Frisse Wind; Impressionisme van het Noorden. Tot 6 mei in Singer Laren.

Peder Severin Krøyer, Anna Ancher en Marie Krøyer op het strand van Skagen , 1893

Na de succesvolle tentoonstelling La Grande Bleu is het alweer feest in Singer Laren. Tijdens de goed bezochte opening van Frisse Wind gaf conservator Anne van Lienden een sprankelende inleiding over de hoofdrolspelers in de expositie, die in samenwerking met het Museum Kunst der Westküste en het Landesmuseum Hannover tot stand kwam.

Evenals hun Franse en Nederlandse kunstbroeders gaven de impressionisten van het Noorden de door hen waargenomen wereld met vlotte, kleurrijke penseelstreken weer. Vergelijkbaar met de toets van Claude Monet, Jan Hendrik Weissenbruch en Johan Barthold Jongkind, maar toch anders!

De benaming van de stroming waartoe de nu getoonde werken gerekend worden begon als scheldwoord. Zo’n 150 jaar geleden gooide een groep Franse kunstenaars het roer om. In plaats van landschappen en portretten in academische stijl brachten Claude Monet, Auguste Renoir, Berthe Morisot, Alfred Sisley, Camille Pissarro en anderen hun onderwerpen met snelle toets in beeld. Traditionele regels ten aanzien van kleur en perspectief werden losgelaten. Het effect van licht speelde een grote rol in hun werk.  Toen zij niet werden toegelaten tot de officiële Salon organiseerden deze modernisten in 1874 een eigen tentoonstelling in de studio van de destijds bekende fotograaf Nadar. Kunstcriticus Louis Leroy vond hetgeen hij daar zag maar niets. Afgaande op een doek met een vage weergave van een zonsopgang door Claude Monet getiteld Impression Soleil Levant, bestempelde Leroy de exposanten als de impressionisten. En dat was niet als compliment bedoeld. De negatieve publiciteit had evenwel een aanzuigende werking. Zo’ n 3500 nieuwsgierige bezoekers hadden er 1 Franc voor over om deze vreemde schilderijen te mogen zien!
Buitenlandse kunstenaars waren wel oprecht geïnteresseerd in deze nieuwe stijl. Al in 1880 was werk van Franse impressionisten in de Hamburgse Kunsthalle te zien. Max Liebermann, Max Slevogt en Lovis Corinth, die de academische regels eveneens loslieten, waren enthousiast.

Het duurde nog even voor het publiek de creaties van deze nieuwlichters kon waarderen, maar in de late 19e en vooral 20e eeuw veroverden de impressionisten de kunstwereld. Niet alleen in Frankrijk en Nederland, maar ook in Denemarken en Duitsland. In de vroege 20e eeuw waren Franse impressionisten al in Duitse musea te zien. Ook de kunstverzameling van Keizer Wilhelm II telde in 1908 al werken van Cézanne, Toulouse-Lautrec, Dégas en Monet.

Alles in de wind
Bijzonder leuk is Max Liebermanns letterlijk en figuurlijk met vaart geschilderde impressie van een vrouw die op een winderige dag de was ophangt.

Max Liebermann (1847-1935) Was drogen – De bleek 1890, Olieverf op paneel 26,5 × 37,5 cm Museum Kunst der Westküste, langdurig bruikleen uit particulier bezit

In de met frisse kleuren geschilderde tentoonstellingszalen is te zien hoe deze Noorderlingen en hun Nederlandse collega’s zich lieten inspireren door thema’s als Licht, Land, Stad, Strand, Reizen en Winter.                                                                      

Behalve doeken van Johan Barthold Jongkind, Anton Mauve, George Hendrik Breitner en Jan Toorop ziet de bezoeker werk van Fritz Mackensen en de reeds genoemde Duitsers. Denemarken is vertegenwoordigd door Anna en Michael Ancher, Peder Severin Krøyer en Viggo Johansen. Elke nationaliteit heeft haar eigen klankkleur. Terwijl de Franse impressionisten vooral in lichte, zonnige tinten werkten, hanteerden de Nederlanders een meer gedempt, soms zelfs somber palet. Het werk van de Noorderlingen is licht van kleur en vaak voorzien van een zweempje blauw. De typische tint van de Deense hemel na zonsondergang en voor het vallen van de avond; het zogeheten blauwe uur.  

