Beste Lezer,
Wat is er dit voorjaar op museumgebied te beleven? U vindt hieronder een selectie. Heeft u geen zin of tijd om dit hele voorwoord door te lezen, scroll dan snel door en stop bij de afbeelding van de tentoonstelling die uw belangstelling heeft!
De Bentvueghels: een berucht kunstgenootschap in Rome. Tot en met 4 juni in het Centraal Museum in Utrecht.

Liefhebbers van zeventiende-eeuwse kunst met een Italiaans tintje kunnen dit voorjaar hun hart ophalen. Terwijl Rijksmuseum Twenthe de vrouwelijke Renaissance kunstenaar Sofonisba Anguissola (ca. 1532-1625) eert tuimelt in het Utrechtse Centraal Museum een bende artistieke wildebrassen over elkaar heen. Rembrandt vond het zonde van zijn tijd om een studiereis naar Italië te maken, maar veel zeventiende-eeuwse kunstenaars uit de Lage Landen dachten daar anders over. In navolging van eerdere Italiëgangers als Albrecht Dürer (1471-1528), Jan van Scorel (1495-1562), Maerten van Heemskerck (1498-1574), Pieter Brueghel de Oude (ca. 1525-1569), Roelandt Savery (1576-1639), Esaias van de Velde (1587-1630) en Hercules Seghers (1589-1638) trokken zij half Europa door, op weg naar het beloofde land Italië. Onderweg legden zij hun indrukken van vreemde steden en fascinerende berglandschappen vast om deze later in hun schilderijen te verwerken. Eenmaal over de Alpen bood het door zuidelijk licht beschenen Italiaanse landschap nog meer artistieke uitdagingen. Daarvan getuigen de landschappen met overblijfselen van antieke gebouwen die Jan van Bijlert, Abraham Bloemaert, Andries Both, Leonaert Bramer, Pieter Antonisz Groenewegen Pieter van Laer, Matthias Withoos en vele anderen in de Romeinse Campagna tot schilderen noopten.

Bestemming bereikt waren zij in Rome nog niet uitgeleerd: hier bestudeerden zij het werk van illustere voorgangers als Leonardo da Vinci, Michelangelo Buonarotti, Rafaël Sanzio en Michelangelo Merisi da Caravaggio, aan wie het Centraal Museum in de winter van 2018-2019 een indrukwekkende tentoonstelling wijdde. De beroemde Italiaanse meester schitterde daar zelf -op één werk na- door afwezigheid, maar dit gemis werd ruimschoots gecompenseerd door de talrijke werken van op zijn stijl geïnspireerde Europese volgelingen. Een hoofdrol was toebedeeld aan de zogeheten Utrechtse Caravaggisten die in hun jonge jaren hun licht opstaken in Italië, zoals Abraham Bloemaert, Hendrick ter Brugghen, Dirck van Baburen, Jan van Bijlert en Gerard van Honthorst.
In de catalogus Utrecht Caravaggio en Europa schetst Helen Langdon de sfeer in het Rome van 1600-1630. De stad werd in 1600 overspoeld met honderdduizenden pelgrims. Het was een drukte van belang. De bonte stoet van pelgrims, armoedzaaiers, leeglopers, prostituees, zigeuners en gelukszoekers die de straten van Rome bevolkten vormde een onuitputtelijke inspiratiebron. Kunstenaars vanuit heel Europa legden de chaotische straattaferelen vast en ontmoetten elkaar in eigen clubjes. Kunstenaars uit Perugia verenigden zich in de Accademia degli Insensati. Zij ontmoetten elkaar in het huis van de bekende beschermheer Maffeo Barberini. Diens kunstcollectie is het gelijknamige Palazzo nog altijd te bewonderen. In de kring rond Caravaggio ontstond eerder, in 1603 de Academia degli Umoristi, waarin kunstenaars en beschermheren verenigd waren. De liefde voor kunst werd in onderlinge saamhorigheid bezegeld met muziek en drank. Op straat werden ook drinkconcerten gegeven, waarin volkse en elitaire muziek broederlijk samenklonk. De Nederlandse kunstenaars die kort na 1600 in Rome werkten, de Utrechtse Caravaggisten, namen veel ideeën en beeldelementen van elkaar over. Daarnaast deelden ze een fascinatie voor het Romeinse straatleven, waarin Caravaggio met zijn ‘gang’ als straatvechter een bekende verschijning was.

Voor branies en losgeslagen jonge schilders was Rome the place to be. Rond 1620 richtte een groep Nederlandse kunstenaars eveneens een club op: de Bentvueghels. Zij kozen Bacchus, de god van de wijn, als mascotte. Tja, en wanneer de wijn is in de man is wijsheid in de kan; daarvan getuigen tal van tekeningen en schilderijenv die in de tentoonstelling te zien zijn. In het kielzog van Bacchus aanbeden de Bentveughels ook de godin van de liefde, wat niet zelden ontaardde in een dolle boel.
Roeland van Laer geeft daar een leuk voorbeeld van in zijn schildering van een menselijke piramide, met de godin van de liefde in top.

