Nederlanders in Parijs, 1789-1914. Van Gogh museum, Amsterdam, tot en met 7 januari 2018.

 

Kees van Dongen, De Blauwe Japon, 1911, Van Gogh Museum Amsterdam

Van Barbizon, eerder op deze site besproken, reizen we naar Parijs, het centrum van de toenmalige kunstwereld. De stad met befaamde kunstopleidingen en tentoonstellingen was een artistieke kraamkamer en oefende aantrekkingskracht uit op kunstenaars uit alle windstreken. Voorheen was de reis per diligence een hele onderneming, maar sinds 1847 werd de gang naar la ville lumière dankzij het spoor tot een dagreis teruggebracht. In de lange periode die de Parijse tak van de dubbeltentoonstelling beslaat is op artistiek gebied veel gebeurd. Te veel om deze thematisch-chronologisch in te delen, licht conservator en samenstelster van de expositie Mayken Jonkman tijdens een interview bij Opium op 4 toe. Daartoe werden acht kunstenaars als uitgangspunt gekozen. Aan de hand van hun werk, getoond in samenhang met hun Franse kunstbroeders, worden de belangrijke thema’s van die jaren behandeld.

Gerard van Spaendonck, Bloemen in een albasten vaas en vruchten op een marmeren blad, 1781, Het Noordbrabants Museum, Den Bosch

Zo wordt bij Gerard van Spaendonck (1746-1822) de eerste Nederlander die destijds naar Parijs trok en medeoprichter was van het Institut de France, de kunstopleiding behandeld. Kunstenaars konden uit verschillende academies kiezen, maar de belangrijkste was de École des Beaux Arts. Hier moest je zijn voor de nieuwste artistieke ontwikkelingen. In zijn atelier in de Jardin des Plantes leerde Van Spaendonck, die het tot hofschilder van koning Lodewijk XVI had gebracht, zijn Franse leerlingen het schilderen van bloemstillevens in de stijl van de Hollandse Gouden Eeuw. Zijn meest succesvolle leerlingen waren Bessa, Redouté en Van Dael. Behalve op de academies leerden schilders ook veel door hun ogen op de Salons en in de stad de kost te geven. Maar de tentoonstelling laat zien ook dat deze Franse invloed op Nederlandse kunstenaars geen eenrichtingsverkeer was, verschillende Nederlanders drukten, zoals we zullen ontdekken, hun stempel op de Franse kunst.

Ary Scheffer, Francesca da Rimini en Paolo Malatesta aanschouwd door Dante en Vergilius, 1854, Kunsthalle Hamburg

Ook Ary Scheffer (1795-1858) belandde al vroeg in Parijs. Zijn moeder had een vooruitziende blik toen zij zich met haar zoons in Parijs vestigde. Ary werd beroemd en verkeerde in de hoogste kringen. Bij zijn werk krijgt de bezoeker informatie over de Salon en alternatieve tentoonstellingen. Wanneer aankomend kunstenaars als Rousseau en Huet in 1836 door de jury van de Salon geweigerd worden, biedt Ary hen expositieruimte aan in zijn atelier. Hier vonden Franz Liszt en Frederic Chopin eveneens een podium en Charles Dickens las bij Ary Scheffer voor uit eigen werk. Met zijn vroeg-romantische maar nog wel in academische toets geschilderd werk, zet Scheffer zich, evenals Ingres en Delacroix, af tegen het traditionele classicisme. Scheffers, thans veelal als sentimenteel beoordeelde werk, genoot in de vroege 18e eeuw veel waardering. Dat geldt ook voor zijn ‘society’ portretten; een richting waarmee Kees van Dongen in de 19e eeuw eveneens succesvol zou worden.

