Kinderen van de Haagse School Tot 21 mei in Museum Panorama Mesdag, Den Haag

Willem Bastiaan Tholen, Op de boot, marouflé, 32,5 x 17 cm, Particuliere collectie,
courtesy Hein Klaver, foto: Benno Slijkhuis

De titel van de expositie roept beelden op van kinderen die met een bootje spelen of een ezelritje maken op het Scheveningse strand. Deze zonnige kant van het kinderleven in Mesdags tijd wordt speels belicht. De subtitel: spelen, werken, overleven geeft echter aan dat het om meer dan spielerei alleen gaat.

Voor veel kinderen was in de late 19e en vroege 20e eeuw amper ruimte om te spelen. Ook daarvan getuigen de schilders van de Haagse School en hun tijdgenoten. De spruiten van de kunstenaars hadden het beter dan hun arme leeftijdgenoten. De werkende jeugd werd niet zoet spelend of musicerend geportretteerd, maar vereeuwigd als meid, boerenknecht of begeleider van ezeltjes op het strand. De vrolijke impressies die Isaac Israëls daarvan geeft waren voor de jongens die er blootsvoets naast liepen vast minder leuk.  

Isaac Israëls, Ezeltje rijden op het Scheveningse Strand, ca. 1900. Kunstmuseum, Den Haag (buiten tentoonstelling)

De scènes uit het leven van landarbeiders, vissers en hun kinderen appelleerden aan het sentiment van potentiële kopers. De modellen ontvingen weliswaar een kleine vergoeding, maar op een enkele uitzondering na valt van sociale betrokkenheid bij de schilders weinig te merken. De arme sloebers voelden hun marktwaarde goed aan. De ‘Tachtiger’ Frederik van Eden noteerde hoe Larense boeren voor poseer sessies speciaal hun alleroudste en smerigste kleren aantrokken, zodat ze nog aandoenlijker en schilderachtiger uit de verf kwamen!
Wally Moes was als een van de weinigen begaan met het lot van de werkende jeugd. Om brood op de plank te krijgen moesten kinderen van arme families een steentje bijdragen. Hoewel sinds 1901 leerplicht voor kinderen tot 12 jaar bestond, kwam voor hen van schoolgaan niet veel terecht. Wally Moes beijverde zich voor scholing van arme kinderen. Van haar hand zie je een ets van een jongen die de kost verdient als voddenraper en een Murillo-achtig portret van twee haveloos gekledemandenvlechters. De blote voeten van de jongens zullen de werkelijkheid wel benaderen, maar de sinaasappelschillen en het Chinese porselein zijn slechts uit artistiek oogpunt toegevoegd.

Wally Moes, Schaftuurtje, 1885. Doek 97 x 149 cm. Collectie Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam, foto: Studio Tromp

Op de Middelbare School leerden we dat het Kinderwetje van Van Houten uit 1874 verbetering in de regels rond kinderarbeid bracht. De initiatiefwet van de liberale politicus Samuel van Houten om àlle kinderarbeid te verbieden haalde het echter in de Tweede Kamer niet. In die tijd waren jonge kinderen in veel textiel- en sigarenfabrieken te vinden. Meer dan eens bestond het aantal werknemers voor wel 25% of meer uit kinderen. Ze maakten vaak lange dagen van soms wel vijftien uur en ook ’s nachts moest gewerkt worden. Met zijn novelle Fabriekskinderen bracht de schrijver Jacob Jan Cremer in 1863 hun mensonwaardige werkomstandigheden onder de aandacht van zijn lezers. Ook sprak hij koning Willem III erop aan. Verschillende malen wijdde Cremer krantenartikelen aan dit sociale probleem.  Tijdens lezingen las hij voor uit eigen werk. Wellicht droegen deze acties bij tot bewustwording van het probleem bij Van Houten. Op zijn initiatief werd de ‘Wet Houdende Maatregelen tot het Tegengaan van Overmatigen Arbeid en Verwaarlozing van Kinderen’ in 1874 in sterk herziene vorm aangenomen. De nieuwe regels bepaalden dat kinderen jonger dan 12 jaar niet in fabrieken en werkplaatsen mochten werken. De wet werd echter slecht gehandhaafd en betrof alleen fabrieksarbeid door kinderen tot twaalf jaar. Vanaf 13 jaar mochten ze zelfs nog worden ingezet voor nachtarbeid. Werkzaamheden in huis of veldarbeid vielen niet onder deze wet. De oorzaak van de grootschalige kinderarbeid werd niet aangepakt. Door de lage lonen van hun ouders, moesten kinderen wel meewerken. De invoering van de leerplichtwet in 1901 zou een einde gemaakt hebben aan fabrieksarbeid door kinderen, maar in de tentoonstelling zag ik een foto van meisjes die in 1919 nog werkzaam waren in een Tilburgse sigarenfabriek. Kinderen uit arme gezinnen moesten vaak na schooltijd in huis of op het land nog aan het werk, zoals te zien in het werk van Wally Moes en haar collega’s. Toen zij door reuma niet meer kon werken verruilde zij het penseel voor de pen. De verhalen waarin Moes het geromantiseerde zware plattelandsleven in het Gooi met woorden schilderde verschenen in Elseviers Geïllustreerde Maandschrift. De Wally Moes-vrijwilligersprijs die jaarlijks in de gemeente Laren wordt uitgereikt herinnert aan haar sociale betrokkenheid.

Haagse School 
De schilders van de Haagse School raakten geïnspireerd door de School van Barbizon. Afkerig van de oprukkende verstedelijking en industrialisatie legden kunstenaars als Daubigny, Corot en Millet het ongerepte landschap vast en het ‘pure’ leven van eenvoudige lieden, die Gods aarde bewerkten. Met hun landschappen en scènes uit het leven van arme boeren en vissers bewandelden Hendrik Willem Mesdag, Jozef Israëls, Jacob Maris en tijdgenoten eenzelfde weg. Ze bleven echter wel in hun comfort-zone. Om niet in armetierige huisjes te hoeven werken bootsten Jozef Israëls, Evert Pieters en Bernard Blommers het interieur van een eenvoudig vissershuisje na in hun atelier.     

Kinderen in de hoofdrol
Anders dan in eerdere exposities als Kinderen [uit de hogere kringen] op hun mooist (Frans Halsmuseum, 2000) spelen arme kinderen nu de hoofdrol. Bijna twintig jaar later belichtte de expositie Jong in de 19e eeuw in Teylers Museum hun ontwikkeling van mini-volwassene tot … kind. Het concept van die tentoonstelling was geïnspireerd op het gedachtengoed van de 18e eeuwse schrijver Jean-Jacques Rousseau. Dankzij zijn boek Emile, ou de l’education uit 1762 begonnen opvoedkundige ideeën in de tweede helft van de 18e eeuw te veranderen. In een persbericht werd de inhoud van die tentoonstelling met de volgende woorden toegelicht:  

…’Het was bijvoorbeeld niet meer vanzelfsprekend dat kinderen zo snel mogelijk moesten gaan werken, ze kregen tijd en ruimte voor hun eigen ontwikkeling. […] Anton Mauve, Jacob Maris, George Hendrik Breitner en Jan Toorop schilderden kinderen […] in een eigen wereld, spelend of in gedachten […] Het kind werd als kind erkend’….

Maar dat hing wèl af van de plek waar je wieg had gestaan. Anders dan in onze tijd, waarin jongeren van 18 jaar als meerderjarig worden beschouwd, werden arme kinderen in Mesdags tijd noodgedwongen al veel eerder volwassen -of beter verwoord- als volwassene gezien.                                              

In de huidige expositie is voor het eerst aandacht voor de petite histoire van het kinderleven in de late 19e– en vroege 20e– eeuw. De kloof tussen rijk en arm was destijds onoverbrugbaar. De in 1901 ingestelde leerplicht veranderde daar als gezegd nog niet veel aan.

Haringkade, detail van Panorama van Scheveningen, Hendrik Willem Mesdag, 1881. Museum Panorama Mesdag.

Van zakenman tot kunstschilder  
De tentoonstelling is ondergebracht in de voormalige woning van de schilder Hendrik Willem Mesdag en zijn eveneens schilderende echtgenote Sientje van Houten. In de vaste collectie zie je de schilderijen van het echtpaar. De kroon op hun werk vormt het indrukwekkende Panorama, dat zij in 1881 in samenwerking met Bernard Blommers, Théophile de Bock en George Hendrik Breitner in vier maanden tijd voltooiden. Na mijn bezoek aan de expositie beklom ik de trap naar het Panorama, zoals ik dat 50 jaar geleden tijdens een schoolreisje had gedaan. Als een kind genoot ik weer van het fascinerende rondzicht met impressies van Scheveningen uit Mesdags tijd.

Het Panorama is niet alleen waardevol als document van een lang vervlogen tijd; het is ook een artistiek huzarenstukje. Zittend op het seinpostduin schilderde Mesdag de omgeving op een hier getoonde glazen cilinder. De voorstellingen projecteerde hij vervolgens op enorme doeken, waarna de blow-ups konden worden nageschilderd. Aan de zeezijde zie je behalve vissers, wandelaars en exercerende militairen te paard ook -goed kijken- de vrouw van Hendrik Willem Mesdag. Sientje zit naast een bomschuit, onder een parasolletje aan haar schildersezel.

H.W. Mesdag, Sientje Mesdag met haar zoon Klaasje, ca. 1866. Paneel 51,4 x 39 cm. Museum Panorama Mesdag.

Met haar gaan we terug naar de tentoonstelling. Zij is een van de weinige getrouwde vrouwen die na haar huwelijk doorging met schilderen. Dat was in die dagen zeer ongebruikelijk. Zonder hulp hadden vrouwen een dagtaak aan de verzorging en opvoeding van de vele kinderen, waarmee zij ‘gezegend’ werden. Slechts een enkeling slaagde erin om haar artistieke talent te combineren met het moederschap.

De meeste schilderende vrouwen in deze tentoonstelling kozen voor een ongetrouwd bestaan en bleven kinderloos. Om de handen vrij te hebben bracht Suze Robertson, aan wie Museum Mesdag vorig jaar een overzichtstentoonstelling wijdde, haar dochter onder in een pleeggezin. In de laatste zaal zie je twee portretjes van Robertsons dochter Sara. Daar hangt ook een tekening van de naar de pionier van de kindercrèche vernoemde Femina Muller bewaarschool in de Vinckenstraat in Amsterdam. Henriëtte de Vries geeft daarin een impressie van deze moderne hygiënische plek waar fabrieksarbeidsters hun kroost konden onderbrengen.

Hendrik Willem Mesdag en zijn vrouw Sientje hadden één kind, Klaasje.  Evenals Renoir, Cézanne, Gauguin en Jongkind nam Hendrik Willem Mesdag een moedig besluit. Hij verruilde een leven als zakenman voor dat van kunstschilder. In 1866 verhuisde hij naar Brussel om zich op aanraden van zijn achterneef Lourens Alma Tadema bij landschapschilder Willem Roelofs in het schildersvak te bekwamen. Daar ontstond het huiselijke portret van zijn vrouw en kind.  

Het werk geeft niet alleen een inkijkje in een burgerlijk interieur van die tijd, maar weerspiegelt ook de belevingswereld van een kind uit de gegoede kringen. In de voorgrond zit Klaasje omringd door mooi speelgoed.

In een vitrine liggen enkele ego documentjes: een schetsboekblad met kindertekeningen van Klaasje en een aandoenlijk briefje met nieuwjaarswens dat het jongetje kort voor zijn ontijdige dood aan zijn grootvader schreef. Ter illustratie van de hoge kindersterfte in die tijd wordt een pentekening van Matthijs Maris getoond met een impressie van de uitvaart van het eveneens jonggestorven zoontje van zijn broer Jacob.

In een duinlandschapje vereeuwigde Mesdag zijn zoon Klaas staand naast zijn nichtje Barbara van Houten, die eveneens artistiek getalenteerd was.

H. W. Mesdag, Kinderen in het duin, ca. 1870. Doek, 13 x 23 cm Particuliere collectie

In weerwil van zijn progressieve ideeën ten aanzien van kinderarbeid, was Barbara’s vader Samuel van Houten binnenskamers heel wat minder modern. Hij hield zijn dochter thuis om voor de huishouding en haar halfbroer- en zus te zorgen. Tussen de huiselijke bedrijven door vond Barbara tijd om haar vader en haar halfbroer te portretteren. Voor de poseersessies kreeg ‘broer’ een kwartje als hij voor zich uit moest kijken en een dubbeltje als hij zat te lezen!

Barbara van Houten, Portret van Samuel van Houten, ongedateerd. Doek 121 x 91 cm. Museum Panorama Mesdag

De thematisch ingerichte tentoonstelling vangt aan met vrolijk stemmende werken van kinderen die luieren in een zomerse weide of de Haagse dierentuin bezoeken. Willem Bastiaan Tholen geeft een letterlijk en figuurlijk snelle impressie van sleetje rijdende kinderen vanaf een besneeuwd Scheveningse duin. Het plezier spat ervan af!

Willem Bastiaan Tholen, Winterpret: Sleetje rijden op het strand van Scheveningen, ca. 1917.
Zwart krijt. 52 x 71 cm. Part. Coll

Eveneens met snelle toets ving Barbara van Houten haar nichtje Elizabeth, dat zij getuige haar verhitte gezichtje, midden in haar spel betrapte. Het kind kan nauwelijks stil blijven staan! Goed geobserveerde details als het iets opgewipte vloerkleed en het gefriemel aan haar schortje verraden Barbara’s vakmanschap.

Barbara van Houten, Meisje met pop, ongedateerd. Doek 136 x 81 cm. Museum Panorama Mesdag.

Laat je in deze zaal verrassen door het kleinste strandgezicht ooit! Johannes Evert Akkeringa schilderde het paneeltje van 6,6 x 8 cm voor het poppenhuis van zijn kinderen. Met enkele likjes verf tovert hij de illusie van figuurtjes in de branding.
In een potloodtekening geeft Louis Apol een indruk van de moeilijkheden van zijn in de buitenlucht – en plein-air- werkende collega Karel Klinkenberg. Een betere visualisering van Jacob Cats gezegde Kinderen zijn Hinderen is nauwelijks denkbaar!
In de volgende zaal zien we voorbeelden van de vele vormen van kinderarbeid. De aandoenlijke impressie van een gehandicapt LucifermeisjedoorFloris Arntzenius. Wellicht inspireerde het sprookje van Hans Christian Andersen hem tot het maken van dit werk, maar bedoeld als een sociale aanklacht was het niet. 

Floris Arntzenius, Het lucifermeisje, 1890. Doek, 130 x 75,8 cm. Historisch Museum, Den Haag.

Het ging de schilder naar eigen zeggen om de weergave van karakteristieke straattypes.
Zestien 16 jaar later schilderde Arntzenius een meisje dat onder een gelukkiger gesternte was geboren. In een doek uit 1906 zien we zijn 4-jarige dochter Liesje, die later ook kunstenaar zou worden.
Met Anthon van Rappards impressie van blootsvoets sjouwende kinderen zijn we terug in de harde werkelijkheid. Hij legde het tafereel vast in de Utrechtse steenfabriek Ruimzicht van zijn neef Alexander van Rappard, waar meer dan de helft van de werknemers kind was.
Op mijn vraag of Van Rappard, evenals zijn vriend Vincent van Gogh begaan was met het lot van deze arme mensen, antwoordt conservator Adrienne Quarles van Ufford ontkennend. De briefwisseling tussen beide schilders beperkt zich tot compositorische en coloristische aspecten.

Anthon van Rappard, Fabrieksterrein met arbeiders, 1885. Doek 26 x 45 cm. Centraal Museum, Utrecht

Ook andere kinderberoepen worden getoond: jongens als veehoeder of scheepsmaatje en veel breiende meisjes. Dat deden ze niet, zoals tegenwoordig voor hun plezier, maar uit noodzaak om warme sokken en ondergoed te maken. Zelfs als ze wandelden gingen ze ermee door: … Praten en Breien

Pieter de Josselin de Jong, Schevenings Meisje, ongedateerd. Paneel. Particuliere Collectie.
Courtesy Hein Klaver, Baarn

Ook kleine kinderen werden ingezet bij velerlei klussen als het voeren van de kippen, het pellen van garnalen en het verzamelen van sprokkel- of wrakhout. In een monochroom sneeuwlandschap gaf Sientje Mesdag daar een verstilde ijskoude impressie van, waaraan het rode rokje van het kind een subtiel warm toetsje geeft.

Sientje Mesdag van Houten, Sneeuwlandschap met sprokkelende vrouw, 1878. Doek 41 x 51 cm. Jan Menze van Diepen Stichting.

Op een paneel van Philip Sadee is het spreekwoord ‘van dik hout zaagt met planken’ meer van toepassing. Hij brengt het zware vissersbestaan op (on)dubbelzinnige wijze in beeld. Zowel de angst voor schipbreuk is in beeld gebracht, alsook de kansen die zo’n ramp anderen geeft om brandhout te verzamelen. De een zijn dood is de ander zijn brood.

Joseph Israels, Visserskinderen / Kinderen der Zee, 1863. Doek 85 x 70 cm. Amsterdam Museum

Die angst zit eveneens verstopt in Jozef Israëls ogenschijnlijk vredige scène Kinderen der Zee, waarin twee kinderen met een bootje spelen. Geïnspireerd op Israëls werk voorzag de dichter Carel Vosmaer dit schilderij van een diepere betekenislaag. In zijn vers Zondagmorgen aan het strand schetst de dichter een akelig beeld. Wanneer de jongen een storm nabootst, slaat de roerganger van het  speelgoedbootje overboord, zoals het hun vadertje ook is vergaan.De geschilderde beroepen worden in de tentoonstelling aangevuld met advertenties en foto’s van kinderen in een fabriek of die aan de keukentafel pellend een enorme berg garnalen wegwerken.

Kinderportretten                      
Leuk zijn de portretten die de kunstenaars van hun eigen kinderen vervaardigden. Jacob Maris was gezegend met een grote schare nakomelingen. We ontmoetten hem eerder in droevige omstandigheden, maar de portretjes van zijn dochtertje Henriëtte en zijn 4-jarige zoontje Willem als een 17e -eeuws jongetje stemmen ronduit blij. Dit waren presentjes voor zijn echtgenote. De portretten van zijn musicerende dochters maakte hij voor de kunsthandel.

Jacob Maris, Portret van Willem Maris, 1876. Paneel 14 x 12 cm. Rijksmuseum, Amsterdam

Met het Rembrandteske portret van zijn 7-jarige zoon greep ook Joseph Israëls terug op de 17e eeuw. Anders dan het donkere palet van zijn vader, zou dat van Isaac later worden gekenmerkt door lichte, kleurrijke tinten.

Jozef Israëls, Portret van de jonge Isaac, ca. 1872. Doek. Part. Coll.

Maar het meest origineel is het kinderportret in de expositie is van Albert Roelofs. Hij schilderde de beeltenis van zijn zoontje op een palet. Zoals kantoormensen later een ingelijste foto op hun bureau neerzetten, had Albert Roelofs de beeltenis van zijn zoontje Giele hiermee binnen handbereik.

