Het zien van een diorama van Gerrit Schouten in de voorjaarseditie van het Bulletin van de Vereniging Rembrandt brengt mij even terug in Suriname. Hier beleefde ik in 1982 de meest bijzondere kerst van mijn leven. Met knipperende kerstverlichting aan de houten huizen was de stad in weerwil van de tropische temperaturen overdag al volop in kerstsfeer. In de kerstnacht woonde ik de mis bij in de imponerende uit hout opgetrokken kathedraal. Het lezen van het evangelie werd afgewisseld met liederen die uit honderden devote kelen in het Sranan Tongo weerklonken. Vooral het als de ‘Helpiman’ toegezongen pasgeboren Christuskind maakte diepe indruk. Wat mooi wanneer je vol overgave kunt geloven als een kind. Tijdens deze mis benaderde ik deze gezegende staat ook even, maar ik was het snel weer kwijt. Zo niet de liefde voor het overzeese land, waaraan in de Nieuwe Kerk in 2020 een bijzonder leerzame en veelomvattende tentoonstelling werd gewijd. In de Grote Suriname tentoonstelling werd de harde waarheid over het koloniale verleden niet geschuwd. Dat geldt ook voor de tentoonstelling Bittere Oogst, waar het verhaal verteld wordt dat schuilgaat achter de mooie beelden die de diorama’s ons voor ogen toveren.
Gerrit Schouten, Plantage Kerkshoven aan de Warappakreek, 1823
Het beeldverhaal in Nijmegen kan gezien worden als een vervolg op de Grote Suriname tentoonstelling, waarin de bezoeker werd geïnformeerd over het begin van de ‘relatie’ tussen Suriname en Nederland. Op 26 februari 1667 gingen zeven Zeeuwse schepen onder leiding van Abraham Crijnsen op de rede van Paramaribo voor anker. Een nieuwsbrief van 29 mei maakte melding van de ‘heerlijke overwinning van Pirmeriba’ dat werd omgedoopt in Nieuw Middelburg.
Bij de Vrede van Westminster in 1674 werd Nieuw Amsterdam, daarna New York, met de Engelsen geruild voor Suriname.
Met de overname van Suriname, eigenden de Zeeuwen zich ook het aandeel in de slavenhandel toe, waarna Suriname een wingewest werd. Op de honderden plantages werd suiker, tabak, cacao en verfhout geproduceerd. Vanuit de voormalige Portugese slavendepots op de westkust van Afrika brachten Hollandse en Zeeuwse schepen tussen 1637-1863 naar schatting 600.000 zwarte arbeidskrachten naar de West. De economie dreef in hedendaags jargon, op de kurk van de slavernij. De rest is een geschiedenis, waarvan de gevolgen tot de huidige dag voelbaar zijn.
In de Nieuwe kerk werd destijds een kijkdoos getoond van Gerrit Schouten. Het minutieus geknutselde, ogenschijnlijk idyllische driedimensionale diorama geeft een inkijkje in het reilen en zeilen op katoenplantage Zeezigt. Tussen de bedrijvigheid van hardwerkende zwarte arbeiders valt een afschuwelijk detail in de achtergrond niet direct op. Een opzichter te paard trekt een slaafgemaakte mee aan een inmiddels verteerd koord. Dit touw mag verteerd zijn maar dat geldt niet voor de herinneringen aan de slavernij.
Gerrit Schouten, Diorama van plantage Zeezigt. Ca. 1815-1857 x 150 x 25 cm. Rijksmuseum, Amsterdam
In Nijmegen staat een prachtig gerestaureerd diorama van Koffieplantage Kerkshoven (1823) centraal. De in papier maché gemodelleerde voorstelling is met oog voor detail, perspectivisch correct in beeld gebracht. De voorstelling oogt ordelijk en rustig, maar de werkelijkheid was wel anders! Achter die zorgvuldig gecreëerde façade schuilt een ander verhaal: een bittere werkelijkheid van slavernij en uitbuiting vol wreedheid en pijn. Dit diorama vormt het uitgangspunt van het mensonterende verhaal over de slaaf gemaakten van Suriname, dat nu in Nijmegen verteld wordt.
