Jo Koster (1868-1944): kunstenaar. Tot en met 4 januari in Museum Gouda.

Jo Koster, Zelfportret, 1939. Particuliere collectie.

Vanaf een banier voor de deur van Museum Gouda kijkt een vrouw met strenge blik neer op de passanten. Wie is de vrouw achter dat zwarte ooglapje?

De tentoonstelling over Jo Koster, die tot en met 4 januari in de zalen van Museum Gouda te zien is geeft antwoord op deze vraag. In Singer Laren zag ik een in luministische stijl geschilderd portret van een Meisje met Zonnehoed van haar hand. En in Museum de Wieger kwam ik haar naam onlangs ook tegen. In de expositie De schoonheid van het onbekende was Jo Koster te zien samen met Otto van Rees, Dirk Filarski, Hendrik Jan Wolter, Mies Carsten en Anna Maria Braakensiek. In navolging van Vincent van Gogh trokken zij in de late 19e en vroege 20e eeuw naar de Côte d’Azur. Enkele van hen trokken verder naar Italië en zelfs Noord-Afrika. In de jaren ’20 van de vorige eeuw belandde de vrijgevochten Jo Koster, met haar auto via Zwitserland en Italië zelfs in Dalmatië.

Jo Koster, Vijgeboom Dalmatië, 1937, 54,5 x 66,6 cm. Collectie Dordrechts Museum, Dordrecht

In het land der blinden…
Het donkere glas van Jo Kosters bril bedekte het oog waarin zij sinds 1939 het licht miste. Dit visuele handicap stond haar artistieke creativiteit echter niet in de weg. Ze bleef schilderen. Zou ze de voorspelling dat zij anno 2025 een overzichtstentoonstelling zou krijgen geloofd hebben? Zelfverzekerd als ze was waarschijnlijk wel. In 1891 en in 1900 had Koster ook al deelgenomen aan groepstentoonstellingen. In de Nationale tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 en in de expositie De Vrouw 1813-1913 was zij vertegenwoordigd. Ter gelegenheid van haar zeventigste verjaardag kreeg ze exposities in Den Haag, Dordrecht en Amersfoort. Ze bleef in haar tijd niet onopgemerkt. Toch is ze tegenwoordig weinig bekend.

Dat haar schilderij van een Vijgenboom in Dalmatië ooit als ‘voelschilderij’ gekopieerd zou worden had ze niet kunnen bevroeden. Aan de hand van de in 3-d uitgevoerde weergave kunnen visueel gehandicapten zich met hun tastzin een beeld vormen van de solitair in het landschap geplaatste boom.

Jo Koster, Sneeuwsterren, 1922. Particuliere collectie

De illustratie bij de recensie van het aan Jo Koster gewijde retrospectief in de NRC van 12 mei jl. wekte mijn belangstelling naar de maker van dit sprankelende werk. Een letterlijk en figuurlijk schitterende impressie van een nog niet door klimaatverandering aangetaste zonbeschenen besneeuwde bergketen. Weergegeven als een explosie van talloze gradaties blauw- en paarstonen.   

In zijn bespreking citeert Gijsbert van der Wal een collega die bij de bezichtiging van een groepstentoonstelling van vrouwelijke kunstenaars, met the male gaze, in 1891 de volgende observatie noteerde:

… ‘al die aankomende schilderesjes [onder wie Koster], waarvan de een nog een streekje vernis op haar paneeltje aanbracht, de ander op eene trap staande een stukje verhing, allen ijverig in de weer met popelende hartjes’… .

Enkele jaren later prees een contemporaine criticus Koster om

… ‘den mannelijken ijver en werkkracht’…

Mogelijk goed bedoeld, maar onmiskenbaar neerbuigend. Gaandeweg maakte de kleinerende toon plaats voor oprechte belangstelling. Kunstcriticus Cornelis Veth stelde in 1942 vast dat de begaafde Koster een overzichtstentoonstelling waardig is. En nu ruim 80 jaar later is het zover!