Albert Roelofs, Schilderspalet, ongedateerd. Paneel, Particuliere collectie.

Vakvrouwen                                                                                                                
De expositie eindigt met werk van vrouwelijke kunstenaars. Aan hen besteedde de museale wereld tot voor kort weinig aandacht, maar in de laatste zaal hebben zij het rijk alleen: Wally Moes, Henriëtte de Vries, Froukje Wartena, Barbara van Houten, Suze Robertson en Thérèse Schwartze. Van laatstgenoemde zie je een liefdevol portret van haar nichtje Thérèse Ansingh. Grappig is de kindertekening van haar zusje Lizzy, waarin ze haar tante Thérèse achter de schildersezel schetste. Jong geleerd oud gedaan: zij werd later ook kunstenaar. Thérèse Schwartze tekende en schilderde zelf ook van jongs af aan. Na het overlijden van haar vader werd zij op haar drieëntwintigste kostwinner van het gezin.

1. Thérèse Schwartze, Portret van Thérèse Ansingh, Doek, 59 x 47 cm. Particuliere collectie, foto: Piet Gispen 2. Lizzy Ansingh (1875-1959), Portret van Thérèse Schwartze en een model. Ongedateerd. Potlood op papier 18 x 23 cm. Rijksmuseum Amsterdam

Verschillende schilderijen in deze zaal tenslotte zijn beelddocumenten van onschatbare waarde. Zoals de krijttekening van de Breischool van Griet in Huizen, waar meisjesbreien en haken leerden. Op het rooster van mijn middelbare school stond ook nog het vak ‘nuttige handwerken’. Behalve een uurtje kletsen zagen wijhet nut daar niet van in, maar destijds was het bittere noodzaak om zelfvoorzienend te zijn in de vervaardiging van warme sokken en ondergoed.  

Wally Moes, Breischool te Huizen, 1891, zwart, bruin en wit krijt op ecru vergé papier

In de laatste zaal kwam nog een verre jeugdherinnering boven. Om te bedaren is een stout meisje in de hoek gezet. Nog na giechelend werpt ze tersluiks een blik achterom.

Wally Moes, Kind in de hoek. Ongedateerd. Paneel. Singer Laren.

De Kinderen van de Haagse School is tot 21 mei te zien. Vanaf 15 maart leuk te combineren met de tentoonstelling Haagse School in een ander licht in het Haagse Kunstmuseum. Hier kom je verschillende van de zojuist besproken schilders ook weer tegen. Enkelen worden zelfs als medeoprichters van het museum ten tonele gevoerd. In 1866 schonken Anton Mauve en Jan Hendrik Weissenbruch werken van eigen hand. In de vaste opstelling zijn deze permanent te zien. De nieuwe expositie werpt letterlijk een ander licht op deze typisch Haagse kunstenaars.

A. Quarles van Ufford & J. Kapelle, Kinderen van de Haagse School. Spelen, Werken, Overleven. Museum Panorama Mesdag, Den Haag. 2023.

https://panorama-mesdag.nl

TEFAF 2024 tot donderdag 14 Maart in MECC Maastricht

In de veronderstelling dat het na het tumultueuze openingsweekend wat rustiger zou zijn bezocht ik op maandag 11 maart de belangrijkste internationale Kunstbeurs van het Europese continent. De belangstelling was toch nog overweldigend. Naar verluid waren er veel kooplustigen. Tenminste 3 schilderijen die ik wilde bekijken waren reeds verkocht en meegenomen. Voorafgaand aan mijn bezoek had ik op de site van de TEFAF vast een route uitgestippeld. Raadzaam want waar moet je beginnen aan een wandeling door 7000 jaar kunstgeschiedenis? Je kunt je uiteraard laten verrassen, maar met een leidmotief kijk je toch relaxter en gerichter.

Als thema koos ik de klassieke oudheid en het Nachleben daarvan tot de huidige dag. Maar toen ik uitsluitend mannelijke kunstenaars tegen kwam, veranderde ik van gedachte. Misschien niet meer zo origineel, maar nog wel actueel besloot ik op zoek te gaan naar vrouwelijk kunstenaars. In deze editie van de TEFAF zijn zij beter vertegenwoordigd dan ooit.

In de TEFAF-catalogus van 2012 staat tussen een eindeloze reeks mannen zegge en schrijve één vrouw: Maria Sybilla Merian (1647-1717). Van haar hand was een aquarel te koop van een opengebarsten granaatappel met rups en daaruit voortgekomen vlinder. De illustratie getuigt niet alleen van groot artistiek vak’man’schap, maar ook van wetenschappelijke interesse in de wonderen der natuur.

Ook voor Merians tijd waren ze er, maar veel vrouwelijke kunstenaars zijn in de mist van het verleden uit beeld geraakt. In het navolgende neem ik u mee op een tijdreis langs vrouwelijke kunstenaars die hun comeback gemaakt hebben.

In de 16e en 17e eeuw kozen zij vaak voor een mythologisch en bijbels onderwerp. Ook ‘typisch vrouwelijke’ genres als bloemstillevens en portretten waren geliefd. In de 19e en 20e eeuw vonden vrouwen ook inspiratie in de natuur. In die tijd ontstonden ook sociaal geëngageerde onderwerpen.

Het vroegste voorbeeld van een religieus werk op de huidige TEFAF dateert van 1575. Een Tenhemelopneming van de Maagd Maria met de Heilige Catherina van Alexandrië en Franciscus van Assisi  door Lavinia Fontana. Op de stand van Maurizio Nobile Fine Art blijkt dat het op koper geschilderde werkje al is ‘weggevlogen’…..

Diverse andere werken waren eveneens verkocht en -om anderen niet teleur te stellen- verplaatst naar een achterkamertje. De volgende werken waren maandag evenwel nog te koop.

Bij Robilant + Voena zag ik een Boetvaardige Magdalena, geschilderd door Artemisia Gentileschi.

Artemisia Gentileschi, Boetvaardige Magdalena, doek 81 x 69 cm. ca. 1625/30.

Dit werk dook enkele jaren geleden op uit een privécollectie in de VS. Door Magdalena als halffiguur neer te zetten bracht Artemisia het drama van de berouwvolle Magdalena, die in het verleden onterecht als vrouw van lichte zeden werd neergezet, dicht bij de beschouwer. In dit compositorische devies is invloed van de Italiaanse kunstenaar Michelangelo Merisi da Caravaggio herkenbaar. Het doek werd in 2021 in New York getoond in de tentoonstelling over vrouwelijke pioniers in de schilderkunst  ‘Ahead of her time’ . In dat jaar maakte ook het Nederlandse publiek in Rijksmuseum Twente kennis met Artemisia Gentileschi.  

Van haar tijdgenote Diana di Rosa, alias Annella di Massimo, wordt bij Porcini een groot doek aangeboden voorstellende de Verkrachting van Europa. Anders dan de titel doet vermoeden heeft Annella dit mythologische onderwerp uiterst terughoudend in beeld gebracht. Om aan de priemende blikken van zijn jaloerse echtgenote te ontsnappen koos de oppergod Zeus, wanneer hij weer eens op vrijersvoeten ging, steeds voor een nieuwe vermomming om zijn  nieuwe liefde te veroveren. Hier presenteert hij zich als een koe…

Diana di Rosa, Rape of Europa, ca. 1640. Doek, 128.5 x 182 cm

In dezelfde galerie zie je een onderwerp dat Gentileschi eveneens ter hand nam. Een fragment van het Bijbelse (apocriefe) verhaal over de moedige weduwe Judith die haar volk tijdens het beleg van de stad, op listige wijze redt. Zij loopt over naar de vijand, brengt het hoofd van de vijandige legeraanvoerder Holofernes op hol en maakt hem daarna een kopje kleiner!

Zowel Artemisia als Diana hadden in hun jonge jaren met seksueel geweld te maken gehad. Diana schilderde haar trauma op terughoudende wijze van zich af. In Artemisia’s  bijbelse moordscènes met Judith en Holofernes spat de boosheid letterlijk en figuurlijk van het doek af! Later werd Diana door haar jaloerse echtgenoot de schilder Agostino Beltrano zelfs vermoord.

Elisabetta Sirani, Judith en het Hoofd van Holofernes, doek, 67 x 109 cm

Na deze dramatische start belanden we met de volgende onderwerpen in romantisch vaarwater. Stair Sainty bood een ‘zoetgevooisd’ romantisch werk Marguerite Gérard aan. Toen ik de stand bezocht was het doek echter al verkocht en weggehangen, maar ik mocht er achter het gordijntje toch nog even naar kijken!

Marguerite Gérard, Souvenir d’Amour, ca. 1801-06, paneel 54 x 43 cm.

Het is een kleine op paneel geschilderde variant van een groter doek dat op de salon van 1801 in Parijs te zien was onder de titel: ‘Deux Jeunes expoux lisant leur correspondance d’amour.  Gérard, leerde de fijne kneepjes van het vak van haar zwager Jean-Honoré Fragonard. Zij exposeerde haar werk sinds 1799 met succes op de Salon van Parijs, waarna haar naam en faam via prenten werden verspreid.

Bij dezelfde galeriehouder zie je een doek met een jonge bedelaar door Hortense (Haudebourt-) Lescot.

Hortense (Haudebourt-) Lescot, De kleine bedelaar (Le petit Mendiant), 1808-09.

Zowel in het onderwerp als in de dramatische belichting zijn Italiaanse invloeden aanwijsbaar. Haar inspiratie deed Hortense dan ook op in Rome. Deze sympathieke, knappe jongen is niet zomaar een bedelaar; aan zijn hanger is hij  herkenbaar als christen. De zorg voor minder bedeelden, een van de werken van barmhartigheid, werd sinds de Middeleeuwen vaak geschilderd. In deze 19e -eeuwse compositie, wordt de beschouwer door de prominent in het beeldvlak geplaatste jongen, emotioneel aangesproken.

We blijven nog even op de romantische toer bij Brun Fine Art zien we een jonge vrouw die in haar mooie jurk kaas staat te maken.

Marie Victoire Lemoine, Jonge vrouw die kaas maakt, 1802. Doek 116 x 88 cm.

Na eerdere portretten en genrestukken begon Marie-Victoire zich toe te leggen op dit soort ‘alledaagse’ voorstellingen, zoals deze ogenschijnlijk realistische impressie. Wellicht bevat het werk een versluierde betekenis, maar in elk geval weerspiegelt de voorstelling de door Jean-Jacques Rousseau (1712-1778)  gepropageerde levenshouding: terug naar de natuur.  In 1777 liet Marie-Antoinette, echtgenote van koning Lodewijk XVI een landelijk optrekje bouwen met een boerderijtje, waar ze volgens de overlevering het boerenleven ‘naspeelde’. In de gezonde rurale omgeving konden ook haar kinderen wat leren over het buitenleven.  

Uit diezelfde tijd dateert een lieflijk werkje van tijdgenoot Victoria Dubourg, Violen in een pot, dat bij de reeds genoemde galerie van Robilant + Voena in een bijna onzichtbaar hoekje wordt getoond. Aan dit eenvoudige bloemstilleven ligt nauwkeurige observatie ten grondslag. Zij gaf de violen met een losse penseelstreek weer. Het werk is gevat in de originele lijst, waarin de Franse kunsthandelaar Goupil het werk destijds aanbood.

Victoria Dubourg, Violen in een pot, ca. 1870’s. Doek 21 x 27 cm

Het wordt gepresenteerd vanwege haar persoonlijke merites, maar de galeriehouder wil wel even kwijt dat zij de echtgenote was van de befaamde bloemenschilder Henri-Fantin-Latour. Tot 1897 -u leest het goed- hadden vrouwen geen toegang tot de Ecole des Beaux Arts. Na de Franse Revoulutie mochten zij in de kunstcollectie van het voormalige koninklijk paleis, het Louvre, wel de kunst van grote voorgangers bestuderen. Voor een project van Napoleon III, die kopieën van grote meesters in overheidsgebouwen liet hangen, ontving zij in 1866 het bedrag van 800 Francs voor een kopie van Pietro da Cortona’ Maagd Maria en Kind. Tijdens een van haar studiesessies in het Louvre ontmoette ze haar toekomstige echtgenoot. Leuke openingsscène voor een filmscenario!  

Liefhebbers van bloemen en planten kunnen bij Agnews repectievelijk Van der Meij Fine Arts terecht voor stemmige landschappen:

Emilie Mediz-Pelikan, Willows at a Creek, 1895. Doek 65 x 85 cm
Bertha Wegmann (1847-1926), Forest Ferns, 1885, doek 54 x 75 cm

Bertha Wegmann is een van de bekendste Deense kunstenaars van het fin-de-siècle. Ze liet zich inspireren door de Franse impressionisten en de kunstenaars van Barbizon.  

Met Käthe Kolwitz betreden we de twintigste eeuw. Bij W&K-Wienerroither & Kohlbacher zag ik een tekening waar je zomaar aan voorbij zou lopen. Het werk werpt echter licht op haar sociaal geëngageerde levenshouding.

Käthe Kolwitz , Sharpening the Scythe, 1905. Potlood op papier, 506 x 347 mm.

Terwijl veel van haar collega’s de figuratie verruilden voor abstractie, bleef Kolwitz trouw aan de realiteit. Geïnspireerd op eigentijdse- en voorbije oorlogen reflecteert zij in haar werk op het leed en de emoties die deze toen en nu veroorzaakten.  Andere thema’s zijn de strijd om het dagelijkse bestaan, moederschap en -ingegeven door de tragische dood van haar zoon- rouw.

Geschoold als schilder legde zij zich steeds meer toe op grafiek, een medium waarin sociaal onrecht aan de kaak kon stellen. In deze tekening van een figuur die met een verbeten uitdrukking zijn/haar zeis aanscherpt, evoceert zij haar eigen strijdvaardigheid.

In het voorbijgaan signaleerde ik bij Galerie Bijl-Van Urk een Wall of Ladies met werk van vrouwelijke 17e eeuwse kunstenaars. Een Portretstudie van Michaelina Wautier en een Fruitstilleven door Rachel Ruysch. De verpersoonlijking van het gezegde waar een wil is  een weg. Zij presteerde om als moeder van tien kinderen toch een geweldig oeuvre te creëren! 

Galerie Patrice Trigano is ingericht met uitsluitend vrouwelijke kunstenaars. Voor zowel figuratieve- als abstracte 20e eeuwse- en eigentijdse kunst kun je hier terecht. Ik zag een Stilleven van Dora Maar uit 1950, een kleurrijke Wuchernde Kampfnatur van Ursula Schultze-Bluhm uit 1963 en een fascinerende uitstalling van met glazen halfedelstenen versierde dierfiguurtjes van de ceramiste Carolein Smit.

In een doek van Maria Helena Vieira da Silva getiteld Normandie uit 1949 meende ik een abstracte impressie te herkennen van de geallieerde landingen, maar ik had het mis. Samen met de galeriehoudster keek ik even later met een andere blik door een keukenraam naar buiten! Nota bene: de potten en pannen rechts in beeld.

Maria Helena Vieira da Silva, Normandie, 1949. Gouache op doek, 40 x 47 cm.

Peter Harrington haalde alles letterlijk uit de kast: hier mocht ik het uitgebreide archief van Itchell Colquhoun inzien.  Het Archiv of Magical writings and original illustrations, (c. 1958-79). Deze enorme verzameling autografen, occulte geschriften, schetsen en correspondentie vormt een ware fundgrube voor een liefhebber die een Master of monografie over deze belangrijke, doch vergeten Engelse vrouwelijke surrealist wil schrijven! Voor 37.500 pond mocht ik het meenemen.

Via deze laat 19e -eeuwse en vroeg 20e eeuwse werken belanden we tijdens deze virtuele rondleiding in het hier en nu!

Bij Patrick Heide, Contemporary Art zocht ik wederom tevergeefs naar een inmiddels verkocht kunstwerk van Minjung Kim. Toen deze kunstenaar op een regenachtige dag vanuit haar raam naar beneden keek, ontstond de inspiratie voor The Street. Dit werk bestaat uit talrijke met de hand vervaardigde parapluutjes. Ze maakte ze met engelengeduld van flinterdunne laagjes zogeheten fijn Koreaans  Mulberry Hanji papier. De lijntjes zijn voornamelijk ingebrand. Het geheel biedt en betoverende aanblik! Niet alleen in reproductie, maar ook in het echt, want ook hier verkreeg ik toegang tot het rommelkamertje op de stand, waar het werk tijdelijk geparkeerd staat in afwachting van verzending naar de nieuwe eigenaar.

Minjung Kim, The Street, 2023. Gemengde techniek op Mulberry Nanji papier, 180 x 130 cm

Een andere versie van dit werk siert de cover van het voor de TEFAF uitgegeven tijdschrift, waarin je een interview met de kunstenares kunt lezen.

Twee nog recentere van 2024 daterende werken beveel ik graag voor zelfstudie aan. Georgia Russell, Silent Stream V, 2024 uigevoerd in Acryl & gouache op organza, Plexiglas. 50 x 32 x 22 cm.  Te zien bij Galerie Karsten Geve AG.
I cut and slash the paper and play with gradations of shaes, rhythemed by the motions of my incisions, through which light filters in’, aldus de kunstenares Georgia Russell. Deze werkwijze resulteert in een soort luchtspiegeling die het midden houdt tussen de realiteit en een illusie.

Bij Galerie Templon tenslotte zag ik een werk van de Japanse kunstenares Chiharu Shiota een tot in het oneindige doorlopende lijn; waar begint het en waar eindigt het [leven]?

Chiharu Shiota, Endless Line, 2024, Draden op doek. 140 x 160 cm.

Dit en nog eindeloos veel meer is tot en met donderdag 14 maart te zien in Maastricht.  Geen tijd of energie om zelf te gaan kijken? Op de site van de TEFAF vind je alle exposanten en kunstwerken terug. Via de volgende links kunt u op mijn website verder lezen over Caravaggio, Artemisia Gentileschi en haar schilderende vrouwelijke collega’s:  Artemisia Gentileschi en Caravaggio

Link: TEFAF 2024

Oog in Oog. De mensen achter mummieportretten tot en met 20 mei in het Allard Pierson Museum, Amsterdam.

Als de dag van gisteren
Tijdens het eerste blok van de studie kunstgeschiedenis maakte ik kennis met mummieportretten uit het oude Egypte. Ze zijn gevonden in de Fajoem, een oase bij een zoetwatermeer dat gevoed werd door de jaarlijkse overstroming van de Nijl. De hier gevonden funeraire portretten van de welgestelde elite dateren van de Romeinse tijd. Bijna twee millennia na hun overlijden kijken de geportretteerde mannen en vrouwen je fris en onbevangen aan; alsof hun beeltenis nog maar gisteren werd vereeuwigd! Een verbijsterende en mogelijk zelfs schokkende ervaring voor degenen die vandaag naar hen kijken.

