.

Frans Hals, Portret van Willem van Heythuysen, 1653. Paneel 47 x 36 cm., Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Brussel

Dat brengt ons bij een van Hals laatste werken: het portret van een Onbekende man met een slappe hoed, geschilderd in een bijzonder ruige stijl.  Ook deze man hangt in een relaxte houding over de rugleuning van een stoel. Verschillende kunstcritici lieten zich over deze zogeheten ruwe manier van schilderen uit. Karel van Mander was van mening dat deze losse toets niet voor iedereen was weggelegd. Een dergelijke ruwe stijl vroeg om een virtuoze hand. Als voorbeeld noemt hij Titiaan, wiens werk in de tentoonstelling Frans Hals oog in oog met Rembrandt, Rubens en Titiaan te zien was. Ook al oogstte Hals met deze ruwe stijl in zijn eigen tijd en in de 19e eeuw wederom waardering, toch klonken in de twintigste eeuw nog kritische geluiden! 

Deze manier van werken werd soms afgedaan als Alterstil: het geknoei van een grijsaard met een bevende hand. Inmiddels is vrijwel iedereen het erover eens dat Frans Hals hier het toppunt van zijn artistieke kunnen bereikte!

Frans Hals, Portret van een man met slappe hoed, ca 1660 Olieverf op doek, 79,5 x 66,5 Hessen Kassel Heritage

Hals regentenportretten vormen het slotakkoord van deze mooie tentoonstelling. Bijzonder interessant is Hals portret van de Regenten van het St. Elisabethsgasthuis, uit 1641. Een groep levendig weergegeven heren. Loop nadat je dit portret hebt gezien nog even naar de eregalerij en kijk eens goed naar het portret dat Rembrandt twintig jaar later van de Waardijns van het Amsterdamse Lakengilde, beter bekend als de Staalmeesters, schilderde. Zelfs een autonoom genie als Rembrandt kon nog wel iets van een beroemde voorganger leren!

Frans Hals, Regenten van het St. Elisabethsgasthuis, 1641. Doek 153 x 252 cm. Haarlem, Frans Halsmuseum

We keren nog even terug naar de zojuist opgemerkte kritiek. Ook de Regenten en Regentessen van het Oudemannenhuis moesten het ontgelden.
Anders dan in voornoemde portretten kon er in deze geen lachje af. Logisch, want het besturen van liefdadigheidsinstellingen was, getuige de kasboeken op de tafels een ernstige zaak. De kop van de man met de destijds modieuze scheve hoed in het groepsportret van de Regenten van het Oudemannenhuis uit 1664 vormde in de twintigste eeuw aanleiding tot speculaties. Hij zou onmiskenbaar dronken zijn geweest. Een medicus die dezelfde man eeuwen later aan een denkbeeldig consult onderwierp kwam tot een andere bevinding en diagnosticeerde een halfzijdige aangezichtsverlamming veroorzaakt door een tia. Anderen meenden dat Hals de bestuurders expres zo lelijk had geschilderd, omdat zij hem géén plekje in het Oudemannenhuis gunden. De regentessen, die belast waren met het reilen en zeilen van het Oudemannenhuis, maakten de tongen eveneens los. Alle uitgaven moesten tot de laatste penning worden verantwoord. De vrouw links houdt niet voor niets haar hand op. In de vroege twintigste eeuw omschreef de toenmalige directeur van Museum Boijmans van Beuningen Schmidt Degener hen als gierige oude vrouwen …’zelfingenomen en meedogenloos’, en dat niet alleen, hij heeft het ook over hun …’azijnigheid en schraperigheid’! 

Frans Hals, Regenstessen van het Oudemannenhuis, 1664. Doek 170 x 250 cm. Frans Hals Museum, Haarlem

Honderd jaar later zie ik slechts een paar broze, doch kordate dames, met hun door couperose gecraqueleerde wangen en handen met een huid als perkament. Theophile Thoré Bürger kon er ook niet over uit:  …’Ik ken géén schilderijen die met zoveel élan zijn uitgevoerd!’…   

Uit de mode
In de tweede helft van de 18e eeuw trad onder invloed van de Franse academische schilderkunst een smaakverandering op. Heldere kleuren, fijn gepenseelde en egaal belichte onderwerpen werden geliefd. De losse toets van Hals en het gloeiende palet van Rembrandt raakten uit de mode, tot ze in de 19e eeuw werden herontdekt.