Deze zogeheten Bentvueghels zetten in de vroege 17e eeuw Rome op zijn kop! Ze hadden lak aan de gevestigde orde ook de Rooms-Katholieke kerk met haar Santenkraam namen ze als rechtgeaarde ‘gereformeerde’ Hollanders op de hak!
Aan de door de academie gedicteerde regels hadden ze geen boodschap. Ze trokken erop uit om in de natuur te werken. Het ruige landschap rond Tivoli met de pittoreske ruïnes van het paleis van keizer Hadrianus was een geliefde bestemming.
Aldus deden ze hun naam eer aan: een stel vrije vogels!
Met hun ontgroeningsrituelen, drinkgelagen, drinkliederen en bijnamen doet deze ‘club’ wel denken aan de corporale studentenverenigingen van onze tijd. Aspirant leden werden eveneens ontgroend, alvorens met een oorkonde, een Bentbrief te worden toegelaten. De nieuweling moest tenslotte ook nog een duur betaald banket uit eigen zak betalen.
Ook kregen ze een bijpassende, soms niet al te vleiende bijnaam. Wanneer we er de hedendaagse sensitivity readers op zouden loslaten, zou die arme Jan Asselijn, die wegens zijn misvormde hand krabbetje werd genoemd’ waarschijnlijk herdoopt worden. En ook Pieter van Laer, alias Bamboccio (lelijke pop), zou voor rehabilitatie in aanmerking komen.

Terwijl de ontgroeningsrituelen en betekenis van dispuutsnamen bij eigentijdse studentencorpora geheim moeten blijven, hingen de Bentvueghels alles aan de grote klok. In een monumentaal doek van Willem Doudijns, alias Diomedes, is de beschouwer getuige van zo’n met drank doordrenkt ontgroeningsritueel.
Tot de huidige dag krassen mensen van allerlei allooi -niet alleen in Italië- hun naam op oudheden en andere bezienswaardigheden. Onder de noemer ‘Gekken en dwazen schrijven hun namen op duren en glazen’ worden daarvan ook voorbeelden uit de tijd van de Bentvueghels getoond. Pieter van Laer, alias Bamboccio, legde de ‘graffiti’ op een muur in een van hun stamcafés vast.
Deze bijzonder leuke tentoonstelling is nog tot en met 4 juni in het Utrechtse Centraal Museum te zien. Zie Bentvueghels in het Centraal Museum
Sofonisba Anguissola. Portrettist van de Renaissance. Tot en met 11 juni in Rijksmuseum Twenthe.

Weleens gehoord van Sofonisba Anguissola?
Grote kans dat u deze vraag ontkennend moet beantwoorden, tenzij u vorig jaar de tentoonstelling over haar beroemdere zeventiende-eeuwse collega Artemisia Gentileschi bezocht. In de marge van die expositie, waarmee Rijksmuseum Twenthe een belangrijke stap in de herwaardering van vergeten vrouwelijk talent zette, werd haar naam genoemd. Dit voorjaar heeft Sofonisba Anguissola (ca. 1532–1625) zelf de hoofdrol. In de Twentse expositie worden 21 schilderijen van haar hand getoond plus enkele werken van Elena en Lucia, die de kunst van hun grote zus afkeken.
Het levensverhaal van Sofonisba is -hoewel minder dramatisch- minstens zo avontuurlijk als dat van Artemisia. Haar artistieke ontwikkeling wordt aan de hand van haar woonplaatsen toegelicht. De jeugdjaren en opleiding in Cremona, haar tijd als hofdame aan het Spaanse hof in Madrid en de periode daarna in Genua. Haar laatste levensjaren woonde zij op Sicilië. Daar legde de bekende portretschilder Antoon van Dijck de beeltenis van de hoogbejaarde kunstenares, van wie hij naar eigen zeggen veel geleerd had, in 1624 op treffende wijze vast.
Sofonisba’s carrière begint letterlijk en figuurlijk dicht bij huis met inventieve, soms speelse portretten van familieleden en stadgenoten. De latere aan de Spaanse mode aangepaste hofportretten zijn strenger en ingetogener van karakter.
Voor de liefde had ze -voor zover bekend- eerder geen tijd, maar op 41-jarige leeftijd treedt zij in het huwelijk met de edelman Fabrizio de Moncada. Het huwelijk is echter van korte duur: nog geen 5 jaar later sterft hij de verdrinkingsdood. Wanneer Sofonisba verweduwd scheepgaat naar haar geboorteland heeft het lot een verrassing in petto. Ze wordt verliefd op de kapitein. Saillant detail en tegenwoordig en vogue bij beroemde vrouwen: de amant Orazio Lomellino is veel jonger dan de inmiddels 47-jarige Sofonisba. Het paar vestigt zich in Genua, waar zij voornamelijk religieuze onderwerpen schildert. Geïnspireerd op het werk van de Genuese schilder Luca Cambiaso neemt haar picturale handschrift -noodgedwongen- een nieuwe wending. Om zijn stijl in de vingers te krijgen kopieerde zij enkele van Cambiaso’s composities. Ze moest wel, want als vrouw mocht zij niet naar naakt model werken. Zonder anatomische kennis was het lastig om heiligen en martelaren die meestal schaars- of geheel ontkleed waren op overtuigende wijze weer te geven. Ze nam ook de licht-donkereffecten over, die Cambiaso op zijn beurt van Michelangelo Merisi da Caravaggio had, maar nu loop ik op de zaken vooruit.