Wie waren deze mensen?
De beeltenissen op deze portretten behoren toe aan (afstammelingen van) Griekse en Romeinse kolonisten, die destijds in de Romeinse provincie Egypte woonden en werkten. Ik neem u even mee terug in de tijd. De eerste Grieken vestigden zich daar al in de 8e eeuw v. Chr. gevolgd door nieuwkomers die zich hier in de Hellenistische periode na de verovering van Egypte door Alexander de Grote (332 v. Chr.) vestigden. Toen Octavianus, de latere keizer Augustus, zijn rivaal Antonius en de Egyptische koningin Cleopatra in de Slag bij Actium versloeg werd Egypte in 31 v. Chr. een Romeinse Provincie.

De nieuwkomers brachten hun taal en cultuur mee. Alexandrië groeide uit tot een belangrijke culturele hoofdstad. In de beeldhouwkunst ontstond bijvoorbeeld een samengaan van Faraonische- en Griekse tradities. De Egyptische frontaliteit werd verlevendigd met vloeiende contouren van de Grieks-Romeinse stijl. In de eerste eeuwen van onze jaartelling ontstonden ook de realistische bijna modern ogende mummieportretten die nog tot 25 februari in het Allard Pierson Museum te zien zijn. De tentoonstelling licht niet alleen toe wie zij waren, maar beantwoordt ook de vraag hoe en door wie deze portretten gemaakt werden en waarom.

Portretten worden meestal ‘pro memoria’ gemaakt; ter herinnering aan levende- en ter nagedachtenis van overleden personen. Geschilderde portretten zijn vaak enigszins geïdealiseerd, maar mummieportretten lijken  een grote mate van realisme te vertonen. Dat heeft te maken met de functie. Met het oog op het leven na de dood fungeerde het mummieportret oorspronkelijk als baken voor de ziel bij het terugvinden van het bijbehorende lichaam.  

Op oudere sarcofagen werden algemene portretten aangebracht, maar in Romeins Egypte ontstond het gebruik van realistische dodenportretten. Deze werden aan het ‘hoofdeinde’ van de mummie tussen de windselen aangebracht. Voor de bijzetting in een graftombe bleef de kist nog enige tijd in de woning van de overledene staan. Er zijn mummies bekend waarop kindertekeningen zijn aangebracht. Kennelijk een gebruik dat tegenwoordig navolging vindt. Onlangs zag ik een doodskist waarop kindertekeningen voorzien van teksten waren aangebracht. Een vond ik zowel schokkend als geestig: …laat je niet kisten
Om het leven na de dood te waarborgen werd het lichaam gemummificeerd. Een proces dat zo’n 70 dagen duurde. Eerst werden de organen verwijderd, daarna werd de overledene in een bad met natron gelegd. Zo werd het vocht aan het lichaam onttrokken. Daarna werd het lijk met hars en/of bijenwas bedekt en in doeken gewikkeld in een grafkist gelegd. Op de windselen, waarvan je in de tentoonstelling ook enkele voorbeelden ziet, werden spreuken uit het dodenboek -een reisgids voor het hiernamaals- en afbeeldingen van Osiris, de god van het dodenrijk aangebracht.

Realisme 

Portret van Ammonius, 225-250 n. Chr.. Linnen, beschilderd in encaustiek techniek.
Foto Marina Marijnen

In antwoord op de vraag hoe gelijkend deze portretten zijn is wel gesuggereerd dat de kunstenaars gebruik maakten van sjablonen, die zij met een persoonlijk toetsje individualiseerden. Staand voor het portret van een knappe man met baard kan ik daar nog wel in meegaan. Hij lijkt op het ‘portret’ van de apostel Petrus dat ik ooit zag in het Catharinaklooster in de Sinaï. Maar zou het naar een sjabloon vervaardigde portret van Ammonius (225-250 n. Chr.) slechts door toevoeging van een paar afstaande oren geïndividualiseerd zijn? Dat geloof ik niet. Met zijn indringende blik, welgevormde mond en mooie kin met knikje heeft hij in mijn ogen geen algemeen, maar veeleer een specifiek eigen voorkomen.
Dat geldt eveneens voor het uit de late 2e eeuw daterende portret van een man die de wereld met een enigszins verschrikte gelaatsuitdrukking tegemoet blikt. Ook de beeltenis van een lieflijke jonge vrouw uit de vroege 2e eeuw maakt een heel persoonlijke indruk op mij.

Portret van een jonge vrouw, 120-130 n. Chr. Paneel beschilderd in encaustiek techniek. Foto Marina Marijnen.

Encaustiek
De levendige uitstraling van de geportretteerden werd, afhankelijk van de vaardigheid van de portrettist, mede bereikt door de toegepaste schildertechniek. Bij de zogeheten encaustiek worden pigmenten opgelost in verwarmde bijenwas. Omdat het verkregen mengsel vrijwel direct stolt moest de schilder snel te werk gaan, resulterend in een levendig, welhaast impressionistisch effect. De tools die de schilders hierbij hanteerden en monsters van de talrijke pigmenten zijn in de tentoonstelling te zien. Wie waren deze schilders? Meest anonieme slaaf gemaakten. Van een enkeling is de naam bekend: Serapion en Demetrios, die waarschijnlijk in Alexandrië werkzaam waren. Verschillende mummieportretten zijn op een drager van linnen aangebracht, maar de meeste werden op hout geschilderd. In de expositie zie je voorbeelden van de gebruikte houtsoorten. Het uit Europa geïmporteerde lindenhout was wegens de gladde structuur favoriet.                                                                          
Soms voegde de schilder attributen aan het portret toe, terwijl sieraden en lauwerkransen met bladgoud -symbool van de eeuwigheid- werden aangezet.  De presentatie wordt verlevendigd met archeologische vondsten van velerlei aard: reliëfs met grafscènes, godenbeeldjes, sculptuurtjes van bepaalde beroepen, kinderspeelgoed, sieraden en munten en voor de liefhebbers: tekstfragmenten op papyrus met informatie over alle mogelijke transacties.

De geportretteerden zien er opvallend jeugdig uit. Zouden zij allen jong zijn gestorven? De herinnering aan een dode wordt tegenwoordig vaak levend gehouden met een foto van de overledene in een jongere versie van zichzelf. De in overlijdensberichten veelgebruikte wens … ‘herinner mij in de stralende zon, … toen ik alles nog kon’… lijkt ook in het oude Egypte te hebben bestaan.

De geportretteerden in de fajoemportretten zijn en face in beeld gebracht; de ogen stevig gefixeerd op de beschouwer, aldus Bianca Stigter in de NRC van 4 januari 2024. In literatuur, waarin deze portretten als voorlopers van de orthodoxchristelijke iconen worden besproken, wordt deze blik echter anders uitgelegd. De overledenen richten de blik over onze hoofden heen op een voor ons nog onzichtbare wereld. Bij deze explicatie moest ik denken aan de woorden uit 1 Korinthiërs 13: …’Nu immers kijken wij door middel van een spiegel in een raadsel, maar dan zullen wij zien van aangezicht tot aangezicht’
Het woord raadsel lees ik ook in een citaat van de Britse kunst criticus John Berger: …’The fayoum portraits touch us, as if they have been painted last month….Why? That is the riddle’… Maar zo raadselachtig is het niet. Mensen van toen en nu haken allen aan het leven en zijn gehecht aan de mensen met wie zij dat leven delen. Door het levensechte mummieportret bleven ze letterlijk en figuurlijk nabij. Eenmaal in het graf kon de ziel het lichaam van de overledene door het realistische portret moeiteloos terugvinden.

De tentoonstelling besluit met informatie over de huidige stand van onderzoek. Sinds de Fajoemportretten na 1887 beschikbaar kwamen, werden deze met kennersblik onderzocht. De onderzoekers van het zogenoemde APPEAR project (Ancient Panel Painting Examination, Analysis and Research) en het onderzoeksproject Face tot Face staan tegenwoordig moderne wetenschappelijke methodes ten dienste. Zoals de RIS (Reflectance Imaging Spectroscopie), waarmee onder de verflagen kan worden gekeken en (macro) röntgenfluorescentie (XRF), waarbij een portret met röntgenstralen wordt onderzocht.

Link: Allard Pierson Museum

Frisse Wind; Impressionisme van het Noorden. Tot 6 mei in Singer Laren.

Peder Severin Krøyer, Anna Ancher en Marie Krøyer op het strand van Skagen , 1893

Na de succesvolle tentoonstelling La Grande Bleu is het alweer feest in Singer Laren. Tijdens de goed bezochte opening van Frisse Wind gaf conservator Anne van Lienden een sprankelende inleiding over de hoofdrolspelers in de expositie, die in samenwerking met het Museum Kunst der Westküste en het Landesmuseum Hannover tot stand kwam.

Evenals hun Franse en Nederlandse kunstbroeders gaven de impressionisten van het Noorden de door hen waargenomen wereld met vlotte, kleurrijke penseelstreken weer. Vergelijkbaar met de toets van Claude Monet, Jan Hendrik Weissenbruch en Johan Barthold Jongkind, maar toch anders!

De benaming van de stroming waartoe de nu getoonde werken gerekend worden begon als scheldwoord. Zo’n 150 jaar geleden gooide een groep Franse kunstenaars het roer om. In plaats van landschappen en portretten in academische stijl brachten Claude Monet, Auguste Renoir, Berthe Morisot, Alfred Sisley, Camille Pissarro en anderen hun onderwerpen met snelle toets in beeld. Traditionele regels ten aanzien van kleur en perspectief werden losgelaten. Het effect van licht speelde een grote rol in hun werk.  Toen zij niet werden toegelaten tot de officiële Salon organiseerden deze modernisten in 1874 een eigen tentoonstelling in de studio van de destijds bekende fotograaf Nadar. Kunstcriticus Louis Leroy vond hetgeen hij daar zag maar niets. Afgaande op een doek met een vage weergave van een zonsopgang door Claude Monet getiteld Impression Soleil Levant, bestempelde Leroy de exposanten als de impressionisten. En dat was niet als compliment bedoeld. De negatieve publiciteit had evenwel een aanzuigende werking. Zo’ n 3500 nieuwsgierige bezoekers hadden er 1 Franc voor over om deze vreemde schilderijen te mogen zien!
Buitenlandse kunstenaars waren wel oprecht geïnteresseerd in deze nieuwe stijl. Al in 1880 was werk van Franse impressionisten in de Hamburgse Kunsthalle te zien. Max Liebermann, Max Slevogt en Lovis Corinth, die de academische regels eveneens loslieten, waren enthousiast.

Het duurde nog even voor het publiek de creaties van deze nieuwlichters kon waarderen, maar in de late 19e en vooral 20e eeuw veroverden de impressionisten de kunstwereld. Niet alleen in Frankrijk en Nederland, maar ook in Denemarken en Duitsland. In de vroege 20e eeuw waren Franse impressionisten al in Duitse musea te zien. Ook de kunstverzameling van Keizer Wilhelm II telde in 1908 al werken van Cézanne, Toulouse-Lautrec, Dégas en Monet.

Alles in de wind
Bijzonder leuk is Max Liebermanns letterlijk en figuurlijk met vaart geschilderde impressie van een vrouw die op een winderige dag de was ophangt.

Max Liebermann (1847-1935) Was drogen – De bleek 1890, Olieverf op paneel 26,5 × 37,5 cm Museum Kunst der Westküste, langdurig bruikleen uit particulier bezit

In de met frisse kleuren geschilderde tentoonstellingszalen is te zien hoe deze Noorderlingen en hun Nederlandse collega’s zich lieten inspireren door thema’s als Licht, Land, Stad, Strand, Reizen en Winter.                                                                      

Behalve doeken van Johan Barthold Jongkind, Anton Mauve, George Hendrik Breitner en Jan Toorop ziet de bezoeker werk van Fritz Mackensen en de reeds genoemde Duitsers. Denemarken is vertegenwoordigd door Anna en Michael Ancher, Peder Severin Krøyer en Viggo Johansen. Elke nationaliteit heeft haar eigen klankkleur. Terwijl de Franse impressionisten vooral in lichte, zonnige tinten werkten, hanteerden de Nederlanders een meer gedempt, soms zelfs somber palet. Het werk van de Noorderlingen is licht van kleur en vaak voorzien van een zweempje blauw. De typische tint van de Deense hemel na zonsondergang en voor het vallen van de avond; het zogeheten blauwe uur.  

Het is goed te zien in het campagnebeeld van de tentoonstelling. Het portret van twee op de rug geziene vrouwen die, niet bezorgd om de zomen van hun japon, langs de vloedlijn wandelen. In 1893 portretteerde Peder Severin Krøyer zijn echtgenote Marie en haar vriendin de kunstenares Anna Ancher tijdens een verblijf op Skagen. Ze waren in deze stad op het noordelijke puntje van Jutland neergestreken om de lokale vissers te schilderen. Het blauw van de lucht en dat van het water, gaat welhaast vertigo veroorzakend in elkaar over. In de japonnen van de dames – welke tint hebben die eigenlijk? – tovert Krøyer met kleur!

Bijzonder is ook de combinatie van dat blauwe uur met de vuurgloed op de gezichten van de figuren in Laurits Tuxens Sint-Jansvuur op het strand dat hij in 1920 eveneens op Skagen schilderde.

Laurits Tuxen (1853-1927) Sint-Jansvuur op het strand van Skagen 1920 Olieverf op doek 110 × 88 cm Museum Kunst der Westküste

Licht en wat dat element doet met kleur is in in de eerste zaal op alle mogelijke manieren te zien. Door de in dialoog gepresenteerde werken laten de Duitse, Deense en Nederlandse meesters zich goed vergelijken. In een typisch Hollands Polderlandschap met molens van Jan Hendrik Weissenbruch raakt de zon de wolken, die in het water worden weerspiegeld, licht aan. Het is een mooi voorbeeld van de invloeden van de School van Barbizon en het Franse impressionisme die Nederland rond 1870 bereikten. Vanuit Parijs brachten Jozef Israëls en andere schilders van de Haagse School ze mee naar huis. In hun poging om een indruk of stemming op het doek te vangen waren zij vooral geboeid door wisselende atmosferische omstandigheden. Daarvan getuigt ook George Hendrik Breitners weergaloze impressie van het natte plaveisel van de Dam met de Nieuwe Kerk uit 1891.

Weissenbruch verwoordde het zo: …’Licht en lucht: dat is de kunst! Ik kan in mijn schilderijen, vooral in de luchten, nooit genoeg licht brengen’…    

Schetsmatige impressies
De stijl van de Nederlandse impressionisten werd geleidelijk aan steeds schetsmatiger. Interessant is het onderlinge contact tussen de Nederlandse, Franse, Duitse en Deense kunstenaars. Jozef Israëls introduceerde Max Liebermann bijvoorbeeld in Laren. En ook Jan Toorop speelt een verbindende rol. Uit de vaste collectie van het museum ziet de bezoeker verschillende doeken met paarden en het lieflijke meisje op klompen, dat in 1897 onder hoge bomen van de Larens Brink naar school liep. Het zonlicht valt, goed waargenomen, door het bladerdak op haar gezicht haar schort en het pad.

Max Liebermann Lopend meisje, 1897

In de expositie worden meer schilderijen getoond die in het kunstenaarsdorp Laren en omstreken tot stand kwamen, zoals de kleurrijke impressie van een Blaricumse boer door Co Breeman. David Schulmans Boerderij in de sneeuw dat in de laatste aan het thema winter gewijde zaal te zien is, ontstond eveneens in Laren. Deze winkelier van schilders benodigdheden aan de Larense Brink nam in 1915 niet onverdienstelijk zelf het penseel ter hand.

David Schulman (1881-1966) Boerderij in de sneeuw, 1915, Olieverf op doek, 52,5 × 72,5 cm Singer Laren

Ook Henry William Singer Jr. de stichter van het Singer Museum kreeg een soortgelijke aanvechting.  Van zijn hand ontdekte ik een Sisley-achtige impressie van de inmiddels onherkenbare tuin van Villa de Witte Zwanen. Singer was geïnspireerd door de tuinschilderijen van de zogeheten Givernisten, die hun ideeën opdeden in de tuin van Claude Monet in Giverney.  
Liefhebbers van groen kunnen in deze expositie hun hart ophalen. Max Liebermann gaf in 1914 met pasteuze toets een welhaast expressionistische impressie van zijn moestuin aan de Wannsee nabij Berlijn. Wie de film Conspiracy zag, gefilmd in een prachtige buitenplaats aan de Wannsee krijgt bij het lezen van deze plaatsnaam wellicht een inktzwarte herinnering. De top van de SS kwam hier bijeen om het ‘Jodenvraagstuk’ te bespreken. Lovis Corinth gaf een nog onstuimiger, woest geschilderde impressie van zijn tuin aan de Walchensee in Beieren, een locatie die minder beladen herinneringen genereert.

1.Max Liebermann (1847-1935) De moestuin in Wannsee naar het noordoosten c. 1929, Olieverf op doek 40 × 50,5 cm Museum Kunst der Westküste
2.Lovis Corinth (1858-1925) Tuin in Urfeld am Walchensee 1923 Olieverf op lindenhout |32,6 × 44,2 cm Landesmuseum Hannover

Het heerlijke portret van een Meisje met zonnehoed situeerde Jo Koster in 1911 voor het decor van een op Vincent Van Goghs tuin van Daubigny geïnspireerde achtergrond. Jo Koster is naast Anna Ancher en Arina Hugenholz een van de weinige vrouwelijke exposanten. Nadat zij de zogenoemde ‘damesschilderklas’ aan de Rijksacademie in Amsterdam had doorlopen begon Arina Hugenholz op advies van Mauve in de openlucht te tekenen. Getuige het idyllische Kinderen aan een hek sloeg zij deze raadgeving niet in de (frisse) wind.  

Arina Hugenholtz (1848-1934) Kinderen aan een hek onged. Olieverf op doek 36 × 46 cm, Singer Laren

Karl Hagemeister tenslotte zoemt in zijn letterlijk en figuurlijk bedwelmende Witte Papaver uit 1881 in op een uitsnede, waarin hij de natuur, zonder menselijke figuren, de hoofdrol geeft.  

Strand- en zeegezichten
Talrijk zijn impressies van Hollandse en Deense strand- en zeegezichten. We keren nog even terug naar Skagen waar Laurits Tuxen in 1908 een betoverende impressie van de zee vastlegde.  In zijn recensie in de NRC van 18 januari jl. noemt Gijsbert van der Wal deze Frisse dag in Juni het mooiste schilderij op de tentoonstelling. Een werk om lang bij stil te staan en dan, heel geestig verwoord: …’als de suppoost even niet kijkt, in weg te zwemmen’… En inderdaad: de branding is zo natuurgetrouw weergegeven dat je er in zou willen duiken!

Laurits Tuxen (1853-1927) Frisse junidag op Skagen 1908 Olieverf op doek 46 × 64 cm Museum Kunst der Westküste

Enkele bekende strandgezichten uit de eigen collectie van Singer Laren zijn ook present, zoals mijn favoriete doek van Ferdinand Hart Nibbrig, waarin hij met pointillistische toets een betoverende impressie geeft van Zeeuwse meisjes in de duinen van Zoutelande. Heel anders van toon en stijl is de schetsmatige impressie die Max Liebermann rond 1899 geeft van badende jongens in Zandvoort. Bijzonder leuk is zijn met schwung geschilderd partijtje tennis op een Noordzeestrand. Een sport die, destijds nog maar net uit Engeland overgewaaid, ook door dames van stand werd beoefend. Wat zullen ze het onder hun hoeden en lange japonnen warm gehad hebben!

