Nederland Waterland; in de tentoongestelde werken kruipt het water zelfs waar het niet gaan kan. Soms moet je heel goed kijken om het te ontdekken, maar in de meeste schilderijen, tekeningen en prenten en zelfs in een voorbeeld van naaldkunst is dit fluïde element aanwezig. Aanzwellend in de branding, stromend in een rivier of stilstaand. Het element water heeft menige pen in beweging gebracht, resulterend in dichterlijke mijmeringen waarbij ook woest kolkende gevoelens aanwezig zijn. Zonder luid-sprekende bezoekers kun je de stem van Tommy Wieringa, die een selectie van twaalf watergedichten voordraagt, verstaan.
Onderwijl passeren ca. vijftig werken van Jan Toorop, Edgar Fernhout, Sal Meijer en vele anderen de revue in deze intieme tentoonstelling. De oudste ontstonden eind 19e eeuw, de jongste dragen recente dateringen.
Water, we kunnen niet zonder. Ieder mens heeft het dagelijkse nodig maar daarnaast is water onontbeerlijk voor transport, industriële activiteit en recreatie. Alle gebruiksvormen zijn aanwezig op één na: bad- en zwemwater (of heb ik iets gemist?). Wat hierbij in de buurt komt is een humoresk doek van Ferdinand Erfmann met Baadsters die op het strand liggen te zonnebaden.
Sinds oudtestamentische tijden boezemt water vrees in. Een verbeelding van de Bijbelse zondvloed zag ik niet, maar wel een door mensenhand gecreëerde desastreuze overstroming. In zijn Inundatie uit 1944 gaf Henk Chabot een impressie van de verwoestende kracht van zeewater, dat het land overspoelde nadat de Duitsers de dijken moedwillig hadden gebombardeerd om de opmars van de geallieerden te stoppen.
Het laatste woord over de zegeningen en de gevaren van water is nog niet gezegd. Vrees voor het almaar stijgende zeewaterpeil is groter dan ooit. In weerwil van de overvloedige regenval in dit voorjaar, dreigt paradoxaal genoeg een alarmerend tekort aan water. Er zal echt iets moeten gebeuren; het doorspoelen van het toilet met Spa blauw, zoals de topman van Vitens ons kraanwater noemt zal snel tot het verleden moeten gaan behoren.
Terug naar de tentoonstelling waarin je ziet hoe elke kunstenaar de verbeelding van het thema op eigen wijze heeft weergegeven. Figuratief of (bijna) abstract. Alle ‘ismen’ zijn vertegenwoordigd. Van Jan Toorop zie je twee impressies van de Zee. Een vredig pointillistisch doek uit 1899 en een dynamische op Van Gogh geïnspireerde expressionistische variant met een schuimende branding. Ruim vijftig jaar later vertaalde Edgar Fernhout, zoon van Charley Toorop, zijn waarneming van de branding in een welhaast abstract beeld.
In de tentoonstelling zie je voorbeelden van het stralende luminisme, maar ook realistische, soms enigszins naïeve werken en stadsgezichten in de zogeheten Nieuwe Zakelijkheid, zoals Toon van den Muysenbergs impressie van de Nieuwe Amstelbrug uit 1962. Eerder ontstond Sal Meijers in een monochroom palet gedane impressie van de toen nog verstilde Achterburgwal. Toepasselijk decor voor de film Kruimeltje! Wim Oepts stond in 1932 ook aan een Amsterdamse gracht en gaf zijn waarneming in enigszins naïeve vormen weer. We blijven nog even in Amsterdam en staan stil bij een feeërieke nocturne: Victor de Budt’s Damrak bij nacht uit 1925.
Ook poelen en vijvers zijn op het doek beland, zoals Marian Plugs op Monets Lily Pond geïnspireerde Vijver uit 2023. Zij is een van de weinige vrouwen in deze tentoonstelling. Jeanne Bieruma Oosting gaf met haar Vissen in 1976 een impressie van hetgeen zich onder het wateroppervlak bevindt. Christine van Zeegen ging ook kopje onder en bracht met haar borduurwerk Zeeanemoon de diepzeewereld met naald en draad in beeld. In het themanummer Verhalend Textiel van Kunstschrift (april/mei 2024) las ik een bijdrage over deze vergeten vrouwelijke naaldkunstenares die, vaak naar ontwerp van haar broer Janus, de prachtige wandkleden creëerde die tot 16 september in het Drents Museum te zien zijn.
Uit de eigen collectie van Museum More zie je Jan Mankes’ mysterieuze Avondschemering. In dit werk is speelt het element lucht weliswaar de hoofdrol, maar de vaart langs de Woudsterweg rechtvaardigt Mankes deelname aan deze expositie. Van zijn hand zie je verderop in het museum nog meer werken.
De geschilderde beelden roepen bij mij ook literaire en muzikale herinneringen op. Bij Rein Draijers Hollands Landschap uit 1975, samengesteld uit enkele gestileerde witte en groene vormen, borrelt Willem Nijhofs gedicht Denkend aan Holland uit een verre declamatieles op. De vrouw van het passerende binnenvaartschip, die psalmodiërend de was op hangt moet je er even bij denken!
Bepaald nostalgisch tenslotte is Maurice Sys impressie van de Zuiderzee uit 1918 waarin zich aan de horizon in de in elkaar overlopende water- en luchtpartijen twee botters aftekenen. In mijn auditieve geheugen weerklinken de stemmen uit de in 1959 populaire weemoedige Zuiderzee-Ballade.
Religie en wetenschap onverenigbaar? Vergeet het maar!
De tentoonstelling laat zien dat mensen sinds jaar en dag in religie en wetenschap niet alleen antwoorden zoeken op existentiële vragen maar ook op onverklaarbare verschijnselen die hun verwondering wekken. Beide disciplines staan sedert het midden van de 19e eeuw op gespannen -soms zelfs vijandige- voet met elkaar. Althans dat wordt vaak gedacht. Ten onrechte menen de samenstellers van deze expositie, die in samenwerking met Teylers Museum en Rijksmuseum Boerhaave tot stand kwam. Voorafgaand aan de opening laten de conservatoren Lieke Wijnia en Geertje Dekkers zien dat onderzoek van de omringende wereld in het verleden -maar ook nu nog- juist vanuit een religieuze vraagstelling voortkwam! Zij proberen het stereotype beeld te nuanceren. De gedachte dat wetenschap en religie onverenigbaar zouden zijn komt voort uit de lotgevallen van Galileo Galilei (1564-1642) die rond 1612 durfde te tornen aan het gangbare wereldbeeld. De Rooms Katholieke kerk beschouwde de aarde als het middelpunt van de schepping, zoals ook de oude Grieken hadden gedacht. Daarvan getuigt een kleurrijke verbeelding van de kosmos die de cartograaf Andreas Cellarius in de late 17e eeuw, gebaseerd op de ideeën van Claudius Ptolemaeus (2e eeuw) publiceerde. Sinds mensenheugenis wordt de stand van de hemellichamen bestudeerd. Met de verworven informatie werd vroeger het juiste moment bepaald om gewassen te zaaien. Tegenwoordig is dat niet meer nodig. De data van verschillende religieuze feesten worden nog altijd bepaald aan de hand van de stand van de maan. De stand van de sterren hielp bovendien bij navigatie op zee en over land.
Door eigen waarneming ontdekte Galilei dat de door Nicolaus Copernicus in 1543 gepresenteerde destijds controversiële visie op de relatie tussen de zon en de aarde op waarheid berustte. Copernicus publicatie de Revolutionibus orbium coelestium, ligt in de expositie open bij de afbeelding waarin de zon het middelpunt is van de kosmos. Niet de zon draait om de aarde, maar de aarde draait om de zon!
Met deze wereldschokkende ontdekking veranderde het wereldbeeld van geocentrisch in heliocentrisch. Toen Galileo vasthield aan zijn bewering werd hij door de kerkelijke autoriteiten in 1633 gedwongen om zijn bevindingen te herroepen. Hij veranderde echter niet van gedachten. Volgens een anekdote mompelde hij binnensmonds …e pur’ si muove… [en toch beweegt ze].
Het zou echter nog tot 1992 duren eer Paus Johannes Paulus II Galilei in het gelijk stelde en rehabiliteerde. Geloof en sterrenkunde gaan in de Rooms Katholieke kerk al langer hand in hand, zoals foto’s van religieuze sterrenkundigen laten zien.
De tentoonstelling werpt nieuw licht op de ontwikkeling van wetenschappen als astronomie, anatomie, biologie en geologie. Deze eeuwenlange geschiedenis is niet los te denken van het christendom. Anders dan vaak gedacht blijkt dat de onderlinge relatie tussen religie en wetenschap tot de huidige dag veeleer dynamisch, veelzijdig èn verrassend is!
In de introductiezaal staat een enorme spiegeltelescoop uit 1736. Met zo’n instrument deed Isaac Newton (1643-1727) zijn waarnemingen. In deze ruimte informeert een sympathieke stem met een licht Amsterdams accent de bezoeker over de fascinatie met de ruimte en de hier getoonde objecten. Als ervaringsdeskundige weet astronaut André Kuipers als geen ander waarover hij het heeft! Ter illustratie van de invloed van de Bijbel op het wetenschappelijk denken wordt een kostbare geïllustreerde Bijbel getoond. Het 13e -eeuwse manuscript ligt open bij het boek Genesis. In de versierde beginletter, een zogeheten gehistorieerde initiaal, worden alle dagen van de schepping in beeld gebracht.
Het spanningsveld tussen geloven en zelf onderzoeken wordt mooi verbeeld in een schilderij van Hendrick ter Brugghen uit 1622. De in het evangelie beschreven ongelovige Thomas doet, door zijn vinger in de zijdewond van Jezus te steken, op empirische wijze onderzoek naar het waarheidsgehalte van diens opstanding uit de dood. De gedachte eerst zien, dan geloven wordt onderstreept door de discipel die er, gewapend met een knijpbril met zijn neus bovenop staat. Ook in zijn optische hulpmiddel komen religie en wetenschap samen.
In het daarnaast getoonde sculptuurtje van Kathrin Schlegel komen verleden en heden samen. Dit eigentijdse kunstwerk -waarvan meer voorbeelden in de expositie te zien zijn- geeft haar betekenis niet een-twee-drie prijs. Als je goed kijkt herken je een in een wond gestoken vinger. Je ziet het niet, maar het werk heeft een extra betekenislaag. Het is gemaakt van een omgesmolten, want overbodige, miskelk!
De expositie is ingericht aan de hand van 4 kijkrichtingen. De blik naar Boven is gericht op de hemel. De blik naar Binnen onderzoekt letterlijk de ‘inwendige’ mens en haar plaats in de wereld. Bij de blik naar Buiten wordt al wat groeit en bloeit bekeken. De blik naar Beneden richt de focus op de aarde. In de laatste sectie ontmoet de bezoeker wellicht het meest indrukwekkende object in deze tentoonstelling: de Homo diluvii testis. Dit fossiel uit de collectie van Teylers Museum werd ooit aangezien voor een tijdens de Bijbelse zondvloed verdronken mens.
In de zalen en kloostergangen van het oude convent maakt de bezoeker een fascinerende reis door de tijd. Door de eeuwen heen stonden religie en wetenschap soms tegenover elkaar, maar ze gingen ook vaak op verrassende wijze samen. Dit laatste wordt onder meer geïllustreerd met een ontroerend filmpje dat in 1968 aan boord van de Apollo 8 werd opgenomen. In de geavanceerde technische bagage van de astronauten bevond zich ook een Bijbel. Deze mannen waren zich ervan bewust dat ze veel konden, maar de grote geheimen van het heelal en het ontstaan van het leven op aarde konden ze niet bevatten. Terwijl zij op kerstavond een rondje om de maan vlogen lazen de crewleden om beurten voor uit het scheppingsverhaal, waarna zij de thuisblijvers op planeet aarde een gelukkig kerstfeest wensten. Van die reis dateert William Anders iconische foto: Earthrise, die de cover van het begeleidende boek siert. Naast deze bijzondere kerstgroet hangt een poster met een heel andere boodschap: Er is geen God! De vrolijke Russische kosmonaut German Titov was tijdens zijn ruimtereis in 1961 God niet tegengekomen en engelen evenmin!
Tijdens een lezing bekende de populaire sterrenkundige Govert Schilling dat astrofysici weliswaar veel, maar tegelijkertijd ook weinig weten. Over het precieze ontstaan van het onmetelijke heelal en het ontstaan van de mens tasten ook de knapste astronomen nog in het duister. De enige zekerheid is dat we van sterrenstof gemaakt zijn en dat we tot stof zullen wederkeren. Saillant detail; de theorie van de oerknal als verklaring van het ontstaan van het heelal, werd door een katholieke priester geformuleerd.
Een recent voorbeeld van de synthese tussen religie en wetenschap lees je bij de spectaculaire foto van een zwart gat, waarmee de astrofysicus Heino Falcke en zijn team de wereld in 2019 verraste. Deze knappe kop, die het observatorium regelmatig voor de preekstoel verruilt, omschrijft dit fenomeen als de poort naar de hel. Alles wat daar binnenkomt wordt verzwolgen… Bij dit scenario moest ik denken aan de dichter Dante en zijn metgezel Vergilius, die, zoals beschreven in La Divina Commedia, ruim 700 jaar geleden bij de poorten van de hel werden begroet met de volgende woorden:
…’lasciate ogni speranza, voi ch’entrate’….
Virtueel bezoek In de spectaculair ingerichte grote zaal zie je diverse hemelglobes en astrolabia, waarmee de stand van de hemellichamen kan worden bestudeerd. Hier ligt ook de oudst bekende rudimentaire telescoop die bij archeologisch graafwerk in Delft aan het licht kwam. In de vitrines liggen de originele publicaties van Copernicus en Galilei. Blikvanger is de indrukwekkende blow-up van de sterrenhemel uit het planetarium van Eyse Eysinga (1744-1828). Deze godvrezende, eenvoudige handwerksman had een bijzondere hobby. In zeven jaar tijd construeerde hij in zijn woonhuis in Franeker een getrouwe weergave van het firmament. Via een ingenieus raderwerk op zolder bewegen alle hemellichamen sinds 1710 tot de dag van vandaag op de minuut nauwkeurig; echt ongelooflijk! Hier gaat de stelling op: achter elke grote man staat een vrouw. Zijn echtgenote vond ook alles maar goed: tot in de bedstede hingen gewichten om de boel in het juiste tempo te laten draaien! Met vooruitziende blik beschreef Eysinga in een handleiding de correctie die om de 4 jaar handmatig op zolder moest worden uitgevoerd. Dit jaar was het weer zover: de huidige directeur van het Planetarium liet het raderwerk letterlijk en figuurlijk een tandje minder lopen om het systeem van 1 maart terug te zetten naar 29 februari!
Niet iedereen was verrukt over de geheimen van het onmetelijke en niet te bevatten heelal. De soms aan angst grenzende verwondering over de verschijnselen aan het firmament wordt treffend geïllustreerd met een 17e -eeuws paneeltje. Lieve Verschuier gaf een impressie van de consternatie die in 1680 in Rotterdam ontstond toen een staartster aan de hemel verscheen. Geprogrammeerd door Bijbelse onheilstijdingen, waaraan hemeltekenen vooraf zouden gaan, kijkt een vrouw angstig weg. Gewapend met een Jacobsstaf kunnen anderen hun ogen niet van de komeet af houden. In 1774 liet een onheilsprofeet van zich horen. Gebaseerd op zijn bestudering van de sterren voorspelde de Friese predikant Eelco Alta het naderende einde der tijden.
In deze ruimte bevestigen foto’s van een pater en twee nonnen de zojuist genoemde relatie tussen de Rooms Katholieke kerk en de sterrenkunde. Giuseppe Laïs (1845-1921), lid van de congregatie der Oratorianen, is er even bij gaan liggen om de sterrenhemel door een enorme telescoop te bestuderen. Deze zogeheten Carte de Ciel telescoop staat opgesteld in het astronomische onderzoeksinstituut van het Vaticaan, de Specola Vaticana in Castel Gandolfo. Het ontstaan van dit sterrenkundig instituut dateert uit de tijd waarin Paus Gregorius XIII in 1582 de kerkelijke kalender liet hervormen. De fraters van het Vaticaans instituut doen nog steeds onderzoek, maar niet meer vanaf deze plek. Tegenwoordig richten zij de blik vanuit een observatorium in Mount Graham in de VS hemelwaarts. In de Specola Vaticana waren in de late 19e en vroege 20e eeuw ook vrouwen werkzaam. In een ongedateerde foto brengen twee kloosterzusters de sterren in kaart. Als tiener zag ik The Nun’s Story, waarin Audrey Hepburn door de hoofdpoort het klooster ingaat om jaren later, bevrijd door de achterdeur weer uit te treden. De beelden wekten mijn misplaatste medelijden met de nonnen die achterbleven. Niet in beslag genomen door de dagelijkse zorg voor man en kinderen genoten zij vrijheid om zich aan onderwijs en studie te wijden.
Relatie tussen religie en wetenschap. De tentoonstelling maakt de eeuwenlange zoektocht naar kennis en de aftastende en soms schurende relatie tussen religie en wetenschap zichtbaar. De historische objecten, manuscripten en kaarten worden op verrassende wijze gepresenteerd naast eigentijdse artistieke creaties. In zijn Sfeer uit ca. 1916 geeft Theo van Doesburg een [door theosofische ideeën ingegeven] abstracte impressie van de kosmos. Van de vrouwelijke amateurastronoom Rohini Devasher wordt de installatie One Hundred Thousand Suns getoond. Deze presentatie uit 2022 is gebaseerd op waarnemingen die in het Kodaikanal Solar Observatorium in India zijn vastgelegd.
In de volgende zaal krijgt de bezoeker de gelegenheid om de blik naar binnen te richten. De objecten worden tegen een toepasselijke bloedrode achtergrond getoond. Hier zie je Michiel van Mierevelts Anatomische les van Dr. Willem van der Meer uit 1617. Objecten en geschriften illustreren de voortgang van de kennis van de inwendige mens.
Tijdens onze Middeleeuwen stond de geneeskunde in de Arabische wereld op een hoog peil; daarvan getuigen antieke medische geschriften. In de bagage van reizigers belandden deze Arabische medische teksten in Europa. In een 15e -eeuws manuscript uit de Leidse Universiteitsbibliotheek zie je een kleurrijke afbeelding van medische instrumenten.
Rond 1300 waren artsen al begonnen met empirisch onderzoek van het menselijk lichaam. Religie, astrologie en geneeskunde komen samen in een zestiende-eeuws gebedenboek. In een miniatuur is te zien hoe zo’n anatomische les in zijn werk ging. De toenmalige medische wetenschap was gebaseerd op de ideeën van de Grieks-Romeinse arts Claudius Galenus (2e eeuw). Hij beschreef hoe een disbalans tussen de lichaamssappen: gele en zwarte gal, bloed en slijm ziekten bij de mens veroorzaakte. Lange tijd werd aangenomen dat de stand van de hemellichamen hier invloed op had, zoals te zien in een van de illustraties.
De veronderstelling dat het Vaticaan het ontleden van het menselijk lichaam verboden zou hebben lijkt een misvatting. Hoe zou de Katholieke kerk anders aan al die stoffelijke resten van heiligen zijn gekomen? In een laat 15e-eeuwse reliekhouder uit het arsenaal van het Catharijneconvent toont de heilige Laurentius de rib, waarvan een partikel in dit sculptuurtje bewaard wordt. Gelovigen waren er destijds heilig van overtuigd dat relieken wonderdadige krachten bezitten.