De tijden zijn veranderd. Het is hoog tijd om Jo Koster de plaats te geven die zij in de Nederlandse kunstgeschiedenis verdient. En dat begon goed met de 4 ballen waarmee haar expositie in de NCR wordt gewaardeerd. Toch stond Koster lang in de schaduw van mannelijke collega’s. Tijdens haar leven verkocht ze voornamelijk aan particuliere kopers. In museale collecties is zij nog ondervertegenwoordigd. Je kunt werk van haar hand vinden in Kröller-Müller, Singer Laren, het Rijksmuseum en het Voerman Stadsmuseum in Hattem. In deze plaats liet ze in 1910 een huis bouwen. Evenals veel mannelijke collega’s had Koster ook leerlingen onder wie de Hongaars-Nederlandse Sárika Góth (1900-1992) aan wie het Zeeuws museum in 1992 een overzichtstentoonstelling wijdde. Góth maakte deel uit van de kunstenaarsgroep de Veerse Joffers. Tussen 1907-1992 organiseerden zij zomertentoonstellingen in Museum de Schotse huizen.

‘Kunstpaus’ H.P. Bremmer wijst ook Jo Koster de weg
Evenals Helene Kröller-Müller wist Jo de weg naar kunstpedagoog H.P. Bremmer te vinden. Als mentor gaf hij haar niet alleen artistieke adviezen, zoals probeer het eens met stippelen, maar hij bracht haar ook in contact met kunstenaars als Vilmos Huszar, Julie de Graag, Bertha van Hasselt en Tjitske van Hettinga Tromp. De laatste werd een vriendin voor het leven. Van de kring van kunstenaars rond Bremmer, de zogeheten Bremmerianen, wordt in Gouda ook interessant werk getoond.   

Jo Koster, Interieur met piano, 1916, 55 x 55 cm, Collectie Museum De Fundatie, Zwolle

Koster nam niet alleen de artistieke adviezen van Bremmer ter harte. Zij onderzocht en absorbeerde ook artistieke invloeden van eigentijdse collega’s. In de expositie zie je werk van Jan Toorop, Ferdinand Hart Nibbrig en Co Breman die eveneens in de divisionistische stijl werkten. Welke stijl zij ook overnam; Jo bleef vertrouwen op haar eigen artistieke kompas. Knijp bij een rondgang door de expositie bij de bijschriften (evenals Jo) een oogje dicht om de invloeden in haar werk zelf te ontdekken!

Jo Koster was niet alleen vaardig met het penseel, maar ook met de pen. De Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant publiceerde op 2 april 1924 een verslag van haar reis naar Italië. …’En nu zijn we dus in Positano en moeten nog wennen aan de norsche rotsen en ’t daaraan geklampte plaatsje. De lucht is heerlijk, warm en licht, er wordt in zee nog dagelijks gebaad, de cactussen dragen de mooiste vruchten, de lucht is van een helderblauw en zelf worden we als een veer zo licht! Nu nog wat bezinken en dan aan ’t werk’…

Jo Koster, Positano ca. 1923, Particuliere collectie
Jo Koster, Positano ca. 1923, detail links onder.

Wegens de rijke kleurschakeringen was het stadje aan de Amalfitaanse kust erg populair bij kunstenaars. Koster gaf het dorpsplein met de kenmerkende koepel echter in een enigszins omfloerst palet weer. Met een lichte gloed van de ondergaande zon op de gevels van de huizen. Wanneer je langer kijkt bespeur je wat meer kleur in de op het strand getrokken bootjes en de goed getroffen kleine figuurtjes daarnaast.

Terug in Nederland verbleef Koster graag in Hattem en Staphorst, waar ze een kamer huurde. Ze genoot van het eenvoudige leven in deze nog niet door andere kunstenaars ontdekte gemeenschap. Terwijl ik dit las vroeg ik mij af: en Jan Sluijters dan? Goeie vraag. Die werd door Koster in Staphort geïntroduceerd! Ook Sluijters is in de tentoonstelling vertegenwoordigd. Onder meer met een expressionistisch portret van een Staphorster boerin. Evenals Koster weerspiegelt ook Sluijters oeuvre een levenslange zoektocht naar schilderstijlen.