Verrassend is een klein schetsmatig strandgezicht met een enkel figuurtje in de branding en aan de horizon het silhouet van de Pier van Scheveningen. Met enig ongeloof ontwaar ik in rood de signatuur van niemand minder dan Kandinsky!  

Wassily Kandinsky (1866-1944) Scheveningen – Strand 1904 Olieverf op doek op board | 23,7 × 32,7 cm Museum Kunst der Westküste

Onder de noemer Stad valt een in grijs en okertonen geschilderd stadsgezicht van Frankfurt op. Beetje saai misschien, maar met het hondje dat de boomstam links als pispaaltje gebruikt, voorzag Max Slevogt het werk van een anekdotisch detail.  

Max Slevogt (1868-1932) Gezicht op Frankfurt, 1911, Olieverf op doek 64,5 × 74,4 cm Landesmuseum Hannover, langdurig bruikleen van de stad Hannover

Van zijn hand zie je ook een bijzonder goed getroffen impressie van een meisje dat in de dierentuin stilstaat bij het leeuwenverblijf. Door het lage standpunt waarmee de schilder de scène in beeld brengt wordt het machtige voorkomen van de koning der dieren, zelfs in liggende houding, benadrukt!  

Max Slevogt (1868-1932) Meisje voor de leeuwenkooi , 1901 Olieverf op doek54,5 × 81,5 cm Landesmuseum Hannover

Ook het thema reizen komt aan bod. Door de aanleg van de spoorwegen werden velerlei gebieden voor reizigers en kunstenaars bereikbaar. Op pittoreske plekken als Laren, Worpswede in Noord-Duitsland en het Deense Skagen ontstonden kunstenaarskolonies.  

In de tentoonstelling brengt het spoor de bezoeker niet alleen daar, maar ook in Amsterdam, Frankfurt, Berlijn, Rome, Pompeï en Zuid-Frankrijk. Vandaar stak Hart Nibbrig zelfs over naar Algerije. Het landschap dat daar in 1905 ontstond was in de vorige tentoonstelling La Grande Bleu ook te zien. 

Het kompas van Louis Apol wees in tegengestelde richting. Een monumentaal doek met een Noors Fjord herinnert aan de Poolexpeditie waar Apol in 1880 aan deelnam.

Louis Apol (1850-1936) Een Noors fjord c. 1880 Olieverf op doek 80 × 121,5 cm Museum Kunst der Westküste

Het laatste thema van de tentoonstelling, Winter, sloot tijdens de opening toepasselijk aan bij de actuele weersgesteldheid van die dag. Hier zie je sneeuwlandschappen van Anton Mauve, Willem Witsen en een knisperend op de 17e -eeuwse wintergezichten van Avercamp geïnspireerd doek met ijsvermaak door Johan Barthold Jongkind. Het doek, waarin hij de houding van de schaatsers goed getroffen heeft en waarin je zelfs heel geestig, een figuur onderuit ziet gaan, is een bruikleen van Museum Kunst der Westküste.

Johan Barthold Jongkind (1819-1891) Schaatsers bij Maassluis , 1866 Olieverf op doek,
33,5 × 51 cm Museum Kunst der Westküste

Bekijk na het zien van Frisse Wind de monumentale met brede toets opgezette Zeegezichten van Jochen Hein in de Van den Brink Galerij. Impressies van een nu eens woest kolkende- en na de storm weer tot rust gekomen gladde zee. De schilder nodigt te kijker uit om de zeegezichten op je netvlies te ontvangen en de beelden in je hoofd af te maken.

Link: Singer Laren, Frisse wind

Ai Weiwei; In search of Humanity. Tot en met 3 maart in de Kunsthal Rotterdam.

In 2021 publiceerde Ai Weiwei zijn vuistdikke memoires: 1000 jaar Vreugde en Verdriet. Ik kreeg het boek als kerstcadeau en was vanaf de eerste bladzijde onder de indruk. In pakkend taalgebruik vertelt Weiwei -Ai is zijn achternaam- niet alleen over zijn eigen leven, maar ook over dat van zijn (groot)ouders en de politieke en sociale ontwikkelingen van China in de periode voorafgaand aan en volgend op de Revolutie van 1911.

Bij het lezen van de lotgevallen die Ai Weiwei, zijn ouders en miljoenen Chinezen ten deel vielen rijzen de haren je te berge! Wanneer een waarzegger na de geboorte van Weiwei’s vader Ai Qing voorspelt dat de boreling veel onheil zal brengen, besteden de ouders zijn (op)voeding uit aan een arme boerenvrouw. Zo hopen ze de voorspelde ellende buiten de deur te houden. Slechts af en toe mocht hun zoon thuiskomen. De relatie met zijn ouders is nooit meer goed gekomen. Ai Qing ontwikkelde zich tot een van China’s meest invloedrijke dichters. Enige tijd was hij zelfs een vertrouweling van Mao Zedong. Tijdens de zogeheten Culturele Revolutie tussen 1966-1976 viel Ai Qing echter in ongenade. Samen met zijn zoon Weiwei werd Qing naar een ballingsoordoord met de weinig hoopgevende bijnaam Klein Siberië gestuurd. De expositie begint met objecten die aan die tijd herinneren. Zoals een met bont beklede schep die verwijst naar het zware handwerk dat de fijnbesnaarde dichter en andere intellectuelen in de heropvoedingskampen moesten verrichten. 

Ai Weiwei Neolithic Vase with Coca-Cola Logo (1994) Pottery and paint, ø 40 × 31 cm Private collection Photo Albertina, Vienna, Lisa Rastl and Reiner Riedler © 2022 Ai Weiwei

Het gebruik van alledaagse tot (anti)kunst opgewaardeerde objecten in de eerste tentoonstellingszaal zijn geïnspireerd op de ready-mades van Marcel Duchamp. De iconische neolithische kruik waarop Weiwei het logo van Coca-Cola aanbracht is hier te zien, alsook het gefotografeerde drieluik, waarin hij een soortgelijke archeologische vondst uit zijn handen laat vallen. Een daad van protest tegen de van overheidswege doorgevoerde vernietiging van de cultuur erfgoed van voorgaande machthebbers. Zoals de afbraak van de Hutongs, de oude volkswijken van Sjanghai en Beijing.

In dat licht moeten ook de installatie Voeten (Boeddha) in de volgende zaal worden gezien; Een reeks van ca. 1500 jaar oude, kapotgeslagen Boeddhabeelden, waarvan alleen de sokkels zijn overgebleven.  

Protest 
In de Siberische lotgevallen van vader en zoon Ai ligt de kiem van het latere protest dat Ai Weiwei in zijn way of life en werk laat horen en zien. Deze kritische levenshouding wordt gevoed met kunst- en levenslessen die hij in Amerika opdeed en ervaringen tijdens reizen naar onheilsplekken als het strand van Lesbos in 2016. De als traumatisch ervaren gevangenneming op het vliegveld van Beijing heeft een prominente plek in zijn leven. Beschuldigd van belastingfraude belandde hij in 2011 in een Chinese gevangenis. Gedurende 81 dagen volgden twee bewakers 24 uur lang al zijn handelingen. Als inloopinstallatie is de gevangeniscel op ware grootte gereconstrueerd. In vier grote kijkdozen heeft Ai Weiwei verschillende scènes uit zijn leven achter de tralies nagebouwd. Door een venstertje krijgt de bezoeker een beklemmend indruk van de verregaande inbreuk op zijn privacy; de bewakers staan naast zijn eettafel; naast zijn bed en naast zijn WC.  

Als mensenrechtenactivist en strijder voor vrijheid van meningsuiting benut hij alle middelen om zijn protest te ventileren. Als beeldend kunstenaar, maar ook als architect en filmmaker stelt hij velerlei vormen van onrecht, niet alleen in China, maar ook elders aan de kaak. In een reeks foto’s met bekende gebouwen als het Witte Huis en de Eifeltoren, die hij als symbolen van oude macht beschouwt steekt hij zijn middelvinger op.

Ai Weiwei, boom en Circle of Animals / Zodiac Heads (Gold) (2010), Foto Marina Marijnen

Met replica’s van de dierenkoppen van het oude, door de Engelsen verwoeste Zomerpaleis vraagt Weiwei zich af of deze wel tot Chinees erfgoed gerekend kunnen worden. De oorspronkelijke bronzen koppen sierden een fontein van het door de Jezuïeten gebouwde paleis. De combinatie van deze goudkleurige op de Chinese dierenriem geïnspireerde koppen en de vertaling daarvan in miljoenen legoblokjes, levert gerangschikt rond een kale boom, een adembenemend schouwspel op. De van 2010 daterende Tree is opgebouwd uit delen van oude bomen, die in China gerooid werden om plaats te maken voor nieuwbouw. In de tentoonstelling over het leven van Boeddha was deze in de winter van 2018-2019 ook in de Amsterdamse Nieuwe Kerk te zien. Verwijzend naar de Bodhi boom, waaronder prins Siddhartha Gautama, de latere Boeddha, verlichting vond.  

Slachtoffers van oorlog en corruptie 
Weiwei is erg begaan met slachtoffers van oorlog en migratie. Als banneling en vluchteling weet hij wat het is om je nergens echt thuis te voelen. Een legowerk naar de foto van het driejarige Syrische jongetje dat in 2015 aanspoelde op de Turkse kust bracht wereldwijd een schok teweeg. Met een foto en legowerk van zichzelf liggend in dezelfde houding als het Syrische kind, vraagt Weiwei aandacht voor het lot van vluchtelingen èn bekritiseert hij het vluchtelingenbeleid in Europa.

Ai Weiwei, naar de dood van Murat, Legoblokjes, 2018, Foto: Marina Marijnen

Rond een glazen bol stapelde Weiwei een berg op het strand van Lesbos achtergelaten reddingsvesten. Zal de glazen bol het antwoord geven op de vraag wat er van al die vluchtelingen terecht zal komen?

Achter de op het eerste gezicht prachtige slang die langs het plafond van de Kunsthal kronkelt schuilt nog meer leed. Het zuidwesten van China werd in 2008 getroffen door een aardbeving met de kracht van 7,9 op de schaal van Richter. Negentigduizend mensen vonden de dood, waaronder 5197 kinderen. In een video legde Weiwei het verdriet van de ontredderde ouders en familieleden van de omgekomen kinderen vast. Met de uit honderden rugzakjes samengestelde slang brengt Ai Weiwei de corruptie van plaatselijke machthebbers onder de aandacht.

Ai Weiwei, Slang van rugzakjes in Kunsthal Rotterdam Foto: Marina Marijnen

Hij houdt hen verantwoordelijk voor de bouw van slechte, niet aardbeving bestendige scholen, waar slechts een hoop verwrongen staal, getoond onder de titel Forge, van over is. Aan de wand hangen, als een verstild in memoriam, de lijsten met de namen, leeftijden en scholen van de omgekomen kinderen.

Ai Weiwei, I Can’t breathe, legoblokjes, © Ai Weiwei Foto; Marina Marijnen

‘Spelend’ met onschuldige legoblokjes vraagt Ai Weiwei ook aandacht voor andere misstanden. Toen de Deense fabrikant geen lego wilde leveren voor Weiwei’s politieke doeleinden bood een wereldwijde inzameling uitkomst. Daarmee creëerde Weiwei een kunstwerk waarin hij de in 2018 vermoorde Saoedische journalist Jamal Khashoggi en de in 2020 vermoorde zwarte arrestant George Floyd memoreert. Hun laatste woorden lichten in het Arabisch op tegen een groene ondergrond: I can’t breath. Een pleidooi voor vrijheid van meningsuiting. Ook de selfie, genomen bij zijn arrestatie in 2011, bouwt hij onder de titel Illumination, in legoblokjes na.

In het werk van Ai Weiwei is naast alle ernst soms ook plaats voor humor. In een op ware grootte nagebootst werk van Peter Paul Rubens heeft hij het mollige cherubijntje heel geestig, vervangen door een Pandabeertje. Louter voor de lol, of schuilt hier ook een militante betekenis achter?

Als een onopgemerkte toeschouwer volgt de Panda de Verkrachting van de dochters van Leucippus. Met dit onderwerp, dat Rubens ruim 400 jaar eerder schilderde, sluit Weiwei aan bij de actualiteit.

Ai Weiwei, Untitled after Rubens, LEGO, 2020. Foto: Marina Marijnen

Of humor bij het ontstaan van een vloer bedekkende lading zonnebloempitten ook in het spel is weet ik niet, maar ongeloof over de ontstaansgeschiedenis en een glimlach daarbij strijden om voorrang. Het persbericht meldt dat Ai Weiwei met zijn Sunflower Seeds uit 2010 het Made in China mantra uitdraagt. De meer dan honderdduizend met de hand geverfde porseleinen zonnebloempitten verwijzen naar de onderdanen van Mao Zedong, die zich, als een zonnebloem op de zon, naar hem toewenden.

Dit was slechts een greep uit de 120 werken: culturele readymades, schilderijen, sculpturen, installaties, lego-werken, foto- en videokunst waarmee de Rotterdamse Kunsthal tot en met 3 maart een overweldigend overzicht biedt van het multitalent Ai Weiwei.                                                  
Terwijl ik dit schreef publiceerde de NRC in de weekendeditie van 30/31 december een interessant essay door Garrie van Pinxteren. Met ingang van 1 januari 2024 verlaat zij haar post als correspondent in Bejing. Haar woorden sluiten naadloos aan bij de ervaringen van Ai Weiwei. In veertig jaar zag zij China opener worden en weer dichtgaan. ... ‘In het China van nu is de politiek hard, cynisch en zijn de mensen onvrij; china is een land waaruit alle zuurstof is verdwenen’…

Link Kunsthal Rotterdam

Link Artikel van Gary van Pinxteren in NRC

Het Jaar 1000; Nederland in het midden van de Middeleeuwen. Tot en met 17 maart in het Rijksmuseum van Oudheden.

Bij een tentoonstelling in het RMO denk je wellicht eerder aan het oude Egypte, Griekenland of Rome dan aan de Middeleeuwen. Archeologen verdiepen zich echter ook in latere periodes. In deze expositie wordt het belang van de oudheidkunde onderstreept: de kennis uit verschillende geschreven teksten wordt gestaafd en aangevuld met tal van archeologische vondsten.                                            
‘Het Jaar 1000’ brengt een ontbrekend hoofdstuk uit de geschiedenis van ons land in beeld. Na de Karolingische Renaissance ten tijde van Karel de Grote (ca. 747-814) bleven de bladzijden van het geschiedenisboek van ons land onbeschreven. Pas met het aantreden van de Hollandse en Vlaamse graven wordt de draad rond ca. 1100 weer opgepakt. Voor die tijd werd echter ook al geschiedenis geschreven. Over die tussenliggende periode, de tiende en de elfde eeuw die in de ‘Canon van Nederland’ ontbreekt, gaat het tot en met 17 maart in de zalen van het RMO. In het persbericht wordt de tentoonstelling aangeprezen als een winterreis naar het midden van de Middeleeuwen. Vergezeld van ijzingwekkende geluiden worden op de muur van de laatste zaal, letterlijk als een teken aan de wand, citaten uit de zogeheten Annalen van Egmond geprojecteerd:  

999. Terraemotus factus est permaximus: cometes apparuit ….

…‘In het jaar 999 zijn veel wondertekens gezien. Er vond een enorme aardbeving plaats. Een komeet verscheen...’

Sterrenregen met komeet | © Shosho Still uit een van de AV-projecties op de tentoonstellingswanden

De laatste woorden brengen mij 24 jaar terug in de tijd: de mensheid stond op de drempel van het tweede millennium. Nog maar kort tevoren verscheen de komeet van Halley aan het firmament. Midden in een koude winternacht stond ik naar dit magische astrologische fenomeen te kijken. Ik moest denken aan de magiërs uit het kerstverhaal die (misschien wel) deze ster volgden op weg naar Bethlehem. Als kleine jongen had mijn grootvader de komeet in 1910 ook gezien. Wat hij mij daar lang geleden over vertelde, zag ik in 1986 met eigen ogen. Volgens de berekeningen komt Halley in 2061 weer langs. Misschien denkt mijn kleinzoon dan terug aan de verhalen van zijn grootmoeder….

Eindtijd
Bij het naderen van het jaar 1000 waren velen ervan overtuigd dat de wereld zou vergaan. Deze zogeheten eschatologische verwachtingen werden gevoed door Bijbelteksten die daar volgens theologen heel duidelijk over waren. In Openbaring 21: 2 e.v. wordt gesproken over het einde van het duizendjarig koninkrijk. Na het Laatste Oordeel zullen met een nieuwe hemel en een nieuwe aarde betere tijden aanbreken. Velen wachtten verheugd- anderen in doodsangst de vervulling van deze profetie af. Er gebeurde echter niets!

Duizend jaar later herhaalde de geschiedenis zich. Oorlogen, natuurrampen en hongersnood werden door doemdenkers in 1999 gezien als de voorbodes van het naderende einde van de wereld. Actuele wereldgebeurtenissen kwamen in veler ogen overeen met de profetieën in het Bijbelboek de Openbaring.

Deze keer hadden sceptici de overhand; anderen wachtten het moment gespannen, maar in het volste ‘godsvertrouwen’, slapend of wakend af. De morgen van 1 januari van het jaar 2000 bleek in niets af te wijken van andere ochtenden. In haar boek Educated doet Tara Westover, de afvallige dochter van Jehova getuigen, op indrukwekkende wijze verslag van haar vaders teleurstelling.

Onder de noemer Party like it’s 999 wordt in de tentoonstelling aandacht aan de eindtijd besteed. Bij het googelen van deze slogan ontdekte ik op de site van The British Library een leuke geïllustreerde uitnodiging voor een vroegmiddeleeuwse feest. Met slechts één karakter verschil verscheen ook een song van popzanger Prince op het beeldscherm: Party like it’s 1999.

Virtuele tijdreis                                                                                        
Voorafgaand aan dit laatste hoofdstuk maakt de bezoeker van de tentoonstelling een virtuele reis door de tijd. Tussen de opgegraven dagelijkse gebruiksvoorwerpen ligt een fragment van een houten bed, aan de hand waarvan een fraaie reconstructie is gemaakt. Bij het zien van dit comfortabele meubel is de wereld van 1000 jaar geleden ineens niet zo’n ver-van- mijn-bed show meer!                                       
De vorming van het landschap van Nederland wordt uitvoerig belicht. Zompige gebieden worden op last van de bisschop van Utrecht of een lokale kasteelheer ontgonnen. Dijken worden aangelegd en veen wordt als brandstof afgegraven. Water was (en is) er in deze streken in overvloed. In de expositie trekken twee langwerpige in Friesland gevonden botten mijn aandacht. Het zijn de voorlopers van de doorlopers uit mijn jeugd. Met deze zogeheten glissen gemaakt van een middenvoetsbeen van een rund of paard, kon je op het ijs ook uit de voeten! 