In 2020 legde Laurence Winram een eigentijdse anatomische les vast. Geïnspireerd op Rembrandts Anatomische les van Dr. Tulp memoreerde hij de ontleedsessie van de zogeheten Edinburgh Seven. De eerste vrouwen die in 1869 medicijnen studeerden. Ook Anna Maria van Schurmann (1607-1678) heeft hier een plekje gekregen. De rector van de Utrechtse Universiteit, Gisbertus Voetius, gaf haar toestemming om de colleges vanachter een gordijntje (…) te volgen! Naast haar portret ligt de dissertatie, waarin zij de stelling verdedigt dat de vrouwelijke geest geschikt is voor intellectuele zaken. Zij zette haar vertoog kracht bij met passages uit de Bijbel.
Met het uit 2023 daterende postume portret van Henrietta Lacks zijn we terug in de twintigste eeuw. Geïnspireerd op de iconografie van de Heilige Lucia vervaardigde Iris Kensmil de beeltenis van de vrouw die in 1951 overleed aan baarmoederhalskanker. Op het schoteltje in haar hand liggen niet de ogen van de vroegchristelijke martelares, maar haar uitvergrote kankercellen. Ze verwijzen naar een medisch wonder. Artsen brachten deze foute cellen destijds voor onderzoek naar het laboratorium. Tot hun verbazing ontdekten zij dat deze naar haar vernoemde HELA- cellen zich -tot de huidige dag- buiten het lichaam van de overleden patiënt bleven delen. Henrietta Lacks leverde een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van nieuwe medicijnen. Zo werd deze zwarte vrouw een gesanctioneerde ‘modern saint of science!’ Regelgeving rond privacy bestond destijds nog niet, maar de familie is dankbaar dat hun voormoeder op deze wijze een bijdrage aan de wetenschap levert en daardoor voortleeft.
In de volgende ruimte wordt de blik achtereenvolgens naar buiten en beneden gericht. Hier vind je Charles Darwins On the Origin of Species uit 1859. Daarin poneerde hij de stelling dat alle wezens afstammen van voorouders die miljoenen jaren geleden leefden en zich sindsdien verder hebben ontwikkeld. In deze afdeling mag Carolus Clusius (1707-1778) niet ontbreken. Door nauwkeurige bestudering en classificering in soorten en ondersoorten bracht Clusius Gods Schepping ‘als een tweede Adam’ overzichtelijk in beeld. Clusius kan gerekend worden tot de zogeheten fysicotheologen, die de uitkomsten van empirisch onderzoek in overeenstemming trachtten te brengen met Gods schepping. De wonderen van de natuur beschouwden zij als bewijs daarvan. Anderen namen afstand van het scheppingsverhaal. Door eigen bevindingen en de wreedheden die hij in de natuur en de hem omringende wereld waarnam, viel Darwin, die aanvankelijk een gelovig man was, van zijn geloof en werd agnost.
De groeiende wetenschappelijke belangstelling wordt geïllustreerd met verschillende 18e en 19e -eeuwse publicaties. Jan Zwammerdams Bijbel der Natuure Of Historie der Insecten (1737-1738) ligt open bij een illustratie waarin hij Gods almacht illustreert aan de hand van de anatomie van een luis. Dit voorbeeld van de ‘minste van Gods schepselen’ is overgesprongen op de ernaast getoonde microscoop. De beschildering van dit optische instrument bewijst dat de maker ervan thuishoort in het kamp van de fysicotheologen. Boven de luis en de onderzoeker bracht hij de hand van God aan! In deze ruimte nemen de samenstellers van de tentoonstelling je mee naar de flora en fauna van Suriname. Geïnspireerd op de wonderen die Maria Sybilla Merian daar in de vroege 18e eeuw vastlegde, vervaardigde Patricia Kaersenhout een schitterend wandkleed. In het midden van dit geweven drieluik kopieerde zij Merians gedetailleerde weergave van de groeistadia van de bananenplant en de ontwikkeling van een rups tot vlinder. Het boek waaraan Kaersenhout de afbeelding ontleende zie je hier ook: de Metamorfoses Insectorum Surinamensium, 1705.
In het linkerdeel schemeren de portretten van Maria Sybilla en haar inheemse ‘slavin’ Kwasiba, als in een palimpsest [een hergebruikt stuk perkament] door. Een subtiele verwijzing naar het slavernijverleden, dat in de geschiedenisboeken lange tijd onzichtbaar was.
De verhalen over de schepping en de zondvloed plaatsten al dan niet gelovige lezers van de Bijbel eeuwenlang voor raadsels. In zijn impressie van de Ark van Noach maakt Kasper Bosmans zijn vragen zichtbaar. Bood deze Bijbelse reddingsboot ook plaats aan nietige wormen, insecten en vissen? Aanhakend bij deze vragen over Noach’s grootscheeps evacuatie: sta ik even stil bij de straf die God over de verdorven mensheid uitstortte: de zondvloed. In de tentoonstelling is -in de woorden van Wijnia- de graal van de paleontologie te zien: een fossiel van de zogeheten zondvloedmens. Bij het zien van dit wel heel kleine ‘voorwereldlijke’ mensje [later herkend als een reuzensalamander] verwondert de kijker van nu zich over de goedgelovigheid van de mensen, die deze wetenschappelijke ‘ontdekking’ rond 1735 door de Zwitserse onderzoeker Johann Scheuchzer kregen voorgeschoteld. Hij trachtte de wereld en al wat daarin leefde eveneens vanuit Bijbelse optiek te verklaren.
Naast deze reuzensalamander worden meer fossielen en ammonieten getoond. Een paar versteende slakken werden als stille getuigen van Bijbelse gebeurtenissen, in de 18e eeuw als reli-souvenier uit het Heilige land meegenomen.
Naast al die goedgelovigheid weerklonken -vanuit religieuze hoek- ook kritische geluiden. Een bijzondere wetenschappelijke ontdekking sloeg in als een bom. De katholieke priester en sterrenkundige G. Lemaître (1894-1966) was de grondlegger van de theorie van de oerknal. In 1927 lanceerde hij de stelling dat het universum uit een kleine massa ontstond, die geleidelijk aan steeds verder uitdijde. Deze visie op de oorsprong van alle leven op aarde was niet in overeenstemming met het Bijbelse scheppingsverhaal. In het originele notitieboekje waarin Lemaître zijn berekeningen vastlegde -een hersenkrakertje voor wiskundigen- kunt u zijn gedachtegang proberen na te volgen!
Op de duiding van het zwarte gat moet de mensheid nog wachten, maar de bezoeker verlaat de tentoonstelling met een vernieuwde visie op wetenschap en religie. Anders dan het betreden van Dante’s Inferno is een bezoek aan deze tentoonstelling een hoopvolle ervaring. Een absolute aanrader: zowel voor gelovige belangstellenden als atheïsten en agnosten!
L. Wijnia e.a., De Schepping van de wetenschap, Museum Catharijneconvent Utrecht, 2024.
Na overzichtstentoonstellingen die het Rijksmuseum eerder organiseerde over Rembrandt en Vermeer is het nu de beurt aan Frans Hals (1582-1666). In 2018 kon het Nederlandse publiek zich in het Frans Hals Museum ook al verbazen over de schetsmatige, trefzekere stijl waarmee Frans Hals zijn opdrachtgevers op het schilderslinnen bijna tot leven wekte. In de tentoonstelling Frans Hals en de Modernen was te zien dat de in de loop van de 18e eeuw in vergetelheid geraakte schilder in 1868 door de Franse kunstcriticus Théophile Thorė Bürger uit zijn winterslaap werd gewekt. Modernisten die zijn artikel in de Gazette des Beaux Arts lazen reisden in de 19e eeuw naar Haarlem. Gustav Courbet, Edouard Manet, Claude Monet, Vincent van Gogh en anderen bezochten het Stedelijk Museum -de voorloper van het Frans Hals Museum- dat in 1862 op de zolder van het stadhuis geopend was. Deze 19e -eeuwse vakgenoten die zich met hun losse schildertrant tegen de academische regels verzetten herkenden in Frans Hals een geestverwant:
… ‘mais Frans Hals, c’est un moderne’!..
Anders dan in 2018 en in de eerdere tentoonstelling Frans Hals Oog in oog met Rembrandt, Rubens en Titiaan uit 2013 heeft Hals nu tot 10 juni het rijk alleen.
Voorafgaand aan de opening van de huidige tentoonstelling loodste conservator Friso Lammertse zijn gehoor met een sprankelende inleiding door de zalen waar bijna 50 schilderijen te zien zijn. Frans Hals bracht zijn opdrachtgevers zo levensecht in beeld dat ze wel lijken te ademen! Hoe deed hij dat? Hals werkte a la prima: het waargenomen moment belandde spontaan, zonder ondertekening direct op het paneel of het doek, waardoor het beeld haar spontaniteit behield. Onder zijn handen ontstonden niet alleen beeltenissen van individuen en echtelieden, maar ook groepsportretten, vrolijke al of niet musicerende drinkers en enkele (in de tentoonstelling afwezige) evangelisten.In de tentoonstellingszalen ervaar je het geheim van Frans Hals. De op je netvlies ontvangen in verf gesuggereerde impressie van levensechte personen wordt door het brein afgemaakt.
De lach Minstens zo vernieuwend is Hals vermogen om zijn figuren te laten lachen. In zijn Groot Schilderboeck schrijft de schilders biograaf Karel van Mander in 1604 dat bij de meeste schilders het verschil tussen huilen en lachen niet te zien is. Bij Frans Hals komt de verbeelding van het werkwoord lachen helemaal uit de verf. Variërend van een aarzelende, flauwe glimlach tot een schalkse, verleidelijke, verliefde, uitzinnige of ronduit gulle- en zelfs een waanzinnige lach.
In de tentoonstelling wordt het niet genoemd, maar er speelde nog iets. Een portret van een lachend persoon werd lange tijd onbetamelijk gevonden. Sinds vroegchristelijke tijden hielden bijbelgeleerden zich bezig met de in onze ogen lachwekkende vraag of Jezus gelachen zou hebben. De talrijke portretten van mensen die hun gezicht in de plooi houden lijken deze in orthodoxchristelijke kringen voortlevende gedachte te weerspiegelen. Sinds de import van suiker was het waarschijnlijk ook verstandiger om de lippen op elkaar te houden… En dat doen veel van Hals opdrachtgevers dan ook. Zoals de onbekende man met schedel en zijn mooie, enigszins schuchtere echtgenote, die Hals rond 1612 vereeuwigde. Zowel de gladde, precieze penseelvoering als de compositie van dit vroege werk zijn nog traditioneel. Haar identiteit is onbekend, maar te oordelen naar het prachtige purperrode gewaad en de gouden keten rond haar middel is zij een dame van stand. De ostentatief getoonde schedel geeft aan dat de echtelieden zich bewust zijn van de vergankelijkheid van het bestaan.
1. Portret van een man met een schedel, ca. 1612, Olieverf op paneel, 92,8 × 71,2 cm, The Henry Barber Trust, University of Birmingham 2.Frans Hals, Portret van een onbekende vrouw ca 1612, olieverf op paneel, 94,2 x 71,1 cm The Devonshire Collection Chatsworth
…’Zo kan het ook’… moet Hals in 1622 gedacht hebben toen hij het Huwelijksportret van Isaac Massa en Beatrix van der Laan vervaardigde. Een glimlachend stel dat in een ongedwongen houding tegen een boom leunt was een compositorische nouveauté in het genre huwelijksportret. Althans in de Noordelijke Nederlanden. Mogelijk deed Hals dit idee op tijdens zijn studiereis naar Antwerpen, waar hij Rubens Zelfportret met zijn echtgenote Isabella Brant uit 1610 gezien zal hebben. Ook dit paar zit in de buitenlucht.
Huwelijksportret, waarschijnlijk Isaac Abrahamsz Massa en Beatrix van der Laen, ca. 1622, Rijksmuseum
In deze onconventionele compositie gebruikte Hals ook enkele traditionele elementen. Zoals de klimop rond de boom dient een echtgenote zich aan haar man te hechten. De distel links in de voorgrond geeft haar symbolische betekenis in het Duits prijs: ‘Männertreu’. In huwelijksbedreigende situaties moet de man zijn stekels opzetten! Misschien vraagt u zich af waarom Beatrix zo somber gekleed is. Bruiden gingen destijds niet in het wit, maar in gewone, zij het kostbare burgerkleding, naar het altaar. Bijna vijfentwintig jaar later ontstond een ongedwongen familiegroep. Dit portret is evenals dat van Isaac Massa en zijn echtgenote gesitueerd in de open lucht. Beide echtelieden kijken elkaar licht glimlachend aan, de handen ineengestrengeld in het aan de oudheid ontleende symbool voor huwelijkstrouw: dextrarum iuncio. Nieuw is de zwarte bediende met wie opdrachtgevers zich, als show-off van hun welstand, destijds wel vaker lieten uitbeelden. De anonieme zwarte jongen kijkt de beschouwer recht aan. In de huidige publicatie komt hij close-up in beeld, maar in de catalogus van Hals laatste grote overzichtstentoonstelling in 1989 werd hij nog doodgezwegen.
Frans Hals, Familiegroep in landschap, ca. 1646, Olieverf op doek, 202 × 285 cm, Museo Nacional Thyssen-Bornemisza, Madrid
De door Hals geschilderde lach kom je in de expositie steeds anders, maar altijd overtuigend tegen. Zoals de dwaze grijns van de door lachende kinderen omgeven Rommelpotspeler. Boontje was, evenals Malle Babbe, in Hals tijd een bekende verschijning in de straten van Haarlem. In het lied waarmee Rob de Nijs in 1975 hoog op de hitlijsten scoorde, wordt zij ten onrechte als een prostituee bezongen. De uil op haar schouder -destijds een symbool van dwaasheid- geeft aan dat zij een vrouw met een verstandelijke beperking is.
1 2
1 Frans Hals,Malle Babbe, ca. 1640, Olieverf op doek, 78,5 × 66,2 cm, Staatliche Museen zu Berlin, Gemäldegalerie, Berlijn Frans Hals, 2 De rommelpot- speler, ca. 1620, Olieverf op doek, 106 × 80,3 cm, Kimbell Art Museum, Fort Worth, Texas
Leven Frans Hals werd rond 1582 in Antwerpen geboren. Toen de stad in 1585, tijdens de Tachtigjarige oorlog weer in Spaanse -katholieke- handen viel verhuisden zijn ouders om geloofsredenen naar Haarlem. Na zijn leertijd bij Karel van Mander (1548-1606) werd hij in 1610 als meester-schilder ingeschreven bij het St. Lucasgilde. Hij trouwde met Annetje Harmensdochter, die hem twee kinderen schonk. Na haar ontijdige dood in 1615 trouwde Hals in 1617 met Lysbeth Reynier. Zij kregen zeker nog tien, volgens sommige tellingen zelfs 12 of 13 kinderen.
Vanaf 1616 was hij lid van het literaire gezelschap de Wijngaerdtrancken. Onder het genot van een goed glas hielden de rederijkers zich in gedichten en verhalen bezig met taal. Hals was ook lid van de schutterij. Deze fungeerde oorspronkelijk als een soort burgerwacht. De leden waren, als boa’s avant-la-lettre, belast met het handhaven van de rust in de stad. In Hals tijd was de schutterij echter meer een gezelligheidsvereniging, zoals te zien op de impressies die hij gaf van de schuttersmaaltijden.
In zijn Hooghe Schoole der Schilderkunst doet Arnold Houbraken rond 1720 niet zo’n aardig boekje open over Frans Hals. In 1989 deed conservator Pieter Biesboer Houbrakens informatie nog af als roddelpraat, maar sindsdien zijn archiefstukken opgedoken, die te denken geven. Als stamgast van de kunstenaarskroeg De Coninck van Vranckrijck zal Hals, aangezien er toen nog géén nul procentjes werden geserveerd, wellicht toch wel het door Houbraken genoemde ‘menige pintje’ hebben gedronken. Ook dist hij enkele in drank gedrenkte beweringen en anekdotes op zoals: …’Hals was gemeenlijk allen avond tot de keel toe vol met drank… Toch achten zijn leerlingen hem hoog. Om hem voor ongelukken te behoeden haalden zij hem ’s avonds laat uit de kroeg en hielpen hem naar bed. Hoe beschonken ook Hals sloeg zijn avondgebed nooit over, dat hij steevast besloot met: …Lieve Heer, haal mij vroeg in uwen hoogen hemel’… Zijn leerlingen besloten dit gebed te verhoren, aldus Houbraken. Van de zolder boven zijn bedstee bevestigden zij touwen aan het matras. Na het gebed trokken zij dit omhoog. …’Toen Hals, in den dommel van zijn dronkenschap bemerkte dat zijn gebed verhoord werd riep hij: …zo haastigh niet lieve Heer, zoo haastig niet!’…
Frans Hals, Een schutter die een berkenmeier vasthoudt, bekend als ‘De vrolijke drinker’ ca.1629, Olieverf op doek, 80 × 66,5 cm, Rijksmuseum, Amsterdam
Hals vele werken waarin het glas wordt geheven, zoals in zijn iconische Vrolijke drinker, waarin een schutter de beschouwer met zijn berkenmeier toedrinkt, hielden Hals reputatie in stand. Drinkebroer of niet… zijn veronderstelde slechte naam vormde geen belemmering voor zijn talrijke opdrachtgevers. Zelfs de 17e -eeuwse filosoof René Descartes wist hem in 1649 te vinden.
Ondanks de vele opdrachten verkeerde Frans Hals een leven lang in geldnood. Uit archiefstukken blijkt dat hij in 1615 door een voedster voor het gerecht werd gedaagd. In 1654 moest hij zelfs een deel van zijn huisraad verkopen om een schuld bij de bakker te voldoen. Het voeden en kleden van zijn talrijke nageslacht zal daar zeker debet aan geweest zijn. In 1661 schold het schilders gilde hem de contributie kwijt. Sinds 1662 tot zijn dood in 1666 ontving Hals van gemeentewege brandstof en een toelage van aanvankelijk f 150,–, later f 200,– per jaar. Op 1 september 1666 werd Hals onder het koor van de St. Bavo begraven. Postuum werd hij in Haarlem geëerd met een standbeeld in het Florapark en gezien zijn voortdurende geldnood, -ironie van het lot- verscheen in 1968 zijn portret op het bankbiljet van tien gulden.
Nog even terug naar Hals kinderen. Een van hen was, zoals dat vroeger werd gezegd niet als een ander. Zoon Pieter belandde als ‘innocent’ in het Haarlemse werkhuis. Hals dochter Sara, die volgens de bronnen niet wilde deugen, kwam daar na twee tienerzwangerschappen, eveneens terecht. Gelukkig had Hals nog meer kinderen. Ik stel me zo voor dat zij elkaar in huis vaak lachend en stoeiend achterna zaten. Stil zitten was er niet bij. Met vaart vastgelegd belandden ze op op de schilderijen van hun vader, zoals het jochie in het Mauritshuis en in de vele impressies van drinkende en musicerende jongens.
Frans Hals, Lachende Jongen, paneel, ca. 1625, Mauritshuis Den Haag
Van de grootste portrettist van de zeventiende eeuw is, afgezien van een kopie in het Metropolitan in New York, geen zelfportret bewaard, maar in het Schuttersstuk met de officieren van Sint-Joris uit 1639 bracht Hals linksboven zijn selfie aan.