Jo Koster, Staphorster meisje op weg naar de maaiers, zj. Particuliere collectie

Stilistisch van alle markten thuis
Na haar academische scholing heeft Koster zich voortdurend verder ontwikkeld waarbij ze haar penseel veelzijdig hanteerde. In de eerste zalen zie je portretten. Sommige nog in traditionele academische stijl, zoals dat van Willemina Cornelia Blussé-Soek uit 1894, maar het portret van Marie Jeanette de Lange is 25 jaar later in divisionistische stijl gedaan.

Koster vereeuwigde de voorzitter van de Vereeniging voor Verbetering van Vrouwenkleding in een schitterend, aan de toetsen van Vincent van Gogh herinnerend palet van complementaire en overheersende paarstonen. Let op de handen en het raak weergegeven karakter van de geportretteerde.
Het eerste kledingstuk dat het in De Lange’s optiek moest ontgelden was het korset. Het keurslijf waarin de vrouw destijds niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijke vast zat.  

Jo Koster, Portret van Marie Jeanette de Lange, ca. 1919. Particuliere collectie.

Van de onvrijheid van de vrouw getuigt ook de anekdote waarover je leest bij een delicaat vrouwelijk naakt dat Koster in de jaren ‘90 schilderde. Omdat vrouwen aan de Rotterdamse Academie niet mochten deelnemen aan de lessen schilderen naar naaktmodel, plaatste Koster een krantenadvertentie waarin ze een huisnaaister zoekt. De vrouwen die op deze annonce afkwamen zullen niet weinig verbaast hebben opgekeken toen de naaimand gesloten bleef. Ze hoefden alleen maar even uit de kleren om voor de in hun ogen ongetwijfeld excentrieke Koster te poseren. Met niks doen hadden ze nog niet eerder geld verdiend!

Jo Koster, Naakt II, ca. 1892-97. Particuliere collectie

Afhankelijk van het onderwerp schilderde Koster nu eens realistisch, dan weer neo-impressionistisch of pointillistisch. Wanneer zij op een van haar vele reizen een plek van een beroemde voorganger bezocht paste zij als een kameleon haar stijl moeiteloos aan. Aan de Bretonse kust kroop zij in de huid van Paul Gauguin; in Arles nam ze de stijl en het palet van Vincent van Gogh over.

Jo Koster, Zeilboten in Bretonse haven (Concarneau), 1927. Particuliere collectie

In Kosters impressie van Zeilschepen in Bretonse haven uit 1927 herken je de grote kleurvlakken van Gauguin. Van Goghs invloed beperkt zich niet tot één voorbeeld. Variërend van een Olijfboomgaard in Toscane tot een impressie van een Bloeiende vruchtboom die Koster in 1916 in Hattem schilderde. Een Vrouw achter een weefgetouw en een Mand met appels doet onmiskenbaar Van Gogh-achtig aan. En ook de Zonnebloemen zijn vertegenwoordigd.

Het in Zwitserland geschilderde Bergmeer in de Alpen roept associaties op met Ferdinand Hodlers van 1904 daterende impressie van de door bergketens omzoomde Thunersee.

Jo Koster, Bergmeer in de Alpen, 1920, olieverf op doek, 47 x 64 cm. Collectie Museum Flehite, Amersfoort
Ferdinand Hodler, der Thunersee 1904, 80 x 100 cm. Kunstmuseum Bern

Tijdens haar omzwervingen belandde Koster met haar leerling Sárika Góth in San Gimignano. Hier ontmoetten zij de magisch realist Wim Schumacher. Kosters impressie van een Italiaans bergdorp uit 1925 weerspiegelt onmiskenbaar invloed van Wim Schuhmacher. In Museum More zie je soortgelijke impressies van zijn hand. Sárika raakte eveneens in de ban van Schumachers stijl. Zijn in grisaille weergegeven Gezicht op San Gimignano inspireerde haar tot een vrijwel identiek werk. Beide zijn in de tentoonstelling te zien. Zijn gedempte palet bezorgde Schumacher de bijnaam de ‘de meester van het grijs’. In zijn jongen jaren hanteerde Schumacher, die eveneens gefascineerd was door Vincent van Gogh, meer kleur. Zijn Veld met Korenschoof uit 1914 is stilistisch verwant aan Jo Kosters eveneens op Van Gogh geïnspireerde Korenschoven uit 1930.