Jacob Maris, De schilder Frederick Hendrik Kaemmerer aan het werk in Oosterbeek ca. 1863, Dordrechts Museum, Dordrecht

In de presentatie van Frederik Hendrik Kaemmerer (1839-1902) wordt de bezoeker geïnformeerd over de Kunsthandel in die dagen. Hij wordt als schoolvoorbeeld gepresenteerd van dè Salonkunstenaar. Deze thans minder bekende Nederlander was destijds een van de best verkopende kunstenaars in Parijs. Hij inspireerde tal van landgenoten tot het schilderen van mondaine scènes. In het portret dat Jacob Maris rond  1863 van hem schilderde zien we hem heel geestig zittend op een boomstam aan het werk in de bossen van Oosterbeek.

Coen Metselaar, Het atelier van de kunstenaar Frederik Hendrik Kaemmerer aan de Boulevard Vaugirard 126 bis 1877-1878, prive collectie Oss

Coen Metzelaar portretteerde hem rond 1878 in zijn Parijse atelier, te midden van rekwisieten bezig aan een impressionistisch werkje, waarin we de stijl van Isaäc Israëls latere vlot gepenseelde impressies van soortgelijke (op een ezel rijdende) figuurtjes herkennen.

Bij Jongkind (1819-1891) komen –heel toepasselijk- de Parijse café’s als ontmoetingsplaats en inspiratiebron in beeld. Jongkind hield van de Franse levensstijl: het savoire vivre. Het genieten van een goed glas wijn ontbrak daarbij niet; een gewoonte die hem uiteindelijk op zou breken. Anders dan vaak gedacht wordt leerde Jongkind de impressionistische toets niet van Claude Monet; het was nèt andersom. Gezamenlijk schilderend aan de Seine deed Jongkind dit kunstje niet alleen voor aan Monet, maar ook Boudin en Sisley namen Jongkinds toets over! Voor wie hieraan twijfelt citeer ik Monets eigen woorden: …’c’est à lui que je dois l’éducation definitive de mon oeil’.. (van hem –Jongkind- leerde ik goed te kijken).

Johan Barthold Jongkind, Rue des Franc-Bourgeois St. Marcel, 1868, Gemeentemuseum Den Haag
Claude Monet, Vétheuil 1879, Triton Foundation

Deze vroege Nederlanders in Parijs, hebben een plek gekregen op de benedenverdieping van het museum. In Jongkinds vluchtige impressie van de Rue des Franc-Bourgeiois St. Marcel uit 1868 is de vlotte, los gepenseelde toets die het handelsmerk van de impressionisten zou worden, goed te herkennen.

In de  bovenzaal ontmoet de bezoeker Vincent Van Gogh, George Hendrik Breitner, Kees van Dongen en Mondriaan.

Ter illustratie van de vraag wat leerden kunstenaars in Parijs van elkaar worden de Nederlanders in samenhang getoond met de Fransen. Van Gogh (1853-1890) probeerde in Parijs de verschillende stijlen van Monet, Pisarro en Signac uit. Een dialoog verduidelijkt hoe Breitner schatplichtig was aan Degas.

George Hendrik Breitner (1827-1923), door Jonkman gekenschetst als een verlegen man, was maar korte tijd in Parijs, maar hij absorbeerde en verwerkte de invloeden die hij daar opdeed op een bijzondere manier. Deze leerschool wordt mooi geïllustreerd met twee schetsen van danseressen; één van Degas en één van Breitner.

Edgar Degas, Ontbijten na het baden ca. 1894, Houtskool en pastel op papier,
Bruikleen Triton Foundation
George Hendrik Breitner, Het model zoekt haar kleren bijeen, 1888, privécollectie, Den Haag

 

 

 

 

 

 

 

 