Bibliografie:
B. Cornelis e.a., Frans Hals. Rijksmuseum, Amsterdam. 2024.
S. Slive e.a.       Frans Hals, Frans Hals Museum, Haarlem, 1989.
M. Rikken e.a.,  Frans Hals & de Modernen. Magazine. Haarlem, 2018.

www.uitdekunstmarina.nl : Bespreking Frans Hals en de Modernen en actuele tentoonstellingen.

Link: Rijksmuseum Amsterdam

De tentoonstelling was eerder te zien in de Londense National Gallery en reist na Amsterdam door naar de Gemäldegalerie in Berlijn, waar de expositie van 12 juli t/m 3 november te zien is.

Online tour: Eva van der Gucht presenteert een online ontdekkingstocht: De Geniale streken van Frans Hals in het Nederlands.
Er is ook een Audiotour beschikbaar. Daarin hoort de bezoeker de stem van Tom Waes

Tentoonstelling Thuis bij Jordaens, tot en met 8 mei in het Frans Hals Museum in Haarlem.

Jacob Jordaens, Zo de ouden zongen, zo piepen de jongen, c. 1640/45, © The Phoebus Foundation, Antwerpen

Hij is minder bekend dan Pieter Paul Rubens (1577-1640) en Antoon van Dyck (1599-1641), maar met zijn genretaferelen, historiestukken en portretten doet Jacob Jordaens (1593-1678) niet voor hen onder. Hoog tijd dat Jordaens uit de schaduw treedt van deze Vlaamse reuzen! 
Het Frans Hals Museum vormt hiervoor de locatie bij uitstek. Leven en werk van Jacob Jordaens èn Frans Hals vertonen opvallende parallellen. Ze hadden Vlaamse roots en hanteerden een vlotte toets die zowel door aristocraten als burgers gewaardeerd werd. Wie een blockbuster verwacht komt bedrogen uit, maar in de intieme tentoonstelling die in samenwerking met The Phoebus Foundation tot stand is gekomen, valt veel te genieten. Hoogtepunt vormt de reconstructie van de schitterende ontvangstzaal van het Jordaenshuis.      

Antwerpen in Jordaens dagen
Alvorens deze ruimte denkbeeldig binnen te gaan, neem ik u even mee naar de tijd van Jordaens. In de 16e eeuw was de strategisch gelegen havenstad uitgegroeid tot een metropool van politieke, economische en culturele betekenis. In de begeleidende publicatie van The Phoebus Foundation wordt de geschiedenis van Antwerpen in beeldende Vlaamse bewoordingen toegelicht. Op de in 1531 geopende Antwerpse beurs -de eerste ter wereld- waren behalve Vlaams laken en kant producten uit alle windstreken verkrijgbaar. In zijn publicatie over de Lage Landen nam de Italiaanse reiziger Lodovico Guicciardini in 1588 een afbeelding van de bursa op. Met een woordspeling op het handelsmerk van het Romeinse Rijk: S.P.Q.R. benadrukte hij het belang. Deze letters waren destijds op alle overheidsbezittingen, tot en met putdeksels, te vinden. Aan de afkorting van de woorden: Senatus Populusque Romanus, veranderde Guiucciardini één letter S.P.Q.A.: de senaat en het volk van Antwerpen.

Beurs van Antwerpen: Lodovico Guicciardini, Descrittione di tutti i Paesi Bassi, Antwerpen 1588 © The Phoebus Foundation, Antwerpen

Dankzij de economische welvaart floreerden kunsten en wetenschappen. Tot welstand gekomen burgers wilden schilderijen aan de muur en boeken op de plank. Vlaamse kunstenaars zorgden voor het een; de uitgever Christoffel Plantijn voor het ander. Tijdens de tweede helft van de 16e eeuw begint verzet te groeien tegen de privileges van de adel en de kerk. Ingegeven door nieuwe religieuze ideeën èn honger komen gistende onlustgevoelens in 1566 tot ontlading in de (eerste) Beeldenstorm. De noordelijke provincies komen in 1568 in opstand tegen de katholieke Spaanse koning Filips II. Na het wapenfeit dat vanuit Noord-Nederlands perspectief als de Val van Antwerpen wordt omschreven, vluchtten duizenden protestantse Vlamingen na 1585 naar Haarlem. Daar gaven zij niet alleen een impuls aan de lakenindustrie, maar ook aan kunsten en wetenschappen. De ‘vissershaven Amsterdam groeit in geen tijd uit tot het Antwerpen van het Noorden’, waarmee de Gouden Eeuw van de Noordelijke Nederlanden wordt ingezet aldus voornoemde publicatie.