Frans Hals, Officieren en Onderofficieren van het Gilde van de beschermers van St Joris 1639 218 x 421 cm
Langs de portretgalerij Behalve het weergeven van uitbundige gelaatsuitdrukkingen, verstond Hals de kunst om een zweem van een (glim)lach in beeld te brengen. Zoals in het zeldzame kinderportret van Catharina Hooft. Niet alleen een proefstukje van onvoorwaardelijke genegenheid tussen een meisje van stand en haar kindermeisje, maar ook een staaltje van vakmanschap. Kijk eens naar het consequent herhaalde motief in haar jurkje van goudbrokaat, het gedetailleerd gepenseelde kostbare kant en de schakeltjes van de gouden ketting.
Frans Hals, Portret van Catharina Hooft met haar min, 1619 – 1620, Olieverf op doek, 91,8 x 68,3 cm, Staatliche Museen zu Berlin, Gemäldegalerie, Berlijn
Tussen de velerlei portretten is de beeltenis van dit prinsesje uniek in Hals oeuvre. In de zalen van de Philipsvleugel wandel je langs gedistingeerde of jolige heren die ten voeten uit, in buste- of half portret zijn weergegeven. Achterstevoren zittend of zelfs wippend op een stoel! Ook drinkende en musicerende figuren passeren de revue en echtelieden die hij samenvoegde op één doek of afzonderlijk als pendanten schilderde. Verschillende opdrachtgevers etaleerden hun welstand sans gêne. Anderen zoals de welgestelde doch zonder opsmuk geportretteerde doopsgezinde textielfabrikant Lucas de Clerq en zijn echtgenote Feyntje van Steenkiste liepen met hun welstand niet te koop.
12
1. Frans Hals, Portret van Lucas de Clercq, ca. 1635, Olieverf op doek, 121,6 × 91,5 cm, Rijksmuseum, Amsterdam. Bruikleen van de gemeente Amsterdam, 1891 2. Frans Hals, Portret van Feyntje van Steenkiste, 1635, Olieverf op doek, 121,9 × 91,5 cm, Rijksmuseum, Amsterdam. Bruikleen van de gemeente Amsterdam, 1891
Tieleman Roosterman en Catharina Brugman lieten in hun portret iedere terughoudendheid varen. Zij belichamen het aloude adagium: Ora et Labora. Zolang hard werken gepaard ging met bidden hoefde je je in de 17e eeuw niet te schamen voor je welstand.
12
1.Frans Hals, Portret van Tieleman Roosterman, 1634, Olieverf op doek, 117 × 87 cm, The Cleveland Museum of Art, Leonard C. Hanna Jr. Fund 2. Frans Hals, Portret van Catharina Brugman, 1634, Olieverf op doek, 115 × 85 cm, Particuliere collectie
Met zijn hand in de zij kijkt hij de beschouwer vermetelaan. De Engelsen hebben daar een leuke, van het oud-Engels afgeleide uitdrukking voor: Akimbo. Op de outfit van zijn eega, die werkelijk alles uit de kast heeft gehaald, kon Hals zich helemaal uitleven. Met haar hand op de door het beeldvlak afgesneden stoel lijkt zij zich staande te houden. In haar linker houdt zij haar bruidshandschoenen.
Die stoere presentatie met de hand in de zij, was voorbehouden aan mannen, maar in de tentoonstelling ontdekte ik ook één vrouw. Cunera van Baersdorp is, evenals haar echtgenoot Michiel de Wael in het pendant ook in die houding afgebeeld. Met een knipoog lijkt het wel of ze, anno nu, in plaats van handen te schudden, klaar staan om elkaars elleboog aan te tikken.
12
1.Frans Hals, Portret van Michiel de Wael, ca. 1625, Olieverf op doek, 118,8 × 95,3 cm, Taft Museum of Art, Cincinnati, Ohio. Legaat van Charles Phelps en Anna Sinton 2.Frans Hals, Portret van Cunera van Baersdorp, ca. 1625, Olieverf op doek, 123,8 × 95,3 cm, Susan and Matthew Weatherbie Collection
Een van Hals meest bekende werken is de al genoemde Schutter die een berkenmeier vasthoudt. Het thema van vrolijke, musicerende drinkers was geliefd bij de zogeheten Utrechtse Caravaggisten. Zij hadden deze motieven in Rome afgekeken van Michelangelo Merisi da Caravaggio. In de vaste opstelling van het Rijksmuseum zie je daarvan twee voorbeelden: Gerard van Honthorsts Vrolijke Vioolspeler uit 1623. Hals leerling Judith Leyster bracht met haar Serenade in 1629 niet alleen een ode aan haar leermeester, maar ook aan Caravaggio.
Het aan Hals vrolijke drinkers ontleende predicaat een vrolijke Fransis zeker ook van toepassing op het portret van de joyeuze koopman Pieter van den Broecke; exponent van de tegenwoordig verguisde VOC-mentaliteit.
Frans Hals, Portret van Pieter van den Broecke, 1633. Doek 68 x 55 cm. English Heritage, The Iveagh Bequest (Kenwood, Londen).
De tentoongestelde portretten zijn merendeels indrukwekkend. De monumentale schuttersstukken met de officieren van de Haarlemse St. Jorisschutterij, die Hals in 1616 respectievelijk 1627 vervaardigde zijn de absolute blikvangers. Ook het doek uit de eigen collectie van het Rijks, de zogeheten Magere compagnie spreekt tot de verbeelding. Een coproductie van Frans Hals en de Amsterdamse schilder Pieter Codde, die het werk na onenigheid tussen Hals en de opdrachtgevers, in 1636 voltooide. Weliswaar naar zijn beste vermogen, maar het verschil tussen Hals ongedwongen vlot neergezette figuren en de wat houterige types van Codde is duidelijk.
Frans Hals, Schutters van wijk XI onder leiding van kapitein Reynier Reael, bekend als ‘De magere compagnie’, 1633, (voltooid door Pieter Codde, 1637) Olieverf op doek, 209 × 429 cm, Rijksmuseum, Amsterdam. Bruikleen van de gemeente Amsterdam, 1885
Frans Hals, Feestmaal van de officieren van de Sint Jorisdoelen, 1616. doek, 175 x 324 cm. Frans Halsmuseum
In oudere schutterstukken, zoals het van 1529 daterende drieluik met een Groep Schutters van Dirck Jacobsz in Rijksmuseum, zijn de leden stijf op een rij in beeld gebracht. In Hals schuttersstuk van 1616 is te zien dat hij ook in dit genre vernieuwing bracht. Met ongeëvenaard talent zette hij de fraai geklede en goed getroffen figuren in een verscheidenheid aan houdingen levendig neer. De bevelhebber met oranje sjerp gaf hij links, doch heraldisch rechts, de belangrijkste plek. Naast hem zit de zogeheten provoost, die over de centjes ging. De kapiteins en luitenants zitten eveneens aan tafel; de vaandeldragers en de knecht zijn staande geportretteerd. De compositie wordt verlevendigd door het diagonaal in de achtergrond geplaatste oranje-witte vaandel. Dit motief paste Hals ruim 10 jaar later nogmaals toe in een tweede versie van het Feestmaal van de officieren van de Sint Joris-Schutterij.
Frans Hals, Feestmaal van de officieren van de St. Jorisschutterij, ca. 1627. Doek 179 x 257,5 cm, Frans Halsmuseum Haarlem
De figuren zijn in dit doek nog levendiger en met humor in beeld gebracht. De naar de beschouwer toegewende man met het omgekeerde glas heeft nog dorst en vraagt om een refill! De man naast hem reikt naar een schaal met oesters. Aan de rijk voorziene dis van de schutters vloeide de wijn overvloedig! In de laatste zalen zie je verschillende kleine predikanten- en geleerdenportretten en een destijds bekend toneelkarakter. De Pekelharing bracht dwaze rollen op de planken. Jonas Suyderhoef maakte een prent van de populaire Pekelharing. In twee interieurstukken van Jan Steen hangt hij ook aan de muur, zoals in een versie van So de ouden songen, pypen de jongen (1663) in de Berlijnse Gemäldegalerie en het Doktersbezoek (1661) in het Wellington Museum in Londen.
Frans Hals, Pekelharing, ca. 1629, doek 75 x 62 cm. Kassel, Museum Schloss Wilhelmshöhe
De een na laatste zaal van de thematisch ingerichte tentoonstelling heeft de titel ‘lefgozers’ meegekregen. Met een hooghartige blik wordt de bezoeker begroet door de eigenaar van de mouw, waarvan je aan het begin van de expositie een blow-up ziet: Jasper Schade, aangenaam!
Een verwaande kwast? Kan zijn, maar hij was dan ook niet zomaar iemand. Even een greep uit de C.V. van de heer van Tull en ’t Waal, de eigenaar van het buiten Oud Zandbergen in Huis ter Heide. Hij was kanunnik en later deken van het kapittel van Oudmunster in Utrecht, dat na de alteratie in 1579 in protestantse handen was overgegaan. In 1672 werd hij gecommitteerde van Utrecht in de Staten Generaal. Sinds 1681 was hij president van het Hof van Utrecht. Toen Hals hem als 22-jarige schilderde was dit alles nog toekomstmuziek. Hals wist niet alleen zijn karakter, maar ook zijn kleding treffend vast te leggen. Kijk maar eens naar de manier waarop hij de mouw, gebruikmakend van de lichtval, met enkele zigzaggende toetsen trefzeker heeft neergezet. Dat geldt ook voor de weergave van het modieuze kostuum van zwart goudbrokaat met de opengewerkte mouwen en de kokette met goudkleurige linten versierde cilindervormige hoed. Zijn voorliefde voor dure kleding was een oom ook al opgevallen. Per brief waarschuwt deze zijn zoon in Parijs om de kleermakersrekening niet zo hoog te laten oplopen als die van neef Jasper!
Frans Hals, Portret van Jasper Schade, 1645, Olieverf op doek, 80 × 67,5 cm, Nationaal Museum, Praag
In deze zaal ontmoeten we nog enkele opmerkelijke types, zoals de Haarlemse textielkoopman Willem van Heythuysen. Elders in de expositie kijkt hij de bezoeker in een imponerend staatsieportret vanuit de hoogte aan, maar het portret dat Hals twintig jaar later van hem maakte is totaal anders van karakter. Over vernieuwing gesproken: hier hangt Van Heythuysen in zijn rijkleding, nonchalant achterover, terwijl hij een beetje zit te wippen op zijn stoel.
Frans Hals, Portret van Willem van Heythuysen, 1653. Paneel 47 x 36 cm., Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Brussel
Dat brengt ons bij een van Hals laatste werken: het portret van een Onbekende man met een slappe hoed, geschilderd in een bijzonder ruige stijl. Ook deze man hangt in een relaxte houding over de rugleuning van een stoel. Verschillende kunstcritici lieten zich over deze zogeheten ruwe manier van schilderen uit. Karel van Mander was van mening dat deze losse toets niet voor iedereen was weggelegd. Een dergelijke ruwe stijl vroeg om een virtuoze hand. Als voorbeeld noemt hij Titiaan, wiens werk in de tentoonstelling Frans Hals oog in oog met Rembrandt, Rubens en Titiaan te zien was. Ook al oogstte Hals met deze ruwe stijl in zijn eigen tijd en in de 19e eeuw wederom waardering, toch klonken in de twintigste eeuw nog kritische geluiden!
Deze manier van werken werd soms afgedaan als Alterstil: het geknoei van een grijsaard met een bevende hand. Inmiddels is vrijwel iedereen het erover eens dat Frans Hals hier het toppunt van zijn artistieke kunnen bereikte!
Frans Hals, Portret van een man met slappe hoed, ca 1660 Olieverf op doek, 79,5 x 66,5 Hessen Kassel Heritage
Hals regentenportretten vormen het slotakkoord van deze mooie tentoonstelling. Bijzonder interessant is Hals portret van de Regenten van het St. Elisabethsgasthuis, uit 1641. Een groep levendig weergegeven heren. Loop nadat je dit portret hebt gezien nog even naar de eregalerij en kijk eens goed naar het portret dat Rembrandt twintig jaar later van de Waardijns van het Amsterdamse Lakengilde, beter bekend als de Staalmeesters, schilderde. Zelfs een autonoom genie als Rembrandt kon nog wel iets van een beroemde voorganger leren!
Frans Hals, Regenten van het St. Elisabethsgasthuis, 1641. Doek 153 x 252 cm. Haarlem, Frans Halsmuseum
We keren nog even terug naar de zojuist opgemerkte kritiek. Ook de Regenten en Regentessen van het Oudemannenhuis moesten het ontgelden. Anders dan in voornoemde portretten kon er in deze geen lachje af. Logisch, want het besturen van liefdadigheidsinstellingen was, getuige de kasboeken op de tafels een ernstige zaak. De kop van de man met de destijds modieuze scheve hoed in het groepsportret van de Regenten van het Oudemannenhuis uit 1664 vormde in de twintigste eeuw aanleiding tot speculaties. Hij zou onmiskenbaar dronken zijn geweest. Een medicus die dezelfde man eeuwen later aan een denkbeeldig consult onderwierp kwam tot een andere bevinding en diagnosticeerde een halfzijdige aangezichtsverlamming veroorzaakt door een tia. Anderen meenden dat Hals de bestuurders expres zo lelijk had geschilderd, omdat zij hem géén plekje in het Oudemannenhuis gunden. De regentessen, die belast waren met het reilen en zeilen van het Oudemannenhuis, maakten de tongen eveneens los. Alle uitgaven moesten tot de laatste penning worden verantwoord. De vrouw links houdt niet voor niets haar hand op. In de vroege twintigste eeuw omschreef de toenmalige directeur van Museum Boijmans van Beuningen Schmidt Degener hen als gierige oude vrouwen …’zelfingenomen en meedogenloos’, en dat niet alleen, hij heeft het ook over hun …’azijnigheid en schraperigheid’!
Frans Hals, Regenstessen van het Oudemannenhuis, 1664. Doek 170 x 250 cm. Frans Hals Museum, Haarlem
Honderd jaar later zie ik slechts een paar broze, doch kordate dames, met hun door couperose gecraqueleerde wangen en handen met een huid als perkament. Theophile Thoré Bürger kon er ook niet over uit: …’Ik ken géén schilderijen die met zoveel élan zijn uitgevoerd!’…
Uit de mode In de tweede helft van de 18e eeuw trad onder invloed van de Franse academische schilderkunst een smaakverandering op. Heldere kleuren, fijn gepenseelde en egaal belichte onderwerpen werden geliefd. De losse toets van Hals en het gloeiende palet van Rembrandt raakten uit de mode, tot ze in de 19e eeuw werden herontdekt.
Bibliografie: B. Cornelis e.a., Frans Hals. Rijksmuseum, Amsterdam. 2024. S. Slive e.a. Frans Hals, Frans Hals Museum, Haarlem, 1989. M. Rikken e.a., Frans Hals & de Modernen. Magazine. Haarlem, 2018.
www.uitdekunstmarina.nl : Bespreking Frans Hals en de Modernen en actuele tentoonstellingen.
De tentoonstelling was eerder te zien in de Londense National Gallery en reist na Amsterdam door naar de Gemäldegalerie in Berlijn, waar de expositie van 12 juli t/m 3 november te zien is.
Online tour: Eva van der Gucht presenteert een online ontdekkingstocht: De Geniale streken van Frans Hals in het Nederlands. Er is ook een Audiotour beschikbaar. Daarin hoort de bezoeker de stem van Tom Waes
Willem Bastiaan Tholen, Op de boot, marouflé, 32,5 x 17 cm, Particuliere collectie, courtesy Hein Klaver, foto: Benno Slijkhuis
De titel van de expositie roept beelden op van kinderen die met een bootje spelen of een ezelritje maken op het Scheveningse strand. Deze zonnige kant van ‘het’ kinderleven in Mesdags tijd wordt speels belicht. De subtitel: spelen, werken, overleven geeft echter aan dat het om meer dan spielerei alleen gaat.
Voor veel kinderen was in de late 19e en vroege 20e eeuw amper ruimte om te spelen. Ook daarvan getuigen de schilders van de Haagse School en hun tijdgenoten. De spruiten van de kunstenaars hadden het beter dan hun arme leeftijdgenoten. De werkende jeugd werd niet zoet spelend of musicerend geportretteerd, maar vereeuwigd als meid, boerenknecht of begeleider van ezeltjes op het strand. De vrolijke impressies die Isaac Israëls daarvan geeft waren voor de jongens die er blootsvoets naast liepen vast minder leuk.
Isaac Israëls, Ezeltje rijden op het Scheveningse Strand, ca. 1900. Kunstmuseum, Den Haag
(buiten tentoonstelling)
De scènes uit het leven van landarbeiders, vissers en hun kinderen appelleerden aan het sentiment van potentiële kopers. De modellen ontvingen weliswaar een kleine vergoeding, maar op een enkele uitzondering na valt van sociale betrokkenheid bij de schilders weinig te merken. De arme sloebers voelden hun marktwaarde goed aan. De ‘Tachtiger’ Frederik van Eden noteerde hoe Larense boeren voor poseer sessies speciaal hun alleroudste en smerigste kleren aantrokken, zodat ze nog aandoenlijker en schilderachtiger uit de verf kwamen! Wally Moes was als een van de weinigen begaan met het lot van de werkende jeugd. Om brood op de plank te krijgen moesten kinderen van arme families een steentje bijdragen. Hoewel sinds 1901 leerplicht voor kinderen tot 12 jaar bestond, kwam voor hen van schoolgaan niet veel terecht. Wally Moes beijverde zich voor scholing van arme kinderen. Van haar hand zie je een ets van een jongen die de kost verdient als voddenraper en een Murillo-achtig portret van twee haveloos gekledemandenvlechters. De blote voeten van de jongens zullen de werkelijkheid wel benaderen, maar de sinaasappelschillen en het Chinese porselein zijn slechts uit artistiek oogpunt toegevoegd.
Wally Moes, Schaftuurtje, 1885. Doek 97 x 149 cm. Collectie
Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam, foto: Studio Tromp
Op de Middelbare School leerden we dat het Kinderwetje van Van Houten uit 1874 verbetering in de regels rond kinderarbeid bracht. De initiatiefwet van de liberale politicus Samuel van Houten om àlle kinderarbeid te verbieden haalde het echter in de Tweede Kamer niet. In die tijd waren jonge kinderen in veel textiel- en sigarenfabrieken te vinden. Meer dan eens bestond het aantal werknemers voor wel 25% of meer uit kinderen. Ze maakten vaak lange dagen van soms wel vijftien uur en ook ’s nachts moest gewerkt worden. Met zijn novelle Fabriekskinderen bracht de schrijver Jacob Jan Cremer in 1863 hun mensonwaardige werkomstandigheden onder de aandacht van zijn lezers. Ook sprak hij koning Willem III erop aan. Verschillende malen wijdde Cremer krantenartikelen aan dit sociale probleem. Tijdens lezingen las hij voor uit eigen werk. Wellicht droegen deze acties bij tot bewustwording van het probleem bij Van Houten. Op zijn initiatief werd de ‘Wet Houdende Maatregelen tot het Tegengaan van Overmatigen Arbeid en Verwaarlozing van Kinderen’ in 1874 in sterk herziene vorm aangenomen. De nieuwe regels bepaalden dat kinderen jonger dan 12 jaar niet in fabrieken en werkplaatsen mochten werken. De wet werd echter slecht gehandhaafd en betrof alleen fabrieksarbeid door kinderen tot twaalf jaar. Vanaf 13 jaar mochten ze zelfs nog worden ingezet voor nachtarbeid. Werkzaamheden in huis of veldarbeid vielen niet onder deze wet. De oorzaak van de grootschalige kinderarbeid werd niet aangepakt. Door de lage lonen van hun ouders, moesten kinderen wel meewerken. De invoering van de leerplichtwet in 1901 zou een einde gemaakt hebben aan fabrieksarbeid door kinderen, maar in de tentoonstelling zag ik een foto van meisjes die in 1919 nog werkzaam waren in een Tilburgse sigarenfabriek. Kinderen uit arme gezinnen moesten vaak na schooltijd in huis of op het land nog aan het werk, zoals te zien in het werk van Wally Moes en haar collega’s. Toen zij door reuma niet meer kon werken verruilde zij het penseel voor de pen. De verhalen waarin Moes het geromantiseerde zware plattelandsleven in het Gooi met woorden schilderde verschenen in Elseviers Geïllustreerde Maandschrift. De Wally Moes-vrijwilligersprijs die jaarlijks in de gemeente Laren wordt uitgereikt herinnert aan haar sociale betrokkenheid.
