Van Gogh aan de Seine, Van Gogh Museum Amsterdam, tot en met 14 januari 2024.

Deze tentoonstelling, waarmee het jubileumjaar wordt afgesloten, is gewijd aan de tot nog toe onderbelichte jaren waarin Vincent Van Gogh en zijn collega’s Charles Angrand, Paul Signac, Georges Seurat, Emile Bernard vanaf 1881 enkele jaren regelmatig gezamenlijk werkzaam waren aan de Seine.

Vincent van Gogh, Bruggen over de Seine bij Asnières, 1887, Olieverf op doek, 53,5 x 67 cm, Sammlung Emil Buhrle, in langdurig bruikleen bij Kunsthaus Zürich

Ze ontmoeten elkaar in het toen nog schilderachtige plaatsje Asnières ten noordwesten van Parijs. In Vincents tijd was het een geliefde groene plek waar stedelingen graag hun vrije tijd doorbrachten. Het gebied was nog maar kortelings ontsloten door het spoor en ijzeren bruggen.

Inmiddels heeft de tijd deze situatie ingehaald. Door verstedelijking en industrialisatie restten van dat ooit pittoreske plaatsje slechts impressies op de schilderijen van Van Gogh en zijn schilders-vrienden. Van hun hand zijn 75 werken uit topmusea en privécollecties bijeengebracht. Een aantal daarvan uit privécollecties was niet eerder te zien. In deze schilderijen zie je niet alleen indrukken van de oprukkende moderne geïndustrialiseerde tijd, maar ook sporen van de verschillende stijlen waarmee deze kunstenaars elkaar onderling beïnvloedden. Dat Vincent tijdens zijn Parijse jaren volop experimenteerde in de stijlen van zijn collega’s is bekend. Ook in deze expositie zie je nu eens een impressionistische toets, dan weer een gestippeld werk of een doek waarin de invloed van Emile Bernard -en daarmee van diens vriend Paul Gauguin- herkenbaar is.

Aan het begin van de opstelling hangt een daarmee contrasterend vroeg Parijs werkje van Van Gogh dat in grijs-, groen en bruintonen nog helemaal in de geest van de Haagse School gedaan is: Aan de rand van Parijs, uit 1886, De daarin prominent neergezette wandelaar is wellicht Van Gogh zelf, want in die jaren liep hij dagelijks naar Asnières.

Op de oevers van de Seine en het eiland La Grande Jatte vonden de schilders tal van motieven, waaronder zich verpozende Parijzenaars. Georges Seurat,  Paul Signac en in navolging ook Charles Angrand stippelden er in de pointillistische stijl lustig op los, resulterend in verrukkelijke, zonovergoten doeken met zeilboten op de Seine.

1. Georges Seurat, De Seine bij La Grande Jatte, 1888, Olieverf op doek, 65 x 82 cm, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, Brussel
2. Charles Angrand, De Seine bij Courbevoie: La Grande Jatte, 1888, Olieverf op doek 50 x 60 cm, Particuliere collectie

Bernard werkte zijn onderwerpen heel anders uit: in grote kleurvlakken binnen duidelijke contouren. Het lijkt wel of de kopjes daardoor in reliëf zijn uitgevoerd, maar bij nadere beschouwing zijn de deze toch helemaal plat. Het zogenoemde cloisonnisme, waarin je de werkwijze van Paul Gauguin herkent.

Emile Bernard, Twee vrouwen op de voetgangersbrug van Asnières, 1887, Olieverf op doek, 38 x 46,5 cm. Musée des Beaux-Arts de Brest métropole

Dit schilderij wordt evenals andere werken in de expositie, getoond naast een oude foto waarop je de destijds geschilderde industriële gebouwen en bruggen herkent.

Tussen de werken van voornoemde namen springt een doek van wellicht de minst bekende van het stel, Charles Angrand in het oog. De Seine bij zonsopgang, 1889, van de Associaton des Amis du Petit Palais in Geneve. Een minutieus gestippelde betoverende impressie van de morgenstond. Het rimpelloze wateroppervlak, aan de skyline tekenen zich vaag de schoorstenen van de industriële bebouwing af en iets links van het midden alleen een klein, als door een aureool van licht omgeven vissersbootje. Prachtig; bij de aanblik ervan word je completely zen!

Charles Angrand, DeSeine bij zonsopgang, 1889Olieverf op doek, 61×81 cm, Association des Amis du Petit Palais, Genève

Drieluiken van Vincent van Gogh
Van Vincents hand worden drie drieluiken getoond. Deze doeken had hij  bewust als ensemble gecomponeerd in de hoop ze als zodanig te verkopen, maar dat is in zijn tijd niet gebeurd. En daarna evenmin; uit verschillende collecties zijn ze alle negen nu voor het eerst weer samen te zien.

Elke set heeft een eigen sfeer: het drieluik met impressies van La Grande Jatte is schetsmatig; de doeken die in Clichy ontstonden zijn frisgroen van tint en de werken die in Asnières ontstonden zijn levendig van karakter. De Wandelende vrouw in een tuin en Rivieroever in de lente lijken wel Monets of Renoirs! Zie het zelf.

Vincent van Gogh, Vissen in de lente, de Pont de Clichy (Asnières), 1887, Olieverf op doek, 50,5 x 60 cm, The Art Institute of Chicago. Schenking van Charles Deering McCormick, Brooks McCormick, en de erven Roger McCormick
Vincent van Gogh, Rivieroever in de lente, 1887, Olieverf op doek, 48,9 × 58,1 cm, Dallas Museum of Art. Schenking van dhr. en mevr. Eugene McDermott ter nagedachtenis aan Arthur Berger
Vincent van Gogh, Een wandelende vrouw in een tuin, 1887, Olieverf op doek, 48 × 60 cm, Particuliere collectie

De bezoeker krijgt een goede indruk van de jaren waarin Van Gogh en zijn tijdgenoten hun schetsboeken meenamen naar Asnières. In de 75 werken legden zij hun aan de waterkant opgedane impressies in kleurrijke werken vast.

Beelden van een veranderende wereld, waarin de natuur en de opkomende industrie soms samengaan, maar waarin de natuur vaker plaats moet maken voor de moderne tijd.  Zoals subtiel verbeeld in Vincents doek met Bruggen over de Seine bij Asnières waarin je boven het water met de voor de dagjesmensen klaarliggende bootjes, een trein over de spoorbrug ziet razen. In andere werken heeft de moderne tijd helemaal de overhand gekregen, zoals in Fabrieken bij Clichy uit het Saint Louis Art Museum in Missouri. Van harte aanbevolen: Vincent van Gogh aan de Seine tot en met 14 januari in het Van Gogh Museum.  

Henry Moore; vorm en materiaal. Tot en met 22 oktober in Museum Beelden aan Zee.

Campagnebeeld Henry Moore, cover van de catalogus

He leaped the fence and saw that all nature was a garden’, aldus omschreef Horace Walpole de filosofie van William Kent (1685-1748). De Engelse tuinarchitect had de directe omgeving van het historische landgoed Stowe omgetoverd tot een natuurlijke landschapstuin. Kent ‘abhorred a straight line’; het ordeningsprincipe van de destijds modieuze Franse formele tuin. We maken even een gedachtesprong naar de Britse beeldhouwer Henry Moore (1898-1986), wiens werk tot en met 22 oktober in Museum Beelden aan Zee te zien is. Moore had eveneens een hekel aan rechte lijnen. Hij gaf de voorkeur aan ronde vormen. Ook hij vond zijn inspiratie in de natuur: …’the whole of nature is an endless demonstration of shape and form. It always surprises me when artists try to escape from this’.

Deze woorden kunnen niet beter geïllustreerd worden dan met de afgeronde vormen van zijn in het open veld opgestelde Sheep Piece uit 1971. Waargenomen vanachter een hek, legde de fotograaf de beeldengroep vast. In de reusachtige vormen herken je echo’s van de eromheen grazende schapen.  

Henry Moore, Perry Green, 1977 met zijn werk Sheep Piece, 1971-1972.
Henry Moore Foundation. Buiten tentoonstelling

Vaak balanceren Moore’s werken op de grens van figuratie en abstractie. In zijn fantasierijke creaties is de natuur letterlijk en figuurlijk nooit ver weg. Dat geldt niet alleen voor de organische en morfologische vormentaal, maar ook voor de thema’s, waarin de moeder-kind relatie centraal staat.

Henry Moore, Mother and Child, 1930. IJzerzandsteen, 15,3 x 12,5 x 5,5 cm. Foto: Marina Marijnen

Moore deed zijn inspiratie ook op uit gevonden voorwerpen. Tijdens wandelingen raapte hij allerlei door weer, wind en water gepolijste stenen, botten en schelpen op, waarin moeder natuur zelf als beeldhouwer bezig is geweest. Deze wheather beaten objecten vormen zijn voornaamste inspiratiebron. Ook de materialen waarin hij zijn ideeën gestalte gaf stuurden de vormgeving. Maar er is meer. Misschien het belangrijkste en minst belichte beeldmiddel in Moore’s werk is ruimte.

Na eerdere spraakmakende tentoonstellingen over wereldberoemde beeldhouwers als Ossip Zadkine (2018), Niki de Saint Phalle (2019) en Igor Mitoraj (2021) zijn de zalen van museum Beelden aan Zee nu gevuld met indrukwekkende, kleine en monumentale werken van Henry Moore. Terecht wordt hij als een pionier van de moderne Europese beeldhouwkunst gepresenteerd. Aan de hand van een groot aantal bruiklenen van de Henry Moore Foundation wordt zijn artistieke ontwikkeling getoond.

Naturalia 
Aan het begin van de expositie zie je Moore’s naturalia verzameling: kleine en grote stenen en botjes uitgestald naast een reusachtige olifantenschedel. Moeiteloos ontdekt zelfs het ongeoefende kunsthistorische oog echo’s van deze objecten in Moore’s kleine en grote sculpturen.

Henry Moore aan het werk; geflankeerd door de olifantenschedel, ca. 1965. Foto published by the Henry Moore Foundation

In overeenstemming met de subtitel vorm en materiaal maakt de opstelling niet alleen Moore’s artistieke visie, maar ook het creatieve proces zichtbaar. Begeleid met spannende muziek en het toepasselijke geluid van zeemeeuwen toont een video hoe de sculpturen op spectaculaire wijze met hijswerktuigen op hun plaats worden gezet.

Nog even terug naar Moore’s inspiratiebron: de natuur. Anders dan zijn beroemde voorgangers Michelangelo en Rodin, die gebruikmaakten van voorstudies en de punteermachine, zette Moore de beitel meestal direct in het marmer. Een werkwijze die sindsdien als direct carving bekend staat.

Toch wortelt Moore’s werk ook in een eeuwenlange beeldhouwkundige traditie. In zijn werk herken je sporen van de millennia oude Cycladische sculpturen, Romeins-Griekse en Middeleeuwse reminiscenties. Alsook invloeden van de beeldhouwkunst van de Renaissance en de Barok, waarmee Moore tijdens studiereizen in Italië kennis maakte. Terwijl Moore’s vroege werk ook aangeraakt werd door het ideeëngoed van het Constructivisme en Surrealisme bleef de natuur steeds zijn artistieke kompas. Bij dit alles is eveneens duidelijk dat hij een belangrijke erfgenaam is van Michelangelo en Auguste Rodin.

Op de scheidslijn van figuratie en abstractie bleef het menselijke, psychologische aspect in Moore’s werk het belangrijkste: … ‘als ik abstract werk bedoel ik dat ik de natuur bestudeer zonder haar te kopiëren; ik probeer recht te doen aan het materiaal … de eigenschappen van het materiaal …maar ook aan het idee dat ik daaruit probeer te bevrijden’…
In dit vertaalde citaat is een speelse variant herkenbaar op de woorden van Michelangelo. Over zijn gebeeldhouwde figuren zou hij eufemistisch hebben opgemerkt: … ‘ze zitten al in het marmer; ik hoef ze alleen maar te bevrijden!…

Het menselijke lichaam nodigde Moore tot velerlei variaties uit. Zijn oeuvre kent drie hoofdthema’s: de liggende gestalte, moeder en kind en sculpturen met een gecombineerde innerlijke en uiterlijke vorm. Van deze laatste categorie is het van 1950 daterende Helmet Head, dat geïnspireerd is op antieke wapenrustingen, een mooi voorbeeld. In dit werk beschermt een harde schil een zachtere organische vorm. De gedachte van protectie is eveneens het leidmotief in de moeder-kind beelden.

H. Moore, Helmet Head, 1950. Gietsel, lood, 35,5 x 26 x 26 cm.

In de jaren ’20 vond Moore ook inspiratie in de dierenwereld. Bij de uitwerking van deze ideeën keek Moore eveneens over de grenzen. Zijn Dog uit 1922 vertoont onmiskenbaar verwantschap met de contemporaine beeldhouwkunst van de Amsterdamse School.

H. Moore, Dog. 1922. Marmer 17,8 x 13,7 x 10 cm. Foto: Marina.Marijnen

Zijn op het menselijk lichaam en de natuur geïnspireerde onderwerpen vertaalde Moore niet alleen in marmer, maar ook in polystyreen en brons. De liggende figuren ademen een ‘holistische visie’, waarmee de verbondenheid van de mens met de natuur bedoeld wordt. Mooi verbeeld in Two piece reclining figure no 2, waarin twee gefragmenteerde liggende gestalten opgaan in de hen omringende (landschappelijke) omgeving. De twee delen versmelten tot een geheel, maar als je deze afzonderlijk bekijkt verschijnt verrassend genoeg iets anders op je netvlies. Dan ontstaan associaties met krijtrotsformaties, die doen denken aan de ijzingwekkende kliffen van Moore’s geboortegrond Yorkshire. Of, we steken denkbeeldig even het Kanaal over, de rotskust bij Etretat die Georges Seurat zo kleurrijk en lieflijk in beeld heeft gebracht. Bij Moore zijn deze vormen echter bedoeld als metaforen voor het menselijk bestaan. Het levenspad van de mens loopt soms langs steile afgronden; voor velen is het vaak: erop of eronder. Een glanzend gepolijste versie van dit ontwerp werd in 1972 op spectaculaire wijze in Florence getoond in de solotentoonstelling Mostra di Henry Moore.