Het menselijk ingrijpen had grote gevolgen voor de populatie van zowel mens als dier.

Nederlands landschap ‘Het jaar 1000’ Still uit een van de AV-projecties op de tentoonstellingswanden © Shosho

Dit wordt niet alleen door objecten geïllustreerd, maar ook in op de wand geprojecteerde animaties. In deze door OPERA Amsterdam ontworpen ogenschijnlijk statische impressie van het toenmalige landschap, doemen plotseling wilde zwijnen en een bruine beer op. Elders zwoegen paard en wagen moeizaam een heuvel op. Verderop houdt een eland plots waakzaam stil, terwijl in de lucht enkele blaadjes van de bomen dwarrelen. Met het verdwijnen van hun habitat zijn de eland en de beer uit onze streken vertrokken.

Door de landwinning en verbeterde landbouw maakte de bevolking een groeispurt door. Op taalkundig gebied had dit ook gevolgen. Van de drie hoofdtalen die rond 900 in onze streken werden gesproken overvleugelt het Oudnederlands vanaf het jaar 1000 geleidelijk aan het Oudfries en Oudsaksisch.

Onze streken maakten destijds deel uit van het Heilige Roomse Rijk; de bisschop van Utrecht zwaaide hier de scepter. Van de hoogtijdagen van Utrecht als bisschopsstad getuigen de codices uit Museum Catharijneconvent, waarvan de banden, uit piëteit voor de kostbare inhoud -het evangelie- met goud en kostbare edelstenen versierd zijn. De Ansfridus- en Bernulfuscodex maakten in de middeleeuwen deel uit van de Utrechtse Domschat.

Boekband van goud: Evangelistarium, Ansfriduscodex | Collectie en foto: Museum Catharijneconvent (Utrecht), inv.nr. ABM h2 34×25,5×10 cm, 950-1000, vindplaats: Neder-Rijn

De achterzijde van de Ansfriduscodex toont het ‘portret’ en een boodschap van Ansfridus die van 995 tot 1010 bisschop van Utrecht was; …’Versierd met flonkerende edelstenen en schitterend goud ben ik een geschenk van Ansfridus aan Martinus’…, dat wil zeggen aan de Maartenskerk. In roerige tijden werden deze codices ver van Utrecht in veiligheid gebracht. In de 19e eeuw werden de boeken in de pastorie van de Deventer Lebuinuskerk teruggevonden, waar ze door de huishoudster werden gebruikt om de linnenpers te verzwaren. 

Detail Ansfriduscodex

Van de dedicatietekst op de Ansfriduscodex is geen woord overdreven. De ‘hard-cover’ bestaat uit een met bladgoud bekleed houten plankje, dat in het Latijn werd aangeduid met het woord caudex, waar de benaming codex van afgeleid is. Deze werd versierd met een uit filigrainwerk gevormd kruis en een keur aan edelstenen.
Voor de inhoudsopgave hoef je het boek niet te openen. De medaillons op de hoeken verwijzen symbolisch naar de vier evangeliën. Leuk detail vormt het rode steentje rechtsonder. Ogenschijnlijk een gewoon siersteentje, maar door het opschrift een Fremdkörper op een christelijk boek want het is voorzien van een met het blote oog nauwelijks zichtbare inscriptie ‘Allah Akbar’; Gods wegen zijn ondoorgrondelijk. 

Handelscontacten tussen Oost en West: Byzantium en Rome
Je komt in de tentoonstelling ook veel te weten over handel en de circulatie van geld. In een van de vitrines zijn kleine zilveren muntjes te zien met de beeltenis van Karolingische heersers en Vikingkoningen. Van rond 1100 dateren penningen met ‘portretten’ van lokale graven en bisschoppen.

Muntschat van Ludwiszcze, Floris en Leidse burcht 1049-1061 coll. DNB

Bijzonder is de munt met beeltenis van graaf Floris en volgens het bijschrift, een afbeelding van de Leidse burcht. Goed dat die informatie erbij wordt gegeven, want de visualisering van dit gebouw vereist wel enige fantasie! Munten uit onze streken zijn tot in Rusland gevonden!  Bodemvondsten van gouden juwelen en zilveren sieraden in zogeheten ‘Vikingstijlen’ bevestigen uitgebreide handelsnetwerken. Blikvanger is de naar de vindplaats genoemde Schat van Hoogwoud, die in 2021 door een met metaaldetector toegeruste schatgraver bovengronds kwam. Het verfijnde vakmanschap van de met filigrainwerk versierde oorhangers is ronduit verbluffend!

De schatvondst van Hoogwoud, oorhangers en goudstrips | Collectie: particuliere bruikleengever | Foto: AWF / Fleur Schinning Goud, 1000-1050, gevonden in Hoogwoud (NH)

De bewoningsgeschiedenis van eenvoudige en welgestelde mensen is interessant. Dat geldt ook voor het leven van toenmalige machthebbers. Hun woonsteden: de burchten en kastelen worden eveneens belicht.

De tentoonstelling brengt de bezoeker ver over de toenmalige grenzen naar de wereldlijke en religieuze machtscentra Byzantium en Rome. Er is aandacht voor de keizer van het Heilige Roomse Rijk. Keizer Otto II en zijn Byzantijnse echtgenote Theophanu reisden vanuit Constantinopel regelmatig naar onze streken. Deze informatie alleen baart al opzien, maar dat ze onderweg naar het Valkhof in Nijmegen ook nog even beviel van een zoon, Otto III, tart iedere verbeelding. In een ivoren paneeltje maakt de bezoeker kennis met de keizerlijke familie. Keizer Otto II en zijn echtgenote knielen met hun zoontje voor de tronende heer van hemel en aarde: de Maiestas Domini.

Maiestas Domini met OTTO IMPERATOR | Collectie en foto: Civiche Raccolte d’Arte Applicata, Castello Sforzesco, Milaan, inv.nr. A 15 Ivoor, 14×9,5 cm, ca. 983

Van deze Byzantijnse connectie getuigen ook fragmenten van Oosterse zijde met ingeweven motieven van leeuwen en buffels, een prachtig mozaïek en enkele rijke in de zogeheten Ottoonse stijl verluchte manuscripten.

Mozaïek met griffioen | Collectie en foto: Rijksmuseum van Oudheden, inv.nr. Pb 164 Glas, 57×57 cm, Istanbul, 1000-1100

Tijdens mijn bezoek aan de tentoonstelling werd de rust op zaal gedurende enkele minuten door luid gejoel en gelach verstoord. Benieuwd naar de oorzaak liep ik even terug om te ontdekken dat twee jongelui plaats hadden genomen op foorprints op de vloer. Bij nader inzien het startpunt van een op de wand geprojecteerde game, via welke bezoekers kunnen proberen om het zwaarbewaakte paleis van keizer Otto II en zijn gemalin Theophanu binnen te komen. Ook in Het museum van Oudheden vindt het eigentijdse museale devies van interactie navolging!

Rome was ook in de 10 en de 11de eeuw reeds een drukbezochte bestemming. Sommige reizigers werden gedreven door louter ‘Wandersucht’, maar de meesten trokken als pelgrims naar de heilige stad. Bij de relieken van heiligen die in talrijke kerken worden bewaard deden ze boete of smeekten ze genezing en voorspoed af. Bij het betreden van de expositie zie je een mooi voorbeeld van een reliekhouder; de Vikinghoorn met relieken van Sint Servaas afkomstig uit de Schatkamer van de Onze-Lieve-Vrouwe-basiliek in Maastricht.

Vikinghoorn | Collectie en foto: Schatkamer van de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek, Maastricht, inv.nr. F 2008-IV-63 Runderhoorn met zilver-loodbeslag, lengte 60,2 cm, 900-1000, Scandinavië

Sacrale en Profane wereld
Geïnspireerd op een Middeleeuwse crypte is een heuse schatkamer ingericht. Bij het zien van kostbare reliekhouders als het met edelstenen getooide borstkruis van Sint Servaas valt de bezoeker stil.

Borstkruis van Sint-Servaas | Collectie en foto: Schatkamer van de Sint-Servaasbasiliek, Maastricht, inv.nr. SSS0935 Hout, goud, zilver, ivoor, email en edelstenen, 1025-1050, gemaakt in Trier

Toegerust met het nodige inlevingsvermogen ga je als nuchtere 21e eeuwer bijna begrijpen dat middeleeuwse christenen heilig geloofden in de wonderdadige kracht van de daarin bewaarde botresten van martelaren die hun leven hadden gegeven voor hun geloof.

Hier ligt ook het belangrijkste 10e -eeuwse boek van Nederland. Het Evangeliarium van Egmond ligt open bij het ‘portret’ van graaf Dirk II en zijn gemalin Hildegard. Met zwart omrande ogen kijken ze elkaar veelbetekenend aan, terwijl zij het boek waar wij nu naar kijken, schenken aan de sinds lang verdwenen Abdij van Egmond.

Miniatuur f214 uit Evangeliarium van Egmond | Collectie en foto: KB, de nationale bibliotheek, Den Haag, inv.nr. KW 76 F1 Perkament, 860-1000, uit Reims en Gent

Wie meer geïnteresseerd is in aardse zaken kan bij het zien van profane Middeleeuwse verluchte manuscripten het hart ophalen. Verbazingwekkend is de verspreiding van wetenschappelijke kennis die tijdens de duistere middeleeuwen vanuit alle windstreken al plaats vond.

In de laatste zalen zijn manuscripten met wetenschappelijke teksten uit de Arabische wereld te zien. Geïnspireerd op een illustratie in een medisch handboek verschijnt een geestige animatie op de wand. Gefascineerd volg ik de lijnen waarmee een onzichtbare hand een aandoenlijk kuis, copulerend paar schetst.

Behalve geschriften met rekenkundige, medicinale en cartografische informatie worden ook objecten getoond, waarin astrologische kennis gematerialiseerd is. Een mooi voorbeeld is het astrolabium, dat in 1086 door Ibrahim ibn al Sa’id in Valencia werd gemaakt.  Met dit voor leken ingewikkeld ogende instrument kon een kenner aan de hand van de hoogte van de zon of een heldere ster boven de horizon de lokale tijd vast stellen.

Astrolabium Messing, diam. 15,9 cm, Valencia (Spanje), 1086 Collectie en foto: Hessisches Landesmuseum, Kassel (Duitsland)

In de een na laatste zaal tenslotte wordt een indruk gegeven van hetgeen in die dagen elders in de ‘Wijde Wereld’ gebeurde. Dit hoofdstuk van de expositie plaatst de informatie over hetgeen destijds in Europa plaats vond in een breder perspectief. Tegen het decor van het wereldbeeld van een Middeleeuwse cartograaf uit de Beatus van Saint-Sever, worden als toegift, objecten uit China, Japan, India en Mexico getoond.

Na de betoverende rondgang door het vergeten hoofdstuk van onze geschiedenis belandt de bezoeker met een klap in het jaar 999. Ga er maar even voor zitten om de emoties en angsten van de mensen van toen op je in te laten werken. Geloof het of niet, maar na het zien van deze bijzondere tentoonstelling is je kijk op de Middeleeuwen voorgoed veranderd!

Rijksmuseum van Oudheden t/m 17 maart 2024

Grote Indonesië tentoonstelling. Tot en met 1 april 2024 in de Nieuwe Kerk Amsterdam.

Na de Grote Suriname tentoonstelling van 2019 richten de programmamakers van de Nieuwe kerk hun vizier deze winter op Indonesië. Zelf ben ik daar nooit geweest, maar door de verhalen van mijn vader en Indische vrienden reisde ik in de geest talloze malen naar Indië. De koloniale benaming van de archipel, die door Louis Couperus, Hella Haasse en meer recent Dido Michielsen nog werd bezongen als de ‘gordel van smaragd’. Deze naam kom je in de tentoonstelling niet meer tegen. Ook Wieteke van Dort en Yvonne Keuls, die eind vorige eeuw vanuit Nederlands perspectief met humor over tempo doeloe -de ‘goede oude tijd in ‘ons Indië’ – schreven doen in de Nieuwe Kerk niet meer mee.

Onbekende fotograaf, Studioportret van Pakoe Boewono X, Susuhunan van Solo, en resident Willem de Vogel, Surakarta, ca. 1897. Collectie Wereldmuseum, Amsterdam

Anders dan eerdere tentoonstellingen, waarin de geschiedenis van de voormalige Nederlandse kolonie centraal, zoals Beyond the Dutch in het Centraal Museum (2009) en Revolusi vorig jaar in het Rijks, biedt deze tentoonstelling met een nadrukkelijke keuze voor ‘het grotere verhaal’ een nieuw perspectief. We delen een verleden, maar hetzelfde verleden verdeelt ons ook, aldus de samenstellers van de expositie. Er worden nieuwe verhalen en verzwegen geschiedenissen verteld. De tentoonstelling weerspiegelt een dialoog die nog niet is afgesloten.

Benieuwd naar deze nieuwe invalshoek ging ik op een zaterdagmiddag (geen goed idee) naar de Nieuwe Kerk. Gebaseerd op de kennis van talrijke experts en ooggetuigen uit oost en west wordt de veelkleurige geschiedenis van Nederlands-Indië in negen hoofdstukken verteld. De opstelling begint met impressies van de prachtige natuur van Nusantara, zoals het land van oudsher heet.

Zaalimpressie Grote Indonesië tentoonstelling foto: Mike Bink

Er is aandacht voor oude dynastieën met fascinerende namen als het hindoeïstische Kutai Martadipura rijk (4e eeuw) op Oost-Kalimatan en het koninkrijk Srivijaya op Zuid-Sumatra en het hindoe-boeddhistische Majapahit koninkrijk op Java. Via handelscontacten werden behalve goederen ook godsdienstige ideeën verspreid. In de loop der tijd werden het boeddhisme, het hindoeïsme en de islam in de archipel geïntroduceerd. De gebruiken en rituelen zijn niet zelden versmolten met lokale gebruiken zoals voorouderverering.

De Tweede wereldoorlog en de daaropvolgende Revolusi en onafhankelijkheidsstrijd worden uitvoerig belicht. Bij een video waarin de televisiepresentator Hans Goedkoop een boekje opendoet over zijn grootvader blijven veel mensen staan. Een oudere dame raakt geëmotioneerd bij het verhaal van Rein van Langen. Als generaal speelde hij een belangrijke rol tijdens de zogeheten ‘politionele acties’, waarmee de Nederlanders tussen 1945-1949 de kolonie, na de capitulatie van Japan, weer onder Nederlands gezag probeerden te brengen.

Hierna volgt een uitgebreide terugblik op de talrijke kanten van de eeuwenlange gedeelde Nederlands-Indische geschiedenis. Een belangrijk aspect vormt de tot heden onderbelichte slavernij in de oost. Wanneer deze zwarte bladzijde van onze geschiedenis in het nieuws komt, gaat het meestal over de trans-Atlantische slavenhandel. In Nederlands-Indië waren echter ook honderdduizenden tot slaafgemaakte mensen. Zij waren werkzaam op het land, in fabrieken en als huisbediende van zowel de witte als de gekleurde elite. Slavernij bestond in Azië al voor de komst van de Europeanen, maar ten tijde van de VOC werden naar schatting 660.000 tot 1,1 miljoen mensen tot slaaf gemaakt.

Ze zijn veelal in het zwarte gat van de geschiedenis verdwenen, maar dankzij de tekeningen en silhouetportretten die de Lutherse predikant Jan Brandes in Batavia maakte is de herinnering aan twee huisbedienden, Flora en Bietja, bewaard gebleven.

Jan Brandes, Silhouetportret van Bietja, 1780-1785.Papier, potlood, inkt, 14,2 ~ 12,6 cm. Collectie Rijksmuseum.

Rondgang door de expositie
Zoals gezegd begint de expositie met impressies van de rijke flora en fauna van Indonesië. Geïllustreerd met opgezette dieren, waaronder een luipaard en daarop geïnspireerde oude en eigentijdse kunstvoorwerpen. Bij het zien van een ritueel varkensmasker komt een lang vergeten herinnering boven. Als vierjarig meisje ben ik doodsbenauwd als we op bezoek zijn bij een oude dame in -echt waar- de Multatulilaan in Hilversum. Aan de wand hangt een pantervel, geflankeerd door speren en een kris. Onder de priemende blik van een enge varkenskop met spiegeltjes als ogen drink ik thee die naar sigaretten smaakt. Zo’n kris, een dolk met een gegolfde kling, zag ik jaren later ook op het bureau van mijn schoonvader. Een filmpje in de tentoonstelling laat zien hoe zo’n dolk gemaakt- en met rituelen geheiligd wordt.

Varkensmasker, 1880-1900. Hout, porselein, 40 x 13.5 cm. Coll. Wereldmuseum, Leiden.

De fotoalbums in een van de vitrines komen mij eveneens bekend voor. Kleine zwart-wit foto’s met soldaten die hun vrije tijd doden met spelletjes als cent steken of pisangs kopen op de pasar. De foto van mijn vader met Kees, het aapje dat zijn papiergeld opat, had hier zo bij gekund.

Als argeloze jongen die wat van de wereld wilde zien, tekende hij -onkundig van wat hem te wachten stond- als vrijwilliger. Wakker geschud door de tentoonstelling Beyond the Dutch, waarin de rol van de Nederlandse politionele acties mij in 2009 pas echt duidelijk werd, vroeg ik hem: …’pappa, wat hadden jullie daar te zoeken?!...

Dat was pijnlijk en ook een beetje unfair. Met de kennis van nu weten wij dat de Nederlanders -op zoek naar de verloren droom die voor de inheemse bevolking veeleer een nachtmerrie was- daar niets meer te zoeken hadden. Verleid door welgekozen propaganda, geloofden veel jonge broekjes als mijn vader, in de ‘goede’ zaak, die vanuit later perspectief volkomen fout was. Om de gebeurtenissen in de nadagen van Nederlands-Indië te begrijpen zou je met de bril van toen moeten kijken. Nu is nu, toen was toen.

Met affiches, filmbeelden, video’s, foto’s en verhalen van ooggetuigen uit zowel oost als west draagt de tentoonstelling bij tot een beter begrip van het gedeelde koloniale verleden. Zowel voor de drijfveren van de kolonisator, als die van de revolutionairen en de pijnpunten aan beide zijden.

Tijdens een sentimental journey naar Indonesië werd mijn vader jaren later geconfronteerd met het verleden. Bij de bezichtiging van een fabriek beet een werknemer hem toe:…’Blanda, rot op!

Boeddhakoppen op de tentoonstelling foto Marina Marijnen

Religie
Na de intro over Nusantara wordt de bezoeker begroet met een reeks verstilde boeddhakoppen. Soortgelijke beelden sierden ooit het van de 9e eeuw daterende Javaanse tempelcomplex de Borobudur. In dit gedeelte worden de voornoemde legendarische oud-Indische dynastieën belicht en de godsdiensten die daar beleden werden: het Boeddhisme, het Hindoeïsme en de Islam.