Recent onderzoek heeft uitgewezen dat -op zich niet opzienbarend- ook Nijmegen op bestuurlijk niveau betrokken was bij slavernij. Daarvan getuigen historische documenten, als kaarten, archiefstukken en oude foto’s. De diorama’s van Gerrit Schouten zijn daarbij driedimensionale documenten van onschatbare waarde. De tentoonstelling wordt verrijkt met werk van oude en eigentijdse kunstenaars. Zoals een modern op groot formaat uitgevoerd diorama van Rita Maasdamme, het Marrondorp; Gevlucht naar de vrijheid, 1980-2000, uit het Amsterdam Museum.
Rita Maasdamme, het Marrondorp; Gevlucht naar de vrijheid, 1980-2000, Amsterdam Museum. Foto Monique Vermeulen.
Verhalen van nazaten brengen de verborgen geschiedenis van kracht, verzet en weerstand tot leven. Je ziet modellen van Koto Missis; zwarte vrouwen in traditionele dracht. In de teksten kom je regelmatig de zinsnede tegen: het slavernij verleden werkt nog altijd door. Niet alleen in maatschappelijk en economisch opzicht, maar besef ik mij ook in taal. De hedendaagse uitdrukking ‘hoe staat je muts vandaag’ stamt uit de tijd dat Creoolse vrouwen boodschappen uitdroegen door de manier waarop ze hun hoofddoek knoopten.
Flo Kortekaas, Angisa, hoofddoek ter gelegenheid van de tentoonstelling Bittere Oogst, 2025
Van Gerrit Schouten (1799-1839) zijn zo’n veertig diorama’s bewaard. Als kind van een Amsterdammer en een moeder van gemengd bloed kende hij de witte samenleving in Paramaribo van nabij. Zijn vroegste diorama’s verbeelden scènes van inheemse nederzettingen. In een daarvan bracht hij een zogeheten DU in beeld. Een ritueel dansfeest waarin op verhalende wijze met zang en dans uiting werd gegeven aan velerlei aspecten van het leven op de plantage. Dit soort feesten vonden maar enkele malen per jaar plaats en werden druk bezocht; niet alleen door de slaaf gemaakten, maar ook vrije mensen, al dan niet van kleur.
In 1707 bracht Dirk Valkenburg, de artistieke administrateur van de suikerplantage van Jonas Witsen, zo’n rituele dans in beeld.
Dirk Valkenburg, Dansfeest op een van de suikerplantages van Jonas Witsen, 1708. Statens Museum for Kunst. Kopenhagen.
In 1826 ontving Schouten een eervolle opdracht. Voor het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden, dat ondergebracht was in het Mauritshuis, bestelde koning Willem I twee diorama’s met scènes uit het leven van de oorspronkelijke bewoners: de Caraïben en Arrowaka’s. Als beloning ontving Schouten een koninklijke onderscheiding in de vorm van een gouden medaille. Het leven op de Surinaamse plantages die na de afschaffing van de slavernij in 1863 nog enkele decennia bewerkt werden door contractarbeiders uit Brits Indië wordt op kleurrijke wijze in woord en beeld geïllustreerd.
Maria van Gelre in Museum Valkhof Nijmegen foto: Marina Marijnen
Of koningin Maxima het ook doet is niet bekend, maar de vrouw over wie de tentoonstellingsmakers spreken als de ‘Maxima van de 15e eeuw’ bad elke dag voor bescherming van haar echtgenoot hertog Reinald IV van Gelre. Het blad met dit gebed is, samen met 19 andere verluchte pagina’s uit haar bijzondere gebedenboek te zien in de tentoonstelling Ik, Maria van Gelre. De voorliefde voor mooie kleding en juwelen, de reizen, de banketten waaraan beide dames aanzaten èn niet in de laatste plaats haar bestuurlijke taken maken de vergelijking compleet.