Henry Moore, Two piece reclining figure no 2, 1960. Brons, 135 x 259 x 140 cm. Foto: Marina Marijnen

Moore’s ambivalente houding ten aanzien van figuratie en abstractie, beperkt zich niet tot de vormentaal, maar is ook herkenbaar in de de toepassing van velerlei invloeden, die hij als een spons absorbeerde. Aan de academie, was hij in het voetspoor van avant garde kunstenaars als Picasso en Brancusi, modernistisch geschoold. Maar hij had, zoals gezegd ook oog voor Cycladische kunst en de beeldhouwkunst van de Azteken. In deze potpourri van invloeden ontdek je zelfs een vleugje Engelse gotiek. Sinds 1925 kwamen daar in Toscane opgedane invloeden bij. In de arena van al deze soms tegenstrijdige -bipolaire- artistieke gevoelens, die hij omschreef als het ruwe en het tedere, het klassieke en het romantische probeerde Moore uitgebalanceerde, harmonieuze kunst te scheppen. Sculpturen waarin combinaties van organische zachte vormen en classicistische noties als orde, symmetrie en hardheid samengaan, maar waar ook ruimte was voor verrassingen, zoals het kleine op een buitenaards gelijkend wezentje dat verscholen is in Egg form Pebbles, dat in mijn fantasie associaties oproept met de nieuwsgierige blik van een alien.

Henry Moore, Egg form Pebbles, 1977. Gips 8 x 11 x 9,5 cm. Foto: Marina Marijnen

Deze doelstelling trachtte hij in de jaren ’30, toen hij open stond voor het Surrealisme en abstracte stromingen als Unit one en Circle ook trouw te blijven. Dit streven naar harmonie heeft mooi gestalte gekregen in Carving van 1936, waarin hij de enigszins unheimische maskers van de Azteken en surrealistische beelden aldus de catalogus trachtte te combineren in de semi-abstracte weergave van het menselijk gelaat. Door de neutrale titel Carving liet de beeldhouwer de interpretatie over aan de beschouwer. In Carving herken ik veeleer een echo van Cycladische beelden die tussen 4000-1100 v.Chr. ontstonden.

Henry Moore, Carving, 1936. Travertijn, 52 x 49 x 24 cm. Foto Marina Marijnen

Ook Moore’s materiaalkeuze is interessant. Tijdens het interbellum verruilde hij traditionele materiaal als marmer voor steensoorten als travertijn, kalk- en baksteen, die in de bouwkunst werden gebruikt.  

Waterscheiding
WOII slaat een wig in Moore’s beeldhouwkunstige carrière. Ook hij moet zijn steentje aan de oorlogsmachine bijdragen. Hij wordt niet onder de wapenen geroepen, maar Moore zet zijn skills anderszins in. Als oorlogskunstenaar brengt hij getekend verslag uit van Londenaren die tijdens de bombardementen de metrostations in zijn gevlucht. Deze zogenoemde shelter drawings van mensen die onder angstige omstandigheden wat probeerden te slapen, inspireerden hem tot het maken van zijn naoorlogse Reclining figures.

Henry Moore, Reclining figure, 1985. Brons, 15,6 x 36,8 x 16 cm. Foto: Marina Marijnen

Ook in creatieve zin zat hij in die tijd niet stil. Behalve de oorlogstekeningen legde hij zijn artistieke ingevingen vast in schetsen en studies. Toen hij na de oorlog weer aan de slag kon pakte hij zijn creatieve proces anders aan dan voorheen. Hij begon met maquettes en kleine modellen in gips en terracotta. Deze methode doet denken aan de werkwijze van beeldhouwers ten tijde van de Renaissance en de barok. Alvorens aan het echte werk te beginnen vervaardigden Giambologna, Hans Vredeman de Vries en Gian Lorenzo Bernini proefstukjes in de vorm van zogeheten bozzetti.

Moore kreeg zoals gezegd ook oog voor andere manieren om driedimensionaal werk te creëren, zoals het werken in polystyreen, baksteen en het gieten van vormen in brons en lood. Methodes die mogelijkheden boden om te voldoen aan de naoorlogse roep om beelden voor de publieke ruimte waaraan tijdens de wederopbouw van gebombardeerde steden behoefte aan was. Moore paste daarin niet alleen de schaal, maar ook zijn beeldtaal aan de moderne stedelijke omgeving aan. Mooi voorbeeld is het muur reliëf in Rotterdam. Lokale metselaars zetten Moore’s afgietsels van in geometrische patronen uitgevoerde creaties om in baksteen.

Henry Moore, Wall Relief nr 1, 1955. Baksteen 689 x 1122 cm. Bouwcentrum Rotterdam

Maar dit werk lag hem niet echt. Zijn figuratieve op de menselijk maat gecreëerde werken hoorden meer thuis in een open landschappelijke setting dan aan een muur.

In de jaren vijftig komen Moore’s liggende figuren overeind. Zoals te zien in de verschillende versies van zijn op totempalen gelijkende Upright Motives, waarvan je voorbeelden ziet opde binnenplaats van het museum en zijn geestige King and Queen.

Henry Moore, King and Queen, 1952-1953. Gietsel 1985. Brons 167 x 140 x 85,5 cm. Foto Marina: Marijnen

We zagen al dat Moore het materiaal onverschrokken te lijf ging. In de expositie is te zien dat zijn lust tot experimenteren zich niet beperkte tot direct carving. Hij experimenteerde ook volop met het gieten van bronzen en loden beelden. De expositie volstaat niet met alleen maar het tonen van Moore’s voor zichzelf sprekende werken. Ook al gaf Moore de beschouwer de vrijheid om een eigen interpretatie aan zijn werk te geven, de samenstellers van de tentoonstelling zoeken wel antwoorden op vragen als in hoeverre beïnvloedde Moore’s materiaalkeuze de uiteindelijke vorm en formaat van het gekozen onderwerp. Daarmee wordt een rondgang door de tentoonstelling extra interessant.

Anish Kapoor, untitled, 2020. Pink onyx. Lisson Gallery, London Foto: Marina Marijnen

Met zijn vernieuwende werkwijze en stijl is Moore een inspiratiebron voor anderen. De expositie geeft daar geen voorbeelden van, maar in mijn geheugen dienen zich twee voorbeelden aan. Van de Brits-Indiase beeldhouwer Anish Kapoor zag in op de TEFAF van dit jaar bij Lisson Gallery een prachtig in roze marmer uitgevoerde sculptuur, dat onmiskenbaar invloed van- of op zijn minst verwantschap met- Henry Moore’s Egg form Pebbles vertoont. Moore’s invloed beperkt zich niet tot de monumentale werken van Anish Kapoor. Zijn invloed doet zich ook op klein formaat, tussen kunst en kitsch voor. Onlangs vond ik stomtoevallig in een bric-a-brac winkeltje een door een liggend figuurtje omarmde asbak

Asbak omarmd door een, Henry Moore achtige Reclining figure. Foto: Marina Marijnen

Bij zijn creatie moet de schepper die zijn werk met de initialen Y.G.H. signeerde, de reclining figures van Moore in gedachten hebben gehad. Zijn grote en kleine liggende figuren waren vanaf de jaren ‘20 in tal van internationale tentoonstellingen te zien.

Henry Moore werd op 30 juli 1898 geboren in Castleford. Ouders wilden dat hij leraar werd, maar van jongs af maakte hij al houten figuurtjes. Zijn ouders meenden dat een toekomst als beeldhouwer geen hout zou snijden, maar lerares aan de Castleford Secondary school zag zijn talent en moedigde hem aan. Met zijn glansrijke carrière stelde hij haar, maar ook zijn ouders niet teleur. In 1916 werd hij aangenomen als onderwijzer op zijn eigen lagere school. Behalve over artistieke aanleg beschikte Moore over educatieve en bestuurlijke talenten. Hij bekleedde commissariaten en ontving meerdere prijzen en eredoctoraten. Zijn werk is wereldwijd in musea en publieke ruimtes te vinden. Moore vond zelf dat zijn werk het best in de natuur tot zijn recht kwam. Voor deze expositie is Museum Beelden aan zee, omgeven door strand, duinen, lucht èn ruimte dan ook de plek bij uitstek.

Bibliografie

S. Barassi e.a., Henry Moore: Vorm en Materiaal. Museum Beelden aan Zee, Scheveningen. 2023.

Link: Beelden aan Zee, Henry Moore

Van Gogh, Cézanne, Le Fauconnier en de Bergense School, tot en met 3 september in Stedelijk Museum Alkmaar

Met panne gestrand in Enkhuizen: wat nu? Het Zuiderzeemuseum kennen we inmiddels van binnen- en van buiten. Stedelijk Alkmaar? Goed idee, maar het museum is per spoor wegens stormschade aan bovenleidingen onbereikbaar. Tweeëneenhalf uur heen met de bus en evenzoveel tijd weer terug is wel een heel hoge prijs…. Wagon wheels niet beschikbaar? Geen nood: mywheels biedt uitkomst. Dit vierwielige alternatief voor de OV fiets heeft in Enkhuizen zegge en schrijve één deelwagentje staan! Een uurtje later staan we oog in oog met de helden van het modernisme.

In de tentoonstelling Van Gogh (1853-1890), Cézanne (1839-1906), Le Fauconnier (1881-1945) zie je hoe Nederlandse kunstenaars zich in de vroege twintigste eeuw lieten inspireren door hun negentiende-eeuwse voorgangers. De tentoonstelling geeft antwoord op de vraag welke invloed zij hebben gehad op de ontstaansgeschiedenis van de Bergense School. Zelfs als je de zaalteksten negeert krijg je de doelstelling van de expositie mee. De beelden van de in dialoog gepresenteerde werken van de drie protagonisten en hun navolgers spreken voor zich! Met deze tentoonstelling plaatst Stedelijk Museum Alkmaar de Bergense School in een internationale context.

Terwijl de Nederlanders nog drukdoende zijn met onderwerpen die de schilders van de Haagse School bezighielden: schepen in de branding, vissers, armoedige binnenhuisscènes, strand- en polderlandschappen, leven kunstenaars in onze buurlanden zich uit in het vrolijke licht getinte palet van de impressionisten, de toets van de postimpressionisten of de felle kleuren van de fauvisten.

Dankzij de tentoonstellingen die Jan Toorop en Jo Bonger, de schoonzus van Vincent van Gogh, in de vroege 20e eeuw organiseren maken de Hollanders kennis met de artistieke innovaties die zich in de ateliers -en in de openlucht- onder de handen van voornoemde kunstenaars hebben voltrokken. Hier mag de naam van Piet Boendermaker niet ontbreken. Deze kunstverzamelaar en mecenas droeg met financiële steun en de (latere) opening van zijn Kunstzaal bij tot de verbreiding van de moderne kunst.

De werken van Van Gogh, Cézanne en Le Fauconnier vormen de voedingsbodem voor de Bergense School. In de compositie en het kleurgebruik van Gerrit Willem van Blaaderens (1873-1935) Huizen in een Landschap uit 1908-12, zie je duidelijk invloed van Paul Cézanne’s, Verlaten huis bij Aix-en-Provence, van ca. 1886.

En in Landschap met korenschoven van Leo Gestel van 1907-09 zijn echo’s van Van Goghs Korenschoven uit 1885 evident.

Bijzonder om in deze Noord-Hollandse provinciestad een authentieke versie van Cézanne’s Montaigne Sainte Victoire uit 1888 te aanschouwen. Dat geldt ook voor een (reproductie van) Stilleven met appels, waarbij Cézannes veel aangehaalde citaat nog steeds verfrissend klinkt:

                                   …’Avec une pomme je veux étonner Paris’

…’Zij [de appels] houden ervan zich te laten portretteren […] Zij komen naar je toe met al hun parfum, sprekende over de velden die zij hebben verlaten, de regen die hen heeft gevoed, de zonsopgangen die zij hebben gezien’…

Cézanne, stilleven met appels, 1879-1880, foto: Marina Marijnen

Met zijn prominent geportretteerde appels doorbrak Cézanne een taboe. Anders dan historiestukken waar kennis voor nodig was, werden stillevens -slechts een imitatie van de natuur- destijds in academische kringen maar matig gewaardeerd.

Cézanne keek met nieuwe ogen naar de hem omringende natuur. Hetgeen hij waarnam vertaalde hij vervolgens in geometrische vormen. Daarbij had hij lak aan de door de Academie gedicteerde regel van lineair perspectief. Gebruikmakend van lichte en donkere kleuren creëerde hij diepte in zijn werk. Aldus legde hij de basis voor de kubisten die een stap verder zouden gaan.

Paul Cezanne, Montagne Sainte Victoire, 1888. Stedelijk Museum, Amsterdam. Foto: Marina Marijnen

Ook Henri le Fauconnier begon zijn onderwerpen, eerst nog voorzichtig, in geometrische vormen te ontleden. Mooi te zien in het uit hoekige vormen opgebouwde Portret van de dichter Paul Castiaux uit 1910.

Toen zijn werk in 1911 in het Amsterdamse Stedelijk getoond werd was het wel even wennen voor het Amsterdamse publiek. Le Fauconniers stijl werd in 1911 door critici zelfs met ‘barbaarsch’ omschreven!