De vernieuwende manier waarop Breitner het vrouwelijk naakt in beeld brengt is zonder Degas ondenkbaar. Zij hebben elkaar niet ontmoet, maar Breitner zag zijn werk en trok er lering uit. In de tentoonstelling Rumoer in de stad werd deze invloed ook al getoond (zie elders op deze site). Op zijn beurt gaf Breitner dit weer door aan Isaäc Israëls en Willem de Zwart.
Even terug naar de hyper-sensitieve Van Gogh, die het in Parijs bij zijn broer Theo, iets langer uithield dan Breitner. Over Vincents zielenroerselen in die periode is weinig bekend, want de broers schreven elkaar toen geen brieven. Zijn schilderijen spreken echter voor zich. Geen kunstenaar heeft in slechts een half jaar zo’n grote ontwikkeling doorgemaakt. Dit wordt prachtig geïllustreerd aan de hand van twee schilderijen met Uitzicht uit mijn atelier. Het eerste, direct na aankomst gemaakt is nog gehuld in zilverachtig licht, het tweede vertoont het goudkleurige licht dat kenmerkend is voor Parijs, aldus Jonkman. Daarbij gaat van Gogh, geïnspireerd door Seurat en Signac, over op het gebruik van ongemengde kleuren, die hij in talrijke toetsjes naast elkaar opbrengt.

Vincent van Gogh ,Gezicht vanuit Theo’s appartement, 1887,Van Gogh Museum, Amsterdam
Claude Monet, Vétheuil 1879, Triton Foundation

 

 

 

 

 

 

 Zijn donkere palet klaarde in la ville lumière aanzienlijk op, maar zijn gemoed werd door de vele grootstedelijke prikkels steeds somberder en onrustiger. Februari 1888 vertrekt Van Gogh naar Arles waar in korte tijd een groot aantal kleurrijke werken ontstaat. De rest is historie. In zijn eigen tijd vrijwel onopgemerkt, weet Van Gogh kunstenaars en filmproducenten tot de huidige dag te inspireren. Daarvan getuigen de Jackson Pollock-achtige schilderijen van de Chinese kunstenaar Zeng Fanzhi die nog tot en met 5 maart in het Van Gogh Museum te zien zijn en de recente animatiefilm Loving Vincent, van de Poolse cineaste Dorota Kobiela. Gemaakt als eerbetoon aan de geestelijk gekwelde  schilder van wie zij zelf, lijdend aan een depressie, veel is gaan houden. Vincents schilderijen zijn door een leger van kunstschilders geframed en komen in prachtige gemanipuleerde beelden langs. De opgeklopte verhaallijn (‘whodunnit’) dat Van Gogh vermoord is, moet de kijker voor lief nemen.
Terug naar de Nederlanders in Parijs, waar Kees van Dongen (1877-1968) niet kan ontbreken. Bij hem komen de thema’ssociaal engagement en sensuele vrouwen’ aan bod. Van Dongen voelt zich in Parijs als een vis in het water en verwerft in korte tijd een positie in de Parijse beau monde. In de Art Deco tentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum draait een film, waarin we Van Dongen zien in gezelschap van couturier Paul Poiret, de spil van de Haagse tentoonstelling. Boven diens bed hangt een versie van Van Dongens Inquiétude, met twee prachtig gestroomlijnde roodgloeiend aaneengesmede lichamen. (zie de Art Deco tentoonstelling,op deze site).

Kees van Dongen was een non-conformist; hij begon zijn carrière zelfs als anarchist. Hij wilde geen schilderijen voor de elite maken, maar alleen getekend werk dat voor iedereen bereikbaar was. Wanneer hij echter eenmaal van succes en geldelijk gewin geproefd heeft, laat hij deze instelling varen. Hij gaat schilderen… en hoe!

Zijn kleurrijke door kunstlicht beschenen scènes van het nachtelijke uitgaansleven, konden niet iedereen bekoren. De daarin figurerende arbeidersvrouwen, die slempend de nacht doorbrengen worden door een kunstcriticus wegens de oorlogskleuren op hun gezicht, afkeurend omschreven als ‘Apachemeiden’. Heren en vooral dames uit de upper-class vragen evenwel al snel om geportretteerd te worden. In prachtige kleuren, niet zelden sensueel, brengt hij hen in beeld. De sjieke Comtesse Anna de Noialles met een (goed kijken) ondeugend toetsje en Madame Jasmy, wier portret in de actuele Haagse Art Deco tentoonstelling als steunafbeelding fungeert bij de avondjaponnen van Paul Poiret. Deze dames van stand zette hij een tikkeltje ondeugend neer, maar met het meeste gemak maakte Van Dongen van een ondeugend bartypetje een dame door haar een mooie hoed op te zetten.