Dankzij de wetenschappelijke curiositas van gastconservator Prof. Dr. Johan Oosterman is het gebedenboek van Maria van Gelre in het Nijmeegse Valkhof te zien. Enkele jaren geleden trof hij in de Staatsbibliotheek van Berlijn een stoffige doos met een tantaliserend opschrift aan: ‘für die Benutzung gesperrt’. Toen hij de doos opende trof hij een enorme stapel losse bladen aan; een vergeten schat van middeleeuwse boekproductie. Al snel bleek de reden van de waarschuwing: het manuscript was beschadigd. In de jaren ’70 werden de deels gebarsten bladen losgemaakt uit een te knellende boekband. Daardoor, en dat is een geluk bij een ongeluk, is nu een selectie van twee maal 20 pagina’s te zien. Om conservatorische redenen worden deze halverwege de expositie gewisseld. Twee keer dus naar Nijmegen!
Onderaan dit artikel vindt u een link naar de gezamenlijke website van de Radboud Universiteit en Staatsbibliothek zu Berlin waar u het hele boek kunt doorbladeren.
Doos waarin gebedenboek Maria van Gelre (fotograaf: onbekend)
Het uit de band genomen gebedenboek: het bestaat uit een stapel losse katernen die ook na conservering niet meer ingebonden zullen worden. Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin (foto Dick van Aalst / Radboud Universiteit)
Dankzij crowd-funding wordt sinds 2015 multidisciplinair onderzoek gedaan naar het beschadigde perkament, de gebruikte pigmenten, de ondertekeningen en de daarin zichtbare instructies voor de verluchters. Ook de werkwijze, de werkverdeling en de iconografie zijn onder de loep genomen. De resultaten worden in de tentoonstelling getoond. De historische context wordt geschetst aan de hand van wandkleden, eigentijdse handschriften, sculpturen, sieraden, gebruiksvoorwerpen en het pièce de résistance de 600 jaar oude Kaarsenkroon uit de Zutphense Walburgiskerk.
Het gebedenboek van Maria van Gelre is een sleutelwerk in de vroeg 15e eeuwse Nederlandse boekproductie. In het colofon schrijft de Augustijner monnik Helmich de Lewe dat hij het boek in opdracht van Maria van Gelre heeft gekopieerd. In 1415 voltooide hij het schrijfwerk, dat hem naar schatting vijf jaar gekost heeft. Een megaklus; in de vorige eeuw zouden we het monnikenwerk genoemd hebben. Bij die gedachte moet ik denken aan de slotzin waarmee een opgeluchte schrijver een ander middeleeuws colofon besloot : … men brenge de schrijver nu wijn, en wel van de beste…!
Colofon uit het gebedenboek van Maria van Gelre, geschreven door Helmich de Lewe, voltooid 1415 op Sint Matthiasavond (21 september).
Konden bezoekers van het Valkhof in 2009 het bijzonder rijk versierde gebedenboek van Katharina van Kleef bewonderen; het boek van Maria van Gelre is nòg uitzonderlijker. De kleurenpracht van de meer dan 100 miniaturen, 156 gehistoriseerde initialen, de drôlerieën in de marge en de verluchting van de kalender is adembenemend. De uitvoering verraadt stilistische en iconografische invloeden van toonaangevende centra van boekverluchting. Overduidelijk is de invloed van de gebroeders van Limburg. Zoals bijvoorbeeld te zien is aan de elegante ruimvallende mantels, de houppelandes, die door zowel mannen als vrouwen gedragen werden.
Gebroeders van Limburg, De maand augustus (detail) uit Les Très Riches Heures de Jean, duc de Berry, 1412, Musée Condé, Chantilly
Blad uit het gebedenboek van Maria van Gelre met voorstelling van drie Heiligen (fol 198 r)
Veel is al over Maria van Gelre gezegd, maar wie was zij?