Henri le Fauconnier, Portret van de dichter Paul Castiaux, 1910 Foto: Marina Marijnen

Op de tweede verdieping van de Alkmaarse tentoonstelling geeft het museum een ode aan de schilders van de Bergense school; in hun werken zijn de drie inspiratiebronnen niet ver weg. In het werk van de hier getoonde kunstenaars komen alle genoemde stilistische invloeden samen. Niet alleen in de onderwerpkeuze, maar vooral in de toets en het kleurgebruik, dat varieert van een heel licht tot kenmerkend voor de vroege Bergense school, donker palet.

Gerrit Willem van Blaaderen, Impressie van de Bretonse Haven van Doarnenez 1922 Foto: Marina Marijnen

Zoals in Van Blaaderens impressie van de Bretonse Haven van Doarnenez, dat hij in 1922 uit eigen waarneming schilderde. De verzamelaar Piet Boendermaker kocht het werk en schonk het aan het Stedelijk in Amsterdam.

Leo Gestel en anderen rekenen af met de traditionele benadering: …’Om aan gevoel van ritme van vorm en expressie van de kunst te voldoen, moet de natuur eraan geloven’… aldus Leo Gestel, …’daar is niets aan te doen’…En dat was ook helemaal niet nodig.

Dit nieuwe uitgangspunt resulteerde in krachtig werk geschilderd door de andere leden van de Bergense School. We zien kleurrijke landschappen van Dirk Filarski (1885-1964) en Jan Sluyters (1881-1957). In Laag water, kanaal bij Veere paste de artistieke kameleon Jan Toorop (1858-1928) een luministische toets toe.

Zijn dochter Charly, met haar eigen duidelijk herkenbare (bijna magisch) realistische stijl, is eveneens vertegenwoordigd. In Kroeg in Westkapelle zet ze de enigszins trieste boertige  bartypes en een naar aandacht hunkerend Zeeuws meisje treffend neer. 

Charly Toorop (1891-1955), Kroeg Westkapelle, 1925 Foto: Marina Marijnen

Heel toepasselijk voor ons dagje in Alkmaar ontdek ik een schitterende impressie van de wekelijkse Kaasmarkt. Volgens het bijschrift schilderde Charly Toorop dit werk in 1932-33 op verzoek van de Joodse kunsthandelaar Jacques Goudstikker. De aanblik van dit schilderij roept een verre persoonlijke herinnering op: een schoolreisje naar de kaasmarkt in Alkmaar. Mijn vermoeden dat je met dit uitje tegenwoordig niet meer hoeft aan te komen wordt in een oogopslag bevestigd. Op de site www.schoolreis.nl met wel dertig interactieve, sportieve en educatieve suggesties komt de kaasmarkt in Alkmaar niet voor.

Charly Toorop, Kaasmarkt in Alkmaar, 1932-1933 Foto: Marina Marijnen

Ook Toorops zoon Edgar Fernhout (1912-1974), die het schildersvak van zijn van zijn moeder leerde, is aanwezig. Van zijn hand zie je twee weidse oer-Hollandse duinlandschappen. Met het volledig abstracte Bos uit 1961 gooide hij na haar dood het roer radicaal om.  

Het voorgaande is slechts een impressie van het weinig bekende, prachtige werk van de Bergense School, dat met deze expositie in een Europese context wordt geplaatst.  

Na het uitbreken van WOI is het met de beïnvloeding van dit op Van Gogh, Cézanne en Le Fauconnier geïnspireerde werk gedaan. De tastbare herinnering aan dit hoofdstuk uit de vroeg twintigste -eeuwse moderne Hollandse schilderkunst wordt in het Stedelijk Museum bewaard en is tot 3 september in deze bijzonder verhelderende tentoonstelling te zien.

Link: Stedelijk Museum Alkmaar

Van Gogh in Auvers. Zijn laatste Maanden. Tot en met 3 september 2023 in het Van Gogh Museum.

Het Van Gogh Museum is deze zomer in een feestelijke stemming, maar op het uitvergrote zelfportret, waarmee de bezoekers worden begroet kijkt Vincent niet blij. Toch heeft hij daar wel reden voor. Ter gelegenheid van het vijftigjarige bestaan presenteert het Van Gogh Museum een tentoonstelling over zijn laatste maanden in Auvers-sur-Oise. Aan dit onderbelichte hoofdstuk in Van Goghs artistieke nalatenschap is een prachtig geïllustreerde publicatie gewijd. 

Via plattegronden van Auvers en omstreken neemt Wouter van der Veen, directeur van het Instituut Van Gogh in Auvers-sur-Oise, de lezer in Vincents voetsporen mee naar de plekken waar hij inspiratie voor zijn laatste werken opdeed. Op een oude ansichtkaart ontdekte Van der Veen enkele jaren geleden ook de precieze locatie van Vincents allerlaatste werk Boomwortels, dat eveneens in de expositie te zien is.

Om dichter bij zijn broer Theo te zijn verhuisde Vincent naar het bij kunstenaars geliefde Auvers sur Oise, waar hij op diens advies ook de zenuwarts Paul Ferdinand Gachet kon consulteren. Na zijn verblijf in een psychiatrische kliniek kwam Van Gogh in deze landelijke omgeving (ogenschijnlijk) tot rust. In medische zin haalde het niet veel uit, maar het contact met Gachet ontwikkelde zich tot een hechte vriendschap. In Gachet, die eveneens kunstzinnig talent had, vond Vincent op artistiek gebied een klankbord.  Aan deze relatie is op de tweede verdieping een extra expositie gewijd: Dr. Gachet & Van Gogh. Experimenteren met etsen.  

Toch ging het uiteindelijk niet goed. Zijn mentale gezondheid ging weer achteruit, maar Vincent bleef letterlijk en figuurlijk als een bezetene werken. Dat hielp, maar niet voor lang.

Enorme productiviteit
Alsof hij zijn einde voelde aankomen legde Vincent in Auvers, met gemiddeld één, soms wel twee schilderijen per etmaal, een enorme productiviteit aan de dag. In 70 dagen ontstonden 74 schilderijen!

Vincent van Gogh, Korenveld met Kraaien, 1890, Van Gogh Museum, Amsterdam

Vanaf 20 mei, de dag dat hij aankwam in Auvers tot zijn sterfdag 29 juli 1890 dateren enkele van zijn meest indrukwekkende werken, zoals het dramatische Korenveld met kraaien.  

In een brief van 10 juli 1890 (nr 898) aan Theo geeft Vincent lucht aan zijn geestesgesteldheid. Hij schrijft dat hij gewoonlijk tamelijk goedgehumeurd is, maar …’dat zijn leven aan de wortel is aangetast’… Hoewel het penseel naar eigen zeggen bijna uit zijn hand valt, heeft hij toch nog drie grote doeken geschilderd. In twee versies van uitgestrekte korenvelden brengt hij zijn triestheid en eenzaamheid tot uitdrukking.  Van het derde doek, een impressie van de tuin van Daubigny, maakt hij in deze brief slechts melding, maar in zijn laatste brief van 23 juli (nr. 902) stuurt hij daarvan een getrouwe schets mee.

Ook al was het hem zwaar te moede toch had Vincent nog plannen. Hij bestelde verf en was vastbesloten de recente schilderijen aan Theo en zijn vrouw Jo te laten zien. Vincents droevige, doch vastberaden woorden leidden tot de veronderstelling dat de schilder niet door zelfdoding, maar door moord aan zijn einde zou zijn gekomen. In een destijds spraakmakende publicatie brachten de kunsthistorici Steven Naifeh en Gregory White Smith deze gedachte in 2011 naar buiten. De conservatoren van het Van Gogh Museum houden evenwel vast aan de theorie dat Van Gogh zichzelf van het leven beroofde.   

Unieke bruiklenen                                                                                       
De tentoonstelling kwam in samenwerking met het Musée d’Orsay, dat acht eenmalige bruiklenen afstond, tot stand. De expositie is aangevuld met dertien niet eerder getoonde werken uit Amerikaanse museale- en privécollecties. Zo ziet de bezoeker het fijngevoelige portret van de dochter van de herbergier waar Vincent logeerde. Voor de poseer sessie had ze haar mooiste jurk aangetrokken. Toen Adeline Ravoux zestig jaar later werd geïnterviewd kenschetste zij de roodharige Hollander als een rustige man, die niet veel sprak. Van alle werken uit deze periode draagt alleen dit portret Vincents signatuur. Vincent vertrouwde Theo toe dat hij met zijn portretten iets van de ziel en gevoelens van de persoon tot uitdrukking wilde brengen. In de beeltenis van dit prille 12-jarige meisje, dat Van Gogh niet in opdracht, maar op zijn eigen verzoek portretteerde is dat goed gelukt.

Vincent van Gogh, Portret van Adeline Ravoux, 1890. Doek 76 x 55 cm. Privecollectie. Met dank aan HomeArt

Sightseeing in Auvers|
De chronologisch-thematisch ingedeelde expositie begint met Vincents eerste werken. Een tekening van de Oude Wijngaard gedaan in potlood, olie en waterverf uit de eigen collectie. Getoond naast zijn eerste schilderij uit Auvers: Bloeiende Kastanjebomen. Qua kleurgebruik, penseelstreek en compositie verraden beide werken invloed van de Japanse prenten die Vincent kort tevoren in een Parijse expositie gezien had.

1 Vincent van Gogh, Oude Wijngaard met boerin,1890. Potlood, olie- en waterverf. Vergépapier 44,3 x 54 cm. Vincent van Gogh Museum, Amsterdam.
2 Vincent van Gogh, Bloeiende Kastanjebomen, 1890. Doek 63,3 x 49,8 cm. Kröller-Müller Museum, Otterloo.

Daarna volgen schilderijen, waarin hij het hele dorp in kaart brengt. Via de landschappelijke dorpsgezichten met oude huizen wandel je in de geest door het pittoreske stadje, waar de tijd heeft stilgestaan. Bij Gezicht op Auvers met boerderijen wijst conservator Nienke Bakker de B & B aan waar zij onlangs nog logeerde. Ook attendeert zij ons op de bijzondere wolkenlucht in dit werk. Van Gogh bracht -even goed kijken- met witte verf de wolken als achtergrond aan; Met daaroverheen geschilderde blauwe vegen suggereerde hij de lucht.

Vincent van Gogh, boerderijen in Auvers sur Oise, 1890, Finish National Gallery, Helsinki, Antell Collections

In deze laatste periode wisselde Vincents artistieke aanpak nogal eens. Hij schakelde veelvuldig tussen stijlen en formaten. In tien van de twaalf panoramische landschappen rond Auvers hanteerde hij echter steeds hetzelfde van één rol gesneden formaat van 100 x 50 cm. Naast elkaar gepresenteerd komen ze -niet toevallig- mooi uit: Landschap bij Avondschemering en Landschap met wandelend paar tussen bomen, dat enkele jaren geleden in de tentoonstelling Van Gogh/Munch eveneens te zien was.

V. van Gogh, Kreupelhout met twee figuren, 1890. Doek 50 x 100 cm. Cincinnati Art Museum. Legaat Mary E. Johnston.

Bakker licht toe dat Van Gogh vaker in ensembles dacht, zoals in de tekening en het schilderij van het huis van Père Pilon. In de laatste zoemt hij iets in op de woning; geflankeerd door een impressie van Kastanjebomen.

1 Vincent van Gogh, (Doodlopende weg met) het huis van Père Pilon, 1890. Tekening, potlood, pen en inkt. 45 x 56 cm. Van Gogh Museum, Amsterdam
2 Vincent van Gogh (Doodlopende weg met) het huis van Père Pilon, 1890 olieverf op doek, 49 x 70 cm. Privécollectie

Tijdens de voorbezichtiging staan we even stil bij een voor Van Gogh atypische, vrolijke zomerse impressie van bootjes op de Oise. In heldere kleuren zette hij op impressionistische wijze een man op de kant en een vissend vrouwtje neer. Het werk doet denken aan Monets Baders bij La Genouillère, maar Vincent geeft aan zijn riviergezicht een heel eigen draai.

V. van Gogh, Oever van de Oise in Auvers, 1890. Doek 71 x 93,7 cm. Detroit Institute of Arts,
legaat van Robert H. Tannahill.

Indrukwekkend is de bijna beeldvullende impressie van De kerk van Auvers-sur-Oise. De architectuur van de prominent in beeld gebrachte Notre-Dame-de-l’Assomption tekent zich welhaast vibrerende af tegen de kobaltblauwe lucht. In een brief aan Theo schrijft Vincent dat deze kerk hem in de geest terugvoert naar de dorpskerk van hun jeugd in Nuenen.

Vincent van Gogh, De kerk van Auvers-sur-Oise, 1890. Musée d’Orsay, Parijs

Dr. Paul Gachet                                                                                         
In de tentoonstelling is ook aandacht voor dokter Paul Gachet, wiens portret door Vincent werd geschilderd. Gachet was gespecialiseerd in de behandeling van melancholie; tegenwoordig aangeduid als depressie. Van Gogh portretteerde hem heel toepasselijk in de traditionele, klassieke houding van een melancholicus met het hoofd zwaar rustend op de arm. Voor hem ligt -niet zonder betekenis- een takje vingerhoedskruid. Kennelijk was Gachet bekend met de medicinale werking van digoxine dat uit digitalis wordt gewonnen. De Engelse arts William Withering ontdekte in de 18e eeuw dat deze stof een heilzame werking had bij hartritmestoornissen en oedeem. Wellicht onderzocht Gachet de toepassing van dit plantaardige medicijn bij de behandeling van een overspannen geest. In de tegenoverliggende vitrine zie je een doos met homeopathische medicamenten uit de nalatenschap van de arts.

Vincent van Gogh, Portret van Dr. Paul Gachet, 1890. Doek 68 x 57 cm. Muse d’Orsay, Parijs.