Het is goed te zien in het campagnebeeld van de tentoonstelling. Het portret van twee op de rug geziene vrouwen die, niet bezorgd om de zomen van hun japon, langs de vloedlijn wandelen. In 1893 portretteerde Peder Severin Krøyer zijn echtgenote Marie en haar vriendin de kunstenares Anna Ancher tijdens een verblijf op Skagen. Ze waren in deze stad op het noordelijke puntje van Jutland neergestreken om de lokale vissers te schilderen. Het blauw van de lucht en dat van het water, gaat welhaast vertigo veroorzakend in elkaar over. In de japonnen van de dames – welke tint hebben die eigenlijk? – tovert Krøyer met kleur!

Bijzonder is ook de combinatie van dat blauwe uur met de vuurgloed op de gezichten van de figuren in Laurits Tuxens Sint-Jansvuur op het strand dat hij in 1920 eveneens op Skagen schilderde.

Laurits Tuxen (1853-1927) Sint-Jansvuur op het strand van Skagen 1920 Olieverf op doek 110 × 88 cm Museum Kunst der Westküste

Licht en wat dat element doet met kleur is in in de eerste zaal op alle mogelijke manieren te zien. Door de in dialoog gepresenteerde werken laten de Duitse, Deense en Nederlandse meesters zich goed vergelijken. In een typisch Hollands Polderlandschap met molens van Jan Hendrik Weissenbruch raakt de zon de wolken, die in het water worden weerspiegeld, licht aan. Het is een mooi voorbeeld van de invloeden van de School van Barbizon en het Franse impressionisme die Nederland rond 1870 bereikten. Vanuit Parijs brachten Jozef Israëls en andere schilders van de Haagse School ze mee naar huis. In hun poging om een indruk of stemming op het doek te vangen waren zij vooral geboeid door wisselende atmosferische omstandigheden. Daarvan getuigt ook George Hendrik Breitners weergaloze impressie van het natte plaveisel van de Dam met de Nieuwe Kerk uit 1891.

Weissenbruch verwoordde het zo: …’Licht en lucht: dat is de kunst! Ik kan in mijn schilderijen, vooral in de luchten, nooit genoeg licht brengen’…    

Schetsmatige impressies
De stijl van de Nederlandse impressionisten werd geleidelijk aan steeds schetsmatiger. Interessant is het onderlinge contact tussen de Nederlandse, Franse, Duitse en Deense kunstenaars. Jozef Israëls introduceerde Max Liebermann bijvoorbeeld in Laren. En ook Jan Toorop speelt een verbindende rol. Uit de vaste collectie van het museum ziet de bezoeker verschillende doeken met paarden en het lieflijke meisje op klompen, dat in 1897 onder hoge bomen van de Larens Brink naar school liep. Het zonlicht valt, goed waargenomen, door het bladerdak op haar gezicht haar schort en het pad.

Max Liebermann Lopend meisje, 1897

In de expositie worden meer schilderijen getoond die in het kunstenaarsdorp Laren en omstreken tot stand kwamen, zoals de kleurrijke impressie van een Blaricumse boer door Co Breeman. David Schulmans Boerderij in de sneeuw dat in de laatste aan het thema winter gewijde zaal te zien is, ontstond eveneens in Laren. Deze winkelier van schilders benodigdheden aan de Larense Brink nam in 1915 niet onverdienstelijk zelf het penseel ter hand.

David Schulman (1881-1966) Boerderij in de sneeuw, 1915, Olieverf op doek, 52,5 × 72,5 cm Singer Laren

Ook Henry William Singer Jr. de stichter van het Singer Museum kreeg een soortgelijke aanvechting.  Van zijn hand ontdekte ik een Sisley-achtige impressie van de inmiddels onherkenbare tuin van Villa de Witte Zwanen. Singer was geïnspireerd door de tuinschilderijen van de zogeheten Givernisten, die hun ideeën opdeden in de tuin van Claude Monet in Giverney.  
Liefhebbers van groen kunnen in deze expositie hun hart ophalen. Max Liebermann gaf in 1914 met pasteuze toets een welhaast expressionistische impressie van zijn moestuin aan de Wannsee nabij Berlijn. Wie de film Conspiracy zag, gefilmd in een prachtige buitenplaats aan de Wannsee krijgt bij het lezen van deze plaatsnaam wellicht een inktzwarte herinnering. De top van de SS kwam hier bijeen om het ‘Jodenvraagstuk’ te bespreken. Lovis Corinth gaf een nog onstuimiger, woest geschilderde impressie van zijn tuin aan de Walchensee in Beieren, een locatie die minder beladen herinneringen genereert.