Marie d’Harcourt kwam in 1380 ter wereld als dochter van een thans weinig bekende Normandische graaf Jean VI. Maar vrijwel iedereen kent haar beroemde oom Jean Duc de Berry, eigenaar van het door de gebroeders Limburg verluchte getijdenboek: de Très Riches Heures.
Marie kwam als hofdame in dienst van Valentina Visconti. Zij was de echtgenote van Louis d’Orleans, de broer van de waanzinnige koning Charles. In 1405 werd zij uitgehuwelijkt aan Reinald IV, hertog van Gelre en Gulik. Niet alleen ter bezegeling van de banden tussen Frankrijk en Gelre, maar ook om de erfopvolging zeker te stellen. Het huwelijkscontract, waarmee een bruidsschat van 30.000 gouden schilden gemoeid was (ca. 70 miljoen euro) bevatte daartoe een speciale clausule. Wanneer het huwelijk kinderloos zou blijven (wat het geval bleek) moest het geld worden terugbetaald. Gelukkig was er wel een pensioenregeling voor Maria in opgenomen; in 1423 overleed Reinald zonder wettige erfgenaam. Op 24 februari 1526 hertrouwde de weduwe met Ruprecht van Berg, heer van Gulik. Slechts twee jaar later zou zij kinderloos overlijden.
Paus Sylvester, Reinald van Dortmund en bischop Titus van Kreta uit Gebe-denboek Maria van Gelre, (fol.152 v)
Reinald, een van de twee figuren ter linkerzijde op deze miniatuur (detail) zou een afbeelding van Reinald kunnen zijn.
Wie was Maria’s eerste echtgenoot? Reinald IV was de 2e zoon van Willem II van Gulik en (nog een) Maria van Gelre, geboren in 1365 of 1366. Uit een 600 jaar oude brief blijkt een moeizame relatie met zijn ouders. Hij smeekt hen … om zijn armoede en schamelheid aan te zien en hem niet af te wijzen… Kennelijk heeft hij het te bont gemaakt. Door zijn voorliefde voor Wein, Weib und Gesang heeft hij veel schulden gemaakt. In de audiotour omschrijft royalty watcher Kysia Hexter hem als de prins Laurent van de middeleeuwen. Omdat zijn 6 bastaardkinderen niet voor opvolging in aanmerking kwamen was, zoals we zagen, alle hoop op een officiële stamhouder gevestigd op Maria van Gelre. Zij was overigens tweede keus. Toen plannen voor het huwelijk met Lucia van Milaan werden afgeblazen, schoof Louis d’Orleans Marie d’Harcourt als huwelijkskandidate naar voren. Ook goed zal Reinald, gegeven de enorme bruidsschat, gedacht hebben. Ter voorbereiding op het huwelijk liet de 40-jarige bruidegom kasteel Rosendael bij Arnhem opknappen en -om zijn reputatie wat op te poetsen?- liet hij zijn garderobe opfrissen. Ook kocht Reinald sieraden en luxe artikelen voor zijn 25-jarige bruid. In de expositie wordt daarvan met eigentijdse objecten een beeld geschetst.
Pagina’s met tekst (verkondiging aan de maagd Maria) en randdecoratie: zo ziet het grootste deel van het gebedenboek eruit. Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin, mgq 42 (foto Dick van Aalst / Radboud Universiteit)
Wat is een gebedenboek? Geïnspireerd op de dagelijks praktijk binnen de kloostermuren, kregen leken in de late 14e en 15e eeuw onder invloed van de Moderne Devotie behoefte aan gebedenboeken voor privé devotie. Maria’s gebedenboek, dat oorspronkelijk 600 folia (1200 bladzijden) telde is zowel wat de tekst als de illustraties betreft uitzonderlijk. Het in het Nederrijnse dialect geschreven boek bestond oorspronkelijk uit drie delen. Een getijdenboek met gebeden voor de acht vaste bidstonden van de dag. Een brevier, met, anders dan het woord doet vermoeden, een uitgebreide versie van het officiële koorgebed. Behalve traditionele- bevat het boek enkele speciaal voor Maria geschreven gebeden. Zoals de bede waarin zij om bescherming van Reinald smeekt. De rubricator adviseert in rode inkt om dit gebed dagelijks te lezen. Een derde deel werd na Reinald’s dood in 1423 toegevoegd. Daaruit is slechts de miniatuur met Maria als weduwe te zien. Na 1600 is het boek gesplitst in het zogenoemde Weense en het Berlijnse deel waaruit nu bladen getoond worden.