In dit gedeelte van de tentoonstelling zijn prachtige bloemstillevens van zowel Paul Gachet en Vincent van Gogh te zien. Gepresenteerd naast impressies van tuinen, waaronder de drie versies van de bloemrijke lusthof van de weduwe van de door Vincent hogelijk gewaardeerde Charles Daubigny. Twee bijna identieke doeken van ca. 50 x 100 cm uit respectievelijk de collectie van Rudolf Staechelin en het Hiroshima Museum of Art en een vierkante versie van de Vincent van Gogh Stichting. Aan deze laatste is een aardige anekdote verbonden. Aangetrokken door de bloemenpracht klopte Vincent aan bij Daubigny’s weduwe: of hij de tuin even mag zien. Meteen kreeg hij zin om de impressie vast te houden. Bij gebrek aan schilderslinnen legde hij de kleurenpracht vast op een theedoek van mevrouw Daubigny. Zijn laatste brief aan Theo bevat een ode aan de tuin, vergezeld van een schets.

incent van Gogh, Tuin van Daubigny. Doek 51 x 51 cm. Van Gogh Museum Amsterdam
(Vincent van Gogh Stichting)

Misschien wel het meest bijzondere doek in de expositie vormt de op een langwerpig formaat geschilderde impressie van een in de schilderkunst zelden weergegeven weersgesteldheid: een regenbui. Hiertoe raakte Vincent ongetwijfeld geïnspireerd door neerslag in Japanse prenten die hij zeer bewonderde.

Vincent van Gogh, Regen – Auvers -sur-Oise, 1890. Doek 50 x 100 cm. Amgueddfa Cymru-National Museum Wales, Cardiff

Tekeningen, schetsboekjes en enkele brieven completeren deze boeiende expositie. In een van de vitrines ligt een interessante tekening van het gemeentehuis van Auvers. Daarin is ook een perspectiefraam te zien. Van dit optische hulpmiddel maakte Vincent ook eerder al gebruik. In een schets gemaakt in de duinen van Scheveningen, probeerde Van Gogh een boot op zee met behulp van zo’n perspectiefraam in de juiste afmetingen op het doek te krijgen.

Ontroerend is de al genoemde allerlaatste brief van 23 juli, die Vincent enkele dagen voor zijn dood op 29 juli schreef. In mineur doet hij Theo  de volgende confessie: …’mijn werk, daarvoor riskeer ik mijn leven en het heeft me de helft van mijn verstand gekost’

Op de tweede verdieping is de voornoemde kleine tentoonstelling ingericht: Dr. Gachet & Van Gogh. Experimenteren met etsen.

Hier zie je ook het palet van Gachet, dat Vincent mocht lenen voor het schilderen van het portret van Gachets dochter, dat ook aanwezig is in de expositie. Als droevig slotakkoord van de expositie ziet de bezoeker het aandoenlijke doodsportret dat Gachet, onder zijn pseudoniem Paul van Rijssel, van Vincent maakte.

Aan het eind van de expositie wordt kun je als postuum eerbetoon, een eigenhandig dankwoord aan Vincent schrijven…

Dank Vincent voor zoveel moois dat uit zoveel verdriet is voortgekomen…

Wie denkt dat met dit boeiende laatste hoofdstuk van Van Goghs leven alles zo zoetjesaan wel is verteld vergist zich. Terwijl de openingstijden van deze expositie die nog tot 3 september te zien, wegens overweldigende belangstelling zijn verruimd, wordt achter de schermen al hard gewerkt aan de volgende tentoonstelling: Van Gogh aan de Seine, waarover dit najaar meer op dit blog.

Bibliografie

N. Bakker e.a., Brieven van Vincent van Gogh. Troost voor bedroefde Harten, Van Gogh Museum, Amsterdam, 2020.

Idem, Van Gogh in Auvers-sur-Oise; Zijn laatste maanden, Vincent van Gogh Museum/Musée d’Orsay, Amsterdam, 2023.

Link: Eerder artikel op deze site over afgelopen expositie “in the picture’ in het Van Gogh Museum

Link: Eerder artikel op deze site over afgelopen expositie ” je liefhebbende Vincent” in het Van Gogh Museum

Impressie van een bezoek aan het Watersnoodmuseum in Ouwerkerk.

De watersnood van 1 februari 1953 werd zeventig jaar na dato herdacht. Als kind van Zeeuwse ouders kreeg ik de verhalen van jongs af aan mee. Vanaf het strand in Oostkapelle zag je in de jaren zestig een enorm betonnen gevaarte dat voor de kust van Schouwen uit de golven stak. Een caisson wist mijn moeder, gebruikt om de instroom van zeewater na de dijkdoorbraken van de watersnood van 1953 te stoppen. Meer dan eens vertelde ze hoe haar verloofde, mijn vader, de middag van 30 januari met de fiets uit Middelburg naar Oostkapelle was gekomen. Het was hard trappen en op St Laurens moest hij stoppen om bij te komen. De tegenwind had zich tot een woeste storm ontwikkeld. Mijn grootmoeder zei ’s avonds …‘zou je nie bluve sloape, Dick’?
Nu denk je: gekkenwerk om met zulk weer de deur uit te gaan, maar anno 1953 bestond het met geel, oranje en rood gecodeerde waarschuwingssysteem van de KNMI nog niet. Meteorologische en andere communicatie was nihil. In de jaren vijftig werd om de zes uur een weersverwachting opgesteld, die per telex alleen aan abonnees werd verzonden. Het bericht dat er op 30 januari zwaar weer op til was bereikte slechts een beperkt aantal bestuurders. Kort daarna was het met de geringe mogelijkheden voor communicatie helemaal gedaan. De storm had de verbinding via draad en telefoonpalen onmogelijk gemaakt. Op Middeleeuwse wijze werd alarm geslagen door op deuren te bonzen en het luiden van de kerkkokken. 

Recycling Phoenix Caissons  

                                                                              

In Ouwerkerk wordt de herinnering aan de ramp, die aan 1836 mensen het leven kostte, levend gehouden. Het museum is heel toepasselijk ondergebracht in vier gerecyclede Phoenix caissons van 62 x 19 x 18. Na het dichten van de stroomgaten hebben ze een tweede leven gekregen. De enorme betonnen zinkbakken, die tijdens de wederopbouw na de ramp, in de stroomgaten werden afgezonken, bieden nu ruimte aan een enorme hoeveelheid rampzalige materiële en immateriële herinneringen. De focus ligt op Ouwerkerk, dat in de bewuste nacht en navolgende dagen helemaal van de kaart werd weggespoeld. Via het op de website te raadplegen ‘oral history project 1953’ komt het leed en het verdriet in persoonlijke verhalen heel dichtbij. Bezien door de interactieve ‘deltaviewer’ krijgt de bezoeker een overrompelende impressie van de nooit voltooide strijd tegen het water. Kijkend door een virtual reality bril stijgt het water je op beangstigende wijze tot de lippen!
Met mijn hoogbejaarde moeder speuren we de lijst met namen van de slachtoffers na. We zoeken haar schoolvriendinnetje Pietje Roelse, die met haar man en pasgeboren kindje op de zolder van haar huisje in Rilland is verdronken. De jonge vader zat al op het dak, maar toen het zijn vrouw niet lukte om hem door het dakraampje te volgen ging hij weer terug. 
Op een trouwfoto ontdekken we Pietje, waarop ze het leven nog vol vertrouwen tegemoetziet. Door de foto komt het verleden even heel dichtbij. Op bezoek bij moeders eveneens hoogbejaarde schoonzus wordt een wel heel bizarre herinnering aan het korte levensverhaal van Pietje opgediept. Op het strand van Oostkapelle was ze als kind al eerder (bijna) verdronken… Een omstander wist de bewusteloze drenkelinge toen nog te reanimeren.


Vlakbij Pietjes trouwfoto hangt een lichtblauwe bruidsjurk van een inderhaast getrouwd zwanger meisje. Haar kindje zou het levenslicht nooit aanschouwen.
Dit zijn maar enkele voorbeelden van de talloze families die werden overvallen door de dood. Met persoonlijke bezittingen en foto’s worden de verdronken levens gememoreerd. Zoals het aandoenlijke kiekje van een lachend broertje en een zusje: Mina en Han. Ze werden op 1 februari 1953 voorgoed van elkaar gescheiden. In de kinderspeurtocht leven ze voort. Op een familiefoto herken ik het schattige witte jurkje uit de vitrine. Gemaakt van parachutestof, dat tijdens WOII door neergeschoten piloten die zich met hun valscherm trachtten te redden, beschikbaar werd. 

Hulpverlening uit alle windrichtingen     

Deense noodwoning die nog in gebruik is.

Het museum vertelt niet alleen het verhaal van de slachtoffers, maar ook dat van de hulpverlening, die vanuit Europa en ver daarbuiten op gang kwam. Op weg naar het museum passeer je de Deense geschenkwoningen, die als bouwpakket werden aangeleverd. Het Rode kruis zette wereldwijd hulpacties op touw.

Zelfs in Karachi in Pakistan werden inwoners opgeroepen om de Nederlanders bij de wederopbouw te steunen! Het affiche met de noodkreet is geïllustreerd met twee Hollandse jongetjes die manmoedig gaten in de dijk proberen te dichten.
In de opstelling liggen allerlei meer en minder nuttige geschenken, zoals een porseleinen peper en zoutstel uit het Italiaanse Capodimonte en een gereedschapskist van het Canadese Rode Kruis. Zodra dat kon kwamen koningin Juliana en leden van andere vorstenhuizen naar het rampgebied, zoals de koningin van Denemarken en koning Haakon van Noorwegen. Op een van de foto’s herken ik de Britse prinses Anne. De toegangsweg naar het museum, de Weg van de Buitenlandse pers, memoreert de vele journalisten die vanuit alle windrichtingen in Ouwerkerk verhaal kwamen halen.

Er is ook aandacht voor de talrijke hulpverleners: militairen en door maatschappelijke organisaties opgeroepen krachten kwamen naar het rampgebied om puin en aangespoelde rommel op te ruimen. Niet alleen ferme knapen maar ook stoere meiden. Zogenoemde ‘moddermeisjes’ kijken, al dweilend, lachend op naar de fotograaf, die de vrijwilligers in beeld bracht!

Van depressie tot noordwester met orkaankracht
Hoe kwam deze rampzalige storm, waarvan meteorologen de kracht niet voorzagen, tot ontwikkeling? De factoren die hiertoe leidden worden duidelijk uitgelegd. Anders dan wel gedacht wordt was springtij niet de grootste boosdoener, al hielpen de gevolgen van extreem hoogwater na de volle maan van 30 januari wel mee. Een depressie op de Atlantische oceaan ontwikkelde zich tot een noordwester storm, die afkoersend op IJsland tot orkaankracht uitgroeide. 
Het zeewater werd langs de Engelse oostkust in zuidelijke richting voortgedreven. In het Kanaal ontmoette het opkomende hoogwater -de zogeheten getijgolf- het door de noordwester storm opgestuwde water. Het als geografische trechter omschreven Nauw van Calais kon al dat water niet aan. Met een noodgang zocht het tot ongekende hoogten opgezweepte water, letterlijk en figuurlijk een uitweg richting de kusten van België, Nederland en Denemarken. 
In een van de vitrines ligt de foto van de KLM vliegenier Piet Hoorweg, die samen met Carel Enkelaar van de Volkskrant de eerste ooggetuige was van de verbijsterende beelden, die associaties opriepen met de oudtestamentische zondvloed. 


Het artikel van de journalist fungeerde als doemscenario voor de film die in 2009 door Ben Samboogaart gerealiseerde film De Storm, waarin de kijker de wanhopige jonge moeder (Sylvia Hoeks) volgt tijdens de overigens weinig realistische zoektocht naar haar baby. Analoog aan het legendarische babytje van de Middeleeuwse Sint Elizabeth vloed, overleefde ook haar kindje de ramp dankzij een zwarte kat die het op de golven deinende kistje in evenwicht hield.

De tentoonstelling geeft niet alleen een interessant historisch beeld van de ramp en het antwoord daarop, met een uitgebreid hoofdstuk over de Deltawerken. De presentatie van de oude en recente water geschiedenis van ons land, geplaatst in internationale context, maakt de bezoeker bewust van de actuele gevaren van het door de opwarming van de aarde alsmaar wassende water. Goede communicatie, een vooruitziende blik ten aanzien van watermanagement en mondiale samenwerking zijn daarbij onontbeerlijk.

Wandkleed Claudy Jongstra

Mooie bijvangst tijdens een bezoek aan het Watersnoodmuseum vormen de wandkleden van Claudy Jongstra. Tegen de kale betonnen wanden komt de reeks Reliëfs in meekrap, alkanet en chochenille prachtig uit. Gemaakt van natuurlijke materialen: wol van eigen zeldzame Drentse heideschapen en natuurlijke kleurstoffen uit Jongstra’s eigen kweektuin.

Het Watersnoodmuseum, Weg van de Buitenlandse Pers 5 4305 RJ Ouwerkerk telefoon 0111 – 644 382

Link: Watersnoodmuseum

Zuiderzeemuseum Enkhuizen 75 jaar. Tot en met 24 september.

Havenkom Enkhuizen Compagnieshaven in avondzon

Eenentwintig juni, de langste dag. Tijd voor een korte nachtstop Enkhuizen…Fortuna is ons gunstig gezind. In het havenkommetje bij het Zuiderzeemuseum gooien wij ons anker uit; vrijwel niemand was op dat idee gekomen. Gedurende een etmaal heerste er ongehoorde rust, tot een boot met een uitzinnige jaarclub kwam binnenlopen!

Leven en laten leven; het binnen- en buitenmuseum boden een heerlijke vluchthaven.