Jo Koster, Italiaans bergdorp, 1925. Particuliere collectie

Kosters werk weerspiegelt een veelheid aan onderwerpen en schilderstijlen. Het is leuk om haar schilderijen in dat verband te vergelijken met werk van genoemde tijdgenoten. Ondanks haar handicap bleef zij als gezegd tot in de zeventig doorwerken tot zij in 1943 te horen kreeg dat ze ongeneeslijk ziek was. De kunstenares overleed het jaar daarop, op 75-jarige leeftijd.

Met deze tentoonstelling over leven en werk van Jo Koster is de bezoeker van Museum Gouda nog niet klaar. Tot en met 22 februari is onder de hanenbalken ook de tentoonstelling Ongehoord: verzamelde Vrouwen te zien. Een belangwekkende expositie over historische vrouwen, van wie de namen -op enkele na- tot voor kort ongehoord waren. Jacoba van Beieren kent iedereen, maar wie kent Maria Strick? In deze tentoonstelling krijgen zij en nog 28 andere historische en enkele eigentijdse vrouwen een naam. De tentoonstelling over zes eeuwen geschiedenis door de ogen van vrouwen is samengesteld met werk uit de eigen collectie. 

Verder lezen: Karlijn de Jong, Jo Koster: kunstenaar. Museum Gouda, 2025.

Link: Museum Gouda

Tentoonstelling Kaarslicht, tot en met 27 maart 2022 in Museum Gouda.

Godfried Schalken, lachende man met kandelaar ca 1695-1700 Part. collectie

Dankzij twee typische producten geniet Gouda bekendheid: kaas en kaars… Het een is op elk ontbijtbuffet van internationale hotelketens als ‘Gouda’ te vinden. Het ander staat tot eind maart centraal in de tentoonstelling Kaarslicht.

Veertig jaar geleden vertelden mijn schoonouders enthousiast over hun bezoek aan de prachtig met kaarsen verlichte vensters van de Goudse Catharina kerk, die traditiegetrouw vanaf 10 december tot 9 januari in de avonduren worden verlicht.
Zonder smartphone hadden zij alleen een herinnering aan- èn woorden voor hun belevenis. Een tekstbord in de huidige tentoonstelling nodigt de bezoeker -overbodig- uit tot het maken van een selfie:

                              …Vereeuwig jezelf in Kaarslicht

Alles gaat voorbij, maar wie schrijft die blijft en dat geldt ook voor schilders. Licht, voor ons is het doodgewoon. Toen de in Gouda getoonde schilderijen ontstonden moest men het doen met dag- en kaarslicht.

Gelukkig zou ik bijna zeggen, want de schilderijen laten zien hoe kunstenaars als Rembrandt van Rijn, Gerard van Honthorst en Godfried Schalcken erin slaagden om de illusie van licht en schaduw op een paneel of doek te suggereren.

Frans van Mieris Jonge vrouw, vlooien vangend bij kaarslicht ca 1660 (1660-1679) part. coll

Soms helder, maar vaker lieten zij diffuus licht schijnen op alledaagse, niet zelden symbolisch geladen voorstellingen. Stadsgezichten, stillevens met vanitas elementen en nachtelijke binnenhuisscènes met drinkende, lezende, geld tellende, bordurende personages en figuren die bezig zijn met een tegenwoordig vrijwel uitgestorven bezigheid: vlooien. Wat een moeite moet het gekost hebben om dit ’s avonds bij kaarslicht te doen. Dat geldt ook voor het lezen van een boek of het priegelen aan een handwerkje. Voor zaken die het daglicht niet konden verdragen, als slempen, een potje tric-trac of bordeelbezoek was schemerlicht juist gunstig. Gerard van Honthorst paste het toe in zijn Vrolijk gezelschap uit 1623 (buiten tentoonstelling).