Cremona
Sofonisba groeide op in Cremona als dochter van Amilcare en Bianca Anguissola-Ponzoni. Het echtpaar had nog vijf dochters: Elena, Lucia, Minerva, Europa, Anna Maria en een zoontje met de uitheems (Mesopotamisch?) klinkende naam: Asdrubale. Even googelen bevestigt mijn vermoeden: Asdrubale betekent ‘aiuto di Baal’: hulpje van Baäl. In het licht van de ‘heidense afgod’ uit de godsdienstlessen van mijn jeugd komt deze naam voor een kind van christelijke ouders mij vreemd voor.
Tijdens de perspresentatie van de Twentse expositie gaf emeritus-hoogleraar kunstgeschiedenis Griselda Pollock een boeiende (online) lezing over de ‘vergeten’ vrouwelijke kunstenaar Sofonisba Anguissola.
In antwoord op haar retorische vraag: Why do we need to ‘rediscover’ that women have always been artists, ging ze terug naar het verre en meer recente verleden.

Aan de hand van Sofonisba’s Zelfportret achter de schildersezel van ca. 1556-1557 schetste ze de maatschappelijk context. Meisjes van gegoede huize zaten in de zestiende eeuw gevangen in een maatschappelijk keurslijf. Hun opties beperkten zich tot het huwelijk, het klooster of dienstbaarheid aan het hof.
Wat als je andere ambities had en kon schilderen als een man?
Sofonisba had geluk; de tijdgeest speelde haar in de kaart. Tijdens de Renaissance floreerden kunsten en wetenschappen. Het was eerst niet makkelijk, maar binnen de beperking die het vrouw-zijn haar oplegde kwam Sofonisba’s talent, in en om het huis, tot bloei. Haar vader gaf haar – ongebruikelijk voor die tijd- de mogelijkheid om dat talent te gebruiken en te ontwikkelen. Je ziet hem in het Portret van Minerva, Amilcare en Asdrubale Anguissola. Heel vernieuwend in die dagen poseren ze in de openlucht. In achtergrond ontvouwt zich een landschap dat op traditionele wijze is opgebouwd uit een groene voorgrond en een bruin midden plan dat in blauwtonen overgaat in atmosferisch perspectief.

De zusjes Sofonisba en Elena kregen schilderles van achtereenvolgens Bernardino Campi en Bernardino Gatti. Via Amilcares contacten met vermogende kunstliefhebbers werd Sofonisba’s naam en faam verspreid.
Anders dan haar mannelijke collega’s mocht Sofonisba niet in de openlucht werken. Schilderen naar naaktmodel was zoals gezegd eveneens verboden. Door zich toe te leggen op portretten maakt ze echter van de nood een deugd: …‘erst in der Beschränkung zeigt sich der Meister’…

Sofonisba geeft haar vaardigheden door aan haar zusjes. Vooral Lucia is veelbelovend; haar talent wordt echter door haar ontijdige dood in de knop gebroken. Beiden portretteerden vooraanstaande mannelijke inwoners in Cremona. Met het oog op hun eerbaarheid was bij deze sessies vrijwel altijd een chaperonne aanwezig. Als visueel bewijs wordt deze soms als bijwerk aan het portret toegevoegd. In het Portret van een Lateraanse kanunnik uit 1556 neemt een inscriptie over de vraag of Sofonisba met hem alleen is geweest alle twijfel weg: …’Coram Amilcare Patre’: [geschilderd] in het bijzijn van vader Amilcare Anguissola.