Het katholieke geloof als bindmiddel 
Voor het zover was trachtte Filips II de noordelijke gebieden te behouden. Zijn dochter Isabella (1566-1633) en haar gemaal Albrecht (1559-1621) slaagden echter niet in die missie. Beeldende kunst werd ingezet om gelovigen te imponeren en afgedwaalde schapen voor het katholieke geloof te behouden. Kleurrijke barokke bijbelse taferelen moesten de beschouwer emotioneel aanspreken of op z’n Vlaams…’omver blazen en tot tranen toe bewegen’…        

Hier komen Rubens, Van Dyck en Jordaens in het verhaal. Rubens en Van Dyck hanteerden een enigszins verheven beeldtaal. In Jordaens historiestukken figureren ook gewone mensen, voor wie zijn familieleden vaak model stonden. 

Waar de werken van Rubens en van Van Dyck bewondering oogsten, ontlokken die van Jordaens veeleer een glimlach. Zijn (vr)olijke op moraliserende spreekwoorden of mythologische onderwerpen gebaseerde voorstellingen kruidde hij vaak met een vleugje humor! Rond het midden van de 17e eeuw was Jordaens befaamd in binnen- en buitenland. En hij stond inmiddels in de Quote 400 van Antwerpen. Toen zijn dochter naar Den Haag verhuisde, kocht hij ‘op een boogscheut van Den Haag’ een buitenverblijf in Voorburg. Zo zat hij niet alleen dicht bij zijn dochter, maar ook bij opdrachten in de Hollandse residentie. Aan het decoratieprogramma van Huis ten Bosch heeft Jordaens ook een bijdrage geleverd.

Evenals Rubens en Rembrandt had Jordaens een atelier met leerjongens. Met een finishing touch werd hun werk tot een authentieke Jordaens opgewaardeerd. De doorsnee koper merkte het misschien niet, maar een kenner zag dat heus wel, zoals in de Bordeelscène met trictracspelers, dat zich eveneens in de Phoebus collectie bevindt.  

Laten we dan nu een kijkje nemen bij Jordaens Thuis!

Jacob Jordaens, Portret van de dochter van de kunstenaar, Elisabeth Jordaens 1637-1645 © The Phoebus Foundation, Antwerpen

In de eerste zaal wordt de bezoeker verwelkomd door Jordaens welvarende, modieus geklede dochter Elisabeth. Haar zonnehoed is versierd met een takje welriekende kamperfoelie. Met een mand verschijnt zij en trompe-l’oeil in of voor een geopend venster. Ze is nooit getrouwd en bleef altijd bij haar vader wonen, aldus conservator Marrigje Rikken. Aan haar looks en welgevormde figuur kan het niet gelegen hebben.
In dezelfde ruimte worden ook twee portretten door Rubens en Antoon Van Dyck getoond.

Van Dycks Portret van een dame komt me bekend voor. Het bijschrift leert dat de onbekende dame getuige haar kleding vermoedelijk uit Genua komt. En dat klopt want in de Galleria Nazionale van Genua zag ik onlangs een soortgelijk Ritratto di dama van zijn hand.
Ter vergelijking wordt Rubens sobere in olieverf geschetste Portret van de weduwe Anna Anthonis, getoond. Met nietsontziend realisme schetste Rubens de gerimpelde huid, de gelaatstuitdrukking met neergetrokken mondhoeken, de roodomrande ogen en haar perkamentachtige gevouwen handen. Een studie voor een memoriestuk in de kathedraal van Antwerpen, dat zich tegenwoordig in het Musée des Beaux Arts in Tours bevindt.
In de hoop het hemelrijk te mogen betreden presenteert zij zich onopgesmukt in eeuwigdurende aanbidding van de (buiten tentoonstelling) Maagd Maria met kind.  Middels haar beeltenis riep de weduwe beschouwers van haar portret op om voor haar zielenheil te bidden.