Gerard van Honthorst, Vrolijk gezelschap, 1623, Alte Pinakothek, München. (buiten tentoonstelling)

Behalve warmte, intimiteit of het scheppen van een broeierige sfeer, kon licht gecombineerd met schaduw ook gebruikt worden om de aandacht op een dramatische gebeurtenis te vestigen, zoals personen tegenwoordig op het toneel nog altijd in de spotlight worden geplaatst.  Vroeg voorbeeld daarvan is Honthorsts Bespotting van Christus uit ca. 1614. Met de toepassing van dit zogenoemde clair-obscur dat hem in Italië de bijnaam Gerardo della Notte bezorgde, zette hij de toon voor soortgelijke nachtstukken van Matthias Stom, Godfried Schalken en Adam de Coster.

Om de museumbezoeker te laten voelen hoe dat vroeger was, is een schaars verlichte zeventiende eeuwse kamer ingericht. Wanneer je de sensatie van deze ‘dark room’ zonder struikelen hebt doorstaan bezie je de volgende schilderijen met andere ogen.

Reconstructie 17e eeuws vertrek bij avond, museum Gouda

Werken waarin de hoofdpersonen, in navolging van Honthorst (die het weer van Caravaggio had) middels dat dramatisch clair-obscur worden belicht. Zoals in Matthias Stoms Maaltijd te Emmaüs. In deze wel doordachte compositie voeren breed gesticulerende handen een spannend schimmenspel op. Het kaarslicht wordt door een van die handen afgeschermd, opdat de kijker er niet door verblind wordt. Wie bijbelvast is herkent het moment waarop de zogenoemde Emmaüsgangers ontdekken wie ze aan tafel hebben uitgenodigd. Wanneer de vreemdeling het brood breekt herkennen zij de opgestane heer aan de -voor de beschouwer onzichtbare- wondtekenen in zijn handen (Lucas 24: 13-15).

Matthias Stom, Detail Maaltijd te Emmaus, ca. 1630. Particuliere collectie

In deze ruimte ziet de bezoeker ook een klassieker uit het Rijksmuseum de Heilige familie bij avond (uit het atelier) van Rembrandt. 

Rembrandt, Heilige familie, 1642 – 1648 Museum het Rembrandthuis, (in langdurige bruikleen van het Rijksmuseum), Amsterdam

Terwijl grootmoeder Anna bij het wiegen van het kindje Jezus zelf in slaap gesukkeld is, zit Maria bij een voor de kijker verborgen lichtbron te lezen. Wat gebeurt er onder de trap? Uitvergroot op mijn beeldscherm doemt een figuur met hoed op. Dit moet Jozef zijn. Zoals vaker in middeleeuwse voorstellingen mogelijk in de weer met een eind hout, een symbolische verwijzing naar het doel waarmee het zoet slapende kindje op aarde is gekomen. Drieëndertig jaar na dato zal hij, ter vergeving van de zonden der mensheid, sterven aan het kruis.

Via schilderijen van de Utrechtse Caravaggisten, prenten van Gesina ter Borch en Sara Troost, belandt de bezoeker uiteindelijk in de 19e eeuw, maar laten we even stilstaan bij het verschijnsel licht.   

Van kaarsen naar gas- en elektrisch licht 
Tot in de vroege 19e eeuw vormden kaars- en petroleumlicht de enige lichtbronnen. De introductie van gaslicht betekende een enorme sprong voorwaarts. Ter gelegenheid van het huwelijk van zijn zoon met grootvorstin Anna Paulowna ontstak Koning Willem I in 1816 in de Amsterdamse Amstelhof –waar nu de Hermitage gevestigd is- de eerste gaslamp. Rond 1880 was ongeveer een vijfde van de Nederlandse huishoudens aangesloten op de gasleiding. Mijn generatiegenoten herinneren zich vast nog wel de gasfabriek, die in elke stad te vinden was. Velerlei activiteiten konden nu makkelijker in de avonduren worden verricht. Ook kunstenaars maakten langere uren en gas- en het iets later geïntroduceerde elektrisch licht, bood tevens nieuwe artistieke mogelijkheden. Daarvan getuigen de impressies van ballet- en theatervoorstellingen van Edgar Degas en Henry de Toulouse l’Autrec. Het is ook mooi te zien in Vincent van Goghs Nachtcafé uit 1888. 