Zicht op Zuiderzeemuseum Enkhuizen

Ter gelegenheid van haar 75-jarig bestaan is een leuke tentoonstelling te zien van ’the making of’ het buitenmuseum. In 1948 werden eerdere ideeën serieus ter hand genomen. In navolgende jaren werden gelden gegenereerd en plannen gesmeed om de aanleg van het buitenmuseum te realiseren. Onder de bezielende leiding van Siebe Jan Bouma gingen architecten aan het werk. Met tal van historische gebouwen die de naoorlogse vooruitgang rond het IJsselmeer in de weg stonden werd een heel nieuw ‘zuiderzeedorp’ opgebouwd. Winkeltjes compleet met inventaris, vissershuisjes, fabriekjes, een wasserij, een smederij en onbewoonbaar verklaarde woninkjes begonnen naast de oude kern van  Enkhuizen een tweede leven. Verwonderd wandelde ik hier al vaak door de gereconstrueerde verleden tijd. Dankzij deze expositie weet ik nu wat er bij de opbouw van dit ogenschijnlijk originele dorpje allemaal kwam kijken!


Vleeschhouwerij op transport, foto Zuiderzeemuseum en de Vleeschhouwerij zoals nu te zien is in het museum, foto Marina Marijnen

In het binnenmuseum zie je foto’s waarop de tijd even is stilgezet. Vervallen huisjes nog in situ, een bakkerswinkel die gaat sluiten en een smid bij wie het vuur voorgoed gedoofd dreigt te worden. Op enkele beelden is te zien hoe deze gebouwen van hun sokkel worden gelicht en op vrachtwagens en schepen naar hun nieuwe woonplaats worden getransporteerd. In het buitenmuseum herken ik het houten pand uit Purmerend; het onderkomen van de slagerij, compleet met hammen en zijden spek. In de fris betegelde ruimte staat heel toepasselijk voor deze hete zomerdag- een geëmailleerd bord met opschrift: Gedurende de zomermaanden zijn alle vleeschwaren in de ijskast voorradig.

Ook andere gebouwen herken ik van de transportfoto’s, zoals het kaaspakhuis uit Landsmeer en de banketbakker.  

Kaaspakhuis Landsmeer, Foto, Zuiderzeemuseum, Enkhuizen.  Kaaspakhuis Landsmeer op transport. Foto Zuiderzeemuseum

Slenterend steek je in het buitenmuseum passief heel wat -soms zelfs verrassende- kennis op. Bij een boerenhuisje lees ik: een eigen gasbel. Het tekstbord informeert dat er in het westen en noorden van ons land soms vlak onder de oppervlakte gas kon worden gewonnen. Via een brongasinstallatie in de achtertuin werd je gasfornuisje gevoed. Ideaal: zonder instortingsgevaar of angst voor muur scheuren denk ik. Wegens praktische en financiële bezwaren raakte deze wijze van gaswinning echter na WOII in onbruik.

Er is nog meer in onbruik geraakt. Dit lot trof ook de vervallen gereformeerde Wieringer kapel uit Den Oever. Ook hier bood het Zuiderzeemuseum uitkomst. Het intieme godshuis maakte niet alleen in profane zin een doorstart; enkele jaren geleden waren wij hier getuige van een kerkelijke huwelijksvoltrekking. Met een jawoord verankerd in deze mooie historie zit je gebeiteld!


Wieringer kapel, Den Oever. Foto Zuiderzeemuseum, Enkhuizen. Dia Wieringer kapel. Zuiderzeemuseum. Foto Marina Marijnen

Monopoly|
Hoe breng je zo’n historisch potje monopoly in kaart? Daar zijn heel wat uren achter de tekentafel aan vooraf gegaan. In de tentoonstelling zie je de ontwerptekeningen. In het buitenmuseum zie je wat er van die plannen terecht is gekomen. Een geweldige impressie van de inmiddels voltooid verleden tijd van ons land in de late 19e en vroege 20e eeuw. Gebouwen en huisjes met authentieke inrichting en figuranten in historische kleding, die graag iets over het leven in hun werkplaats of winkeltje vertellen. In een eenvoudig stulpje werd ik zelfs uitgenodigd om tijdens het middageten een vorkje mee te prikken! Tja, dat zijn leuke dingen voor de mensen, om met de woorden van cabaretier Paul van Vliet, die inmiddels ook geschiedenis is, te spreken.

Een brug te ver. Foto Zuiderzeemuseum Enkhuizen.

Tijdens het verwerven van historische panden en bouwkundige kunstwerken was er behalve lof ook kritiek. Die van Jorwerd, waar God later ook zou verdwijnen, wilden hun oude brug niet afstaan voor het nieuwe museum. Hoewel ze protesteerden hielp er geen lieve vader of moeder meer aan.
Gelukkig maar. In het Zuiderzeemuseum kunnen jong en oud genieten van living history.

Een plek waar de bezoekers het zeezout op hun tong proeven, de vis ruiken, de wind en zon op hun huid voelen, getimmer horen en verblind worden door de kleurenpracht van de klederdracht. Een totaalbeleving aldus de website van het museum.

En inderdaad; jonkies zullen met ongeloof kijken naar de manier waarop hun overgrootmoeders de was deden, terwijl hun oma’s een Aha Erlebnis ervaren bij het zien van een pak Radion zeeppoeder en een zakje Reckitblauw, waarmee zij de witte was nog witter kregen!
De toegangspoort en de bruggen van het museale Zuiderzeedorp zijn vrolijk versierd en er zijn tal van feestelijke evenementen.

Versierde toegangspoort Zuiderzeemuseum 75 jaar. Foto Marina Marijnen

De tentoonstelling 75 jaar Zuiderzeemuseum is tot en met 24 september in het Binnenmuseum te zien.

Zie www.zuiderzeemuseum.nl

Ode aan Antwerpen; het Geheim van de Hollandse Meesters. tot en met 17 september in Museum Catharijneconvent in Utrecht.

Jan Anthonisz. van Ravesteyn, Memorietafel van A. van Maeusyenbroeck en A. Elant (detail), 1618. Utrecht, Museum Catharijneconvent, foto Marco Sweering

Over aandacht in Nederlandse musea hebben onze artistieke Zuiderburen dit jaar niets te klagen! Drie toonaangevende musea hebben aandacht besteed aan Vlaanderen.

In het Frans Hals Museum was eind vorig jaar de boeiende tentoonstelling Nieuwkomers. Vlaamse kunstenaars in Haarlem 1580-1630 te zien. Aan de hand van Frans Hals, Karel van Mander en anderen werd getoond hoe de stijl van deze Vlaamse immigranten in Haarlem voor grote veranderingen zorgden in de schilder- en beeldhouwkunst van die tijd.   

Tot en met 20 augustus is in het Haagse Kunstmuseum de tentoonstelling Vlaams Expressionisme; heerlijke herinneringen te zien. Een impressie van deze leuke tentoonstelling met vaak humoristische werken uit ‘the roaring twenties’ leest u elders op deze site.

In de expositie Ode aan Antwerpen; het Geheim van de Hollandse Meesters gaan we in het Catharijneconvent weer terug in de tijd. Zoals ook in het Frans Hals Museum te zien was konden Vlaamse schilders er in de 16e eeuw ook al wat van. Sterker nog: met hun letterlijk en figuurlijk gevarieerde palet en onderwerpkeuze legden de 16e en 17e eeuwse voorgangers van voornoemde Vlaamse expressionisten de basis voor hun kunstbroeders in de Noordelijke Nederlanden. Waarmee ik meteen het in de subtitel genoemde publieke ‘geheim’ prijsgeef. In het navolgende leest u een bescheiden impressie.

De verhelderen zaalteksten bieden de gelegenheid om uw kennis van de wellicht wat weggezakte ‘vaderlandse geschiedenis’ ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog op te frissen.

Wegens de vervolging van andersdenkenden waren de Noordelijke Provincies in 1568 in opstand gekomen tegen hun katholieke koning Filips II van Spanje. Na de val van Antwerpen, waarbij de calvinistische Scheldestad in 1585 weer in katholieke Spaanse handen was gevallen, zochten veel Vlamingen het om religieuze en economische redenen letterlijk hoger op. In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden streken zij niet alleen neer in Haarlem, maar ook in Zeeland en Amsterdam.

Sebastiaan Vranckx, De Wereldhaven van Antwerpen, 1616-1618, Antwerpen The Phoebus Foundation.

In hun geestelijke bagage reisde niet alleen het zuidelijke savoir-vivre mee. Met hun kennis van velerlei zaken en artistieke ideeën gaven de immigranten daar een enorme impuls aan het economische en artistieke leven.

In geen tijd verdubbelde de Amsterdamse bevolking; driekwart van dat aantal bestond uit immigranten! Vanuit Vlaams perspectief raakte Antwerpen door deze exodus geleidelijk aan haar leidende positie in de toenmalige wereldhandel kwijt aan Amsterdam. Toen Antwerpen weer in Spaanse handen was gevallen bleef de vloot die uitgevaren was om de de stad te bevrijden als blokkade op de Schelde liggen, waardoor de overzeese handel onmogelijk werd. De protestanten in Antwerpen konden kiezen of delen: terugkeren in de schoot van de Katholieke moederkerk of vertrekken. Velen kozen voor de laatstgenoemde optie. In een schilderij van Sebastiaen Vranckx met het havenhoofd van Antwerpen is, temidden van alle bedrijvigheid te zien hoe mensen, onder wie een zogende moeder, met have en goed wachten om scheep te gaan naar het veilige Amsterdam. Het inwonertal van de stad halveerde van 100.000 naar 50.000 zielen. Met de gouden eeuw van Antwerpen als haven- en handelsstad was het gedaan. 

In de tentoonstelling worden vele glorieuze voorbeelden van Vlaamse schilderkunst getoond: klinkende namen van o.a. Peter Paul Rubens, Jacob Jordaens, Sebstiaan Vranckx, Frans Francken II, Joachim Patinir, zijn leerling Herri met de Bles en leden van de Antwerpse school als Quinten Massijs, Joos van Cleve, Maerten de Vos en Pieter Coecke van Aelst.

Met de komst van de zuiderlingen raakten de noorderlingen ook bekend met de vormentaal van de Italiaanse Renaissance. Van groot belang in de verspreiding van die vormentaal was de schilder Pieter Coecke van Aelst. Hij wordt met recht gepresenteerd als een uomo universale, zoals artistieke alleskunners als Leonardo en Michelangelo in Italië werden genoemd. Van Aelst kon niet alleen goed schilderen, maar hij ontwierp ook glas-in-loodramen, tapijten en prenten. De bereisde Van Aelst was bovendien toegerust met een talenknobbel. Hij vertaalde Italiaanse verhandelingen over architectuur van Vitruvius (1e eeuw v. Chr.) en Sebastiano Serlio (1475-1554) in onse spraeck, aldus schilders biograaf Karel van Mander. Dankzij Van Aelst publicaties werd de vormentaal van de Italiaanse Renaissance ook in onze contreien verspreid. In de tentoonstelling is een hele sectie aan werk van Pieter Coecke van Aelst gewijd.

Talloze malen stond ik -succes verzekerd- met groepen stil bij een van zijn werken in de collectie van het Catharijneconvent. Een pikante impressie van Jozef en de Vrouw van Potifar, geënsceneerd tegen een op de architectuur van de Romeinse oudheid geïnspireerd decor. De deugdzame en zeer gewaardeerde huisbediende van de rijke Potifar wordt op een ochtend in negligé achternagezeten door de minder deugdzame echtgenote van de heer des huizes.

In de calvinistische Republiek hoefde niemand de bijbel erop na te slaan. Iedereen kende het verhaal van het door zijn jaloerse broers tot slaaf gemaakte lievelingszoontje van hun vader. De beelden spreken voor zich, maar degenen die deze story niet paraat hebben verwijs ik naar het Bijbelboek Genesis 39:1 e.v. waarin Jozefs ijzingwekkende levensverhaal is opgetekend, dat met een happy end een filmscenario waardig is

Pieter Coecke van Aelst, Jozef vlucht weg voor de vrouw van Potifar, ca. 1540. Utrecht, Museum Catharijneconvent

Na de reformatie viel de Rooms-katholieke kerk in de Noordelijke Nederlanden als belangrijkste opdrachtgever weg. Schilders gingen zich specialiseren in onderwerpen voor de vrije markt. Verschillende soorten stillevens, zee- en stadsgezichten en talloze binnenhuisscenes. In de tentoonstelling is die ontwikkeling, onder invloed van die Vlaamse instroom in grote stappen te volgen.

Door de kruisbestuiving tussen Vlaamse en Noord-Nederlandse stijlen ontstonden in de schilderkunst nieuwe genres. Het zal de bezoekers van de tentoonstelling wellicht verbazen dat Amsterdam ten tijde van die Vlaamse immigratiegolf slechts 20 kunstschilders telde. Rond het midden van de 17e eeuw zou hun aantal uitgroeien tot ca 175.

In de tentoonstelling is een bijzondere co-productie tussen Vlaamse en Amsterdamse kunstenaar te zien. Een drieluik met Rust op de vlucht naar Egypte van Pieter Coecke van Aelst, dat door een echtpaar in de Republiek werd gekocht. Op de onbeschilderde zijluiken bracht Dirck Jacobszoon in Amsterdam vakkundig hun portret aan, waarbij hij het landschap in de achtergrond liet doorlopen. Let op het kleurverschil van de pigmenten!

Pieter Coecke van Aelst en Dirck Jacobsz., Drieluik met Rust op de vlucht naar Egypte, ca. 1535. Utrecht, Museum Catharijneconvent

Vormt in dit werk het religieuze onderwerp nog het hoofdonderwerp, in Keukenscène met Jezus en de Emmausgangers van Joachim de Beuckelaer van ca. 1560-1565 is het bijbelverhaal, ten koste van een overdadige uitstalling van kostelijke etenswaren, gereduceerd tot een stipje aan de horizon. Staaltje van 16e eeuwse secularisering.