Kees van Dongen, Dame met zwarte hoed 1912
Kees van Dongen, Comtesse Anna de Noialles, 1931, Amsterdam Stedelijk Museum

 

 

 

 

 

 

 

 

In deze tentoonstelling vormt Piet Mondriaan het sluitstuk. Het aan zijn naam gekoppelde thema: Kubisme als katalysator: de behoedzame zoektocht naar het universele, geeft aan dat met zijn werk het laatste woord over moderne eigentijdse kunst nog niet is gezegd. Integendeel: Mondriaans figuratief begonnen werk vindt in Parijs een nieuw begin. Even aangeraakt door het kubisme verlaat hij de figuratie geleidelijk aan, op weg naar een nieuw begin; de weg naar volledige abstractie, maar dat is een ander verhaal, waarover ik onlangs onder de titel de Ontdekking van Mondriaan heb beschreven.

Kees van Dongen, Herinnering aan het Russische operaseizoen 1909, National Gallery of Canada, Ottowa

De in Parijs werkzame kunstenaars putten in die jaren ook inspiratie uit theater- en dansvoorstellingen, zoals ‘Cleopatra’ van de Ballets Russes, waarmee ik even terugkom op de genoemde uitzending van Opium. Uit dit ballet, dat als een ‘salade van nationale [Russische] componisten’ getoonzet werd, maakte Mayke Jonkman een toepasselijke muziek keuze: de wonderschone bijdrage van Modest Moessorski.

Tenslotte: zoals de Haagse tentoonstelling Rumoer in de Stad vooral de stedelijke bedrijvigheid in Nederland toonde, zo laat de huidige tentoonstelling zien hoe kunstenaars in Parijs de dynamiek van de Franse hoofdstad in al haar facetten in beeld brachten. De bezoeker ziet de fraai aangelegde boulevards van Haussmann, de kleurrijke parken, impressies van het pittoreske Montmartre en nieuwe uitgaansgelegenheden als de Moulin Rouge en de Moulin de la Galette. Met zo’n 120 eigen schilderijen en bruiklenen uit heel de wereld, biedt het Van Goghmuseum niet alleen een kleurrijk beeld van een voorbije wereld, maar tot en met 7 januari tevens een aanschouwelijk college in de ontwikkeling van de 19e eeuwse schilderkunst. Warm aanbevolen voor de kerstvakantie!

Bibliografie:

Jonkman e.a., Nederlanders in Parijs, tentoonstellingscatalogus Van Goghmuseum, Amsterdam, 2017.

Themanummer Kunstschrift, Een Nederlander in Frankrijk: Jongkind en de anderen, oktober/november 2017.

Link: Nederlanders in Parijs 1789-1914

 

Nederlanders in Barbizon, Mesdag Collectie Den Haag t/m 7 januari 2018.

Nederlanders in Barbizon en Parijs, dubbeltentoonstelling in de Haagse Mesdag Collectie en het Van Goghmuseum, t/m 7 januari 2018.

Ook al is aan hen slechts één hoofdstukje gewijd in de catalogus bij de tentoonstelling Nederlanders in Parijs toch vormen de Nederlanders in Barbizon in de Mesdag Collectie een volwaardige tentoonstelling. Eigenlijk zou de bezoeker van het Van Goghmuseum via Den Haag naar Amsterdam moeten reizen! Om het de lezer makkelijk te maken leg ik in de bespreking van deze dubbeltentoonstelling de nadruk op de Haagse expositie. Hier, in de door zeeschilder Willem Mesdag aangelegde collectie, zijn de eerste resultaten te zien van de contacten tussen Nederlandse kunstenaars en hun Franse kunstbroeders in Barbizon. In de bossen van Fontainebleau trokken zij er met hun schetsboeken op uit om ‘en plein air’ te gaan werken; destijds een nouveauté!

