Ferdinand Bol en Govert Flinck Rembrandts Meesterleerlingen t/m 18 februari 2018 in Amsterdam

Ferdinand Bol en Govert Flinck, de knapste jongens van de klas, tot en met 18 februari in het Rembrandthuis en Amsterdam Museum.

 

Flinck Zelfportret
Govert Flinck, Zelfportret, ca.1640, Wallraf-Richartz Museum (bruikleen part.) Keulen
Bol Zelfportret
Ferdinand Bol, Zelfportret leunend op een balustrade, ca.1647, part.collectie
Rembrandt zelfportret 1640
Rembrandt Zelfportret, 1640, The National Gallery, Londen

 

 

 

 

 

 

Zoals eerder toegezegd kom ik terug op de dubbeltentoonstelling over Govert Flinck (1615-1660) en Ferdinand Bol (1616-1680). Deze kunstenaars treden tot en met 18 februari in het Amsterdam Museum en het Rembrandthuis uit de schaduw van hun leermeester Rembrandt. En dat is getuige een filmpje op Youtube  hard nodig. Aan de hand van twee reproducties opgesteld in de Ferdinand Bolstraat wordt passanten naar de naam van de schilders gevraagd. De antwoorden zijn zelden goed maar leveren wel enige leuke momenten op.

Hoog tijd dus voor herwaardering van Rembrandts beste leerlingen. Hun leertijd wordt in het Rembrandthuis aan de hand van zelfportretten en historiestukken geïllustreerd. De invloed van Rembrandt is nog overduidelijk. In het Amsterdam Museum wordt met portretten van de Amsterdamse elite en monumentale historiestukken het succesvolle vervolg getoond.

De in dialoog gepresenteerde levensloop en artistieke ontwikkeling van beide kunstenaars vormt de rode draad in de tentoonstelling. Volgens een oude zegswijze kan onder grote bomen weinig groeien, maar de tovenaarsleerlingen Bol en Flinck bevestigen de uitzondering op deze regel. Ze staken hun leermeester naar de kroon. In sommige gevallen is hun werk nauwelijks van dat van Rembrandt te onderscheiden en evenmin van elkaar. Maar gaandeweg ontwikkelen ze, geënt op Rembrandts werkwijze een eigen stijl, zoals te zien in het Amsterdam Museum. Bij Flinck, wiens carrière door zijn ontijdige dood kort was, kwam die eigen stijl met helderder kleuren het snelst tot ontwikkeling.

Rond het midden van de 17e eeuw kwam het Classicisme in de mode: met bijbelse-, mythologische en historische onderwerpen geschilderd in heldere kleuren. Om zich van opdrachten te verzekeren brengen Flinck en Bol meer kleur in hun voorheen monochrome Rembrandteske palet. Ook de penseeltoets wordt gladder en het dramatische claire-obscur maakt plaats voor een gelijkmatige belichting.
In het Rembrandthuis ontdekt de bezoeker dat Bol van Rembrandt niet alleen een penseel leerde hanteren, maar ook de burijn. In twee etsen met een beeltenis van Esther is de hand van de meester nauwelijks van die van zijn leerling te onderscheiden.

Bol Esther naar Rembrandt
Ferdinand Bol, Studie naar Rembrandts Esther, ca. 1636, Rijksmuseum, Amsterdam
Rembrandt Esther
Rembrandt, Esther voor haar bezoek aan Ahasveros, 1635, Rijksmuseum, Amsterdam

 

 

 

 

                                      Vakmanschap alleen was niet voldoende om zakelijk succesvol te worden. Het hedendaagse netwerken was ook in de 17e eeuw onontbeerlijk. Of noemen we het maar gewoon vriendjespolitiek?  De doopsgezinde Flinck ontving zijn eerste opdrachten vooral van familieleden, geloofsgenoten en vrienden. Bols huwelijk met achtereenvolgens twee welgestelde weduwes Elisabeth Dell en Anna van Erkel, opende deuren die voorheen voor hem gesloten bleven.

Bol, zelfportret
Ferdinand Bol, Portret van de kunstenaar, 1653, in samenhang met zijn vrouw Elisabeth Dell, 1653, Rijksmuseum Amsterdam, (bruikleen Schroeder Collectie)
Bel, Elisabeth Dell
Ferdinand Boll, Elisabeth Dell, de vrouw van de kunstenaar, 1653, Rijksmuseum Amsterdam (bruikleen Schroeder Collect

De in dialoog gepresenteerde werken bieden behalve de mogelijkheid Bol en Flinck te vergelijken ook inzicht in het leven van de schilders en hun booming woonplaats: Amsterdam. In de snelgroeiende stad was ook toen al iedereen welkom. Kooplieden, drukkers, geleerden en om hun geloof gevluchte joden en protestanten. De nieuwkomers die zich na de val van Antwerpen in 1585 in de Republiek vestigden brachten een potentieel aan kapitaal en kennis mee. Het zwaartepunt van de overzeese handel verplaatste zich van Antwerpen naar Amsterdam, waar dankzij de economische bloei een groeiende afzetmarkt voor schilderijen in alle genres en prijsklassen ontstond. Buitenlanders zagen in de woningen van alle lagen van de bevolking schilderijen. Bij de gegoede burgerij waren dat vooral historiestukken en portretten; genres waar Flinck en Bol in uitblonken. Niet alleen individuele portretten, maar ook groepsportretten, zoals de voor Nederland unieke schutters- en regentenstukken. Voorbeelden daarvan ziet u in het Amsterdam Museum, gevestigd in het voormalige Burgerweeshuis. Langs de binnenplaats herinnert de galerij met ‘kluisjes’ van de weeskinderen nog aan die tijd.
Binnen ziet de bezoeker Bols groepsportretten van de regenten en regentessen van het Amsterdamse Leprozenhuis, waarin zij zich als weldoeners afficheren. Ze zijn nog geschilderd met het ingehouden palet van Rembrandt. De zogenoemde binnenvader brengt een jongen met een vreemde hoofdbedekking binnen. Het lijkt wel een pruik van de leden van het Engelse House of Lords, maar het is iets anders: kletskop, een akelige huidziekte. De bedenkers van de gelijknamige lekkernij kenden deze onsmakelijke betekenis vast niet. Een recente restauratie onthulde dat Bol zich tijdens het schilderen wel eens bedacht. De hoed van de voorzitter verraadt dat diens hoofd aanvankelijk meer naar rechts zat. Met infrarood reflectografie, een methode om onder de verflaag te kijken, werden in het portret van de drie vrouwelijke medebestuursters, de regentessen, nog drastischer zogenoemd pentimenti gevonden. De figuur van de middelste regentes kreeg na haar dood een nieuw hoofd, dat enkele jaren later op haar beurt weer onder een nieuwe verflaag zou verdwijnen!

Bol, de regenten
Ferdinand Bol, De regenten van het Leprozenhuis, 1649, Amsterdam Museum
Bol De regentessen
Ferdinand Bol, De regentessen van het Leprozenhuis, 1667-1670, Rijksmuseum Amsterdam

 

 

 

 

 

 

Behalve groepsportretten zijn individuele portretten te zien, zoals Ferdinand Bols Portret van een oude vrouw, voorheen bekend als Rembrandts portret van Elizabeth Bas. Dit werk illustreert hoezeer Bol zich de stijl van zijn leermeester had toegeëigend.

Bol, Elizabeth Bas
Ferdinand Bol, Portret van een oude vrouw, mogelijk Elisabeth Bas, ca 1640-1645, Rijksmuseum Amsterdam

Een leuk hoofdstuk vormen de portretten waarin opdrachtgevers zich als een voorbeeldig bijbels of mythologisch personage lieten vereeuwigen. Zo lieten Leonard Winnincx en Helena van den Heuvel zich in 1664 door Ferdinand Bol op monumentaal formaat portretteren als het mythologische paar Jason en Medea. De huidige beschouwer is wellicht verbaasd over de halfnaakte pose van Helena, maar functioneel naakt -in het oude Griekenland liepen de dames er nu eenmaal zo bij dacht men- was toegestaan. Meer verbazing wekt de keuze voor dit ongelukkige mythologische koppel. Medea zal, wanneer Jason haar voor een ander verlaat, wraak nemen door hun beider zoontjes te doden. Op Bols portret bevinden zij zich nog in de gelukkige episode van het verhaal.
Dit portret maakt duidelijk waarom historiestukken in de Gouden Eeuw als het belangrijkste genre werden beschouwd. Voor het vervaardigen èn  begrijpen van deze voorstellingen was kennis van de bijbel en de mythologie nodig. Dat geldt ook voor het duiden van een portrait historié. Het was de kunst om een dramatisch kernmoment uit een bijbels-, mythologisch- of historisch verhaal zodanig neer te zetten dat het voor ingewijden herkenbaar is. Het ontdekken daarvan vormde destijds een intellectuele uitdaging voor bewoners van de grachtengordel! ….Kom daar nu nog maar eens om!

Bol Jason en Medea
Ferdinand Bol, Portret van Leonard Winnincx en Helena van den Heuvel als Jason en Medea, 1664, Hermitage Museum, St.Petersburg

Voor zijn kapitale stadspaleis aan de Kloveniersburgwal (het huidige Trippenhuis) bestelde staalmagnaat Louis Trip een historiserend portret van zijn dochters. In de gedaante van Minerva, godin van de wijsheid, onderwijst Margaretha haar zusje Anna Maria. Dat de school voorlopig nog niet klaar is bewijzen twee koddige putti  die met het boek voor de volgende les komen aanzetten. Alleen de achtergrond herinnert aan Rembrandt, wiens stijl de schilder in de kleurrijke hoofdvoorstelling voorgoed heeft afgelegd.