Legendarisch hier in de betekenis van betoverend. Wie niet oplet zou kunnen denken dat deze rijken niet echt hebben bestaan, maar de hier getoonde tastbare objecten bewijzen het tegendeel. Indrukwekkende godenbeelden en fraai bewerkte gouden sieraden. Lezing van het bijschrift naast een mij onbekend fraai bewerkt gouden voorwerp leert dat ik naar een zogeheten schaamplaat kijk.

Schaamplaat, goud. 1300-1400. Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen. Foto Marina Marijnen

Met videobeelden en houten sculpturen wordt het belang van de voorouderverering in de Molukse, Papoease gemeenschappen en bij de Bataks op Sulawesi toegelicht. Een fenomeen dat ook elders -zoals bij de oude Romeinen- een belangrijke plaats had en soms nog heeft in de belevingswereld van nabestaanden. Zowel boeddhisten als hindoes geloven dat de geesten van de overledenen een positieve, maar ook negatieve invloed op de levenden kunnen uitoefenen. Het is daarom van belang hen met offergaven gunstig te stemmen.

Behalve sporen van wederzijdse beïnvloeding op religieus gebied, zie je ook voorbeelden van culturele uitwisseling. Tussen getoonde oosterse textilia ontdek ik twee sitsen sarongs. Op het ene exemplaar dwarrelen speelkaarten tussen de oosterse bloemmotieven, in de andere is het sprookje van Roodkapje en de wolf afgebeeld!

Sarong. Katoen met roodkapje en de wolf. Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen. Foto Marina Marijnen

Tweede Wereldoorlog en Revolusi
Hierna belandt de bezoeker met een sprong in de tijd in de dramatische gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog, de Revolusi en het ontstaan van de jonge Republiek Indonesia. De turbulente periode van de Indonesische vrijheidsstrijd is op indringende wijze in beeld gebrachtmet monumentale blowups van foto’s en affiches met de strijdkreet Merdeka: de roep om vrijheid. Ontroerend zijn de in waterverf vastgelegde impressies van Mohamed Toha. Deze elfjarige jongen was getuige van de Nederlandse bombardementen op Yogjakarta en de gevangenneming van Soekarno door zogeheten pemoeda’s, nationalistische jongeren die eisten dat hij een onafhankelijkheidsverklaring zou afleggen. De leider van de Indische vrijheidsstrijd zou de eerste president van Indonesië worden.

Banier met portret van Soekarno. Foto: Marina Marijnen

Het verzet tegen de Nederlanders leidde in de naoorlogse jaren tot de stichting van de onafhankelijke republiek Indonesia. Kritische geluiden jegens de koloniale overheersing waren al veel eerder te horen. Dit wordt geïllustreerd met het verhaal van Surapati, een voormalige tot slaafgemaakte Balinese man, die eind 17e eeuw in opstand kwam tegen het koloniale gezag. Hij hield zich schuil aan het hof van de vorst van Mataram. Wanneer een VOC-delegatie onder leiding van kapitein François Tack om zijn uitlevering vraagt, wordt hij zoals te zien in een grote waterverftekening door de eigentijdse kunstenaar Heri Dono (1960), door de lokale bevolking een kopje kleiner gemaakt.

Heri Dono, Melawan Kapten Tak (2008). Met dank aan de kunstenaar. VOC kapitein Francois Tack wordt een kopje kleiner gemaakt. Foto Marina Marijnen

Surapati is de geschiedenis in gegaan als nationale held. Ruim een eeuw later verwerft prins Diponegoro als leider van de Java-oorlog dezelfde status. Tijdens vredesonderhandelingen werd hij in 1830 op lafhartige wijze door de Nederlanders gevangengenomen.

Onder het pseudoniem Multatuli uitte Eduard Douwes Dekker in 1860 ook al kritiek op de Nederlandse handel en wandel in de Oost. Als bestuursambtenaar had hij de misstanden van het koloniale bestuur met eigen ogen gezien. In zijn aan de koopman-koning Willem I opgedragen roman Max Havelaar stelt hij de misstanden en de uitbuiting van de lokale bevolking in Nederlands-Indië tevergeefs aan de kaak.

Het Portret van koopman Wollebrant Geleynssen de Jong, dat Caesar van Everdingen in 1648 vervaardigde, markeert de periode, waarin de eerste Nederlanders onder de vlag van de Verenigde Oost-Indische Compagnie de archipel bereikten. Hen stond slechts één ding voor ogen:  het vinden van goedkope specerijen om deze met veel winst in Europa te verkopen. In de achtergrond ligt de rijk beladen retourvloot klaar voor vertrek. Dit streven ging gepaard met grof geweld. Onder het koloniale bewind vielen talloze doden en honderdduizenden mensen werden tot slaaf gemaakt. Berucht is de slachting die op bevel van gouverneur Jan Pieterszoon Coen in 1621 onder de bevolking van de Banda eilanden plaats vond. Waarom? De bewoners van deze idyllische eilanden, weigerden de VOC het alleenrecht op de levering van kruidnagels. In zijn drieluik Our Beautiful Indies verstopte Timoteus Anggawan Kusno (1989) de beeltenis van Coen en zijn vrouw. Als je goed kijkt zie je het portret van de moordenaar terug in de achtergrond van een van de drie letterlijk en figuurlijke inktzwarte kunstwerken. In het exemplaar met de prominente schedel herken je Coens echtgenote Eva Ment.

Timoteus Anggaw an Kusno, In a landscape Our Beautiful Indies. Foto Marina Marijnen.

In deze sectie worden ook schilderijen getoond; idyllische Indische landschappen met palmbomen en groene sawa’s. Hier zie je ook het in in 1841 in academische stijl geschilderde zelfportret van de in Nederland geschoolde Indische kunstenaar Raden Saleh. Zo’n 70 jaar later reisde Isaac Israëls naar Indië waar hij Prins Pangeran Adipati Ario Praboe Mankoenegara VII portretteerde.

Isaac Israels, Portret van Pangeran Adipati Ario Praboe Mankoenegara VII, 1922

In deze rijk geïllustreerde historische tentoonstelling wordt het complexe verleden van Nederland en Indonesië op verhelderende wijze gepresenteerd. Dat deze geschiedenis nog geen voltooid verleden tijd is bewijzen eigentijdse kunstenaars. Sommigen reflecteren kritisch op het verleden, anderen richten de blik hoopvol op de toekomst. Kritische geluiden beperken zich niet tot de Nederlandse overheersing. Verschillende kunstenaars stellen vormen van onderdrukking en discriminatie in het postkoloniale tijdperk aan de orde. Agus Ongge memoreert niet alleen de koloniale geschiedenis van Papoea en de komst van de missionarissen, maar plaatst ook een kritische noot bij de situatie onder de verschillende Indonesische presidenten.

Met zijn video kunstwerk Writing in the Rain vestigt FX Harsono (1949) de aandacht op het uitwissen van zijn identiteit, waartoe Indonesiërs van Chinese afkomst onder Soekarno’s opvolger, president Soeharto werden gedwongen. Over Soeharto’s jacht op communisten, waarbij tussen 1965-1966 naar schatting 500.000 tot misschien wel 1 miljoen doden vielen, wordt in de tentoonstelling niets gezegd.

Mangmoel, LUNA 9. Garen,kabeldraad, dacron, plastic net,206 x 50 x 44 cm. Met dank aan Mogus Studio

De kleurrijke uit gerecyclede materialen gemaakte kunstwerken van Mangmoel (1984) en Ari Bayualji (1975) vestigen aandacht op actuele aan de klimaatverandering gerelateerde kwesties. Alfiah Radini en Citra Sasmita, beide geboren in 1990, maken met hun levensgrote sculpturen, een krachtig statement over de positie van de vrouw in Indonesië. Eko Nugroho (1977) sluit de rij. Met zijn hedendaagse wajangpoppen serveert hij nieuwe wijn in oude zakken. De ultramoderne spelers in het eeuwenoude schimmenspel verwijzen naar het potentiële geweld dat -nog altijd, ook in het postkoloniale tijdperk- ‘schuilgaat achter de mens’.

Eko Nugroho, Wajangpoppen uit de serie Hidden Violence. Leer, hout, verf 2008. Foto Marina Marijnen

De tentoonstelling biedt een boeiende visuele geschiedenisles over het rijke verleden van Nederlands-Indië en de huidige Republiek Indonesië. In de laatste zaal kun je nog meer cultuur proeven. Hier krijg je letterlijk de gelegenheid om olfactorisch en gustatorisch iets van het verre en nabije verleden op te snuiven. Steek je neus achtereenvolgens in een van de vier schalen met exotische specerijen. De schalen met kerrie, kruidnagels, nootmuskaat en kaneel vervolmaakten het visueel waargenomen gedeelde verleden. De geurervaringen roepen niet alleen associaties op met nasi goreng, maar ook met oer-Hollandse stoofperen, appeltaart en speculaas. Eind goed al goed?!  

M. Knol e.a.,Beyond the Dutch. Indonesië, Nederland en de beeldende kunst van 1900 tot nu. Centraal Museum, Utrecht, 2009.

H. Stevens e.a., Revolusie: Indonesië Onafhankelijk. Rijksmuseum, 2022.

P. Eckhardt e.a., Atlas van Indonesië: Een cultuurgeschiedenis van het Eilandenrijk, W Books, 2023.

Zon, zee, kinderen op de PAN AMSTERDAM 2023

Zonnig gestemd bezocht ik tijdens een regenachtige dag de jaarlijks kunstbeurs de PAN in Amsterdam

Om in enkele uren mijn weg in het overweldigende aanbod van 2000 jaar kunstgeschiedenis te vinden koos ik water als leidmotief: de gemene deler van de schilderijenvan waarover ik deze winter lezingen geef bij de tentoonstelling La Grande Bleue in Singer Laren en Kinderen van de Haagse School in Museum Mesdag. Water was bijna overal te vinden. Variërend van diep donkerblauw tot smaragdgroen en vele gradaties daartussen. Mediterrane kusten onder oogverblindend zonlicht, met in badkleding gestoken zonaanbidsters en afgezien van opgestroopte broekspijpen, volledig geklede (mensen) kinderen op de qua temperatuur gematigder Noordzeestranden van Isaac Israëls.

Een werk dat op de huidige tentoonstelling in Singer Laren niet zou misstaan is van Roger Limousse (1894-1989) een paneeltje van slechts 33 x 22 cm Porte ouverte sur le Port aangeboden bij Drs. J.C. van Schaik, Zwolle. Dat geldt ook voor Frits Kleins impressie Bagneurs sur la plage mediterranée dat bij Dolf van Omme werd aangeboden. Voor Jasper van den Hams leuke Marokkaanse mediterrane Memories 47, kwam ik helaas te laat, maar Contempo Rotterdam heeft nog meer Van den Hams in stock! En ook Wim Oepts in expressionistische stijl geschilderde Huis in Zuid-Frankrijk, dat zo naar de museumzalen van Singer Laren had gekund, was door Arnold Ligthart reeds verkocht.

Wie geïnteresseerd is in de opbrengst van de verkopen verwijs ik naar de verschillende persberichten waarin persvoorlichtster Ingrid Looijmans tijdens het beurs verslag deed.

Warm of iets koeler: de zuidelijke en noordelijke impressies doen wat vrolijkheid betreft niet voor elkaar onder en qua gevarieerd schilderkunstig vakmanschap evenmin. Liefhebbers van realisme, impressionisme, fauvisme, kubisme, expressionisme en pointillisme vinden op de Pan allen wel iets van hun gading. Van Isaac Israëls met snelle toets gepenseelde impressies van Ezeltje rijdende kinderen in Scheveningen tot het pointillistische Gezicht op Vlieland door Ferdinand Hart Nibbrig bij Mark Smit.

Isaac Israëls, Ezeltje rijden op het strand van Scheveningen, doek 69 x 100 cm

Behalve deze kleurrijke modernistische werken zag ik bij Bijl van Urk een traditionele Zeegezicht van de Zeventiende-eeuwse meester Aernout Smit. Van de veelzijdige Jan Toorop, van wie Antes Art een betoverende Spiegel met Sirenen te koop werd aangeboden, zag ik een doek met Nettenboetsters in de schaduw van een bomschuit uit 1891. Van diezelfde tijd dateren twee piepkleine paneeltjes met een impressie van Delfshaven door Johan Barthold Jongkind die te koop zijn of waren bij kunsthandel Studio 2000 en Ivo Bouwman.

Johan Bartold Jongkind, Delfshaven. Panel 7 x 9 cm

Naast geschilderde werken waarop water centraal staat, ontdekte ik bij Zerp Galerie verschillende interessante kunstige, volgens sommigen wellicht gekunstelde, foto’s van zeegezichten door Hans Withoos. Zijn Italiaanse foto’s waren enkele jaren geleden in Museum Flehite te zien. Op de Pan was zijn thema water. Gehuld in een met Delfts blauwe motieven gesierd gewaad situeert hij zijn Oyster Queen op een desolaat oesterveld.

Hans Withooos Oyster Queen at The Oyster Field, 2023, Fotografie, fine art print op dibond, ( ZERP Galerie Rotterdam )

Van Saskia Boelsums werden monumentale gefotografeerde impressies van dramatische wolkenluchten boven verlaten stranden gepresenteerd.

Bij Roger Katwijk trokken de inkjets van Tessa Verders gefotografeerde verstilde stranden eveneens mijn aandacht. Om even later te worden getroffen door Jimmy Nelsons foto’s van de mij welbekende Zeeuwse kust. Welhaast surrealistische foto’s van een groep figuren, of beter figuranten, in Walcherse klederdracht. In mijn herinnering bestaan ze nog, maar vandaag de dag zul je hen in Domburg en Oostkapelle tevergeefs zoeken. Als Fremdkörper, maar in het licht van de voltooid verleden tijd wel toepasselijk, zijn deze naast Egyptische en Romeinse Oudheden bij Mieke Zilverberg te zien.

Jimmy Nelson, Walcheren, Zeeland, Nederland 2021. Archival pigment print.. (Mieke Zilverberg)

Heel bijzonder is de op de schilderijen van Jacob van Ruisdael geïnspireerde kunstig geconcipieerde reeks foto’s van Laurence Aëgerter. Hoe moeten we deze werken, waarin het water de beschouwer letterlijk en figuurlijk tot aan de lippen staat, duiden? Dr. Christiane Hoefert van Bildhalle Zürich licht de totstandkoming van de werken toe. De fotograaf maakte de foto’s met behulp van een spiegel, waarin de wolkenlucht op het wateroppervlak gereflecteerd wordt. Aldus wordt een in mijn ogen dystopisch en gezien de klimaatveranderingen niet ondenkbaar, angstwekkend toekomstbeeld geschapen. Of de maker van deze reeks dit zo bedoeld heeft blijft in het midden.

Laurence Aëgerter, Ootmarsum uit de Ruisdael Series, 2023. (Bildhalle Zürich)

Tot slot neem ik u nog even mee terug in de tijd. Bij een betrekkelijke nieuwkomer op de Pan, Van der Vorst uit Zeist ontdekte ik een leuk eveneens aan water gerelateerd werkje van Kees van Dongen uit 1925, die in deze editie van de Pan ruim vertegenwoordig is. Een moderne impressie van Leda en de Zwaan. Van Dongen situeerde het mythologische verhaal op het Lido van Venetië. Tegen het decor van la grande bleue, met een sfeervol zeilbootje in de verte, geeft de naakte Leda zich met jarretelles en hoge hakken, over aan de liefkozingen van een Zwaan. Voor wie ‘hun’ klassieken niet meer paraat hebben: om te ontkomen aan de priemende blikken van zijn jaloerse echtgenote Hera maakte de oppergod Zeus gebruik van steeds nieuwe welgekozen vermommingen om ongemerkt vreemd te kunnen gaan!

Kees van Dongen, Leda en de Zwaan, 1925. Pochoir, papiermaat 32 x 25,5 cm.

Met deze nabeschouwing van de inmiddels voorbije Pan probeer ik u vast te interesseren voor een bezoek aan de PAN 2024! De Pan 2023 was succesvol, maar ik heb uit betrouwbare bron vernomen dat nog lang niet alles verkocht is! Intussen nodig ik u uit om een van mijn lezingen bij te wonen, waarin u de hier besproken kunstwerken terug kunt zien.  

Pieter Bruegel: de familiereünie. Tot en met 7 januari 2024 in het Noordbrabants Museum.

Het is feest in het Noord-Brabants Museum. Vanuit de hele wereld zijn familieleden van de beroemde schilder Pieter Bruegel (nog zonder ‘h’) de Oude (1525-1569) voor een reünie naar Den Bosch gekomen. Het talent van de aartsvader van boerenbruiloften en humoristisch verbeelde spreekwoorden werkte in vier generaties door. Zijn zonen Pieter Brueghel de Jonge en Jan Brueghel de Oude gaven het gen door aan hun zonen Pieter Brueghel III en Jan Brueghel de Jonge, die dit op hun beurt ook weer deden. De naam van ‘de’ kunstenaar Brueghel kent iedereen, maar dat achter die naam meerdere schilders schuilgaan is minder bekend. Wie dan? Pieter Bruegel de Oude, bijgenaamd de Boerenbreugel; zijn zoon Jan de Oude, de Bloemen- of Fluwelenbreughel en Pieter Brueghel de Jonge, ook bekend als de Hellebrueghel!

Begint het u al te duizelen? Geen nood dankzij een stamboom en een smoelenboek worden de vele vertakkingen verduidelijkt. Ook leer je aangetrouwde familieleden en aan hen geparenteerde artistieke geestverwanten kennen. Met hun boerenbruiloften, landschappen, Bijbelse voorstellingen, impressies van de vier seizoenen, de vier elementen en bloemstukken -soms op het formaat van een ansichtkaart- werden ze tijdens de 16e en 17e eeuw tot ver over de landsgrenzen beroemd. Dat succes bereikten ze niet uitsluitend op eigen kracht. De Brueghel vrouwen brachten talent, financiële middelen in en gaven toegang tot netwerken op niveau. In de tentoonstelling treden de tot voor kort onzichtbare Brueghel vrouwen voor het eerst uit de coulissen. Pieter Bruegels schoonmoeder Mayken Verhulst, Anna Brueghel, dochter van Jan Brueghel de Oude, haar zus Clara Eugenia en Anna Maria Janssens, de schilderende echtgenote van Jan Brueghel de Jonge, over wie straks meer.

Aan de huidige tentoonstelling is een lange reeks exposities over de beroemde Brueghels voorafgegaan. Daarin speelde de stamvader Pieter Bruegel de Oude meestal de hoofdrol; ook werden aspecten van hun artistieke kunnen belicht. 
In de Bossche tentoonstelling worden niet alleen de werken, maar ook de persoonlijke en artistieke relaties van de familie Brueghel en aanverwante schilders belicht. In het cultuurprogramma Opium van 5 oktober jl. vertelde Floris Alebeek dat bij de samenstelling van de expositie eveneens kritisch gekeken is naar thema’s die gedurende meerdere generaties steeds terugkomen. Met dit uitgangspunt biedt de tentoonstelling een nieuw perspectief op een van de beroemdste families uit de kunstgeschiedenis. Een rondgang door de expositiezalen is niet alleen een feestje voor de reünisten, maar ook voor de bezoekers!