Haagse School De schilders van de Haagse School raakten geïnspireerd door de School van Barbizon. Afkerig van de oprukkende verstedelijking en industrialisatie legden kunstenaars als Daubigny, Corot en Millet het ongerepte landschap vast en het ‘pure’ leven van eenvoudige lieden, die Gods aarde bewerkten. Met hun landschappen en scènes uit het leven van arme boeren en vissers bewandelden Hendrik Willem Mesdag, Jozef Israëls, Jacob Maris en tijdgenoten eenzelfde weg. Ze bleven echter wel in hun comfort-zone. Om niet in armetierige huisjes te hoeven werken bootsten Jozef Israëls, Evert Pieters en Bernard Blommers het interieur van een eenvoudig vissershuisje na in hun atelier.
Kinderen in de hoofdrol Anders dan in eerdere exposities als Kinderen [uit de hogere kringen] op hun mooist (Frans Halsmuseum, 2000) spelen arme kinderen nu de hoofdrol. Bijna twintig jaar later belichtte de expositie Jong in de 19e eeuw in Teylers Museum hun ontwikkeling van mini-volwassene tot … kind. Het concept van die tentoonstelling was geïnspireerd op het gedachtengoed van de 18e eeuwse schrijver Jean-Jacques Rousseau. Dankzij zijn boek Emile, ou de l’education uit 1762 begonnen opvoedkundige ideeën in de tweede helft van de 18e eeuw te veranderen. In een persbericht werd de inhoud van die tentoonstelling met de volgende woorden toegelicht:
…’Het was bijvoorbeeld niet meer vanzelfsprekend dat kinderen zo snel mogelijk moesten gaan werken, ze kregen tijd en ruimte voor hun eigen ontwikkeling. […] Anton Mauve, Jacob Maris, George Hendrik Breitner en Jan Toorop schilderden kinderen […] in een eigen wereld, spelend of in gedachten […] Het kind werd als kind erkend’….
Maar dat hing wèl af van de plek waar je wieg had gestaan. Anders dan in onze tijd, waarin jongeren van 18 jaar als meerderjarig worden beschouwd, werden arme kinderen in Mesdags tijd noodgedwongen al veel eerder volwassen -of beter verwoord- als volwassene gezien.
In de huidige expositie is voor het eerst aandacht voor de petite histoire van het kinderleven in de late 19e– en vroege 20e– eeuw. De kloof tussen rijk en arm was destijds onoverbrugbaar. De in 1901 ingestelde leerplicht veranderde daar als gezegd nog niet veel aan.
Haringkade, detail van Panorama van Scheveningen, Hendrik Willem Mesdag, 1881. Museum Panorama Mesdag.
Van zakenman tot kunstschilder De tentoonstelling is ondergebracht in de voormalige woning van de schilder Hendrik Willem Mesdag en zijn eveneens schilderende echtgenote Sientje van Houten. In de vaste collectie zie je de schilderijen van het echtpaar. De kroon op hun werk vormt het indrukwekkende Panorama, dat zij in 1881 in samenwerking met Bernard Blommers, Théophile de Bock en George Hendrik Breitner in vier maanden tijd voltooiden. Na mijn bezoek aan de expositie beklom ik de trap naar het Panorama, zoals ik dat 50 jaar geleden tijdens een schoolreisje had gedaan. Als een kind genoot ik weer van het fascinerende rondzicht met impressies van Scheveningen uit Mesdags tijd.
Het Panorama is niet alleen waardevol als document van een lang vervlogen tijd; het is ook een artistiek huzarenstukje. Zittend op het seinpostduin schilderde Mesdag de omgeving op een hier getoonde glazen cilinder. De voorstellingen projecteerde hij vervolgens op enorme doeken, waarna de blow-ups konden worden nageschilderd. Aan de zeezijde zie je behalve vissers, wandelaars en exercerende militairen te paard ook -goed kijken- de vrouw van Hendrik Willem Mesdag. Sientje zit naast een bomschuit, onder een parasolletje aan haar schildersezel.
H.W. Mesdag, Sientje Mesdag met haar zoon Klaasje, ca. 1866. Paneel 51,4 x 39 cm. Museum Panorama Mesdag.
Met haar gaan we terug naar de tentoonstelling. Zij is een van de weinige getrouwde vrouwen die na haar huwelijk doorging met schilderen. Dat was in die dagen zeer ongebruikelijk. Zonder hulp hadden vrouwen een dagtaak aan de verzorging en opvoeding van de vele kinderen, waarmee zij ‘gezegend’ werden. Slechts een enkeling slaagde erin om haar artistieke talent te combineren met het moederschap.
De meeste schilderende vrouwen in deze tentoonstelling kozen voor een ongetrouwd bestaan en bleven kinderloos. Om de handen vrij te hebben bracht Suze Robertson, aan wie Museum Mesdag vorig jaar een overzichtstentoonstelling wijdde, haar dochter onder in een pleeggezin. In de laatste zaal zie je twee portretjes van Robertsons dochter Sara. Daar hangt ook een tekening van de naar de pionier van de kindercrèche vernoemde Femina Muller bewaarschool in de Vinckenstraat in Amsterdam. Henriëtte de Vries geeft daarin een impressie van deze moderne hygiënische plek waar fabrieksarbeidsters hun kroost konden onderbrengen.
Hendrik Willem Mesdag en zijn vrouw Sientje hadden één kind, Klaasje. Evenals Renoir, Cézanne, Gauguin en Jongkind nam Hendrik Willem Mesdag een moedig besluit. Hij verruilde een leven als zakenman voor dat van kunstschilder. In 1866 verhuisde hij naar Brussel om zich op aanraden van zijn achterneef Lourens Alma Tadema bij landschapschilder Willem Roelofs in het schildersvak te bekwamen. Daar ontstond het huiselijke portret van zijn vrouw en kind.
Het werk geeft niet alleen een inkijkje in een burgerlijk interieur van die tijd, maar weerspiegelt ook de belevingswereld van een kind uit de gegoede kringen. In de voorgrond zit Klaasje omringd door mooi speelgoed.
In een vitrine liggen enkele ego documentjes: een schetsboekblad met kindertekeningen van Klaasje en een aandoenlijk briefje met nieuwjaarswens dat het jongetje kort voor zijn ontijdige dood aan zijn grootvader schreef. Ter illustratie van de hoge kindersterfte in die tijd wordt een pentekening van Matthijs Maris getoond met een impressie van de uitvaart van het eveneens jonggestorven zoontje van zijn broer Jacob.
In een duinlandschapje vereeuwigde Mesdag zijn zoon Klaas staand naast zijn nichtje Barbara van Houten, die eveneens artistiek getalenteerd was.
H. W. Mesdag, Kinderen in het duin, ca. 1870. Doek, 13 x 23 cm Particuliere collectie
In weerwil van zijn progressieve ideeën ten aanzien van kinderarbeid, was Barbara’s vader Samuel van Houten binnenskamers heel wat minder modern. Hij hield zijn dochter thuis om voor de huishouding en haar halfbroer- en zus te zorgen. Tussen de huiselijke bedrijven door vond Barbara tijd om haar vader en haar halfbroer te portretteren. Voor de poseersessies kreeg ‘broer’ een kwartje als hij voor zich uit moest kijken en een dubbeltje als hij zat te lezen!
Barbara van Houten, Portret van Samuel van Houten, ongedateerd. Doek 121 x 91 cm.
Museum Panorama Mesdag
De thematisch ingerichte tentoonstelling vangt aan met vrolijk stemmende werken van kinderen die luieren in een zomerse weide of de Haagse dierentuin bezoeken. Willem Bastiaan Tholen geeft een letterlijk en figuurlijk snelle impressie van sleetje rijdende kinderen vanaf een besneeuwd Scheveningse duin. Het plezier spat ervan af!
Willem Bastiaan Tholen, Winterpret: Sleetje rijden op het strand van Scheveningen, ca. 1917. Zwart krijt. 52 x 71 cm. Part. Coll
Eveneens met snelle toets ving Barbara van Houten haar nichtje Elizabeth, dat zij getuige haar verhitte gezichtje, midden in haar spel betrapte. Het kind kan nauwelijks stil blijven staan! Goed geobserveerde details als het iets opgewipte vloerkleed en het gefriemel aan haar schortje verraden Barbara’s vakmanschap.
Barbara van Houten, Meisje met pop, ongedateerd. Doek 136 x 81 cm.
Museum Panorama Mesdag.
Laat je in deze zaal verrassen door het kleinste strandgezicht ooit! Johannes Evert Akkeringa schilderde het paneeltje van 6,6 x 8 cm voor het poppenhuis van zijn kinderen. Met enkele likjes verf tovert hij de illusie van figuurtjes in de branding. In een potloodtekening geeft Louis Apol een indruk van de moeilijkheden van zijn in de buitenlucht – en plein-air- werkende collega Karel Klinkenberg. Een betere visualisering van Jacob Cats gezegde Kinderen zijn Hinderen is nauwelijks denkbaar! In de volgende zaal zien we voorbeelden van de vele vormen van kinderarbeid. De aandoenlijke impressie van een gehandicapt LucifermeisjedoorFloris Arntzenius. Wellicht inspireerde het sprookje van Hans Christian Andersen hem tot het maken van dit werk, maar bedoeld als een sociale aanklacht was het niet.
Floris Arntzenius, Het lucifermeisje, 1890. Doek, 130 x 75,8 cm.
Historisch Museum, Den Haag.
Het ging de schilder naar eigen zeggen om de weergave van karakteristieke straattypes. Zestien 16 jaar later schilderde Arntzenius een meisje dat onder een gelukkiger gesternte was geboren. In een doek uit 1906 zien we zijn 4-jarige dochter Liesje, die later ook kunstenaar zou worden. Met Anthon van Rappards impressie van blootsvoets sjouwende kinderen zijn we terug in de harde werkelijkheid. Hij legde het tafereel vast in de Utrechtse steenfabriek Ruimzicht van zijn neef Alexander van Rappard, waar meer dan de helft van de werknemers kind was. Op mijn vraag of Van Rappard, evenals zijn vriend Vincent van Gogh begaan was met het lot van deze arme mensen, antwoordt conservator Adrienne Quarles van Ufford ontkennend. De briefwisseling tussen beide schilders beperkt zich tot compositorische en coloristische aspecten.
Anthon van Rappard, Fabrieksterrein met arbeiders, 1885. Doek 26 x 45 cm.
Centraal Museum, Utrecht
Ook andere kinderberoepen worden getoond: jongens als veehoeder of scheepsmaatje en veel breiende meisjes. Dat deden ze niet, zoals tegenwoordig voor hun plezier, maar uit noodzaak om warme sokken en ondergoed te maken. Zelfs als ze wandelden gingen ze ermee door: … Praten en Breien…
Pieter de Josselin de Jong, Schevenings Meisje, ongedateerd. Paneel. Particuliere Collectie. Courtesy Hein Klaver, Baarn
Ook kleine kinderen werden ingezet bij velerlei klussen als het voeren van de kippen, het pellen van garnalen en het verzamelen van sprokkel- of wrakhout. In een monochroom sneeuwlandschap gaf Sientje Mesdag daar een verstilde ijskoude impressie van, waaraan het rode rokje van het kind een subtiel warm toetsje geeft.
Sientje Mesdag van Houten, Sneeuwlandschap met sprokkelende vrouw, 1878. Doek 41 x 51 cm.
Jan Menze van Diepen Stichting.
Op een paneel van Philip Sadee is het spreekwoord ‘van dik hout zaagt met planken’ meer van toepassing. Hij brengt het zware vissersbestaan op (on)dubbelzinnige wijze in beeld. Zowel de angst voor schipbreuk is in beeld gebracht, alsook de kansen die zo’n ramp anderen geeft om brandhout te verzamelen. De een zijn dood is de ander zijn brood.
Joseph Israels, Visserskinderen / Kinderen der Zee, 1863.
Doek 85 x 70 cm. Amsterdam Museum
Die angst zit eveneens verstopt in Jozef Israëls ogenschijnlijk vredige scène Kinderen der Zee, waarin twee kinderen met een bootje spelen. Geïnspireerd op Israëls werk voorzag de dichter Carel Vosmaer dit schilderij van een diepere betekenislaag. In zijn vers Zondagmorgen aan het strand schetst de dichter een akelig beeld. Wanneer de jongen een storm nabootst, slaat de roerganger van het speelgoedbootje overboord, zoals het hun vadertje ook is vergaan.De geschilderde beroepen worden in de tentoonstelling aangevuld met advertenties en foto’s van kinderen in een fabriek of die aan de keukentafel pellend een enorme berg garnalen wegwerken.
Kinderportretten Leuk zijn de portretten die de kunstenaars van hun eigen kinderen vervaardigden. Jacob Maris was gezegend met een grote schare nakomelingen. We ontmoetten hem eerder in droevige omstandigheden, maar de portretjes van zijn dochtertje Henriëtte en zijn 4-jarige zoontje Willem als een 17e -eeuws jongetje stemmen ronduit blij. Dit waren presentjes voor zijn echtgenote. De portretten van zijn musicerende dochters maakte hij voor de kunsthandel.
Jacob Maris, Portret van Willem Maris, 1876. Paneel 14 x 12 cm. Rijksmuseum, Amsterdam
Met het Rembrandteske portret van zijn 7-jarige zoon greep ook Joseph Israëls terug op de 17e eeuw. Anders dan het donkere palet van zijn vader, zou dat van Isaac later worden gekenmerkt door lichte, kleurrijke tinten.
Jozef Israëls, Portret van de jonge Isaac, ca. 1872. Doek. Part. Coll.
Maar het meest origineel is het kinderportret in de expositie is van Albert Roelofs. Hij schilderde de beeltenis van zijn zoontje op een palet. Zoals kantoormensen later een ingelijste foto op hun bureau neerzetten, had Albert Roelofs de beeltenis van zijn zoontje Giele hiermee binnen handbereik.
Albert Roelofs, Schilderspalet, ongedateerd. Paneel, Particuliere collectie.
Vakvrouwen De expositie eindigt met werk van vrouwelijke kunstenaars. Aan hen besteedde de museale wereld tot voor kort weinig aandacht, maar in de laatste zaal hebben zij het rijk alleen: Wally Moes, Henriëtte de Vries, Froukje Wartena, Barbara van Houten, Suze Robertson en Thérèse Schwartze. Van laatstgenoemde zie je een liefdevol portret van haar nichtje Thérèse Ansingh. Grappig is de kindertekening van haar zusje Lizzy, waarin ze haar tante Thérèse achter de schildersezel schetste. Jong geleerd oud gedaan: zij werd later ook kunstenaar. Thérèse Schwartze tekende en schilderde zelf ook van jongs af aan. Na het overlijden van haar vader werd zij op haar drieëntwintigste kostwinner van het gezin.
1 2
1. Thérèse Schwartze, Portret van Thérèse Ansingh, Doek, 59 x 47 cm. Particuliere collectie, foto: Piet Gispen 2. Lizzy Ansingh (1875-1959), Portret van Thérèse Schwartze en een model. Ongedateerd. Potlood op papier 18 x 23 cm. Rijksmuseum Amsterdam
Verschillende schilderijen in deze zaal tenslotte zijn beelddocumenten van onschatbare waarde. Zoals de krijttekening van de Breischool van Griet in Huizen, waar meisjesbreien en haken leerden. Op het rooster van mijn middelbare school stond ook nog het vak ‘nuttige handwerken’. Behalve een uurtje kletsen zagen wijhet nut daar niet van in, maar destijds was het bittere noodzaak om zelfvoorzienend te zijn in de vervaardiging van warme sokken en ondergoed.
Wally Moes, Breischool te Huizen, 1891, zwart, bruin en wit krijt op ecru vergé papier
In de laatste zaal kwam nog een verre jeugdherinnering boven. Om te bedaren is een stout meisje in de hoek gezet. Nog na giechelend werpt ze tersluiks een blik achterom.
Wally Moes, Kind in de hoek. Ongedateerd. Paneel. Singer Laren.
De Kinderen van de Haagse School is tot 21 mei te zien. Vanaf 15 maart leuk te combineren met de tentoonstelling Haagse School in een ander licht in het Haagse Kunstmuseum. Hier kom je verschillende van de zojuist besproken schilders ook weer tegen. Enkelen worden zelfs als medeoprichters van het museum ten tonele gevoerd. In 1866 schonken Anton Mauve en Jan Hendrik Weissenbruch werken van eigen hand. In de vaste opstelling zijn deze permanent te zien. De nieuwe expositie werpt letterlijk een ander licht op deze typisch Haagse kunstenaars.
A. Quarles van Ufford & J. Kapelle, Kinderen van de Haagse School.Spelen, Werken, Overleven. Museum Panorama Mesdag, Den Haag. 2023.
In de veronderstelling dat het na het tumultueuze openingsweekend wat rustiger zou zijn bezocht ik op maandag 11 maart de belangrijkste internationale Kunstbeurs van het Europese continent. De belangstelling was toch nog overweldigend. Naar verluid waren er veel kooplustigen. Tenminste 3 schilderijen die ik wilde bekijken waren reeds verkocht en meegenomen. Voorafgaand aan mijn bezoek had ik op de site van de TEFAF vast een route uitgestippeld. Raadzaam want waar moet je beginnen aan een wandeling door 7000 jaar kunstgeschiedenis? Je kunt je uiteraard laten verrassen, maar met een leidmotief kijk je toch relaxter en gerichter.
Als thema koos ik de klassieke oudheid en het Nachleben daarvan tot de huidige dag. Maar toen ik uitsluitend mannelijke kunstenaars tegen kwam, veranderde ik van gedachte. Misschien niet meer zo origineel, maar nog wel actueel besloot ik op zoek te gaan naar vrouwelijk kunstenaars. In deze editie van de TEFAF zijn zij beter vertegenwoordigd dan ooit.
In de TEFAF-catalogus van 2012 staat tussen een eindeloze reeks mannen zegge en schrijve één vrouw: Maria Sybilla Merian (1647-1717). Van haar hand was een aquarel te koop van een opengebarsten granaatappel met rups en daaruit voortgekomen vlinder. De illustratie getuigt niet alleen van groot artistiek vak’man’schap, maar ook van wetenschappelijke interesse in de wonderen der natuur.
Ook voor Merians tijd waren ze er, maar veel vrouwelijke kunstenaars zijn in de mist van het verleden uit beeld geraakt. In het navolgende neem ik u mee op een tijdreis langs vrouwelijke kunstenaars die hun comeback gemaakt hebben.
In de 16e en 17e eeuw kozen zij vaak voor een mythologisch en bijbels onderwerp. Ook ‘typisch vrouwelijke’ genres als bloemstillevens en portretten waren geliefd. In de 19e en 20e eeuw vonden vrouwen ook inspiratie in de natuur. In die tijd ontstonden ook sociaal geëngageerde onderwerpen.