Allegorie op het Onderwijs, Ferdinand Bol
Ferdinand Bol,, Allegorie op het onderwijs, 1663, Koninklijke Academie van Wetenschappen, Trippenhuis (bruikleen Rijksmuseum Amsterdam)

In 1648 portretteerde Bol een echtpaar als het bijbelse koppel Isaäc en Rebecca. In Calvinistische kringen gold zij als het toonbeeld van een ideale echtgenote. Wanneer Abrahams knecht Eliëzer haar als ‘huwelijksmakelaar’ uitkiest voor de zoon van zijn baas, volgt zij hem naar haar onbekende bruidegom. Later blijkt dat Rebecca ook een andere kant had. Flinck bracht die minder mooie latere episode in beeld. Anders dan de blinde Isaäc verwacht, schuift Rebecca haar lievelingszoon Jacob, vermomd als zijn ruw behaarde tweelingbroer Ezau naar voren, waarmee zij hem de vaderlijke zegen zouden ontstelen.

Ferdinand Bol, Echtpaar in een landschap, ca. 1648, Dordrechts museum, Dordrecht
Govert Flinck, Isaac zegent Jacob, ca 1634, Museum Catharijneconvent, Utrecht

 

 

 

 

 

 

 

Bol en Flinck schilderden ook kinderportretten, zoals Flincks portret van een driejarig meisje uit 1640, een van de publiekslievelingen in het Mauritshuis. In datzelfde jaar portretteerde hij zijn achterneef David Leeuw. Hij zette het knaapje neer als miniatuurvolwassene met wandelstok. De ouwelijke verschijning bleek vooruit te wijzen naar zijn toekomstige status; David Leeuw werd een van de rijkste  kooplieden van Amsterdam.

Flinck Portret van David Leeuw
Govert Flinck, portret van David Leeuw, 1640, Birmingham The Barber Institute of Fine Arts
Ferdinand Bol, portret van Frederick Sluijsken, 1652, National Gallery, Londen (Part. Collectie)

Twaalf jaar later schilderde Ferdinand Bol de beeltenis van een tot voor kort onbekende jongen. In  het programma Kunstraadsels van omroep Max werd deze anonieme jongen onlangs overtuigend geïdentificeerd als Frederick Sluysken, zoon van een destijds bekende wijnhandelaar. Het door hem ostentatief omklemde wijnglas vormde de sleutel tot ontdekking.
In 1656 portretteerde Ferdinand Bol nòg een jongetje. Evenals de zojuist genoemde jongens was Otto op dit moment acht jaar oud. Eenmaal de kinderziektes ontgroeid werd deze leeftijd kennelijk geschikt gevonden voor een portret op weg naar volwassenheid. Ook zonder het informatieve bijschrift is verwantschap tussen Otto en Frederik goed te zien.

Bol, Otto van der Waeyen
Ferdinand Bol, portret van Otto van der Waeyen in Pools kostuum, 1656, Museum Boijmans van Beuningen Rotterdam

Anders dan zijn neefje Frederik mocht Otto voor het portret iets opdiepen uit de verkleedkist. Bij zijn keuze van een Pools kostuum rangschikte Bol een grootformaat stilleven gecomponeerd met militaire rekwisieten. Ook gaf hij de jongen een commandostaf in de hand. Dit attribuut zou Otto, in afwijking van de familietraditie, echter nooit hanteren. Hij werd arts.
In het nauwelijks van Rembrandt of Bol te onderscheiden historiestuk met  het wegzenden van Hagar uit 1642 bracht Flinck nòg een jongetje in beeld: Ismaël.
Wanneer de kinderloze Abraham, aangespoord door zijn echtgenote, een zoon verwekt heeft bij haar slavin, wordt Sara jaloers. Zij stookt Abraham op om moeder en zoon de woestijn in te sturen, waarmee hun doodvonnis bezegeld lijkt. Door goddelijk ingrijpen weten Hagar en  Ismaël te overleven. Flinck plaatst de voorstelling in oud-testamentische setting en gaf Ismaël naar joods gebruik een keppeltje, dat hij als stamvader van de Arabieren later zal moeten afleggen.

Flinck, Hagar
Govert Flink, De verstoting van Hagar, 1642, Staatliche Museum zu Berlin, Berlijn
Flinck Offer van Abraham
Govert Flinck en Rembrandt, Het offer van Abraham, 1636, Alte Pinakothek München

 

Bij het zien van een volgende episode uit het verhaal Het offer van Abraham, zou je kunnen denken: God straft direct. Deze geschiedenis doorgaans uitgelegd als test van Abrahams godsvertrouwen, kan ook zo worden geduid: ànders dan andere goden  vraagt de God van Israël géén mensenoffers. Nog in de stijl van zijn leermeester maakt Bol het verdriet en de angst van vader en zoon bijna tastbaar. Nog net op tijd grijpt een engel letterlijk en figuurlijk in. In 1636 schilderde Flinck een bijna-kopie van Rembrandts Offer van Abraham. Deze werken bevinden zich in de Alte Pinakothek in München en de Hermitage St. Petersburg.

Berckheyde Dam
Gerrit Berckheyde, de Dam met het stadhuis, 1673, Amsterdam Museum

In het Amsterdam Museum komen de opdrachten voor het nieuwe stadhuis aan bod. Het nog steeds imposante Paleis op de Dam, maakte in de 17e eeuw op eenieder een onuitwisbare indruk. Het door Jacob van Campen ontworpen classicistische gebouw was niet alleen indrukwekkend aan de buitenkant; ook het interieur ademde de grandeur van de stad. De Burgerzaal, gesierd met sculpturen van Artus Quellinus en de schitterend ingelegde hemel- en wereldkaart in de marmeren vloer zijn nog steeds van een adembenemende schoonheid. Door de toenmalige ‘dichter des vaderlands’ Joost van den Vondel werd het gebouw bezongen als het achtste wereldwonder. Kunstenaars van naam werden uitgenodigd om ontwerpen te leveren voor de aankleding van het interieur. Ferdinand Bol en Govert Flinck behoorden tot de uitverkorenen. Zij mochten schilderijen leveren met bijbelse en historische verhalen waar de burgemeesters zich aan konden spiegelen. Waaronder de reeks van acht monumentale doeken besteld met episodes uit de roemruchte vaderlandse geschiedenis, waarin destijds een parallel werd gezien met de eigen tijd. Zoals de Bataven in opstand waren gekomen tegen de Romeinen, zo hadden de Noordelijke Nederlanden met succes het Spaanse juk afgeworpen.

Flinck ontving opdracht voor in totaal 12 schilderijen. Door zijn ontijdige dood op 2 februari 1660 kwam hij niet verder dan enkele schetsen, waarvan er twee in de expositie te zien zijn. Een ontwerp voor de Samenzwering van Claudius Civilus en Brinio op het schild geheven; twee roemruchte episodes uit de Bataafse opstand.

Govert Flinck, De samenzwering van Claudius Civilis, ca 1659, Kunsthalle Hamburg
Flinck Brinio
Govert Flinck, Brinio op het schild geheven, ca 1659, Kunsthalle Hamburg

De uitvoering van deze werken kwam na Flincks dood in handen van Rembrandt en Jan Lievens. Rembrandts Samenzwering van Claudius Civilis ( nu in de Zweedse Academie voor Schone Kunsten) heeft maar enkele maanden in het Stadhuis gehangen. Het viel wegens de grove toets en prominent in beeld gebrachte lelijke eenogige Claudius kennelijk niet in de inmiddels veranderde smaak. Van Lievens (1607-1674) versie van Brinio op het schild geheven, ca. 1660 wordt een olieverfschets getoond.

Ferdinand Bol, Gaius Fabricius Luscinus in het legerkamp van Pyrrhus, ca. 1655-’56. Amsterdam, Koninklijk Paleis

Ferdinand Bol koos eveneens een onderwerp uit de Romeinse geschiedenis. De de Romeinse consul Gaius Fabricius Luscinus, die zich tijdens een bezoek aan het vijandige legerkamp van koning Pyrrhus door niets en niemand van de wijs laat brengen. Wanneer deze de steekpenningen van Pyrrhus niet wil aannemen probeert hij zijn opponent -tevergeefs- schrik aan te jagen met een  plots ten tonele gevoerde olifant. De hier betoonde standvastigheid respectievelijk onverschrokkenheid van de consul diende de burgemeesters tot voorbeeld te strekken.

 

In het Amsterdam Museum ziet de bezoeker Bols heroïsche portretten van vlootvoogden Michiel de Ruyter en Cornelis Tromp. Van Michiel de Ruyter leverde Bol zes exemplaren; één voor elke vestiging van de Admiraliteit. De man die volgens de overlevering onverschrokken de moeilijke getijdenrivier de Theems was opgevaren om de Engelsen in het maritieme hart te treffen en hen tijdens de Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666) had verslagen. Bol plaatste de bevelhebber met commandostaf  in een toepasselijk decor.  In de achtergrond De Ruyters vlaggeschip de Zeven Provinciën dat werd ingeschilderd door de marineschilder  Willem van de Velde de Jonge. De prominente hemelglobe was, als 17e eeuws GPS, onontbeerlijk voor het navigeren op zee.  Bent u verbaast over de wat vrouwelijke hand van de ruwe zeebonk ? Deze is waarschijnlijk van de hand van een leerling.

Ferdinand Bol, Portret van Michael Adriaenszn de Ruyter,1667, Mauritshuis, Den Haag.
Ferdinand Bol, Portret van cornelis tromp, ca 1667, Particuliere Collectie

 

 

 

 

 

 

 

 

In de aanloop naar tentoonstelling kwam een zoekgeraakt portret van Cornelis Tromp in een particuliere collectie boven water. Bol koos in dit  portret voor een soortgelijke enscènering met in de achtergrond Tromps vlaggeschip de Hollandia. De destijds rivaliserende marinemannen hangen nu broederlijk bijeen.

U kunt Bol en Flinck ook nog ontmoeten in het Paleis op de Dam en in Bols voormalige woonhuis aan de Keizersgracht Museum van Loon (tot 8 januari).

Tot en met 27 mei krijgt u tenslotte in de Hermitage Amsterdam een indruk van Ferdinand Bol en Govert Flinck temidden van tijdgenoten. Zo’n 63 werken van Rembrandt en tijdgenoten zijn vanuit St. Petersburg even thuis in Amsterdam.