Detail, blad uit gebedenboek met gebed voor Reinald ‘Dit les alle daighe’ (Lees dit iedere dag)
Opvallend is het grote aantal smeekbeden om bescherming tegen ziekte, geweld en dood door verdrinking. De middeleeuwer was beducht voor een plotselinge dood. Wanneer zware zonden niet gebiecht waren wachtte de hel. Deze preoccupatie is veelvuldig verbeeld in angstwekkende afbeeldingen van het laatste oordeel en het vagevuur. De louteringsplaats waar zonden moesten worden uitgeboet, voordat de ziel van de overledene het hemelse paradijs mocht binnengaan. Het verblijf in het vagevuur kon worden bekort door het doen van goede werken, het schenken van geld en goederen, te bidden en voor je te laten bidden. Dit werd ook na de dood met terugwerkende kracht nog zinvol geacht. Maria van Gelre en haar beide echtgenoten deden daartoe schenkingen, zoals aan het klooster Mariënborn bij Arnhem. In ruil daarvoor werden dagelijks missen voor hun zielenheil opgedragen en schreef Helmich de Leeuwe het gebedenboek letterlijk en figuurlijk pro deo.
Pagina met Rijke man en Abraham en het begin van een gebed, Gelre, ca. 1415, Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin, Ms Germ Oct 42, vol. 132v
Blad uit gebedenboek Maria van Gelre voorstellende ‘Het laatste Oordeel’. Meesters van Maria van Gelre omstreeks 1415.
Maria van Gelre leefde in een tijd van culturele en literaire bloei. In haar roman Het Woud der Verwachting geeft Hella Haasse een prachtige beschrijving van de sfeer aan het Franse hof. Daarin komt de naam van Marie d’Harcourt verschillende malen voor. De titel is ontleend aan een gedicht van Charles d’Orleans, zoon van Louis d’Orleans en Valentina Visconti. In die dagen verbleef Christine de Pizan aan het Franse hof. Deze jonge zelfbewuste weduwe met 3 kinderen voorzag in haar levensonderhoud met de pen. Tot de huidige dag wekken haar geschriften met vooruitstrevende ideeën over de positie van de vrouw nog altijd verbazing en bewondering. In haar Cité des dames (1405) rekent ze af met het negatieve vrouwbeeld, dat eeuwenlang, wijzend naar Eva, door de kerk werd bepaald. Haar fictieve stad wordt gebouwd en bewoond door deugdzame, moedige en slimme antieke, bijbelse en heilige vrouwen. Zou het geschreven zijn als antwoord op dat andere beroemde boek, la Cité de Dieu van Augustinus, die mede verantwoordelijk was voor deze inferieure kijk op vrouwen? Pizan trekt de lijn door naar eigentijdse Franse vorstinnen en edelvrouwen als Valentina Visconti en koningin Isabeau van Beieren. Het prominente voor die tijd uitzonderlijke portret van Maria van Gelre ten voeten uit, doet vermoeden dat ook zij was aangeraakt door deze kortdurende ‘emancipatiegolf’.