Het vroegste voorbeeld van een religieus werk op de huidige TEFAF dateert van 1575. Een Tenhemelopneming van de Maagd Maria met de Heilige Catherina van Alexandrië en Franciscus van Assisi door Lavinia Fontana. Op de stand van Maurizio Nobile Fine Art blijkt dat het op koper geschilderde werkje al is ‘weggevlogen’…..
Diverse andere werken waren eveneens verkocht en -om anderen niet teleur te stellen- verplaatst naar een achterkamertje. De volgende werken waren maandag evenwel nog te koop.
Bij Robilant + Voena zag ik een Boetvaardige Magdalena, geschilderd door Artemisia Gentileschi.
Artemisia Gentileschi, Boetvaardige Magdalena, doek 81 x 69 cm. ca. 1625/30.
Dit werk dook enkele jaren geleden op uit een privécollectie in de VS. Door Magdalena als halffiguur neer te zetten bracht Artemisia het drama van de berouwvolle Magdalena, die in het verleden onterecht als vrouw van lichte zeden werd neergezet, dicht bij de beschouwer. In dit compositorische devies is invloed van de Italiaanse kunstenaar Michelangelo Merisi da Caravaggio herkenbaar. Het doek werd in 2021 in New York getoond in de tentoonstelling over vrouwelijke pioniers in de schilderkunst ‘Ahead of her time’ . In dat jaar maakte ook het Nederlandse publiek in Rijksmuseum Twente kennis met Artemisia Gentileschi.
Van haar tijdgenote Diana di Rosa, alias Annella di Massimo, wordt bij Porcini een groot doek aangeboden voorstellende de Verkrachting van Europa. Anders dan de titel doet vermoeden heeft Annella dit mythologische onderwerp uiterst terughoudend in beeld gebracht. Om aan de priemende blikken van zijn jaloerse echtgenote te ontsnappen koos de oppergod Zeus, wanneer hij weer eens op vrijersvoeten ging, steeds voor een nieuwe vermomming om zijn nieuwe liefde te veroveren. Hier presenteert hij zich als een koe…
Diana di Rosa, Rape of Europa, ca. 1640. Doek, 128.5 x 182 cm
In dezelfde galerie zie je een onderwerp dat Gentileschi eveneens ter hand nam. Een fragment van het Bijbelse (apocriefe) verhaal over de moedige weduwe Judith die haar volk tijdens het beleg van de stad, op listige wijze redt. Zij loopt over naar de vijand, brengt het hoofd van de vijandige legeraanvoerder Holofernes op hol en maakt hem daarna een kopje kleiner!
Zowel Artemisia als Diana hadden in hun jonge jaren met seksueel geweld te maken gehad. Diana schilderde haar trauma op terughoudende wijze van zich af. In Artemisia’s bijbelse moordscènes met Judith en Holofernes spat de boosheid letterlijk en figuurlijk van het doek af! Later werd Diana door haar jaloerse echtgenoot de schilder Agostino Beltrano zelfs vermoord.
Elisabetta Sirani, Judith en het Hoofd van Holofernes, doek, 67 x 109 cm
Na deze dramatische start belanden we met de volgende onderwerpen in romantisch vaarwater. Stair Sainty bood een ‘zoetgevooisd’ romantisch werk MargueriteGérard aan. Toen ik de stand bezocht was het doek echter al verkocht en weggehangen, maar ik mocht er achter het gordijntje toch nog even naar kijken!
MargueriteGérard, Souvenir d’Amour, ca. 1801-06, paneel 54 x 43 cm.
Het is een kleine op paneel geschilderde variant van een groter doek dat op de salon van 1801 in Parijs te zien was onder de titel: ‘Deux Jeunes expoux lisant leur correspondance d’amour.Gérard, leerde de fijne kneepjes van het vak van haar zwager Jean-Honoré Fragonard. Zij exposeerde haar werk sinds 1799 met succes op de Salon van Parijs, waarna haar naam en faam via prenten werden verspreid.
Bij dezelfde galeriehouder zie je een doek met een jonge bedelaar door Hortense (Haudebourt-) Lescot.
Hortense (Haudebourt-) Lescot, De kleine bedelaar (Le petit Mendiant), 1808-09.
Zowel in het onderwerp als in de dramatische belichting zijn Italiaanse invloeden aanwijsbaar. Haar inspiratie deed Hortense dan ook op in Rome. Deze sympathieke, knappe jongen is niet zomaar een bedelaar; aan zijn hanger is hij herkenbaar als christen. De zorg voor minder bedeelden, een van de werken van barmhartigheid, werd sinds de Middeleeuwen vaak geschilderd. In deze 19e -eeuwse compositie, wordt de beschouwer door de prominent in het beeldvlak geplaatste jongen, emotioneel aangesproken.
We blijven nog even op de romantische toer bij Brun Fine Art zien we een jonge vrouw die in haar mooie jurk kaas staat te maken.
Marie Victoire Lemoine, Jonge vrouw die kaas maakt, 1802. Doek 116 x 88 cm.
Na eerdere portretten en genrestukken begon Marie-Victoire zich toe te leggen op dit soort ‘alledaagse’ voorstellingen, zoals deze ogenschijnlijk realistische impressie. Wellicht bevat het werk een versluierde betekenis, maar in elk geval weerspiegelt de voorstelling de door Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) gepropageerde levenshouding: terug naar de natuur. In 1777 liet Marie-Antoinette, echtgenote van koning Lodewijk XVI een landelijk optrekje bouwen met een boerderijtje, waar ze volgens de overlevering het boerenleven ‘naspeelde’. In de gezonde rurale omgeving konden ook haar kinderen wat leren over het buitenleven.
Uit diezelfde tijd dateert een lieflijk werkje van tijdgenoot Victoria Dubourg, Violen in een pot, dat bij de reeds genoemde galerie van Robilant + Voena in een bijna onzichtbaar hoekje wordt getoond. Aan dit eenvoudige bloemstilleven ligt nauwkeurige observatie ten grondslag. Zij gaf de violen met een losse penseelstreek weer. Het werk is gevat in de originele lijst, waarin de Franse kunsthandelaar Goupil het werk destijds aanbood.
Victoria Dubourg, Violen in een pot, ca. 1870’s. Doek 21 x 27 cm
Het wordt gepresenteerd vanwege haar persoonlijke merites, maar de galeriehouder wil wel even kwijt dat zij de echtgenote was van de befaamde bloemenschilder Henri-Fantin-Latour. Tot 1897 -u leest het goed- hadden vrouwen geen toegang tot de Ecole des Beaux Arts. Na de Franse Revoulutie mochten zij in de kunstcollectie van het voormalige koninklijk paleis, het Louvre, wel de kunst van grote voorgangers bestuderen. Voor een project van Napoleon III, die kopieën van grote meesters in overheidsgebouwen liet hangen, ontving zij in 1866 het bedrag van 800 Francs voor een kopie van Pietro da Cortona’ Maagd Maria en Kind. Tijdens een van haar studiesessies in het Louvre ontmoette ze haar toekomstige echtgenoot. Leuke openingsscène voor een filmscenario!
Liefhebbers van bloemen en planten kunnen bij Agnews repectievelijk Van der Meij Fine Arts terecht voor stemmige landschappen:
Emilie Mediz-Pelikan, Willows at a Creek, 1895. Doek 65 x 85 cmBertha Wegmann (1847-1926), Forest Ferns, 1885, doek 54 x 75 cm
Bertha Wegmann is een van de bekendste Deense kunstenaars van het fin-de-siècle. Ze liet zich inspireren door de Franse impressionisten en de kunstenaars van Barbizon.
Met Käthe Kolwitz betreden we de twintigste eeuw. Bij W&K-Wienerroither & Kohlbacher zag ik een tekening waar je zomaar aan voorbij zou lopen. Het werk werpt echter licht op haar sociaal geëngageerde levenshouding.
Käthe Kolwitz , Sharpening the Scythe, 1905. Potlood op papier, 506 x 347 mm.
Terwijl veel van haar collega’s de figuratie verruilden voor abstractie, bleef Kolwitz trouw aan de realiteit. Geïnspireerd op eigentijdse- en voorbije oorlogen reflecteert zij in haar werk op het leed en de emoties die deze toen en nu veroorzaakten. Andere thema’s zijn de strijd om het dagelijkse bestaan, moederschap en -ingegeven door de tragische dood van haar zoon- rouw.
Geschoold als schilder legde zij zich steeds meer toe op grafiek, een medium waarin sociaal onrecht aan de kaak kon stellen. In deze tekening van een figuur die met een verbeten uitdrukking zijn/haar zeis aanscherpt, evoceert zij haar eigen strijdvaardigheid.
In het voorbijgaan signaleerde ik bij Galerie Bijl-Van Urk een Wall of Ladies met werk van vrouwelijke 17e eeuwse kunstenaars. Een Portretstudie van Michaelina Wautier en een Fruitstilleven door Rachel Ruysch. De verpersoonlijking van het gezegde waar een wil is een weg. Zij presteerde om als moeder van tien kinderen toch een geweldig oeuvre te creëren!
Galerie Patrice Trigano is ingericht met uitsluitend vrouwelijke kunstenaars. Voor zowel figuratieve- als abstracte 20e eeuwse- en eigentijdse kunst kun je hier terecht. Ik zag een Stilleven van Dora Maar uit 1950, een kleurrijke Wuchernde Kampfnatur van Ursula Schultze-Bluhm uit 1963 en een fascinerende uitstalling van met glazen halfedelstenen versierde dierfiguurtjes van de ceramiste Carolein Smit.
In een doek van Maria Helena Vieira da Silva getiteld Normandie uit 1949 meende ik een abstracte impressie te herkennen van de geallieerde landingen, maar ik had het mis. Samen met de galeriehoudster keek ik even later met een andere blik door een keukenraam naar buiten! Nota bene: de potten en pannen rechts in beeld.
Maria Helena Vieira da Silva, Normandie, 1949. Gouache op doek, 40 x 47 cm.
Peter Harrington haalde alles letterlijk uit de kast: hier mocht ik het uitgebreide archief van Itchell Colquhoun inzien. Het Archiv of Magical writings and original illustrations, (c. 1958-79). Deze enorme verzameling autografen, occulte geschriften, schetsen en correspondentie vormt een ware fundgrube voor een liefhebber die een Master of monografie over deze belangrijke, doch vergeten Engelse vrouwelijke surrealist wil schrijven! Voor 37.500 pond mocht ik het meenemen.
Via deze laat 19e -eeuwse en vroeg 20e eeuwse werken belanden we tijdens deze virtuele rondleiding in het hier en nu!
Bij Patrick Heide, Contemporary Art zocht ik wederom tevergeefs naar een inmiddels verkocht kunstwerk van Minjung Kim. Toen deze kunstenaar op een regenachtige dag vanuit haar raam naar beneden keek, ontstond de inspiratie voor The Street. Dit werk bestaat uit talrijke met de hand vervaardigde parapluutjes. Ze maakte ze met engelengeduld van flinterdunne laagjes zogeheten fijn Koreaans Mulberry Hanji papier. De lijntjes zijn voornamelijk ingebrand. Het geheel biedt en betoverende aanblik! Niet alleen in reproductie, maar ook in het echt, want ook hier verkreeg ik toegang tot het rommelkamertje op de stand, waar het werk tijdelijk geparkeerd staat in afwachting van verzending naar de nieuwe eigenaar.
Minjung Kim, The Street, 2023. Gemengde techniek op Mulberry Nanji papier, 180 x 130 cm
Een andere versie van dit werk siert de cover van het voor de TEFAF uitgegeven tijdschrift, waarin je een interview met de kunstenares kunt lezen.
Twee nog recentere van 2024 daterende werken beveel ik graag voor zelfstudie aan. Georgia Russell, Silent Stream V, 2024 uigevoerd in Acryl & gouache op organza, Plexiglas. 50 x 32 x 22 cm. Te zien bij Galerie Karsten Geve AG. ‘I cut and slash the paper and play with gradations of shaes, rhythemed by the motions of my incisions, through which light filters in’, aldus de kunstenares Georgia Russell. Deze werkwijze resulteert in een soort luchtspiegeling die het midden houdt tussen de realiteit en een illusie.
Bij Galerie Templon tenslotte zag ik een werk van de Japanse kunstenares Chiharu Shiota een tot in het oneindige doorlopende lijn; waar begint het en waar eindigt het [leven]?
Chiharu Shiota, Endless Line, 2024, Draden op doek. 140 x 160 cm.
Dit en nog eindeloos veel meer is tot en met donderdag 14 maart te zien in Maastricht. Geen tijd of energie om zelf te gaan kijken? Op de site van de TEFAF vind je alle exposanten en kunstwerken terug. Via de volgende links kunt u op mijn website verder lezen over Caravaggio, Artemisia Gentileschi en haar schilderende vrouwelijke collega’s: Artemisia Gentileschi en Caravaggio
Als de dag van gisteren Tijdens het eerste blok van de studie kunstgeschiedenis maakte ik kennis met mummieportretten uit het oude Egypte. Ze zijn gevonden in de Fajoem, een oase bij een zoetwatermeer dat gevoed werd door de jaarlijkse overstroming van de Nijl. De hier gevonden funeraire portretten van de welgestelde elite dateren van de Romeinse tijd. Bijna twee millennia na hun overlijden kijken de geportretteerde mannen en vrouwen je fris en onbevangen aan; alsof hun beeltenis nog maar gisteren werd vereeuwigd! Een verbijsterende en mogelijk zelfs schokkende ervaring voor degenen die vandaag naar hen kijken.
Wie waren deze mensen? De beeltenissen op deze portretten behoren toe aan (afstammelingen van) Griekse en Romeinse kolonisten, die destijds in de Romeinse provincie Egypte woonden en werkten. Ik neem u even mee terug in de tijd. De eerste Grieken vestigden zich daar al in de 8e eeuw v. Chr. gevolgd door nieuwkomers die zich hier in de Hellenistische periode na de verovering van Egypte door Alexander de Grote (332 v. Chr.) vestigden. Toen Octavianus, de latere keizer Augustus, zijn rivaal Antonius en de Egyptische koningin Cleopatra in de Slag bij Actium versloeg werd Egypte in 31 v. Chr. een Romeinse Provincie.
De nieuwkomers brachten hun taal en cultuur mee. Alexandrië groeide uit tot een belangrijke culturele hoofdstad. In de beeldhouwkunst ontstond bijvoorbeeld een samengaan van Faraonische- en Griekse tradities. De Egyptische frontaliteit werd verlevendigd met vloeiende contouren van de Grieks-Romeinse stijl. In de eerste eeuwen van onze jaartelling ontstonden ook de realistische bijna modern ogende mummieportretten die nog tot 25 februari in het Allard Pierson Museum te zien zijn. De tentoonstelling licht niet alleen toe wie zij waren, maar beantwoordt ook de vraag hoe en door wie deze portretten gemaakt werden en waarom.
Portretten worden meestal ‘pro memoria’ gemaakt; ter herinnering aan levende- en ter nagedachtenis van overleden personen. Geschilderde portretten zijn vaak enigszins geïdealiseerd, maar mummieportretten lijken een grote mate van realisme te vertonen. Dat heeft te maken met de functie. Met het oog op het leven na de dood fungeerde het mummieportret oorspronkelijk als baken voor de ziel bij het terugvinden van het bijbehorende lichaam.
Op oudere sarcofagen werden algemene portretten aangebracht, maar in Romeins Egypte ontstond het gebruik van realistische dodenportretten. Deze werden aan het ‘hoofdeinde’ van de mummie tussen de windselen aangebracht. Voor de bijzetting in een graftombe bleef de kist nog enige tijd in de woning van de overledene staan. Er zijn mummies bekend waarop kindertekeningen zijn aangebracht. Kennelijk een gebruik dat tegenwoordig navolging vindt. Onlangs zag ik een doodskist waarop kindertekeningen voorzien van teksten waren aangebracht. Een vond ik zowel schokkend als geestig: …laat je niet kisten… Om het leven na de dood te waarborgen werd het lichaam gemummificeerd. Een proces dat zo’n 70 dagen duurde. Eerst werden de organen verwijderd, daarna werd de overledene in een bad met natron gelegd. Zo werd het vocht aan het lichaam onttrokken. Daarna werd het lijk met hars en/of bijenwas bedekt en in doeken gewikkeld in een grafkist gelegd. Op de windselen, waarvan je in de tentoonstelling ook enkele voorbeelden ziet, werden spreuken uit het dodenboek -een reisgids voor het hiernamaals- en afbeeldingen van Osiris, de god van het dodenrijk aangebracht.
Realisme
Portret van Ammonius, 225-250 n. Chr.. Linnen, beschilderd in encaustiek techniek. Foto Marina Marijnen
In antwoord op de vraag hoe gelijkend deze portretten zijn is wel gesuggereerd dat de kunstenaars gebruik maakten van sjablonen, die zij met een persoonlijk toetsje individualiseerden. Staand voor het portret van een knappe man met baard kan ik daar nog wel in meegaan. Hij lijkt op het ‘portret’ van de apostel Petrus dat ik ooit zag in het Catharinaklooster in de Sinaï. Maar zou het naar een sjabloon vervaardigde portret van Ammonius (225-250 n. Chr.) slechts door toevoeging van een paar afstaande oren geïndividualiseerd zijn? Dat geloof ik niet. Met zijn indringende blik, welgevormde mond en mooie kin met knikje heeft hij in mijn ogen geen algemeen, maar veeleer een specifiek eigen voorkomen. Dat geldt eveneens voor het uit de late 2e eeuw daterende portret van een man die de wereld met een enigszins verschrikte gelaatsuitdrukking tegemoet blikt. Ook de beeltenis van een lieflijke jonge vrouw uit de vroege 2e eeuw maakt een heel persoonlijke indruk op mij.
Portret van een jonge vrouw, 120-130 n. Chr. Paneel beschilderd in encaustiek techniek. Foto Marina Marijnen.
Encaustiek De levendige uitstraling van de geportretteerden werd, afhankelijk van de vaardigheid van de portrettist, mede bereikt door de toegepaste schildertechniek. Bij de zogeheten encaustiek worden pigmenten opgelost in verwarmde bijenwas. Omdat het verkregen mengsel vrijwel direct stolt moest de schilder snel te werk gaan, resulterend in een levendig, welhaast impressionistisch effect. De tools die de schilders hierbij hanteerden en monsters van de talrijke pigmenten zijn in de tentoonstelling te zien. Wie waren deze schilders? Meest anonieme slaaf gemaakten. Van een enkeling is de naam bekend: Serapion en Demetrios, die waarschijnlijk in Alexandrië werkzaam waren. Verschillende mummieportretten zijn op een drager van linnen aangebracht, maar de meeste werden op hout geschilderd. In de expositie zie je voorbeelden van de gebruikte houtsoorten. Het uit Europa geïmporteerde lindenhout was wegens de gladde structuur favoriet. Soms voegde de schilder attributen aan het portret toe, terwijl sieraden en lauwerkransen met bladgoud -symbool van de eeuwigheid- werden aangezet. De presentatie wordt verlevendigd met archeologische vondsten van velerlei aard: reliëfs met grafscènes, godenbeeldjes, sculptuurtjes van bepaalde beroepen, kinderspeelgoed, sieraden en munten en voor de liefhebbers: tekstfragmenten op papyrus met informatie over alle mogelijke transacties.
De geportretteerden zien er opvallend jeugdig uit. Zouden zij allen jong zijn gestorven? De herinnering aan een dode wordt tegenwoordig vaak levend gehouden met een foto van de overledene in een jongere versie van zichzelf. De in overlijdensberichten veelgebruikte wens … ‘herinner mij in de stralende zon, … toen ik alles nog kon’… lijkt ook in het oude Egypte te hebben bestaan.
