Categorie: Tentoonstellingen
Fenix , Kunstmuseum over Migratie in Rotterdam.

De editie van Kunstschrift nr. 2 2025 is gewijd aan kunst & migratie in de ruimste zin van het woord. De foto van een enorme stoomboot op de omslag maakt nieuwsgierig naar de inhoud. Je leest over eigentijdse migranten, maar ook over vluchtelingen en wereldreizigers die al sinds de 16e eeuw in beweging kwamen.

Ter illustratie van het fenomeen migratie koos de redactie voor het motto van Desiderius Erasmus Roterodamus die rond 1466 in de Maasstad werd geboren:
…‘Overal thuis, een vreemdeling voor allen’…
De foto van de vertrekkende Holland-Amerika Lijn en het portret van de Nederlandse humanist Erasmus zijn te vinden in Fenix, het nieuwe kunstmuseum over Migratie. Het museum is gerealiseerd in samenwerking met de Stichting Droom en Daad, die met culturele projecten de veelkleurige geschiedenis van Rotterdam in beeld wil brengen. Met de intentie om te verbinden. De onderliggende gedachte is dat migranten geen buitenstaanders zijn; in wezen zijn wij allemaal ooit ergens (anders) vandaan gekomen… Met een spectaculaire show is het museum door koningin Maxima geopend. Het voorbeeld bij uitstek van een succesvolle migrant! Onder welke categorie moeten we de majesteit plaatsen? Een politieke of economische vluchteling of gewoon een gelukszoeker? Haar migratie betekende in elk geval een persoonlijke sprong voorwaarts, maar dat geldt niet voor iedereen die deze sprong in het diepe waagde, vaak in de letterlijke betekenis.

Een betere locatie voor het nieuwe museum is niet denkbaar: vanaf de Paul Nijghkade gingen miljoenen mensen in de late 19e en vroege 20e eeuw scheep op zoek naar een beter bestaan. Thematisch ingedeeld naar vertrek, reis en aankomst vertellen foto’s, historische documenten, oude en eigentijdse kunstwerken de boeiende migratiegeschiedenis vanuit Nederlands perspectief. Je ziet geschilderde en gefotografeerde beelden van verwachtingsvol gestemde mensen, die bepakt en bezakt met hun kroost aan boord gaan, zoals in een werk van Ventura Alvarez Sala, Emigrantes uit 1908.
Van recente datum zijn beelden van angstige en treurige mensen, zoals te zien in de in acryl uitgevoerde impressie van vluchtelingen op de Balkan nabij een basis van de United Nations. Met de reeks daarop geïnspireerde werken won Koole in 2022 de Jeanne Oosting prijs. Zijn schilderijen zijn gebaseerd op nieuwsfoto’s, die hij, overgebracht op doek, met felle kleuren in acryl inkleurt. De site van de Jeanne Oosting prijs informeert over zijn motivatie. De beelden herinneren ons aan de gruwelijkheden van de oorlog.

Foto: ANP / Hollandse Hoogte / Peter Hilz
In het museum staan mensen centraal die door oorlog, onderdrukking of honger van huis en haard verdreven zijn. Niet wetende waar ze naar toe gaan of zelfs op een dood spoor zijn beland.
De vroegste voorbeelden van deze categorie vormen foto’s van in deplorabele staat verkerende Belgische vluchtelingen die tijdens de WOI hun heil letterlijk hogerop zochten. In Nederland wachtte hen geen warm onthaal. Tijdens rondleidingen in het Catharijneconvent memoreerde ik soms de jaren 1914-1918, toen Belgische refugiés binnen de oude kloostermuren werden opgevangen. In weerwil van de wens dit nooit meer, zijn 80 jaar na WOII vandaag de dag meer vluchtelingen dan ooit op drift. Beelden van bootvluchtelingen in krakkemikkige vaartuigen nemen tussen de World Press foto’s een prominente plek in. In Fenix zie je een opname van een overvolle boot in de branding van het eiland Lesbos.

De 100 jaar oude loods van de Holland Amerika lijn, die in 1923 werd ontworpen door architect Cornelis van Goor, verrees na het bombardement van Rotterdam in 1948 als een Fenix uit de as. De functie van het gebouw is veranderd, maar de naam van het gebouw is gebleven. De loods heeft onder de handen van de Chinese architect Ma Yangsong een toepasselijke make-over ondergaan. De door hem geconstrueerde spiraalvormige trap, de Tornado, leidt naar een uitkijkpunt vanwaar je de blik in alle windstreken kunt richten. Een mooie symbolische verbeelding van het thema waaraan het museum gewijd is: beweging. Eigentijdse kunstenaars hebben een platform gekregen om hun perspectief op migratie in beeld te brengen. In de verschillende migrantenstromen die ons land sinds de Belgische exodus overspoelen vinden zij inspiratie. Migrerende kunstenaars hebben veel te vertellen. Over hen en hun motieven wordt eveneens een boekje opengedaan. De mens staat in dit museum centraal.
Gevluchte kunstenaars komen overigens niet alleen wat halen, maar ook wat brengen. Daarvan zie je een mooi voorbeeld in het werk van de Israëlische kunstenaar Efrat Zehavi, die in 2001 in Rotterdam belandde. Met 116 portretbusten bracht zij de veelkoppige bevolking van Rotterdam in beeld. Deze wereldburgers van diverse pluimage en herkomst, maken Rotterdam samen deel uit van één gemeenschap!

De portretten van Zehavi spreken boekdelen, maar het Doolhof van koffers maakt nog meer indruk. De immense berg, waar je amper overheen kunt kijken, is opgebouwd met koffers die de samenstellers van de expositie in het hele land hebben opgehaald bij de donoren. Een audiotour verduidelijkt dat het niet zozeer om de objecten zelf gaat, maar om de verhalen die de koffers vertellen over de manier waarop de eigenaren hun weg in de wereld vonden. Gewoon op een vakantie- of zakenreis, een sentimental journey of tijdens migratie. Via de audiotour vertellen de koffers avontuurlijke, verdrietige en aangrijpende verhalen. Bij een geel kinderkoffertje hoor je het verhaal van een grootvader die zijn kleindochter over zijn Surinaamse roots verteld.
Met slechts twee woorden, elk aangebracht op een eigen continent, worden deze werelden van verschil door Francis Alÿs in Geographies treffend in beeld gebracht.

Bij het Doolhof van koffers moet ik denken aan de in 1998 als Left Luggage verfilmde roman Twee Koffers vol van Carl Friedman. Het enige dat over was van het vooroorlogse leven van de Joodse eigenaar.
In de immense tentoonstellingszalen van Fenix komen de veelal kleurrijke, soms monumentale werken van eigentijdse kunstenaars goed tot hun recht. Evenals bij de kofferberg wordt ook bij andere objecten een beroep op je voorstellingsvermogen gedaan. Waarover dromen de door Alejandro Cartagena gefotografeerde slapende migranten in de laadbak van een pick-up truck? De met zwarte humor als Carpoolers betitelde opname maakt deel uit van een reeks die tussen 2011-2014 ontstond.

Tussen de ernstige aan migratie gerelateerde thema’s vind je ook humoristische verbeeldingen. Zoals de monumentale, uit verschillende textiele materialen vervaardigde bus met diverse reizigers. Op de flank maakt een poster reclame voor het verkrijgen van net zo’n gespierd lichaam als dat van bodybuilder Big Boy. De bus is er een in een reeks van Red Grooms (1937), een van de voormannen van het medium installatiekunst.

Bijzonder veelzeggend vond ik de foto van Omar Victor Diop uit de serie Diaspora-2014. Een ogenschijnlijk goed in de Westerse maatschappij geassimileerde zwarte vluchteling. Gekleed in een grijs colbertje en een door een lid van de rode broekenbrigade afgedankte nette pantalon. Alleen zijn huidskleur en het exotische hoofddeksel verraden zijn afkomst.

Deze beschrijving geeft slechts een kleine impressie van hetgeen in Fenix te zien is. Ga er snel zelf kijken. Paul Nijghkade 5, 3072 AT Rotterdam.
Link: Fenix
Link: Kunstschrift
Bittere Oogst. Een Surinaamse plantage in Nijmegen tot en met 31 augustus. Museum het Valkhof, Nijmegen.

Het zien van een diorama van Gerrit Schouten in de voorjaarseditie van het Bulletin van de Vereniging Rembrandt brengt mij even terug in Suriname. Hier beleefde ik in 1982 de meest bijzondere kerst van mijn leven. Met knipperende kerstverlichting aan de houten huizen was de stad in weerwil van de tropische temperaturen overdag al volop in kerstsfeer.
In de kerstnacht woonde ik de mis bij in de imponerende uit hout opgetrokken kathedraal. Het lezen van het evangelie werd afgewisseld met liederen die uit honderden devote kelen in het Sranan Tongo weerklonken. Vooral het als de ‘Helpiman’ toegezongen pasgeboren Christuskind maakte diepe indruk. Wat mooi wanneer je vol overgave kunt geloven als een kind. Tijdens deze mis benaderde ik deze gezegende staat ook even, maar ik was het snel weer kwijt. Zo niet de liefde voor het overzeese land, waaraan in de Nieuwe Kerk in 2020 een bijzonder leerzame en veelomvattende tentoonstelling werd gewijd. In de Grote Suriname tentoonstelling werd de harde waarheid over het koloniale verleden niet geschuwd. Dat geldt ook voor de tentoonstelling Bittere Oogst, waar het verhaal verteld wordt dat schuilgaat achter de mooie beelden die de diorama’s ons voor ogen toveren.

Het beeldverhaal in Nijmegen kan gezien worden als een vervolg op de Grote Suriname tentoonstelling, waarin de bezoeker werd geïnformeerd over het begin van de ‘relatie’ tussen Suriname en Nederland. Op 26 februari 1667 gingen zeven Zeeuwse schepen onder leiding van Abraham Crijnsen op de rede van Paramaribo voor anker. Een nieuwsbrief van 29 mei maakte melding van de ‘heerlijke overwinning van Pirmeriba’ dat werd omgedoopt in Nieuw Middelburg.

Bij de Vrede van Westminster in 1674 werd Nieuw Amsterdam, daarna New York, met de Engelsen geruild voor Suriname.
Met de overname van Suriname, eigenden de Zeeuwen zich ook het aandeel in de slavenhandel toe, waarna Suriname een wingewest werd. Op de honderden plantages werd suiker, tabak, cacao en verfhout geproduceerd. Vanuit de voormalige Portugese slavendepots op de westkust van Afrika brachten Hollandse en Zeeuwse schepen tussen 1637-1863 naar schatting 600.000 zwarte arbeidskrachten naar de West. De economie dreef in hedendaags jargon, op de kurk van de slavernij. De rest is een geschiedenis, waarvan de gevolgen tot de huidige dag voelbaar zijn.
In de Nieuwe kerk werd destijds een kijkdoos getoond van Gerrit Schouten. Het minutieus geknutselde, ogenschijnlijk idyllische driedimensionale diorama geeft een inkijkje in het reilen en zeilen op katoenplantage Zeezigt. Tussen de bedrijvigheid van hardwerkende zwarte arbeiders valt een afschuwelijk detail in de achtergrond niet direct op. Een opzichter te paard trekt een slaafgemaakte mee aan een inmiddels verteerd koord. Dit touw mag verteerd zijn maar dat geldt niet voor de herinneringen aan de slavernij.


Gerrit Schouten, Diorama van plantage Zeezigt. Ca. 1815-1857 x 150 x 25 cm. Rijksmuseum, Amsterdam
In Nijmegen staat een prachtig gerestaureerd diorama van Koffieplantage Kerkshoven (1823) centraal. De in papier maché gemodelleerde voorstelling is met oog voor detail, perspectivisch correct in beeld gebracht. De voorstelling oogt ordelijk en rustig, maar de werkelijkheid was wel anders! Achter die zorgvuldig gecreëerde façade schuilt een ander verhaal: een bittere werkelijkheid van slavernij en uitbuiting vol wreedheid en pijn. Dit diorama vormt het uitgangspunt van het mensonterende verhaal over de slaaf gemaakten van Suriname, dat nu in Nijmegen verteld wordt.
Recent onderzoek heeft uitgewezen dat -op zich niet opzienbarend- ook Nijmegen op bestuurlijk niveau betrokken was bij slavernij. Daarvan getuigen historische documenten, als kaarten, archiefstukken en oude foto’s. De diorama’s van Gerrit Schouten zijn daarbij driedimensionale documenten van onschatbare waarde. De tentoonstelling wordt verrijkt met werk van oude en eigentijdse kunstenaars. Zoals een modern op groot formaat uitgevoerd diorama van Rita Maasdamme, het Marrondorp; Gevlucht naar de vrijheid, 1980-2000, uit het Amsterdam Museum.

Verhalen van nazaten brengen de verborgen geschiedenis van kracht, verzet en weerstand tot leven. Je ziet modellen van Koto Missis; zwarte vrouwen in traditionele dracht. In de teksten kom je regelmatig de zinsnede tegen: het slavernij verleden werkt nog altijd door. Niet alleen in maatschappelijk en economisch opzicht, maar besef ik mij ook in taal. De hedendaagse uitdrukking ‘hoe staat je muts vandaag’ stamt uit de tijd dat Creoolse vrouwen boodschappen uitdroegen door de manier waarop ze hun hoofddoek knoopten.