Giorgio Vasari
Ook al is zij nu slechts bij een select publiek bekend, Sofonisba Anguissola was een van de meest geprezen kunstenaars van de Renaissance. Met haar talent en creativiteit haalde ze destijds zelfs de pers! De Italiaanse kunstenaarsbiograaf Giorgio Vasari reisde speciaal naar Cremona om haar werk te zien. De figuren op Het Schaakspel en in Het Familieportret zijn zo levensecht dat in zijn ogen alleen de adem ontbreekt!

Muzeum Narodowe w Poznaniu, Poznan
In zijn Vite dei piu eccellenti pittori e scultori, van 1568 neemt Vasari de schilderende zusjes op. Honderd jaar later is zij nog niet vergeten. De historicus Raffaele Soprani memoreert Sofonisba in 1674 als ‘la più illustre Pittrice d’Europa’!
Maar daarna wordt het stil.
Na ruim vier eeuwen vrijwel uitsluitend (kunst)geschiedschrijving met mannelijke spelers, vonden veel -niet uitsluitend- feministische (kunst)historici het in de tweede helft van de vorige eeuw tijd voor rehabilitatie. Sindsdien zijn vrouwelijke kunstenaars weer in the picture. Griselda Pollock deed daar letterlijk en figuurlijk een boekje over open. Lezenswaardig is ook de recente publicatie van Katy Hessel, The Story of Art without Men, London, 2022.
Rijsmuseum Twenthe, Sofonisba Anguissola, portettist van de renaissance
Impressie van Vlaams Expressionisme; Heerlijke Herinneringen. Tot en met 20 augustus in Kunstmuseum Den Haag.

‘Op het Belgische platteland lijken de ‘roaring twenties’ op het eerste gezicht ver weg. Maar wie goed luistert hoort de moderne jazz over de rivier de Leie schallen’…
Met deze verlokkende op Edgar Tytgats Herinnering aan een zondag geïnspireerde woorden opent de voorjaarstentoonstelling over het zogenoemde Vlaams Expressionisme in het Haagse Kunstmuseum.
Tijdens een exclusieve voorbezichtiging geven directeur Benno Tempel, conservator Thijs de Raedt en gastconservator Peter J.H. Pauwels tekst en uitleg. De tentoonstelling is samengesteld met werken uit de eigen collectie, de Phoebus Foundation en dankzij de goedkeuring van het Vlaams Topstukkendecreet zijn ook bijzondere werken uit Belgische collecties te zien.

Een prelude informeert de bezoeker dat er eind 19e eeuw in Vlaanderen een internationaal gekleurde artistieke wind waaide. Begin twintigste eeuw restte daarvan nog slechts een slap aftreksel. Emile Claus (1849-1924), Frits van den Berghe (1883-1939) en Gustave de Smet (1877-1943) schilderden weliswaar plezante, maar weinig vernieuwende werken met gemakkelijke onderwerpen gedaan in luministische toets. Zomerse landschappen en tuinscènes, waarin echo’s van de Franse impressionisten doorklinken. Een sluimerende, halfnaakte Renoirachtige dame; een idyllische balkonscène in de avondzon beide van Léon (de getalenteerde broer van Gustave) de Smet; en het sterk door Monet beïnvloede Matin de juin uit 1908 door Emile Claus. In de expositie zag ik zegge en schrijve één schilderij gemaakt door een vrouw: Anna de Weert. In haar Bloemen in de tuin uit 1912 zoomt zij in op een weelderig bloeiende voorjaarstuin. Met de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog komt een einde aan deze zoetgevooisde episode in de Vlaamse kunst.
Blaricum
Uitgeweken naar het neutrale Nederland maken Van den Berghe en De Smet kennis met het internationale modernisme. Invloeden van het fauvisme, kubisme, het Italiaanse futurisme en zelfs invloeden van abstracte kunst vinden hun weg naar hun ateliers. Resulterend in een mengstijl die aangeduid wordt als Vlaams Expressionisme. Deze term is echter enigszins verwarrend. De stijlaanduiding Expressionisme roept expressieve werken op, met heftig vormgegeven onderwerpen die in knallende kleuren op het doek zijn gebracht. Maar met de benaming Vlaams expressionisme werden indertijd alle nieuwe moderne kunstuitingen aangeduid die niet onder het Impressionisme of Luminisme konden worden gerangschikt.

Kunstmuseum den Haag, impressie van Vlaams expressionisme
Koloniaal Den Haag; een Onvoltooid Verleden. Tot en met 3 september in het Haags Historisch Museum.