Het Vredespaleis gezien vanuit de Mesdag Collectie

In de tentoonstelling onder de rook van het Vredespaleis zijn de vroege inspiratiebronnen van deze Nederlandse schilders in Barbizon te zien: Th. Rousseau, J.F. Millet, C.F. Daubigny, N.V. Diaz de la Pena en J.B.C. Corot.
Tijdens een voorbezichtiging ontmoet ik Mayken Jonkman, samensteller van de expositie. Op 17 oktober jl. hoorde ik haar in Opium op Vier in bevlogen bewoordingen vertellen over de beide tentoonstellingen die zij met -verstond ik dat goed?- partner in crime Edwin Becker en conservator Maite van Dijk heeft samengesteld. In een boeiende samenspraak leiden Mayken en Maite ons rond in de intieme zalen aan de Haagse Laan van Meerdervoort. De Fransman Francois Denecourt maakte in 1895 een fraaie toeristische kaart met wandelingen door de bossen van Fontainebleau. Kunstenaars die in de omgeving mooie stekjes gevonden hadden, waren hier niet blij mee. Door de toestroom van hordes dagjesmensen was het met hun rust gedaan!

Kaart Fontainebleau naar ontwerp van C.F.Denecourt, 1895 B.N.Paris

Vrije tijd was in die dagen een nieuw fenomeen vertelt Jonkman, evenals het spoor. In 1849 bracht de trein je in krap twee uur vanaf het Gare de Lyon naar Fontainebleau. Dat is tegenwoordig wel anders, weet Van Dijk. Op het huidige Franse platteland wordt kennelijk ook bezuinigd op het OV. Niets nieuws onder de zon. Dit laatste blijkt grappig genoeg ook voor een andere hedendaagse tendens, waarmee Theodore Rousseau (niet te verwarren met de andere natuurfreak Jean Jacques) destijds het voortouw nam. Hij diende met succes bij Napoleon III een petitie in tot behoud van de natuur. Zo werd de partie artistique van Fontainebleau -de voormalige koninklijke jachtdomeinen- tot natuurreservaat verheven.

Nadat zij eeuwenlang hadden binnen gezeten trokken kunstenaars er in de 19e eeuw met schetsboeken, inklapbare ezels en handzame verftubes op uit om in de openlucht te werken. De voorbereidende schetsen, voltooide werken en zelfs een enkele karikatuur zijn nu in de Mesdag collectie te zien.

Via de Parijse Salons en collecties van verzamelaars als C.J. Fodor en onze postume gastheer H.W. Mesdag raakten de Barbizonschilders ook in Nederland befaamd. Vele Nederlandse kunstenaars trokken, geïnspireerd door werk van hun Franse kunstbroeders naar Fontainebleau. Anderen vonden landelijke inspiratie in de ongerepte natuur rond Oosterbeek en Laren.

Bos Fontainebleau
G.J.J. van Os, Een bos te Fontainebleau,1839, Amsterdam Museum (legaat C.J.Fodor)

Eén van de eerste Nederlanders in Barbizon was Georgius Van Os. In de eerste zaal hangt prominent diens Bos te Fontainebleau uit 1839. Alleen al bij de aanblik stijgt de bosgeur je in de neus. Dit werk met nietige menselijke figuurtjes zou niet misstaan op de tentoonstelling Romantiek in het Noorden dat het Groninger Museum dit voorjaar organiseert. Nog zo’n vroege Barbizonganger was Martinus Kuytenbrouwer. Dankzij een beurs kon hij in Parijs, het toenmalige Mekka van de schilderkunst, studeren. Zoals in de Amsterdamse tak van deze tentoonstelling uiteengezet wordt, trokken veel Nederlanders voor kunstonderwijs naar de Franse hoofdstad.