Joachim de Beuckelaer, Keukenscène met Jezus en de Emmaüsgangers, ca. 1560-1565. Den Haag, Mauritshuis

Ode aan Antwerpen is een traditionele tentoonstelling, zoals het oudere publiek dat van het Catharijneconvent gewend is. De tentoonstelling is samengesteld met eigen werk, bruiklenen van het Rijksmuseum, het Mauritshuis en The Phoebus Foundation in Antwerpen. De schilderijen zijn niet alleen een lust voor het oog, ze vormen ook een intellectuele uitdaging. Kijkend naar de uitgebeelde voorstellingen kan de bezoeker zijn/haar/hun Bijbelkennis en die van genoemde profane takken van schilderkunst toetsen.

Jammer dat deze interessante tentoonstelling plaats vindt in het museale laagseizoen. Op een mooie junimiddag liep ik nagenoeg alleen door de zalen van het convent.

Goed nieuws voor wie niet genoeg kan krijgen van de Vlaamse schilderkunst: dit najaar organiseert het Noordbrabants Museum een grote tentoonstelling gewijd aan het werk van Jan Brueghel de Oude en familie, waarover te zijner tijd meer op dit blog.

Ode aan Antwerpen. Het Geheim van de Hollandse Meesters, tot en met 17 september in Museum Catharijneconvent Utrecht.

Link: Museum Catharijneconvent, Ode aan Antwerpen

Impressie van Vlaams Expressionisme, Kunstmuseum Den Haag tot en met 20 augustus.

Edgard Tytgat (1879-1957), Herinnering aan een zondag, 1926, olieverf op doek, 89 x 116,5 cm, Museum Dhondt-Dhaenens, Deurle © Edgar Tytgat / Pictoright 2023

Op het Belgische platteland lijken de ‘roaring twenties’ op het eerste gezicht ver weg. Maar wie goed luistert hoort de moderne jazz over de rivier de Leie schallen’

Met deze verlokkende op Edgar Tytgats Herinnering aan een zondag geïnspireerde woorden opent de voorjaarstentoonstelling over het zogenoemde Vlaams Expressionisme in het Haagse Kunstmuseum.

Tijdens een exclusieve voorbezichtiging geven directeur Benno Tempel, conservator Thijs de Raedt en gastconservator Peter J.H. Pauwels tekst en uitleg. De tentoonstelling is samengesteld met werken uit de eigen collectie, de Phoebus Foundation en dankzij de goedkeuring van het Vlaams Topstukkendecreet zijn ook bijzondere werken uit Belgische collecties te zien.

Gustave de Smet (1877-1943), De plezierboot, 1925, olieverf op doek, 71,5 x 79 cm, The Phoebus Foundation, Antwerpen

Een prelude informeert de bezoeker dat er eind 19e eeuw in Vlaanderen een internationaal gekleurde artistieke wind waaide. Begin twintigste eeuw restte daarvan nog slechts een slap aftreksel. Emile Claus (1849-1924), Frits van den Berghe (1883-1939) en Gustave de Smet (1877-1943) schilderden weliswaar plezante, maar weinig vernieuwende werken met gemakkelijke onderwerpen gedaan in luministische toets. Zomerse landschappen en tuinscènes, waarin echo’s van de Franse impressionisten doorklinken. Een sluimerende, halfnaakte Renoirachtige dame; een idyllische balkonscène in de avondzon beide van Léon (de getalenteerde broer van Gustave) de Smet; en het sterk door Monet beïnvloede Matin de juin uit 1908 door Emile Claus. In de expositie zag ik zegge en schrijve één schilderij gemaakt door een vrouw: Anna de Weert. In haar Bloemen in de tuin uit 1912 zoomt zij in op een weelderig bloeiende voorjaarstuin. Met de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog komt een einde aan deze zoetgevooisde episode in de Vlaamse kunst.

Blaricum
Uitgeweken naar het neutrale Nederland maken Van den Berghe en De Smet kennis met het internationale modernisme. Invloeden van het fauvisme, kubisme, het Italiaanse futurisme en zelfs invloeden van abstracte kunst vinden hun weg naar hun ateliers. Resulterend in een mengstijl die aangeduid wordt als Vlaams Expressionisme. Deze term is echter enigszins verwarrend. De stijlaanduiding Expressionisme roept expressieve werken op, met heftig vormgegeven onderwerpen die in knallende kleuren op het doek zijn gebracht. Maar met de benaming Vlaams expressionisme werden indertijd alle nieuwe moderne kunstuitingen aangeduid die niet onder het Impressionisme of Luminisme konden worden gerangschikt.  

Hubert Malfait (1898-1971), De fietser, 1927, olieverf op doek, 120 x 82 cm, The Phoebus Foundation, Antwerpen

Kunstmuseum den Haag, impressie van Vlaams expressionisme

Vondsten uit Fort Vechten tot en met augustus 2024 in het Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

Met vondsten van de archeologische vindplaats bij Bunnik is in het RMO een kleine, informatieve expositie te bewonderen. Ingericht met resultaten van opgravingen die sinds de negentiende eeuw onder auspiciën van het RMO, Defensie, het Utrechtse Archeologisch Instituut èn inspanningen van ‘schatgravers’ aan het licht kwamen. Deze spannende geschiedenis wordt in de tentoonstelling geïllustreerd met objecten en oude tekeningen, onderzoeksverslagen, foto’s en vondsten die amateurs met de metaaldetector in de storthopen ontdekten. De archeologische puzzelstukken die bovengronds kwamen getuigen in stilte van de bedrijvigheid die ooit heerste in het Romeinse grensfort dat hier van de eerste tot de late vierde eeuw bemand was. Met betonnen platen is van de laatste bebouwingsfase een plattegrond gereconstrueerd. Staand op het plateau naast het Waterlinie Museum bij Bunnik wordt de indrukwekkende omtrek van Fectio duidelijk!  

Helmen uit Vechten, Collectie en foto RMO

Het relatief onbekende Fectio was zelfs groter dan het nu bekendere Forum Hadriani bij Voorburg. Fectio vormde een schakel in een lange keten van verdedigingsforten die vanuit Dacië (Roemenië) tot in ons land langs natuurlijke grenzen werden aangelegd. De noordgrens van het rijk werd in ons land langs (vertakkingen van) de Rijn aangelegd. De zogeheten Limes staat sinds 2021 genoteerd op de Werelderfgoedlijst van Unesco; de organisatie die  het behoud van cultureel erfgoed beoogt.

In ons land telde de Limes van Nijmegen tot aan Katwijk aan Zee zo’n twintig forten, waarvan vier in de provincie Utrecht: Fort Laurium bij Woerden, Castellum Hoge Woerd bij de Meern, Traiectum onder het Utrechtse Domplein en Fort Fectio bij Bunnik. Strategisch gelegen aan de toenmalige splitsing van de Rijn en de Vecht was Fectio een belangrijke post. Zo belangrijk dat Keizer Caligula (37-41 n. Chr.) de legerplaats rond het jaar 40 n. Chr. bezocht, al blijft dit in de tentoonstelling ongenoemd. Het tastbare bewijs voor dit hoge bezoek ligt in Museum Castellum Hoge Woerd, het kleine broertje van Fort Fectio. Een duig van een wijnvat dat in Vechten is gevonden draagt een brandmerk met de initialen van keizer Caligula. Ter voorbereiding op een uitval naar Brittannia besloot Caligula een dienstreis naar het hoge noorden te maken, maar … non sine vino meo!

Unieke inscriptie van officiële titel van keizer Caligula: G CAE AUG GER, op duig van wijnvat © Collectie provincie Utrecht, foto RMO

Tijdens de voorbezichtiging verklapt directeur Wim Weiland dat deze expositie nog maar een voorproefje is van een grote expositie over deze belangrijke Romeinse versterking. Intussen wordt ook al hard gewerkt aan een voor volgend jaar geplande tentoonstelling over Romeinse Villa’s.  

Houten geheugen
Even terug naar het wijnvat van keizer Caligula. In de zogenoemde Houtkamer van Museum Hoge Woerd wordt het ‘houten geheugen’ van Romeins Nederland bewaard. Een speciale permanente tentoonstelling ingericht met (fragmenten van) houten objecten en gebruiksvoorwerpen die in de natte bodem van Neder Germania wonderwel ‘vacuüm verpakt’ bewaard zijn. Voor de datering zijn deze archeologische vondsten van onschatbare waarde. Aan de hand van de jaarringen sequentie, de dendrochronologie, kunnen wetenschappers daar nauwkeurige uitspraken over doen.

In De Meern is daarvan een aanschouwelijk voorbeeld te zien. Op een schijf van een in de winter van 124/125 gekapte boom markeren gekleurde vlaggetjes vier belangrijke historische gebeurtenissen, waaronder de moord op Julius Caesar (44 v. Chr.), de stichting van Castellum Hoge Woerd (rond 40 n. Chr.) en de opstand van de Bataven (69-70).

In deze opstelling wordt ook aandacht besteed aan het eigentijdse begrip recycling, dat de Romeinen -niets nieuws onder de zon- ook al in praktijk brachten.

In de Leidse tentoonstelling zie je eveneens voorbeelden van hergebruik, zoals wastafeltjes gemaakt van de afgedankte duigen van een wijnvat en de stili, schrijfstiften waarmee daarop werd geschreven. De enigszins uitgediepte houten plankjes werden met zwart gemaakte was bestreken, waarna ze fungeerden als een herbruikbaar notebook. Met behulp van een geavanceerde camera, een zogeheten Dome, kunnen knappe koppen van de soms talrijke in het hout over elkaar doorgedrukte teksten nog wel eens tekstfragmenten ‘destilleren’. Over dit ‘bovengrondse opgraven’ lees je meer in het bij de tentoonstelling verschenen publieksboekje.   

Schrijfstift uit Vechten, Collectie en foto RMO

Vechten in de Romeinse tijd
Uit verschillende geschreven bronnen en sinds de 16e eeuw gevonden oudheden was Romeinse aanwezigheid nabij Bunnik bekend. Julius Caesar die delen van ons land in de eerste eeuw v. Chr. veroverde noteerde zijn bevindingen in het boek De Bello Gallico. Ook de Middeleeuwse kopie van een Romeinse wegenkaart, de Tabula Peutingeriana, verschaft informatie over de grensforten van het Romeinse rijk.

Bij de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie kwamen tussen 1867 en 1870 velerlei Romeinse objecten en sporen van Romeinse gebouwen en wegen aan het licht. Ook werd een oude van beschoeiing voorziene rivierarm ontdekt met resten van een brug; grafurnen en van lege wijnvaten gemaakte waterputten.

Bij navolgende opgravingen, die in de jaren ’70 en ’90 bij de verbreding van de A-12 plaatsvonden, kwamen sporen van het na 170 in steen opgetrokken fort aan het oppervlak. De opgegraven bitten, hoofd- en borstversierselen van paarden en niet te vergeten fraai versierde ruiterhelmen bevestigen de veronderstelling dat hier destijds een detachement ruiters gelegerd was. Daarvan getuigt bij ook de tekst op de grafsteen voor een zekere Valens, zoon van Brititralis …’oudgediende van de eerste ruitereenheid van de Thraciërs’….

Grafsteen voor Valens, de zoon van Brititralis, 125-300 na Christus

Ook de tekst op het aan Jupiter, Apollo en andere goden gewijde altaar van Quintus Antistius Adventus is interessant. Deze geeft een inkijkje geeft in de reizen die deze hoge Piet -hij was keizerlijk stadhouder- beroepshalve ondernam.

Voor we een virtueel bezoekje aan de tentoonstelling brengen, nemen we even een kijkje op de ‘site’ van fort Fectio. Op een plateau naast het Waterlinie Museum ligt, zoals gezegd, sinds 2019 een op ware grootte -150 x 180 meter- gereconstrueerde plattegrond van Castellum Fectio. De impressie is gebaseerd op de resten van het zevende stenen fort, dat hier vanaf de tweede eeuw tot 275 n. Chr. bemand was. Voorzien van Latijnse namen geven betonnen platen de gebouwen van het fort weer. De wat klinische reconstructie wordt langs de periferie opgeleukt met in het beton gevatte originele vondsten: fragmenten van terra sigilata, het roodgebakken ‘Wedgwood van de Oudheid’ en een met parelrand versierd stukje terra nigra. Naast de voorhal van het aangrenzende Waterliniemuseum is een zaaltje met Romeinse oudheden ingericht. Hier zie je ook een replica van de Peutingerkaart, waarop Fectio duidelijk leesbaar is aangegeven. Op deze kaart is het kleine grensfort in de Meern niet te vinden, maar dat het daar gelegen heeft staat onomstotelijk vast.

Opgravinsgeschiedenis
In de expositie wordt de opgravingsgeschiedenis van Fort Vechten  chronologisch in beeld gebracht. De bezoeker maakt kennis met de archeologen van het eerste uur: August Eduard Remouchamps en zijn navolgers, onder wie hoogleraar Caspar Reuvens, de eerste directeur van het Rijksmuseum van Oudheden. Aan de persoon van Remouchamps is een morbide anekdote verbonden: hij overleed in 1927 aan de gevolgen van een in Fectio opgelopen infectie.