Vincent van Gogh, Het Nachtcafé, 1888. Doek 70 x 92 cm. Yale University Art Gallery, New Haven, Connecticut.

Begin 20e eeuw zette het elektrische licht Kees van Dongen en Jan Sluijters in vuur en vlam. Gefascineerd door het heldere schijnsel gaven zij kleurige impressies van danslokalen. In Sluijters meesterlijke Bal Tabarin dansen talloze lichtvlekjes mee boven de zwierende figuren.

Jan Sluijters, Bal Tabarin, 1907. Stedelijk Museum Amsterdam.

Deze werken vallen echter buiten het bestek van de tentoonstelling. In Gouda zie je kunstenaars die van de 16e tot in de 19e eeuw toverden met het effect van olielampen, kaars- en toortslicht.  

Terug naar de tentoonstelling.
De vaardigheid om licht op een schilderij te vangen, of liever: de illusie van licht op een paneel of doek te suggereren was een hele kunst. In de expositie zie je werken van zo’n veertig kunstenaars die daarin succesvol waren.  

Zoals  Esaias Boerse’s oude bebrilde vrouw die geconcentreerd zit te borduren. De oudjes van Matthias Stom en Gerard van Honthorst tellen of bestuderen munten. Leuk is Honthorsts portret van een jongeman die tevreden lachend zijn spiegelbeeld bestudeert. Christiaen Jansz. Dusart vereeuwigde een bij kaarslicht lezende jongeman. Deze en andere bezigheden, variërend van schrijfwerk tot nachtelijke wandelingen; kunstenaars brachten het vroeger allemaal in beeld.

Gerard van Honthorst, Grijnzende jongen met Spiegel, ca. 1614-1620. The Spier Collection, Londen. 

De destijds doodgewone taferelen hebben nu documentaire waarde. Ze tonen de vrijetijdsbesteding van mensen van toen: het drinken van een pint, het spelen van een potje tric-trac of bordeelbezoek. Halfdonkere vertrekken waren voor bezigheden die het daglicht niet konden verdragen geen probleem. Om met mijn grootmoeder te spreken: de nacht is voor het ongedierte!

Nocturnes waren in de 17e eeuw erg geliefd. Verschillende schilderijen werden in prent uitgegeven. Zoals Abraham Bloemaerts Heilige Hieronymus die rond 1622-30 door Cornelis Bloemaert (II) in het koper werd gestoken. Datzelfde deed Lucas Vorsterman met Adam Costers Triktrakspelers bij kaarslicht, 1619-1628 uit het Rijksmuseum.

Lucas Vorsterman, Triktrakspelers bij kaarslicht, 1619-1628 , gravure naar Adam Costers uit het Rijksmuseum

Prachtig is Gesina ter Borchs doorvoelde getekende impressie van een verliefd paartje, dat tijdens een nachtelijk wandeling gechaperonneerd wordt door een meid met een enorme lantaarn.

Gesina ter Borch, Liefdespaar met meid bij kaarslicht, ca. 1655. Penseel in grijs en zwart, 12 x 18 cm. Fondation Custodia, collectie Frits Lugt, Parijs

De onbetwiste kampioen van met kaarsen verlichte genrevoorstellingen en historiestukken is zonder twijfel Godfried Schalcken (1643-1706). In het themanummer dat Kunstschrift aan het fenomeen kaarslicht in de kunst wijdt, wordt hij als de grootmeester van het kaarslicht omschreven.  De weerschijn van het licht op welk materiaal ook: een metalen kandelaar, de glanzende textuur van zijde, de menselijke huid, de glimlichtjes in ogen of op de tanden, het is steeds met de grootst mogelijke virtuositeit op het doek gebracht.

In zijn zelfportret uit 1695 kijkt de schilder de beschouwer, wijzend op zijn palet en penselen veelbetekenend aan. De tools waaraan hij zijn met een fraaie mantelspeld en halsketen geëtaleerde welstand dankt.