In verband met een dreigend Stendahl syndroom lijkt een weekend of midweek Amsterdam de beste remedie om van al dit moois ook echt te genieten!

Boek bij de tentoonstelling;
Ferdinand Bol en Govert Flinck Rembrandts meesterleerlingen, W.Books Zwolle in samenwerking met Amsterdam Museum en Rembrandthuis, 2017

Link: Ferdinand Bol en Govert Flinck, wie zijn zij?  

Link: Amsterdam Museum

Link: Het Rembrandthuis

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Nederlanders in Parijs, 1789-1914. Van Gogh museum, Amsterdam, tot en met 7 januari 2018.

 

Kees van Dongen, De Blauwe Japon, 1911, Van Gogh Museum Amsterdam

Van Barbizon, eerder op deze site besproken, reizen we naar Parijs, het centrum van de toenmalige kunstwereld. De stad met befaamde kunstopleidingen en tentoonstellingen was een artistieke kraamkamer en oefende aantrekkingskracht uit op kunstenaars uit alle windstreken. Voorheen was de reis per diligence een hele onderneming, maar sinds 1847 werd de gang naar la ville lumière dankzij het spoor tot een dagreis teruggebracht. In de lange periode die de Parijse tak van de dubbeltentoonstelling beslaat is op artistiek gebied veel gebeurd. Te veel om deze thematisch-chronologisch in te delen, licht conservator en samenstelster van de expositie Mayken Jonkman tijdens een interview bij Opium op 4 toe. Daartoe werden acht kunstenaars als uitgangspunt gekozen. Aan de hand van hun werk, getoond in samenhang met hun Franse kunstbroeders, worden de belangrijke thema’s van die jaren behandeld.

Gerard van Spaendonck, Bloemen in een albasten vaas en vruchten op een marmeren blad, 1781, Het Noordbrabants Museum, Den Bosch

Zo wordt bij Gerard van Spaendonck (1746-1822) de eerste Nederlander die destijds naar Parijs trok en medeoprichter was van het Institut de France, de kunstopleiding behandeld. Kunstenaars konden uit verschillende academies kiezen, maar de belangrijkste was de École des Beaux Arts. Hier moest je zijn voor de nieuwste artistieke ontwikkelingen. In zijn atelier in de Jardin des Plantes leerde Van Spaendonck, die het tot hofschilder van koning Lodewijk XVI had gebracht, zijn Franse leerlingen het schilderen van bloemstillevens in de stijl van de Hollandse Gouden Eeuw. Zijn meest succesvolle leerlingen waren Bessa, Redouté en Van Dael. Behalve op de academies leerden schilders ook veel door hun ogen op de Salons en in de stad de kost te geven. Maar de tentoonstelling laat zien ook dat deze Franse invloed op Nederlandse kunstenaars geen eenrichtingsverkeer was, verschillende Nederlanders drukten, zoals we zullen ontdekken, hun stempel op de Franse kunst.

Ary Scheffer, Francesca da Rimini en Paolo Malatesta aanschouwd door Dante en Vergilius, 1854, Kunsthalle Hamburg

Ook Ary Scheffer (1795-1858) belandde al vroeg in Parijs. Zijn moeder had een vooruitziende blik toen zij zich met haar zoons in Parijs vestigde. Ary werd beroemd en verkeerde in de hoogste kringen. Bij zijn werk krijgt de bezoeker informatie over de Salon en alternatieve tentoonstellingen. Wanneer aankomend kunstenaars als Rousseau en Huet in 1836 door de jury van de Salon geweigerd worden, biedt Ary hen expositieruimte aan in zijn atelier. Hier vonden Franz Liszt en Frederic Chopin eveneens een podium en Charles Dickens las bij Ary Scheffer voor uit eigen werk. Met zijn vroeg-romantische maar nog wel in academische toets geschilderd werk, zet Scheffer zich, evenals Ingres en Delacroix, af tegen het traditionele classicisme. Scheffers, thans veelal als sentimenteel beoordeelde werk, genoot in de vroege 18e eeuw veel waardering. Dat geldt ook voor zijn ‘society’ portretten; een richting waarmee Kees van Dongen in de 19e eeuw eveneens succesvol zou worden.

Jacob Maris, De schilder Frederick Hendrik Kaemmerer aan het werk in Oosterbeek ca. 1863, Dordrechts Museum, Dordrecht

In de presentatie van Frederik Hendrik Kaemmerer (1839-1902) wordt de bezoeker geïnformeerd over de Kunsthandel in die dagen. Hij wordt als schoolvoorbeeld gepresenteerd van dè Salonkunstenaar. Deze thans minder bekende Nederlander was destijds een van de best verkopende kunstenaars in Parijs. Hij inspireerde tal van landgenoten tot het schilderen van mondaine scènes. In het portret dat Jacob Maris rond  1863 van hem schilderde zien we hem heel geestig zittend op een boomstam aan het werk in de bossen van Oosterbeek.

Coen Metselaar, Het atelier van de kunstenaar Frederik Hendrik Kaemmerer aan de Boulevard Vaugirard 126 bis 1877-1878, prive collectie Oss

Coen Metzelaar portretteerde hem rond 1878 in zijn Parijse atelier, te midden van rekwisieten bezig aan een impressionistisch werkje, waarin we de stijl van Isaäc Israëls latere vlot gepenseelde impressies van soortgelijke (op een ezel rijdende) figuurtjes herkennen.

Bij Jongkind (1819-1891) komen –heel toepasselijk- de Parijse café’s als ontmoetingsplaats en inspiratiebron in beeld. Jongkind hield van de Franse levensstijl: het savoire vivre. Het genieten van een goed glas wijn ontbrak daarbij niet; een gewoonte die hem uiteindelijk op zou breken. Anders dan vaak gedacht wordt leerde Jongkind de impressionistische toets niet van Claude Monet; het was nèt andersom. Gezamenlijk schilderend aan de Seine deed Jongkind dit kunstje niet alleen voor aan Monet, maar ook Boudin en Sisley namen Jongkinds toets over! Voor wie hieraan twijfelt citeer ik Monets eigen woorden: …’c’est à lui que je dois l’éducation definitive de mon oeil’.. (van hem –Jongkind- leerde ik goed te kijken).

Johan Barthold Jongkind, Rue des Franc-Bourgeois St. Marcel, 1868, Gemeentemuseum Den Haag
Claude Monet, Vétheuil 1879, Triton Foundation

Deze vroege Nederlanders in Parijs, hebben een plek gekregen op de benedenverdieping van het museum. In Jongkinds vluchtige impressie van de Rue des Franc-Bourgeiois St. Marcel uit 1868 is de vlotte, los gepenseelde toets die het handelsmerk van de impressionisten zou worden, goed te herkennen.

In de  bovenzaal ontmoet de bezoeker Vincent Van Gogh, George Hendrik Breitner, Kees van Dongen en Mondriaan.

Ter illustratie van de vraag wat leerden kunstenaars in Parijs van elkaar worden de Nederlanders in samenhang getoond met de Fransen. Van Gogh (1853-1890) probeerde in Parijs de verschillende stijlen van Monet, Pisarro en Signac uit. Een dialoog verduidelijkt hoe Breitner schatplichtig was aan Degas.

George Hendrik Breitner (1827-1923), door Jonkman gekenschetst als een verlegen man, was maar korte tijd in Parijs, maar hij absorbeerde en verwerkte de invloeden die hij daar opdeed op een bijzondere manier. Deze leerschool wordt mooi geïllustreerd met twee schetsen van danseressen; één van Degas en één van Breitner.

Edgar Degas, Ontbijten na het baden ca. 1894, Houtskool en pastel op papier,
Bruikleen Triton Foundation
George Hendrik Breitner, Het model zoekt haar kleren bijeen, 1888, privécollectie, Den Haag

 

 

 

 

 

 

 

 

De vernieuwende manier waarop Breitner het vrouwelijk naakt in beeld brengt is zonder Degas ondenkbaar. Zij hebben elkaar niet ontmoet, maar Breitner zag zijn werk en trok er lering uit. In de tentoonstelling Rumoer in de stad werd deze invloed ook al getoond (zie elders op deze site). Op zijn beurt gaf Breitner dit weer door aan Isaäc Israëls en Willem de Zwart.
Even terug naar de hyper-sensitieve Van Gogh, die het in Parijs bij zijn broer Theo, iets langer uithield dan Breitner. Over Vincents zielenroerselen in die periode is weinig bekend, want de broers schreven elkaar toen geen brieven. Zijn schilderijen spreken echter voor zich. Geen kunstenaar heeft in slechts een half jaar zo’n grote ontwikkeling doorgemaakt. Dit wordt prachtig geïllustreerd aan de hand van twee schilderijen met Uitzicht uit mijn atelier. Het eerste, direct na aankomst gemaakt is nog gehuld in zilverachtig licht, het tweede vertoont het goudkleurige licht dat kenmerkend is voor Parijs, aldus Jonkman. Daarbij gaat van Gogh, geïnspireerd door Seurat en Signac, over op het gebruik van ongemengde kleuren, die hij in talrijke toetsjes naast elkaar opbrengt.