De geportretteerden in de fajoemportretten zijn en face in beeld gebracht; de ogen stevig gefixeerd op de beschouwer, aldus Bianca Stigter in de NRC van 4 januari 2024. In literatuur, waarin deze portretten als voorlopers van de orthodoxchristelijke iconen worden besproken, wordt deze blik echter anders uitgelegd. De overledenen richten de blik over onze hoofden heen op een voor ons nog onzichtbare wereld. Bij deze explicatie moest ik denken aan de woorden uit 1 Korinthiërs 13: …’Nu immers kijken wij door middel van een spiegel in een raadsel, maar dan zullen wij zien van aangezicht tot aangezicht’… Het woord raadsel lees ik ook in een citaat van de Britse kunst criticus John Berger: …’The fayoum portraits touch us, as if they have been painted last month….Why? That is the riddle’… Maar zo raadselachtig is het niet. Mensen van toen en nu haken allen aan het leven en zijn gehecht aan de mensen met wie zij dat leven delen. Door het levensechte mummieportret bleven ze letterlijk en figuurlijk nabij. Eenmaal in het graf kon de ziel het lichaam van de overledene door het realistische portret moeiteloos terugvinden.
De tentoonstelling besluit met informatie over de huidige stand van onderzoek. Sinds de Fajoemportretten na 1887 beschikbaar kwamen, werden deze met kennersblik onderzocht. De onderzoekers van het zogenoemde APPEAR project (Ancient Panel Painting Examination, Analysis and Research) en het onderzoeksproject Face tot Face staan tegenwoordig moderne wetenschappelijke methodes ten dienste. Zoals de RIS (Reflectance Imaging Spectroscopie), waarmee onder de verflagen kan worden gekeken en (macro) röntgenfluorescentie (XRF), waarbij een portret met röntgenstralen wordt onderzocht.
Peder Severin Krøyer, Anna Ancher en Marie Krøyer op het strand van Skagen , 1893
Na de succesvolle tentoonstelling La Grande Bleu is het alweer feest in Singer Laren. Tijdens de goed bezochte opening van Frisse Wind gaf conservator Anne van Lienden een sprankelende inleiding over de hoofdrolspelers in de expositie, die in samenwerking met het Museum Kunst der Westküste en het Landesmuseum Hannover tot stand kwam.
Evenals hun Franse en Nederlandse kunstbroeders gaven de impressionisten van het Noorden de door hen waargenomen wereld met vlotte, kleurrijke penseelstreken weer. Vergelijkbaar met de toets van Claude Monet, Jan Hendrik Weissenbruch en Johan Barthold Jongkind, maar toch anders!
De benaming van de stroming waartoe de nu getoonde werken gerekend worden begon als scheldwoord. Zo’n 150 jaar geleden gooide een groep Franse kunstenaars het roer om. In plaats van landschappen en portretten in academische stijl brachten Claude Monet, Auguste Renoir, Berthe Morisot, Alfred Sisley, Camille Pissarro en anderen hun onderwerpen met snelle toets in beeld. Traditionele regels ten aanzien van kleur en perspectief werden losgelaten. Het effect van licht speelde een grote rol in hun werk. Toen zij niet werden toegelaten tot de officiële Salon organiseerden deze modernisten in 1874 een eigen tentoonstelling in de studio van de destijds bekende fotograaf Nadar. Kunstcriticus Louis Leroy vond hetgeen hij daar zag maar niets. Afgaande op een doek met een vage weergave van een zonsopgang door Claude Monet getiteld Impression Soleil Levant, bestempelde Leroy de exposanten als de impressionisten. En dat was niet als compliment bedoeld. De negatieve publiciteit had evenwel een aanzuigende werking. Zo’ n 3500 nieuwsgierige bezoekers hadden er 1 Franc voor over om deze vreemde schilderijen te mogen zien! Buitenlandse kunstenaars waren wel oprecht geïnteresseerd in deze nieuwe stijl. Al in 1880 was werk van Franse impressionisten in de Hamburgse Kunsthalle te zien. Max Liebermann, Max Slevogt en Lovis Corinth, die de academische regels eveneens loslieten, waren enthousiast.
Het duurde nog even voor het publiek de creaties van deze nieuwlichters kon waarderen, maar in de late 19e en vooral 20e eeuw veroverden de impressionisten de kunstwereld. Niet alleen in Frankrijk en Nederland, maar ook in Denemarken en Duitsland. In de vroege 20e eeuw waren Franse impressionisten al in Duitse musea te zien. Ook de kunstverzameling van Keizer Wilhelm II telde in 1908 al werken van Cézanne, Toulouse-Lautrec, Dégas en Monet.
Alles in de wind Bijzonder leuk is Max Liebermanns letterlijk en figuurlijk met vaart geschilderde impressie van een vrouw die op een winderige dag de was ophangt.
Max Liebermann (1847-1935)
Was drogen – De bleek 1890, Olieverf op paneel 26,5 × 37,5 cm Museum Kunst der Westküste, langdurig bruikleen uit particulier bezit
In de met frisse kleuren geschilderde tentoonstellingszalen is te zien hoe deze Noorderlingen en hun Nederlandse collega’s zich lieten inspireren door thema’s als Licht, Land, Stad, Strand, Reizen en Winter.
Behalve doeken van Johan Barthold Jongkind, Anton Mauve, George Hendrik Breitner en Jan Toorop ziet de bezoeker werk van Fritz Mackensen en de reeds genoemde Duitsers. Denemarken is vertegenwoordigd door Anna en Michael Ancher, Peder Severin Krøyer en Viggo Johansen. Elke nationaliteit heeft haar eigen klankkleur. Terwijl de Franse impressionisten vooral in lichte, zonnige tinten werkten, hanteerden de Nederlanders een meer gedempt, soms zelfs somber palet. Het werk van de Noorderlingen is licht van kleur en vaak voorzien van een zweempje blauw. De typische tint van de Deense hemel na zonsondergang en voor het vallen van de avond; het zogeheten blauwe uur.
Het is goed te zien in het campagnebeeld van de tentoonstelling. Het portret van twee op de rug geziene vrouwen die, niet bezorgd om de zomen van hun japon, langs de vloedlijn wandelen. In 1893 portretteerde Peder Severin Krøyer zijn echtgenote Marie en haar vriendin de kunstenares Anna Ancher tijdens een verblijf op Skagen. Ze waren in deze stad op het noordelijke puntje van Jutland neergestreken om de lokale vissers te schilderen. Het blauw van de lucht en dat van het water, gaat welhaast vertigo veroorzakend in elkaar over. In de japonnen van de dames – welke tint hebben die eigenlijk? – tovert Krøyer met kleur!
Bijzonder is ook de combinatie van dat blauwe uur met de vuurgloed op de gezichten van de figuren in Laurits Tuxens Sint-Jansvuur op het strand dat hij in 1920 eveneens op Skagen schilderde.
Laurits Tuxen (1853-1927)
Sint-Jansvuur op het strand
van Skagen 1920
Olieverf op doek 110 × 88 cm Museum Kunst der Westküste
Licht en wat dat element doet met kleur is in in de eerste zaal op alle mogelijke manieren te zien. Door de in dialoog gepresenteerde werken laten de Duitse, Deense en Nederlandse meesters zich goed vergelijken. In een typisch Hollands Polderlandschap met molens van Jan Hendrik Weissenbruch raakt de zon de wolken, die in het water worden weerspiegeld, licht aan. Het is een mooi voorbeeld van de invloeden van de School van Barbizon en het Franse impressionisme die Nederland rond 1870 bereikten. Vanuit Parijs brachten Jozef Israëls en andere schilders van de Haagse School ze mee naar huis. In hun poging om een indruk of stemming op het doek te vangen waren zij vooral geboeid door wisselende atmosferische omstandigheden. Daarvan getuigt ook George Hendrik Breitners weergaloze impressie van het natte plaveisel van de Dam met de Nieuwe Kerk uit 1891.
Weissenbruch verwoordde het zo: …’Licht en lucht: dat is de kunst! Ik kan in mijn schilderijen, vooral in de luchten, nooit genoeg licht brengen’…
Schetsmatige impressies De stijl van de Nederlandse impressionisten werd geleidelijk aan steeds schetsmatiger. Interessant is het onderlinge contact tussen de Nederlandse, Franse, Duitse en Deense kunstenaars. Jozef Israëls introduceerde Max Liebermann bijvoorbeeld in Laren. En ook Jan Toorop speelt een verbindende rol. Uit de vaste collectie van het museum ziet de bezoeker verschillende doeken met paarden en het lieflijke meisje op klompen, dat in 1897 onder hoge bomen van de Larens Brink naar school liep. Het zonlicht valt, goed waargenomen, door het bladerdak op haar gezicht haar schort en het pad.
Max Liebermann Lopend meisje, 1897
In de expositie worden meer schilderijen getoond die in het kunstenaarsdorp Laren en omstreken tot stand kwamen, zoals de kleurrijke impressie van een Blaricumse boer door Co Breeman. David Schulmans Boerderij in de sneeuw dat in de laatste aan het thema winter gewijde zaal te zien is, ontstond eveneens in Laren. Deze winkelier van schilders benodigdheden aan de Larense Brink nam in 1915 niet onverdienstelijk zelf het penseel ter hand.
David Schulman (1881-1966) Boerderij in de sneeuw, 1915, Olieverf op doek, 52,5 × 72,5 cm Singer Laren
Ook Henry William Singer Jr. de stichter van het Singer Museum kreeg een soortgelijke aanvechting. Van zijn hand ontdekte ik een Sisley-achtige impressie van de inmiddels onherkenbare tuin van Villa de Witte Zwanen. Singer was geïnspireerd door de tuinschilderijen van de zogeheten Givernisten, die hun ideeën opdeden in de tuin van Claude Monet in Giverney. Liefhebbers van groen kunnen in deze expositie hun hart ophalen. Max Liebermann gaf in 1914 met pasteuze toets een welhaast expressionistische impressie van zijn moestuin aan de Wannsee nabij Berlijn. Wie de film Conspiracy zag, gefilmd in een prachtige buitenplaats aan de Wannsee krijgt bij het lezen van deze plaatsnaam wellicht een inktzwarte herinnering. De top van de SS kwam hier bijeen om het ‘Jodenvraagstuk’ te bespreken. Lovis Corinth gaf een nog onstuimiger, woest geschilderde impressie van zijn tuin aan de Walchensee in Beieren, een locatie die minder beladen herinneringen genereert.
12
1.Max Liebermann (1847-1935) De moestuin in Wannsee naar het noordoosten c. 1929, Olieverf op doek 40 × 50,5 cm Museum Kunst der Westküste 2.Lovis Corinth (1858-1925) Tuin in Urfeld am Walchensee 1923 Olieverf op lindenhout |32,6 × 44,2 cm Landesmuseum Hannover
Het heerlijke portret van een Meisje met zonnehoed situeerde Jo Koster in 1911 voor het decor van een op Vincent Van Goghs tuin van Daubigny geïnspireerde achtergrond. Jo Koster is naast Anna Ancher en Arina Hugenholz een van de weinige vrouwelijke exposanten. Nadat zij de zogenoemde ‘damesschilderklas’ aan de Rijksacademie in Amsterdam had doorlopen begon Arina Hugenholz op advies van Mauve in de openlucht te tekenen. Getuige het idyllische Kinderen aan een hek sloeg zij deze raadgeving niet in de (frisse) wind.
Arina Hugenholtz (1848-1934) Kinderen aan een hek onged.
Olieverf op doek 36 × 46 cm, Singer Laren
Karl Hagemeister tenslotte zoemt in zijn letterlijk en figuurlijk bedwelmende Witte Papaver uit 1881 in op een uitsnede, waarin hij de natuur, zonder menselijke figuren, de hoofdrol geeft.
Strand- en zeegezichten Talrijk zijn impressies van Hollandse en Deense strand- en zeegezichten. We keren nog even terug naar Skagen waar Laurits Tuxen in 1908 een betoverende impressie van de zee vastlegde. In zijn recensie in de NRC van 18 januari jl. noemt Gijsbert van der Wal deze Frisse dag in Juni het mooiste schilderij op de tentoonstelling. Een werk om lang bij stil te staan en dan, heel geestig verwoord: …’als de suppoost even niet kijkt, in weg te zwemmen’… En inderdaad: de branding is zo natuurgetrouw weergegeven dat je er in zou willen duiken!
Laurits Tuxen (1853-1927) Frisse junidag op Skagen 1908
Olieverf op doek 46 × 64 cm Museum Kunst der Westküste
Enkele bekende strandgezichten uit de eigen collectie van Singer Laren zijn ook present, zoals mijn favoriete doek van Ferdinand Hart Nibbrig, waarin hij met pointillistische toets een betoverende impressie geeft van Zeeuwse meisjes in de duinen van Zoutelande. Heel anders van toon en stijl is de schetsmatige impressie die Max Liebermann rond 1899 geeft van badende jongens in Zandvoort. Bijzonder leuk is zijn met schwung geschilderd partijtje tennis op een Noordzeestrand. Een sport die, destijds nog maar net uit Engeland overgewaaid, ook door dames van stand werd beoefend. Wat zullen ze het onder hun hoeden en lange japonnen warm gehad hebben!
Verrassend is een klein schetsmatig strandgezicht met een enkel figuurtje in de branding en aan de horizon het silhouet van de Pier van Scheveningen. Met enig ongeloof ontwaar ik in rood de signatuur van niemand minder dan Kandinsky!
Wassily Kandinsky (1866-1944) Scheveningen – Strand 1904
Olieverf op doek op board | 23,7 × 32,7 cm Museum Kunst der Westküste
Onder de noemer Stad valt een in grijs en okertonen geschilderd stadsgezicht van Frankfurt op. Beetje saai misschien, maar met het hondje dat de boomstam links als pispaaltje gebruikt, voorzag Max Slevogt het werk van een anekdotisch detail.
Max Slevogt (1868-1932) Gezicht op Frankfurt, 1911,
Olieverf op doek 64,5 × 74,4 cm Landesmuseum Hannover,
langdurig bruikleen van de stad Hannover
Van zijn hand zie je ook een bijzonder goed getroffen impressie van een meisje dat in de dierentuin stilstaat bij het leeuwenverblijf. Door het lage standpunt waarmee de schilder de scène in beeld brengt wordt het machtige voorkomen van de koning der dieren, zelfs in liggende houding, benadrukt!
Max Slevogt (1868-1932) Meisje voor de leeuwenkooi , 1901 Olieverf op doek54,5 × 81,5 cm Landesmuseum Hannover
Ook het thema reizen komt aan bod. Door de aanleg van de spoorwegen werden velerlei gebieden voor reizigers en kunstenaars bereikbaar. Op pittoreske plekken als Laren, Worpswede in Noord-Duitsland en het Deense Skagen ontstonden kunstenaarskolonies.
In de tentoonstelling brengt het spoor de bezoeker niet alleen daar, maar ook in Amsterdam, Frankfurt, Berlijn, Rome, Pompeï en Zuid-Frankrijk. Vandaar stak Hart Nibbrig zelfs over naar Algerije. Het landschap dat daar in 1905 ontstond was in de vorige tentoonstelling La Grande Bleu ook te zien.
Het kompas van Louis Apol wees in tegengestelde richting. Een monumentaal doek met een Noors Fjord herinnert aan de Poolexpeditie waar Apol in 1880 aan deelnam.
Louis Apol (1850-1936) Een Noors fjord c. 1880
Olieverf op doek 80 × 121,5 cm Museum Kunst der Westküste
Het laatste thema van de tentoonstelling, Winter, sloot tijdens de opening toepasselijk aan bij de actuele weersgesteldheid van die dag. Hier zie je sneeuwlandschappen van Anton Mauve, Willem Witsen en een knisperend op de 17e -eeuwse wintergezichten van Avercamp geïnspireerd doek met ijsvermaak door Johan Barthold Jongkind. Het doek, waarin hij de houding van de schaatsers goed getroffen heeft en waarin je zelfs heel geestig, een figuur onderuit ziet gaan, is een bruikleen van Museum Kunst der Westküste.
Johan Barthold Jongkind (1819-1891) Schaatsers bij Maassluis , 1866 Olieverf op doek, 33,5 × 51 cm Museum Kunst der Westküste
Bekijk na het zien van Frisse Wind de monumentale met brede toets opgezette Zeegezichten van Jochen Hein in de Van den Brink Galerij. Impressies van een nu eens woest kolkende- en na de storm weer tot rust gekomen gladde zee. De schilder nodigt te kijker uit om de zeegezichten op je netvlies te ontvangen en de beelden in je hoofd af te maken.
In 2021 publiceerde Ai Weiwei zijn vuistdikke memoires: 1000 jaar Vreugde en Verdriet. Ik kreeg het boek als kerstcadeau en was vanaf de eerste bladzijde onder de indruk. In pakkend taalgebruik vertelt Weiwei -Ai is zijn achternaam- niet alleen over zijn eigen leven, maar ook over dat van zijn (groot)ouders en de politieke en sociale ontwikkelingen van China in de periode voorafgaand aan en volgend op de Revolutie van 1911.
Bij het lezen van de lotgevallen die Ai Weiwei, zijn ouders en miljoenen Chinezen ten deel vielen rijzen de haren je te berge! Wanneer een waarzegger na de geboorte van Weiwei’s vader Ai Qing voorspelt dat de boreling veel onheil zal brengen, besteden de ouders zijn (op)voeding uit aan een arme boerenvrouw. Zo hopen ze de voorspelde ellende buiten de deur te houden. Slechts af en toe mocht hun zoon thuiskomen. De relatie met zijn ouders is nooit meer goed gekomen. Ai Qing ontwikkelde zich tot een van China’s meest invloedrijke dichters. Enige tijd was hij zelfs een vertrouweling van Mao Zedong. Tijdens de zogeheten Culturele Revolutie tussen 1966-1976 viel Ai Qing echter in ongenade. Samen met zijn zoon Weiwei werd Qing naar een ballingsoordoord met de weinig hoopgevende bijnaam Klein Siberië gestuurd. De expositie begint met objecten die aan die tijd herinneren. Zoals een met bont beklede schep die verwijst naar het zware handwerk dat de fijnbesnaarde dichter en andere intellectuelen in de heropvoedingskampen moesten verrichten.
Het gebruik van alledaagse tot (anti)kunst opgewaardeerde objecten in de eerste tentoonstellingszaal zijn geïnspireerd op de ready-mades van Marcel Duchamp. De iconische neolithische kruik waarop Weiwei het logo van Coca-Cola aanbracht is hier te zien, alsook het gefotografeerde drieluik, waarin hij een soortgelijke archeologische vondst uit zijn handen laat vallen. Een daad van protest tegen de van overheidswege doorgevoerde vernietiging van de cultuur erfgoed van voorgaande machthebbers. Zoals de afbraak van de Hutongs, de oude volkswijken van Sjanghai en Beijing.
In dat licht moeten ook de installatie Voeten (Boeddha) in de volgende zaal worden gezien; Een reeks van ca. 1500 jaar oude, kapotgeslagen Boeddhabeelden, waarvan alleen de sokkels zijn overgebleven.
Protest In de Siberische lotgevallen van vader en zoon Ai ligt de kiem van het latere protest dat Ai Weiwei in zijn way of life en werk laat horen en zien. Deze kritische levenshouding wordt gevoed met kunst- en levenslessen die hij in Amerika opdeed en ervaringen tijdens reizen naar onheilsplekken als het strand van Lesbos in 2016. De als traumatisch ervaren gevangenneming op het vliegveld van Beijing heeft een prominente plek in zijn leven. Beschuldigd van belastingfraude belandde hij in 2011 in een Chinese gevangenis. Gedurende 81 dagen volgden twee bewakers 24 uur lang al zijn handelingen. Als inloopinstallatie is de gevangeniscel op ware grootte gereconstrueerd. In vier grote kijkdozen heeft Ai Weiwei verschillende scènes uit zijn leven achter de tralies nagebouwd. Door een venstertje krijgt de bezoeker een beklemmend indruk van de verregaande inbreuk op zijn privacy; de bewakers staan naast zijn eettafel; naast zijn bed en naast zijn WC.