Miniatuur met hertogin Maria van Gelre. Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin, mgq 42 (foto Dick van Aalst / Radboud Universiteit)
… ‘Maria van Gelre als de Maxima van de 15e eeuw’…
Leuke publiekstrekker dacht ik aanvankelijk, maar in de tentoonstelling blijkt dat Maria van Gelre op politiek gebied macht uitoefende. Behalve de voor edelvrouwen gebruikelijke bemoeienis met het reilen en zeilen van de huishouding op de burchten, nam ze ook deel aan het landsbestuur. Aan dit aspect van haar leven is een hele zaal gewijd. Wanneer hertog Reinald door ziekte of anderszins (geen zin) schitterde door afwezigheid nam zij plaats aan de onderhandelingstafel. Zoals in 1418, toen de edelen van Nijmegen, Arnhem, Roermond en Zutphen zich met de ridders van Gelre tegen de hertog keerden. Middels een gezamenlijke petitie vroegen zij om handhaving van bepaalde rechten en inspraak in de opvolgingskwestie. Een wettige erfgenaam was van groot belang om de rust in het hertogdom te waarborgen, maar in 13 huwelijksjaren was geen stamhouder geboren. De beoogde opvolger van Reinald, Willem van Arkel was 1 december 1417 gesneuveld. De verbondsbrief van de edelen, gedateerd 3 mei 1418 en het antwoord dat Reinald een jaar later, op 25 oktober 1419 via zijn vrouw gaf zijn in de tentoonstelling te zien. Deze geschriften markeren een belangrijk moment in de staatkundige ontwikkeling en in het territoriale bewustzijn van Gelre. Zo gezien wordt een voor ons onleesbaar stuk perkament een document van grote waarde. Reinalds antwoord is voorzien van indrukwekkende zegels; dat van Maria prominent in rood, maar het zegel van Reinald ontbreekt! Hij verzekert de opstandige edelen dat hij geen hard feelings jegens hen koestert, doet toezeggingen inzake verruimde inspraak en handhaving van privileges, maar over de opvolgingskwestie houdt hij zich op de vlakte. Na Reinalds dood in 1423 zouden de edelen zelf een opvolger kiezen: Arnold van Egmond.
Antwoord op de Verbondsbrief, Arnhem, 25 oktober 1419, Perkament voorzien van zegels , Arnhem, Gelders Archief, Inv. nr. 5451
Ruim 100 topstukken uit internationale collecties geven een beeld van Maria en haar tijd. In het spoor van Maria van Gelre reisde Johan Oosterman langs kastelen, kerken en plaatsen die zij ooit betreden had. Het leverde een schat aan kennis (archieven) en objecten op. Zo kan rond het gebedenboek van de hertogin een keur aan contemporaine objecten worden getoond. Handschriften en een onlangs opgedoken miniatuur met Aanbidding der Koningen, schilderijen, sieraden, sculpturen, gebrandschilderde ramen en heiligenbeelden. In het 600 jaar oude driestel uit de Düsseldorfse Maxkirche komt Maria wel heel dichtbij. De lithurgische gewaden die zij in 1426 schonk aan het klooster van Altenberg zijn gemaakt uit de fluweelbrokaten trouwjapon die Maria droeg bij haar huwelijk met Ruprecht van Berg.
Kazuifel, van het driestel uit Altenberg, Maximilian Kirche, Düsseldorf.
Speciaal voor deze expositie tenslotte, is de laat 14e eeuwse kaarsenkroon uit de Zutphense Walburgiskerk tijdens een spectaculaire operatie naar het Valkhof overgebracht. Fascinerende gedachte dat Maria’s aandacht tijdens de mis wellicht even afdwaalde naar het daarop in smeedijzer uitgebeelde stripverhaal met hoofse scènes en toepasselijk in de kerk, de jacht op de eenhoorn. Dit zelden geziene mythische dier legde zijn hoorn alleen te ruste in de schoot van een ware maagd. En daarmee is het een mooi symbool Maria’s maagdelijke conceptie.
Kaarsenkroon uit de Sint-Walburgiskerk, Zutphen, foto; Teuntje van der Wouw
Detail Kaarsenkroon uit de Sint-Walburgiskerk, Zutphen, foto; Teuntje van der Wouw.
Bibliografie:
Oosterman e.a., Ik, Maria van Gelre: De hertogin en haar uitzonderlijke gebedenboek, Nijmegen, 2018.
Themanummer Uit het leven van Maria van Gelre: Kunstschrift, nr. 4, augustus 2018