1.Max Liebermann (1847-1935) De moestuin in Wannsee naar het noordoosten c. 1929, Olieverf op doek 40 × 50,5 cm Museum Kunst der Westküste
2.Lovis Corinth (1858-1925) Tuin in Urfeld am Walchensee 1923 Olieverf op lindenhout |32,6 × 44,2 cm Landesmuseum Hannover

Het heerlijke portret van een Meisje met zonnehoed situeerde Jo Koster in 1911 voor het decor van een op Vincent Van Goghs tuin van Daubigny geïnspireerde achtergrond. Jo Koster is naast Anna Ancher en Arina Hugenholz een van de weinige vrouwelijke exposanten. Nadat zij de zogenoemde ‘damesschilderklas’ aan de Rijksacademie in Amsterdam had doorlopen begon Arina Hugenholz op advies van Mauve in de openlucht te tekenen. Getuige het idyllische Kinderen aan een hek sloeg zij deze raadgeving niet in de (frisse) wind.  

Arina Hugenholtz (1848-1934) Kinderen aan een hek onged. Olieverf op doek 36 × 46 cm, Singer Laren

Karl Hagemeister tenslotte zoemt in zijn letterlijk en figuurlijk bedwelmende Witte Papaver uit 1881 in op een uitsnede, waarin hij de natuur, zonder menselijke figuren, de hoofdrol geeft.  

Strand- en zeegezichten
Talrijk zijn impressies van Hollandse en Deense strand- en zeegezichten. We keren nog even terug naar Skagen waar Laurits Tuxen in 1908 een betoverende impressie van de zee vastlegde.  In zijn recensie in de NRC van 18 januari jl. noemt Gijsbert van der Wal deze Frisse dag in Juni het mooiste schilderij op de tentoonstelling. Een werk om lang bij stil te staan en dan, heel geestig verwoord: …’als de suppoost even niet kijkt, in weg te zwemmen’… En inderdaad: de branding is zo natuurgetrouw weergegeven dat je er in zou willen duiken!

Laurits Tuxen (1853-1927) Frisse junidag op Skagen 1908 Olieverf op doek 46 × 64 cm Museum Kunst der Westküste

Enkele bekende strandgezichten uit de eigen collectie van Singer Laren zijn ook present, zoals mijn favoriete doek van Ferdinand Hart Nibbrig, waarin hij met pointillistische toets een betoverende impressie geeft van Zeeuwse meisjes in de duinen van Zoutelande. Heel anders van toon en stijl is de schetsmatige impressie die Max Liebermann rond 1899 geeft van badende jongens in Zandvoort. Bijzonder leuk is zijn met schwung geschilderd partijtje tennis op een Noordzeestrand. Een sport die, destijds nog maar net uit Engeland overgewaaid, ook door dames van stand werd beoefend. Wat zullen ze het onder hun hoeden en lange japonnen warm gehad hebben!

Verrassend is een klein schetsmatig strandgezicht met een enkel figuurtje in de branding en aan de horizon het silhouet van de Pier van Scheveningen. Met enig ongeloof ontwaar ik in rood de signatuur van niemand minder dan Kandinsky!  

Wassily Kandinsky (1866-1944) Scheveningen – Strand 1904 Olieverf op doek op board | 23,7 × 32,7 cm Museum Kunst der Westküste

Onder de noemer Stad valt een in grijs en okertonen geschilderd stadsgezicht van Frankfurt op. Beetje saai misschien, maar met het hondje dat de boomstam links als pispaaltje gebruikt, voorzag Max Slevogt het werk van een anekdotisch detail.  

Max Slevogt (1868-1932) Gezicht op Frankfurt, 1911, Olieverf op doek 64,5 × 74,4 cm Landesmuseum Hannover, langdurig bruikleen van de stad Hannover

Van zijn hand zie je ook een bijzonder goed getroffen impressie van een meisje dat in de dierentuin stilstaat bij het leeuwenverblijf. Door het lage standpunt waarmee de schilder de scène in beeld brengt wordt het machtige voorkomen van de koning der dieren, zelfs in liggende houding, benadrukt!  

