Vive l’Impressionisme; Topstukken uit Nederlandse Collecties.Van Gogh Museum Amsterdam tot en met 26 januari

Claude Monet, Papaverveld, 1881, Museum Boijmans van Beuningen Rotterdam
Campagnebeeld tentoonstelling

Met de tentoonstelling Vive l’Impressionnisme memoreert het museum het feit dat de stroming 150 jaar geleden werd ‘uitgevonden’. Nou ja, uitgevonden… In 1872 gaf Claude Monet met enkele losse penseelstreken een ongebruikelijke impressie van Le Havre bij zonsopkomst. Tegenwoordig zijn de vlot gepenseelde laat negentiende-eeuwse modernisten populair, maar op een tentoonstelling in 1874 wist het publiek, dat gewend was aan schilderijen in academische stijl, niet wat het zag!

Een in de complementaire kleuren oranje en blauw schetsmatig opgezet werk, dat een groot beroep deed op het voorstellingsvermogen van de beschouwer. Het licht van de opkomende zon was met wat grove vegen in oranje aangeduid, terwijl het kabbelende water met enkele schetsmatige likken zwarte verf werd gesuggereerd. Water, land en lucht gaan haast onmerkbaar in elkaar over. Gevraagd naar de titel van het schilderij zou Claude Monet geantwoord hebben: noem het maar Impression soleil Levant. Kunstcriticus Louis Leroy omschreef de schilderijen van Monet en zijn geestverwanten daarna als het werk van de impressionisten. Dat was niet als compliment bedoeld, maar de naam van een nieuwe stroming was geboren. 

Claude Monet, Impression Soleil Levant, 1872, doek 50 x 65 cm. Musée Marmottan Monet, Parijs

Wegens de on-academische stijl werden de impressionisten geweigerd op de door de Académie des Beaux Arts georganiseerde Salon. Hier zag het publiek alleen portretten, landschappen en historiestukken die anatomisch correct en in het juiste perspectief waren geschilderd. De impressionisten lieten zich niet van de wijs brengen en organiseerden vanaf 1874 alternatieve exposities. Hier toonden Claude Monet, Berthe Morisot, Auguste Renoir, Paul Cézanne, Edgar Dégas en Alfred Sisley hun vernieuwende werk.

Landschappen, een veld met klaprozen, een vluchtige impressie van een winderige stranddag of zich badende vrouwen. Momentopnames die in snelle naast elkaar geplaatste toetsen van ongemengde verf op het doek zijn gebracht. Schilderijen die als voltooide kunstwerken werden getoond, maar er onvoltooid uitzagen.

Ontvangst in Nederland
Bij de huidige tentoonstelling is een informatieve catalogus gepubliceerd: 150 jaar Impressionisme: Het licht breekt door in Nederland. De subtitel doet denken aan hedendaagse politieke beloftes waar je een vraagteken bij kunt zetten, maar in artistiek opzicht brak het licht destijds wel degelijk door, al ging niet iedereen daarin mee.         

Tijdens Nederlandse les werd hij op de Middelbare school als een moderne auteur gepresenteerd, maar ook Marcellus Emantshad in 1876 veel moeite met de nieuwlichters. Wegens het ontbreken van perspectief, tekening en kennis van de anatomie zou het impressionisme in zijn ogen ‘…nimmer den naam van kunst kunnen verdienen’…

Emants was niet de enige die er zo over dacht. In een vertaald krantenartikel bestempelde de Franse criticus Henry Havard de impressionisten in 1875 als luie schilders die de kijker al het werk lieten doen.  Emants voorspelling is niet uitgekomen, maar zijn reactie geeft aan hoe de nieuwe stroming zelfs door de culturele elite werd ervaren. Om de impact die de impressionisten veroorzaakten aanschouwelijk te maken vangt de tentoonstelling aan met schilderijen die rond de eeuwwisseling in ons land ontstonden. Onder invloed van het opkomende nationalisme nam in die jaren de belangstelling voor kunst van eigen bodem toe. Nederlandse verzamelaars hadden vooral oog voor werk van de Haagse School.

De heersende smaak werd bepaald door oer-Hollandse landschappen en zeegezichten in een palet van harmonieuze tinten. Werk dat qua thematiek al wel afweek van de destijds favoriete academische Bijbelse en mythologische onderwerpen met niet zelden een moralistische ondertoon. De impressionisten brachten het moderne leven in beeld, zonder bijbetekenis: l’Art pour l’Art !

Edouard Manet, Portret van Berthe Morisot, litho, 35 x 41 cm. Van Gogh Museum, Amsterdam

Na eerdere scepsis brak het licht van de impressionisten ook in Nederland door. Als trait-d’union tussen Parijs en Nederland speelde kunsthandelaar Theo van Gogh een belangrijke rol. Door zijn toedoen waren sinds 1885-1896 op de jaarlijkse tentoonstelling van de Nederlandse Etsclub impressionistische prenten te zien, zoals Edouard Manets Portret van Berthe Morisot, dat nu in het Van Gogh museum getoond wordt.  
De eerste impressionisten in ons land waren te zien bij Jos de Kuyper in Rotterdam. Deze kunstminnende slijter stichtte in 1883 de Rotterdamse Kunstclub, waar hij bruiklenen van de Parijse kunsthandelaar Paul Durand Ruel tentoonstelde. Tussen de gearriveerde schilders van Barbizon was ook werk te zien van Claude Monet en Pierre- Auguste Renoir.                                    

Medardo Rosso, Vrouw met sluier, 1895k (gietsel 1919), was over gips, 72 x 60 x 30 cm. Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam

Andere koers
Met Vive l’Impressionnisme doorbreekt het Van Gogh Museum de tendens om mega exposities met bruiklenen uit alle windstreken te houden. Deze tentoonstelling is ingericht met werken uit 15 Nederlandse collecties. De bezoeker ziet minder bekende, maar ook iconische doeken als Monets Papaverveld uit 1881 en Pissarro’s Regenboog à Pontoise uit 1877. Naast schilderijen wordt keramiek, teken- en prentkunst getoond. Bij de term impressionisme wordt vooral aan tweedimensionaal werk gedacht, maar ze is ook van toepassing op beeldhouwkunst. Behalve realistisch ogende beelden van Auguste Rodin en Edgar Dégas worden sculpturen van Medardo Rosso getoond, die het impressionisme getuige zijn schetsmatig vormgegeven Vrouw met sluier, letterlijk in de vingers had. Deze expositie gaat niet alleen over kijken. De historische context en de herkomstgeschiedenis van de werken komen eveneens aan bod.

Na een aarzelende start won het impressionisme steeds meer terrein in ons land. Het enthousiasme van Theo van Gogh, zijn zwager Andries Bonger en Jos de Kuyper vond navolging. Ook Daniel George van Beuningen, die het later naar hem genoemde Rotterdamse museum niet alleen in materieel- maar ook in financieel opzicht steunde en museumdirecteur Dirk Hannema kochten impressionisten. Getuige een in 1928 opgediste anekdote ‘vochten’ ze zelfs om Monets Hut van de Visser. Jaren nadat hij als winnaar uit de strijd was gekomen memoreerde Dirk Hannema de teleurstelling van zijn mededinger: …’ik zie nog het gezicht van Van Beuningen:’Is het je toch gelukt!’… Ik hoopte steeds dat het mislukken zou, dan had ik het gekocht. Het is zo’n prachtig schilderij!’…

Claude Monet, hut van de visser, 1882 Museum Boijmans van Beuningen Rotterdam

De stichter van het museum op de Hoge Veluwe, Helene Kröller-Müller die het werk van de impressionisten eigenlijk ‘te luchtig en te vluchtig’ vond, ging ook overstag. Ze kocht Caillebottes Landschap met hooimijten en de Schildersboot van Monet; één van de meest beroemde impressionistische werken.  