Van Gerrit Schouten (1799-1839) zijn zo’n veertig diorama’s bewaard. Als kind van een Amsterdammer en een moeder van gemengd bloed kende hij de witte samenleving in Paramaribo van nabij. Zijn vroegste diorama’s verbeelden scènes van inheemse nederzettingen. In een daarvan bracht hij een zogeheten DU in beeld. Een ritueel dansfeest waarin op verhalende wijze met zang en dans uiting werd gegeven aan velerlei aspecten van het leven op de plantage. Dit soort feesten vonden maar enkele malen per jaar plaats en werden druk bezocht; niet alleen door de slaaf gemaakten, maar ook vrije mensen, al dan niet van kleur.
In 1707 bracht Dirk Valkenburg, de artistieke administrateur van de suikerplantage van Jonas Witsen, zo’n rituele dans in beeld.

In 1826 ontving Schouten een eervolle opdracht. Voor het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden, dat ondergebracht was in het Mauritshuis, bestelde koning Willem I twee diorama’s met scènes uit het leven van de oorspronkelijke bewoners: de Caraïben en Arrowaka’s. Als beloning ontving Schouten een koninklijke onderscheiding in de vorm van een gouden medaille. Het leven op de Surinaamse plantages die na de afschaffing van de slavernij in 1863 nog enkele decennia bewerkt werden door contractarbeiders uit Brits Indië wordt op kleurrijke wijze in woord en beeld geïllustreerd.
Link naar Museum Valkhof
Eerdere artikelen op mijn site die verband houden met dit onderwerp.
Tentoonstelling Boven het Maaiveld: 25 jaar archeologische vondsten. Tot en met 7 september in Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.
Tentoonstelling Boven het Maaiveld: 25 jaar archeologische vondsten. Tot en met 7 september in Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

In het Rijksmuseum van Oudheden kun je dagenlang dwalen door de erfenis die de oude Egyptenaren, de Grieken en de Romeinen ons hebben nagelaten. In de inmiddels voorbije expositie Bronstijd: Vuur van verandering kon je veel te weten komen over de bronstijd (2000-800 v. Chr.). De talrijke toepassingen van het nieuw ontdekte metaal bracht de samenlevingen in heel Europa op een hoger plan.
In de nieuwe tentoonstelling Boven het maaiveld blijven we dichter bij huis. In deze expositie worden de bijzondere vondsten getoond die de Nederlandse bodem de afgelopen 25 jaar prijs heeft gegeven.
Met 500 objecten wordt een beroep gedaan op het uithoudings- en het voorstellingsvermogen van de bezoeker. Dat laatste is niet zo moeilijk. De vormgevers van de tentoonstelling hebben de voorwerpen die tussen 2000-2025 op 200 vindplaatsen bovengronds kwamen op aansprekende wijze gepresenteerd.
Veel objecten steken letterlijk èn figuurlijk boven het maaiveld uit. Ze zijn niet alleen mooi of interessant qua uiterlijk, maar vertellen ook iets over de gebruikswaarde in de ontstaanstijd. Zoals een mantelspeld in de vorm van een Cicade. De vleugels dragen nog de sporen van glas of email. De speciale naaldconstructie verraadt dat de in 2015 in Utrecht gevonden fibula afkomstig is van de Balkan!

Bezoekers uit het hele land kunnen in deze expositie iets van hun gading vinden. Alle Nederlandse provincies en de Caribische eilanden zijn vertegenwoordigd.
Anders dan de traditionele benadering, waarin uitsluitend archeologen en overheidsinstanties aan bod komen, hebben ook amateurs die bijdroegen aan de expositie een stem gekregen. Jongens met metaaldetectors, mensen die een toevallige vondst deden en niet in de laatste plaats: vrijwilligers!
Alle getoonde voorwerpen zijn op eigen wijze waardevol en roepen uiteenlopende vragen op. Ze zijn mooi, uniek of verrassend. Dat geldt ook voor de vindplaats, zoals een kostbare bord van Japans porselein in de zogeheten Kutani-stijl dat het archeologenhart sneller deed kloppen. Het in olijfgroen en roze beschilderde -oudst bekende uit Japan geïmporteerde bord in ons land- werd opgediept uit de beerput van het huis van Cornelis Lampsins, de vermogende Vlissingse reder die zich als bewindhebber van de WIC baron (…) van het eiland Tobago mocht noemen.

Wat is er in de tijdspanne van 25 jaar al niet opgegraven? Je kunt het zo gek niet bedenken. Van alledaagse en luxe gebruiksvoorwerpen, wapens, munten en sieraden is de toepassing nog wel te achterhalen, maar de botten van een leeuw die op het Haagse Binnenhof bovengronds kwamen bezorgden de onderzoekers hoofdbrekens. Andere objecten zorgen ondanks, of juist door de distantie in tijd voor emotie.
Zoals de uitzonderlijk goed bewaard gebleven gebreide kindersok uit het midden van de 16e eeuw die in Groningen werd gevonden. De gedachte aan een kindervoetje dat hier destijds in rondgelopen heeft zorgt over de eeuwen heen voor connectie en emotie. Dat geldt ook voor meer recente persoonlijke bezittingen uit Kamp Westerbork en voorwerpen uit de West, die herinneren aan het slavernijverleden.

Scheepswrakken die eeuwenlang op de zeebodem hebben gelegen vormen als tijdscapsule ook een goed gedocumenteerde Fundgrube. Niet alleen de bewaarde inventaris van een schip dat naar de kelder ging, maar ook de versieringen aan het achterschip of de boeg zijn interessant. Zoals het boegbeeld van een schip dat tussen 1650-1675 op de rede van Texel is vergaan. Een afschrikwekkend beeld van een krijger met Phrygische muts dat vijanden op zee op andere gedachten moest brengen! De beeldtaal is illustratief voor de iconologie ten tijde van de 80-jarige oorlog. In de toen actuele Opstand tegen de Spaanse overheerser werd teruggegrepen op het roemruchte verleden van de Bataafse Opstand tegen de Romeinen.

Onderzoeksmethodes.
Bij het zoeken naar antwoorden op vragen die bodemvondsten oproepen staan archeologen niet alleen. Ze worden bijgestaan door wetenschappers van andere disciplines. Geologen, die verstand hebben van bodemlagen en dendrochronologen die houten objecten kunnen dateren aan de hand van boomringen. Samen met biologen en historici proberen ze de puzzel van het verleden op te lossen. Met als gezamenlijke doelstelling: meer te weten te komen over leven en werken van de mensen van toen.
Tot ver in de twintigste eeuw werd een onderzoeksterrein aan de hand van luchtfoto’s, proefsleuven en daadwerkelijke opgravingen onderzocht. Sinds de laatste decennia van de 20e eeuw wordt steeds meer gebruik gemaakt van zogeheten non-destructieve onderzoeksmethoden. Met nieuwe technologieën als magnetometrie kan het archeologisch bodemarchief zonder arbeidsintensief, tijdrovend en duur graafwerk worden onderzocht.
In verschillende situaties kunnen archeologen gelukkig ook nog fysiek aan de slag. In de tentoonstelling word je over dit alles geïnformeerd. Het van 1992 daterende Verdrag van Malta verplicht de bodemverstoorder om met tijd en geld archeologisch onderzoek te faciliteren.
Beginnen je handen bij het zien van al deze vondsten te jeuken? En krijg je zin om zelf de spade te hand ter nemen? Wees dan gewaarschuwd. Zomaar graven mag niet. Het is alleen toegestaan wanneer het bodemarchief door nieuwbouw of de aanleg van een weg voorgoed onbereikbaar en dus onleesbaar wordt.
Als je iets vindt mag je de vondst niet zomaar in je broekzak steken. Archeologische vondsten moeten worden gemeld bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, waar je online een vondstmeldingsformulier kunt invullen.
In de expositie zie je behalve Romeinse, 16e en 17e vondsten ook objecten uit de prehistorie, middeleeuwen en moderne tijd. Je hebt nog tijd, maar wacht niet te lang, want de expositie is tot en met 7 september te zien.
Good Mom/Bad Mom; de moedermythe ontrafeld. Tot en met 14 september in het Centraal Museum, Utrecht
Good Mom/Bad Mom; de moedermythe ontrafeld tot en met 14 september in het Centraal Museum, Utrecht.

Tala Madani Shitmom, 2019. Doek 195,6 x 203,2 cm. Courtesy of the artist & David Kordansky Gallery, Los Angeles. Foto Lee Thompson.
Met lieflijke impressies van de Maagd Maria en haar kind presenteerden kunstenaars eeuwenlang het ideaalbeeld van een goede moeder. Beelden waaraan vrouwen zich konden spiegelen. Inspiratie is soms nodig, want het moederschap wordt niet altijd als een zegen ervaren.
Zestigplussers herinneren zich nog wel het bestaan van gezinnen die wel 15 kinderen of meer telden. Uit de eerste hand teken ik hier de ervaring op van een vriendin wier moeder, na een jaar van zwangerschapsstilte, door de pastoor aan de tand werd gevoeld. Ik moest eraan denken bij het zien van een zeventiende-eeuws familieportret in de voorjaarseditie van Kunstschrift. Rond een welvoorziene dis zijn vader en moeder de Moucheron met hun 18 kinderen èn een eerste kleinkind rond 1653 vereeuwigd.
Zegeningen van het moederschap?
In de tentoonstelling Good Mom/Bad Mom komt deze vraag uitgebreid aan bod. En er is een publieksboek verschenen: Mothering Myths: an ABC of Art, Birth and Care. Een boek over moeders, ouders, kinderen, zorgtaken, de ‘politiek’ van de moederbuik en emancipatie. Thema’s die raken aan de kern van het menselijk bestaan. Iedereen heeft een moeder. Vroeg of laat zien velen zich geplaatst voor de stap zelf moeder of vader te worden. Het traditionele ouderschap van één vader en één moeder is in de loop van nog geen halve eeuw verrijkt met nieuwe vormen van ouderschap.
In de Eurostar op weg naar Parijs zag ik daar onlangs een actueel voorbeeld van. Naast ons zaten twee mannen die de handen vol hadden aan hun kroost. Twee energieke peuters kropen de hele rit luid schreeuwend over en onder de klaptafels door. We zagen toe -lezen was bij dit tumult onmogelijk- hoe de vaders het moede(r)loos allemaal maar lieten gebeuren.
Taboes
Good Mom/Bad Mom, de eerste expositie over dit onderwerp, ontrafelt aldus de conservatoren mythes en stigma’s van het moederschap. ‘Met een hedendaagse reflectie op het cliché van de goede moeder, creëert de tentoonstelling ruimte voor een meer geëmancipeerd ouderschap’. Historische en eigentijdse kunstwerken waaronder sculpturen en video’s tonen de veranderende kijk op moederschap. Kernwoorden zoals supermama’s, spijtouders, bommoeders, wensmoeders, adoptiemoeders en co-moeders worden gebruikt om dit te illustreren. Het rijtje besluit met: het moederschap kent tal van varianten, hoewel ik er een mis: de draagmoeder, waarover straks meer.
De vele persoonlijke ontboezemingen en bekentenissen spreken niet alleen tot de verbeelding, maar zorgen ook voor (h)erkenning. Taboes over zwangerschap en moederschap worden ook besproken: teleurstelling, spijt, schuldgevoel en postnatale depressie; een probleem dat tot in de jaren ’80 onbesproken bleef.
Het beëindigen van een ongewenste zwangerschap komt diepgaand aan bod. Dit onderwerp is op veel plaatsen nog een punt van discussie. In de jaren zeventig liepen de gemoederen in ons land ook hoog op. Nadat ik als tiener een adhesiebetuiging had getekend bezorgde de postbode, tot ongenoegen van mijn moeder, een enveloppe met het logo Baas in Eigen Buik.

Het onderwerp is nog steeds beladen, terwijl de toekomstverwachting van een ongewenst kind vaak niet rooskleurig is. Daar helpt, getuige de Stichting het Vergeten Kind, geen ‘lieve vader of moeder’ aan.
Wanneer je na de geboorte weer aan het werk ging kon je eind vorige eeuw nog horen: …’als het kind er maar niet onder lijdt!’…De angst daarvoor werd nuchter ontzenuwd door de woorden: …’je bent een goede moeder of niet!’… En zo is het!
In het verlengde hiervan bestond nog een taboe. Wie destijds haar kind naar de ‘crèche’ bracht werd niet zelden van slecht moederschap verdacht. Inmiddels weten we wat kinderen in de opvang leren: zelfstandigheid, sociale vaardigheden en dat het goed is om even onder moeders vleugels uit te zijn.

Matrecence
Benieuwd naar de expositie haak ik 27 april aan bij een instaprondleiding. De rondleidster loodste de gemêleerde groep van uitsluitend vrouwen naar het startpunt van de expositie; voor de zogeheten ‘nul meting’. Ter illustratie van het traditionele, ideale moederbeeld hangt hier een lieflijke Madonna van Hendrick Bloemaert, geflankeerd door een in textiel uitgevoerd interieurstuk door Billie Zangewa met voorstelling van een zwarte moeder die, gadegeslagen door haar kind, bezig is met huishoudelijke taken. Na bespreking van het hier eveneens getoonde Zelfportret van Tanja Ritterbex; een impressie van een wezenloos voor zich uitkijkende, androgyn ogende vrouw zonder kind, inventariseert de rondleidster met welk moeder de aanwezigen zich kunnen identificeren.

In de aangrenzende ruimte zijn drie naaktportretten van jonge moeders met hun pasgeboren kind te zien. In 1994 fotografeerde Rineke Dijkstra hen: Julia moeder van een dag, Saskia na een week, Tecla moeder van een maand. De aanblik van deze kwetsbare ten voeten uit geportretteerde moeders riep bij velen herinneringen op.
Bij Mary Kelly’s Post Partum Documents en andere aan de periode na de bevalling gerelateerde objecten bleek dat lang niet iedereen met plezier terugkijkt op de kraamtijd. In de weken waarin je verondersteld werd in een roze wolk te leven, bleek de dagelijkse realiteit van het blij verwachte moederschap niet zelden teleurstellend. Kinke Kooi illustreert dit treffend met een beeldvullende roze wolk met een donker randje waaruit een stortbui neerdaalt. De als moeilijk ervaren post-partum periode wordt niet veroorzaakt door het kind of de moeder, maar door de aanzienlijke verandering waarbij een vrije vrouw in een situatie van gebondenheid komt.