Vincent van Gogh ,Gezicht vanuit Theo’s appartement, 1887,Van Gogh Museum, Amsterdam
Claude Monet, Vétheuil 1879, Triton Foundation

 

 

 

 

 

 

 Zijn donkere palet klaarde in la ville lumière aanzienlijk op, maar zijn gemoed werd door de vele grootstedelijke prikkels steeds somberder en onrustiger. Februari 1888 vertrekt Van Gogh naar Arles waar in korte tijd een groot aantal kleurrijke werken ontstaat. De rest is historie. In zijn eigen tijd vrijwel onopgemerkt, weet Van Gogh kunstenaars en filmproducenten tot de huidige dag te inspireren. Daarvan getuigen de Jackson Pollock-achtige schilderijen van de Chinese kunstenaar Zeng Fanzhi die nog tot en met 5 maart in het Van Gogh Museum te zien zijn en de recente animatiefilm Loving Vincent, van de Poolse cineaste Dorota Kobiela. Gemaakt als eerbetoon aan de geestelijk gekwelde  schilder van wie zij zelf, lijdend aan een depressie, veel is gaan houden. Vincents schilderijen zijn door een leger van kunstschilders geframed en komen in prachtige gemanipuleerde beelden langs. De opgeklopte verhaallijn (‘whodunnit’) dat Van Gogh vermoord is, moet de kijker voor lief nemen.
Terug naar de Nederlanders in Parijs, waar Kees van Dongen (1877-1968) niet kan ontbreken. Bij hem komen de thema’ssociaal engagement en sensuele vrouwen’ aan bod. Van Dongen voelt zich in Parijs als een vis in het water en verwerft in korte tijd een positie in de Parijse beau monde. In de Art Deco tentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum draait een film, waarin we Van Dongen zien in gezelschap van couturier Paul Poiret, de spil van de Haagse tentoonstelling. Boven diens bed hangt een versie van Van Dongens Inquiétude, met twee prachtig gestroomlijnde roodgloeiend aaneengesmede lichamen. (zie de Art Deco tentoonstelling,op deze site).

Kees van Dongen was een non-conformist; hij begon zijn carrière zelfs als anarchist. Hij wilde geen schilderijen voor de elite maken, maar alleen getekend werk dat voor iedereen bereikbaar was. Wanneer hij echter eenmaal van succes en geldelijk gewin geproefd heeft, laat hij deze instelling varen. Hij gaat schilderen… en hoe!

Zijn kleurrijke door kunstlicht beschenen scènes van het nachtelijke uitgaansleven, konden niet iedereen bekoren. De daarin figurerende arbeidersvrouwen, die slempend de nacht doorbrengen worden door een kunstcriticus wegens de oorlogskleuren op hun gezicht, afkeurend omschreven als ‘Apachemeiden’. Heren en vooral dames uit de upper-class vragen evenwel al snel om geportretteerd te worden. In prachtige kleuren, niet zelden sensueel, brengt hij hen in beeld. De sjieke Comtesse Anna de Noialles met een (goed kijken) ondeugend toetsje en Madame Jasmy, wier portret in de actuele Haagse Art Deco tentoonstelling als steunafbeelding fungeert bij de avondjaponnen van Paul Poiret. Deze dames van stand zette hij een tikkeltje ondeugend neer, maar met het meeste gemak maakte Van Dongen van een ondeugend bartypetje een dame door haar een mooie hoed op te zetten.

Kees van Dongen, Dame met zwarte hoed 1912
Kees van Dongen, Comtesse Anna de Noialles, 1931, Amsterdam Stedelijk Museum

 

 

 

 

 

 

 

 

In deze tentoonstelling vormt Piet Mondriaan het sluitstuk. Het aan zijn naam gekoppelde thema: Kubisme als katalysator: de behoedzame zoektocht naar het universele, geeft aan dat met zijn werk het laatste woord over moderne eigentijdse kunst nog niet is gezegd. Integendeel: Mondriaans figuratief begonnen werk vindt in Parijs een nieuw begin. Even aangeraakt door het kubisme verlaat hij de figuratie geleidelijk aan, op weg naar een nieuw begin; de weg naar volledige abstractie, maar dat is een ander verhaal, waarover ik onlangs onder de titel de Ontdekking van Mondriaan heb beschreven.

Kees van Dongen, Herinnering aan het Russische operaseizoen 1909, National Gallery of Canada, Ottowa

De in Parijs werkzame kunstenaars putten in die jaren ook inspiratie uit theater- en dansvoorstellingen, zoals ‘Cleopatra’ van de Ballets Russes, waarmee ik even terugkom op de genoemde uitzending van Opium. Uit dit ballet, dat als een ‘salade van nationale [Russische] componisten’ getoonzet werd, maakte Mayke Jonkman een toepasselijke muziek keuze: de wonderschone bijdrage van Modest Moessorski.

Tenslotte: zoals de Haagse tentoonstelling Rumoer in de Stad vooral de stedelijke bedrijvigheid in Nederland toonde, zo laat de huidige tentoonstelling zien hoe kunstenaars in Parijs de dynamiek van de Franse hoofdstad in al haar facetten in beeld brachten. De bezoeker ziet de fraai aangelegde boulevards van Haussmann, de kleurrijke parken, impressies van het pittoreske Montmartre en nieuwe uitgaansgelegenheden als de Moulin Rouge en de Moulin de la Galette. Met zo’n 120 eigen schilderijen en bruiklenen uit heel de wereld, biedt het Van Goghmuseum niet alleen een kleurrijk beeld van een voorbije wereld, maar tot en met 7 januari tevens een aanschouwelijk college in de ontwikkeling van de 19e eeuwse schilderkunst. Warm aanbevolen voor de kerstvakantie!

Bibliografie:

Jonkman e.a., Nederlanders in Parijs, tentoonstellingscatalogus Van Goghmuseum, Amsterdam, 2017.

Themanummer Kunstschrift, Een Nederlander in Frankrijk: Jongkind en de anderen, oktober/november 2017.

Link: Nederlanders in Parijs 1789-1914

 

Humor in de Gouden Eeuw, de kunst van het lachen tot en met 18 Maart 2018, Frans Hals Museum, Haarlem

Frans Hals, Pekelharing, ca.1628-1630, MuseumLandschaft Hessen Kassel, Kassel

Tot en met 18 maart is in het Frans Hals Museum een bonte stoet humoristische types te zien in een breed overzicht van humor in de 17e eeuwse Nederlandse schilderkunst. Dwaze boeren, drinkebroers, kwakzalvers, koppelaars, ondeugende kinderen, luie dienstmeiden en wellustige dames. Topstukken van schilders die de kunst van de geschilderde lach verstonden, zoals Frans Hals, zijn broer Dirck, Judith Leyster en haar echtgenoot Jan Miense Molenaer, Jan Steen, Gerard van Honthorst en Rembrandt. Anders dan voor tijdgenoten, is de betekenis van de voorstellingen voor ons niet altijd duidelijk. Bij het zien van Frans Hals Pekelharing herkenden tijdgenoten deze notoire drinkebroer aan zijn lege kan. Zoals zijn naam aangeeft had hij altijd dorst en … vis moet zwemmen!

Frans Hals, Twee lachende jongens, ca.1628, Leerdam Hofje van Aerden

In zijn Twee lachende jongens portretteert Hals twee jongens in de volwassen rol van kannekijker; extra grappig dat zijn eigen kinderen model stonden!  Het thema kinderen die kattenkwaad uithalen vormt een van de hoofdstukken in de tentoonstelling waarin de lach centraal staat. Deze varieert van een geschilderde vette lach om platvloerse humor, een glimlach van genegenheid en soms een wellustig lachje. De alledaagse scènes werkten bij herkenning direct op de lachspieren. Bij historiestukken met een mythologisch of bijbels verhaal liet de lach wellicht even op zich wachten tot een daarin ‘verstopt’ humoristische detail werd herkend. Zoals in Gerard de Lairesses Mercurius gelast Calypo Odysseus te laten gaan, waarin een verrukkelijke putto de beschouwer van onder een veel te grote helm schalks toelacht  (niet in de tentoonstelling).

Gerard de Lairesse, Mercurius gelast Calypo Odysseus te laten gaan, 1676-1682 Rijksmuseum Amsterdam

Haarlem was de bakermat van deze richting in de schilderkunst. Behalve Frans Hals treffen we hier ook andere uit Vlaanderen gevluchte protestantse schilders aan. Zoals de historieschilder Karel van Mander (1548-1606) beter bekend als auteur van het Groot Schilderboeck met kunstenaars-biografieën, dat in 1604 in Haarlem werd gepubliceerd.

De humoristische schilderijen vormen niet alleen een spiegel van alledaagse komische scènes, maar beelden ook spreekwoorden, gezegden en ontleningen aan eigentijdse literatuur uit, al of niet met een moraliserende ondertoon. Doordat de betekenis of herkomst daarvan in de loop der tijd verloren is gegaan, biedt deze spiegel vaak een onscherp beeld. In ons hedendaags taalgebruik komen woorden voor waarvan wij in de 20e eeuw nog geen weet hadden. Dat geldt andersom voor woorden en begrippen die in de 21e eeuw allang vergeten zijn. Bij het aandachtig bekijken van deze expositie verdampt het condens op de beslagen spiegel van het verleden en geven de schilderijen hun oorspronkelijke betekenis prijs. Jammer dat de in (te) kleine letters geschreven bijschriften slecht leesbaar zijn, maar gelukkig is een audiotour beschikbaar.

Vitrine met klucht en moppenboeken

Eenmaal ontraadseld geven de schilderijen indirect inzicht in de toenmalige cultuur. Welke vrijheden kende men, waarop rustte een taboe? Notities in contemporaine reisverslagen vullen de reconstructie van dit beeld aan. Zo omschreef de Italiaan Lodovico Guicciardini Nederlanders in 1612 als seer ghesellich, ende boven al boerdich [vol humor], boetsachtich [grappig] ende kluchtich van woorden, maer somtijdts te veel’.  Geestig volkje hoor die Hollanders, maar soms slaan ze door!  Een Engelsman omschrijft hen zelfs als clowneske lui die in de kroeg graag moppen tappen. Dit lijkt, afgaande op het grote aantal klucht- en moppenboeken uit die tijd, te kloppen. Het meest curieus is de verzameling van de Haagse jurist Arnout van Overbeke, die in zijn Anecdota zo’n 2400 moppen had verzameld.