Mijn veronderstelling dat deze verstilde impressie van hooimijten op een heiige zomerdag naar voorbeeld van Claude Monet tot stand was gekomen bleek een misvatting. Monet bracht hele series van dit onderwerp op het doek, weergegeven onder steeds andere weersomstandigheden, maar tot mijn verbazing ontstond Caillebotte’s pastel vijftien jaar vóórdat Monet dit thema ter hand nam.

Toen het impressioniste eenmaal was doorgebroken nam de waardering voor de stroming een hoge vlucht. Tot de huidige dag worden Franse Impressionisten door Nederlandse verzamelaars gekocht. Ze moeten wel snel en financieel daadkrachtig zijn, want op het wereldtoneel verschuiven niet alleen economische- maar ook artistieke panelen. Caillebotte’s Vlakte van Gennevilliers (1883) belandde onlangs in de Hollandse collectie Sitskoorn. 

Paul Cezanne, Monte Sainte Victoire, ca. 1888, olieverf op doek 72 x 83 cm. Stedelijk Museum Amsterdam.

Tussen de verzamelaars van het eerste uur neemt de jurist Cornelis Hoogendijk een bijzondere plaats in. Met vooruitziende blik kocht hij in de negentiger jaren 34 schilderijen van Paul Cézanne. De kunstenaar die met zijn in vereenvoudigde geometrische vormen weergegeven impressies van Monte Sainte Victoire en stillevens met appels een brug sloeg tussen het impressionisme en het kubisme.

Lang heeft Hoogendijk niet van zijn schilderijen kunnen genieten. Wegens psychotische verschijnselen werd hij opgenomen. Zijn familie gaf de werken in 1906 in bruikleen aan het Rijks, maar toen de erven beseften wat de schilderijen waard waren geworden, haalden ze deze terug. De veiling van de doeken die Cornelis voor een appel en een ei, gekocht had legde hen geen windeieren. Een aantal daarvan belandde in de collectie van de Amerikaanse verzamelaar Albert C. Barnes die ze onderbracht in het Philadelphia Museum. Aan het einde van de expositie zien we een van deze uit Nederland vertrokken werken in een video installatie met de weemoedige titel: Boulevard of broken dreams.  

Paul Cézanne, Stilleven met Flessen en Perziken, ca. 1890. Stedelijk Museum.

Dit werk doet denken aan een van Cézannes eenvoudige stillevens met appels. In antwoord op de vraag waaròm hij zoiets simpels schilderde antwoordde Cézanne:

                           ‘Je veux étonner Paris avec une pomme!

Ik dacht altijd dat de stillevens met appels op een wankel tafelblad een vinding van Cézanne was, maar in de tentoonstelling verbaasde Caillebotte mij een tweede keer. Van zijn hand wordt een zeven jaar eerder geschilderd stilleven getoond met mooi in kleur en textuur getroffen perziken op een bord dat elk moment van het schuine, met opzet perspectivisch verkeerd geschilderde tafelblad kan schuiven.

Gustave Caillebotte, Bord met perziken, ca 1882 olieverf op doek 38 x 46 cm. Van Gogh Museum, Amsterdam

Cézannes profetische woorden werden 8 jaar geleden in een andere context nogmaals bewaarheid. In 2016 werd Cézannes Stilleven met appels bij Sotheby’s voor bijna 32 miljoen euro verkocht.  

Het werk van Cézanne valt op door vereenvoudigde vormen en verrassende gezichtspunten. Dat laatste geldt ook voor Edgar Dégas afbeeldingen van vrouwen tijdens hun toilet. Daarvan is de pastel van een op de rug geziene vrouw die zich afsponst een mooi voorbeeld. Zoals bij een snel genomen foto vallen haar kapsel en de tobbe waarin ze staat buiten beeld. Een bewuste compositorische keuze. Dégas modelleerde haar lichaam met streepjes en arceringen in de complementaire kleuren oranje-versus-blauw.

Edgar Degas, Badende vrouw, ca. 1887. Pastel op papier op karton 73 x 57 cm. Van Gogh Museum.

Niet alleen in zijn tijd, maar ook nu nog oogsten Dégas naakttekeningen kritiek. Daar conservatoren van het Van Gogh Museum in Dégas techniek een inspiratiebron van Vincent van Gogh herkenden werd deze tekening aangekocht. Dit zorgde in 2020 voor consternatie. Niet wegens het schandelijke bloot; de kritiek ging over de vraag of er in musea al niet genoeg blote vrouwenbillen te zien waren.

Met soortgelijke kritiek waren de zogeheten Guerrilla Girls in de jaren ’80 van de vorige eeuw hun offensief tegen seksisme en racisme in de kunstwereld begonnen. Terwijl in het MOMA in New York talloze vrouwelijke naakten hingen, was slechts 1% van de getoonde kunstenaars vrouw. De acties van deze strijdlustige vrouwen hebben intussen enig effect gesorteerd. Hoewel nog ondervertegenwoordigd zijn in de huidige tentoonstelling vier vrouwelijke kunstenaars aanwezig: Mary Cassatt, Berthe Morisot en de minder bekende Eva Gonzales en Marie Braquemond.

Na haar leertijd bij de academie-schilder Jean-Leon Gérome (1824-1904) exposeerde de succesvolle Amerikaanse Mary Cassatt vanaf 1886 al op de Salon. De ontmoeting met Edgar Dégas betekende echter een keerpunt in haar leven. In 1874 deed Cassatt mee in de impressionisten tentoonstelling. In haar vanuit verrassende invalshoeken weergegeven composities is zijn invloed onmiskenbaar. Evenals haar collega-schilders raakte Cassatt in de ban van Japanse prenten. Ze had de Oosterse onderwerpen en stijl zo in de vingers dat haar prenten nauwelijks van authentiek Japans werk te onderscheiden zijn.

Mary Cassatt, De Brief, uit de prentenserie The Ten, 1890-1891. Droge naald, vernis mou en aquatint in kleur op papier, 42 x 32 cm. Van Gogh Museum.

Haar collega Berthe Morisot is prominent aanwezig in de tentoonstelling. Aangezien zij als vrouw niet toegelaten werd op de Academie oefende zij haar hand in het Louvre, waar ze grote meesters kopieerde. Al dat oefenen baarde kunst. Sinds 1864 werd ze toegelaten tot de Salon, waar ze aanvankelijk nog denigrerend werd omschreven als een huisschilderes. Haar talent bleef echter niet onopgemerkt. Edouard Manet, met wiens broer Eugène ze later zou trouwen, bood haar schilderlessen aan.

Tijdens haar leven was de jonggestorven Morisot zeer succesvol. Doordat haar werk in de familie was gebleven, raakte ze qua bekendheid aanvankelijk ver achter bij haar mannelijke collega’s. In 1896 organiseerde Paul Durand Ruel een grote postume overzichtstentoonstelling. Inmiddels is haar naam gevestigd. Onlangs kochten het Van Gogh en Museum Boijmans werken van haar hand aan.  