Een van de toehoorders praat ons bij over een fenomeen dat nog maar 15 jaar een naam heeft: matrescence. De term dekt de inmiddels erkende niet zelden moeizame ontwikkelingsfase van vrouw naar moeder. Het woord wordt veelzeggend vergeleken met de adolescence.
Als opstapje naar het thema Bad Mom wordt nog even stilgestaan bij twee lieflijke voorstellingen van de oermoeder Maria. Jan van Scorels Madonna met de wilde rozen uit 1530 en de met female gaze in beeld gebrachte aandachtige Madonna die Artemisia Gentileschi in 1613 als twintigjarige schilderde. Beide in dialoog gepresenteerd met Miriam Cahns Sogenannt Mütterlich (2001-2020). Een doek waarin de connectie tussen moeder en kind volledig ontbreekt. Wanhopig kijken zij de beschouwer aan, alsof ze willen zeggen:
… ‘Help ons’…!

In dezelfde ruimte bevindt zich nog een hulpbehoevende moeder. Bovenop de tot een hoop bruine smurrie gesmolten Shitmom van Tala Madani staat een stel peuters uitbundig te springen. Heel geestig, tot je beseft in welke mentale gesteldheid de maakster van dit doek in 2019 verkeerde.
In de NRC van 3 mei jl. las ik toevallig een interessant interview met Pauline Bijster. Zij is de auteur van het boek ‘Een nieuw Leven‘ dat aansluit bij deze problematiek.
Elders in de expositie worden remedies getoond tegen de door geestdodende huishoudelijke taken ontstane psychische klachten. Als tiener meende ik dat de Rolling Stones in 1966 letterlijk over Mothers little Helpers zongen; lieve kinderen die hun mamma een handje hielpen. De tentoonstelling leert echter dat het om Mornidine ging: verslavende peppillen die moeder de dag door moesten helpen. Minder schadelijk was een slokje Pleegzuster Bloedwijn. Ik herken de fles, die ook bij mijn moeder in een keukenkastje stond.
Werkende Moeders
De expositie belicht ook de uitdagende combinatie werken en moederschap. Dit wordt geïllustreerd met op het oog twee doodgewone door Charley Toorop in realistische stijl uitgevoerde portretten van moeders met hun kroost. Let op het subtiele verschil in de positie van de moeders.
Het eerste werd in opdracht van de familie van Ravesteyn geschilderd. Het tweede is een zelfportret van Toorop met haar drie kinderen. In haar tijd was werken en moederen niet eenvoudig. Het kwam Charley op kritiek te staan toen ze, wegens een studiereis naar Parijs, haar kinderen van school hield en meenam. De kinderen zelf zullen waarschijnlijk geen bezwaar gehad hebben tegen zo’n buitenkansje!

In dit verband wordt een veelzeggende uitspraak van Tracy Emin geciteerd:
.. ‘goeie kunstenaars die kinderen hebben worden man genoemd’
Om hierin verandering te brengen ging in de jaren ’80 een groep strijdbare feministes gewapend met gorilla maskers, de straat op. Met de slogan Do women have to be naked to come into the MET Museum? vroegen de nog immer bestaande Guerilla Girls aandacht voor het ontbreken van vrouwelijke kunstenaars in The Metropolitan Museum in New York.
Zwangerschap in medische handboeken
In een van de kabinetten wordt aandacht besteed aan het mysterieuze fenomeen zwangerschap. Hier zie je oude medische handboeken, zoals Andreas Vesalius, De Humani Corporis Fabrica Libri Septem, dat in 1543 in Basel werd gedrukt. Hier wordt ook een kist getoond met modellen van de baarmoeder, de eileiders en embryo’s in verschillende staat van ontwikkeling.
Wanneer ze er blij mee zijn kunnen veel vrouwen niet wachten met het wereldkundig maken van het nieuws, maar in vroeger tijden werd een zwangerschap om uiteenlopende redenen zo lang mogelijk geheimgehouden. Daartoe werd de zwellende buik soms stevig ingesnoerd in een korset. Dat deze handelwijze niet bevorderlijk was voor de groei van de foetus laat zich raden. Rond 1900 kwam een nieuwe vorm van lingerie op de markt: het zwangerschapskorset, dat via koordjes en verstelbare haken en ogen mee kon groeien met de omvangrijker wordende buik. Het kledingstuk kwam ook na de geboorte goed van pas. Dankzij de door het korset opgestuwde borsten kon de baby ook makkelijker gevoed worden.

Nog even terug naar opstart moeilijkheden. Miriam Cahn en Tala Madani waren niet de enigen die zich de periode na de geboorte anders hadden voorgesteld. Ook Marlene Dumas had er getuige de serie The first people I-IV (1990) moeite mee. Een reeks vertekende, bepaald niet vertederende portretten van haar eigen babydochter Helen. Om haar frustraties af te reageren kalkte Lily van der Stokker -overigens in zoetgevooisde tinten- het woord Motherfucker als graffiti op de wand.

Niet alleen moeders; maar ook kinderen gaan soms levenslang gebukt onder de last van een als onplezierig ervaren moeder. Samen met Tracy Emin verwerkte Louise Bourgeois haar scheefgelopen moeder-dochter relatie in een reeks aquarellen, die door Emin van teksten werd voorzien. Ook Helen Verhoeven aquarelleert ongemak van zich af. In haar monumentale Cosmic Nude hertaalde zij Manets Olympia tot een schrikbarend beeld van een naakte zwangere vrouw, die door een man wordt belaagd.

Interessant en onontbeerlijk in deze tentoonstelling over moeder- en vaderschap is de vraag naar de Grenzen van Maakbaarheid. In dit kader komt het soms (onvervulde) verlangen naar- en het vreselijke verlies van een kind aan bod. Hier komen we Helen Verhoeven nogmaals met een indringend doek tegen Mother 4, dat een vrouw met een pop voorstelt. De kindersterfte lag tot ver in de 19e eeuw hoog. In een stil hoekje ligt een van menselijk haar vervaardig rouwmedaillon, geflankeerd door een aangrijpend doodsportretje van een zuigeling. In deze ruimte besef je meer dan eens hoe aanmatigend het klinkt wanneer paren spreken over ‘het nemen van een kind’...
Aandacht voor altruïstisch en/of commercieel draagmoederschap had hier niet misstaan. Is dit onderwerp misschien ethisch of financieel beladen? Behalve de gebruikelijke ongemakken die bij een zwangerschap horen, brengt een kind op bestelling niet alleen voor de wensouders maar ook voor de draagmoeder emotie met zich mee. Denk hierbij aan het afstand doen van het kind dat de draagmoeder 9 maanden heeft gedragen.
Hoe gecompliceerd dit kan zijn wordt op aangrijpende wijze verbeeld in de Netflix serie A body that Works.
Carry & Cash. Zo eenvoudig als met mijn denkbeeldige titel voor dit ontbrekende hoofdstuk is het natuurlijk niet. Gevraagd naar de reden van dit manco antwoordden de samenstellers van de tentoonstelling dat ‘het onmogelijk was om alles te laten zien.‘
Ook aan het gevoelige onderwerp van abortus wordt, als gezegd, aandacht besteed. De roep om zelfbeschikking over het moederschap werd in de jaren ’60 door de Dolle Mina’s luid verwoord met de leus Baas in eigen Buik.

Een klein paneeltje van Barbara Kruger bewijst dat dit thema nog steeds speelt in de VS. Over een zwart wit foto van een mooie dame, staat in rode letters de woorden Who becomes a Murderer in Post-Roe America. De tekst verwijst naar een juridische kwestie die in de jaren ’70 speelde. Een alleenstaande vrouw werd onder de schuilnaam Jane Roe wegens haar roep om abortus aangeklaagd door Henry Wade. Na lang juridisch touwtrekken oordeelde het Hooggerechtshof in 1973 dat abortus in de VS legaal was. Voor Roe kwam de uitspraak te laat. Het kind dat ze inmiddels ter wereld had gebracht werd voor adoptie afgestaan. Toen het recht op abortus in 1989 door een conservatieve regering weer ter discussie stond organiseerden voorstanders mèt succes een protestmars in Washington. In 2022 werd het recht op abortus door het Hooggerechtshof echter alsnog teruggedraaid. De Staten kregen daarmee het recht om abortus weer strafbaar te stellen. Over de ontwikkelingen in deze kwestie maakte Kruger diverse flyers, zoals het hier getoonde exemplaar. In een reeks etsen op de aangrenzende wand brengt Paula Rego de gevolgen van illegaal uitgevoerde abortussen in beeld.

Een aparte ruimte is gewijd aan zwart moederschap. Anders dan in de vorige kunstwerken, waarin het steeds over één-op-één relaties tussen moeder en kind ging, gaat het hier om zorgtaken die collectief worden uitgevoerd. Deze vorm van ‘mothering’ wordt met een reusachtige in blauw fluweel uitgevoerde Giant Cloak (2025) door Emmeline de Mooij geïllustreerd. Een eigentijdse variant op de laatmiddeleeuwse Schutsmantel Madonna onder wier vleugels mensenkinderen bescherming konden vinden. Een vergelijkbare collectieve bescherming ervoer Tyna Adebowale. In haar Back of Bank Chronicles brengt zij een ode aan de mensen die haar hebben grootgebracht.

Tenslotte komen twee vaders in beeld. In een video doen zij een boekje open over de wijze waarop zij gestalte geven aan het vaderschap. Liggend op dezelfde bank als in de film kun je meer leren over hoe zij hun kinderen voorbereiden op de volwassen wereld.
In het Engelstalige publieksboek zijn de hoofdstukken als gezegd alfabetisch gerangschikt. Onder elke letter vind je relevante informatie, zoals Caesarean Section, Child en Childless onder de C. Het eerste woord onder de F laat zich raden: het begin van alle moederschap begint met Father!
Hopelijk heeft deze impressie je geïnspireerd om zelf te gaan kijken. In de zalen van het Centraal Museum wordt tot en met 14 september ‘mothering’ in al haar facetten belicht!
Kijk op de website voor meer informatie over nevenactiviteiten en (aan te bevelen) rondleidingen.
Van Rembrandt tot Vermeer, meesterwerken van The Leiden Collection H’ART Museum, Amsterdam tot 24 augustus

De tentoonstellingen in H’ART Museum staan dit jaar in het teken van de 750ste verjaardag van de stad Amsterdam. De veelkleurige tentoonstelling Happy Birthday Amsterdam bracht tot 17 maart met oude en eigentijdse kunstenaars een ode aan de stad die al eeuwenlang gastvrijheid biedt aan vrije en creatieve geesten. Deze party is over, maar het volgende feest is alweer begonnen.
Aan de hand van topstukken uit The Leiden Collection wordt een beeld geschetst van het dagelijks leven in Amsterdam. De kern van deze expositie bestaat uit 18 Rembrandts die, aldus het persbericht, voor het eerst samen in Amsterdam gepresenteerd worden. De oplettende lezer denkt wellicht: die hebben we toch al eerder gezien? En inderdaad werden in 2023 ook topstukken uit deze privéverzameling getoond. In de huidige tentoonstelling worden de Rembrandts met andere zeventiende-eeuwse meesters uit The Leiden Collection getoond vanuit een verrassende invalshoek: het dagelijks leven in het Amsterdam van de zeventiende-eeuw.
De Rembrandts verkeren in het goede gezelschap van Frans Hals, Jan Steen, Ferdinand Bol, Gerard Dou, Frans van Mieris en een vergeten vrouwelijke kunstenaar: Maria Schalcken; de herontdekte zuster van Godfried Schalcken. Met portretten en interieurstukken schetsten zij een beeld van de toenmalige wereld.
Het verhaal begint met de jonge Rembrandt (1606-1669) en zijn collega en rivaal Jan Lievens. In dit ‘edel Leidsch schildersduo’ ontdekte Constantijn Huyghens, de kunstminnende secretaris van de stadhouder Frederik Hendrik, in 1626 al aanstormend talent. Op hen volgen thematisch gerangschikt de eerdergenoemde kunstenaars. Het sluitstuk vormt Johannes Vermeers Jonge vrouw aan het Virginaal. Het doek -de enige Vermeer in privé bezit- werd speciaal voor deze tentoonstelling gerestaureerd.

Het leeuwendeel van de getoonde werken bestaat uit portretten van welgestelde zeventiende-eeuwse burgers. Als het gaat over presentatie werden zij niet gehinderd door enige vorm van bescheidenheid. Zolang de welstand werd verkregen door hard werken en een godsvruchtige levenshouding was er niets aan de hand. De Amsterdamse burgervaders en kooplieden hadden het katholicisme ten gunste van de Reformatie afgezworen. Na de Opstand waarmee de Noordelijke Nederlanden het Spaanse juk van zich hadden afgeworpen, was de openbare uitoefening van de katholieke eredienst sinds de late zestiende- tot het midden van de 19e eeuw verboden. Maar de calvinisten hadden het motto van de Heilige Benedictus van Nursia bewaard: Ora et Labora: bid en werk! Beide werkwoorden kom je in 17e -eeuwse schilderijen veelvuldig tegen, zoals in Jan Steens gebed voor de maaltijd.