Deze Hollandse vrolijkheid wordt weerspiegeld in de ongeveer zestig ten toon gestelde schilderijen; gekozen uit een ruime voorselectie van 2500 werken met humoristische inhoud. Een enkele keer is de humor verstopt, maar de meeste beeldgrappen vormen het hoofdonderwerp in platvloerse low-life scènes met boerse-, scatologische- en seksueel getinte humor van o.a. Adriaen Brouwer, Adriaen van Ostade en Jan Steen.  De betekenis van menige voorstelling ging, als gezegd, in de loop der tijd verloren, maar Adriaen Brouwers Herberg interieur met een thans actuele Me-Too scène, behoeft nauwelijks uitleg. Het belaagde meisje trekt de aanrander zo hard aan zijn haar, dat iedereen opkijkt om te zien waar dat geschreeuw vandaan komt.

Adriaen Brouwer, Herbergscene, ca. 1635, National Gallery, Londen

 Soortgelijke scènes zijn op zich al leuk, maar in de loop van de 20e eeuw begon het besef door te dringen dat humoristische onderwerpen in ogenschijnlijk realistische voorstellingen vaak ontleend waren aan contemporaine bronnen. Literatuur, poëzie, medische teksten, moppenboeken en bundels met emblemata bieden nogal eens de sleutel tot het begrip van de voorstelling.

Toen deze wetenschap tot over-interpretatie in moraliserende duiding dreigde, stelden verschillende kunsthistorici eind vorige eeuw dat deze werken ook louter gewaardeerd werden om het visuele genoegen van technisch knap geschilderd werk. Het mogelijke verband tussen literatuur en schilderkunst van die dagen wordt letterlijk geïllustreerd door Jan Miense Molenaers Boerengezelschap uit 1662. Een werk dat alleen al om de leuke, overbevolkte kroegscène waardering genoot, maar de ontdekking dat het een letterlijke schildering was van een lied uit Bredero’s (1585-1618) Groot Lied-boeck zorgde in de jaren ’90 van de vorige eeuw voor opwaardering. In het lied Boerengezelschap worden de lotgevallen van ene Arent Pieter Gijsen en zijn domme boerenvrienden bezongen. In een uitgelaten stemming gaan ze naar Vinckeveen voor een destijds geliefd partijtje ganstrekken. Het uitstapje loopt echter volledig uit de hand en eindigt in een steekpartij met dodelijke afloop.  De zedeprekende Bredero bespot de ongeremdheid van de boeren en geeft zijn gehoor het advies: ‘Gij heren, gij burgers, vroom en welgemoed, mijdt der boerenfeesten, zij zijn zelden zo zoet, of ‘t kost iemand zijn bloed…’

 

Jan Miense Molenaer, Boerengezelschap, 1662, Museum of Fine Arts, Boston

De waardering van komische boerse thema’s gaat terug op de klassieke oudheid en, meer recent, op het werk van Pieter Brueghel de Oude (1525-1569). Ook in Bredero’s literaire werken figureren komische types die in soorten en maten:  harders, boeren, werckluiden, waerden, waerdinnen, snollen, vroedwyven, bootsgezelle, opsnappers, schoisters, en panlickers, op ackers, in bossche, in hutten, in winckels, herberge, kroege…’   In de tentoonstelling zien we ze terug.

Geschilderde grappen en grollen dienden volgens de toenmalige kunsttheorie- en etiquetteboeken aan een zeker decorum te voldoen. Maar in de praktijk werd in deze met twee maten gemeten. Ook in de hogere kringen werd hartelijk gelachen om scatologische grappen en toespelingen op overspel en scènes met leedvermaak om minder bedeelden. Zoals in het schilderij van Jan Miense Molenaer, waarin een dwerg en zijn vrouwtje door een stel rotjongens worden gepest. Van het taboe dat sinds de Oudheid al op leedvermaak rustte trokken kunstenaars zich in die dagen niet veel aan.

Jan Miense Molenaer, jongens pesten een dwerg, ca 1635-1647, Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam (Bruikleen van Abbe Museum)

Het schilderen van een overtuigende voorstelling was nog niet zo eenvoudig. Daarom gaven kunsttheoretici de kluchtschilders enkele tips om vernuftig (geestig en inventief) te werken en hartstocht en emotie op natuurlijke wijze uit te beelden. Zet een humoristische scène zodanig neer, ‘als zaagt gyze gebeuren’ met mensen ‘alsof menze kende’, aldus Samuel van Hoogstraten (1678). Juist die herkenning, identificatie zouden we nu zeggen, versterkte het komische effect.

Alvorens van start te gaan met een virtuele rondleiding door de tentoonstelling nog even iets over het fenomeen lach. Het  uitdrukken van emoties in verf is een héle kunst die niet ieders werk is. Van Mander merkt op dat bij sommige schilders het verschil tussen lachen en huilen niet te zien is.
In de tentoonstelling heb ik er niets over gelezen maar er speelde nog iets. Sinds vroegchristelijke tijden hielden bijbelgeleerden zich bezig met de in onze ogen wellicht lachwekkende vraag of Jezus gelachen zou hebben. In 17e eeuwse orthodoxe kringen meende men van niet en deze overtuiging wordt mogelijk weerspiegeld in talrijke schilderijen waarin de geportretteerden geen spier vertrekken.

Huwelijksportret van Isaäc Massa en Beatrix van der Laen, 1622, Amsterdam, Rijksmuseum. (Buiten tentoonstelling).
Amicitia etiam post mortem dura uit Alciati’s Emblematum libellus, 1534.

‘Zo kan het ook’ lijkt Frans Hals gedacht te hebben toen hij in 1622 het huwelijksportret schilderde van Isaäc Massa en Beatrix van der Laen. Met haar vriendelijke, licht glimlachende gelaatsuitdrukking en ongedwongen pose, leunend tegen een boom, vormt deze manier van uitbeelden een nouveauté in het genre huwelijksportret. Naast onconventionele elementen bevat het portret ook traditionele aspecten, zoals de situering in een liefdestuin en symbolische vegetatie rond het paar. De klimop die zich rond de boom slingert staat voor liefde of vriendschap die ook na de dood voortduurt. Zoals de klimop aan de boom, dient de vrouw zich aan de man te hechten. Het beeld is ontleend aan een destijds bekend embleem, Amicitia etiam post mortem dura uit Alciati’s, Emblematum libellus, 1534.

De ogenschijnlijk onbelangrijke plant in de linkerhoek van het schilderij, een distel, geeft in het Duits haar symbolische betekenis prijs: ‘Männertreu’. Van de gehuwde man wordt ook iets verwacht: en wel dat hij bij dreigend gevaar van overspel zijn stekels opzet!

Terug naar de tentoonstelling. In de 17e eeuw werd ook de heilzame werking van de lach onderkend. In zijn Schat der Gesontheid (1662) beveelt de Dordtse arts Johan van Beverwijk humor aan als medicijn tegen depressie: ‘lachen is gezond’!  Met de enorme hoeveelheid lachopwekkende schilderijen was deze remedie als ‘Van Beverwijk-care’ in de Nederlanden ruim voorhanden.

Gerard van Honthorst, Lachend meisje van lichte zeden dat een obscene miniatuur ophoudt, 1652, St.Louis Art Museum

Zeker ook bedoeld om de lachlust op te wekken schilderde Gerard van Honthorst, (1590-1592), dit vrolijke meisje. Niet zomaar een meisje, maar gezien haar diepe decolleté en de veren op haar hoofddeksel, een meisje van plezier. Met een olijk lachje wijst zij de beschouwer op het kleine paneeltje in haar hand. Op het paneeltje is een wat raadselachtige afbeelding geschilderd van een naakt vrouwtje dat door haar vingers omziet. Wat heeft dit te betekenen? Een tekstje geeft het antwoord:  ‘Wie kent mijn naers van A… eren’ (‘wie kent mijn aars van achteren?’). Het lijkt een toespeling op de naam Cornelis van Aerssen (1600-1662), heer van Sommelsdijk, een kolonel bij de cavalerie, op wie Aernout Overbeke (1634-1672) een schuine mop componeerde:
De heer van Sommelsdijck werd door zijn ‘instrument’ geschooten. Terwijl hij werd behandeld, kwam een vrouw zijn vrouw waarschuwen, en zei: ‘mevrouw, let wel op, want de geneesheer die uw man behandelt, is géén goede meester. Hij zou laatst de vinger van mijn man genezen en hij genas die stijf.’  ‘Die geneesheer is goed, want zo wil ik het hebben,’ antwoordde mevrouw [Van Aerssen].” 

Dit werk vormt een voorbeeld bij uitstek van platvloerse humor bij de elite. Onder invloed van een nieuwe kunststroming lijken de fatsoensnormen in de 2e helft van de 17e eeuw te worden aangescherpt, maar de dubbele moraal blijft. De regels van het classicisme dicteerden mooie kunst, volgens de idealen van schoonheid, fatsoen en gratie. Leden van het literaire gezelschap Nil Volentibus Arduum (vrij vertaald: waar een wil is is een weg) voerden eind 17e eeuw een kruistocht tegen platvloerse kluchten. Samuel van Hoogstraten (1678) en historieschilder Gerard de Lairesse (1707) waren voorvechters van dit ideaal in de schilderkunst. Zij propageerden het weergeven van verheven en bewonderenswaardige onderwerpen uit de geschiedenis, de bijbel of mythologie. Zij beschouwden schilders van stillevens en portretten als ‘gemene soldaten in het veltleger van de const’. Diezelfde De Lairesse was het levende voorbeeld van het meten met twee maten. Privé ging hij volgens de overlevering hoererend en slempend door het leven. Zie elders op deze site bij de bespreking van de tentoonstelling Eindelijk de Lairesse! vorig jaar in RM Twenthe.

Lang niet alle schilders gaven gehoor aan deze verheven classicistische norm. Cornelis Dusart, Caspar Netscher en Godfried Schalcken strijden met de vorige generaties om de voorrang in het weergeven van onbetamelijkheden. Al staken ze die soms wel in een keurig jasje. Zoals Caspar Netscher in zijn Gemaskerde klucht, waarin een man zijn waren bij twee chique geklede, beschaafd ogende dames aanbiedt… Ze hoeven niet bang te zijn dat er niet genoeg is, naast hem, gepresenteerd in een gouden bokaal ligt nog veel meer Een detail in de linker achtergrond onthult de moraal van het beeldverhaal.