Veelbetekende blikken worden eveneens gewisseld in het doek, waarin een jonge vrouw een oorhanger in een door haar geliefde opgehouden spiegel bewondert. De mysterieuze sfeer in het door kaarslicht verlichte vertrek, inspireerde de Ierse schrijver Sheridan le Fanu in 1839 tot het schrijven van de gothic novel: ‘Strange Event in the Life of Schalken the Painter’.  In de special van Kunstschrift leest u meer over de in 1979 gerealiseerde verfilming van dit boek.

Godfried Schalcken, Slapende Venus met Cupido, voor 1685. Nationale Galerie, Praag

In het prachtig rood-doorgloeide doek Slapende Venus met Cupido, zien we het (mogelijke) vervolg. De vrouw die in het vorige schilderij verblijd werd met een prachtige parelhanger ligt hier letterlijk en figuurlijk rozig te sluimeren. Wat hieraan vooraf ging laat zich, mede door de Cupido die ons met een schalks gebaar tot stilte maant, raden. Schalcken gaf het lichaam van de schone slaapster op erotiserende wijze weer; de tepels van haar pronte borsten gloeien zacht op in het kaaslicht…    

Schalcken’s succesvolle stijl werd nog eeuwenlang nagevolgd, onder anderen door Petrus van Schendel, die in de tentoonstelling vertegenwoordigd is met een Vismarkt bij avond uit 1841. Dat niet iedereen geporteerd was van Schalckens  rood-opgloeiende palet lees je eveneens in Kunstschrift. De 19e eeuwse Franse kunstcriticus Theophile Thoré was niet erg onder de indruk van de trucjes waarmee de 17e eeuwers en hun 19e eeuwse bewonderaars kaarslichtscènes in beeld brachten.

Extra licht
Om ten volle van het schaarse licht te profiteren, werden de wanden in de woningen van welgestelde burgers voorzien van goudleerbehang. In de kleurrijke in zilver- of bladgoud gevatte florale motieven, werd het kaarslicht weerkaatst. Verzilverde kandelaars, vergulde spiegels en schilderijlijsten zorgden voor een soortgelijk effect. Zoals te zien in de prentenreeks van Sara Troost, waarin zij het verloop van een soirée schetst.

Sara Troost Detail Wie nog lopen kon 1768 Rijksmuseum Amsterdam

De avond begint met een (nog fatsoenlijk) samenzijn van een aantal bepruikte, ogenschijnlijk keurige heren. Maar naar mate de tijd vordert en de wijnflessen leger raken, stijgt de stemming ten koste van het peil! Uitgelaten gasten klimmen op tafels, er worden veelbetekenende blikken gewisseld, terwijl een bediende onverstoorbaar doorgaat met het ontkurken van de volgende fles. De prenten zijn voorzien van geestige Latijnse teksten als Rumor erat in Casa; het werd rumoerig in huis en Ibant qui poterant, qui non poteuere cadebant… wie nog lopen kon ging, wie dat niet meer kon, viel om! En er gebeuren dingen die het daglicht toen nog niet konden verdragen. Bij het afscheid zoenen twee mannen elkaar hartstochtelijk op de mond!

Voor wie van ondeugende plaatjes houdt valt er nog meer te genieten… zoals de in prent uitgebrachte bordeelscènes, die Johann Sadeler (I) naar Joos van Winghe’s Huis van lichte zeden maakte. Een in maniëristische stijl weergegeven bacchanaal. Onder het beeld van een zichzelf betastende naakte Venus geven tempelbezoekers zich over aan een orgie. Musici zorgen voor een vrolijke noot; waarop uitbundig wordt gedanst. Anderen geven zich ongeremd over aan het liefdesspel. Op mijn foto valt een deel van de latijnse tekst weg, maar Fornicatoriis doet het ergste vermoeden.

Johann Sadeler (I), naar Joos van Winghe, Huis van lichte zeden, 1588, Rijksmuseum, Amsterdam.