Pronken met je rijkdom, je imago versterken met een (zelf)portret, genieten van de goede zaken des levens als eten, drinken, literatuur en muziek: je ziet het in de nu getoonde schilderijen van Rembrandt en tijdgenoten. In vijfenzeventig kunstwerken schetst de expositie Van Rembrandt tot Vermeer alle facetten van het leven in Amsterdam. Mensen spelen de hoofdrol: jong en oud, arm of rijk, mooi én -ik zou bijna zeggen liefst- lelijk. Een doorleefd, door het leven getekend oud gerimpeld gezicht vormt een artistieke uitdaging; niet alleen voor Rembrandt, maar ook voor Jan Steen.
The Leiden Collection
Bij de opening van de expositie in 2023 vertelde de Dr. Thomas S. Kaplan, dat hij als kind al bewondering had voor het werk van Rembrandt. Zijn ouders namen hem mee naar Amsterdam om Rembrandts werk met eigen ogen te zien! Wie had toen kunnen bevroeden dat dit kind later de eigenaar zou worden van de grootste privéverzameling Rembrandt en tijdgenoten. Uit eerbied voor Rembrandt gaf Kaplan zijn collectie de naam van de geboortestad van zijn held. Hij verzamelde niet alleen voor zichzelf; met reizende tentoonstellingen deelt hij zijn verzameling graag met anderen. Zijn schilderijen zijn sinds 2017 achtereenvolgens in Parijs, Beijing, Sjanghai, Moskou, St. Petersburg en Abu Dhabi te zien geweest. Zijn inzet voor de Nederlandse cultuur is niet onopgemerkt gebleven. Met de benoeming tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau ontving hij in 2018 letterlijk de kroon op zijn werk.
Vrouwen in beeld
In de tentoonstelling zijn behalve een door Maria Schalcken geschilderd werk ook veel portretten van vrouwen te zien. Niet alleen dames van stand, zakenvrouwen, historische, mythologische en Bijbelse vrouwen, maar ook alledaagse types. In een door Tessel ten Zweege gecreëerde verhaallijn passeren ze vanuit feministisch perspectief de revue.
Nu we het toch over vrouwen hebben… Onder het dak van H’ART Museum kom je tot en met 31 augustus meer over historische vrouwen te weten. Het adres Amstel nummer 51 herbergt ook Museum van de Geest en het Amsterdam Museum, dat met de tentoonstelling Vrouwen van Amsterdam een ode brengt aan 100 bekende en onbekende Amsterdamse vrouwen die de geschiedenisboeken nooit gehaald hebben. Museale objecten, persoonlijke voorwerpen en hedendaagse kunstwerken vertellen het verhaal van inspirerende kunstenaars, invloedrijke ondernemers, onvermoeibare activisten en toegewijde sleutelfiguren in volksbuurten. Via een combiticket kunnen alle tentoonstellingen in het gebouw worden bezocht.
Lezingen bij de tentoonstelling:
Woensdagochtend 23 april 10.00 uur in de Cultuurhoek Driebergen
Vrijdagochtend 25 april 10.00 uur in de Oosterkerk Zeist
Donderdagavond 8 mei 20.00 uur in de Oosterkerk Zeist
Inschrijven voor de lezing kunt u hier.
Link : Museum H’art Van Rembrandt tot Vermeer, meesterwerken van The Leiden Collection
Anselm Kiefer, ’Sag mir wo die Blumen sind’. Dubbeltentoonstelling tot en met 9 juni in het Van Gogh Museun en het Stedelijk Museum in Amsterdam.

280 × 760 cm. Collectie van de kunstenaar. Fotograaf: Georges Poncet

…’Sag mir wo die Blumen sind’… de melancholieke melodie van de door Marlene Dietrich gezongen hit uit 1962 weerklinkt van ver uit mijn auditieve geheugen.
Zelden schrijf ik over eigentijdse kunst, maar als kunsthistoricus kan ik vanzelfsprekend niet om Anselm Kiefer heen.
Met 25 werken wordt de carrière van Anselm Kiefer (*1945) in beeld gebracht. Bij dit aantal denk je misschien: ook niet veel, maar daarmee verkijk je je. Zijn schilderijen en installaties zijn letterlijk en figuurlijk van monumentaal formaat en weerspiegelen Kiefers levenslange fascinatie voor het werk van Vincent van Gogh. Met zijn kunst verwerkt hij zijn herinneringen aan WOII. Of beter de herinneringen aan het naoorlogse leven in zijn vaderland. Geboren in 1945 speelde hij als kind tussen de puinhopen die de geallieerde bombardementen hadden achtergelaten. In 1963 begon hij aan de verwerking daarvan en anno 2025 is hij er nog niet klaar mee. Daarvan getuigen de indrukwekkende werken die in de dubbeltentoonstelling ter gelegenheid van zijn 80e verjaardag in Amsterdam getoond worden
Niet zelden staan grote kunstenaars op de schouders van door hen bewonderde reuzen. Anselm Kiefers grote inspiratiebron is Vincent van Gogh. In Kiefers palet zijn de vele gradaties okergeel, bruine en rode aardtinten niet van de lucht.
Op het spoor van Vincent van Gogh belandde Kiefer tijdens een ‘tienertoer’ dwars door Europa in Arles. In navolging van Vincent van Gogh schetste hij landschappen met -anders dan de schilderkunstige traditie van de lage landen- een hoge horizon. Dit compositorisch gegeven is ook in Kiefers recente werk dominant, zoals het monumentale doek Die Krähen uit 2019. Een picturale hertaling van Vincent Van Gogh’s Korenveld met kraaien uit 1890. Vincent kon zijn van onheil zwangere werk -even later vond hij in dat koren zijn zelfverkozen dood- kwijt op een doek van 50x 103 cm. Kiefer had 280 x 760 cm nodig om zijn emotie in olieverf, bladgoud en stro te evoceren.
In de zalen van het Van Gogh Museum worden meer op Vincent geïnspireerde werken getoond, zoals een impressie van een Sterrennacht. De hemellichten zijn daarin in beschilderd stro en uitgebloeide zonnebloemen gemodelleerd. Een onmiskenbare verwijzing naar de vergankelijkheid. Het licht van de sterren aan het firmament is voorlopig blijvend, maar dat geldt niet voor de sterrenkijkers op aarde…
Kiefer in het Stedelijk

In het Stedelijk Museum, waar werk uit zijn begintijd wordt getoond, komt Kiefer als het ware thuis. In 1986 werd zijn werk daar al in een solotentoonstelling getoond. Het persbericht spreekt zelfs over de cruciale rol die het museum in Kiefers carrière heeft gespeeld. Het museum kocht destijds twee werken van zijn hand aan, waaronder de installatie Innenraum (1981). Een onheilspellende verbeelding van de Rijkskanselarij in Berlijn waar de duivelse plannen van Hitler werden gesmeed.
WOII is een belangrijke drijfveer in zijn werk. Als Duitser ging Kiefer gebukt onder de beschamende erfenis van het oorlogsverleden. In de naoorlogse jaren worstelden meer Duitsers met dit stigma. WOII was een taboe, waar men liever niet aan werd herinnerd. En zij niet alleen. Wanneer ik in Italië voor een Tedesca word aangezien haast ik mij dit misverstand recht te zetten.
Hier veroorloof ik mij een aan de oorlog gelieerde jeugdherinnering. Op de Zeeuwse stranden van de Atlantikwall keerden in de jaren zestig veel voormalige soldaten als badgast terug. Sommigen gingen met slechts één been moeizaam op krukken voort door het zand. Mijn moeder lichtte laconiek toe dat het in de oorlog gewond geraakte Duitsers waren. Ondanks de zwarte herinneringen, die haar ‘als de dag van toen’ nog steeds bijstaan, was ze ook vergevingsgezind. ‘Ze moesten ook maar opkomen voor hun nummer’.
Plaatsvervangende schuld en boete tekenen een groot deel van Kiefers werk. Met het genoemde Innenraum doorbrak Kiefer in 1981 het taboe, waarmee de oorlog in Duitsland omkleed was.
Speciaal voor deze expositie ontwierp hij de installatie Sag mir wo die Blumen sind, waarmee de trappen van het stedelijk zijn bekleed. De titel verwijst naar de door Marlene Dietrich gezongen aanklacht tegen de oorlog. Een bewerking van het engelstalige nummer waarmee Pete Seegers in 1958 een hit scoorde. Op de treden van het Stedelijk worden de daarin bezongen verwoestingen van de oorlog in een gouden landschap in beeld gebracht. Gruwelijk en tot de verbeelding sprekend zijn de daarin verwerkte uniformen en lichamen van gesneuvelde soldaten. Ze zijn deels bedekt met bloemblaadjes… Als teken van hoop rijst uit een van de gedode lichamen een plant op. In de bovenste regionen verwerkte Kiefer beelden van vrouwen die, terwijl de mannen aan het front zijn, hun werk in de oorlogsindustrie overnemen.
Hoop wordt ook verbeeld met de aan de fantasie van de kunstenaar ontsproten bommenwerper uit 1989. In de cockpit bevindt zich geen piloot, maar een slang die zich -als symbool van een nieuw leven- ontdoet van zijn oude huid.
Er zijn vele dubbelzinnigheden en symbolische verwijzingen in het getoonde materiaal. Gewapend met een geoefend oog en de nodige kennis van wereldliteratuur en van de klassieken valt er voor de opmerkzame bezoeker veel meer te ontdekken. De werken in de tentoonstelling refereren niet alleen naar WOII, maar bevatten ook verwijzingen naar andere historische gebeurtenissen en de muziekgeschiedenis. Je kunt ook enkele filosofische associaties ontdekken. In de wandvullende panelen van Sag Mir wo die Blumen Sind verstopte Kiefer beeltenissen van de Griekse filosofen. Het middenpaneel rijst, zoals uit de Bijbelse boom van Jesse, een nieuwe boom op uit het lichaam van een gedode soldaat
Laat eventuele scepsis over de door enkele critici van winstbejag gehekelde dubbeltentoonstelling varen. Ga kijken en laat het gebeuren! Tot en met 9 juni.
Link:
Tussen Hemel en Oorlog: Kunst en Religie in het Interbellum. Tot en met 15 juni in Museum Catharijneconvent

Met de tentoonstelling Tussen Hemel en Oorlog: Kunst en Religie in het Interbellum pak ik de zoektocht naar spiritualiteit, zoals in de onlangs besproken exposities Zien & Geloven en Zoektocht naar Zingeving, weer op. Het zal geen verbazing wekken dat de eeuwenoude hang naar religie en spiritualiteit een prominente rol speelt tijdens de turbulente jaren van het interbellum. De herwonnen vrede en vooruitgang ten spijt maakte het optimisme van de roaring twenties snel plaats voor politieke onrust en economische crisis
Kunstenaars reflecteerden op velerlei manieren op deze ontwikkelingen. Zij experimenteerden met nieuwe stijlen, vormen en technieken. In Utrecht zien we werk van realisten, expressionisten, kubisten en surrealisten. Ook de docenten en leerlingen van de revolutionaire kunstopleiding van het Bauhaus zijn vertegenwoordigd. De tentoonstellingszalen zijn als tijdscapsules ingericht.
Dat de preoccupatie met zingeving tijdens het interbellum actueler was dan ooit zie je aan de kleurrijke doeken vol emotie en betekenis. Sommige kunstenaars vertaalden hun gevoelens van verdriet en angst in aangrijpende beelden; anderen brachten juist hoop tot uitdrukking.

Carel Willink en Käthe Kollwitz beeldden regelmatig klassieke christelijke thema’s uit. Van Kollwitz hand zie je een deerniswekkende op middeleeuwse voorbeelden geïnspireerde eigentijdse Pieta, waarin zij zelf haarin de oorlog gedode zoon in de armen houdt.
In hun zoektocht naar de ‘essentie’ van het bestaan lieten Alexej von Jawlensky en Jacoba van Heemskerck zich naast het christendom ook inspireren door esoterische stromingen als de theosofie en antroposofie. Weer anderen, zoals Max Beckmann richtten hun teleurstelling en boosheid op een God die de wereld in de steek had gelaten. Dit bonte palet aan veelkleurig emotioneel en politiek geladen werk is tot en met 15 juni in de oude kloostergangen van het Catharijneconvent te zien.
Tijdens een voorbezichtiging licht conservator Rosanne de Bruine de aanleiding voor de expositie toe: het Interbellum ligt meer dan 100 jaar achter ons. De werken die in 1934 werden verworven door het Museum voor Nieuwe Religieuze kunst -de voorloper van het in 1979 geopende Catharijneconvent- vormen het uitgangspunt.
Met 70 objecten wordt het veelkleurige verhaal van die periode aan de hand van vier thema’s getoond. Verwerking en Houvast, Verbinding en Vernieuwing met als subtitel kritiek op religie en maatschappij, het zoeken naar Geestelijke Waarden, Vrijheid en Identiteit.
Introductie
Het interbellum is een periode van tegenstellingen. Er is sprake van cultuurpessimisme, maar ook van utopisch geloof in een nieuwe wereld. Met oude beelden schetst een introductiefilm de historische context. Terwijl Duitsland tijdens het interbellum gebukt gaat onder hoge herstelbetalingen groeien de VS uit tot een machtige speler op het wereldtoneel. Intussen blaast de het communistische Rusland ook zijn partijtje mee. De doelstelling van de in 1919 opgerichte Volkerenbond, nooit meer oorlog, bleek al snel een illusie
Anno 2025 geven de ontwikkelingen in de wereld weinig reden tot optimisme. Desgevraagd antwoordt Rosanne dat in de tentoonstelling geen link naar het heden wordt gelegd. Overpeinzingen over de actuele toestand in de wereld worden aan de bezoekers overgelaten.