In een aquarel geeft ze een schetsmatig, atmosferische impressie van een uitstapje in de natuur, waarvoor haar zus en haar kinderen model stonden. Terwijl de moeder weg kijkt richt het grootste meisje haar blik op Berthe, die aan de overzijde van het meertje en-plein-air zit te schetsen.

In de tentoonstelling is ook werk van Eva Gonzalès te zien. Vanaf 1869 kreeg ook zij schilderles van Manet. Tegenwoordig geen bekende naam, maar in 1878 werd zij met pastels ‘van uitzonderlijke kwaliteit’ op de Salon opgemerkt door de prominente critici Emile Zola en Louis Leroy. In 1883 wijdde de prestigieuze Galerie George Petit een solotentoonstelling aan Gonzalès, die kort daarop in het kraambed overleed.

Van haar hand zie je een uiterst simpele aquarel van een Schaaltje met peterselie, getoond naast enkele eveneens eenvoudige stillevens van haar leermeester, waaronder een met een gietertje verlucht briefje aan collega-schilder Felix Bracquemond. Diens echtgenote Marie is de vierde vrouw in deze tentoonstelling.

Eva Gonzalès, Schaaltje met peterselie, 1878. Waterverf op papier, 12 x 18 cm. Coll. Kitty Valkier-Schreurs.

De sinds de late 19e eeuw in de vergetelheid geraakte Marie Braquemond is evenals Gonzalès sinds kort herontdekt. Kunstcriticus Gustave Geoffroy rekende haar samen met Berthe Morisot en Mary Cassatt tot grote drie van het impressionisme.

In 1879, 1880 en 1886 was haar werk te zien op de tentoonstelling van de impressionisten. In Amsterdam is zij vertegenwoordigd met een subtiel portret van haar zus Louise. In een reeks keramische borden, het Service de Fleurs et rubans uit 1879, geeft ze impressies van de wijze waarop welgestelde dames hun tijd doorkomen. Ze spelen een partijtje badminton, lezen van een boek, bezoeken het theater, gaan naar een concert of de dierentuin.

Marie Braquemond, portret van Louise 1877

In de grote benedenzaal staan sculpturen opgesteld van Auguste Rodin en Edgar Dégas. Getuige de gevoelige uitdrukking van de getormenteerde burgers van Calais en het beeld van de wanhopige Eva na de zondeval, hadden ook zij de impressionistische toets letterlijk in de vingers.

Zaalimpressie beelden op de tentoonstelling Vive L’impressionisme foto Marina Marijnen

Met zijn Burgers van Calais koos Rodin een heroïsch academisch onderwerp, dat door hem in een non-conformistisch eigentijds jasje werd gestoken. Deze sculpturen memoreren een belangrijk moment uit de geschiedenis van Calais. In 1347 offerden zes notabelen zich op om de belegering van de stad door de Engelse Koning Edouard III te beëindigen. Met gelaatsuitdrukkingen en handgebaren bracht Rodin hun emoties letterlijk en figuurlijk expressief in beeld.  

Edgar Degas, veertienjarig danseresje 1881-1882, gietsel 2022, brons en textiel, 98 x 49 x 50 cm. Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam

Behalve het overbekende in een inmiddels wat rafelige tutu gehuld balletdanseresje zie je hier ook kleine sculptuurtjes van Edgar Dégas. Danseressen in een soort zweefduik en baadsters die zich in allerlei bochten wringen om zich op moeilijke plekjes te wassen. En een vrouwtje dat zichzelf heel humoristisch klein probeert te maken om te passen in een bad dat meer weg heeft van een vogeldrinkschaal.

1 Edgar Degas, Vrouw die haar rug wast met een spons, 1911. Brons 40 x 28 x 18 cm. Museum de Fundatie, collectie Hannema-De Stuers, Fundatie Heino/Wijhe.
2 Edgar Degas, Het bad, ca. 1889 (gietsel na 1919). Brons 22 x 42 x 45 cm. Van Gogh Museum, bruikleen Stedelijk, Amsterdam

Tenslotte wordt in de tentoonstelling ook aandacht besteed aan geaquarelleerd en grafisch werk. In deze disciplines vonden kunstenaars een uitdaging om te spelen met licht en donker. Hier ontmoet de kijker een belangrijke voorloper van de impressionisten: Johan Barthold Jongkind. Met zijn vluchtige en plein-air geschetste impressies van landschappen, zee- en riviergezichten was hij een belangrijke inspiratiebron voor Claude Monet. Met hem en Eugène Boudin was Jongkind regelmatig aan de kade van de Seine te vinden. De beïnvloeding is geen door latere kunsthistorici opgetekende waarneming. Monet zei het zelf: 

             …C’est a lui (Jongkind) qu je doit l’éducation de mon oeil’

Johan Barthold Jongkind, Seinekade te Parijs, ca. 1878 zwart krijt, transparante en dekkende waterverf op papier, 331 x 47 cm. Museum Boijmans, Rotterdam.

Jongkind kon toveren met kleuren en licht dat wordt gereflecteerd op het water, dat hij onder een lage horizon weergaf onder een welhaast parelmoeren lucht. Ook hierin vond Monet een inspiratiebron in de Hollandse schilder. Monet had een palet van diamanten en edelstenen nodig om de schittering op het azuurblauwe water te vangen.     

Ludovic-Napoleon Lepics vier etsen van een Hollands winterlandschap met molens en schaatsers en Camille Pissarro’s verstilde aquattinten van een Bouwvallig huis beveel ik graag voor zelfstudie aan.

Sinds de doorbraak van de Franse impressionisten, die indertijd nog enigszins betaalbaar waren, zijn de prijzen torenhoog gestegen. Een doek met Hooibergen van Monet werd in 2019 voor bijna 100 miljoen euro afgehamerd. Impressionistische schilderijen belanden niet alleen aan de wanden van gelukkige kopers. Ze worden niet zelden als belegging gekocht, om na een incubatietijd in een Zwitserse kluis weer op de markt te brengen.

Het bedroevende feit dat Hollandse musea bij veilingen van impressionisten geen kans meer maken wordt met de flitsende virtuele installatie Galerij van gemiste kansen duidelijk gemaakt. In deze film van vormgever Nick Verstand (1984) passeert een aantal voor ons land verloren impressionisten de revue, zoals Renoirs van 1881 daterende Lunch van de Roeiers dat in de vorige eeuw in The Philips Collection in Washington belandde. 

Hoe dat voelt kan de bezoeker, staand in de schoenen van de museumdirecteur die op een veiling misgrijpt, zelf ervaren. De tentoonstelling loopt nog tot en met 26 januari.

Boek: Rosa de Carvalho e.a., 150 jaar impressionisme: het licht breekt door in Nederland, Van Gogh Museum, Amsterdam. 2024.

Link: Van Gogh Museum

Monet: Tuinen van verbeelding van 12 oktober tot 2 februari 2020 in Kunstmuseum Den Haag.

Claude Monet (1840-1926), Waterlelies, 1916-1919, olieverf op doek, 150 x 197 cm, Musée Marmottan.

Wie kent ze niet Monets betoverende impressies van waterlelies, de Nymphéas?

Indien niet van eigen waarneming dan wel van reproducties of met waterlelies bedrukte gordijnen en dekbedovertrekken.