Historische en hedendaagse context
De expositie zoekt ook antwoorden op vragen als: welke invloed had de ‘ontdekking’ van de Nieuwe Wereld op hun werk? In de haven van Antwerpen brachten schepen uit alle windstreken goederen, luxeproducten en uitheemse planten en dieren aan. Ook leggen de samenstellers van de tentoonstelling een link naar eigentijdse kwesties als inclusiviteit en kolonialisme. Gerelateerd aan donkere wolkenluchten en Bijbelse scènes in de sneeuw komen zelfs de klimaatveranderingen ter sprake. Je moet toch wat om een jong publiek voor deze oude meesters te interesseren. In zijn recensie van 13 oktober jl. vond Bram de Klerk dit aanhaken bij de actualiteit soms ook wat vergezocht.

Ter introductie ziet de bezoeker Jan Brueghel de Jonges, Allegorie op de schilderkunst, van ca. 1625-1630. Misleid door de tot monumentale afmetingen opgeblazen reproducties van het werk, sta ik verbaast oog in oog met een schilderij van slechts 49 x 77 cm. Het op koper geschilderde werkje is tot op de millimeter vol geschilderd met betekenisvolle details; ongelooflijk! Door de speciale belichting lijkt het een kopie waar een lampje achter brandt, maar het is echt.

In een enorme kunstkamer legt Pictura, de personificatie van de schilderkunst, de laatste hand aan een bloemstuk. Deze setting was een destijds geliefd. Antwerpse aristocraten en vorsten lieten hun in zo’n kunstkamer bijeengebrachte verzameling en detail vereeuwigen.

Jan Brueghel de Jonge, Allegorie op de schilderkunst, ca. 1625-1630, olieverf op koper, 49 x 77 cm. JK Art Foundation. Foto Peter Cox

Het werk biedt een visuele samenvatting van de artistieke mogelijkheden van de eerste en tweede generatie Brueghels. Hun schilderijen konden desgewenst worden gestoffeerd met voorwerpen en dieren die vanuit alle windstreken in Antwerpen werden aangevoerd. In de voorgrond liggen tekeningen met voorbeelden van exotische vogels en onder de tafel zit een aapje dat we vier generaties verder nog steeds in het werk van de Brueghels en hun verwanten tegenkomen.

Bij het aangetrouwde familielid David Teniers de Jonge ontwikkelt dit prototype zich rond 1633 in een zogeheten singerie: een Apenkortegaard. In dit wachtlokaal, een verbastering van het Franse court-de-garde, spelen apen de rol van van drinkende, rokende en tric-trac spelende soldaten.

David Teniers de Jonge, Apenkortegaard, ca. 1633, olieverf op paneel, 41 x 58 cm. Particuliere collectie

Bestaande herkenbare schilderijen maken de Allegorie extra interessant, zoals het paneeltje met Vechtende boeren van Pieter Bruegel de Oude linksboven de personificatie van Pictura en het Feestmaal van Acheloüs, een coproductie met Pieter Paul Rubens, rechtsonder. Jan Brueghel de Oude werkte eveneens samen met Pieter Paul Rubens, die hij Italië had ontmoet. Van hun hand zijn 25 coproducties bekend. Een groot aantal daarvan was enkele jaren geleden in de tentoonstelling Rubens en Bruegel in het Mauritshuis te zien.  

Onder de noemer Vele Handen worden nog meer werken getoond, waarin de Brueghels samen werkten met kunstenaars als Hendrik van Balen en Hans Rottenhammer. In een allegorie van de zomer werkte Abraham Brueghel zelfs samen met twee Italiaanse kunstenaars: Paolo de’ Matteis en Giovan Battista Ruoppolo. Vele handen maakten het werk wellicht licht, maar of het er ook mooier door werd…

Abraham Brueghel en Paolo de’Mattieis en Giovan Battista Ruioppolo, Stilleven met vruchten en bloemen met kinderen en een putto bij een fontein: Zomer. Doek 244 x 348 cm. Noordbrabants Museum, Den Bosch

We keren nog even terug naar de Allegorie op de Schilderkunst.  De achtergrond geeft een inkijkje in de schilders praktijk van die dagen. Een dame zit model voor haar portret en twee schilders jongens kijken de kunst af bij hun meester. Een ukkie is ijverig aan het werk. Nog te klein voor een grote schildersezel gebruikt hij daar een stoeltje voor. Na de ontijdige dood van zijn vader kreeg Jan Brueghel de Jonge in 1625 de leiding over de productie en de verkoop van het Antwerpse atelier. Tussen de kunstwerken schilderde Jan het portret van zijn grootvader, Pieter Bruegel de Oude en dat van zijn vader Jan Brueghel de Oude. Niet gehinderd door enige vorm van bescheidenheid plaatste hij hen op één lijn met de groten der kunstgeschiedenis: Michelangelo en Albrecht Dürer.

1.Michelangelo Buonarroti (1475-1564) (engraving); by English School, (19th century); Private Collection; Ken Welsh; English 2. Johanes Wierix (toegeschreven aan) Pieter Brueghel I, 1572

Het boeket dat Pictura schildert lijkt op het grote Bloemstuk waarmee Jan Brueghel de Oude de toon zette voor tal van navolgers. De herkomst ervan uit de collectie van Federico Borromeo, de aartsbisschop van Milaan, geeft aan dat hij tot ver over de grens beroemd was. In een brief aan de opdrachtgever licht Jan toe dat hij de bloemen in de aartshertogelijke hortus naar het leven heeft gekopieerd. Toch weerspiegelt het boeket de werkelijkheid niet, want de soorten waaruit het bloemstuk is samengesteld bloeien niet gelijktijdig. In samenwerking met Hendrik van Balen en Pieter Paul Rubens ontstond een op deze bloemstukken geïnspireerd nieuw onderwerp: de Madonna in een bloemenkrans. Een specialisme waarin ook Jan de Oude’s schoondochter Anna Maria Janssens en Jans kleinzonen Abraham Brueghel en Jan van Kessel uitblonken.                                                                                                     

1.Jan Brueghel de Oude, Bloemstilleven met juweel, munten en schelpen, 1606, olieverf op koper, 65 x 45 cm. © Veneranda Biblioteca Ambrosiana Mondadori Portfolio 2.Anna Maria Janssens, Bloemenguirlande met de Heilige Familie en een musicerende engel, 1620-1668, olieverf op paneel, 78 x 59 cm . © The Phoebus Foundation, Antwerpen

Van Anna Maria Janssens (ca. 1605-na 1668) zijn maar twee gesigneerde werken bekend. Wellicht gaan stukken van haar hand schuil onder de signatuur van mannelijke schilders. Dit gebeurde ook met werk van Judith Leyster, Clara Peeters en Michaelina Wautier. Het is echter niet ondenkbaar dat de grote schare van 11 kinderen die zij met Jan Brueghel II de Jongere kreeg haar carrière brak.  

In de expositie zijn twee op de geschilderde kunstkamer geïnspireerde ‘Kunst und Wunderkammer’ te bewonderen. Naar 16e- en 17e -eeuws gebruik ingericht met door mensenhand gemaakte artificialia en door de natuur voortgebrachte naturalia, waar Pieter Bruegel de Oude ook oog voor had.

Zijn navolgers kopieerden zijn plant- en dierstudies. Jan van Kessel -een kleinzoon van Jan Brueghel de Oude- volstond niet met het naschilderen van de voorbeelden van zijn grootvader. Als exponent van de ontluikende wetenschappelijke belangstelling voor flora en fauna worden zijn naar eigen waarneming geschilderde vlinders, insecten en exotische schelpen getoond.  Als proeve van zijn kunnen creëerde hij een bijzonder geestig visitekaartje, waarop hij zijn naam met behulp van kruipend ongedierte signeerde!

Jan van Kessel de Oude, Naam van de kunstenaar met spinnen en rupsen, 1657. Koper 15 x 20 cm. Part. Collectie

In het de een-na-laatste zaal zien we in de Allegorie van Europa door Jans’ zoon Ferdinand een naklank van dit geintje. 

De samenstellers van de tentoonstelling grijpen deze voorstelling uit 1689 aan om hun gedachten over het toenmalige eurocentrische denken te ventileren. Jan van Kessels guirlande van kunstig gerangschikte exotische schelpen fungeert als kapstok om de bezoeker te informeren over de hoge prijs die de lokale bevolking op de kusten van de Indische Oceaan moest betalen voor het verzamelen, schoonmaken en polijsten van de schelpen.  

De Brueghelvrouwen
In de eerste zaal ziet de bezoeker het dubbelportret van de stammoeder van de Brueghel dynastie Mayken Verhulst (1518-1599) en haar echtgenoot de beroemde schilder Pieter Coecke van Aelst. Vanonder haar witte mutsje lijkt zij ons licht verwijtend aan te kijken, alsof ze zeggen wil, waarom hebben jullie mij al die tijd genegeerd?

In een video zijn museumdirecteuren Jacqueline Grandjean en Ann de Meester met elkaar in gesprek over het fenomeen genegeerde Vrouwen in de Kunst. Ann de Meester heeft daarop een remedie: …’ we kopen zoveel mogelijk vrouwelijke kunstenaars, wanneer die werken eenmaal in het museum hangen komen de namen van de vrouwelijke maaksters vanzelf in de boeken’!…

Dubbelportret van Pieter Coecke van Aelst en Mayken Verhulst, 1550. Doek 50,5 x 59 cm. Kunsthaus Zürich,

Pieter Coecke van Aelst was niet alleen getalenteerd, maar ook reislustig. Hij bezocht Italië en reisde zelfs door naar Istanbul. Zijn in woord en beeld vastgelegde reisimpressies werden na zijn dood door Mayken Verhulst uitgegeven. Van nog grotere betekenis is het door hem uit het Italiaans vertaalde architectuur traktaat van Sebastiano Serlio, dat eveneens getoond wordt. Dankzij dit werk maakten kunstenaars in de Nederlanden kennis met de nieuwe vormentaal van de Renaissance. Dochter Mayken Coecke trouwde met Pieter Bruegel de Oude. Hun zoontjes, die de geschiedenis zijn in gegaan als Pieter Brueghel de Jonge en Jan Brueghel de Oude, leerden het vak van hun grootmoeder Mayken Verhulst. Zij had een aantal studies van dieren, planten en vruchten van hun vader bewaard. Verschillende details komen bij de navolgende generaties steeds terug, zoals het al genoemde aapje.

Pieter B. de Oude, Studieblad met ezeltjes, katten en aapjes. Paneel ca. 1613. 34 x 55,5 cm. Kunsthistorisches Museum, Wenen

Mayken Verhulst raakte is in de loop der tijd uit beeld, maar de schilders biograaf Karel van Mander gaf haar in zijn Groot Schilderboeck in 1604 een plekje in het pantheon van beroemde kunstenaars. En ook de in Antwerpen woonachtige humanist en kunstcriticus Lodovico Guicciardini noemt haar in zijn Descrittione di tutti i Paesi Bassi etc. uit 1567.

Virtueel bezoek aan de tentoonstelling
Met een klein rond paneeltje krijg je in de eerste zaal een voorproefje van de beroemde geschilderde spreekwoorden van Pieter Breugel de Oude. Een groep uitzinnige boeren duwt een dronken kerel in een varkenshok. De scène verbeeldt een destijds bekend spreekwoord: wie een varken is moet in het kot. Getuige zijn lege beurs is het slachtoffer platzak. Dat hij zijn geld verbrast heeft aan drank en vrouwen valt af te leiden uit knollen naast de trog. Rapen golden destijds als afrodisiacum. Hier hangt ook een piepklein paneeltje met een groepje bedelaars. Tijdens Vastenavond, wanneer de omgekeerde wereld wet is, gaan ze, provisorisch uitgedost als wereldse leiders de straat op. Met een kroon en mijter op het hoofd hopen ze wat geld op te halen. De vossenstaarten aan hun schamele kleding verwijzen naar de hermelijnen koningsmantels. Pieter Bruegel de Oude nam het idee over van de in zijn dagen nog altijd populaire Jeroen Bosch (ca. 1450-1516), die in zijn verbeelding van de Strijd tussen Carnaval en Vasten ook een plekje had ingeruimd voor bedelaars en kreupelen. Het verschil tussen echte en voorgewende gebreken was niet altijd duidelijk, maar het publiek dat zich vrolijk maakte om deze stumpers deed met geven van een aalmoes haar christenplicht.  

1.Pieter Bruegel de Oude, De dronkaard in de varkensstal geduwd, 1557, paneel, diam. 20 cm. Particuliere collectie 2.Pieter Bruegel de Oude, De bedelaars, 1568, olieverf op paneel, 18,5 x 21,5 cm. Parijs, Musée du Louvre Afdeling Schilderijen – Schenking van Paul Mantz, 1892. Foto © RMN-Grand Palais (musée du Louvre) / Gérard Blot

Pieter Bruegel de Oude’s laatste werk, de Ekster op de Galg, heeft een ereplekje gekregen. Anders dan zijn gegraveerde en geschilderde portretten als oudere man met een lange baard doet vermoeden is hij maar 44 jaar geworden.

Pieter Bruegel de Oude, De ekster op de galg, 1568, paneel, 46 x 51 cm. Darmstadt, Hessisches Landesmuseum

In een in de voorgrond van een wijds bergachtig landschap maken boeren een vrolijke rondedans onder een galg. Ze negeren het kruis en de schedel, symbolen van de dood, alsof ze willen zeggen: ’Ge leeft maar ene keer!’. De man linksonder heeft daar zelfs letterlijk ‘schijt aan’. Twee luid schetterende eksters staan symbolisch voor verklikkers en lui die schadelijke praatjes verkopen, die zouden kunnen leiden tot de dood.  

Tussen 1552-1554 maakte Pieter Bruegel de Oude een avontuurlijke reis naar Italië. In de tentoonstelling is een zaal gevuld met een keur aan prenten naar de schetsen van bergachtige landschappen die hij onderweg maakte. Elementen daaruit komen fantasievol toegepast terug in veel van zijn schilderijen. Ook al zien ze er bestaanbaar uit, deze geven geen topografisch correcte impressies.   

Van Mander omschreef Bruegels werkwijze als volgt: …’in d’Alpes wesende’ [had hij] al die berghen en rotsen … in gheswolghen, en t’huis ghecomen op doecken en penneelen uytghespogen’….

Johannes I en Lucas van Doetecum naar Pieter Bruegel de Oude, Christus en de Emmaüsgangers, gravure en ets, 1555, 32,3 x 42,3 c.  Noordbrabants Museum, ’s Hertogenbosch

Wie dacht dat Bruegel in zijn prenten alleen fantastische landschappen in beeld bracht, wacht hier een verrassing. Van zijn hand zie je ook een reeks zeilschepen en vergezichten met nauwelijks herkenbare Bijbelse onderwerpen. Zonder de titel Euntes in Emaus zou je dit Bijbelse onderwerp niet snel herkennen. Voor wie het verhaal niet paraat heeft: twee volgelingen van Jezus zijn drie dagen na de dood van hun leidsman op weg naar Emmaüs. Plotseling krijgen ze gezelschap van een ogenschijnlijk onbekende reisgenoot.
Daar gaan ze, rustig voortstappend, getooid met hoed en reismantel, een knapzak en reisstaf in de hand, op weg naar een plek om uit te rusten.  De enige aanwijzing dat we hier te maken hebben met de -flink uit de kluiten gewassen- opgestane Heer vormt de nauwelijks zichtbare aureool rond zijn hoofd. Pieter Bruegel verstopte wel vaker een Bijbels verhaal in een eigentijdse wereldse setting, zoals de Aanbidding der koningen en de talloze malen gekopieerde Volkstelling in Bethlehem.  

De schilderijen in de volgende zaal zorgen voor een feest van herkenning. Hier hangen de bekende boerenbruiloften en danspartijen op een rij. Pieter Brueghel de Jonge en Jan Brueghel de Oude hebben de boerenbruiloften, spreekwoorden en Bijbelse voorstellingen van hun vader veelvuldig gekopieerd. Pieter trad daarbij in het voetspoor van zijn vader, terwijl Jan zowel in thematiek als kleurgebruik, nieuwe wegen insloeg. Leuk spelletje voor zowel de jonge als volwassen bezoeker: zoek de verschillen!
Lang werd gedacht dat Pieter Brueghel zelf een boer was, maar deze mythe wordt door Van Mander ontzenuwd. Hij onthult dat hij zich met zijn vriend Hans Francken als partycrasher avant-la-lettre tussen de gasten van boerenbruiloften mengde om de gewoontes van deze eenvoudige mensen te bestuderen.

Pieter Breugel de Oude, Boerenbruiloftsdans, 1566, olieverf op paneel 119.4 x 157.5 cm.
Institute of Arts, city of Detroit

Pieter Bruegel de Oude was succesvol met zijn eigen repertoire, maar hij speelde ook handig in op de grote vraag naar werken in de stijl van zijn grote voorganger Jeroen Bosch. Dat deed hij zelfs zo goed, dat hij wegens zijn  fantasmagorische hellegezichten, behalve als Boerenbreugel ook werd aangeduid als de Tweede Bosch. Zijn schilderijen met de Verzoeking van de heilige Antonius zijn bevolkt met angstwekkende Bosschiaanse duivels en demonen. Deze blijven ook in het werk van familieleden die in het midden van de 17de eeuw actief waren rondspoken. In het werk van David Teniers de Jonge, echtgenoot van Anna Brueghel, gebruikte deze Boschiaanse demonen en duivels in meerdere versies van de Verzoeking van de Heilige Antonius.

Naast vermakelijke impressies van het boerenleven, spreekwoorden, religieuze en mythologische scènes bevat het oeuvre van Pieter Bruegel ook Allegorieën van de Vier jaargetijden en de Vier elementen. Gestoffeerd met inheemse en exotische gewassen en dieren zijn deze werken niet alleen een lust voor het oog van museumbezoeker, kunsthistorici en biologen, maar ook voor meteorologen die in de winterse taferelen de neerslag zien van de weersomstandigheden van de toenmalige Kleine IJstijd. De reeksen vielen zo in de smaak dat ze ook talloze malen werden gekopieerd.

Het element Lucht wordt verluchtigd met een rijke variëteit aan bekende en uitheemse vogels, zoals een struisvogel, een kraanvogel en enkele papegaaien. Bijzonder zijn de twee paradijsvogels die linksboven door het zwerk zweven.

Jan Brueghel de Oude, Allegorie van de lucht, 1611. Koper 21 x 31,5 cm. Part. Collectie.

In de17e eeuw werd gedacht dat ze altijd moesten doorvliegen, omdat ze geen pootjes hadden. De opgezette specimina die met de schepen van de VOC werden aangevoerd hadden inderdaad geen pootjes. Die waren ze door ontbinding, of bij een opgezet exemplaar, wegens de fragiele staat kwijt geraakt. De personificatie van de Lucht is weergegeven als Urania, de muze van de astronomie en astrologie. Zij houdt een armillairsfeer in de hand, waarmee de sterrenhemel kon worden bestudeerd.