In het boeiende beeldverhaal hebben ook vrouwen een stem gekregen. Van de vrijgevochten Mariette Lydis is een modern vormgegeven Annunciatie te zien. Adya van Rees, Marianne von Werefkin en Charley Toorop zijn ook met religieus geïnspireerd werk present. Indrukwekkend is het spiritueel getinte symbolistisch drieluik van Olga Fröbe-Kapteyn. In het middenpaneel van The Sign of life is the Cross (1926-1934)verwerkte zij het oosterse yin-yang teken. In de rechtervleugel, Sing of Life, waarin het leven wordt bezongen, herken je de theosofische toets.
Virtuele rondleiding
In de zaal waarin Verwerking en Houvast centraal staat ontmoet je Otto en Adya van Rees. Om te ontsnappen aan de oorlog zochten zij hun heil letterlijk en figuurlijk in Ascona. Zij bekeerden zich tot het christendom. Van deze keuze leggen zij getuigenis af in werken met Bijbelse thema’s, zoals het monumentale wandkleed dat Adya in 1929 met engelengeduld borduurde. Blikvanger is een verleidelijk portret van Eva, de moeder aller zonden. Naast het rustbed staat God de vader met geheven vinger. De titel van het werk, Dieu avertit, verwijst naar Gods vergeefse waarschuwing om niet van de verboden vrucht te eten…

Hier zie je ook het portret van de heilige Benoit le Fabre dat Otto van Rees in kubistische vormen schilderde. Ook Marianne von Werefkin, aan wie Museum de Fundatie onlangs een expositie wijdde, was in 1914 naar Ascona gevlucht. Onder de bezielende kracht van Olga Frobe was in de Zwitserse stad een vrijplaats voor kunstenaars ontstaan. Terwijl zij hun trauma’s verwerkten deelden zij hun belangstelling voor alternatieve levensbeschouwingen. Hier ontstonden nieuwe vormen van kunst, zoals Von Werefkins expressieve Via Crucis dat zij in 1921 in tempera schilderde. Ter nagedachtenis van Jezus kruisweg, gaat een rij kloosterzusters zingend en biddend op weg naar een kapel in de bergen.

Indrukwekkend is de in een besneeuwd Vlaams landschap geplaatste Perelaer van Valerius de Saedeleer. De prominent tegen een door avondrood gekleurde achtergrond geschilderde boom is het hoofdmotief, maar daaronder gaat een boerenhoeve schuil. Het werk roept associaties op aan Jan Brueghel de Oude’s impressie van de Winter, waarin de zon na een mooie winterdag, eveneens ter kimme neigt. Het beeld dat de Saedeleer de beschouwer voor ogen tovert versmelt met zijn woorden: …’sneeuw verzoent alles op aarde en de aarde met de hemel’… Met dit werk bracht de kunstenaar de rust die het katholieke geloof hem schonk in beeld.
Het werk van een andere Vlaming, Gustave van de Woestyne, die ook op zoek was naar het raakvlak tussen het aardse en het bovennatuurlijke, ademt dezelfde devote sfeer.
Niet iedereen vond troost en inspiratie in het christelijke geloof. Anderen vroegen zich vertwijfelt af waar God was. Max Beckmann, gepokt en gemazeld tijdens zijn werk als hospik aan het front, uitte zijn teleurstelling en boosheid in een rauwe, op middeleeuws vocabulaire geïnspireerde beeldtaal. In Das Martyrium bracht hij zijn credo in beeld: …’mijn religie is verzet tegen God!’… In deze overtuiging stond hij niet alleen. Getuige een prent met verminkte Christuskop verkeert Karl Schmidt-Rottluf in hetzelfde kamp.

Otto en Adya Van Rees konden met hun religieuze werken rekenen op sympathie van het publiek, maar Beckmann, Karl Schmidt-Rottluff en Albert Servaes ontmoetten weerstand en onbegrip. De in expressionistische stijl geschilderde kruiswegstaties van Servaes moesten in 1919 op last van het Vaticaan uit de kerk verwijderd worden. Anders dan het in de Middeleeuwen ‘populaire’ beeld van Christus als Man van Smarten gaf de eigentijdse kerk de voorkeur aan een triomferende Christusfiguur.
Servaas ging niet verloren. Zijn Calvarie uit 1924, waarvoor in de kerk geen plaats was, werd in 1934 opgenomen in de collectie van het Museum voor Nieuwe Religieuze kunst. Waarin ook de eerder genoemde Annunciatie van de ruimdenkende Mariette Lydis werd opgenomen. Behalve vrouwelijke heiligen maakte zij ook illustaties voor de Koran.
In de aan Verbinding en Vernieuwing gewijde zaal staat de ‘strijd’ tussen religie en moderniteit centraal. Deze wordt verduidelijkt aan de hand van de destijds verzuilde maatschappij. Lezers van mijn generatie weten het nog wel: Nederland was destijds in streng van elkaar gescheiden religieuze en politieke kampen verdeeld. Elke geloofsrichting had haar eigen sportclubs, vakbonden, omroepen en scholen. De hoofdonderwijzer van mijn christelijke basisschool stelde zijn leerlingen regelmatig de retorische vraag: als er een katholieke en een gereformeerde bakker is; waar koop je dan je brood?
In deze ruimte zie je hoe kunstenaars vormgaven aan het rijke roomse leven. Na een persoonlijke zoektocht ging Jan Toorop over tot het katholicisme. In zijn kenmerkende symbolische beeldtaal legt hij, in De Pelgrim uit 1921 zijn geloofsbelijdenis vast. Zijn werk kon echter niet ieders goedkeuring wegdragen. Naast zijn zelfportret in Het Offer (1927-1930) plaatste hij prominent de kop van de leider van de Italiaanse fascisten: Benito Mussolini.

Met de Heilige familie in de timmermanswerkplaats bracht Jan Dunselman in 1922 niet alleen een traditioneel katholiek thema in beeld, maar ook een impressie van het arbeidsethos van een hardwerkende katholieke arbeider. Vergelijk dit beeld met de eigentijdse variant van dit thema door Jozef Cantré.

Voor wie de geschiedenis van de eeuwenlange discriminatie van katholieke gelovigen in ons land niet paraat heeft: na de Opstand waarmee de Noordelijke Nederlanden zich in de late 16e eeuw vrij maakten van hun Spaanse katholieke koning, werd de openbare uitoefening van het katholieke geloof door de calvinistische overheid verboden. Pas na het zogeheten herstel van de bisschoppelijke hiërarchie beleefde het katholieke geloof in ons land sinds 1853 een grote opleving. Daarvan getuigen prenten, schilderijen en het door Joep Nicolas ontworpen vakbondsvaandel van het trein- en trampersoneel met Tobias en de Engel als beschermheiligen. Van Nicolas hand zie je ook het kleurrijke aan Sint-Maarten gewijde glas-in-lood raam.

Interessant zijn de in de vitrines getoonde edities van de Gemeenschap, een cultureel maandblad voor jonge katholieken, die in woord en beeld een modern vormgegeven sociaal geëngageerd geloof nastreefden. Met zijn in geometrische vormen gesuggereerde Kruisiging leverde Sybold van Ravesteyn een ultramoderne bijdrage voor het julinummer in 1925. De redacteuren van het blad vonden woorden voor de wel heel onorthodoxe verbeelding van de gekruisigde Christus: …’het is zonder weerga zuiver[e], wiskundige mystiek’…

Op zoek naar geestelijke waarden.
De hoop op een nieuw toekomstperspectief krijgt tijdens het interbellum een impuls door de kennismaking met de theosofie en de antroposofie. Geloof in reïncarnatie speelt daarin een belangrijke rol, alsook gedachten over de evolutie van de menselijke geest als een tijdloze oer-wijsheid waar alle godsdiensten uit zijn ontstaan. Kunstenaars als Wassily Kandinsky, Charley Toorop, Elisabeth Stoffers en Jacoba van Heemskerck worden aangeraakt door deze buiten-Europese ideeën. Van Van Heemskercks hand zie je een origineel op theosofische ideeën geïnspireerd mozaïek met een kleurrijke levensboom. In uit organische vormen samengestelde abstracte pastels zocht Elisabeth Stoffers naar verbinding met de immateriële wereld.
In een poging om een hogere of ‘universele’ waarheid te communiceren, laten ook Kandinsky en Lyonel Feiniger de zichtbare werkelijkheid los. Met hun abstracte werk verbeelden zij de ‘goddelijke’ kracht. Beide waren verbonden aan het Bauhaus. Docenten en leerlingen waren ervan overtuigd dat zij door kunst hun ideaal van een betere wereld konden realiseren. De geestelijke vader van het Bauhaus, Walter Gropius verwoordde deze overtuiging als volgt:
…’het nieuwe gebouw van de toekomst zal op een dag naar de hemel reiken, vanaf de handen van een miljoen arbeiders, als het kristalheldere symbool van een nieuw geloof dat eraan komt…

Deze woorden lijken te zijn gematerialiseerd in Feiningers Umpferstedt III uit 1919. Anders dan de naam van dit in kubistische vormen weergegeven werk wellicht doet vermoeden zien we hier geen Dadaïstische creatie, maar een impressie van een ten hemel reikende toren in het nabij Weimar gelegen plaatsje Umpferstedt. Nog geen twee decennia later zou deze toren treffender kunnen worden omschreven als ten hemel schreiend. Met de sluiting van het Bauhaus door de nazi’s, komt in 1933 een abrupt einde aan de zojuist genoemde idealen. Omdat zij entartete kunst maakten werden moderne kunstenaars gecanceld.
Bij het thema op zoek naar vrijheid en identiteit wordt een korte film geprojecteerd. Het jaar 1929 betekende een waterscheiding in het interbellum. De beurskrach van dat jaar veroorzaakte een wereldwijde economische crisis. Werkloosheid en armoede waren het gevolg. De positieve kijk op de toekomst slaat om in pessimisme. In de jaren van de Grote Depressie komen Jozef Stalin en Adolf Hitler aan de macht. Deze periode wordt gekenmerkt door vervolgingen wegens etniciteit, seksuele geaardheid en/of politieke voorkeur. Gebruikmakend van vanitasmotieven, apocalyptische taferelen en christelijke symboliek uitten kunstenaars hun angst, verontrusting en verdriet in veelal schrijnende beelden. Magisch realisten als Carel Willink en Raoul Hynkes en de expressionist Tinus van Doorn zetten de toon.
Met een voorstelling van Apocalyptische ruiters schetst Van Doorn in 1932 een weinig opwekkend toekomstperspectief.

Met religieuze symbolen verwijst Raoul Hynckes in zijn Spons der Bitterheid eveneens naar de eigen duistere tijd. De goede verstaander herkent de spons met azijn die Jezus hangend aan het kruis, op een stok kreeg aangereikt. De beeldhouwer Jacques Lipschitz vertaalde zijn klacht tegen de nazi’s in 1933 in een aangrijpende sculptuur met David en Goliath.

Niet alles is zwart. De figuur met de fakkel in Georg Muche’s Frauen in der Kirche getuigt van de optimistische gedachte dat er ondanks alles nog hoop is. De woorden van deze kunstenaar vormen een positief slotakkoord:
…’ het geweten werd de enige zekerheid van ons bestaan. Wanneer het geweten wordt veracht, valt de barrière weg die mensen voor het ergste behoudt’.
Verder lezen: Rozanne de Bruijne e.a., Kunst en spiritualiteit in het Interbellum, Museum Catharijneconvent, Utrecht. 2025.
De uitgebreide catalogus is, volgens de leus: kunst gaat nooit alleen over kunst, met veel aandacht voor de historische context geschreven.
Op de website ontdek je een groot aantal aan de expositie gerelateerde activiteiten. En ook leuk: kijk even in de kledingkast van je (over)grootmoeder of ga naar de vintage store. Wanneer je je in een kleedje van de ‘roaring twenties’ bij de kassa presenteert, mag je gratis naar binnen!
Nieuw Parijs; van Monet tot Morisot. Tot en met 9 juni in het Kunstmuseum Den Haag.

Alweer een tentoonstelling over de impressionisten? Die hebben we toch net in het Van Gogh Museum gezien? Klopt. Met een keur aan vluchtig gepenseelde impressies van landschappen, strandscènes en alledaagse voorstellingen schilderde Vive l’Impressionnisme een kleurrijk, pretentieloos beeld van deze stroming, die zo’n 150 jaar geleden met Monets Impression Soleil Levant begon. De iconische, schetsmatige impressie van een zonsopkomst boven Le Havre. Tegenwoordig zijn de vlot gepenseelde laat negentiende-eeuwse modernisten populair, maar op een tentoonstelling in 1874 wist het publiek -gewend aan schilderijen in academische stijl- niet wat het zag!

Het in de complementaire kleuren oranje en blauw opgezette werk deed een groot beroep op het voorstellingsvermogen. Het licht van de opkomende zon was met wat grove vegen in oranje aangeduid, terwijl het kabbelende water met enkele schetsmatige likken zwarte verf werd gesuggereerd. Water, land en lucht gaan haast onzichtbaar in elkaar over. Gevraagd naar de titel van het schilderij zou Claude Monet geantwoord hebben: noem het maar Impression soleil Levant. Kunstcriticus Louis Leroy omschreef de schilderijen van Monet en zijn geestverwanten als het werk van de impressionisten. Dat was niet als compliment bedoeld, maar de naam van een nieuwe stroming was geboren.
Vive l’Impressionnisme was in mijn ogen al een feest, maar de tentoonstelling Nieuw Parijs, waarin de bezoeker naast kleurrijk werk een gedegen geschiedenisles krijgt voorgeschoteld, plaatst het veelkleurige palet van de impressionisten letterlijk en figuurlijk in een ander licht.
De in het Van Gogh Museum terloopse vermelding van Claude Monets vlucht naar Engeland en daaropvolgend verblijf in Zaandam, waaraan zijn lieflijke impressie van Huizen aan de Zaan herinnert, valt in het Kunstmuseum door de historische context op zijn plaats.