Ook niet-archeologen droegen hun steentje bij. In deze sectie ontmoeten we de gesoigneerde militair Guillaume Marcella (1836-1875). De met een martiale snor toegeruste kapitein was in 1876 als ingenieur, letterlijk en figuurlijk betrokken bij de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Hij bracht uitvoerig verslag uit van de vondsten die tijdens het grondverzet aan het licht kwamen. Interessant zijn de foto’s van nors kijkende, noeste arbeiders, die op klompen in de modder het zware handwerk verrichten. Doordrongen van de ernst van de zaak kijken de mannen met ‘hipsterbaarden’ vanonder hun petten even op van hun graafwerk. In de voorgrond ontdek ik de ronde vorm van waterput. Zou dit het lege wijnvat van Caligula zijn?

Opgravingen uit 1892-94. Mannen met baarden,

Op een van de foto’s kom ik een oude bekende tegen. De archeoloog Cor Kalee onder wie ik in de winter van 1982-1983 als archeologiestudent meewerkte aan een van de eerste opgravingen in Leidsche Rijn. Kalee zag het belang van de vondsten van de ‘schatgravers’ in en begon deze serieus te inventariseren.

Op de plek van het onder een boomgaard verscholen Romeinse grensfort, is -daarvan konden we destijds slechts dromen- het Archeologie Museum Castellum Hoge Woerd verrezen.

Castellum De Meern

Terug naar Fort Vechten. Aan de hand van zo’n 100 archeologische vondsten komt de verborgen geschiedenis van Fort Fectio tot leven. De resultaten van de officiële opgravingen zijn in de opstelling aangevuld met de objecten van verzamelaars. Van dédain over schatgravers hier geen spoor (meer). Integendeel: gewapend met metaaldetectoren diepten zij uit de storthopen die bij voornoemde wegwerkzaamheden werden opgeworpen, veel waardevol materiaal op.

Onder het gebint van het RMO worden ze gelijkwaardig naast de officiële opgegraven objecten getoond. De vitrines zijn gevuld met altaartjes en grafmonumenten met informatieve inscripties. Op een daarvan is de naam van het fort genoteerd: Fectio, de Latijnse aanduiding voor de rivier de Vecht. De inscripties informeren ons ook over de multiculturele samenleving van Fectio en de bewoners van naastgelegen grote kampdorp (vicus), waar ‘neringdoenden’, handelaren, herbergiers en vrouwen en kinderen van de soldaten woonden. Deze werden tot het jaar ’70 uit de lokale Bataafse bevolking gerekruteerd. Maar na de Bataafse Opstand (69-70) werd deze praktijk verlaten. Soldaten voor de hulptroepen (auxilia) kwamen voortaan van verre streken. De gedachte was dat kerels die geen binding met de omgeving hadden niet snel in opstand zouden komen. Zowel in de Meern als in Fectio waren bijvoorbeeld Thraciërs gestationeerd. In de tweede eeuw lieten leden van het ruiteronderdeel uit de Balkan, de zogenoemde Ala I Thracum, hun sporen in Fectio achter.

Privéverzamelingen                                                                                           
Een substantieel onderdeel van de expositie is afkomstig uit de privéverzamelingen van de gebroeders Elberse, Jan Van Putten en Pim Wttewaell. Na melding bij de autoriteiten mochten de eerlijke vinders hun buit houden. Zichtbaar tevreden slaan de eigenaren, van wie ik enkele van hun jeugdfoto’s herken, de bewonderaars van hun vondsten gade. Zij kunnen met recht trots zijn. Sinds 2021 zijn hun vondsten geïnventariseerd en op de website van het RMO te vinden.

Mantelspelden uit Vechten, Collectie en foto RMO

Hoe klein of fragmentarisch ook, voor archeologen zijn hun vondsten van onschatbare waarde. Stukjes stucwerk verduidelijken de aanwezigheid van veelkleurige fresco’s die de Romeinse vertrekken sierden. Daarnaast geven voorbeelden van prachtig soms nog gaaf bewaard glaswerk, ander gebruiksgoed als olielampjes, mantelspelden, schrijfstiften, kammen, een verfijnde slangenring, en spelsteentjes een inkijkje in het toenmalige leven van alledag.

Er is zelfs een complete houten emmer met ketting gevonden waarmee water kon worden geput. In de vitrines zie je ook enkele complete voorwerpen en scherven van het luxe Romeinse aardewerk: terra sigilata (gestempelde aarde) dat weleens aangeduid wordt als het Wedgwood van de Oudheid. De stempels vertonen de namen van de pottenbakkers onder wiens handen de objecten ontstonden. Het boekje geeft interessante informatie over de verschillende modellen en de centra waar dit aardewerk werd gemaakt, zoals Arezzo en diverse steden in Frankrijk en Duitsland.  

Terra sigillata uit Vechten, Collectie en foto RMO

In de vitrines liggen ook schoenen in soorten en maten. Misschien denk je:  ach wat oude schoenen, maar variërend van bespijkerde soldatenschoenen, eenvoudige en modieuze sandalen, kinderschoentjes, slippers en tot luxe opengewerkte elegante schoenen, vertellen ze elk een eigen verhaal. Niet alleen over de dragers, maar ook over de mode van die tijd. Wat dat betreft treden hedendaagse Italiaanse ontwerpers van schoenenmode in het voetspoor van hun modebewuste voorvaderen.

Conservator Jasper de Bruin besloot zijn inleiding met een toekomstwens voor Fectio. De site verdient in zijn ogen meer dan een betonnen plattegrond. Als het aan hem ligt verrijst in Vechten een nieuw museum. Tijdens zijn vertoog lijkt co-auteur Rien Polak deze wens te delen. Polak, die als hoogleraar aan de Radboud Universiteit, sinds lang betrokken is bij de opgravingen in Vechten voorziet problemen. De site die ongelukkigerwijs ingeklemd ligt tussen voor ons land belangrijke infrastructuur: de spoorlijn Utrecht Arnhem en de A12 zal bij eventuele uitbreidingen wederom bedreigd worden.

Geschoold als archeoloog ben ik geprogrammeerd om te denken: voorlopig liggen de Romeinse resten nog veilig opgeborgen in het bodemarchief. Wanneer dat door werkzaamheden bedreigd wordt moet de bodemverstoorder overeenkomstig het van 1992 daterende Verdrag van Malta archeologisch onderzoek faciliteren.

Bij het zien de expositie komt de schatgravers mentaliteit van mijn kindertijd echter weer bovendrijven en neemt mijn fantasie een hoge vlucht. Wat zou er onder het Waterlinie museum, de spoorlijn, de plattegrond van het fort en het asfalt van de A-12 nog allemaal in de bodem zitten? Denkend aan een badhuis, een tempel en misschien zelfs een theater zou ik wensen dat de snelweg snel verbreed moet worden!

Bibliografie

J. de Bruin, Vondsten uit Fort Vechten, Rijksmuseum van Oudheden, Leiden, 2023.

Link naar mijn artikel over Archeologie museum Hoge Woerd, de Meern.

www.Romeinen.nl

Naïef Realisme: van Rousseau tot Grandma Moses. Tot en met 25 juni in Museum More, Gorssel.

Henri Rousseau, Tropisch Bos met apen, 1910. Doek 130 x 163 cm.
Courtesy National Gallery of Art, Washington D.C

Na een halve eeuw in de coulissen maken naïeve kunstenaars de laatste decennia hun comeback. Voor de tentoonstelling Naïef realisme van Rousseau tot Grandma Moses is het Gorselsse museum de plek bij uitstek. Museum More is sinds 2015 hèt podium voor M0dern REalisme. De eigen collectie, Nederlandse kunst uit het interbellum vormt het uitgangspunt voor tijdelijke tentoonstellingen, waarin deze in een breder internationaal perspectief gepresenteerd wordt.

In de ruime zalen van het door Hans van Heeswijk voor museale doelen verbouwde voormalige gemeentehuis van Gorssel zijn tot en met 25 juni zesentwintig Amerikaanse en Europese kunstenaars bijeengebracht. Deze artistieke vogels van diverse pluimage vormen geen stroming, maar zij hebben drie dingen gemeen. De meesten zijn autodidact, hun vormentaal is anti-academisch, vandaar het etiket naïef realisme. En zij brengen geen historische, bijbelse of mythologische thema’s in beeld, maar eenvoudige alledaagse onderwerpen. De soms onbeholpen aandoende vormentaal, waarin perspectief en correcte weergave van de menselijke anatomie ontbreken, verleent hun werk een speciale charme.

In 1938 werd het naïeve realisme in de schilderkunst door Alfred Barr, de vooruitstrevende directeur van het New Yorkse MoMA, internationaal op de kaart gezet. In de baanbrekende tentoonstelling Masters of Popular Painting werden voor het eerst 150 kunstwerken van ongeschoolde ‘zondagsschilders’ getoond.

Tijdens het Interbellum genoten de werken van de naïeve realisten veel publieke belangstelling. Mogelijk hing dit samen met hun lieflijke sfeer, die herinneringen opriep aan betere tijden. Maar na WOII werd deze waardering overschaduwd door de roep om vernieuwing en vooruitgang. De figuratieve vormentaal, met dedain afgedaan als imitatie van de zichtbare werkelijkheid, maakte plaats voor abstracte kunst. In Europa manifesteerde deze nieuwe visie zich in de Cobra beweging, waarin kunstenaars als Karel Appel en Asger Jorn, afkomstig uit Copenhagen, Brussel en Amsterdam elkaar hadden gevonden. In de VS uitten de leden van The New York School zich in de niet zelden heftige vormentaal van het Abstract Expressionisme. Bekende representanten van deze stijl zijn Jackson Pollock en de Rotterdammer van geboorte Willem de Kooning. 

Naïef realisme
De expositie biedt een kleurrijk overzicht van ‘professionele amateurs’. Voor de samenstelling grepen de tentoonstellingsmakers terug op de genoemde expositie van 1938. Geen van de exposanten is academisch geschoold en dat kun je wel zien ook. Van de anatomie van mens en dier klopt niet veel en ook het perspectief is gemankeerd of ontbreekt. De makers van deze schilderijen, meest van eenvoudige komaf, begonnen vaak op latere leeftijd in hun vrije tijd te schilderen. De bekendste destijds nog als ‘zondagsschilder’ aangeduide vertegenwoordiger is Henri Rousseau (1844-1910), bijgenaamd ‘le douanier’. Van zijn hand ziet de bezoeker Tropisch bos met apen uit 1910. Voor zijn onderwerpen hoefde hij niet ver te reizen. In Parijs zag hij de exotische planten en dieren in de Jardin des Plantes en de bijbehorende  Ménagerie. In de jaren ’40 werd dit werk als naïef bestempeld. Soms werden de creaties van Rousseau en geestverwanten met het enigszins verwarrende predicaat moderne primitieven aangeduid. De vijftiende-eeuwse kunstenaars die in de kunstgeschiedenis met diezelfde term worden aangeduid, waren echter bepaald niet primitief. Integendeel: met hun betoverende kleurgebruik, toepassing van perspectief en kennis van de anatomie baanden Jan van Eyck en Rogier van der Weyden de weg naar een nieuwe alleszins overtuigende schilderstijl.

Museum More hanteert de term naïef realisme. Een vangnet voor kunstenaars die, ongeacht sociale positie, het ontbreken van academische scholing en grote onderlinge verschillen hun onderwerp met nauwgezette aandacht voor detail, hyperfocus, in beeld brengen. Een werkwijze die goed uit de verf komt in het fotorealistische kastanjelaantje van Jean Ève, waarin elk boomblaadje minutieus is weergegeven. In Hond met pups heeft Morris Hirshfield elk haartje eveneens meticuleus, maar tegelijkertijd onrealistisch, in beeld gebracht.

(Her)Waardering
De herwaardering voor het naïeve realisme past in het huidige tijdsbeeld. De roep om diversiteit en inclusie klinkt steeds luider en er wordt getornd aan de tot voor kort eenzijdige, westerse blik op dè kunstgeschiedenis. De Duitse kunsthandelaar Wilhelm Uhde had begin twintigste eeuw als een van de eerste verzamelaars oog voor naïeve kunst. In zijn ogen zouden hart en ziel van de kunstenaar voelbaar moeten zijn en emotie oproepen. Deze kwaliteit ontdekte hij in het werk van Henri Rousseau aan wie in 1906-07 een eerste tentoonstelling werd gewijd. Onder de dubbelzinnige titel Peintres du Sacré-Coeur werden in 1928 nog meer naïeve werken getoond. De titel verwees niet alleen naar een schilderij van Louis Vivin, maar ook naar het basis ingrediënt, waaraan kunst volgens Uhde moest voldoen: appelleren aan het hart.

Louis Vivin, Parijs, Basilique du Sacré-Coeur, Montmartre, 1930 Doek 47 x 56 c m.
Courtesy Galerie Dina Vierny, Parijs.

Wilhelm Uhde bestempelde de deelnemers als moderne primitieven of primitieve meesters. Dit etiket riep niet alleen associaties op met de voornoemde Vlaamse primitieven, maar deed ook denken aan onbedorven, authentieke volkskunst en artistieke uitingen van andere culturen, kinderen en geesteszieken. Omdat deze kunstenaars niet behoorden tot het in zijn ogen op macht en geldbeluste burgerlijke establishment had Uhde een zwak voor de makers van naïeve kunst. Met hun eenvoudige werken representeerden deze leden van de lower class zijns inziens de deugd van medemenselijkheid.
In de belangstelling voor en promotie van naïeve realisten vond hij een medestander in de kunstcriticus Maximilien Gauthier, die het werk van Bauchant, Bombois en Ève  in tal van publicaties aanprees. Zijn beeltenis is in de tentoonstelling te zien. Jean Ève portretteerde de in driedelig grijs gestoken gedistingeerde heer; rookwaren en boeken bij de hand. Gauthier was ook medesamensteller van de eerdergenoemde tentoonstelling van 1938, die in 1937 in Parijs en Zürich als Les Maîtres Populaires de la Réalité werd gepresenteerd. De titel verwees naar de oorsprong van de getoonde kunst, die ‘onder het volk’ was ontstaan. In het MoMA kregen de Europese schilders destijds gezelschap van Amerikaanse kunstenaars. Hun werk werd daar losgekoppeld van de dominante Europese kunstgeschiedenis- nadrukkelijk als kunst van eigen bodem gepresenteerd. De termen primitief en naïef, die in Europa stonden voor antiburgerlijk en terug naar een -overigens fictieve- onbedorven staat, werden in de VS gebruikt ter illustratie van de -eveneens non-existente- nationale artistieke identiteit.