Caspar Netscher, Gemaskerde klucht, Museum Landschaft Hessel- Kassel, Kassel

De piskijker was een geliefd thema. Jan Steen bracht hem meermaals in beeld. Het was geen echte arts, maar een charlatan; maar wel expert in het diagnosticeren van zwangerschap. Ook Godfried Schalcken beeldt dit thema verdeeld over twee pendanten uit. Het begint met een niet opgevolgde zedenles: meisje pas op dat het vogeltje niet wegvliegt. In het pendant komen de waterlanders, wanneer de dokter onmiskenbaar een feutje in het urinaal ontdekt. Met een obsceen gebaar licht broerlief de situatie toe: eigen schuld, dikke bult!

Godfried schalken, De nutteloze zedenles, 1680-1685, Mauritshuis Den Haag
Godfried schalken, Het onderzoek van de dokter, 1680-1685, Mauritshuis Den Haag

 

 

 

 

 

 

 

 

De enorme opleving van humor verbeeld in de 17e eeuwse schilderkunst valt niet alleen te verklaren als gevolg van economische voorspoed. In de catalogus wordt het fenomeen lach (met terugwerkende kracht) vanuit antropologische- en psychologische hoek uitgelegd. Wat in een bepaalde culturele context als humoristische wordt ervaren, kan elders niet opgaan. Een ding heeft de lach overal ter wereld echter gemeen: lachen verbindt mensen èn lachen vervult een psychologische functie. In een door de calvinistische moraal beheerste maatschappij kon de lach bevrijdend werken. Juist om situaties die in het eigen leven onwenselijk waren zoals een huishouden van Jan Steen of een officieel eveneens onwenselijke, maar officieus wellicht gedroomwenste pikanterie in de seksueel getinte scènes van Godfried Schalcken of in Pieter van Roestratens Losbandige keukenmeid uit 1665. Een werk dat inzake de seksuele toespelingen nauwelijks toelichting behoeft en een duidelijke illustratie biedt van de eerder besproken relatie tussen emblematische motieven en de schilderkunst.  Het brutale aapje in de voorgrond, symbool voor de aan zijn zonden geketende mens, was in die dagen ook bekend van een eigentijds embleem.

Pieter Gerritz van Roestraten, De losbandige keukenmeid, ca.1665, Frans Hals Museum, Haarlem
Philips Galle, Impudentia (Schaamteloosheid), ca. 1585/1590 Rijksmuseum Amsterdam

Humor fungeerde in de Gouden Eeuw ook als visuele uitlaatklep voor zaken die men, gezien de calvinistische moraal, zelf niet kon of mocht doen! Wat dat betreft zijn we nu niet anders dan vroeger. Een leuke en leerzame tentoonstelling!

Op 31 januari 2018 organiseer ik voor Academische Reizen een ‘Haarlemdag’ rond de tentoonstelling Humor in de Gouden Eeuw; de kunst van het lachen in het Frans Halsmuseum. Ga voor informatie en aanmelden naar www.academischereizen.nl

Biografie:                                                                                                                  R.Dekker en H. Roodenburg,  A. van Overbeke: Anecdota etc. een 17e eeuwse verzameling moppen, Amsterdam 1991
Tummers e.a., De Kunst van het lachen: humor in de Gouden Eeuw, Frans Halsmuseum, Haarlem, 2017. (Tentoonstellingscatalogus)

Link:

Frans Hals Museum, De kunst van het lachen

Eindelijk de Lairesse (artikel over de Lairesse op mijn website)

Nederlanders in Barbizon, Mesdag Collectie Den Haag t/m 7 januari 2018.

Nederlanders in Barbizon en Parijs, dubbeltentoonstelling in de Haagse Mesdag Collectie en het Van Goghmuseum, t/m 7 januari 2018.

Ook al is aan hen slechts één hoofdstukje gewijd in de catalogus bij de tentoonstelling Nederlanders in Parijs toch vormen de Nederlanders in Barbizon in de Mesdag Collectie een volwaardige tentoonstelling. Eigenlijk zou de bezoeker van het Van Goghmuseum via Den Haag naar Amsterdam moeten reizen! Om het de lezer makkelijk te maken leg ik in de bespreking van deze dubbeltentoonstelling de nadruk op de Haagse expositie. Hier, in de door zeeschilder Willem Mesdag aangelegde collectie, zijn de eerste resultaten te zien van de contacten tussen Nederlandse kunstenaars en hun Franse kunstbroeders in Barbizon. In de bossen van Fontainebleau trokken zij er met hun schetsboeken op uit om ‘en plein air’ te gaan werken; destijds een nouveauté!

Het Vredespaleis gezien vanuit de Mesdag Collectie

In de tentoonstelling onder de rook van het Vredespaleis zijn de vroege inspiratiebronnen van deze Nederlandse schilders in Barbizon te zien: Th. Rousseau, J.F. Millet, C.F. Daubigny, N.V. Diaz de la Pena en J.B.C. Corot.
Tijdens een voorbezichtiging ontmoet ik Mayken Jonkman, samensteller van de expositie. Op 17 oktober jl. hoorde ik haar in Opium op Vier in bevlogen bewoordingen vertellen over de beide tentoonstellingen die zij met -verstond ik dat goed?- partner in crime Edwin Becker en conservator Maite van Dijk heeft samengesteld. In een boeiende samenspraak leiden Mayken en Maite ons rond in de intieme zalen aan de Haagse Laan van Meerdervoort. De Fransman Francois Denecourt maakte in 1895 een fraaie toeristische kaart met wandelingen door de bossen van Fontainebleau. Kunstenaars die in de omgeving mooie stekjes gevonden hadden, waren hier niet blij mee. Door de toestroom van hordes dagjesmensen was het met hun rust gedaan!

Kaart Fontainebleau naar ontwerp van C.F.Denecourt, 1895 B.N.Paris

Vrije tijd was in die dagen een nieuw fenomeen vertelt Jonkman, evenals het spoor. In 1849 bracht de trein je in krap twee uur vanaf het Gare de Lyon naar Fontainebleau. Dat is tegenwoordig wel anders, weet Van Dijk. Op het huidige Franse platteland wordt kennelijk ook bezuinigd op het OV. Niets nieuws onder de zon. Dit laatste blijkt grappig genoeg ook voor een andere hedendaagse tendens, waarmee Theodore Rousseau (niet te verwarren met de andere natuurfreak Jean Jacques) destijds het voortouw nam. Hij diende met succes bij Napoleon III een petitie in tot behoud van de natuur. Zo werd de partie artistique van Fontainebleau -de voormalige koninklijke jachtdomeinen- tot natuurreservaat verheven.

Nadat zij eeuwenlang hadden binnen gezeten trokken kunstenaars er in de 19e eeuw met schetsboeken, inklapbare ezels en handzame verftubes op uit om in de openlucht te werken. De voorbereidende schetsen, voltooide werken en zelfs een enkele karikatuur zijn nu in de Mesdag collectie te zien.

Via de Parijse Salons en collecties van verzamelaars als C.J. Fodor en onze postume gastheer H.W. Mesdag raakten de Barbizonschilders ook in Nederland befaamd. Vele Nederlandse kunstenaars trokken, geïnspireerd door werk van hun Franse kunstbroeders naar Fontainebleau. Anderen vonden landelijke inspiratie in de ongerepte natuur rond Oosterbeek en Laren.

Bos Fontainebleau
G.J.J. van Os, Een bos te Fontainebleau,1839, Amsterdam Museum (legaat C.J.Fodor)

Eén van de eerste Nederlanders in Barbizon was Georgius Van Os. In de eerste zaal hangt prominent diens Bos te Fontainebleau uit 1839. Alleen al bij de aanblik stijgt de bosgeur je in de neus. Dit werk met nietige menselijke figuurtjes zou niet misstaan op de tentoonstelling Romantiek in het Noorden dat het Groninger Museum dit voorjaar organiseert. Nog zo’n vroege Barbizonganger was Martinus Kuytenbrouwer. Dankzij een beurs kon hij in Parijs, het toenmalige Mekka van de schilderkunst, studeren. Zoals in de Amsterdamse tak van deze tentoonstelling uiteengezet wordt, trokken veel Nederlanders voor kunstonderwijs naar de Franse hoofdstad.

Martinus Kuytenbrouwer, Valkenjacht bij de rotsen van Cuvier Chatillon bij Fontainebleau 1847, Simonis en Buunk, Ede

Op advies van Theodore Rousseau spoorde ook Kuytenbrouwer naar Barbizon, waar zijn aquarel van de Cuvier Chatillon in het woud van Fontaineblaeu uit 1847 ontstond.  Het is met andere impressies van steengroeves en rotspartijen tentoongesteld onder één van de drie thema’s van de expositie: Rotsen, Bossen en Villages. Verschillende geschilderde rotspartijen roepen herinneringen op aan werk van Corot en Vincent van Gogh. Goed gezien! Corot’s Verlaten Steengroeve uit 1850 hangt verderop in de zaal. Ook Jacob Maris en Narcisse Virgile Diaz de la Pena leefden zich gedurende de  jaren ’60 uit in rotslandschappen.

Jean Baptiste Camille Corot, Verlaten Steengroeve, 1850, De Mesdag Collectie, Den Haag
J. van Beers, Barbizon enfin!

Het leukst vind ik een klein werkje van J. van Beers. Getuige het opschrift is een lang gekoesterde wens in vervulling gegaan: Barbizon, enfin!  We zien een uitgelaten mannetje bovenop een rots, terwijl eenvrouwmens hem aan z’n jasje trekt.

 

 

Martinus Kuytenbrouwer, Rotsen bij Gorges d’Apremont, ca 1845, Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam

Kuytenbrouwer’s David Caspar Friedrich-achtige Rotsen bij de Gorges d’Apremont bij avond (ca 1845) vind ik wel het mooist. Juist wanneer ik noteer dat aan dit werk, afgezien van een naar vergankelijkheid verwijzend karkas, maar één ding ontbreekt, blijkt dat ik mij vergis. Het ontbrekende element: een eenzame menselijke gestalte is wel degelijk afgebeeld. Kuytenbrouwer bezat een huis in Barbizon; anderen logeerden in de Auberge Ganne, een trefpunt voor kunstenaars waarvan een tekening in een van de vitrines te vinden is.