Max Slevogt (1868-1932) Meisje voor de leeuwenkooi , 1901 Olieverf op doek54,5 × 81,5 cm Landesmuseum Hannover

Ook het thema reizen komt aan bod. Door de aanleg van de spoorwegen werden velerlei gebieden voor reizigers en kunstenaars bereikbaar. Op pittoreske plekken als Laren, Worpswede in Noord-Duitsland en het Deense Skagen ontstonden kunstenaarskolonies.  

In de tentoonstelling brengt het spoor de bezoeker niet alleen daar, maar ook in Amsterdam, Frankfurt, Berlijn, Rome, Pompeï en Zuid-Frankrijk. Vandaar stak Hart Nibbrig zelfs over naar Algerije. Het landschap dat daar in 1905 ontstond was in de vorige tentoonstelling La Grande Bleu ook te zien. 

Het kompas van Louis Apol wees in tegengestelde richting. Een monumentaal doek met een Noors Fjord herinnert aan de Poolexpeditie waar Apol in 1880 aan deelnam.

Louis Apol (1850-1936) Een Noors fjord c. 1880 Olieverf op doek 80 × 121,5 cm Museum Kunst der Westküste

Het laatste thema van de tentoonstelling, Winter, sloot tijdens de opening toepasselijk aan bij de actuele weersgesteldheid van die dag. Hier zie je sneeuwlandschappen van Anton Mauve, Willem Witsen en een knisperend op de 17e -eeuwse wintergezichten van Avercamp geïnspireerd doek met ijsvermaak door Johan Barthold Jongkind. Het doek, waarin hij de houding van de schaatsers goed getroffen heeft en waarin je zelfs heel geestig, een figuur onderuit ziet gaan, is een bruikleen van Museum Kunst der Westküste.

Johan Barthold Jongkind (1819-1891) Schaatsers bij Maassluis , 1866 Olieverf op doek,
33,5 × 51 cm Museum Kunst der Westküste

Bekijk na het zien van Frisse Wind de monumentale met brede toets opgezette Zeegezichten van Jochen Hein in de Van den Brink Galerij. Impressies van een nu eens woest kolkende- en na de storm weer tot rust gekomen gladde zee. De schilder nodigt te kijker uit om de zeegezichten op je netvlies te ontvangen en de beelden in je hoofd af te maken.

Link: Singer Laren, Frisse wind

Nederlanders in Parijs, 1789-1914. Van Gogh museum, Amsterdam, tot en met 7 januari 2018.

 

Kees van Dongen, De Blauwe Japon, 1911, Van Gogh Museum Amsterdam

Van Barbizon, eerder op deze site besproken, reizen we naar Parijs, het centrum van de toenmalige kunstwereld. De stad met befaamde kunstopleidingen en tentoonstellingen was een artistieke kraamkamer en oefende aantrekkingskracht uit op kunstenaars uit alle windstreken. Voorheen was de reis per diligence een hele onderneming, maar sinds 1847 werd de gang naar la ville lumière dankzij het spoor tot een dagreis teruggebracht. In de lange periode die de Parijse tak van de dubbeltentoonstelling beslaat is op artistiek gebied veel gebeurd. Te veel om deze thematisch-chronologisch in te delen, licht conservator en samenstelster van de expositie Mayken Jonkman tijdens een interview bij Opium op 4 toe. Daartoe werden acht kunstenaars als uitgangspunt gekozen. Aan de hand van hun werk, getoond in samenhang met hun Franse kunstbroeders, worden de belangrijke thema’s van die jaren behandeld.

Gerard van Spaendonck, Bloemen in een albasten vaas en vruchten op een marmeren blad, 1781, Het Noordbrabants Museum, Den Bosch

Zo wordt bij Gerard van Spaendonck (1746-1822) de eerste Nederlander die destijds naar Parijs trok en medeoprichter was van het Institut de France, de kunstopleiding behandeld. Kunstenaars konden uit verschillende academies kiezen, maar de belangrijkste was de École des Beaux Arts. Hier moest je zijn voor de nieuwste artistieke ontwikkelingen. In zijn atelier in de Jardin des Plantes leerde Van Spaendonck, die het tot hofschilder van koning Lodewijk XVI had gebracht, zijn Franse leerlingen het schilderen van bloemstillevens in de stijl van de Hollandse Gouden Eeuw. Zijn meest succesvolle leerlingen waren Bessa, Redouté en Van Dael. Behalve op de academies leerden schilders ook veel door hun ogen op de Salons en in de stad de kost te geven. Maar de tentoonstelling laat zien ook dat deze Franse invloed op Nederlandse kunstenaars geen eenrichtingsverkeer was, verschillende Nederlanders drukten, zoals we zullen ontdekken, hun stempel op de Franse kunst.