Uit de vele kopieën niet alleen gedaan door de rasechte Brueghels, maar ook door aangetrouwde en in artistieke zin aan hen geparenteerde geesten blijkt hoe populair zij gedurende de 16e en 17e eeuw waren. Ten gevolge van een smaakverandering raken hun boertige werken in de loop van de 18e en vroege 19e eeuw uit de mode. De voorkeur van kunstliefhebbers gaat uit naar monumentale barokke werken van Rubens en zijn tijdgenoten.

Pas vanaf de late 19e en vroege 20e eeuw komen de Brueghels weer in beeld. De herwaardering wordt, aldus de samenstellers van de tentoonstelling, verklaard door de politieke tijdgeest. Na de Napoleontische oorlogen kwam door de vorming van nieuwe staten het nationalisme op gang. Dit chauvinisme vroeg om nationalistische symbolen. De Noordelijke Nederlanden hadden Rembrandt; België had Rubens en de Brueghels werden met succes als nationaal symbool van Vlaanderen en Brabant gepromoot.

Ondoenlijk om de tentoonstelling in een enkele bespreking recht te doen. Op naar Den Bosch om al dat moois met eigen ogen te gaan zien!

Literatuur:

P. van der Coelen & F. Lammertse e.a., De ontdekking van het dagelijks leven; Van Bosch tot Bruegel, Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam, 2015.

N. Groeneveld-Baadj e.a., Brueghel: de Familiereunie. Noordbrabants Museum, ’s-Hertogenbosch, 2023.

Link: Noord Brabants Museum

Roofkunst: tien verhalen.  Tot en met 7 januari 2024 in het Mauritshuis den Haag

In samenwerking met Stiftung Humboldt Forum en drie Berlijnse Musea presenteert het Mauritshuis tot en met 7 januari de tentoonstelling Roofkunst; verteld in 10 verhalen.

Roofkunst: tegenwoordig een actueel onderwerp, maar toen Marei von Saher, de erfgename van de Joodse kunsthandelaar Goudstikker zo’n vijftien jaar geleden over teruggave van diens schilderijen begon, was de roep om restitutie van Joods bezit voor velen nog bijzonder -soms zelfs onaangenaam- nieuws.

Het lukte haar advocaten uiteindelijk om 202 van de door haar geclaimde 267 schilderijen terug te krijgen. Tot spijt van museumdirecties die topstukken uit hun collecties zagen vertrekken. Dit gebeurde o.a. met Jan van Goyens, Gezicht op de Oude Maas bij Dordrecht, dat evenwel voor 3.5 miljoen voor het Dordrechts Museum kon worden teruggekocht. De verkoop van de gerestitueerde werken uit de collectie Goudstikker leverde 35 miljoen op. Deze introductie illustreert de impact en vooral de financiële kant van dit onderwerp.  

Dit verhaal wordt in de tentoonstelling niet verteld. In het Mauritshuis staan vooral de morele en emotionele aspecten en vragen omtrent restitutie van roofkunst centraal.

Al eerder werd aandacht voor roofkunst gevraagd. In 1945 organiseerde Stichting Nederlands Kunstbezit een tentoonstelling waar de gedupeerde eigenaren of hun nabestaanden hun bezit konden claimen. Van teruggave van herkende kunstwerken kwam niet veel terecht. Vanaf 1950 werden deze kwesties als afgedaan beschouwd. De kunstwerken werden geveild of belandden in de door de overheid beheerde NK-collectie, waarvan zich ongeveer 25 schilderijen in het Mauritshuis bevinden. In de zojuist geopende tentoonstelling Pieter Bruegel: de familiereünie ontdekte ik nog een ooit door de nazi’s geroofd werk een Allegorie op de Aarde en de Zomer, daterend van 1610-1620. Het paneel -een bruikleen uit de Rijksdienst voor Cultureel erfgoed- is in de tentoonstelling te zien ‘tot een eventuele nazaat van de oorspronkelijke eigenaar zich meldt’ aldus de zaaltekst. 

Het Joods Historisch Museum organiseerde in 2006 een tentoonstelling met roofkunst uit rijksbezit, waarvan de herkomst onbekend was. Deze expositie leverde destijds eveneens weinig response op, maar de locatie was wel gekozen. De kunstwerken werden bijeengebracht in de Hollandse Schouwburg. Tijdens WOII het administratieve vertrekpunt van Joden naar het doorgangskamp Westerbork. De rest is geschiedenis.

Vandaag de dag kunnen musea echter niet meer om teruggave heen. Onlangs meldden de media dat de VS, na jaren van juridisch touwtrekken, zeven geroofde werken van Egon Schiele terug zal geven aan de nazaten van de in Dachau omgekomen Joodse kunstverzamelaar Fritz Grünbaum. 

Via de website van de commissie die zich bezighoudt met het onderzoeken van claims van nabestaanden, worden belanghebbenden en belangstellenden geïnformeerd over de werkwijze van de zogeheten Retitutiecommisie. De site geeft de mogelijkheid om een claim in te dienen. Films tonen het emotionele proces dat nabestaanden doormaken tijdens het achterhalen van de geschiedenis van een kunstwerk en in de beste gevallen de teruggave daarvan aan rechtmatige erfgenamen.

Tien verhalen over drie episodes
De expositie is ingericht met objecten uit de eigen collectie van het Mauritshuis, het Musée des Beaux-Arts in Rennes en drie Berlijnse musea. In tien verhalen wordt de bezoeker mee teruggenomen in de tijd. Naast WO II (1933-1945) en de Napoleontische tijd (1794-1814) besteedt de expositie aandacht aan de eeuwen durende Koloniale periode.

Tijdens een voorbezichtiging waarschuwt de directeur van het Mauritshuis, Martine Gosselink haar gehoor. Anders dan de bezoekers van het Mauritshuis gewend zijn is dit geen mooie tentoonstelling. Gastcuratoren Jongsma+O’Neill brengen de herkomstgeschiedenis van de getoonde objecten met virtual reality experiences en 3-D modellen in beeld. Eline Jongsma licht deze keuze toe. In musea worden objecten los van hun oorsprong getoond, maar elk object heeft een verhaal. De vrexperience maakt de oorspronkelijke context zichtbaar, waarmee de bezoeker wordt uitgenodigd om na te denken over de vraag hoe geschiedenis ons denken van nu beïnvloed.

Boog van Titus waarop de geroofde Menora uit de tempel van Jeruzalem.

In deze expositie ligt de focus op voornoemde drie episodes uit de West-Europese geschiedenis, maar roofkunst is van alle tijden. Daarvan getuigt het decoratieve programma van de Boog van Titus in Rome, waarop het neerslaan van de Joodse opstand rond het jaar 70 wordt gememoreerd. Vol trots dragen soldaten de oorlogsbuit, waaronder de Menora, de zevenarmige kandelaar, uit de tempel van Jeruzalem, met zich mee. In dit geval is duidelijk sprake van roofkunst. Maar objecten in de huidige tentoonstelling kunnen ook als souvenir of geschenk, zonder kwade bedoelingen zijn meegenomen. De kritische waarnemer zal ingeval van te goeder trouw meegebrachte etnografica uit missiegebieden wellicht liever een genuanceerdere term dan roofkunst horen. Nu is nu, toen was toen. In de eigentijdse benadering van historische gebeurtenissen wordt weleens vergeten om deze in de historische context, met de ogen van toen te bekijken. Hoe je hier ook over denkt: een ding is duidelijk. Grondig onderzoek naar de herkomst van vele duizenden objecten is nodig om hierin duidelijkheid te scheppen en mee te werken aan teruggave van ooit ontvreemde objecten. In de zoektocht naar antwoorden op vragen aangaande teruggave organiseert het Mauritshuis met het Humboldt Forum op 16 en 17 november een internationaal symposium.

Het aantal geroofde kunstwerken uit de tijd van de Nazi’s en de Napoleontische periode staat in geen vergelijk met die uit de Koloniale periode. Het gaat om duizenden stukken. Wat Gosselink betreft moet alles terug.
Als kunsthistoricus vraag ik mij af: hoe gaan de ontvangers in de voormalige koloniën met deze kunstwerken om? Zijn er in de tropen mogelijkheden voor juiste conservering en klimatologisch verantwoorde presentaties? Deze overweging roept de herinnering op aan de door vocht en hitte kromgetrokken perkamenten bladen van een Koptisch handschrift dat ik ooit in het Jewish Cultural Historical Museum op Curaçao zag.

Staf met een vrouwenfiguur, ca. 1900 Hout, metaal en aluminiumfolie, 78 cm Staatliche Museen zu Berlin, Ethnologisches Museum, inv. VA 13776

Introductiefilm
In de introductiefilm volgen we de in een stemmig pak gestoken Surinaamse dichter Onias Landveld, nazaat van de Marrons, die in de koloniale tijd de plantages ontvluchtten. Over zijn kostuum draagt hij een traditionele groenblauw geruite omslagdoek, een zogeheten pangi. In het Etnografische Museum van Berlijn houdt hij een Surinaamse staf in de vorm van een voorouderbeeldje in zijn gehandschoende handen: …’ my people made this, why is it here?’  Hij geeft de wens te kennen het object mee te willen nemen. Waarheen? Vraagt de conservator. Hij antwoordt dat hij er wel een plekje voor zal vinden…

In de expositie worden vragen over het verleden van de getoonde objecten gesteld, zoals hoe en waarom werden ze geroofd?

’Ze werden meegenomen als oorlogsbuit, om soldaten te betalen of om de vijand te vernederen. …De Hernhutters en andere zendelingen ontnamen de mensen onder wie zij missie bedreven hun religie en daarmee hun identiteit; onderzoekers namen spullen uit wetenschappelijke belangstelling mee’.  Roofkunst gaat over grenzen: letterlijk en figuurlijk. Ook vragen over de toekomst van de objecten komen aan de orde.

Teruggeven of terugvragen?
Het gaat in de tentoonstelling niet uitsluitend over teruggeven van roofkunst. Er zijn ook oorspronkelijke eigenaren die hun spullen niet terug willen, zoals het Mauritshuis zelf! De collectie is gebaseerd op de in 1774 door stadhouder Willem V geopende Galerij Willem V. De hele verzameling van ca. 200 schilderijen werd in 1795 meegenomen door de soldaten van Napoleon. In 1816 kwam slechts een deel van de geroofde werken terug. De rest, waaronder een aantal werken van naam, bevindt zich tot de huidige dag in de collectie van het Louvre. Ze zijn nu even in de tentoonstelling te zien; Paulus Potters, Het spiegelende Koetje uit 1648en Jan Mijtens impressie van het Huwelijk van Friedrich Wilhelm keurvorst van Brandenburg met Louise Henriette van Oranje, 1646.  

Paulus Potter, 1625-1654 Het spiegelende koetje, 1648 Olieverf op paneel, 43 x 61 cm Den Haag, Mauritshuis, inv. 137

Ook al meent het museum recht te hebben op deze werken, toch ziet directie op grond van rationele vragen als: voegt het iets toe aan ons verhaal en hebben we er eigenlijk wel plek voor, af van een claim.Dit ter illustratie van de stelling dat de in de expositie belichte periodes niet met elkaar kunt vergelijken. Niet alle vragen omtrent teruggave wegen even zwaar.

Wat is er zoal te zien?  

Rammelaar in de vorm van een aapje. Joods zilver. Foto Marina Marijnen uit de Groep van zilveren objecten(tafelzilver, rammelaars, armbanden, scharen) geroofd van Joodse families Berlijn, Stadtmuseum Berlin

Bij het betreden van de expositie valt het oog op een overvolle vitrinekast. Onder de noemer Joods Zilver zijn een paar honderd nietszeggende objecten bijeengebracht. Maar bij de aanblik van enkele zilveren rammelaars, die beelden oproepen van de kleine knuistjes die ze ooit vasthielden, komt de geschiedenis wel erg dichtbij. Voor deze emotionele beleving is inlevingsvermogen nodig, maar bij de door een VR bril in de historische context waargenomen objecten komt het verleden op   overweldigende wijze vanzelf bij je binnen!


Zo komt het Paardenhoofd dat is overgebleven van de verloren gegane originele Quadriga op de Brandenburger Tor heel indrukwekkend tot leven. Met de handen stevig op een metalen hekje, sta ik met mijn VR bril hoog boven op de Brandenburger Tor. Om mij heen besneeuwde daken en in de diepte het grote plein, waar ruiters zich verzamelen. Naast mij staat het befaamde Vierspan; tijdens dit machtige moment ervaar ik zelfs een koude luchtstroom of slaat mijn fantasie op hol en is dat slechts suggestie?

Gottfried Schadow, 1764-1850 Paardenhoofd van de Quadriga van de Brandenburger Tor, 1793 Koper, 125 x 66 cm Berlijn, Stadtmuseum Berlin, inv. I 52.374

De geschiedenis van het Paardenhoofd is een interessant voorbeeld van roofkunst. Het door Gottfried Schaduw in 1793 ontworpen vierspan werd tijdens de Napoleontische oorlog door de Fransen geroofd. Na Napoleons overgave werd de enorme sculptuur in 1814 teruggegeven aan Duitsland. Helaas, zou je bijna zeggen, want het origineel ging bij een bombardement in WOII verloren.

Even later stond ik ineens diep onder de grond in een Oostenrijkse zoutmijn oog in oog met het Zelfportret van Rembrandt. Het werk werd in WOII gestolen van het Joodse echtpaar Rathenau. Samen met ca. 6.500 kunstwerken, waaronder het Gentse Altaarstuk van de gebroeders van Eyck, was de Rembrandt voorbestemd voor het Führermuseum. Toen Hitlers droom -of beter nachtmerrie- in duigen viel gaf hij opdracht de hele kunstverzameling te vernietigen. De ontploffing van de mijn werd gelukkig verijdeld, waarna de geallieerde monuments men, de kunstschatten in veiligheid brachten en waar mogelijk voor restitutie zorgden. Zo kwam Rembrandt terug bij de rechtmatige eigenaar, die het werk aan het Mauritshuis verkocht. Een zeldzaam voorbeeld van geroofde kunst die op een nette manier in een museumcollectie is beland.

Rembrandt, 1606-1669 Zelfportret, 1669 Olieverf op doek, 65 x 60 cm Den Haag, Mauritshuis, inv. 840 Aangekocht van de Rathenau familie met steun van de Vereniging Rembrandt en particulieren, 1947


Balinese kris Indonesië (Bali) Kris, ca. 1800-1850 Metaal, nikkel en hout, 48,5 x 9,5 x 4 cm Berlijn, Staatliche Museen zu Berlin, Ethnologisches Museum, inv. IC 298a-b

Meteen links in de opstelling wordt een Balinees steekwapen getoond. Deze Kris uit het Ethnologisches Museum in Berlijn werd tijdens de door de Nederlanders als ‘pacificatieoorlogen’ aangeduide strijd buitgemaakt. De strafexpeditie tegen plunderende eilandbewoners van Bali trok een spoor van moord en doodslag. Ook hier word je terug geprojecteerd in de tijd en bevindt de bezoeker zich in een door overdadige vegetatie omgeven kampong, met -luguber detail- een gedode inlander aan je voeten. Geweerschoten klinken; een bizarre ervaring!

Anders dan verwacht zorgden de besprekingen over teruggave van de kris voor een verrassing. De huidige vorst van Kunklung wil het object niet terug als is het waarom niet duidelijk. De weigering houdt wellicht verband met de gedachte dat het religieuze object in handen van de vijand ontheiligd zou zijn. 

Tijdens hun optreden stuitten de Nederlanders op heftige tegenstand van de bevolking. De bevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten Michiels werd door de hand van een vrouw, gedood. Ida Dewa Agung Istri Kanya, de zuster van de koning van Klungkung wordt op Bali tot de huidige dag als een heldin vereerd.

Benin Bronzen: Duitsland, 20ste eeuw Gipsafgietsels en mallen van de Benin bronzen Gips, silicone, verschillende maten Berlijn, Staatliche Museen zu Berlin, Gipsformerei

Ook de installatie met de zogeheten Benin Bronzes die in 1897 door het Britse leger werden meegenomen is indrukwekkend en actueel. De bezoeker ziet hier replica’s en mallen van de gipsafgietsels van de originele beelden. In de tentoonstelling Kirchner en Nolde: Expressionisme en Kolonialisme, (2021) in het Stedelijk Museum was een origineel exemplaar te zien. De uitkomst van de claim tot teruggave werd destijds breed uitgemeten in de media. In 2021 werden, na jarenlang delibereren, 514 Benin Bronzen door het Ethnologisches Museum in Berlijn overgedragen aan Nigeria. Het maken van replica’s is sindsdien niet toegestaan. De vraag naar het waarom wordt in de expositie eveneens gesteld.
Het exemplaar in de Haagse expositie, een goed getroffen replica van gips, fungeert als pars pro toto voor de ongeveer 5.000 originele koninklijke beeldhouwwerken met religieuze functie die door de Britten uit Benin, het huidige Nigeria, werden geroofd.

Nog recenter zijn de bijzondere lotgevallen van het Kanon van Kandy uit de collectie van het Rijksmuseum, dat onlangs tot restitutie aan Sri Lanka besloot. Het geschut stuk werd in 1765 door de Nederlanders meegenomen uit het Paleis van koning Radja Singh in Kandy op het toenmalige Ceylon, waar de VOC handelsvestigingen had. Met de opstand van de geknechte bevolking begon een jarenlange guerrillaoorlog. Na de verovering van de koningsstad Kandy belandde het kanon als oorlogsbuit in de verzameling van Stadhouder Willem V en via het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden in het Mauritshuis. In de Napoleontische tijd namen de Fransen het mee. In de veronderstelling dat het kanon een geschenk was van de Bey van Algiers aan Michiel de Ruyter werd het kanon in 1816, wegens de historische betekenis, teruggegeven aan het het volk van Nederland. Het kreeg een ereplaats in het Rijksmuseum, waar het oog van een van de conservatoren viel op een intrigerend etiketje… Na bestudering van de tekst -die niet in het Arabisch maar in het  Singhalees was opgesteld- bleek dat het met de herkomst heel anders zat. Deze anekdote onderstreept het belang van grondig herkomstonderzoek.

Kanon: Digitaal 3D model van ‘Kanon van Kandy’ Jongsma+O’Neill

Het oorspronkelijk als diplomatiek geschenk vervaardigde sierwapen ontstond in de tweede helft van de 17e eeuw. Het vertoont naast Europese elementen als putti en handvatten in de vorm van dolfijntjes ook later aangebrachte Sri Lankaanse decoratie. Van dit kanon is een digitale reproductie gemaakt. Evenals bij de replica’s van de Benin Bronzes worden door de samenstellers van de tentoonstelling ook hier vraagtekens geplaatst aangaande kwesties over de autonomie van kunstwerken, het ‘intellectuele eigendomsrecht’ en aanverwante vragen geplaatst.  Kunnen digitale modellen slechts als kopieën van originele objecten worden beschouwd?

Met het kijken alleen naar de voorbeelden van als roofkunst gepresenteerde objecten alleen ben je er nog niet; de bezoeker wordt uitgenodigd om zelf ook na te denken over de vragen rond roofkunst.

Informatie: Mauritshuis Den Haag

Geverifieerd door MonsterInsights