Mijn kennis over de Frans-Duitse oorlog, waarbij het Pruisische leger in 1870 het beleg voor Parijs sloeg was weggezakt. De oude stad had dankzij de renovatie van Baron Haussmann, waarover zo meer, een complete remake ondergaan. Frankrijk had zich in die jaren tot het machtigste land van Europa ontwikkeld. In een poging die status te bewaren verklaarde Frankrijk het snelgroeiende Duitsland in juli 1870 de oorlog. De gegoede burgerij kon de stad bijtijds ontvluchten, maar de arme bevolking bleef achter in de door hongersnood geteisterde stad. Naar schatting lieten 40.000 mensen het leven. Nog geen jaar later werd de strijd op 10 mei 1871 in het nadeel van de Fransen beslecht. Met de nederlaag kwam een einde aan het tweede Franse Keizerrijk en Keizer Napoleon III werd afgezet.
De belegering had behalve de door de Duitsers beoogde capitulatie, een desastreus effect. De kiem van onvrede die door de grootscheepse stedelijke renovatie -in eigentijds jargon: gentrificatie- onder de arme bevolking was ontstaan, kwam letterlijk en figuurlijk tot een ontploffing! In een burgeroorlog lieten de underdogs van Parijs krachtig van zich horen. In hun verlangen naar onafhankelijkheid riepen zij een onafhankelijke staat uit: de ‘Commune’. In de ooggetuigen verslagen van de gebroeders de Goncourt lees je dat de stad is overgegaan in de handen van de armen, maar niet voor lang. De nationale regering sloeg de opstand met harde hand neer. Met zijn Explosie laat Edouard Manet zien hoe het nieuwe Parijs in puin wordt geschoten!

Duizenden opstandelingen worden opgepakt. In een van de kabinetjes wordt dit hoofdstuk toegelicht met prenten en het portret van de anarchistische martelares, de feministe Louise Michel.
Terwijl ik dit schrijf hoor ik op 26 februari tijdens de NPO klassieke Filmmuziek Top 200 toevallig Dmitri Sjostakovitsj Nieuw Babylon, in 1921 gecomponeerd voor de gelijknamige film over de opstand in Parijs. Volgens presentator Hans Hafmans hoor je de onrust in Parijs er niet in terug, maar ik denk dat hij niet goed heeft geluisterd.
In deze woelige tijd leven en werken de impressionisten. De chroniqueurs van de luchtige, mooie kant van het leven waren er als ooggetuigen bij, maar de meesten liepen met oogkleppen op. Hun schilderijen weerspiegelen het optimisme en de vreugde van de nieuwe tijd; de gehavende gebouwen hielden ze angstvallig buiten beeld.
Nieuw Parijs
De titel Nieuw Parijs verwijst letterlijk naar de nog altijd veelgeprezen, radicale renovatie die de architect Baron Georges-Eugène Haussmann in opdracht van keizer Napoleon III sinds 1852 ter hand nam. Hij is in de expositie vertegenwoordigd met een trots portret. Het Middeleeuwse brandgevaarlijke Parijs moest plaats maken voor een leefbare gezonde stad, met een goede infrastructuur. De arme bevolking leefde in krotten; de Seine was als open riool een broeiplaats van besmettelijke ziekten als cholera. De grootscheepse operatie ging zoals je ook vandaag de dag nog overal ter wereld ziet gepaard met onteigeningen, speculatie en corruptie. Na de afbraak knapte de stad ontegenzeglijk op. Aan brede boulevards verrezen statige woonblokken afgewisseld met lommerrijke parken. Ondergronds werd met een nieuw rioleringssysteem nog een ‘wegennet’ aangelegd. De stad werd bovendien verrijkt met theaters, restaurants en een indrukwekkende opera. Deze faciliteiten boden de welgestelde Parijzenaren een beter leven, maar dat was niet voor iedereen weggelegd. De keerzijde van het Parijse succesverhaal wordt in het hoofdstuk de Mythe van Parijs op aangrijpende wijze in woord en beeld toegelicht. Door de afbraak van de oude stad werd de arme bevolking naar de periferie van Parijs verdreven, maar de welgestelde Gustave Caillebotte had geluk. Vanaf het balkon van zijn nieuwe appartement geeft hij de beschouwer een blik op de Boulevard Haussmann.


Voor de nieuwbouw werden naar schatting 35.000 metselaars en timmerlieden uit de provincie opgetrommeld. Ze werden door de bourgeoisie met de nek aangekeken en moesten maar zien waar ze de nacht doorbrachten. De problemen leidden niet alleen tot de opstand van 1871, maar inspireerden Honoré Daumier. Met een flinke dosis zwarte humor brengt hij de misstanden in beeld. In zijn reeks Huurders en Eigenaren geeft hij impressies van daklozen die slapen in een nog niet geplaatste rioolbuis of met een knipoog naar Diogenes, in een lege ton. In een van zijn litho’s zie je zelfs verschoppelingen die zich nestelen in een urinoir.
Een nieuw begin
Het verhaal begint met een stadsgezicht van Monet uit de eigen collectie van het Kunstmuseum: Quai du Louvre uit 1867. In dat jaar meldde Monet zich met een ongebruikelijk verzoek bij het Louvre. Anders dan veel van zijn collega’s kwam hij niet om de oude meesters te kopiëren, maar hij vroeg toestemming om vanaf het oostelijke balkon een stadsgezicht te schilderen. Kunsthistorica Linda Nochlin duidde deze handeling in 1971 als een veelzeggend symbolisch gebaar. Met zijn eigentijdse stadsgezicht keerde Monet de oude meesters in de zalen van het Louvre letterlijk en figuurlijk de rug toe. Dit werk markeert niet alleen het begin van een uit de as herrezen stad en een nieuwe levensstijl van de bourgeoisie, maar ook het begin van een nieuwe kunststroming. De eeuwenlang als het hoogste goed geprezen academische historiestukken, maakten plaats voor impressies van het eigentijdse leven. Monet nam het voortouw. Het schilderij dat Monet in 1867 vanaf het balkon schilderde heeft, naast twee andere stadsgezichten van zijn hand, een eigen wand gekregen. In de grote zaal hangt ook zijn Jardin de l’Infante uit het Allen Memorial Art Museum in Ohio en een zomerse impressie van de Eglise Saint-Germain-l’Auxerrois, 1867 uit Berlijn.
In de tentoonstelling zijn zo’n 65 impressionisten uit binnen- en buitenlandse collecties te zien. Voorbeelden van louter eigentijdse impressies van de bedrijvigheid in de stad; l’art pour l’art, waarin ook plaats is vooreen reclamebord en zoiets vulgairs als een urinoir. Destijds een nieuw element in het straatbeeld, waarvan je in de eerste zaal naast een reeks serieuze ontwerpen ook spotprenten ziet van Honoré Daumier.

Het academische tijdperk, waarin het historiestuk met een mythologisch of bijbels onderwerp als de belangrijkste tak van schilderkunst gold wordt afgesloten met een streng zelfportret van de kampioen van het classicisme: Jean-Dominique Ingres. Hij overleed op bijna symbolische wijze in het jaar waarin Monet zijn Quai du Louvre schilderde. Het portret dat Carolus Durand in datzelfde jaar van Monet schilderde hangt hier ook. Nooit geweten dat de oude bebaarde Monet, in zijn jonge jaren zo’n knappe man was!

Monet wordt gezien als de vader van het impressionisme, maar hij was een dwerg die stond op de schouders van een voorganger. Monet had zijn toets naar eigen zeggen geleerd van de Nederlandse Fransman Johan Bartold Jongkind. Van zijn hand zie je een impressie van de afbraak van een oude leerfabriek aan de Rue des Francs-Bourgeois-Saint-Marcel uit 1868. Op het dak gaan werklieden het oude gebouw met sloophamers te lijf.

De meeste impressionisten brengen de mooie kant van het nieuwe Parijs in beeld. De stad die kunstenaars tot de huidige dag blijft inspireren. Dertig jaar na Monets Quai du Louvre beklom Etienne Moreau-Nelaton de Nôtre Dame. Vanaf ijzingwekkende hoogte gaf hij een originele impressie van de nog in nevelen gehulde stad.


De geschilderde beelden van het nieuwe Parijs worden aangevuld met foto’s die Charles Marville van de vele sloop- en bouwactiviteiten maakte. Zoals een opname van een vies en haveloos gebouw naast de winkel van Maison Colin, waar Monet vermoedelijk zijn schilder benodigdheden kocht. Prachtig maar ook schrijnend is de foto van een groep metselaars. Zij maakten deel uit van de tienduizenden arbeiders aan wie de nieuwbouw werk verschafte. De anonieme working-class hero’s zijn roemloos de vergetelheid ingegleden, maar de werken hunner handen, waarin voor hen geen plaats was, staan nog altijd fier overeind. Met een opname uit 1877 geeft Charles Marville een desolate impressie van een man die uitkijkt over de uit planken en andere troep opgetrokken nieuwe krottenwijk. De door de sloophamers opgeruimde krotten gaven lucht en ruimte; daarvan getuigt de Jongkinds impressie van de na afbraak bijna geheel vrijstaande Nôtre Dame.

Doek 44 x 65 cm. Kunstmuseum Den Haag.
Auguste Renoir had eveneens oog voor een middeleeuws bouwwerk dat de afbraak had overleefd. De sprankelende impressie, die hij in 1872 schilderde van de oudste brug van Parijs, de Pont Neuf is ook te zien.
Wederopbouw
Na de burgeroorlog moest, voordat aan herstel werkzaamheden kon worden gedacht, weer puin worden geruimd. De Nederlandse impressionist Arthur Briët geeft met zijn schildering van de fraai aangelichte Sacré Coeur een mooi tijdsbeeld. De nog in de steigers weergegeven basiliek werd ter nagedachtenis aan de oorlogsslachtoffers gebouwd.
Even een flashback: de impressionisten keerden terug naar hun gehavende stad, maar in hun doeken brengen ze met optimistische blik als gezegd alleen de mooie kant van de stad in beeld. Het verloederde gebied rond het Louvre, werd opgeschoond en veranderde uiteindelijk met de nabijgelegen Tuilerieën in een heerlijke plek waar Parijzenaren konden genieten van de gecultiveerde natuur. Maar anders dan het schilderij van Claude Monet uit 1876 doet vermoeden, was dit project in dat jaar nog niet gerealiseerd. In zijn kleurrijke impressie van de tuinen naast het gespaarde Pavillion de Flore houdt hij het tijdens de opstand van de Commune verbrande paleis zorgvuldig buiten beeld.

De politieke voorkeuren van de impressionisten lopen uiteen, maar ze voelen zich verbonden door het gezamenlijk doel van nationale eenheid. Renoir en Degas waren in het rechts conservatieve kamp te vinden, Pissarro hing links-anarchistische idealen aan, maar hun frisse impressies getuigen van een gedeelde positieve kijk op de toekomst. Met dat doel wordt 30 juni in 1878 uitgeroepen tot een feestdag. De wereldtentoonstelling die in dat jaar wordt georganiseerd ademt dezelfde vooruitgangsgedachte. Met een impressie van honderden wapperende vlaggen brengt Monet het nieuwe elan en de feestvreugde in beeld!


Voorbeelden van de technologische voortuitgang die de industriële revolutie voortbracht zie je eveneens terug in de schilderijen van die tijd. Voor de afzet van machinaal gemaakte producten werd voor het eerst op grootschalige wijze reclame gemaakt. Affiches die voorheen op muren werden aangebracht, worden nu op urinoirs en speciaal ontworpen reclamezuilen geplakt. Dit laatste als courtesy voor de dames die niet bij de pissoirs hoefden stil te staan om de reclameboodschappen voor parfumerieën te lezen. Met de renovatie van de stad werd winkelen een nieuwe vorm van vrijetijdsbesteding.
De zojuist aangelegde parken boden een nieuwe vorm van vrijetijdsbesteding. Manet geeft een leuke impressie van een groep Parijzenaren tijdens een partijtje croquet.

Vrouwelijke kunstenaars en elegante Parisiennes
In de expositie is ook aandacht voor vrouwen. Vrouwelijke kunstenaars werden destijds niet toegelaten op de Academie. Tegenwoordig is dat ondenkbaar, maar even alleen een cafe bezoeken was not done! Toch bliezen ze hun partijtje, gewapend met de female gaze, op schilderkunstig gebied volmondig mee!
Berthe Morisot schetste vrouwen en kinderen tijdens een picknick. Mary Cassatt portretteerde haar zus Lydia bij een bezoek aan het theater. In een andere impressie gaf zij haar weer terwijl ze tijdens een herfstwandeling even op een bankje zit te genieten. Niet veel later is ze dood.
In die dagen ontwikkelde Parijs een toonaangevende rol op het gebied van damesmode. In de grote zaal zie je voorbeelden van de later spreekwoordelijk geworden elegante vrouw: de Parisienne!
In 1882 schetste Manet het portret van ‘Jeanne’ als personificatie van het voorjaar. De afbeelding wordt getoond naast een editie de Petit Courrier des dames uit 1867 met de nieuwste modesnufjes. Het onderwerp wordt geïllustreerd met twee hypermoderne dames in hoepelrokken, die op het punt staan om in de trein te stappen.

Kunstmuseum Den Haag
Modieuze japonnen waren nodig voor soirées en het bezoeken van het theater en de opera. Een foto geeft een impressie van de nog in aanbouw zijnde Opera .