Naast de grote publiekstrekkers met kunsttentoonstellingen over Johannes Vermeer, The Leiden Collection en Kees van Dongen verdienen twee historische tentoonstellingen onze aandacht. Het Haags Historisch Museum presenteert tot en met 3 september een boeiende tentoonstelling over het onvoltooide koloniale verledendat tot de huidige dag doorwerkt in de regeringsstad. Nu steeds meer vraagtekens bij dat verleden geplaatst worden en de roep om excuses voor het slavernijverleden alom wordt gehonoreerd is dit onderwerp actueler dan ooit.
Opgegroeid in een naoorlogse opbouwwijk met Indische buurt kende ik als kind veel oud-Indiëgangers en Indische mensen. Over kleur had nog niemand het; in tegendeel wij vonden hen interessant en aardig. Wat vooral opviel was hun gastvriendelijkheid. Hoe klein behuisd ook iedereen was welkom voor koffie of een rijstmaaltijd; genietend van een bordje op schoot.
De tijden zijn veranderd, maar de Haagse expositie toont dat de koloniale geschiedenis onvoltooid verleden tijd is. Terwijl veel migranten uit veilige en onveilige Europese, Aziatische en Afrikaanse landen ons nu bereiken kwamen nieuwkomers in de naoorlogse jaren vooral uit Indonesië en (iets later) uit Suriname. Deze migratie had met onze eigen koloniale geschiedenis te maken.
Voor deze tentoonstelling is Den Haag dan ook een logische plek. In de residentie werd eeuwenlang het beleid gemaakt dat het lot van miljoenen mensen in Indonesië en Suriname bepaalde. In het verleden vervulde dit op winst gerichte beleid menigeen met trots, maar de herinnering aan de koloniale geschiedenis met sleutelwoorden als onderdrukking, slavernij en repressie dwingt tegenwoordig veeleer schaamte af.

Verschuivende panelen
Deze tentoonstelling, waarin geschoven wordt met de decorstukken van deze geschiedenis, zet aan tot denken en bevordert het bewustwordingsproces. In het onderkomen van het voormalig Ministerie van Koloniën wordt het interieur nog altijd gesierd met portretten van koloniale kopstukken. In de expositie is aandacht voor verscheidene historische witte èn zwarte personen Johannes van den Bosch, de man achter het Cultuurstelsel in Indonesië, en Tula, de leider van de slavenopstand op Curacao (1795) aan wie hier recht wordt gedaan. Dat geldt ook voor een onbekende slaafgemaakte vrouw Virginie van Gameren die met succes haar vrijheid bevocht.
In Den Haag herinneren niet alleen de straatnamen en de koloniale architectuur aan dat ‘rijke’ verleden, maar ook Indonesische en Surinaamse restaurants. Zelfs de samenstelling van de Haagse bevolking getuigt daar in stilte nog van. Voorafgaand aan de tentoonstelling deden de samenstellers een oproep voor inzending van persoonlijke verhalen. Met een selectie uit de talrijke reacties wordt die stilte doorbroken. Tijdens de Ochtend van NPO Klassiek diste de conservator van de expositie in de uitzending van 25 maart jl. een mooi verhaal op over een ‘portable’ gamelan. Dit muziekinstrument is in de tentoonstelling te zien -en was bij de opening ook te horen. Het object, ingebracht door een in Den Haag woonachtige nazaat van een Javaanse contractarbeider, beleefde in de tijdspanne van ruim een eeuw een ware Odyssee. De voorvader bracht het slaginstrument in de vroege 20e eeuw van Java mee naar Suriname, van waar de gamelan in de jaren ’70 in Den Haag terecht kwam.

Terwijl ik de uitzending beluisterde weerklonk in mijn auditieve geheugen nog een nostalgisch geluid: de stem van Wieteke van Dort met haar lied:
Link: …’ Arm Den Haag, Den Haag, de weduwe van Indië ben jij!’…
Via de website krijg je vast een indruk van deze boeiende en vooral leerzame expositie. We zijn nooit te oud om te leren!
https://www.haagshistorischmuseum.nl/nl
Menyala: De buitengewone geschiedenis van de Molukkers in Drenthe. Vanaf 18 april (!) tot en met 1 oktober in het Drents Museum in Assen.