Martinus Kuytenbrouwer, Valkenjacht bij de rotsen van Cuvier Chatillon bij Fontainebleau 1847, Simonis en Buunk, Ede

Op advies van Theodore Rousseau spoorde ook Kuytenbrouwer naar Barbizon, waar zijn aquarel van de Cuvier Chatillon in het woud van Fontaineblaeu uit 1847 ontstond.  Het is met andere impressies van steengroeves en rotspartijen tentoongesteld onder één van de drie thema’s van de expositie: Rotsen, Bossen en Villages. Verschillende geschilderde rotspartijen roepen herinneringen op aan werk van Corot en Vincent van Gogh. Goed gezien! Corot’s Verlaten Steengroeve uit 1850 hangt verderop in de zaal. Ook Jacob Maris en Narcisse Virgile Diaz de la Pena leefden zich gedurende de  jaren ’60 uit in rotslandschappen.

Jean Baptiste Camille Corot, Verlaten Steengroeve, 1850, De Mesdag Collectie, Den Haag
J. van Beers, Barbizon enfin!

Het leukst vind ik een klein werkje van J. van Beers. Getuige het opschrift is een lang gekoesterde wens in vervulling gegaan: Barbizon, enfin!  We zien een uitgelaten mannetje bovenop een rots, terwijl eenvrouwmens hem aan z’n jasje trekt.

 

 

Martinus Kuytenbrouwer, Rotsen bij Gorges d’Apremont, ca 1845, Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam

Kuytenbrouwer’s David Caspar Friedrich-achtige Rotsen bij de Gorges d’Apremont bij avond (ca 1845) vind ik wel het mooist. Juist wanneer ik noteer dat aan dit werk, afgezien van een naar vergankelijkheid verwijzend karkas, maar één ding ontbreekt, blijkt dat ik mij vergis. Het ontbrekende element: een eenzame menselijke gestalte is wel degelijk afgebeeld. Kuytenbrouwer bezat een huis in Barbizon; anderen logeerden in de Auberge Ganne, een trefpunt voor kunstenaars waarvan een tekening in een van de vitrines te vinden is.

Louwrens Hanedoes en Charles Rochussen, Landschap met rustende figuren, detail

In de verstilde boslandschappen, waaraan ogenschijnlijk verhalende elementen ontbreken, zijn soms leuke anekdotische details verscholen. Zoals in het grote doek aan het begin van de expositie Landschap met rustende figuren, een co-productie van Louwrens Hanedoes en Charles Rochussen. Laatstgenoemde tekende de figuurtjes; één van hen draagt als blikvanger een rood parasolletje. Ook Kuytenbrouwer paste dit foefje toe: een toefje rood als accent in zijn monochrome bosschilderingen. Langs de wand en in vitrines worden schetsen en tekeningen getoond.  Later dienden deze in het atelier als voorbeeld voor schilderijen of deze werden opgewerkt. Bij Rousseau’s monochrome olieverfschets het Woud van Fontainebleau, rijst de vraag: kijken we nu naar een schets of een schilderij?

Theodore Rousseau, Het woud van Fontainebleau: Gorges d’Apremont, ca 1848, Van Gogh Museum, Amsterdam

Traditiegetrouw werden tekeningen en schetsen slechts als studiemateriaal gezien, maar in de late 18e en 19e eeuw worden deze vingeroefeningen als volwaardige kunstwerken beschouwd. En terecht: de beschouwer staat oog in oog met de eerste artistieke ingeving.

Willem Roelofs, Landschap met een os, 1854, Palais des Beaux-Arts, Lille
Willem Roelofs, Bomen bij Mare a Piat, Fontainebleau, 1852, Collectie Frits Lugt, Parijs.