Pisarro was onder de indruk van de nieuwe Opera en vond daarbij inspiratie. Een boom in herfsttooi fungeert als repoussoir voor zijn vluchtige impressie van de Avenue de l’Opera in 1898.
Gaf Pissarro een impressie van de buitenkant; Edgar Degas was veelvuldig binnen te vinden Zittend in de coulissen schetste hij vanuit een ongebruikelijke invalshoek, een close-up geschetste pastel van drie danseressen.

Fondation Beyeler, Riehen/Bazel, Beyeler Collectie
Verrassend zijn Degas momentopnames waarin hij theaterbezoeksters met een toneelkijker betrapt. Probeerden ze beter zicht te krijgen op de voorstelling of bespiedden ze een interessant personage in een andere loge? Dit onderwerp werd door zijn leerling Mary Cassatt eveneens ter hand genomen.

Het ogenschijnlijk mooie, mondaine theaterleven had een keerzijde. Achter de schermen van het uit marmer opgetrokken, met goud vergulde decoraties gesierde operagebouw was veel mis. De opera bood weliswaar een podium aan arme meisjes, kinderen soms nog, maar zij vielen niet zelden ten prooi aan uitbuiting en gedwongen sekswerk, aldus de samenstellers van de tentoonstelling.
Naast een chique garderobe met uitgaanskleding, was ook kleding voor sportieve activiteiten te koop. Auguste Renoir portretteerde Madame Henriette Darras in ruiterkostuum.

De voor die tijd gewaagde stoere outfit wordt versterkt door de zelfverzekerde blik die zij de beschouwer vanachter haar voile toewerpt. Sportieve parisiennes als Madame Darras waren regelmatig in het Bois de Boulogne te vinden. Vrouwen van stand die destijds nog geketend waren aan conventies, mochten hier zonder chaperonne paardrijden.
Het in kunstwerken geschetste tijdsbeeld wordt met geschreven bronnen, foto’s en affiches gecompleteerd. Je ziet interessante spotprenten van de al genoemde Daumier en foto’s van de fotograaf en ballonvaarder Felix Nadar, die de op de Salon geweigerde impressionisten in 1874 zijn studie een podium voor hun tentoonstelling bood.

Naast stadsgezichten en portretten ontdekten Bazille, Manet en Renoir in figuren aan de zelfkant van de samenleving een nieuwe inspiratiebron, zoals voddenrapers, vagebonden en circusartiesten. Bekend voorbeeld is de Clown van Renoir. In de expositie zie je ook Italiaanse straatzangeres door Frederic Bazille, die in 1871 zou sneuvelen tijdens de Frans-Duitse oorlog. Toen Monet, die de oorlog ontvlucht was, terugkwam was de industriële revolutie volop in gang. De gietijzeren overkappingen en de locomotieven die daaronder op stoom kwamen vormende het symbool bij uitstek van de moderne tijd. Ze inspireerden hem tot in stoom gehulde impressies van de Pont de l’Europe Gare St. Lazare uit 1877. Het verhaal gaat dat hij de stokers vroeg om wat extra kolen op het vuur te gooien zodat hij zijn compositie in stoomwolken kon hullen.

Paul Cézanne, die de geschiedenis is ingegaan als de bruggenbouwer tussen de impressionisten en de kubisten, vond in zijn jonge jaren eveneens inspiratie in het nieuwe Parijs. Van zijn hand zie je een vingeroefening, waarin hij Arman Guillaumin de Bercy’s, Quai d Guercy met havenarbeiders kopieert.

In een van de laatste zalen kom ik in Monets La Grenouillère uit 1869 de print op mijn jas tegen. De impressie van het kikkereilandje waar Parijzenaren in hun vrije tijd vertier zochten, inspireerde modeontwerpers Lizzy & Co tot de creatie waarin ook ik mij even een Parisienne waan.

Het bovenstaande is slechts een impressie van deze belangwekkende expositie, waarin voor het eerst het complete verhaal van de impressionisten en hun tijd verteld wordt.
Literatuur:
F. van Dijke, Nieuw Parijs: van Monet tot Morisot. Kunstmuseum Den Haag, 2024.
Link naar tentoonstelling Nieuw Parijs in het Kunstmuseum Den Haag.
Link naar mijn bespreking van de tentoonstelling Vive l’Impressionnisme.
Zien & Geloven en Zoeken naar Zingeving. Tot begin mei in Rijksmuseum Twenthe Enschede en Museum Kröller Müller Ottterlo.
Ga mee terug in de tijd en ervaar de Middeleeuwse geloofsbeleving!

Zien en Geloven. Met deze woordspeling op de uitspraak van Jezus presenteert Rijksmuseum Twenthe tot en met 4 mei een tentoonstelling rond het beleven van religie in de Middeleeuwen. Bijbelvasten herkennen het fragment waarin de ongelovige Thomas zijn vinger letterlijk en figuurlijk op de zere plek legt: de zijdewond die Jezus aan het kruis was toegebracht. Het tastbare bewijs dat zijn meester echt was opgestaan uit de dood.
In Twente worden alle zintuigen aangesproken om de Middeleeuwse beleving van spiritualiteit te laten herleven.
Eeuwenoude altaarstukken met knielende opdrachtgevers, miniaturen in gebedenboeken en tal van liturgische en devotionele objecten nemen de bezoeker mee naar Middeleeuwse kathedralen en kapellen. Geluiden, smaken en geuren vervolmaken de lang vervlogen sfeer. Daarmee is de expositie in Twente naar eigen zeggen uniek. Nou ja, bijna uniek. Want in de expositie Zoeken naar Zingeving in Museum Kröller-Müller staat tot half mei de queeste naar spiritualiteit eveneens centraal.

Deze intieme tentoonstelling is postuum ingericht naar de persoonlijke visie van de stichter van het museum Helene Kröller-Müller (1869-1939). Tijdens een virtuele reis langs kunstenaars en stromingen wordt de bezoeker uitgenodigd tot nadenken over kunst en het leven. Een andere invalshoek maar ook verwant aan de Twentse tentoonstelling.
Met de oprichting van een museum in de verstilde natuur stond Helene Kröller-Müller in 1938 een ‘centrum voor geestelijk leven’ voor ogen. Een plek waar je in hedendaagse bewoordingen je accu weer kan opladen.
Dat werd voor ons werkelijkheid. Op weg naar het museum brak de grijze hemel ineens open. Indachtig de leus Ars longa vita brevis stapten we in het Nationale Park de Hoge Veluwe uit om tijdens een wandeling te genieten van dit onverwachte geschenk. Met wat fantasie ervoeren we het levensmotto van Helene: Spiritus et Materia Unum; geest en materie zijn één. De doorsnee bezoeker zal de relatie met spiritualiteit en filosofie niet zo een twee drie opvallen, maar deze begrippen vormen de bouwstenen waarmee de collectie is samengesteld. De zaalteksten informeren de bezoeker over Helenes persoonlijk zoektocht naar zingeving. Haar twijfel aan de traditionele christelijke dogma’s werd gevoed door kunstpedagoog H.P. Bremmer.
In de visie van de 17e eeuwse filosoof Spinoza, dat God zich in al het aardse manifesteert, vindt zij in kunst het antwoord op haar vragen. De neerslag van deze overtuiging is te zien in de nu getoonde modernisten die in dialoog gepresenteerd worden met oude Nederlandse en Italiaanse meesters. Pseudo Pier Francesco Fiorentino is vertegenwoordigd met een portret van een onbekende vrouw, in wie Helene in haar fantasie niet alleen Beatrice, de geliefde van Dante herkent, maar ook de gedroomde vriendin, die zij in haar leven mist. Het portret hing boven haar schrijftafel.

In de tentoonstellingszalen zijn uit blank hout opgetrokken alkoven geplaatst. Daarbinnen kan de bezoeker zich, al of niet geleid door de woorden van filosofe Désanne van Brederode in de audiotour, concentreren op één van de getoonde topstukken.

De expositie vangt aan met een stilleven van Vincent van Gogh, dat ter overpeinzing wordt getoond naast een Middeleeuwse Christuskop. Via de wandtekst nodigt Helene de bezoeker uit zich in te leven in het gemoed van de man die ons met zijn verfrissende blik op citroenen ‘ten spijt van alles’ nog altijd weet te boeien.
In deze zaal staat een metershoge sculptuur van een Oosterse vrouw met een waterkruik door Ossip Zadkine; de maker van de Verscheurde Stad in Rotterdam. Dit uit één boomstam gesneden beeld stelt de Bijbelse Rebecca voor. De vrouw in wie Abrahams knecht Eliëzer bij een waterput de ideale bruid voor diens zoon Isaac vond. Zij gaf niet alleen hem, maar uit eigener beweging ook zijn kamelen te drinken. Later zou blijken dat Rebecca ook een minder mooie kant had, maar dat is een ander verhaal.
In de navolgende zalen zie je werk van realisten en symbolisten als Johan Thorn Prikker en Jan Toorop, die met zijn betoverende Zang der tijden, de Drie bruiden en Les Rodeurs vertegenwoordigd is. Welhaast psychedelische impressies van …. ja, wat eigenlijk?

…’Iemand die mij niet ziet in mijn Oosterse gedachtewereld en de bezwerende tekenen niet verstaat die ik in die kunst heb aangevuld, kan mijn werk niet begrijpen’…verduidelijkt Toorop.
In Otterloo zijn behalve op het Christendom ook op het Hindoeïsme en Boeddhisme geïnspireerde kunstwerken te zien. In Kröller-Müller beperkt de ontmoeting met geloof zich tot zien en overdenken; in Enschede, waar het christendom centraal staat, worden alle zintuigen aangesproken.
Tijdens een voorbezichtiging vertelt conservator Nelleke de Vries dat de eigen collectie en met name de door de oprichter van het museum Jan Herman van Heek verzamelde 140 Middeleeuwse handschriften, het uitgangspunt van de tentoonstelling vormt.
Doorgaans worden Middeleeuwse kunstwerken solitair, los van de oorspronkelijke functie getoond. In Enschede worden ze in de oorspronkelijke context gepresenteerd. Het kijken naar religieuze kunst wordt hier in modieus jargon: een immersieve ervaring!

Met de Gregoriusmis uit het Catharijneconvent wordt de oorspronkelijke functie van religieuze kunst in een oogopslag duidelijk. Kniel in de geest naast de anonieme opdrachtgever en kijk eens goed naar de verschillende episodes.
Wat zien en ervaren we hier?
De Meester van de Levensbron bracht de legendarische verschijning van Christus aan paus Gregorius (540-604) in beeld. Volgens de katholieke leer verandert de wijn tijdens de eucharistie in het bloed van Christus. Om de twijfel aan dit wonder weg te nemen stroomt het bloed uit de kruiswond in de miskelk. Een tweede straaltje bloed daalt linksonder neer op een naakt mannetje in de hellemond. Het is de ziel van de opdrachtgever, die vereeuwigd in aanbidding, hoopt op een plek in de hemel. Bij het zien van dit detail weerklinkt in mijn auditieve geheugen de smeekbede uit Mozarts Requiem: … Libera eas de ore Leonis….Salva me, Fons pietatis! Bevrijd hen uit de muil van de leeuw… Red mij bron van goedheid… Deze voorstelling nodigt de museumbezoeker uit om -denkbeeldig- de wijn van de eucharistie te proeven. Ook de andere zintuigen worden aangesproken. Raak denkbeeldig het goudbrokaat van het Gregorius kazuifel aan, voel de gloed van het hellevuur, hoor de altaarbel en ruik de zwavellucht van het vagevuur en de geur van wierook. Het welriekende gomhars verdreef niet alleen vieze geurtjes, maar op de rook stegen de gebeden naar de hemel!
Bewonder tenslotte ook de in gouddraad en zijde geborduurde voorstelling van de Kruisiging op Gregorius gewaad. Deze fungeerde als aandachtspunt voor de gelovigen. De priester stond destijds met zijn rug naar hen toe. De kerkgangers hadden iets om naar te kijken, want van de Latijnse mis verstonden ze niets! Een kazuifel uit de rijke collectie van het Catharijneconvent had hier niet misstaan.
Bezien door de huidige bril zijn de getoonde objecten voor de meeste mensen niet meer dan kunstwerken, maar voor Middeleeuwse gelovigen vormden ze een medium om verbinding te maken met het hogere. De tentoonstelling bevat geluiden en tastbare objecten voor een extra dimensie. Ook de reukzin wordt bediend. Flacons met knijpbolletjes produceren een pufje middeleeuwse putlucht, wierook of bloemengeur.
De tentoonstelling is thematisch ingericht naar de volgende onderwerpen: Zien & Geloven, Lezen & Bidden, Pelgrimsreizen, de Mis als theater, Hemelse Muziek en de Dood.
De lijdende Christus als inspiratiebron voor meditatie en gebed.
Bij het zien van het overweldigende aantal aan het geloof gerelateerde objecten wordt een ding duidelijk. Anders dan de hedendaagse mens, die vooral bezig is met het leven vòòr de dood, was de Middeleeuwer als viator mundi, bovenal gepreoccupeerd met het leven nà de dood. De aardse pelgrim op weg naar het hemelse vaderland probeerde zich het lijden van Christus in te leven. Zijn kruisdood werd niet alleen als een daad van uiterste opofferingsgezindheid gezien, maar bood de gelovigen troost en de mogelijkheid om de eigen levensomstandigheden te relativeren. Ook al was het leven zwaar, bij het besef dat Jezus met zijn offerdood vrijwillig had geleden, viel de eigen ellende in het niet.