Den Haag is de logische plek voor een tentoonstelling over toenmalige nieuwkomers uit Indië en Suriname. Assen is op haar beurt de locatie bij uitstek voor een evenzeer interessant, enigszins al vergeten (of weggemoffeld?) hoofdstuk uit de koloniale geschiedenis van ons land.
Vanaf 18 april presenteert het Drents Museum de belangwekkende expositie Menyala; gewijd aan de geschiedenis van de Molukse gemeenschap in Drenthe. De tentoonstelling is tot stand gekomen in samenwerking met de werkgroep Menyala, een groep van zeven jonge mensen van Molukse herkomst, die behalve de pijnpunten ook de mooie kant –Menyala is Maleis voor schitteren- van hun bestaan in Nederland belicht.
De titel van deze expositie roept bij veel ouderen waarschijnlijk de dramatische beelden op van de treinkapingen bij Wijster, De Punt en Bovensmilde. De acties, waarmee jonge activisten in 1975 en 1977 aandacht vroegen voor de Molukse kwestie, konden in de publieke opinie niet op bijval rekenen. Critici spraken destijds smalend over Mislukkers. Sindsdien is meer bekend geworden over de drijfveer en het in stilte gedragen leed van de eerste generatie Molukkers. Na het uitroepen van de Republiek Indonesië werden deze oudgedienden van het KNIL voor hun veiligheid in 1951 tijdelijk naar Nederland gehaald. Ondanks de inspanningen van hun president in ballingschap Ingenieur Manusama, zouden zij nooit meer naar hun geliefde vaderland Republiek Maluku Selatan terugkeren.
De tentoonstelling vertelt de geschiedenis van de ca. 3.000 (van de in totaal 13.000 die naar Nederland kwamen) Molukkers, die in Drenthe belandden. Het merendeel was aanvankelijk nog hoopvol gestemd. Met video’s, foto’s, persoonlijke bezittingen en verhalen wordt de geschiedenis van deze mensen geïllustreerd. De tentoonstelling laat de ambities en verwachtingen van het eerste uur zien, maar schetst ook een beeld van de idealen die omsloegen in desillusies en vervlogen hoop, de pijn, het verdriet, het heimwee en de uiteindelijke integratie in Drenthe. De bezoeker van de tentoonstelling ziet echter behalve …’het gevoelige verleden met de rauwe randen’ … ‘juist ook de passie en veerkracht van de Molukse gemeenschap’…
Bij de tentoonstelling verschijnt een rijk geïllustreerd publieksboek.
Ga voor het activiteitenprogramma naar:
https://drentsmuseum.nl/nl/tentoonstellingen/menyala
Twee tentoonstellingen over Johannes Vermeer in het Rijksmuseum Amsterdam en in het Prinsenhof in Delft.
Vermeer, 10 februari tot en met 10 juni, Rijksmuseum Amsterdam
Het Delft van Vermeer. 10 februari tot en met 4 juni, Prinsenhof Delft

Daags na de opening was ik één van de gelukkigen die de Vermeer tentoonstelling in de avonduren mocht bezoeken.
Vlak na de bloktijd liepen de eerste zalen vol, maar even later stond ik helemaal alleen, oog in oog met het Melkmeisje. Een ongekende ervaring!
Bij de vorige blockbuster de Late Rembrandt in 2015 sprak directeur Taco Dibbits nog over een ‘once in a lifetime experience’, maar bij de Vermeer tentoonstelling, waarin 28 (van de nog bekende 37) Vermeers te zien zijn, is het: ‘now or never’!
Een waar woord, want de dag na de opening waren alle 450.000 tickets al verkocht! Het publiek wordt aangeraden om de website van het museum in de gaten te houden om te kijken of er nog kaarten beschikbaar komen. Ter voorbereiding op uw bezoek aan de tentoonstelling kunt u vast naar mijn lezing over Johannes Vermeer komen.
Door recent speurwerk in de Delftse archieven en nieuw wetenschappelijk onderzoek van zijn oeuvre is de kennis van leven en werk van Johannes Vermeer (1632-1675) enorm vermeerderd. Zowel het Prinsenhof in Delft als het Rijksmuseum, waar tot begin juni tentoonstellingen over Vermeer te zien zijn, brachten daar onlangs groot nieuws over naar buiten.

Toen het Melkmeisje met de geavanceerde Macro-XRF en RIS scantechnieken letterlijk en figuurlijk tegen het licht werd gehouden, kwamen enkele opzienbarende compositorische veranderingen in beeld. Aan de kale achterwand hing in een eerste versie een kannenrek en op de voorgrond stond een zogeheten vuurmand. De met zwarte verf geschetste ondertekening geeft inzicht in Vermeers werkwijze en zoektocht naar de juiste compositie. Door de beeldelementen waar hij spijt van kreeg, de zogeheten pentimenti, te verwijderen wordt de blik gefocust op de handeling van het meisje.
Zo’n van wilgentenen gevlochten vuurmand was in huize Vermeer onontbeerlijk. Boven een test met gloeiende kolen werden luiers gedroogd en pasgeboren baby’s -Vermeer en zijn echtgenote kregen vijftien kinderen- warm gehouden. Ter bevordering van de rust in de compositie maakte de vuurmand plaats voor een stoof, afgetekend tegen een plint van Delftsblauwe tegels.