Even googelen leert dat …het vrijwel onmogelijk [is] om uit het enorme oeuvre van Monet (1840-1926) een keuze te maken…Dat verklaart de selectie die tot 2 februari in het Haagse Kunstmuseum getoond wordt. Rond het doek met Blauwe regen uit de eigen collectie zijn veertig impressies met waterlelies en andere bloemen en planten uit de tuinen in Giverny te zien is. Monet schilderde deze werken tussen 1900-1926. Wegens de poëtische, bijna abstracte kwaliteit van dit late werk herkenden na-oorlogse abstract expressionisten als Jackson Pollock, Ellsworth Kelly, Sam Francis en colourfield painter Mark Rothko in de voorman van de impressionisten tevens een wegbereider van de abstracte kunst. Vorig jaar werden zij in het Musée de l’Orangerie in dialoog gepresenteerd met hun bewonderde voorganger maar in de huidige expositie schitteren zij door afwezigheid. Met hen hield Monets invloed op latere kunstenaars niet op. Bij pop-art kunstenaar Roy Liechtenstein kom ik een echo van Monets hooibergen uit 1961 tegen.

Ursula Palla aan het werk met spiegelende waterlelies bij het Kunstmuseum den Haag,
foto: Marina Marijnen

Wanneer ik voor de voorbezichtiging aankom bij het Haagse museum is een figuurtje met gele oliejas en muts bij de vijver in de weer met het plaatsen van grote drijvende metalen schijven in het water. Met haar installatie Floating Sky verwijst Ursula Palla naar de reflecties op het water, waardoor Monet zijn leven lang gefascineerd was. Kennelijk heeft deze kunstenares weet van hetgeen Monet naar eigen zeggen dagelijks bezighield:

…’Waar het om draait is het wateroppervlak dat voortdurend met de spiegelingen van de hemel mee verandert’…

Deze woorden worden in de tentoonstelling geïllustreerd met een schilderij van Monets schilderboot. Op een zijtak van de Seine bij Giverny werkte hij aan studies in licht- en kleurstemming die hij gedurende de cyclus van de dag vanuit zijn boot waarnam. Vroeg in de ochtend zijn de bomen en struiken nog in nevel gehuld, soms ook weergegeven in morgen- of avondrood, waarin de vormen oplossen en lucht- en waterpartijen naadloos in elkaar overgaan.

Claude Monet, Le bateau-atelier, De schilderboot, 1874, Kröller Müller Museum, Otterlo
Claude Monet, Arm van de Seine bij Giverny, 1897, Metropolitan Museum of Art, New York

De bezoeker betreedt de expositie onder een enorme installatie van blauwe hangende botanische vormen, ‘n eigentijdse ode aan Monets treurwilgen en blauwe regen door het Spaanse collectief Wanda Barcelona.

Wanda Barcelona, entree van de tentoonstelling met impressie van blauwe regen

Waterschilderijen
In Monets late schilderijen zijn de bloemen van de waterlelies en blauweregen aanvankelijk -zoals in een doek uit de Romeinse Galleria d’Arte Moderna- nog als zodanig herkenbaar, maar gaandeweg nemen ze steeds abstractere vormen aan.

Monets ontwikkeling naar deze onduidelijk gedefinieerde, vrijwel geabstraheerde vormen wordt meestal verklaard uit het feit dat zijn gezichtsvermogen hem in de steek liet. De samenstellers van de tentoonstelling menen echter dat Monet op het hoogtepunt van zijn carrièrre een nieuwe artistieke ontwikkeling doormaakte. De waarheid zal wel ergens in het midden liggen. Op radio 1 ving ik 19 oktober jl. een fragment op van een vraaggesprek met kunsthistorica Karin Haanappel. Zij beweerde dat Monets stiefdochter Blanche Hochedé hem tijdens zijn laatste jaren niet alleen in huis, maar ook bij het schilderen van zijn late schilderijen een handje hielp…

Vlak na voltooiing had Monet nog succes met de ‘paysages d’eau’, zoals hij deze noemde, maar na zijn dood raakten ze door de opkomst van avant-garde stromingen als het Cubisme in de vergetelheid. Na een tentoonstelling in het toenmalige Haags Gemeentemuseum kwamen de vergeten werken in 1952 weer in de belangstelling, maar niet iedereen was enthousiast. De late schilderijen werden soms smalend afgedaan als het werk van een halfblinde. De directeur van Museum Kröller Müller, Bram Hammacher bezag de late werken destijds als een tragische episode uit Monets oeuvre. In een interview in 1988 herinnert de Amerikaanse abstract expressionist Sam Francis zich de reacties die hij in 1953 tijdens zijn zoektocht naar Monets waterschilderijen in Giverny te horen kreeg: …..’Wat, Monet? Afschuwelijk!…Ze waren destijds voor een appel en een ei te koop.

Waardering
Ook tijdens zijn leven duurde het lang voor Monet met zijn on-academische alledaagse onderwerpen geschilderd in een vluchtige stijl kopers vond. In zijn jonge jaren had hij dan ook voortdurend financiële problemen.

Het publiek, gewend aan schilderijen met de door de academie gedicteerde historische, bijbelse en mythologische onderwerpen, was nog niet toe aan de vluchtige in heldere kleuren gepenseelde indrukken zonder intellectuele lading. Met landschappen die Boudin, Monet, Renoir, Sisley en anderen niet langer als decor, maar als zelfstandig genre schilderden, werden zij niet toegelaten tot de Salon. Deze door de staat georganiseerde kunsttentoonstellingen waren van groot belang voor de deelnemers die middels deze exposities kopers hoopten te interesseren. Om de impact van Monets vernieuwingen te begrijpen moeten kijken naar de historische context. Ànders dan destijds gebruikelijk gaf Monet slechts een impressie van de alledaagse werkelijkheid, geschilderd in een kleurrijk on-academisch palet. Ook de academische techniek van mooi in elkaar overgaande kleurnuances, zoals toegepast door de destijds in Parijs zeer gewaardeerde tijdgenoot Ary Scheffer, ontbreekt.

Ary Scheffer, De geesten van Paolo en Francesca verschijnen aan Dante en Virgilius, 1855. Dordrechts Museum.

Het duurde geruime tijd voor Monet succes kreeg met deze in een nieuwe schilderwijze uitgevoerde informele onderwerpen. In 1866 doet Monet met een enigszins traditioneler uitgevoerd werk, Camille in groene japon, toch een gooi naar de Salon en hij wordt toegelaten!  