Peter Paul Rubens, Madonna met kind en de opdrachtgevers Alexander Goubeau en zijn vrouw Anne Antonis, 1608-1621, Musée des Beaux-Arts Tours.

Na deze portretgalerij betreedt de bezoeker de pronkkamer van huize Jordaens; de ‘showroom’ waar hij zijn bezoekers en potentiële kopers ontving. Met blow-ups van getekende idyllische wanddecoraties, twee beschilderde deurpanelen en een reeks gerestaureerde plafondschilderingen is deze nagebootst. Om nekkrampen te voorkomen is de ruimte voorzien van een spiegelvloer, waarin de bezoeker een duizelingwekkende indruk krijgt van de love-story van Psyche en Amor.  

Jordaens pronkkamer, 3D evocatie, Timothy de Paepe,© The Phoebus Foundation, Antwerpen
Jacob Jordaens, Trompe l’oeil. deurstuk een dienstmeisje, een jongen die zijn hoed afneemt en een hond 640-1645. © The Phoebus Foundation, Antwerpen

Bij het betreden van dit vertrek blijkt dat je niet de enige bezoeker bent. Op een en trompe l’oeil geschilderd deurstuk neemt een over de drempel stappende jongeman ter begroeting zijn hoed af. De voorstelling is op tweeërlei wijze bedrieglijk; deze illusionistische voorstelling was oorspronkelijk op een èchte deur aangebracht. Het andere deurstuk toont een jonge vrouw en een oude man. De ongelijke liefde was een bekend thema in de Vlaamse schilderkunst. Ongelijkheid speelt eveneens in het verhaal van Psyche en Amor, dat Jordaens in negen scènes als een stripverhaal in beeld brengt. Gedreven door jaloezie geeft Venus haar zoon Amor opdracht om Psyche ongelukkig te maken in een huwelijk met een monsterlijke grijsaard. Maar het loopt anders, want Amor wordt zelf verliefd op Psyche. De kwade bedoelingen van Venus zijn ook al bekend bij het orakel van Apollo. Wanneer hij daar kennis van neemt heft Psyche’s vader zijn handen vertwijfeld ten hemel. Maar Zephyrus, de god van de westenwind, schiet te hulp.


Jacob Jordaens, Orakel van Apollo, 1652,© The Phoebus Foundation, Antwerpen

Om aan de uitvoering van die voorspelling te ontkomen wordt Psyche door Zephyrus naar het paleis van Amor ontvoerd, waar zij in een dark room gouden uren beleeft met een ongeziene minnaar. Ze mag haar minnaar niet zien….  Brandend van liefde en nieuwsgierigheid ontsteekt zij toch een lamp en ziet een zoet slapende peuter; Amor, de vroegrijpe god van de liefde. Dit is echt op het randje; evenals –leuk detail- de eveneens op het randje van de voorstelling balancerende nachtspiegel, die herinnert aan het aardse gestel van Psyche!

Jacob Jordaens, Nieuwsgierigheid van Psyche, ca 1652,© The Phoebus Foundation, Antwerpen

De betovering is verbroken, maar in de volgende episode is te zien dat de goden hen goedgezind zijn. Moeilijk te zien hoe deze geschilderde vleesklomp in elkaar steekt, maar Mercurius, de boodschapper der goden neemt Psyche op zijn nek en schouders mee naar de Olympus. Daar overhandigt Jupiter haar de beker der onsterfelijkheid. Dit happy end vormt de kern van een draaikolk aan bewegende hemelbewoners.

Nadat ook hij van de beker der onsterfelijkheid heeft gedronken wordt Amor nu ook volwassen. In het slottafereel geniet het paar, weergegeven met kolossale lijven, van een roemer wijn. Na alle belevenissen hebben ze vast trek gekregen. Het feestmaal in de vorm van een pauwenpastei, staat klaar en … ze leefden nog lang en gelukkig!