Als mensenrechtenactivist en strijder voor vrijheid van meningsuiting benut hij alle middelen om zijn protest te ventileren. Als beeldend kunstenaar, maar ook als architect en filmmaker stelt hij velerlei vormen van onrecht, niet alleen in China, maar ook elders aan de kaak. In een reeks foto’s met bekende gebouwen als het Witte Huis en de Eifeltoren, die hij als symbolen van oude macht beschouwt steekt hij zijn middelvinger op.
Ai Weiwei, boom en Circle of Animals / Zodiac Heads (Gold) (2010), Foto Marina Marijnen
Met replica’s van de dierenkoppen van het oude, door de Engelsen verwoeste Zomerpaleis vraagt Weiwei zich af of deze wel tot Chinees erfgoed gerekend kunnen worden. De oorspronkelijke bronzen koppen sierden een fontein van het door de Jezuïeten gebouwde paleis. De combinatie van deze goudkleurige op de Chinese dierenriem geïnspireerde koppen en de vertaling daarvan in miljoenen legoblokjes, levert gerangschikt rond een kale boom, een adembenemend schouwspel op. De van 2010 daterende Tree is opgebouwd uit delen van oude bomen, die in China gerooid werden om plaats te maken voor nieuwbouw. In de tentoonstelling over het leven van Boeddha was deze in de winter van 2018-2019 ook in de Amsterdamse Nieuwe Kerk te zien. Verwijzend naar de Bodhi boom, waaronder prins Siddhartha Gautama, de latere Boeddha, verlichting vond.
Slachtoffers van oorlog en corruptie Weiwei is erg begaan met slachtoffers van oorlog en migratie. Als banneling en vluchteling weet hij wat het is om je nergens echt thuis te voelen. Een legowerk naar de foto van het driejarige Syrische jongetje dat in 2015 aanspoelde op de Turkse kust bracht wereldwijd een schok teweeg. Met een foto en legowerk van zichzelf liggend in dezelfde houding als het Syrische kind, vraagt Weiwei aandacht voor het lot van vluchtelingen èn bekritiseert hij het vluchtelingenbeleid in Europa.
Ai Weiwei, naar de dood van Murat, Legoblokjes, 2018, Foto: Marina Marijnen
Rond een glazen bol stapelde Weiwei een berg op het strand van Lesbos achtergelaten reddingsvesten. Zal de glazen bol het antwoord geven op de vraag wat er van al die vluchtelingen terecht zal komen?
Achter de op het eerste gezicht prachtige slang die langs het plafond van de Kunsthal kronkelt schuilt nog meer leed. Het zuidwesten van China werd in 2008 getroffen door een aardbeving met de kracht van 7,9 op de schaal van Richter. Negentigduizend mensen vonden de dood, waaronder 5197 kinderen. In een video legde Weiwei het verdriet van de ontredderde ouders en familieleden van de omgekomen kinderen vast. Met de uit honderden rugzakjes samengestelde slang brengt Ai Weiwei de corruptie van plaatselijke machthebbers onder de aandacht.
Ai Weiwei, Slang van rugzakjes in Kunsthal Rotterdam Foto: Marina Marijnen
Hij houdt hen verantwoordelijk voor de bouw van slechte, niet aardbeving bestendige scholen, waar slechts een hoop verwrongen staal, getoond onder de titel Forge, van over is. Aan de wand hangen, als een verstild in memoriam, de lijsten met de namen, leeftijden en scholen van de omgekomen kinderen.
‘Spelend’ met onschuldige legoblokjes vraagt Ai Weiwei ook aandacht voor andere misstanden. Toen de Deense fabrikant geen lego wilde leveren voor Weiwei’s politieke doeleinden bood een wereldwijde inzameling uitkomst. Daarmee creëerde Weiwei een kunstwerk waarin hij de in 2018 vermoorde Saoedische journalist Jamal Khashoggi en de in 2020 vermoorde zwarte arrestant George Floyd memoreert. Hun laatste woorden lichten in het Arabisch op tegen een groene ondergrond: I can’t breath. Een pleidooi voor vrijheid van meningsuiting. Ook de selfie, genomen bij zijn arrestatie in 2011, bouwt hij onder de titel Illumination, in legoblokjes na.
In het werk van Ai Weiwei is naast alle ernst soms ook plaats voor humor. In een op ware grootte nagebootst werk van Peter Paul Rubens heeft hij het mollige cherubijntje heel geestig, vervangen door een Pandabeertje. Louter voor de lol, of schuilt hier ook een militante betekenis achter?
Als een onopgemerkte toeschouwer volgt de Panda de Verkrachting van de dochters van Leucippus. Met dit onderwerp, dat Rubens ruim 400 jaar eerder schilderde, sluit Weiwei aan bij de actualiteit.
Ai Weiwei, Untitled after Rubens, LEGO, 2020. Foto: Marina Marijnen
Of humor bij het ontstaan van een vloer bedekkende lading zonnebloempitten ook in het spel is weet ik niet, maar ongeloof over de ontstaansgeschiedenis en een glimlach daarbij strijden om voorrang. Het persbericht meldt dat Ai Weiwei met zijn Sunflower Seeds uit 2010 het Made in China mantra uitdraagt. De meer dan honderdduizend met de hand geverfde porseleinen zonnebloempitten verwijzen naar de onderdanen van Mao Zedong, die zich, als een zonnebloem op de zon, naar hem toewenden.
Dit was slechts een greep uit de 120 werken: culturele readymades, schilderijen, sculpturen, installaties, lego-werken, foto- en videokunst waarmee de Rotterdamse Kunsthal tot en met 3 maart een overweldigend overzicht biedt van het multitalent Ai Weiwei. Terwijl ik dit schreef publiceerde de NRC in de weekendeditie van 30/31 december een interessant essay door Garrie van Pinxteren. Met ingang van 1 januari 2024 verlaat zij haar post als correspondent in Bejing. Haar woorden sluiten naadloos aan bij de ervaringen van Ai Weiwei. In veertig jaar zag zij China opener worden en weer dichtgaan. ... ‘In het China van nu is de politiek hard, cynisch en zijn de mensen onvrij; china is een land waaruit alle zuurstof is verdwenen’…
Bij een tentoonstelling in het RMO denk je wellicht eerder aan het oude Egypte, Griekenland of Rome dan aan de Middeleeuwen. Archeologen verdiepen zich echter ook in latere periodes. In deze expositie wordt het belang van de oudheidkunde onderstreept: de kennis uit verschillende geschreven teksten wordt gestaafd en aangevuld met tal van archeologische vondsten. ‘Het Jaar 1000’ brengt een ontbrekend hoofdstuk uit de geschiedenis van ons land in beeld. Na de Karolingische Renaissance ten tijde van Karel de Grote (ca. 747-814) bleven de bladzijden van het geschiedenisboek van ons land onbeschreven. Pas met het aantreden van de Hollandse en Vlaamse graven wordt de draad rond ca. 1100 weer opgepakt. Voor die tijd werd echter ook al geschiedenis geschreven. Over die tussenliggende periode, de tiende en de elfde eeuw die in de ‘Canon van Nederland’ ontbreekt, gaat het tot en met 17 maart in de zalen van het RMO. In het persbericht wordt de tentoonstelling aangeprezen als een winterreis naar het midden van de Middeleeuwen. Vergezeld van ijzingwekkende geluiden worden op de muur van de laatste zaal, letterlijk als een teken aan de wand, citaten uit de zogeheten Annalen van Egmond geprojecteerd:
999. Terraemotus factus est permaximus: cometes apparuit ….
…‘In het jaar 999 zijn veel wondertekens gezien. Er vond een enorme aardbeving plaats. Een komeet verscheen...’
De laatste woorden brengen mij 24 jaar terug in de tijd: de mensheid stond op de drempel van het tweede millennium. Nog maar kort tevoren verscheen de komeet van Halley aan het firmament. Midden in een koude winternacht stond ik naar dit magische astrologische fenomeen te kijken. Ik moest denken aan de magiërs uit het kerstverhaal die (misschien wel) deze ster volgden op weg naar Bethlehem. Als kleine jongen had mijn grootvader de komeet in 1910 ook gezien. Wat hij mij daar lang geleden over vertelde, zag ik in 1986 met eigen ogen. Volgens de berekeningen komt Halley in 2061 weer langs. Misschien denkt mijn kleinzoon dan terug aan de verhalen van zijn grootmoeder….
Eindtijd Bij het naderen van het jaar 1000 waren velen ervan overtuigd dat de wereld zou vergaan. Deze zogeheten eschatologische verwachtingen werden gevoed door Bijbelteksten die daar volgens theologen heel duidelijk over waren. In Openbaring 21: 2 e.v. wordt gesproken over het einde van het duizendjarig koninkrijk. Na het Laatste Oordeel zullen met een nieuwe hemel en een nieuwe aarde betere tijden aanbreken. Velen wachtten verheugd- anderen in doodsangst de vervulling van deze profetie af. Er gebeurde echter niets!
Duizend jaar later herhaalde de geschiedenis zich. Oorlogen, natuurrampen en hongersnood werden door doemdenkers in 1999 gezien als de voorbodes van het naderende einde van de wereld. Actuele wereldgebeurtenissen kwamen in veler ogen overeen met de profetieën in het Bijbelboek de Openbaring.
Deze keer hadden sceptici de overhand; anderen wachtten het moment gespannen, maar in het volste ‘godsvertrouwen’, slapend of wakend af. De morgen van 1 januari van het jaar 2000 bleek in niets af te wijken van andere ochtenden. In haar boek Educated doet Tara Westover, de afvallige dochter van Jehova getuigen, op indrukwekkende wijze verslag van haar vaders teleurstelling.
Onder de noemer Party like it’s 999 wordt in de tentoonstelling aandacht aan de eindtijd besteed. Bij het googelen van deze slogan ontdekte ik op de site van The British Library een leuke geïllustreerde uitnodiging voor een vroegmiddeleeuwse feest. Met slechts één karakter verschil verscheen ook een song van popzanger Prince op het beeldscherm: Party like it’s 1999.
Virtuele tijdreis Voorafgaand aan dit laatste hoofdstuk maakt de bezoeker van de tentoonstelling een virtuele reis door de tijd. Tussen de opgegraven dagelijkse gebruiksvoorwerpen ligt een fragment van een houten bed, aan de hand waarvan een fraaie reconstructie is gemaakt. Bij het zien van dit comfortabele meubel is de wereld van 1000 jaar geleden ineens niet zo’n ver-van- mijn-bed show meer! De vorming van het landschap van Nederland wordt uitvoerig belicht. Zompige gebieden worden op last van de bisschop van Utrecht of een lokale kasteelheer ontgonnen. Dijken worden aangelegd en veen wordt als brandstof afgegraven. Water was (en is) er in deze streken in overvloed. In de expositie trekken twee langwerpige in Friesland gevonden botten mijn aandacht. Het zijn de voorlopers van de doorlopers uit mijn jeugd. Met deze zogeheten glissen gemaakt van een middenvoetsbeen van een rund of paard, kon je op het ijs ook uit de voeten!
Het menselijk ingrijpen had grote gevolgen voor de populatie van zowel mens als dier.
Dit wordt niet alleen door objecten geïllustreerd, maar ook in op de wand geprojecteerde animaties. In deze door OPERA Amsterdam ontworpen ogenschijnlijk statische impressie van het toenmalige landschap, doemen plotseling wilde zwijnen en een bruine beer op. Elders zwoegen paard en wagen moeizaam een heuvel op. Verderop houdt een eland plots waakzaam stil, terwijl in de lucht enkele blaadjes van de bomen dwarrelen. Met het verdwijnen van hun habitat zijn de eland en de beer uit onze streken vertrokken.
Door de landwinning en verbeterde landbouw maakte de bevolking een groeispurt door. Op taalkundig gebied had dit ook gevolgen. Van de drie hoofdtalen die rond 900 in onze streken werden gesproken overvleugelt het Oudnederlands vanaf het jaar 1000 geleidelijk aan het Oudfries en Oudsaksisch.
Onze streken maakten destijds deel uit van het Heilige Roomse Rijk; de bisschop van Utrecht zwaaide hier de scepter. Van de hoogtijdagen van Utrecht als bisschopsstad getuigen de codices uit Museum Catharijneconvent, waarvan de banden, uit piëteit voor de kostbare inhoud -het evangelie- met goud en kostbare edelstenen versierd zijn. De Ansfridus- en Bernulfuscodex maakten in de middeleeuwen deel uit van de Utrechtse Domschat.
Boekband van goud: Evangelistarium, Ansfriduscodex | Collectie en foto: Museum Catharijneconvent (Utrecht), inv.nr. ABM h2
34×25,5×10 cm, 950-1000, vindplaats: Neder-Rijn
De achterzijde van de Ansfriduscodex toont het ‘portret’ en een boodschap van Ansfridus die van 995 tot 1010 bisschop van Utrecht was; …’Versierd met flonkerende edelstenen en schitterend goud ben ik een geschenk van Ansfridus aan Martinus’…, dat wil zeggen aan de Maartenskerk. In roerige tijden werden deze codices ver van Utrecht in veiligheid gebracht. In de 19e eeuw werden de boeken in de pastorie van de Deventer Lebuinuskerk teruggevonden, waar ze door de huishoudster werden gebruikt om de linnenpers te verzwaren.
Detail Ansfriduscodex
Van de dedicatietekst op de Ansfriduscodex is geen woord overdreven. De ‘hard-cover’ bestaat uit een met bladgoud bekleed houten plankje, dat in het Latijn werd aangeduid met het woord caudex, waar de benaming codex van afgeleid is. Deze werd versierd met een uit filigrainwerk gevormd kruis en een keur aan edelstenen. Voor de inhoudsopgave hoef je het boek niet te openen. De medaillons op de hoeken verwijzen symbolisch naar de vier evangeliën. Leuk detail vormt het rode steentje rechtsonder. Ogenschijnlijk een gewoon siersteentje, maar door het opschrift een Fremdkörper op een christelijk boek want het is voorzien van een met het blote oog nauwelijks zichtbare inscriptie ‘Allah Akbar’; Gods wegen zijn ondoorgrondelijk.
Handelscontacten tussen Oost en West: Byzantium en Rome Je komt in de tentoonstelling ook veel te weten over handel en de circulatie van geld. In een van de vitrines zijn kleine zilveren muntjes te zien met de beeltenis van Karolingische heersers en Vikingkoningen. Van rond 1100 dateren penningen met ‘portretten’ van lokale graven en bisschoppen.
Muntschat van Ludwiszcze, Floris en Leidse burcht 1049-1061 coll. DNB
Bijzonder is de munt met beeltenis van graaf Floris en volgens het bijschrift, een afbeelding van de Leidse burcht. Goed dat die informatie erbij wordt gegeven, want de visualisering van dit gebouw vereist wel enige fantasie! Munten uit onze streken zijn tot in Rusland gevonden! Bodemvondsten van gouden juwelen en zilveren sieraden in zogeheten ‘Vikingstijlen’ bevestigen uitgebreide handelsnetwerken. Blikvanger is de naar de vindplaats genoemde Schat van Hoogwoud, die in 2021 door een met metaaldetector toegeruste schatgraver bovengronds kwam. Het verfijnde vakmanschap van de met filigrainwerk versierde oorhangers is ronduit verbluffend!
De schatvondst van Hoogwoud, oorhangers en goudstrips | Collectie: particuliere bruikleengever | Foto: AWF / Fleur Schinning
Goud, 1000-1050, gevonden in Hoogwoud (NH)
De bewoningsgeschiedenis van eenvoudige en welgestelde mensen is interessant. Dat geldt ook voor het leven van toenmalige machthebbers. Hun woonsteden: de burchten en kastelen worden eveneens belicht.
De tentoonstelling brengt de bezoeker ver over de toenmalige grenzen naar de wereldlijke en religieuze machtscentra Byzantium en Rome. Er is aandacht voor de keizer van het Heilige Roomse Rijk. Keizer Otto II en zijn Byzantijnse echtgenote Theophanu reisden vanuit Constantinopel regelmatig naar onze streken. Deze informatie alleen baart al opzien, maar dat ze onderweg naar het Valkhof in Nijmegen ook nog even beviel van een zoon, Otto III, tart iedere verbeelding. In een ivoren paneeltje maakt de bezoeker kennis met de keizerlijke familie. Keizer Otto II en zijn echtgenote knielen met hun zoontje voor de tronende heer van hemel en aarde: de Maiestas Domini.
Maiestas Domini met OTTO IMPERATOR | Collectie en foto: Civiche Raccolte d’Arte Applicata, Castello Sforzesco, Milaan, inv.nr. A 15 Ivoor, 14×9,5 cm, ca. 983
Van deze Byzantijnse connectie getuigen ook fragmenten van Oosterse zijde met ingeweven motieven van leeuwen en buffels, een prachtig mozaïek en enkele rijke in de zogeheten Ottoonse stijl verluchte manuscripten.
Mozaïek met griffioen | Collectie en foto: Rijksmuseum van Oudheden, inv.nr. Pb 164
Glas, 57×57 cm, Istanbul, 1000-1100
Tijdens mijn bezoek aan de tentoonstelling werd de rust op zaal gedurende enkele minuten door luid gejoel en gelach verstoord. Benieuwd naar de oorzaak liep ik even terug om te ontdekken dat twee jongelui plaats hadden genomen op foorprints op de vloer. Bij nader inzien het startpunt van een op de wand geprojecteerde game, via welke bezoekers kunnen proberen om het zwaarbewaakte paleis van keizer Otto II en zijn gemalin Theophanu binnen te komen. Ook in Het museum van Oudheden vindt het eigentijdse museale devies van interactie navolging!
Rome was ook in de 10 en de 11de eeuw reeds een drukbezochte bestemming. Sommige reizigers werden gedreven door louter ‘Wandersucht’, maar de meesten trokken als pelgrims naar de heilige stad. Bij de relieken van heiligen die in talrijke kerken worden bewaard deden ze boete of smeekten ze genezing en voorspoed af. Bij het betreden van de expositie zie je een mooi voorbeeld van een reliekhouder; de Vikinghoorn met relieken van Sint Servaas afkomstig uit de Schatkamer van de Onze-Lieve-Vrouwe-basiliek in Maastricht.
Vikinghoorn | Collectie en foto: Schatkamer van de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek, Maastricht, inv.nr. F 2008-IV-63
Runderhoorn met zilver-loodbeslag, lengte 60,2 cm, 900-1000, Scandinavië
Sacrale en Profane wereld Geïnspireerd op een Middeleeuwse crypte is een heuse schatkamer ingericht. Bij het zien van kostbare reliekhouders als het met edelstenen getooide borstkruis van Sint Servaas valt de bezoeker stil.
Borstkruis van Sint-Servaas | Collectie en foto: Schatkamer van de Sint-Servaasbasiliek, Maastricht, inv.nr. SSS0935
Hout, goud, zilver, ivoor, email en edelstenen, 1025-1050, gemaakt in Trier
Toegerust met het nodige inlevingsvermogen ga je als nuchtere 21e eeuwer bijna begrijpen dat middeleeuwse christenen heilig geloofden in de wonderdadige kracht van de daarin bewaarde botresten van martelaren die hun leven hadden gegeven voor hun geloof.