Louwrens Hanedoes en Charles Rochussen, Landschap met rustende figuren, detail

In de verstilde boslandschappen, waaraan ogenschijnlijk verhalende elementen ontbreken, zijn soms leuke anekdotische details verscholen. Zoals in het grote doek aan het begin van de expositie Landschap met rustende figuren, een co-productie van Louwrens Hanedoes en Charles Rochussen. Laatstgenoemde tekende de figuurtjes; één van hen draagt als blikvanger een rood parasolletje. Ook Kuytenbrouwer paste dit foefje toe: een toefje rood als accent in zijn monochrome bosschilderingen. Langs de wand en in vitrines worden schetsen en tekeningen getoond.  Later dienden deze in het atelier als voorbeeld voor schilderijen of deze werden opgewerkt. Bij Rousseau’s monochrome olieverfschets het Woud van Fontainebleau, rijst de vraag: kijken we nu naar een schets of een schilderij?

Theodore Rousseau, Het woud van Fontainebleau: Gorges d’Apremont, ca 1848, Van Gogh Museum, Amsterdam

Traditiegetrouw werden tekeningen en schetsen slechts als studiemateriaal gezien, maar in de late 18e en 19e eeuw worden deze vingeroefeningen als volwaardige kunstwerken beschouwd. En terecht: de beschouwer staat oog in oog met de eerste artistieke ingeving.

Willem Roelofs, Landschap met een os, 1854, Palais des Beaux-Arts, Lille
Willem Roelofs, Bomen bij Mare a Piat, Fontainebleau, 1852, Collectie Frits Lugt, Parijs.

 

 

 

 

 

 

Bij een volgende generatie Nederlanders in Barbizon fungeert Roelofs als traîte-d’union met de Fransen. Van zijn hand zien we een schilderij met Landschap met een os, en een getekende impressie van de Mare a Piat, waar herten hun dorst lesten. Een verstild meertje in het ecosysteem van Fontainebleau, aldus Van Dijk. Onder de noemer Village ontmoet de bezoeker meer Franse kunstenaars die als inspiratiebron fungeerden voor de Nederlanders. Een reproductie van Millets Herderinnetje met schapen, dat Mauve inspireerde tot zijn Herderin met schapen uit 1874.

Jean Francois Millet, De zaaier 1845-1875

Door soortgelijke reproducties raakten de Hollanders eveneens bekend met het werk van de Fransen. Hier hangt ook Millets authentieke tekening van een zaaiende landman, dè inspiratiebron voor Van Goghs Zaaier. Ook Millet bezat een huisje in Barbizon, waarover zo meer. Van Gogh zelf bezocht Barbizon niet, maar hij zag deze werken op de Salons in Parijs.
Jacob Maris, wiens broer Matthijs dit najaar met een solotentoonstelling wordt geëerd in het Rijks, kwam in Fontainebleau eveneens tot mooie creaties, zoals Watermolen in Bougival. Het karakteristieke kerktorentje van Bougival komt in andermans impressies meermaals terug. De expositie sluit met werk van Weissenbruch, die – hij is dan al 71- in 1900 met kunsthandelaar Buffa naar Parijs en Barbizon reist. Deze onderneming was geen verspilde moeite. Weissenbruch bracht hier prachtig werk tot stand, zoals het doek waaraan de expositie haar posterbeeld dankt: Het Huis van Jean-Francois Millet. In het voetspoor van zijn voorgangers schilderde Weissenbruch ook Corot-achtige bos- en rotslandschappen.

Weissenbruch, boom

Een klein werkje van zijn hand met alleen maar een prominent, centraal geplaatste afgesneden boomstam trekt mijn aandacht. Waarin we niet slechts een impressie van de natuur zien, maar ook invloed van de destijds populaire Japanse prenten. Eigentijdse foto’s tenslotte, tonen het Barbizon van nu. De locatie van verschillende meer dan honderd jaar geleden geschilderde plekjes zijn nog moeiteloos te herkennen, zoals het straatje met het huis van Millet.

Johan Hendrik Weissenbruch, Het huis van Jean Francois Millet, 1900, Privecollectie
Kenny Nagelkerke, Foto naar het schilderij ‘Huis van Millet te Barbizon

In de vaste collectie kreeg ik met de ontdekking van nog méér Barbizonschilders een onverwachte toegift. Het zijn de werken die Hendrik Willem Mesdag destijds met een vooruitziende kennersblik heeft aangekocht en niet voor zichzelf hield. Collega’s en andere belangstellenden waren welkom om ze te bekijken. Van verschillende zojuist bewonderde namen krijg ik hier een reprise: Camille Corot, Charles-Francois Daubigny, Anton Mauve en Willem Maris. Ook kom ik Mesdags beroemde neef Laurens Alma Tadema tegen. Nee, deze rondgang was geen verspilde moeite!

Dat geldt ook voor een bezoek aan het Amsterdamse deel van deze tentoonstelling, waar een keur aan Nederlandse kunstenaars die tussen 1789-1914 in Parijs studeerden de revue passeert. Over hen leest u hier binnenkort meer.

Jonkman e.a., Nederlanders in Parijs, tentoonstellingscatalogus Van Goghmuseum, Amsterdam, 2017.

Themanummer Kunstschrift, Een Nederlander in Frankrijk: Jongkind en de anderen, oktober/november 2017.

Link: Nederlanders in Barbizon. De Mesdag Collectie, Den Haag

 

 

Art Deco t/m 4 maart 2018 in het Gemeentemuseum Den Haag

Georges Lepape, Les Choses de Paul Poiret, 1911. Palais Galliera, Musee de la Mode de la Ville de Paris.

Directeur Benno Tempel is al begonnen met zijn inleiding op de Art Deco tentoonstelling wanneer ik, vertraagd door het verkeer, binnenkom. Hij roemt de man die de spil was in de grensoverschrijdende ontwerpen van deze stijlperiode. Zijn naam heb ik gemist. Wanneer het gaat over stofontwerpen, kleding, juwelen, meubilair, prenten en schilderijen gepresenteerd als Gesamtkunstwerken, meen ik het te weten: Siegfried Bing.

Paul Poiret op tournee met zijn mannequins, Victoria Station Londen, 1924

Later, als ik tussen de timmerende, lijmende en anderszins ijverige inrichters van de tentoonstelling sta blijkt dat ik het verkeerd heb. Niet Bing maar de Franse couturier Paul Poiret (1879-1944) is de hoofdrolspeler in deze Art Deco expositie.  Als een van de grootste vernieuwers van het modebeeld aan het begin van de 20e eeuw wordt Poiret als ‘de vader van de art deco’ gepresenteerd. De tentoonstelling schetst aan de hand van zijn ontwerpen een nieuw beeld van deze stijlbeweging, die anders dan werd aangenomen al rond 1910 begon. In tijden waarin dames letterlijk en figuurlijk nog in een strak keurslijf zaten, ontwierp Poiret rechte japonnen geïnspireerd op de Griekse peplos, die zònder korset gedragen konden worden. Wat een bevrijding moet dat zijn geweest!

Paul Poiret en zijn vrouw Denise voor het schilderij La Quietude van Kees van Dongen

Voor stofontwerpen werkte hij samen met eigentijdse kunstenaars als Raoul Dufy, Erté en Man Ray. Ook kocht hij werk van Brancusi en kleurrijke kunstenaars als Delaunay, Raoul Dufy, Henri Matisse en Kees van Dongen. In één van de zalen ziet de bezoeker een opname met boven Poirets echtelijk bed Kees van Dongens Quiétude, een vredige verstrengeling van een rode en blauwe figuur, die mij doet denken aan de regels uit Jacob Cats Houwelick: … ‘twee zielen gloeiend aaneengesmeed’

Kees van Dongen, La Quietude, 1918, Particuliere collectie

In de eerste zaal van de tentoonstelling ziet de bezoeker voorbeelden van Poirets samenwerking met deze kunstenaars. Een schitterend blauw zijden japon uit 1912, een schilderij van Severini, waarin blauwtonen domineren en een met blauwe stof beklede tabouret vormen samen met Brancusi’s Maiastra uit Poirets privé collectie een harmonieus gecomponeerd tijdsbeeld.

Paul Poiret, blauwzijden japon met kimono mouwen, tabouret en blauwe danseres van Gino Severini

Dit geldt ook voor een op Japanse kunst geïnspireerde kimono-achtige mantel met stofontwerp van Dufy, dat tevens gebruikt is voor de stoffering van een tweetal stoelen.
De naam Art Deco komt van de in 1925 gehouden Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes. Deze tentoonstelling bevatte alle artistieke ingrediënten die later als art deco zouden worden bestempeld. Poiret vormde daarin de centrale figuur. Naast toegepaste kunst waren interieur- en architectuur  ontwerpen te zien. Op poppen gemodelleerd naar de vrouwen van Modigliani en Brancusi werden creaties van Lanvin en Worth getoond. Met 150 juwelen stal Cartier de show, maar je hebt altijd baas boven baas. Poiret die inmiddels de bijnaam le Magnifique had verworven, presenteerde zijn interieur-, mode- en parfumcreaties op drie arken in de Seine. Er waren modeshows te zien en één ark was ingericht als restaurant. Het was adembenemend, maar … hoogmoed komt voor de val. In 1925 ging het schip van zijn succes letterlijk en figuurlijk naar de kelder. Om een faillissement af te wenden moest Poiret zijn kunstcollectie plus de huizen die zijn ontwerpen produceerden, Maison Martine en zijn Parfumlijn in 1925 verkopen. Daarna probeerde hij tevergeefs zijn come-back te maken. Toen zijn rivale Coco Chanel haar eenvoudige little black dress presenteerde vroeg Poiret smalend of ze in de rouw was, waarop zij gevat zou hebben geantwoord:  ‘Oui Monsieur, de vous!’