Ary Scheffer, Francesca da Rimini en Paolo Malatesta aanschouwd door Dante en Vergilius, 1854, Kunsthalle Hamburg

Ook Ary Scheffer (1795-1858) belandde al vroeg in Parijs. Zijn moeder had een vooruitziende blik toen zij zich met haar zoons in Parijs vestigde. Ary werd beroemd en verkeerde in de hoogste kringen. Bij zijn werk krijgt de bezoeker informatie over de Salon en alternatieve tentoonstellingen. Wanneer aankomend kunstenaars als Rousseau en Huet in 1836 door de jury van de Salon geweigerd worden, biedt Ary hen expositieruimte aan in zijn atelier. Hier vonden Franz Liszt en Frederic Chopin eveneens een podium en Charles Dickens las bij Ary Scheffer voor uit eigen werk. Met zijn vroeg-romantische maar nog wel in academische toets geschilderd werk, zet Scheffer zich, evenals Ingres en Delacroix, af tegen het traditionele classicisme. Scheffers, thans veelal als sentimenteel beoordeelde werk, genoot in de vroege 18e eeuw veel waardering. Dat geldt ook voor zijn ‘society’ portretten; een richting waarmee Kees van Dongen in de 19e eeuw eveneens succesvol zou worden.

Jacob Maris, De schilder Frederick Hendrik Kaemmerer aan het werk in Oosterbeek ca. 1863, Dordrechts Museum, Dordrecht

In de presentatie van Frederik Hendrik Kaemmerer (1839-1902) wordt de bezoeker geïnformeerd over de Kunsthandel in die dagen. Hij wordt als schoolvoorbeeld gepresenteerd van dè Salonkunstenaar. Deze thans minder bekende Nederlander was destijds een van de best verkopende kunstenaars in Parijs. Hij inspireerde tal van landgenoten tot het schilderen van mondaine scènes. In het portret dat Jacob Maris rond  1863 van hem schilderde zien we hem heel geestig zittend op een boomstam aan het werk in de bossen van Oosterbeek.

Coen Metselaar, Het atelier van de kunstenaar Frederik Hendrik Kaemmerer aan de Boulevard Vaugirard 126 bis 1877-1878, prive collectie Oss

Coen Metzelaar portretteerde hem rond 1878 in zijn Parijse atelier, te midden van rekwisieten bezig aan een impressionistisch werkje, waarin we de stijl van Isaäc Israëls latere vlot gepenseelde impressies van soortgelijke (op een ezel rijdende) figuurtjes herkennen.

Bij Jongkind (1819-1891) komen –heel toepasselijk- de Parijse café’s als ontmoetingsplaats en inspiratiebron in beeld. Jongkind hield van de Franse levensstijl: het savoire vivre. Het genieten van een goed glas wijn ontbrak daarbij niet; een gewoonte die hem uiteindelijk op zou breken. Anders dan vaak gedacht wordt leerde Jongkind de impressionistische toets niet van Claude Monet; het was nèt andersom. Gezamenlijk schilderend aan de Seine deed Jongkind dit kunstje niet alleen voor aan Monet, maar ook Boudin en Sisley namen Jongkinds toets over! Voor wie hieraan twijfelt citeer ik Monets eigen woorden: …’c’est à lui que je dois l’éducation definitive de mon oeil’.. (van hem –Jongkind- leerde ik goed te kijken).

Johan Barthold Jongkind, Rue des Franc-Bourgeois St. Marcel, 1868, Gemeentemuseum Den Haag

Claude Monet, Vétheuil 1879, Triton Foundation

Deze vroege Nederlanders in Parijs, hebben een plek gekregen op de benedenverdieping van het museum. In Jongkinds vluchtige impressie van de Rue des Franc-Bourgeiois St. Marcel uit 1868 is de vlotte, los gepenseelde toets die het handelsmerk van de impressionisten zou worden, goed te herkennen.