Hier ligt ook het belangrijkste 10e -eeuwse boek van Nederland. Het Evangeliarium van Egmond ligt open bij het ‘portret’ van graaf Dirk II en zijn gemalin Hildegard. Met zwart omrande ogen kijken ze elkaar veelbetekenend aan, terwijl zij het boek waar wij nu naar kijken, schenken aan de sinds lang verdwenen Abdij van Egmond.
Miniatuur f214 uit Evangeliarium van Egmond | Collectie en foto: KB, de nationale bibliotheek, Den Haag, inv.nr. KW 76 F1
Perkament, 860-1000, uit Reims en Gent
Wie meer geïnteresseerd is in aardse zaken kan bij het zien van profane Middeleeuwse verluchte manuscripten het hart ophalen. Verbazingwekkend is de verspreiding van wetenschappelijke kennis die tijdens de duistere middeleeuwen vanuit alle windstreken al plaats vond.
In de laatste zalen zijn manuscripten met wetenschappelijke teksten uit de Arabische wereld te zien. Geïnspireerd op een illustratie in een medisch handboek verschijnt een geestige animatie op de wand. Gefascineerd volg ik de lijnen waarmee een onzichtbare hand een aandoenlijk kuis, copulerend paar schetst.
Behalve geschriften met rekenkundige, medicinale en cartografische informatie worden ook objecten getoond, waarin astrologische kennis gematerialiseerd is. Een mooi voorbeeld is het astrolabium, dat in 1086 door Ibrahim ibn al Sa’id in Valencia werd gemaakt. Met dit voor leken ingewikkeld ogende instrument kon een kenner aan de hand van de hoogte van de zon of een heldere ster boven de horizon de lokale tijd vast stellen.
Astrolabium Messing, diam. 15,9 cm, Valencia (Spanje), 1086 Collectie en foto: Hessisches Landesmuseum, Kassel (Duitsland)
In de een na laatste zaal tenslotte wordt een indruk gegeven van hetgeen in die dagen elders in de ‘Wijde Wereld’ gebeurde. Dit hoofdstuk van de expositie plaatst de informatie over hetgeen destijds in Europa plaats vond in een breder perspectief. Tegen het decor van het wereldbeeld van een Middeleeuwse cartograaf uit de Beatus van Saint-Sever, worden als toegift, objecten uit China, Japan, India en Mexico getoond.
Na de betoverende rondgang door het vergeten hoofdstuk van onze geschiedenis belandt de bezoeker met een klap in het jaar 999. Ga er maar even voor zitten om de emoties en angsten van de mensen van toen op je in te laten werken. Geloof het of niet, maar na het zien van deze bijzondere tentoonstelling is je kijk op de Middeleeuwen voorgoed veranderd!
Na de Grote Suriname tentoonstelling van 2019 richten de programmamakers van de Nieuwe kerk hun vizier deze winter op Indonesië. Zelf ben ik daar nooit geweest, maar door de verhalen van mijn vader en Indische vrienden reisde ik in de geest talloze malen naar Indië. De koloniale benaming van de archipel, die door Louis Couperus, Hella Haasse en meer recent Dido Michielsen nog werd bezongen als de ‘gordel van smaragd’. Deze naam kom je in de tentoonstelling niet meer tegen. Ook Wieteke van Dort en Yvonne Keuls, die eind vorige eeuw vanuit Nederlands perspectief met humor over tempo doeloe -de ‘goede oude tijd in ‘ons Indië’ – schreven doen in de Nieuwe Kerk niet meer mee.
Onbekende fotograaf, Studioportret van Pakoe Boewono X, Susuhunan van Solo,
en resident Willem de Vogel, Surakarta, ca. 1897. Collectie Wereldmuseum, Amsterdam
Anders dan eerdere tentoonstellingen, waarin de geschiedenis van de voormalige Nederlandse kolonie centraal, zoals Beyond the Dutch in het Centraal Museum (2009) en Revolusi vorig jaar in het Rijks, biedt deze tentoonstelling met een nadrukkelijke keuze voor ‘het grotere verhaal’ een nieuw perspectief. We delen een verleden, maar hetzelfde verleden verdeelt ons ook, aldus de samenstellers van de expositie. Er worden nieuwe verhalen en verzwegen geschiedenissen verteld. De tentoonstelling weerspiegelt een dialoog die nog niet is afgesloten.
Benieuwd naar deze nieuwe invalshoek ging ik op een zaterdagmiddag (geen goed idee) naar de Nieuwe Kerk. Gebaseerd op de kennis van talrijke experts en ooggetuigen uit oost en west wordt de veelkleurige geschiedenis van Nederlands-Indië in negen hoofdstukken verteld. De opstelling begint met impressies van de prachtige natuur van Nusantara, zoals het land van oudsher heet.
Zaalimpressie Grote Indonesië tentoonstelling foto: Mike Bink
Er is aandacht voor oude dynastieën met fascinerende namen als het hindoeïstische Kutai Martadipura rijk (4e eeuw) op Oost-Kalimatan en het koninkrijk Srivijaya op Zuid-Sumatra en het hindoe-boeddhistische Majapahit koninkrijk op Java. Via handelscontacten werden behalve goederen ook godsdienstige ideeën verspreid. In de loop der tijd werden het boeddhisme, het hindoeïsme en de islam in de archipel geïntroduceerd. De gebruiken en rituelen zijn niet zelden versmolten met lokale gebruiken zoals voorouderverering.
De Tweede wereldoorlog en de daaropvolgende Revolusi en onafhankelijkheidsstrijd worden uitvoerig belicht. Bij een video waarin de televisiepresentator Hans Goedkoop een boekje opendoet over zijn grootvader blijven veel mensen staan. Een oudere dame raakt geëmotioneerd bij het verhaal van Rein van Langen. Als generaal speelde hij een belangrijke rol tijdens de zogeheten ‘politionele acties’, waarmee de Nederlanders tussen 1945-1949 de kolonie, na de capitulatie van Japan, weer onder Nederlands gezag probeerden te brengen.
Hierna volgt een uitgebreide terugblik op de talrijke kanten van de eeuwenlange gedeelde Nederlands-Indische geschiedenis. Een belangrijk aspect vormt de tot heden onderbelichte slavernij in de oost. Wanneer deze zwarte bladzijde van onze geschiedenis in het nieuws komt, gaat het meestal over de trans-Atlantische slavenhandel. In Nederlands-Indië waren echter ook honderdduizenden tot slaafgemaakte mensen. Zij waren werkzaam op het land, in fabrieken en als huisbediende van zowel de witte als de gekleurde elite. Slavernij bestond in Azië al voor de komst van de Europeanen, maar ten tijde van de VOC werden naar schatting 660.000 tot 1,1 miljoen mensen tot slaaf gemaakt.
Ze zijn veelal in het zwarte gat van de geschiedenis verdwenen, maar dankzij de tekeningen en silhouetportretten die de Lutherse predikant Jan Brandes in Batavia maakte is de herinnering aan twee huisbedienden, Flora en Bietja, bewaard gebleven.
Jan Brandes, Silhouetportret van Bietja, 1780-1785.Papier, potlood, inkt, 14,2 ~ 12,6 cm. Collectie Rijksmuseum.
Rondgang door de expositie Zoals gezegd begint de expositie met impressies van de rijke flora en fauna van Indonesië. Geïllustreerd met opgezette dieren, waaronder een luipaard en daarop geïnspireerde oude en eigentijdse kunstvoorwerpen. Bij het zien van een ritueel varkensmasker komt een lang vergeten herinnering boven. Als vierjarig meisje ben ik doodsbenauwd als we op bezoek zijn bij een oude dame in -echt waar- de Multatulilaan in Hilversum. Aan de wand hangt een pantervel, geflankeerd door speren en een kris. Onder de priemende blik van een enge varkenskop met spiegeltjes als ogen drink ik thee die naar sigaretten smaakt. Zo’n kris, een dolk met een gegolfde kling, zag ik jaren later ook op het bureau van mijn schoonvader. Een filmpje in de tentoonstelling laat zien hoe zo’n dolk gemaakt- en met rituelen geheiligd wordt.
Varkensmasker, 1880-1900. Hout, porselein, 40 x 13.5 cm. Coll. Wereldmuseum, Leiden.
De fotoalbums in een van de vitrines komen mij eveneens bekend voor. Kleine zwart-wit foto’s met soldaten die hun vrije tijd doden met spelletjes als cent steken of pisangs kopen op de pasar. De foto van mijn vader met Kees, het aapje dat zijn papiergeld opat, had hier zo bij gekund.
Als argeloze jongen die wat van de wereld wilde zien, tekende hij -onkundig van wat hem te wachten stond- als vrijwilliger. Wakker geschud door de tentoonstelling Beyond the Dutch, waarin de rol van de Nederlandse politionele acties mij in 2009 pas echt duidelijk werd, vroeg ik hem: …’pappa, wat hadden jullie daar te zoeken?!...
Dat was pijnlijk en ook een beetje unfair. Met de kennis van nu weten wij dat de Nederlanders -op zoek naar de verloren droom die voor de inheemse bevolking veeleer een nachtmerrie was- daar niets meer te zoeken hadden. Verleid door welgekozen propaganda, geloofden veel jonge broekjes als mijn vader, in de ‘goede’ zaak, die vanuit later perspectief volkomen fout was. Om de gebeurtenissen in de nadagen van Nederlands-Indië te begrijpen zou je met de bril van toen moeten kijken. Nu is nu, toen was toen.
Met affiches, filmbeelden, video’s, foto’s en verhalen van ooggetuigen uit zowel oost als west draagt de tentoonstelling bij tot een beter begrip van het gedeelde koloniale verleden. Zowel voor de drijfveren van de kolonisator, als die van de revolutionairen en de pijnpunten aan beide zijden.
Tijdens een sentimental journey naar Indonesië werd mijn vader jaren later geconfronteerd met het verleden. Bij de bezichtiging van een fabriek beet een werknemer hem toe:…’Blanda, rot op!
Boeddhakoppen op de tentoonstelling foto Marina Marijnen
Religie Na de intro over Nusantara wordt de bezoeker begroet met een reeks verstilde boeddhakoppen. Soortgelijke beelden sierden ooit het van de 9e eeuw daterende Javaanse tempelcomplex de Borobudur. In dit gedeelte worden de voornoemde legendarische oud-Indische dynastieën belicht en de godsdiensten die daar beleden werden: het Boeddhisme, het Hindoeïsme en de Islam.
Legendarisch hier in de betekenis van betoverend. Wie niet oplet zou kunnen denken dat deze rijken niet echt hebben bestaan, maar de hier getoonde tastbare objecten bewijzen het tegendeel. Indrukwekkende godenbeelden en fraai bewerkte gouden sieraden. Lezing van het bijschrift naast een mij onbekend fraai bewerkt gouden voorwerp leert dat ik naar een zogeheten schaamplaat kijk.
Schaamplaat, goud. 1300-1400. Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen. Foto Marina Marijnen
Met videobeelden en houten sculpturen wordt het belang van de voorouderverering in de Molukse, Papoease gemeenschappen en bij de Bataks op Sulawesi toegelicht. Een fenomeen dat ook elders -zoals bij de oude Romeinen- een belangrijke plaats had en soms nog heeft in de belevingswereld van nabestaanden. Zowel boeddhisten als hindoes geloven dat de geesten van de overledenen een positieve, maar ook negatieve invloed op de levenden kunnen uitoefenen. Het is daarom van belang hen met offergaven gunstig te stemmen.
Behalve sporen van wederzijdse beïnvloeding op religieus gebied, zie je ook voorbeelden van culturele uitwisseling. Tussen getoonde oosterse textilia ontdek ik twee sitsen sarongs. Op het ene exemplaar dwarrelen speelkaarten tussen de oosterse bloemmotieven, in de andere is het sprookje van Roodkapje en de wolf afgebeeld!
Sarong. Katoen met roodkapje en de wolf. Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen.
Foto Marina Marijnen
Tweede Wereldoorlog en Revolusi Hierna belandt de bezoeker met een sprong in de tijd in de dramatische gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog, de Revolusi en het ontstaan van de jonge Republiek Indonesia. De turbulente periode van de Indonesische vrijheidsstrijd is op indringende wijze in beeld gebrachtmet monumentale blowups van foto’s en affiches met de strijdkreet Merdeka: de roep om vrijheid. Ontroerend zijn de in waterverf vastgelegde impressies van Mohamed Toha. Deze elfjarige jongen was getuige van de Nederlandse bombardementen op Yogjakarta en de gevangenneming van Soekarno door zogeheten pemoeda’s, nationalistische jongeren die eisten dat hij een onafhankelijkheidsverklaring zou afleggen. De leider van de Indische vrijheidsstrijd zou de eerste president van Indonesië worden.
Banier met portret van Soekarno. Foto: Marina Marijnen
Het verzet tegen de Nederlanders leidde in de naoorlogse jaren tot de stichting van de onafhankelijke republiek Indonesia. Kritische geluiden jegens de koloniale overheersing waren al veel eerder te horen. Dit wordt geïllustreerd met het verhaal van Surapati, een voormalige tot slaafgemaakte Balinese man, die eind 17e eeuw in opstand kwam tegen het koloniale gezag. Hij hield zich schuil aan het hof van de vorst van Mataram. Wanneer een VOC-delegatie onder leiding van kapitein François Tack om zijn uitlevering vraagt, wordt hij zoals te zien in een grote waterverftekening door de eigentijdse kunstenaar Heri Dono (1960), door de lokale bevolking een kopje kleiner gemaakt.
Heri Dono, Melawan Kapten Tak (2008). Met dank aan de kunstenaar. VOC kapitein Francois Tack wordt een kopje kleiner gemaakt. Foto Marina Marijnen
Surapati is de geschiedenis in gegaan als nationale held. Ruim een eeuw later verwerft prins Diponegoro als leider van de Java-oorlog dezelfde status. Tijdens vredesonderhandelingen werd hij in 1830 op lafhartige wijze door de Nederlanders gevangengenomen.
Onder het pseudoniem Multatuli uitte Eduard Douwes Dekker in 1860 ook al kritiek op de Nederlandse handel en wandel in de Oost. Als bestuursambtenaar had hij de misstanden van het koloniale bestuur met eigen ogen gezien. In zijn aan de koopman-koning Willem I opgedragen roman Max Havelaar stelt hij de misstanden en de uitbuiting van de lokale bevolking in Nederlands-Indië tevergeefs aan de kaak.
Het Portret van koopman Wollebrant Geleynssen de Jong, dat Caesar van Everdingen in 1648 vervaardigde, markeert de periode, waarin de eerste Nederlanders onder de vlag van de Verenigde Oost-Indische Compagnie de archipel bereikten. Hen stond slechts één ding voor ogen: het vinden van goedkope specerijen om deze met veel winst in Europa te verkopen. In de achtergrond ligt de rijk beladen retourvloot klaar voor vertrek. Dit streven ging gepaard met grof geweld. Onder het koloniale bewind vielen talloze doden en honderdduizenden mensen werden tot slaaf gemaakt. Berucht is de slachting die op bevel van gouverneur Jan Pieterszoon Coen in 1621 onder de bevolking van de Banda eilanden plaats vond. Waarom? De bewoners van deze idyllische eilanden, weigerden de VOC het alleenrecht op de levering van kruidnagels. In zijn drieluik Our Beautiful Indies verstopte Timoteus Anggawan Kusno (1989) de beeltenis van Coen en zijn vrouw. Als je goed kijkt zie je het portret van de moordenaar terug in de achtergrond van een van de drie letterlijk en figuurlijke inktzwarte kunstwerken. In het exemplaar met de prominente schedel herken je Coens echtgenote Eva Ment.
Timoteus Anggaw an Kusno, In a landscape Our Beautiful Indies. Foto Marina Marijnen.
In deze sectie worden ook schilderijen getoond; idyllische Indische landschappen met palmbomen en groene sawa’s. Hier zie je ook het in in 1841 in academische stijl geschilderde zelfportret van de in Nederland geschoolde Indische kunstenaar Raden Saleh. Zo’n 70 jaar later reisde Isaac Israëls naar Indië waar hij Prins Pangeran Adipati Ario Praboe Mankoenegara VII portretteerde.
Isaac Israels, Portret van Pangeran Adipati Ario Praboe Mankoenegara VII, 1922
In deze rijk geïllustreerde historische tentoonstelling wordt het complexe verleden van Nederland en Indonesië op verhelderende wijze gepresenteerd. Dat deze geschiedenis nog geen voltooid verleden tijd is bewijzen eigentijdse kunstenaars. Sommigen reflecteren kritisch op het verleden, anderen richten de blik hoopvol op de toekomst. Kritische geluiden beperken zich niet tot de Nederlandse overheersing. Verschillende kunstenaars stellen vormen van onderdrukking en discriminatie in het postkoloniale tijdperk aan de orde. Agus Ongge memoreert niet alleen de koloniale geschiedenis van Papoea en de komst van de missionarissen, maar plaatst ook een kritische noot bij de situatie onder de verschillende Indonesische presidenten.
Met zijn video kunstwerk Writing in the Rain vestigt FX Harsono (1949) de aandacht op het uitwissen van zijn identiteit, waartoe Indonesiërs van Chinese afkomst onder Soekarno’s opvolger, president Soeharto werden gedwongen. Over Soeharto’s jacht op communisten, waarbij tussen 1965-1966 naar schatting 500.000 tot misschien wel 1 miljoen doden vielen, wordt in de tentoonstelling niets gezegd.
Mangmoel, LUNA 9. Garen,kabeldraad, dacron, plastic net,206 x 50 x 44 cm. Met dank aan Mogus Studio
De kleurrijke uit gerecyclede materialen gemaakte kunstwerken van Mangmoel (1984) en Ari Bayualji (1975) vestigen aandacht op actuele aan de klimaatverandering gerelateerde kwesties. Alfiah Radini en Citra Sasmita, beide geboren in 1990, maken met hun levensgrote sculpturen, een krachtig statement over de positie van de vrouw in Indonesië. Eko Nugroho (1977) sluit de rij. Met zijn hedendaagse wajangpoppen serveert hij nieuwe wijn in oude zakken. De ultramoderne spelers in het eeuwenoude schimmenspel verwijzen naar het potentiële geweld dat -nog altijd, ook in het postkoloniale tijdperk- ‘schuilgaat achter de mens’.
Eko Nugroho, Wajangpoppen uit de serie Hidden Violence. Leer, hout, verf 2008. Foto Marina Marijnen
De tentoonstelling biedt een boeiende visuele geschiedenisles over het rijke verleden van Nederlands-Indië en de huidige Republiek Indonesië. In de laatste zaal kun je nog meer cultuur proeven. Hier krijg je letterlijk de gelegenheid om olfactorisch en gustatorisch iets van het verre en nabije verleden op te snuiven. Steek je neus achtereenvolgens in een van de vier schalen met exotische specerijen. De schalen met kerrie, kruidnagels, nootmuskaat en kaneel vervolmaakten het visueel waargenomen gedeelde verleden. De geurervaringen roepen niet alleen associaties op met nasi goreng, maar ook met oer-Hollandse stoofperen, appeltaart en speculaas. Eind goed al goed?!
M. Knol e.a.,Beyond the Dutch. Indonesië, Nederland en de beeldende kunst van 1900 tot nu. Centraal Museum, Utrecht, 2009.
H. Stevens e.a., Revolusie: Indonesië Onafhankelijk. Rijksmuseum, 2022.
P. Eckhardt e.a., Atlas van Indonesië: Een cultuurgeschiedenis van het Eilandenrijk, W Books, 2023.