Tegenwoordig kent iedereen het werk van de beroemde 17e -eeuwse kunstenaar, maar in de loop van de 18e eeuw raakte Johannes Vermeer gaandeweg in de vergetelheid. In de tweede helft van de 19e eeuw werd hij herontdekt door de Franse kunstcriticus Théophile Thoré, die zeer onder de indruk was van Vermeers Gezicht op Delft. Onder het pseudoniem William Bürger omschreef hij de onbekende meester als de sfinx van Delft. Enigszins raadselachtig is hij nog steeds, maar inmiddels zijn meer vragen beantwoord. Voor de historische, economische, biografische en artistieke context moet je in Delft zijn.
In het Rijksmuseum, dat de expositie in samenwerking met het Mauritshuis heeft gerealiseerd, worden 28 van de nu nog bekende 37 -volgens The National Gallery in Washington 36- werken van Vermeer getoond. Ze komen ruim verspreid over de zalen van de Philipsvleugel prachtig uit tegen sfeervolle aubergine-, petrolgroen- en donkerblauwgekleurde wanden.
Naast bekende werken uit Nederlandse collecties zijn bruiklenen vanuit de hele wereld ingevlogen. Drie werken uit The Frick Collection in New York: Vrouw en Dienstbode, de Onderbreking van de muziek en Soldaat en lachend meisje. Het laatste werk was ook te zien in de tentoonstelling Manhattan Masters in het Mauritshuis. Uit Dresden is het Brieflezende meisje aan het venster te zien en Het glas wijn uit de Berlijnse Gemäldegalerie. Het Louvre in Parijs leent De Kantwerkster uit; The National Gallery in Washington staat Vrouw met de weegschaal af. De tentoonstelling opent met het wonderschone Gezicht op Delft uit het Mauritshuis, dat ook Diana en haar Nimfen en het Meisje met de Parel ingezonden heeft.
In de expositie, die op donderdag, vrijdag en zaterdag ook in de avonduren open is, wandelt de bezoeker van het ene hoogtepunt naar het andere. Maar helaas zijn er op dit moment geen kaarten meer beschikbaar. Het Rijksmuseum onderzoekt de mogelijkheid om extra kaarten beschikbaar te maken.
Geïnspireerd op beide tentoonstellingen geef ik lezingen in Zeist en Driebergen:
Vrijdagmorgen, 24 februari, 10.00 uur Oosterkerk, Zeist
Woensdagochtend, 8 maart, 10.00 uur Cultuurhoek, Driebergen
Donderdagavond 16 maart, 20.00 uur. Oosterkerk, Zeist.
Via de website van het Rijksmuseum kun je ook een virtueel bezoek aan te tentoonstelling brengen. www.rijksmuseum.nl/johannes-vermeer
Rembrandt en tijdgenoten: historiestukken uit The Leiden Collection. Tot en met 27 augustus in de Hermitage Amsterdam.

Tijdens de voorbezichtiging van Love Stories, de eerste tentoonstelling na het verbreken van de banden met Rusland, beloofde directeur Annabelle Birnie vast te houden aan de oorspronkelijke doelstelling van het museum: het vertellen van mooie verhalen.
Met topstukken uit The Leiden Collection doet de Amsterdamse Hermitage haar belofte gestand. De expositie vormt bovendien een mooi vervolg op de Hollandse Meesters die hier in het voorjaar van 2018 te zien waren.
Leest u mijn artikel om meer te weten te komen over het verhaal achter The Leiden Collection.
U vindt het artikel hier.
Kees van Dongen: Durf en Verleiding tot en met 7 mei in Singer Laren.

Met de titel ‘De Grote Ogen van Kees Van Dongen’ presenteerde Museum Boijmans in 2010 een indrukwekkend overzicht van de kunstenaar. Toen Van Dongen in Parijs het werk van Picasso, Matisse en andere avant-gardisten zag liet hij de academische stijl van zijn vroege werk los. Niet langer geïnteresseerd in academische onderwerpen en landschappen, verklaarde Van Dongen de vrouw tot het mooiste landschap! Gebruikmakend van vereenvoudigde vormen, neergezet in felle, onnatuurlijke kleuren komen Van Dongens vrouwen toch op overtuigende wijze uit de verf. Ze zijn nu te zien in Singer Laren. Naakt, maar ook gekleed hebben zij een sensuele uitstraling. Maar niet iedereen kon zijn naaktportretten waarderen. Tot driemaal toe werden deze wegens de veronderstelde zedenbedervende invloed door de politie van tentoonstellingen verwijderd.