Schilderijen en sculpturen van Jezus fungeerden als aandachtspunt voor meditatie en gebed. In de loop van de Middeleeuwen veranderen de afbeeldingen van Jezus als een almachtige koning in meelijwekkende, toegankelijker beelden van een lijdende sterveling. Zoals de Man van Smarten door Albrecht Bouts. In het Getijdenboek van de Adair Meester zie je een bizar voorbeeld van Middeleeuwse symboliek: een miniatuur van Christus in de mystieke wijnpers, waarin zijn bloed vers van de pers in een miskelk wordt opgevangen.


Meester van het Adair Getijdenboek, Christus in de wijnpers, ca. 1490, verluchting op perkament, 16,2 x 11,1 cm, Universiteit van Amsterdam, Hs. BPH 131, fol. 99v.
Keulen, Christus in de wijnpers, ca. 14501500, verluchting op perkament, 12 x 8,7 cm, Bijzondere Collecties van de Radboud Universiteit, Universiteitsbibliotheek Nijmegen, Hs. 292, fol. 181r.
Een persoonlijk hulpmiddel om je in te leven in het lijden van Christus was de zogeheten gebedsnoot van niet veel meer dan 7 bij 5 cm. Gebedsnoten los meegedragen of bevestigd aan een gebedssnoer waren steeds binnen handbereik om je op een intiem moment over te geven aan meditatie en gebed. Bij het geopende exemplaar met een vrouwenhoofd kun je je ogen niet geloven. Binnenin ontvouwt zich een wonder in de vorm van twee uiterst gedetailleerde op miraculeuze wijze gesneden passie scènes. Ter verhoging van de zintuigelijke beleving mag je een kopie van zo’n gebedsnoot aanraken.


Gebedsnoot in de vorm van het hoofd van Maria: gesloten staat, 16de eeuw, buxushout, 6,7 x 5,2 x 5,2 cm, Museum Schnütgen, Keulen
Gebedsnoot in geopende staat, 16de eeuw, buxushout, 6,7 x 5,2 x 5,2 cm, Museum Schnütgen, Keulen
Alle getoonde religieuze objecten en handelingen waren gericht op het verwerven van een plekje in de hemel. De kans daarop kon je bevorderen door veel te bidden, het maken van een pelgrimsreis en het doen van goede werken. Op een vroeg zestiende-eeuws paneel van de Meester van de Levensbron worden ze op een rijtje gezet: het voeden van de hongerigen, het laven van de dorstigen, het verzorgen van zieken en het bezoeken van gevangenen om er enkele te noemen. Wanneer het levenseinde naderde was het zaak om je met een uitgave van de Ars Moriendi -de kunst om goed te sterven- op een goede dood voor te bereiden. Middeleeuwers waren als de dood voor een plotseling einde. Als je stierf zonder je zonden te hebben gebiecht ging je, zo geloofde men, regelrecht naar de hel. In het gunstigste geval moest je voor je zonden langer boeten in het vagevuur, de plek waar je ziel volgens de apostel Paulus door vuur werd beoordeeld. Waren je zonden uitgeboet dan mocht je hopelijk door naar de hemel. Een illustratie in de Ars Moriendi toont hoe een engel en een duivel strijden om de ziel van de overledene. De angst voor een slechte dood zat er zo diep in dat eigenaar de duivel heeft weggewreven!

Boeken
Boeken vormen een belangrijk onderdeel van de expositie ook al worden geen 150 exemplaren getoond, zoals onlangs in een recensie in de NRC te lezen was. Voor de uitvinding van de boekdrukkunst werden ze met de hand geschreven. In koude scriptoria met verkleumde vingers waren kloosterlingen uren achtereen bezig met het spreekwoordelijk geworden ‘monnikenwerk’: het kopiëren van teksten. De bewondering die je ervaart bij het zien van de gebedenboeken met fraai versierde pagina’s neemt toe wanneer je bedenkt onder hoeveel handen deze tot stand zijn gekomen. De invulling van het nog blanke perkament (geprepareerde dierenhuid) begon met het werk van de scriptor die de hoofdtekst in zwarte inkt noteerde. Daarbij liet hij ruimte open voor de rubricator die bepaalde tekstgedeelten in rode inkt markeerde. Een volgende hand voegde de versierde hoofdletter toe, waarin soms een kleine geheiligde afbeelding was verwerkt: een zogeheten gehistorieerde initiaal. Tenslotte werden de marges versierd, terwijl de miniatuurschilder aan het begin van een nieuw hoofdstuk -afhankelijk van de financiële draagkracht van de opdrachtgever- een pagina vullende afbeelding toevoegde.

In de late Middeleeuwen nam de geletterdheid zowel bij mannen als bij vrouwen toe. Dat was niet alleen van belang in het werkzame leven, maar ook om nader tot God te komen. Tegenwoordig kennen we de leus wie schrijft, die blijft, maar in de 15e eeuw wist men: …’die vele leest hi es te vroeder’.. Wie veel leest wordt wijs, ontvangt goddelijke genade en -ook niet onbelangrijk- lezen zou zonden verdrijven! Deze overtuiging wordt in de tentoonstelling geïllustreerd met heiligen als Hieronymus (347-420) en Antonius (251-356) die respectievelijk lezend in een studeervertrek of afgezonderd in de natuur zijn weergegeven.
Ook de Maagd Maria is veelvuldig met een boek in beeld gebracht. Talrijk zijn de afbeeldingen van de Annunciatie, waarbij de rust van Maria verstoord wordt door de aartsengel Gabriel die plots klapwiekend binnenkomt met de blijde, doch verontrustende boodschap dat ze moeder zal worden van Gods Zoon.

De woorden van de engel: Ave Maria, Gratia Plena vormen het uitgangspunt voor het rozenkrans gebed. Met dit gebedssnoer, dat vaak is afgebeeld op stichtersportretten, repeteerde de gelovige de tot Maria en God de Vader gerichte gebeden.

Ook in het verre verleden hadden mensen behoefte om snel een notitie te maken. In de tentoonstelling zie je een voorbeeld van de Middeleeuwse I-Pad. Een mooi gesneden ivoren diptiekje dat bestreken met was gebruikt werd om notities te maken met een stilus. Fascinerende gedachte dat Johanna van Harcourt (1372–1456), echtgenote van Willem II (1355-1418), graaf van Namen ruim 600 jaar geleden haar boodschappen of gedachten op dit kleinood noteerde.


Brillen en Grote Letter bibliotheek
Brildragers weten hoezeer slechtziendheid je leven beïnvloedt. De uitvinding van de bril rond 1280 betekende een enorme doorbraak. Deze gebeurtenis wordt gemarkeerd met een in onze ogen geestige sculptuur van een bebrilde profeet. De uitvinding was niet alleen fijn voor slechtzienden, maar drukte ook de kosten van het kostbare perkament. In plaats van gebedenboeken met grote letters van bijna een centimeter groot, zoals het zojuist besproken gebedenboek met afbeelding van de Annunciatie, konden nu manuscripten met kleine letters worden afgeschreven. Boeken werden niet alleen gelezen. De afbeeldingen met Jezus, Maria en geliefde heiligen werden door de gelovigen ook aangeraakt en gekust. In de expositie zie je diverse objecten en handschriften die slijtage vertonen. Een missaal uit Huis Bergh, dat fungeerde als handleiding voor het vieren van de mis vertoont vlekken. Deze zijn paradoxaal genoeg ontstaan als gevolg van de in rode inkt genoteerde instructie dat de priester alvorens de eucharistie te vieren zijn vingers moet wassen in ablutione digitorum.

Door herhaaldelijk strelen van geliefde heiligen of het expres wegvlakken van duiveltjes, zijn verschillende figuren vrijwel geheel verdwenen, zoals in een miniatuur met de tenietgegane afbeelding van Maria in een Brugs gebedenboek.


Processies, passiespelen en andere rituelen
Een interessant aspect van Middeleeuwse devotie vormen processies en passiespelen. Op de zondag voor Pasen, Palmpasen, werd de intocht van Jezus in Jeruzalem herdacht. Een groot beeld van Christus op de ezel werd door de straten voortgetrokken, toegezongen door met palmtakken zwaaiende gelovigen. Op Goede Vrijdag werd de kruisdood met de graflegging herdacht, gevolgd door de Verrijzenis op Paaszondag. Dit ritueel wordt met een zogeheten Pieta toegelicht; een sculptuur van de Maagd Maria die haar dode zoon op schoot heeft.
Bij de kersttijd hoorde een vrolijk ritueel: het zogeheten Kindje Wiegen. Beeldjes van het Kindje Jezus werden door nonnen in een wiegje gelegd, dat vervolgens zachtjes heen en weer werd bewogen. In de opstelling zie je enkele Christuspopjes en een zilveren wiegje.

Het kindje Jezus inspireerde verschillende schilders tot lieflijke verbeeldingen. Tijdens de rust op de vlucht naar Egypte laat Dirck Bouts hem even spelen. Op schoot bij zijn moeder probeert hij een vogel aan een touwtje te lokken met een kers. De meervoudige symbolische betekenis van de kers was destijds alom bekend. Kersen werden gezien als hemelse vruchten, ze konden symbool staan voor de Annunciatie, maar wegens de bloedrode kleur ook voor het lijden van Christus.
Een ander belangrijk door nonnen beoefend ritueel vond in augustus plaats: de Kroning van Maria tot Koningin van de hemel. Als bemiddelaarster tussen haar hemelse familie en de gelovigen op aarde was zij bijzonder geliefd. Dit feest wordt geïllustreerd met een laat 15e eeuws gebeeldhouwd reliëf door een navolger van Veit Stoss uit de collectie van Huis Bergh.

Pelgrimstochten
In de hoop op vergeving van zonden of genezing trokken gelovigen in de Middeleeuwen de stoute schoenen aan om gesteund door de beschermheiligen Christoffel en Jacobus de Meerdere, een pelgrimsreis te maken naar een kerk met belangrijke relieken. De Middeleeuwer was er heilig van overtuigd dat de helende kracht van de overleden martelaar in zijn of haar stoffelijke resten en persoonlijke bezittingen, op aarde was achtergebleven.
In Rome werd behalve de relieken van de apostel Petrus ook de wonderdadige Zweetdoek van Veronica met de gelaatstrekken van Jezus bewaard. Het graf van Jacobus de Meerdere in Santiago de Compostela was en is nog steeds een geliefd bedevaartsoord. Dichter bij huis kon je in Tongeren een fragment van de hoofddoek van Maria bewonderen. Deze reliek is nu in Enschede te zien.

O.-L.-V.-Geboorte Basiliek, Tongeren
In talloze kerken werden relieken van het Heilig Kruis bewaard. Op een van de wanden wordt een fragment uit de film De Naam van de Roos geprojecteerd. De hoofdrolspeler William van Baskerville waarschuwt zijn pupil Adson, dat hij niet te veel geloof moet hechten aan relieken van het Ware Kruis. Als ze allemaal echt zouden zijn ontstond er een heel woud van heilige bomen!

Na voltooiing van een bedevaart brachten gelovigen reli-souvenirs mee. Metalen pelgrimsinsignes met de beeltenis of het attribuut van heiligen, aan wie wonderdadige kracht werd toegekend, zoals de Sint Jacobsschelp op de hoed van de gelijknamige heilige die in Santiago de Compostela wordt vereerd.
Op een 15e- eeuws paneel uit Madrid zie je hoe een pelgrim, die zo te zien nogal wat ontberingen heeft doorstaan zo’n insigne krijgt aangereikt.
Het geloof in de kracht van heiligen bereikt een bizar hoogtepunt in het nuttigen van zogeheten Schluckbilder. Prentjes met afbeeldingen van heiligen die in de hoop op genezing werden opgegeten.
De hoopvolle verwachting op een plek in het hemelse paradijs tenslotte wordt op indrukwekkende wijze verbeeld in twee vroeg-16e eeuwse panelen van de Haarlemse schilder Jan Mostaert. Op het linker paneel uit de eigen collectie is de zogeheten Nederdaling ter Helle te zien, waarbij Christus verschillende rechtvaardige figuren uit het Oude Testament bevrijdt. Zij leefden lang voor de Zoon van God op aarde kwam, zoals beschreven in het Nieuwe testament, waardoor zij de door de Heiland geschonken verlossing niet konden ervaren. In deze scène worden Adam, Eva, en koning David alsnog gered uit uit het voorgeborchte van de hel; een schemergebied tussen hel en hemel.
Om de wachttijd te verzachten zorgden Engelen voor de muzikale omlijsting. De rechtervleugel uit de collectie van het Madrileense Museum Thyssen Bornemisza zie je de gelukzaligen die in de hemel zijn toegelaten. De biddende vrouw is waarschijnlijk een portret van Maria van Bourgondië, de moeder van Margaretha van Oostenrijk voor wie Mostaert het diptiek vervaardigde.


Jan Mostaert, Vleugel van een diptiek met de Verschijning van Christus aan Maria, ca. 1515-1520, olieverf op paneel, 26 x 18 cm, Rijksmuseum Twenthe, Enschede
Jan Mostaert, Vleugel van een diptiek met de Rechtvaardige zielen en een opdrachtgeefster (Maria van Bourgondië), ca. 1515-1520, olieverf op paneel,24 x 16 cm, Museo Nacional Thyssen-Bornemisza, Madrid.
Een bezoek aan deze tentoonstellingen, waar nog veel meer te zien en te genieten is, is echt een aanrader.
Publieksboek dat is verschenen bij de tentoonstelling: de Vries, K. Rudy e.a., Zien en Geloven: Zintuigelijke ervaring in de late Middeleeuwen. Rijksmuseum Twenthe, Enschede, 2025.
Link: Kröller Müller, Otterlo
Link: Rijksmuseum Twenthe, Enschede