 

 

 

 

 

 

Bij een volgende generatie Nederlanders in Barbizon fungeert Roelofs als traîte-d’union met de Fransen. Van zijn hand zien we een schilderij met Landschap met een os, en een getekende impressie van de Mare a Piat, waar herten hun dorst lesten. Een verstild meertje in het ecosysteem van Fontainebleau, aldus Van Dijk. Onder de noemer Village ontmoet de bezoeker meer Franse kunstenaars die als inspiratiebron fungeerden voor de Nederlanders. Een reproductie van Millets Herderinnetje met schapen, dat Mauve inspireerde tot zijn Herderin met schapen uit 1874.

Jean Francois Millet, De zaaier 1845-1875

Door soortgelijke reproducties raakten de Hollanders eveneens bekend met het werk van de Fransen. Hier hangt ook Millets authentieke tekening van een zaaiende landman, dè inspiratiebron voor Van Goghs Zaaier. Ook Millet bezat een huisje in Barbizon, waarover zo meer. Van Gogh zelf bezocht Barbizon niet, maar hij zag deze werken op de Salons in Parijs.
Jacob Maris, wiens broer Matthijs dit najaar met een solotentoonstelling wordt geëerd in het Rijks, kwam in Fontainebleau eveneens tot mooie creaties, zoals Watermolen in Bougival. Het karakteristieke kerktorentje van Bougival komt in andermans impressies meermaals terug. De expositie sluit met werk van Weissenbruch, die – hij is dan al 71- in 1900 met kunsthandelaar Buffa naar Parijs en Barbizon reist. Deze onderneming was geen verspilde moeite. Weissenbruch bracht hier prachtig werk tot stand, zoals het doek waaraan de expositie haar posterbeeld dankt: Het Huis van Jean-Francois Millet. In het voetspoor van zijn voorgangers schilderde Weissenbruch ook Corot-achtige bos- en rotslandschappen.

Weissenbruch, boom

Een klein werkje van zijn hand met alleen maar een prominent, centraal geplaatste afgesneden boomstam trekt mijn aandacht. Waarin we niet slechts een impressie van de natuur zien, maar ook invloed van de destijds populaire Japanse prenten. Eigentijdse foto’s tenslotte, tonen het Barbizon van nu. De locatie van verschillende meer dan honderd jaar geleden geschilderde plekjes zijn nog moeiteloos te herkennen, zoals het straatje met het huis van Millet.

Johan Hendrik Weissenbruch, Het huis van Jean Francois Millet, 1900, Privecollectie
Kenny Nagelkerke, Foto naar het schilderij ‘Huis van Millet te Barbizon

In de vaste collectie kreeg ik met de ontdekking van nog méér Barbizonschilders een onverwachte toegift. Het zijn de werken die Hendrik Willem Mesdag destijds met een vooruitziende kennersblik heeft aangekocht en niet voor zichzelf hield. Collega’s en andere belangstellenden waren welkom om ze te bekijken. Van verschillende zojuist bewonderde namen krijg ik hier een reprise: Camille Corot, Charles-Francois Daubigny, Anton Mauve en Willem Maris. Ook kom ik Mesdags beroemde neef Laurens Alma Tadema tegen. Nee, deze rondgang was geen verspilde moeite!

Dat geldt ook voor een bezoek aan het Amsterdamse deel van deze tentoonstelling, waar een keur aan Nederlandse kunstenaars die tussen 1789-1914 in Parijs studeerden de revue passeert. Over hen leest u hier binnenkort meer.

Jonkman e.a., Nederlanders in Parijs, tentoonstellingscatalogus Van Goghmuseum, Amsterdam, 2017.

Themanummer Kunstschrift, Een Nederlander in Frankrijk: Jongkind en de anderen, oktober/november 2017.

Link: Nederlanders in Barbizon. De Mesdag Collectie, Den Haag

 

 

Geverifieerd door MonsterInsights