De goden volgens Jordaens 
De bezoeker ontmoet nog meer olympische- en mythologische figuren. Beweeglijke personages met weelderige vormen, omgeven door guirlandes en mollige putti. In het doek met Venus en Adonis is de beschouwer getuige van de ontijdige dood van de mooie jager. Nadat hij gespietst is op de slagtanden van een wild zwijn ligt hij met wegdraaiende ogen, letterlijk te zieltogen in de armen van zijn geliefde. Dit verhaal was nog wel herkenbaar, maar conform de receptuur voor een geslaagd historiestuk verstond Jordaens de kunst om het geschilderde onderwerp niet meteen prijs te geven. Zo bleef er voor de in mythologische en bijbelse verhalen onderlegde verstaander nog iets te raden.

Jacob Jordaens, Venus en Adonis, c. 1615,© The Phoebus Foundation, Antwerpen

Zoals ook in het doek met de Slapende Antiope, dat Jordaens ontleende aan de  Metamorfosen van Ovidius. Om niet herkend te worden door zijn jaloerse echtgenote verschijnt de oppergod Jupiterals een lelijke sater aan het bed van de slapende Antiope. Hierbij gaf Jordaens het verhaal niet meteen prijs, maar de door wellust gedreven Jupiter had daar geen boodschap aan. Met een bruusk gebaar trekt hij het laken van de zorgeloos slapende Antiope weg. Kenners van het verhaal zien aan zijn attribuut, de adelaar, met wie zij hier van doen hebben. De Thebaanse prinses Antiope, verkeert nog in zalige onwetendheid. Een sater, die al voelt welke kant het op zal gaan, heft quasi vermanend een moraliserende vinger.
Schilderijen als deze waren bedoeld tot lering en vermaak. Of andersom: zoals in het Midasoordeel waarin een sater die zijn handen niet kan thuishouden. Waarmee Jordaens het verhaal van een pikante toets voorziet.  

Jacob Jordaens, Slapende Antiope benaderd door Jupiter, 1660,© The Phoebus Foundation, Antwerpen

Religie in Jordaens dagen. 
Wanneer de Noord-Nederlandse steden rond 1580 overgaan tot het Calvinisme wordt de openlijke uitoefening van het katholieke geloof verboden. In de Zuidelijke Nederlanden bleven velen de kerk van Rome trouw. Daar was afvalligheid strafbaar. Toch ging Jordaens over tot het protestantse geloof. Als schilder van naam kon hij zich deze keuze kennelijk permitteren want het bleef bij enkele boetes. Na zijn dood moest hij letterlijk het veld ruimen. Omdat er voor protestanten in katholieke kerken en dodenakkers geen plaats was werden Jordaens en zijn vrouw over de grens, in Putte, op een protestants kerkhof begraven.                                                               
Ook al had hij de Roomse leer afgezworen; met werken voor katholieke opdrachtgevers had Jordaens geen probleem. In de expositie zijn enkele religieuze stukken te zien, zoals de Triomferende Christus en de negen boetelingen(1635-40). Terwijl Maria Magdalena in de gelijknamige tentoonstelling in Museum Catharijneconvent gerehabiliteerd is, wordt zij hier nog omschreven als …’de losbandige Maria Magdalena’… maar Christus vergeeft haar. Jordaens zette de bijbelse figuren als eigentijdse Antwerpenaren neer; sommige zelfs met karikaturale koppen. Jezus komt er, afgezien van een paar knotsknieën nog heilig van af, maar de lichamen van anderen zijn met een overdreven, maniëristische musculatuur neergezet. Deze uit Italië overgewaaide schildertrant werd door de schildersbiograaf Vasari omschreven als …’la bella maniera’. Kunstenaars die de perspectivische en anatomische verworvenheden van de Italiaanse Renaissance onder de knie hadden, demonstreerden er hun vaardigheid mee.

In deze zaal valt het postume portret van de Heilige Begga (ca. 620-593) op. De beschermheilige van de zogenoemde begijntjes was al 1000 jaar dood toen Jordaens het schilderij in 1635 vervaardigde. Zou een van Jordaens zusters model hebben gestaan voor dit devotiestuk?  Elisabeth en Magdalena Jordaens leefden in de Antwerpse begijnhof waar vrouwen een vroom leven konden leiden, zonder kloostergelofte.