In 1905 exposeerde hij samen met Matisse en andere nieuwlichters op de beroemd geworden Salon d’Automne. Een criticus bestempelde de kleurrijke exposanten smalend als Les Fauves; de wilde beesten!
In Parijs maakte de jongen uit Delfshaven zijn eigen profetie meer dan waar: …’Let maar op, ik ga beroemd worden’…
In Singer Laren wordt getoond hoe het hem lukte om kort na 1900 in Parijs door te breken. Uitgangspunt voor de presentatie van Van Dongens weg naar succes vormt Het blauwe hoedje daterend van 1937 uit de eigen collectie.
In het radioprogramma Spraakmakers van 17 januari jl. lichten gastconservator Anita Hopmans en directeur Rudolphe de Lorme Van Dongens weg naar succes toe. In Parijs viel hij niet alleen op met zijn robuuste verschijning, maar vooral met zijn vlotte, maatschappijkritische tekeningen. Van Dongens illustraties werden in het satirische blad ‘L’assiette au beurre’ en andere tijdschriften gepubliceerd, waaronder ‘Les Temps nouveaux’, ‘Froufrou ‘ en ‘Le Rire’. Van Dongen bezat de vaardigheid om razendsnel een figuur of een portret neer te zetten: ‘klaar is kees’. Daarnaast beschikte hij het talent om zich als een hedendaagse marketeer te promoten.

Kort na 1900 was hij op de juiste plaats: Parijs had behoefte aan artistieke vernieuwing. Vanaf 1904 exposeert hij in de Salons des Indépendents, waar kunstenaars die de academische regels hadden afgezworen, hun werk exposeerden. Met zijn betoverende door het pas geïntroduceerde elektrische licht beschenen nachtscènes en impressies van danslokalen valt hij op. In de jaren ’30 is hij een gevierde society schilder. Tal van dames lieten zich door hem portretteren.
Uit het interview blijkt dat het bedenken van een tentoonstellingsconcept een ding is, maar de realisatie ervan een heel ander. Om de gewenste bruiklenen te verkrijgen reisde Hopmans onder andere naar prins Albert van Monaco. Niet tevergeefs. In de tentoonstelling is Van Dongens Portret van een zwarte bokser (1910) uit diens collectie te zien.
Tegenwoordig wordt Van Dongen als een van de vernieuwers van de Nederlandse kunst gezien.
de tijd en ver van huis nog net zo bij. Bij dit weerzien ervaar ik het begrip tijd even als tijdloos!
Muzikale reis van kracht en hoop in het Catharijneconvent tot en met 10 April 2023
Met de nieuwe tentoonstelling Gospel: Muzikale reis van Kracht en Hoop laat het Catharijneconvent een krachtig nieuw geluid horen! Hoe breng je muziek die eeuwenlang voornamelijk via mondelinge overlevering werd doorgegeven in een museale context in beeld?

Conservator Rianneke van der Houwen en gospelzangeres Shirma Rouse lieten zich inspireren door de muziek en door elkaar: …’wij halen het beste in elkaar naar boven’… Dat is mooi, maar nog niet genoeg om zo’n complex onderwerp in een aansprekende tentoonstelling te presenteren. Een team van deskundigen stond hen bij.
Na een korte inleiding op de tentoonstelling neemt zangeres en co-curator Shirma Rouse de microfoon over. Voor de aula van het Catharijneconvent zich met haar prachtige stem vult licht Shirma toe dat Gospel voor haar a lifestyle is. Met een swingende vertolking van ‘I just want to praise you’ krijgt ze de aanwezige journalisten, eerst nog wat aarzelend, maar al snel handenklappend en swingend op de been.
Gelegenheid voor een verzoeknummer was er helaas niet, maar dat gemis werd in de klankkleurrijke expositiezalen ruimschoots gecompenseerd. Gaan zien en luisteren!
Lees hier verder
Nieuwe lezingen seizoen 2022-2023
ultuurhoek, Driebergen

Castellum Hoge Woerd, de Meern.
Tijdens een opgraving in een boomgaard in de Meern had ik als archeologiestudent in de winter van 1982 -en de begeleidende archeologen evenmin- nooit kunnen denken dat jaren later op die plek een museum zou verrijzen. Ondergebracht in (de vorm van) het hier ontdekte Romeinse grensfort, waarvan tijdens latere opgravingen voor de aanleg van de Vinexwijk Leidsche Rijn, de sporen zichtbaar werden. In deze lezing neem ik u mee terug in de tijd. In het zogenoemde Castellum, dat deel uitmaakte van de Limes, een keten van verdedigingsforten aan de noordgrens van het Romeinse Rijk, was het een en al bedrijvigheid. Op het geringe oppervlak van anderhalf voetbalveld was een militaire eenheid van 480 man -een Cohort- gelegerd. Dat gold ook voor het daarbuiten gelegen kampdorp -de vicus- waar gezinsleden van de soldaten, neringdoenden, handelaren en herbergiers woonden.
Laat u in deze lezing meenemen naar het verre verleden èn het heden, want in Museum het Castellum is het nog steeds een en al bedrijvigheid!
Lezingen over het Castellum in de Meern:
Woensdagochtend 19 april 10.00 uur, Cultuurhoek, Driebergen
Donderdagavond 20 april, 14.00 Lezing en rondleiding op locatie in Museum Hoge Woerd, de Meern