Avant-garde
Verrassend genoeg kregen ook diverse avant-garde kunstenaars bewondering voor de beeldtaal van de naïeve realisten. Onder het motto outside wordt inside doet medesamenstelster van de expositie Marieke Jooren hierover in de catalogus een boekje open.
In hun zoektocht naar andere dan de betreden academische paden, beschouwden Mondriaan en Picasso de naïeve realisten als geestverwanten. Zo vervluchtigden de grenzen tussen professionele kunstenaars en autodidacten. Picasso kocht werk van Rousseau. De architect Le Corbusier legde bewondering aan de dag voor André Bauchant. Max Ernst en Morris Hirshfield werden -wat vonden zij daar zelf van?- ingelijfd door de Surrealisten. Kortom aangekocht en tentoongesteld binnen het establishment werden outsiders onbedoeld insiders.

Naast de hoogtijdagen van de abstracte kunst kwam -conform de hernieuwde tendens ‘retour à l’ordre’- ook het ‘gewone’ moderne realisme meer in de belangstelling. In Nederland kreeg kunsthandelaar Carel van Lier oog voor de naïeve en moderne realisten. In zijn galerie waren naast buitenlandse realisten ook werken van Miep Dehe en Sipke Houtman te zien. 
In de expositie Moderne Primitieven waren zij in 1941 samen metSal Meier, Abraham Smalt en Kaspar Niehaus in het Stedelijk in Amsterdam te zien. Ook buitenlandse ‘zondagsschilders’ als André Bauchant, Camille Bombois, Adolf Dietrich en Louis Vivin werden getoond.  

Sal Meiers impressie van het toenmalige trappenhuis van het Stedelijk Museum is nu  in Gorssel te zien. Het van 1912 daterende doek heeft nu een symbolische waarde als werk van een ongeschoolde kunstenaar die als een zogenoemde gatecrasher de weg baande voor waardering van het nieuwe realisme.

Sal Meijer, Opgang Stedelijk Museum, 1912. Doek 100 x 74,5 cm.
Stedelijk Museum, Amsterdam

De term gatecrasher is ontleend aan de tentoonstelling die in 2021 in het Atlanta High Museum of Art te zien was: Gatecrashers: The rise of the Self-Taught Artist in America.

Naïef realisme nu in Gorssel
Met de expositie Fantastic Art, Dada and Surrealism werd in 1937 in het MoMA ook al een voorproefje gegeven van de autodidacten. Alfred Barr legde een bijzondere voorliefde aan de dag voor Henri Rousseau, van wie twintig werken getoond werden. Een andere favoriet, John Kane (1860-1934) was eveneens met bijna twintig werken vertegenwoordigd. Deze Schot van geboorte werd als de eerste Amerikaanse autodidact gepresenteerd. Een aantal van de toen en een jaar later in het MoMA getoonde werken is nu op herhaling in Gorssel. Zoals René Rimberts Uitzicht op de stad. Tijdens de huidige Vermeergekte krijgt dit van 1929 daterende werk, dankzij het schilderij in het schilderij, actualiteitswaarde. Vermeers kenmerkende loodtingeel en ultramarijn vinden niet alleen een echo in een kleine kopie van het Meisje met de Parel, maar ook in het schemerlampje op het dressoir.

René Rimbert, Uitzicht op de stad of Het Open Raam, 1929. Doek 100 x 81 cm.
Courtesy Galerie Dina Vierny, Parijs

Op zoek naar een betere toekomst was John Kane naar de VS gekomen. In de staal- en kolenmijnen van Pittsburgh -geëxploiteerd door staalmagnaat en kunstverzamelaar Henry Clay Frick- verdiende de emigrant zijn brood. In zijn schilderijen schiep Kane een vrolijker variant van zijn zware dagelijkse leven. Voor zover mij bekend werd geen van zijn werken door Henry Clay Frick aangekocht. De focus van deze succesvolle selfmade man, lag, zoals in de tentoonstelling Manhattan Masters in het Mauritshuis te zien was, op meesterstukken van de Hollandse Gouden Eeuw. Maar ook Kane’s oeuvre bevat enkele topwerken. Daarvoor had de later wegens zijn onorthodoxe voorkeuren ontslagen Alfred Barr een scherpe neus.

John Kane, Twee Schotten, ca. 1925. Doek 50 x 34 cm. Zander Collection, Duitsland

Als immigrant en autodidact had Kane zijn plek tussen de geschoolde, gearriveerde Amerikaanse kunstenaars wel moeten bevechten. Toen de toelatingscommissie Kane dreigde weg te stemmen sprong een van de juryleden voor hem in de bres. Toen hij de geselecteerde kandidaten met een veto dreigde weg ze stemmen gingen zij overstag. Als gatecrasher: ‘poortbestormer van de Internationals’’ werd Kane de verpersoonlijking van the American Dream.  Zijn opgeleukte impressies van de lelijke industriestad bezorgden hem zelfs de eretitel ‘stadsdichter van Pittsburgh’.

In zijn kielzog volgden autodidacten als Horace Pippin (1888-1946), een voetsoldaat uit het zwarte 369th infantery regiment, die tijdens WOI als kanonnenvlees had gediend. Terug in Pennsylvania maakte hij, zwaar gehandicapt, van de nood een deugd. Na wat vingeroefeningen werd het menens. Zijn portretten, landschappen, stillevens en zelfs historiestukken zijn in het MoMA en de Pennsylvania Academy of Fine Arts te bewonderen.

Horace Pippin, De Was, doek, 1942 American Folk Art Museum.

Eeuwenlang belandden vooral mannen op de tijdlijn van dè kunstgeschiedenis. Eind jaren ’40 trad een boerin toe tot de gelederen van de Amerikaanse autodidacten. Inmiddels is Grandma Moses (1860-1961) op de tijdbalk bijgeschreven. Achter deze naam vermoedde ik een zwarte vrouw, maar in de catalogus ontdekte ik het portret van een echte Amerikaanse granny.
Anna Mary Robertsons impressies van het Amerikaanse landleven waren zo goed dat ze in haar woonplaats Hoosick Fall met succes als ansichtkaarten te koop werden aangeboden. Bij Hallmark zijn haar nostalgische creaties nog steeds verkrijgbaar!

Een kunsthandelaar die de werken van de al 80-jarige schilderende boerin in een winkeletalage ontdekte, kocht in de late jaren ’30 al haar werk, maar wilde meer! Daartoe sneed Robertson een groot op een tafellaken geschilderd werk doormidden, zodat hij twee schilderijen kon verkopen. Toen ik beide delen in Gorssel zag was ik indachtig de Nederlandse afmetingen van tafellakens, verbaasd over het kleine formaat. Het linkerdeel biedt een idyllische voorjaarsimpressie met koeien onder bloeiende bomen. In de andere helft brengen reizigers in een koets nieuws van het front. Met een zeilbootje in de verte bracht Robertson een vredig toetsje aan.

In een interview droeg Grandma Moses haar overtuiging uit dat iedereen kan schilderen. Gevolgd door het advies géén schilderles te nemen, want de invloed van een leermeester staat je eigen ideeën in de weg!

1. Grandma Moses Shenendoahvalley, nieuws over de slag 1861, voor 1938
2. Grandma Moses, Shenandoah, zuidelijke arm , voor 1938 private collection, courtesy Galerie St.Etienne-Kallir ResearchInstitute ©GrandmaMoses Properties Co

Door verkoop bevorderende activiteiten van Otto Kallir, de agent van Egon Schiele en Otto Dix, kreeg Grandma Moses snel bekendheid, maar niet iedereen kon haar werk appreciëren. De Amerikaanse kunstcriticus Clement Greenberg en de adjunct-directeur van het Moma deden haar werk denigrerend af als het resultaat van ‘ongezonde belangstelling voor het alledaagse

Door het promotieonderzoek van Katherine Jentleson, curator van het Atlanta High Museum of Art, maakt Grandma Moses nu haar comeback. In Jentlesons bijdrage aan de catalogus lees je alles over de ups-and-downs in de waardering van Grandma Moses en haar fellow artists Kane en Pippin.

Een echte blikvanger in de tentoonstelling is het vrolijke, wat raadselachtige doek dat Lawrence Lebduska (1894-1966) de paradoxale benaming Without Title meegaf, tussen haakjes gevolgd door: Horses and Rattlesnake uit 1946.

Het doek geeft een impressie van een weide vol voorjaarsdronken, kleurrijke voorgangers van my little pony, die ook doen denken aan de paardjes van Franz Marc. De compositie en het kleurgebruik zeggen bovendien iets over Lebduska’s  dagelijkse werkzaamheden als ontwerper van gebrandschilderde ramen.

Lawrence Lebduska, Without Title (Horses and Rattlesnake), 1946. Doek 72 x 88 cm.
Collection Carl and Marian Mullis

Amerika stond sinds de ‘ontdekking’ van dat continent in Europa letterlijk en figuurlijk te boek als een ‘primitief’ land. Onder het kopje ‘Amerikaanse mythologie’ wordt de zoektocht naar het authentieke karakter van de eigen nationale kunst aan de hand van de genoemde gatecrashers belicht. De meesten hebben een geheel eigen persoonlijk handschrift, maar de stijl van de veteraan en arbeider Victor Joseph Gatto (1893-1965), toont onmiskenbaar invloed van Henri Rousseau, al gaf Gatto -wellicht als afleidingsmanoeuvre- af op diens werk. Hij kritiseerde de wijze waarop Rousseau de neuzen van de leeuwen in zijn doek De Droom had geschilderd.

Federal Art Project van president Franklin Roosevelt.
Tijdens de grote depressie van de jaren ‘30 nam de publieke belangstelling voor de kunst van de naïeve realisten toe. Wellicht een beetje naïef, maar met de daarin geafficheerde idealen als democratische gelijkheid, zelf verworven succes en veerkracht kon, zo werd gedacht, de ellende van de depressie wel worden overwonnen. Zo kregen de autodidacten die naast een gewone baan ook nog energie hadden om verdienstelijk te schilderen een voorbeeldfunctie.  

Dankzij de Federal Art Project (Fap), onderdeel was van de werkverschaffing van President Roosevelt, kregen autodidacten kansen om van zich te laten horen en belangrijker nog: zich te laten zien. Van overheidswege werden tussen 1935-1943 materialen beschikbaar gesteld en kunstopdrachten verstrekt ter verfraaiing van openbare gebouwen. Anderen vonden werk in het kunstonderwijs.

Tot degenen die profiteerden van de FAP behoorde Josephine Joy (1869-1948). Als eerste vrouw kreeg zij een solotentoonstelling in het MoMA. Van haar hand ziet de bezoeker Nestelende watervogels uit 1935-1939.

Josephine Joy, Nestelende watervogels, 1935-1939. Doek 76 x 61 cm. Smithsonian American Art Museum, Washington DC.

De van oorsprong Mexicaanse Pedro Cervantez is vertegenwoordigd met een gouache uit 1934. De op hardboard weergegeven industriële impressie van een Opslagplaats in Texico uit 1934 roept associaties op met de schilderijen die Frida Kahlo in diezelfde tijd in Houston maakte.

Het werk van de ‘zondagsschilders’ verraadt in veel gevallen hun dagelijkse arbeid. Bij exposities werd hun beroep genoteerd: Anna Maria Robertson; boerin. John Kane: huisschilder. Hirshfield, die zich als kleermaker had opgewerkt, kreeg een upgrade: achter zijn naam las het publiek: textielfabrikant. Bij de circusklanten Thorvald Arnst Hoyer en Camille Bombois spreken de acrobatische toeren voor zich. Naar André Bauchants beroep hoef je bij het zien van het bloemrijke bijwerk evenmin te raden. In de mooie hardcover catalogus lees je meer over de levens van deze artistieke working class heroes!

Camille Bombois, Bij het reizende Circus, 1928. Doek 74 x 58 cm. Courtesy Galerie Dina Vierny, Parijs

Zoals uit het voorgaande blijkt bewoog de belangstelling voor ongeschoolde, naïeve realisten in de loop van een kleine eeuw mee op de golfbewegingen van de hoofdstroom van de kunstgeschiedenis. Inmiddels genieten de besproken autodidacten alom herwaardering. Ze waren aanwezig op de Biënnale van Venetië; te zien in tentoonstellingen als Outliners and American Vanguard Art in the National Gallery (2018) en Morris Hirshfield Rediscovered in the American Folk Art Museum (2022) en ook in het MOMA zijn ze met een eigen zaal terug van weggeweest.  
In het speciaal voor moderne realisten gestichte museum MORE moeten de selfmade kunstenaars zich, temidden van oude bekenden en geestverwanten, beslist thuis voelen!

Tot en met 25 juni ziet de bezoeker hoe zij in een veelheid van uitdrukkingswijzen, al dan niet in natuurlijke kleuren en zeker niet in het juiste perspectief, uitdrukking geven aan hun fantasievolle, humoristische waarneming van de werkelijkheid!

Bibliografie

M. Jooren e.a., Naïef realisten. Van Rousseau tot Grandma Moses. Museum More, 2023. Zwolle, 2023.

Link: Museum More, naïef realisme van Rousseau tot grandma Moses


Geverifieerd door MonsterInsights