Kunst om vrolijk van te worden 
Onder deze noemer wordt een groot keukenstuk gepresenteerd. Een co-productie tussen Jordaens en Paul de Vos. Jordaens nam de grijnzende kok voor zijn rekening: de Vos schilderde de etenswaren; en hoe! De veren van de vogel, de aaibare vacht van het konijn en de harde schaal van de gekookte kreeft; het is allemaal zeer goed getroffen.

Jacob Jordaens en Paul de Vos, Kok die een haas vasthoudt, c. 1640/50,© The Phoebus Foundation, Antwerpen
Jan Steen ‘Soo voer gesongen, soo na gepepen’ c. 1668-1670, Mauritshuis Den Haag

Bij het zien van Jordaens doek Zoo de ouden songen piepen de jongen uit 1644 zou je kunnen denken dat je naar een doek van Jan Steen kijkt. De twijfel is begrijpelijk. Twintig jaar na dato inspireerde dit werk Jan Steen tot het schilderen van een (bijna) gelijknamig werk in de collectie van het Mauritshuis. Jordaens bracht een destijds bekend gezegde uit een spreekwoordenboek van Jacob Cats in beeld. De betekenis die de moralist beoogde was: ouders pas op, want kinderen nemen slechte gewoontes over. Maar anders dan in Jan Steens latere versie, waarin de drinkende en rokende ouders hun kinderen het slechte voorbeeld geven, wordt er bij Jordaens alleen maar fluit gespeeld en gezongen. In samen musiceren schuilt toch geen kwaad? Jordaens bebrilde schoonvader Abraham van Noort zingt en slaat de maat. De schilder zelf blaast met bolle wangen op een fluit en ook het kleintje op moeders schoot blaast zijn partijtje mee. Jan Steens Soo voer gesongen, soo na gepepen is niet louter een vrije imitatie, maar een voorbeeld van het antieke begrip aemulatio, waarmee hij zijn bewonderde voorganger probeert te overtreffen. Afgezien van enkele compositorische overeenkomsten is de ondertoon hier echter anders. Daarop duidt de papegaai met zijn vermogen tot na-apen. En dat is precies wat Jan Steens kinderen doen. In navolging van hun ouders staan ze te roken en te drinken!

Jacob Jordaens, De wijze en de zot, c. 1650,© The Phoebus Foundation, Antwerpen

De expositie besluit met een laatste moraliserende opsteker, De wijze en de zot van rond 1650. Jordaens ontleende het thema eveneens aan het spreekwoordenboek van Jacob Cats, Spiegel van den Ouden ende Nieuwen tijdt uit 1632. Op geraffineerde wijze gaf Jordaens dit duo en trompe l’oeil in een geopend venster weer. De dwaas getooid met een zotskap, lacht de beschouwer toe. Hij maakt de bebrilde kamergeleerde met zijn boekenwijsheid belachelijk. Maar Cats denkt daar anders over: een dwaas zal wel met de wijzen spotten, maar een wijs man nooit met de zotten’.

Na een bezoek aan deze tentoonstelling vraagt u zich wellicht af waarom Frans Hals ontbreekt? De samenstellers van de tentoonstelling nodigen u uit om in de semi permanente opstelling Haarlemse Helden en andere meesters zelf op zoek te gaan naar Frans Hals en zijn tijdgenoten. In de laatste expositiezaal geeft een schema inzicht in de vraag wie in de late 16e en 17e eeuw door wie beïnvloed werd. Frans Hals is daarin als een spin in het web weergegeven. Van hem gaan pijltjes uit naar Judith Leyster, haar echtgenoot Jan Miense Molenaer, Adriaen van Ostade, Dirck Hals en anderen.

Bibliografie:

N. Gritsaj e.a., Rubens, Van Dyck en Jordaens: Vlaamse schilders uit de Hermitage, Hermitage, Amsterdam, 2011.

L. Kelchtermans e.a., Thuis bij Jordaens, The Phoebus Foundation & Frans Hals Museum, Haarlem, 2021

Id., Portrait of Elisabeth Jordaens: Jacob Jordaens (1593-1678) Tribute to his eldest Daughhter and Country Life, The Phoebus Foundation, Antwerpen, 2020.

Link: Frans Hals Museum, Haarlem.

Geverifieerd door MonsterInsights