In de  bovenzaal ontmoet de bezoeker Vincent Van Gogh, George Hendrik Breitner, Kees van Dongen en Mondriaan.

Ter illustratie van de vraag wat leerden kunstenaars in Parijs van elkaar worden de Nederlanders in samenhang getoond met de Fransen. Van Gogh (1853-1890) probeerde in Parijs de verschillende stijlen van Monet, Pisarro en Signac uit. Een dialoog verduidelijkt hoe Breitner schatplichtig was aan Degas.

George Hendrik Breitner (1827-1923), door Jonkman gekenschetst als een verlegen man, was maar korte tijd in Parijs, maar hij absorbeerde en verwerkte de invloeden die hij daar opdeed op een bijzondere manier. Deze leerschool wordt mooi geïllustreerd met twee schetsen van danseressen; één van Degas en één van Breitner.

Edgar Degas, Ontbijten na het baden ca. 1894, Houtskool en pastel op papier,
Bruikleen Triton Foundation

George Hendrik Breitner, Het model zoekt haar kleren bijeen, 1888, privécollectie, Den Haag

 

 

 

 

 

 

 

 

De vernieuwende manier waarop Breitner het vrouwelijk naakt in beeld brengt is zonder Degas ondenkbaar. Zij hebben elkaar niet ontmoet, maar Breitner zag zijn werk en trok er lering uit. In de tentoonstelling Rumoer in de stad werd deze invloed ook al getoond (zie elders op deze site). Op zijn beurt gaf Breitner dit weer door aan Isaäc Israëls en Willem de Zwart.
Even terug naar de hyper-sensitieve Van Gogh, die het in Parijs bij zijn broer Theo, iets langer uithield dan Breitner. Over Vincents zielenroerselen in die periode is weinig bekend, want de broers schreven elkaar toen geen brieven. Zijn schilderijen spreken echter voor zich. Geen kunstenaar heeft in slechts een half jaar zo’n grote ontwikkeling doorgemaakt. Dit wordt prachtig geïllustreerd aan de hand van twee schilderijen met Uitzicht uit mijn atelier. Het eerste, direct na aankomst gemaakt is nog gehuld in zilverachtig licht, het tweede vertoont het goudkleurige licht dat kenmerkend is voor Parijs, aldus Jonkman. Daarbij gaat van Gogh, geïnspireerd door Seurat en Signac, over op het gebruik van ongemengde kleuren, die hij in talrijke toetsjes naast elkaar opbrengt.

Vincent van Gogh ,Gezicht vanuit Theo’s appartement, 1887,Van Gogh Museum, Amsterdam

Claude Monet, Vétheuil 1879, Triton Foundation

 

 

 

 

 

 

 Zijn donkere palet klaarde in la ville lumière aanzienlijk op, maar zijn gemoed werd door de vele grootstedelijke prikkels steeds somberder en onrustiger. Februari 1888 vertrekt Van Gogh naar Arles waar in korte tijd een groot aantal kleurrijke werken ontstaat. De rest is historie. In zijn eigen tijd vrijwel onopgemerkt, weet Van Gogh kunstenaars en filmproducenten tot de huidige dag te inspireren. Daarvan getuigen de Jackson Pollock-achtige schilderijen van de Chinese kunstenaar Zeng Fanzhi die nog tot en met 5 maart in het Van Gogh Museum te zien zijn en de recente animatiefilm Loving Vincent, van de Poolse cineaste Dorota Kobiela. Gemaakt als eerbetoon aan de geestelijk gekwelde  schilder van wie zij zelf, lijdend aan een depressie, veel is gaan houden. Vincents schilderijen zijn door een leger van kunstschilders geframed en komen in prachtige gemanipuleerde beelden langs. De opgeklopte verhaallijn (‘whodunnit’) dat Van Gogh vermoord is, moet de kijker voor lief nemen.
Terug naar de Nederlanders in Parijs, waar Kees van Dongen (1877-1968) niet kan ontbreken. Bij hem komen de thema’ssociaal engagement en sensuele vrouwen’ aan bod. Van Dongen voelt zich in Parijs als een vis in het water en verwerft in korte tijd een positie in de Parijse beau monde. In de Art Deco tentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum draait een film, waarin we Van Dongen zien in gezelschap van couturier Paul Poiret, de spil van de Haagse tentoonstelling. Boven diens bed hangt een versie van Van Dongens Inquiétude, met twee prachtig gestroomlijnde roodgloeiend aaneengesmede lichamen. (zie de Art Deco tentoonstelling,op deze site).