Claude Monet, Camille 1866, Kunsthalle Bremen

Monets carrière in vogelvlucht.
De periode in Giverny staat in de tentoonstelling centraal, maar wat ging daaraan vooraf? Monet geboren in 1840 in de Parijse wijk Montmartre groeide op in Le Havre. Op school probeerde hij al tekenend zijn verveling te verdrijven. Met karikaturen van zijn leraren is het allemaal begonnen. Klassiek verhaal: zijn vader wilde liever dat hij ging studeren, maar als je wieg in Montmartre heeft gestaan…  

Monet, View at Rouelles, Le Havre, 1858, Private collection

In 1856 maakt hij kennis met Eugène Boudin die het landschap als een zelfstandig genre behandelde, zònder mythologisch of historisch onderwerp. Samen werkend in de openlucht ontstaan Monets eerste landschappelijke impressies, zoals het Gezicht vanuit Rouelle, dat hij in 1858 als 18-jarige schilderde. Boudin had Monets ogen geopend voor kleuren en vormen in de natuur en het weergeven van licht en wolken boven een lage horizon. In 1862 leert hij ook Johan Barthold Jongkind kennen, die zijn stads- en strandgezichten eveneens op onconventionele wijze met vluchtige toets neerzette. Deze impressionist-avant-la lettre werd bepalend voor Monets ontwikkeling. Over Jongkind zou hij later zeggen:  …’C’est a lui que je dois l’éducation de mon oeil’

Jongkind, Landschap met paarden (Het strand bij Sainte Adresse), 1865, privé collectie

Na regelmatig voor de Salon te zijn afgewezen besluiten Monet en zijn geestverwanten Renoir, Dégas, Cézanne, Sisley, Pisarro, Manet en Jongkind eigen tentoonstellingen te organiseren. Op 15 april 1874 was hun werk in het atelier van de fotograaf Nadar te zien. Monet bracht een spraakmakend doek in: een vlekkerig, atmosferisch havengezicht bij zonsopgang. Gevraagd naar de titel van het naamloze werk zou Monet geantwoord hebben: noem het maar Impression, Soleil Levant. Kunstcriticus Louis LeRoy beschreef de daar getoonde modernistische schilderijen vervolgens in smalende bewoordingen als werk van de ‘impressionisten’. De naam van een nieuwe stroming was geboren. Wegens de schetsmatige impressie oordeelden velen het werk als onvoltooid, maar kunstverzamelaar Ernest Hochedé, zag er wel wat in en kocht het doek. Met deze transactie nam niet alleen het leven van Monet, maar ook dat van de koper een onbedoelde wending. Als logé, artist in residence, op het landgoed van zijn maecenas knoopte Monet na verloop van tijd intieme banden aan met Hochedé’s echtgenote Alice…   Maar nu loop ik op de zaken vooruit.

Claude Monet, Impression Soleil Levant, 1872, Musee Marmottan Monet,Paris

Impression Soleil Levant is in onze ogen typisch voor Monet, maar ook hij deed inspiratie op bij anderen, al zou hij dat later ontkennen. Om in 1870 tijdens de Frans-Duitse oorlog buiten schot te blijven wijkt Monet met zijn vrouw Camille uit naar Londen. Daar moet hij werk gezien hebben van Joseph Mallord William Turner, die het thema van de opkomende- en ondergaande zon in de jaren ’30 van de 19e eeuw veelvuldig schilderde, zoals in The Scarlet Sunset (Tate Britain).

The Scarlet Sunset circa 1830-40 Joseph Mallord William Turner Accepted by the nation as part of the Turner Bequest 1856 , Tate Britain
Claude Monet, Dame met een parasol en een jongen – Camille Monet en haar zoon Jean -, 1875

Terug in Frankrijk wisselt Monet, om schuldeisers voor te blijven regelmatig van adres. Met Camille en zijn zoon Jean beleeft hij achtereenvolgens in Vétheuil en Argenteuil gelukkige jaren, waarvan de kleurrijke impressie van Camille in Vrouw met parasol, getuigt. Het geluk is echter van korte duur. Op 5 september 1879 overlijdt Camille, nog maar 33 jaar oud. Haar doodsbed resulteerde in Monets meest aangrijpende impressionistische schilderij.

Alice
Na het faillissement van Monets maecenas was de familie Hochedé enige jaren tevoren bij de Monets ingetrokken. Ernest vertrok, maar Alice en haar 6 kinderen bleven. Haar dochters fungeerden meermaals als model voor vluchtig geschilderde impressies, zoals in een doek uit Musée d’Orsay In de Roeiboot (1887), dat in de expositie te zien is. Niet alleen interessant als onderwerp; die rustige, relaxed vissende meisjes, maar meer nog wegens de manier waarop Monet niet alleen de weerspiegeling van de oevervegetatie op het wateroppervlak heeft weergegeven, maar, goed kijken, tevens een indruk geeft van hetgeen zich aan plantenstengels en algen onder dat oppervlak bevindt.

Claude Monet (1840-1926), En Norvégienne / La Barque á Giverny, ca. 1887, olieverf op doek, 97,5 x 130,5 cm, Musée d’Orsay

Dankzij kunsthandelaar Paul Durand- Ruel begin het financiële tij voor Monet in de jaren ’80 te keren. Met tentoonstellingen in Parijs, Londen en uiteindelijk zelfs New York worden kopers gevonden, zoals Mr. M.A. Ryerson. Hij koopt in 1893 maar liefst 7 schilderijen, waaronder een doek met hooibergen in de sneeuw. Geleidelijk aan verandert Monet van een arme sloeber in een welgesteld man.

Rond 1900 is hij arrivé; de trotse eigenaar van een riant buitenhuis in Giverny met een regiment bedienden. De door hemzelf ontworpen tuinen worden bijgehouden door 6 tuinlieden. Voor een rit naar de kust of Parijs staat hem een heel wagenpark ter beschikking. In Ross King’s biografie over de schilder tref ik een foto van Monet aan, zittend in zijn Panhard et Levassor, waarmee hij volgens het bijschrift voortdurend snelheidsrecords trachtte te breken. Dat deze gezapige, bebaarde grijsaard een snelheidsduivel was is nauwelijks voorstelbaar, maar het bewijs daarvoor, een boete voor te hard rijden, is zwart op wit bewaard.

Monet voor zijn vijver en brug in de zomer, Giverny

Alice, met wie hij inmiddels in de echt is verbonden, noemt hem spottend de ‘markies’. In het dorp is de arrogante Monet echter niet geliefd. Tot ergernis van de wasvrouwen laat hij de loop van de rivier de Ru verleggen om zijn waterlelievijver van fris stromend water te voorzien.

De boer wiens hooibergen hij in serie schildert dreigt deze af te breken als Monet hem er niet wat voor betaalt! Dit voorjaar werd er één bij Sotheby’s in New York voor een recordbedrag verkocht: ruim 110 miljoen dollar; omgerekend bijna 99 miljoen euro!

Monet, Hooibergen met sneeuw, 1891, National Gallery of Schotland, Edinburgh

Monet legde deze hooibergen op verschillende momenten van de dag en onder steeds wisselende weersomstandigheden vast. In de expositie ziet de bezoeker een versie met sneeuw uit de Schotse National Gallery. 

De nazaten van de destijds knorrige inwoners van Giverny zijn inmiddels wel blij met Monets erfenis. Sinds de openstelling in 1986 bezoeken jaarlijks duizenden toeristen Monets huis en tuinen aan de Rue Monet (…), waar de watertuin met Japanse brug favoriet is. In de tentoonstelling wordt dit niet duidelijk, maar deze is onmiskenbaar gecomponeerd naar in omloop zijnde vroege foto’s van Japanse tuinen zoals de albuminedruk van Kusakabe Kimbei en prenten van Utagawa Hiroshige, die tijdens het fin de siècle in artistieke kringen erg geliefd waren.

Kusakabe Kimbei, Bloeiende blauwe regen Kameido, ca.1900. Handgekleurde albuminedruk 20 x 26 Rijksmuseum Amsterdam.