Naast deze profane scènes zijn in de expositie ook bijbelse en mythologische historiestukken te zien. De hoofdrolspelers zijn vaak in een eigentijds jasje gestoken, zoals Jan Steens Bespotting van Ceres.

De Romeinse godin van de akkerbouw is in het donker op zoek naar haar dochter Proserpina. Wanneer ze de drank, aangeboden door een oud vrouwtje, in een keer naar binnen klokt, wordt ze bespot door een kleine jongen. Voor straf verandert Ceres hem in een hagedis. Anders dan in de eerder getoonde werken geeft Jan Steen zijn lichtbron een prominente plek. De toorts belicht de ontblote borst van Ceres en het Caravaggeske halfnaakte jochie.

Jan Steen, De bespotting van Ceres, ca 1650 Part. Coll.

De achterwand toont een enorme blow-up van een klein prentje van een bebrilde uil, voorzien van een moraliserende tekst: …’Wat baet keers of brill als den uil niet sien en wil’… wat zoiets betekent als het geven van goed advies is nutteloos, wanneer de toehoorder er geen oren naar heeft.

Cornelis Bloemaert naar Hendrick Bloemaert, Uil met bril en boeken, Wat baet keers of brill als den uil niet sien en wil , 1625, Rijksmuseum Amsterdam

De kaars kan ook fungeren als symbool. In een vanitas stilleven van Albert Janszoon van der Schoor verwijst de opbrandende kaars naar de eindigheid van het leven: memento mori; gedenk te sterven.

Geïnspireerd op de woorden van Mattheus 5: 15, staat de kaars ook symbool voor het evangelie. Het licht moet niet onder de korenmaat geplaatst worden, maar zichtbaar voor iedereen op de kandelaar. Een anonieme schilder bracht deze woorden in een ‘spotschilderij’ uit het Catharijneconvent in beeld. Hij posteerde Maarten Luther en zijn volgelingen rond een tafel met een helder brandende kaars.   

Anoniem Maarten Luther en de protestantse hervormers 1660

Aan de andere kant van de tafel probeert een stel “papen” het licht van het ware geloof uit te blazen! Het is wel duidelijk wie hier de good- en de bad guys zijn. Tussen een bisschop, een Jezuïet, een paus en een monnik zit een salamander, symbool van de duivel. Het verhaal gaat dat de vorige eigenaar van dit schilderij het doek uit de lijst liet halen om het op de tafelrand netjes om te vouwen, zodat er geen haan meer kraaide naar deze voor katholieken onkiese voorstelling….

De laatste zaal is gewijd aan de 19e eeuw. Verschillende romantici waren gefascineerd door het werk van hun 17e eeuwse collega’s. Met zijn Vrouw in een nis bij kaarslicht liet Michiel Versteegh zich onmiskenbaar inspireren door Gerard Dou’s Meisje met lamp.

Je ziet hier mooie met fakkels en gaslicht beschenen stads-, markt-, en kermisgezichten van Jan Hendrik van Grootvelt, Johannes Rosierse en Petrus van Schendel alsook een bijzondere nocturne van Jean Jacob Verreyt. In deze religieuze processie vormen de maan, haar weerschijn in de gracht en de meegedragen kaarsen: een symbolische verwijzing naar het kruis van Christus. Ook Sint Nicolaas doet mee. In een Dickensiaanse enscènering staan kinderen te watertanden voor een mooi verlichte etalage met suikergoed.


De nachtelijke voorstellingen van Petrus van Schendel en de Dordse schilder Rosierse zijn niet alleen betoverend van sfeer, maar hebben bovendien grote documentaire waarde. Zo ging je ‘s avonds nog even naar de vismarkt; zo vierden de mensen kermis!

Petrus van Schendel, Vismarkt bij avond, 1841

Bij de tentoonstelling is geen catalogus verschenen, maar Kunstschrift heeft dit najaar een themanummer uitgegeven, waarin de in de expostitie getoonde werken in een bredere context gepresenteerd worden.

In het licht van de Kaars: Kunstschrift, no. 5, oktober/november, 2021.

Geverifieerd door MonsterInsights