Kees van Dongen was een non-conformist; hij begon zijn carrière zelfs als anarchist. Hij wilde geen schilderijen voor de elite maken, maar alleen getekend werk dat voor iedereen bereikbaar was. Wanneer hij echter eenmaal van succes en geldelijk gewin geproefd heeft, laat hij deze instelling varen. Hij gaat schilderen… en hoe!

Zijn kleurrijke door kunstlicht beschenen scènes van het nachtelijke uitgaansleven, konden niet iedereen bekoren. De daarin figurerende arbeidersvrouwen, die slempend de nacht doorbrengen worden door een kunstcriticus wegens de oorlogskleuren op hun gezicht, afkeurend omschreven als ‘Apachemeiden’. Heren en vooral dames uit de upper-class vragen evenwel al snel om geportretteerd te worden. In prachtige kleuren, niet zelden sensueel, brengt hij hen in beeld. De sjieke Comtesse Anna de Noialles met een (goed kijken) ondeugend toetsje en Madame Jasmy, wier portret in de actuele Haagse Art Deco tentoonstelling als steunafbeelding fungeert bij de avondjaponnen van Paul Poiret. Deze dames van stand zette hij een tikkeltje ondeugend neer, maar met het meeste gemak maakte Van Dongen van een ondeugend bartypetje een dame door haar een mooie hoed op te zetten.

Kees van Dongen, Dame met zwarte hoed 1912

Kees van Dongen, Comtesse Anna de Noialles, 1931, Amsterdam Stedelijk Museum

 

 

 

 

 

 

 

 

In deze tentoonstelling vormt Piet Mondriaan het sluitstuk. Het aan zijn naam gekoppelde thema: Kubisme als katalysator: de behoedzame zoektocht naar het universele, geeft aan dat met zijn werk het laatste woord over moderne eigentijdse kunst nog niet is gezegd. Integendeel: Mondriaans figuratief begonnen werk vindt in Parijs een nieuw begin. Even aangeraakt door het kubisme verlaat hij de figuratie geleidelijk aan, op weg naar een nieuw begin; de weg naar volledige abstractie, maar dat is een ander verhaal, waarover ik onlangs onder de titel de Ontdekking van Mondriaan heb beschreven.

Kees van Dongen, Herinnering aan het Russische operaseizoen 1909, National Gallery of Canada, Ottowa

De in Parijs werkzame kunstenaars putten in die jaren ook inspiratie uit theater- en dansvoorstellingen, zoals ‘Cleopatra’ van de Ballets Russes, waarmee ik even terugkom op de genoemde uitzending van Opium. Uit dit ballet, dat als een ‘salade van nationale [Russische] componisten’ getoonzet werd, maakte Mayke Jonkman een toepasselijke muziek keuze: de wonderschone bijdrage van Modest Moessorski.

Tenslotte: zoals de Haagse tentoonstelling Rumoer in de Stad vooral de stedelijke bedrijvigheid in Nederland toonde, zo laat de huidige tentoonstelling zien hoe kunstenaars in Parijs de dynamiek van de Franse hoofdstad in al haar facetten in beeld brachten. De bezoeker ziet de fraai aangelegde boulevards van Haussmann, de kleurrijke parken, impressies van het pittoreske Montmartre en nieuwe uitgaansgelegenheden als de Moulin Rouge en de Moulin de la Galette. Met zo’n 120 eigen schilderijen en bruiklenen uit heel de wereld, biedt het Van Goghmuseum niet alleen een kleurrijk beeld van een voorbije wereld, maar tot en met 7 januari tevens een aanschouwelijk college in de ontwikkeling van de 19e eeuwse schilderkunst. Warm aanbevolen voor de kerstvakantie!

Bibliografie:

Jonkman e.a., Nederlanders in Parijs, tentoonstellingscatalogus Van Goghmuseum, Amsterdam, 2017.

Themanummer Kunstschrift, Een Nederlander in Frankrijk: Jongkind en de anderen, oktober/november 2017.

Link: Nederlanders in Parijs 1789-1914

 

Geverifieerd door MonsterInsights