Blauwe regen
Vóór aanvang van de tentoonstelling werd het doek Blauwe regen letterlijk en figuurlijk doorgelicht en gerestaureerd. Microscopisch onderzoek maakte niet alleen oude vernislagen en lelijke retouches zichtbaar, maar ook beschadigingen. Deze bleken veroorzaakt door glas- en metaalsplinters van het tijdens WOII ingestorte glazen dak van Monets verlaten atelier. Bij nauwkeurige observatie van een röntgenopname kreeg restaurator Ruth Hoppe de verrassing van haar leven: onder de blauwe regen was een compositie zichtbaar met waterlelies! Blijkbaar had Monet geen lege doeken voorhanden toen hij plotseling zin kreeg om na de honderden impressies van waterlelies onder de Japanse brug, nu eens de blauwe regen te schilderen die in een pergola boven de brug groeide.

Niet alleen het onderwerp veranderde maar ook het perspectief. Immers bij het kijken naar waterlelies op een wateroppervlak wordt de blik neerwaarts gericht; bij blauwe regen juist omhoog, zoals in de catalogus en een publieksboekje met het verslag van het onderzoek wordt verduidelijkt. De vondst is van groot belang. Gezien het experimentele karakter meent conservator Frouke van Dijke dat het Haagse doek wel eens het eerste kan zijn in de reeks van de slechts zeven bekende doeken met blauwe regen.

Claude Monet [1840-1926], Blauweregen, 1917-1920, olieverf op doek, 150,5 x 200,5 cm, Kunstmuseum Den Haag.

Waterlelies zijn in de natuur omgeven door water dat blauw, maar door de reflectie van planten aan de waterkant, ook groen overkomt. De weerspiegeling van treurwilgen, irissen en grassen is (voor een geoefend oog) in de onderliggende compositie zichtbaar. Voorstudies van deze planten zijn eveneens in de expositie te zien. Het onderzoek bracht eveneens aan het licht dat Monets late schilderijen uit veel verflagen zijn samengesteld. Hij had vaak meerdere doeken tegelijk onder handen, waarvan hij alvorens verder te werken soms hele stukken afschraapte. Nu eens mengde Monet zijn pigmenten met veel- dan weer met weinig olie, waardoor de bloemen respectievelijk glanzend of mat uit de verf komen. Soms bracht hij de verf nat-in-nat aan, soms ook nat-op-droog, waardoor de pigmenten zich respectievelijk met de eerder aangebrachte nog natte laag vermengden of in het tweede geval, juist niet. Door de verf beurtelings pasteus en dun aan te brengen ontstond bovendien de illusie van diepte in de op het platte vlak geschilderde bloemenzee.

Grande Decorations
Alle in de expositie getoonde waterlelie- en blauweregen doeken maken deel uit van het experimentele scheppingsproces op weg naar de Grandes Decorations, acht monumentale doeken bedoeld voor een eigen Monet museum. Tot zijn teleurstelling is dat speciaal voor hem gebouwde museum er nooit gekomen. In de Orangerie van het Tuilleriënpaleis, waar voorheen sportwedstrijden en hondenshows werden gehouden, vonden ze in 1927, een jaar na Monets dood, een plek. Voor de bekroning met een fries van blauwe regen was helaas geen plaats. 

In deze ovale zaal zijn de bezoekers omringd door deze enorme werken, waarin traditionele compositorische elementen als een horizon of duidelijke contouren ontbreken. In sommige gevallen is het zelfs moeilijk te zeggen wat de boven- of onderkant is. Amerikaanse kunstcritici spraken destijds van ‘upside-down paintings’ en inderdaad, rond 1909 begint Monet zijn doeken soms 90o te draaien.

Claude Monet, Morning, Setting Sun, Clouds, Grandes Decorations,
Musee de l’Orangerie, Paris

Monet schilderde de Grandes Décorations ter nagedachtenis van de slachtoffers van de Grande Guerre en de geliefden die hem kortelings waren ontvallen: Alice overleed in 1911 en Jean in 1914. De reeks is bedoeld om de beschouwer emotioneel aan te spreken. Jaren later stelde Mark Rothko zich met zijn colourfield paintings eenzelfde doel. Wie dit wil ervaren kan t/m 5 januari in het Stedelijk Museum Schiedam terecht bij de mini tentoonstelling Rothko en ik.

Inspiratiebron voor na-oorlogse kunstenaars

In 1952 bezoekt Ellsworth Kelly (1923-2015) Giverny. Hij was onder de indruk van de vergeten doeken met waterlelies en treurwilgen die hij in Monets verlaten atelier aantrof. De volgende dag schilderde hij, geïnspireerd op Monets Le Saule Pleureur (1920-1922) zijn Tableau Vert als hommage aan Monet. Het werk bevindt zich in The Art Institute in Chicago.

Elsworth Kelly, Water lelie 1968, Kröller Müller Museum, Otterlo,

Uit dat museum is een inkttekening van Kelly’s hand te zien. Anders dan de titel Water Lily suggereert, is het geen impressie van een waterlelie maar een sierlijke minimaal aangeduide plantenstengel met een pompeblad.  

Ook Jackson Pollock, Jean-Paul Riopelle, Sam Francis, Philip Guston en Roy Liechtenstein putten in de jaren ’50 en ’60 van de vorige eeuw inspiratie uit de late werken van Monet, in wie zij een voorloper van de abstracte kunst zagen. Ook bij een eigentijds doek met pioenrozen en ranonkels van Marc Mulders lijkt Monet niet ver weg. Wanneer ik ter toetsing van deze vinding Mulders website raadpleeg kom ik de verwachte naam van Claude Monet in het rijtje van bewonderde voorgangers niet tegen. Wèl die van Jackson Pollock; ook goed!

Jackson Pollock, Gothic 1944, Museum of Modern Art New York

Diens naam viel ook in het voornoemde vraaggesprek met Karin Haanappel, die de veronderstelling dat Pollock inspiratie vond in het late werk van Monet maar onzin vindt. De Amerikaan was in 1956 al dood. Mij overtuigde Haanappel niet. Veel Amerikanen reisden in de na-oorlogse jaren weliswaar naar Parijs en Giverny, maar door de aankoop van Monets werk door diverse Amerikaanse kunstliefhebbers was diens werk ook in de VS te zien. Pollocks doek Gothic, dat in de Parijse expositie vorig jaar een paar vormde met één van Monets Treurwilgen, dateert van 1944, toen Pollock nog springlevend was.

Monet is meer dan de voorman van het impressionisme, de stroming waarmee hij sinds de jaren ’80 tot de huidige dag de harten van het publiek weet te veroveren. Het is niet moeilijk om in Monets late, bijna abstracte impressies een inspiratiebron voor na-oorlogse kunstenaars te herkennen.

Monet, de tuin in Giverny, 1922 – 1924, Musée Marmottan Parijs

Literatuur:

R. King, Mad Enchantment: Monet and the Painting of the Water Lilies, Londen, 2016                                                                                               M. Haveman e.a., Een Nederlander in Frankrijk: Jongkind etc. Kunstschrift nr. 5, 2017.                                                                      C. Debray e.a., Nymphéas: l’Abstraction américaine et le dernier Monet, l’ Orangerie, Parijs, 2018
B. Tempel e.a., Monet: Tuinen van Verbeelding, Kunstmuseum Den Haag, 2019.
S.Bekker e.a., De Blauwe Regen ontward, Kunstmuseum Den Haag, 2019.

Virtueel bezoek Orangerie Parijs Link: https://www.musee-orangerie.fr/fr/article/visite-virtuelle-des-nympheas

Link: Kunstmuseum Den Haag, Monet, Tuinen van verbeelding

Nederlanders in Parijs, 1789-1914. Van Gogh museum, Amsterdam, tot en met 7 januari 2018.

 

Kees van Dongen, De Blauwe Japon, 1911, Van Gogh Museum Amsterdam

Van Barbizon, eerder op deze site besproken, reizen we naar Parijs, het centrum van de toenmalige kunstwereld. De stad met befaamde kunstopleidingen en tentoonstellingen was een artistieke kraamkamer en oefende aantrekkingskracht uit op kunstenaars uit alle windstreken. Voorheen was de reis per diligence een hele onderneming, maar sinds 1847 werd de gang naar la ville lumière dankzij het spoor tot een dagreis teruggebracht. In de lange periode die de Parijse tak van de dubbeltentoonstelling beslaat is op artistiek gebied veel gebeurd. Te veel om deze thematisch-chronologisch in te delen, licht conservator en samenstelster van de expositie Mayken Jonkman tijdens een interview bij Opium op 4 toe. Daartoe werden acht kunstenaars als uitgangspunt gekozen. Aan de hand van hun werk, getoond in samenhang met hun Franse kunstbroeders, worden de belangrijke thema’s van die jaren behandeld.

Gerard van Spaendonck, Bloemen in een albasten vaas en vruchten op een marmeren blad, 1781, Het Noordbrabants Museum, Den Bosch

Zo wordt bij Gerard van Spaendonck (1746-1822) de eerste Nederlander die destijds naar Parijs trok en medeoprichter was van het Institut de France, de kunstopleiding behandeld. Kunstenaars konden uit verschillende academies kiezen, maar de belangrijkste was de École des Beaux Arts. Hier moest je zijn voor de nieuwste artistieke ontwikkelingen. In zijn atelier in de Jardin des Plantes leerde Van Spaendonck, die het tot hofschilder van koning Lodewijk XVI had gebracht, zijn Franse leerlingen het schilderen van bloemstillevens in de stijl van de Hollandse Gouden Eeuw. Zijn meest succesvolle leerlingen waren Bessa, Redouté en Van Dael. Behalve op de academies leerden schilders ook veel door hun ogen op de Salons en in de stad de kost te geven. Maar de tentoonstelling laat zien ook dat deze Franse invloed op Nederlandse kunstenaars geen eenrichtingsverkeer was, verschillende Nederlanders drukten, zoals we zullen ontdekken, hun stempel op de Franse kunst.

Ary Scheffer, Francesca da Rimini en Paolo Malatesta aanschouwd door Dante en Vergilius, 1854, Kunsthalle Hamburg

Ook Ary Scheffer (1795-1858) belandde al vroeg in Parijs. Zijn moeder had een vooruitziende blik toen zij zich met haar zoons in Parijs vestigde. Ary werd beroemd en verkeerde in de hoogste kringen. Bij zijn werk krijgt de bezoeker informatie over de Salon en alternatieve tentoonstellingen. Wanneer aankomend kunstenaars als Rousseau en Huet in 1836 door de jury van de Salon geweigerd worden, biedt Ary hen expositieruimte aan in zijn atelier. Hier vonden Franz Liszt en Frederic Chopin eveneens een podium en Charles Dickens las bij Ary Scheffer voor uit eigen werk. Met zijn vroeg-romantische maar nog wel in academische toets geschilderd werk, zet Scheffer zich, evenals Ingres en Delacroix, af tegen het traditionele classicisme. Scheffers, thans veelal als sentimenteel beoordeelde werk, genoot in de vroege 18e eeuw veel waardering. Dat geldt ook voor zijn ‘society’ portretten; een richting waarmee Kees van Dongen in de 19e eeuw eveneens succesvol zou worden.

Jacob Maris, De schilder Frederick Hendrik Kaemmerer aan het werk in Oosterbeek ca. 1863, Dordrechts Museum, Dordrecht

In de presentatie van Frederik Hendrik Kaemmerer (1839-1902) wordt de bezoeker geïnformeerd over de Kunsthandel in die dagen. Hij wordt als schoolvoorbeeld gepresenteerd van dè Salonkunstenaar. Deze thans minder bekende Nederlander was destijds een van de best verkopende kunstenaars in Parijs. Hij inspireerde tal van landgenoten tot het schilderen van mondaine scènes. In het portret dat Jacob Maris rond  1863 van hem schilderde zien we hem heel geestig zittend op een boomstam aan het werk in de bossen van Oosterbeek.

Coen Metselaar, Het atelier van de kunstenaar Frederik Hendrik Kaemmerer aan de Boulevard Vaugirard 126 bis 1877-1878, prive collectie Oss

Coen Metzelaar portretteerde hem rond 1878 in zijn Parijse atelier, te midden van rekwisieten bezig aan een impressionistisch werkje, waarin we de stijl van Isaäc Israëls latere vlot gepenseelde impressies van soortgelijke (op een ezel rijdende) figuurtjes herkennen.

Bij Jongkind (1819-1891) komen –heel toepasselijk- de Parijse café’s als ontmoetingsplaats en inspiratiebron in beeld. Jongkind hield van de Franse levensstijl: het savoire vivre. Het genieten van een goed glas wijn ontbrak daarbij niet; een gewoonte die hem uiteindelijk op zou breken. Anders dan vaak gedacht wordt leerde Jongkind de impressionistische toets niet van Claude Monet; het was nèt andersom. Gezamenlijk schilderend aan de Seine deed Jongkind dit kunstje niet alleen voor aan Monet, maar ook Boudin en Sisley namen Jongkinds toets over! Voor wie hieraan twijfelt citeer ik Monets eigen woorden: …’c’est à lui que je dois l’éducation definitive de mon oeil’.. (van hem –Jongkind- leerde ik goed te kijken).

Johan Barthold Jongkind, Rue des Franc-Bourgeois St. Marcel, 1868, Gemeentemuseum Den Haag

Claude Monet, Vétheuil 1879, Triton Foundation

Deze vroege Nederlanders in Parijs, hebben een plek gekregen op de benedenverdieping van het museum. In Jongkinds vluchtige impressie van de Rue des Franc-Bourgeiois St. Marcel uit 1868 is de vlotte, los gepenseelde toets die het handelsmerk van de impressionisten zou worden, goed te herkennen.

In de  bovenzaal ontmoet de bezoeker Vincent Van Gogh, George Hendrik Breitner, Kees van Dongen en Mondriaan.

Ter illustratie van de vraag wat leerden kunstenaars in Parijs van elkaar worden de Nederlanders in samenhang getoond met de Fransen. Van Gogh (1853-1890) probeerde in Parijs de verschillende stijlen van Monet, Pisarro en Signac uit. Een dialoog verduidelijkt hoe Breitner schatplichtig was aan Degas.

George Hendrik Breitner (1827-1923), door Jonkman gekenschetst als een verlegen man, was maar korte tijd in Parijs, maar hij absorbeerde en verwerkte de invloeden die hij daar opdeed op een bijzondere manier. Deze leerschool wordt mooi geïllustreerd met twee schetsen van danseressen; één van Degas en één van Breitner.

Edgar Degas, Ontbijten na het baden ca. 1894, Houtskool en pastel op papier,
Bruikleen Triton Foundation

George Hendrik Breitner, Het model zoekt haar kleren bijeen, 1888, privécollectie, Den Haag

 

 

 

 

 

 

 

 

De vernieuwende manier waarop Breitner het vrouwelijk naakt in beeld brengt is zonder Degas ondenkbaar. Zij hebben elkaar niet ontmoet, maar Breitner zag zijn werk en trok er lering uit. In de tentoonstelling Rumoer in de stad werd deze invloed ook al getoond (zie elders op deze site). Op zijn beurt gaf Breitner dit weer door aan Isaäc Israëls en Willem de Zwart.
Even terug naar de hyper-sensitieve Van Gogh, die het in Parijs bij zijn broer Theo, iets langer uithield dan Breitner. Over Vincents zielenroerselen in die periode is weinig bekend, want de broers schreven elkaar toen geen brieven. Zijn schilderijen spreken echter voor zich. Geen kunstenaar heeft in slechts een half jaar zo’n grote ontwikkeling doorgemaakt. Dit wordt prachtig geïllustreerd aan de hand van twee schilderijen met Uitzicht uit mijn atelier. Het eerste, direct na aankomst gemaakt is nog gehuld in zilverachtig licht, het tweede vertoont het goudkleurige licht dat kenmerkend is voor Parijs, aldus Jonkman. Daarbij gaat van Gogh, geïnspireerd door Seurat en Signac, over op het gebruik van ongemengde kleuren, die hij in talrijke toetsjes naast elkaar opbrengt.

Vincent van Gogh ,Gezicht vanuit Theo’s appartement, 1887,Van Gogh Museum, Amsterdam

Claude Monet, Vétheuil 1879, Triton Foundation

 

 

 

 

 

 

 Zijn donkere palet klaarde in la ville lumière aanzienlijk op, maar zijn gemoed werd door de vele grootstedelijke prikkels steeds somberder en onrustiger. Februari 1888 vertrekt Van Gogh naar Arles waar in korte tijd een groot aantal kleurrijke werken ontstaat. De rest is historie. In zijn eigen tijd vrijwel onopgemerkt, weet Van Gogh kunstenaars en filmproducenten tot de huidige dag te inspireren. Daarvan getuigen de Jackson Pollock-achtige schilderijen van de Chinese kunstenaar Zeng Fanzhi die nog tot en met 5 maart in het Van Gogh Museum te zien zijn en de recente animatiefilm Loving Vincent, van de Poolse cineaste Dorota Kobiela. Gemaakt als eerbetoon aan de geestelijk gekwelde  schilder van wie zij zelf, lijdend aan een depressie, veel is gaan houden. Vincents schilderijen zijn door een leger van kunstschilders geframed en komen in prachtige gemanipuleerde beelden langs. De opgeklopte verhaallijn (‘whodunnit’) dat Van Gogh vermoord is, moet de kijker voor lief nemen.
Terug naar de Nederlanders in Parijs, waar Kees van Dongen (1877-1968) niet kan ontbreken. Bij hem komen de thema’ssociaal engagement en sensuele vrouwen’ aan bod. Van Dongen voelt zich in Parijs als een vis in het water en verwerft in korte tijd een positie in de Parijse beau monde. In de Art Deco tentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum draait een film, waarin we Van Dongen zien in gezelschap van couturier Paul Poiret, de spil van de Haagse tentoonstelling. Boven diens bed hangt een versie van Van Dongens Inquiétude, met twee prachtig gestroomlijnde roodgloeiend aaneengesmede lichamen. (zie de Art Deco tentoonstelling,op deze site).

Kees van Dongen was een non-conformist; hij begon zijn carrière zelfs als anarchist. Hij wilde geen schilderijen voor de elite maken, maar alleen getekend werk dat voor iedereen bereikbaar was. Wanneer hij echter eenmaal van succes en geldelijk gewin geproefd heeft, laat hij deze instelling varen. Hij gaat schilderen… en hoe!

Zijn kleurrijke door kunstlicht beschenen scènes van het nachtelijke uitgaansleven, konden niet iedereen bekoren. De daarin figurerende arbeidersvrouwen, die slempend de nacht doorbrengen worden door een kunstcriticus wegens de oorlogskleuren op hun gezicht, afkeurend omschreven als ‘Apachemeiden’. Heren en vooral dames uit de upper-class vragen evenwel al snel om geportretteerd te worden. In prachtige kleuren, niet zelden sensueel, brengt hij hen in beeld. De sjieke Comtesse Anna de Noialles met een (goed kijken) ondeugend toetsje en Madame Jasmy, wier portret in de actuele Haagse Art Deco tentoonstelling als steunafbeelding fungeert bij de avondjaponnen van Paul Poiret. Deze dames van stand zette hij een tikkeltje ondeugend neer, maar met het meeste gemak maakte Van Dongen van een ondeugend bartypetje een dame door haar een mooie hoed op te zetten.

Kees van Dongen, Dame met zwarte hoed 1912

Kees van Dongen, Comtesse Anna de Noialles, 1931, Amsterdam Stedelijk Museum

 

 

 

 

 

 

 

 

In deze tentoonstelling vormt Piet Mondriaan het sluitstuk. Het aan zijn naam gekoppelde thema: Kubisme als katalysator: de behoedzame zoektocht naar het universele, geeft aan dat met zijn werk het laatste woord over moderne eigentijdse kunst nog niet is gezegd. Integendeel: Mondriaans figuratief begonnen werk vindt in Parijs een nieuw begin. Even aangeraakt door het kubisme verlaat hij de figuratie geleidelijk aan, op weg naar een nieuw begin; de weg naar volledige abstractie, maar dat is een ander verhaal, waarover ik onlangs onder de titel de Ontdekking van Mondriaan heb beschreven.

Kees van Dongen, Herinnering aan het Russische operaseizoen 1909, National Gallery of Canada, Ottowa

De in Parijs werkzame kunstenaars putten in die jaren ook inspiratie uit theater- en dansvoorstellingen, zoals ‘Cleopatra’ van de Ballets Russes, waarmee ik even terugkom op de genoemde uitzending van Opium. Uit dit ballet, dat als een ‘salade van nationale [Russische] componisten’ getoonzet werd, maakte Mayke Jonkman een toepasselijke muziek keuze: de wonderschone bijdrage van Modest Moessorski.

Tenslotte: zoals de Haagse tentoonstelling Rumoer in de Stad vooral de stedelijke bedrijvigheid in Nederland toonde, zo laat de huidige tentoonstelling zien hoe kunstenaars in Parijs de dynamiek van de Franse hoofdstad in al haar facetten in beeld brachten. De bezoeker ziet de fraai aangelegde boulevards van Haussmann, de kleurrijke parken, impressies van het pittoreske Montmartre en nieuwe uitgaansgelegenheden als de Moulin Rouge en de Moulin de la Galette. Met zo’n 120 eigen schilderijen en bruiklenen uit heel de wereld, biedt het Van Goghmuseum niet alleen een kleurrijk beeld van een voorbije wereld, maar tot en met 7 januari tevens een aanschouwelijk college in de ontwikkeling van de 19e eeuwse schilderkunst. Warm aanbevolen voor de kerstvakantie!

Bibliografie:

Jonkman e.a., Nederlanders in Parijs, tentoonstellingscatalogus Van Goghmuseum, Amsterdam, 2017.

Themanummer Kunstschrift, Een Nederlander in Frankrijk: Jongkind en de anderen, oktober/november 2017.

Link: Nederlanders in Parijs 1789-1914

 

Geverifieerd door MonsterInsights