In de tentoonstelling van meer dan 300 objecten met een luxueuze, decadente uitstraling, ligt de nadruk op de Franse art deco. De bezoeker wordt opzettelijk overvoerd, want dat hoort bij deze uitbundige stijl. Prachtige stoffen, bont, japonnen, juwelen, meubels met fraai inlegwerk, fantasievol vormgegeven vazen, objects of virtu en interieurdecoraties worden gepresenteerd als een cocktail van verschillende stijlen. De bezoeker herkent het kubisme, futurisme en constructivisme van die jaren en invloeden van exotische culturen. De uitbundige, naar decadentie zwemende art deco beleeft haar hoogtepunt in de zogenoemde jazz-age 1920-1930 of roaring twenties. Voor een goed begrip even terug naar Siegfried Bing (1838-1905). Ook hij was een vernieuwer. Zijn naam is verbonden aan de Art Nouveau een decoratieve op plant- en dier motieven geïnspireerde stijl die zich in verschillende vorm tussen 1890 en 1914 in heel West-Europa op eigen wijze manifesteert. In Oostenrijk bekend als Secessionsstil, in Duitsland als Jugendstil of Reformstil in Italië als Stile floreale en in Spanje Modernismo werd genoemd. In Nederland werd deze bekend als de Sla-oliestijl,  naar een reclame ontwerp van Jan Toorop voor Delftse sla-olie.

Geïnspireerd op de Japanse cultuur en prenten ontwierp Bing luxueuze toegepaste kunst. Eigentijdse kunstenaars bezochten zijn expositie op de wereldtentoonstelling van 1900 en zijn handelshuis Maison d’Art Nouveau. Vincent van Gogh zag er de prenten van Utagawa Hiroshige, die hem inspireerden tot zijn doeken Brug in de regen en Bloeiende pruimenbomen. In die tijd ontstonden Gesamtkunstwerken, waarin architecten, beeldhouwers, schilders, ceramisten en meubelontwerpers samenwerkten aan één creatie. Het rond 1910 door Antoni Gaudi als Gesamtkunstwerk ontworpen Casa Milà in Barcelona, beter bekend als La Pedrera, is daar een mooi voorbeeld van.

Dit alles speelt echter vòòr Paul Poirets tijd. De bloeiperiode van zijn creaties en de Art Deco ligt tussen 1920 en 1939. Poiret streefde eveneens naar ‘totaalkunstwerken’. Art Deco is een enigszins eclectische stijl waarin, anders dan in het repertoire van de Art Nouveau, geometrische vormen weergegeven in rijke kleuren, de overhand krijgen boven de asymmetrische plant- en dier motieven van voorheen.

Vier Flacons, ontwerp Paul Poiret, La ‘veritable eau de cologne’, handbeschilderd

In de volgende zalen zijn nog meer loose-fit jurken te zien, waarin je lekker de Charleston kan dansen, kamerschermen en een meubelstuk dat tegenwoordig alleen nog te vinden is in de slaapkamers van hoogbejaarde (groot)moeders of bij de kringloop: de toilettafel met Poirets fraaie parfumflesjes.

Met een reeks ceramische en glazen objecten van René Lalique, tijdschriften en reclame affiches en niet in de laatste plaats juwelen wordt het totaalbeeld van de Art Deco vervolmaakt. Vijfendertig ontwerpen van Cartier weerspiegelen de luxueuze sfeer van het interbellum, waarin na de gruwelen van WOI een nieuw optimisme en élan was ontwaakt.

Cartier Parijs, Vanity Case,1925 , Cartier Collectie

Blikvanger is de zogenoemde Vanity Case; een met email, lakwerk en juwelen bezet doosje voor het meenemen van  compact powder en lipstick. Een must-have voor welgestelde mondaine uitgaanstypes.

 

 

Make up doosje met afbeelding van Sjah Jahan, Moghul keizer en bouwheer van de Taj Mahal

De vormgeving van deze objecten vertonen velerlei oosterse invloeden: Egyptische, Chinese, Japanse en zelfs Indiase inspiratiebronnen. Op een make-up doosje ontdekt ik een Moghul miniatuur met het portret van Sjah Jahan (bouwheer van de Taj Mahal).

 

Cartier Parijs, hanger in Egyptische stijl,1921, Cartier Collectie

De voorliefde voor exotische motieven werd in 1922 aangewakkerd door de ontdekking van de tombe van Toetanchamon met fabelachtige grafvondsten. Louis, één van de drie broers Cartier, gebruikte Egyptische oudheden als inspiratiebron voor zijn juwelen, zoals te zien in een hanger uit 1921. Tijdgenoot Charles Jacqueau gebruikte eveneens oosterse vormen en kleurcombinaties als blauw-groen; die zijn creaties de naam Pauwen-stijl bezorgde. Toepasselijk want met haar luxe overdaad roept deze het 17e eeuwse symbool voor ijdelheid in herinnering.

Naast een artistiek hoogbegaafde ontwerper was Poiret ook een handige zakenman. Voor de vervaardiging van zijn creaties riep hij een speciale werkplaats in het leven: Atelier Martine. De ontwerptekeningen en daar vervaardigde modellen zijn naast elkaar tentoongesteld.
In de volgende zalen wordt het feest van kostbare exotische (avond)japonnen voortgezet. In Kees van Dongens portretten van chique dames zien we de creaties van Poiret terug, zoals in de beeltenis van Madame Jasmy Alvin (voor 1920).

Avondjurk, ca.1926, Gemeentemuseum Den Haag
Kees van Dongen, Madame Jasmy Alvin, Centre Pompidou, Parijs

 

 

 

 

 

 

 

 

Met Van Dongens Mata Hari-achtige portret van danseres Mademoiselle Geneviève als Salomé, uit 1923 getoond naast Poirets kostuum voor zijn in 1911 georganiseerde ‘duizend-en-twee-nachtfeest’, haakt het Gemeentemuseum in op de actualiteit. In haar geboortestad Leeuwarden wordt t/m 2 april aan de legendarische Friezin die schuil gaat achter de naam Mata Hari een grote tentoonstelling gewijd. Na veel ups en downs beleefde Margaretha Zelle op het podium van Monsieur Guimet in Parijs, vrijwel gelijktijdig her finest hours en zwanendans als de ‘oosterse’ danseres Mata Hari. Poiret was eveneens gefascineerd door eigentijdse danseressen. Voor Isadora Duncan ontwierp hij schitterende creaties.

Kees van Dongen, Mademoiselle Genevieve als Salome, 1923, Nouveau Musee National de Monaco

Behalve oosterse inspiratiebronnen verraden Poirets ontwerpen ook kleurrijke folkloristische invloeden, ontleend aan de kostuums van de dansers van de Ballets Russes die in die jaren optraden in Parijs. Leuk ook is het gebruik van kindertekeningen. Poiret liet jonge meisjes intuïtief wat op papier te zetten; de resultaten verwerkte hij tot stofpatronen.

De tentoonstellingsmakers zijn ruimhartig geweest: iedereen die destijds tot de avant-garde behoorde mag in deze expositie meedoen: Severini, Modigliani, Picasso en Kees van Dongen, van wiens hand ook een reeks illustraties bij de vertelling van Duizend-en-één-nacht te zien is. Matisse is vertegenwoordigd met een merkwaardig kostuum voor een rouwdrager en er hangt zelfs werk van Mondriaan en Theo van Doesburg, wiens geometrische vormen Poiret inspireerden tot de creatie van de grijs-zwart geblokte japon, model Braque!

Dagjurk, ca 1925, stof bedrukte zijde waarschijnlijk ontworpen door Braque
Theo van Doesburg, compositie IX, opus 18, 1917,Gemeentemuseum Den Haag

 

 

 

 

 

 

 

 

Geïnspireerd op de vertellingen van Sheherazade organiseerde Poiret onstuimige feesten. Voor een bal getiteld Duizend-en-twee nacht, ontwierp hij het reeds genoemde harem kostuum. Via filmbeelden kan de bezoeker bijna honderd jaar na dato, nog meegenieten van dit spectaculaire bacchanaal. In een bonte, uitgelaten  stoet komen Poirets gasten, leden van de Parijse beau monde èn exotische buiten-europese types, langs. Halfnaakt of gehuld in bizarre kostuums staan ze uitzinnig van vreugde te dansen; één van hen is Josephine Baker die ook wel eens iets warms draagt.

Theatre de l’Etoile, La Revue Negre 1925
Josephine Baker, 1928

 

Het antwoord op de vraag naar de oorzaak van deze extase lees ik in de zaaltekst: …’ exorbitante feesten met champagne, felgekleurde cocktails, kreeft en cocaïne’
Wie achter de titel Art Deco een brave tentoonstelling verwacht, komt plezierig bedrogen uit; de expositie is één groot orgie van schitterende en kleurrijke objecten.

B.Tempel e.a., Art Deco Paris, tentoonstellingscatalogus Gemeente Museum Den Haag, 2017.

Leuk voor jong en oud; Kunstprentboek van Enzo Pérès-Labourdette, Paul Poiret dromen van de Oriënt, Leopold Amsterdam, Gemeentemuseum Den Haag

Link: Gemeente Museum Den Haag, Art Deco, tentoonstelling

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Luther in het Catharijneconvent tot en met 28 januari 2018

Maarten Luther en het begin van de Reformatie

Lucas Cranach, Maarten Luther, 1546

Maarten Luther; opstandige monnik, tegenstrever van paus en keizer, held of scheurmaker, antisemiet, echtgenoot van een ex-non, ‘n man die bier dronk, preekte, overgewicht kreeg en stierf.
 Zomaar een greep uit de vele woorden die ter gelegenheid van het herdenkingsjaar over Maarten Luther geschreven zijn.

Wat betekent Luther voor Nederland?

Deze vraag vormt het uitgangspunt van de Luther tentoonstelling in Museum Catharijneconvent. Als het aan Luther lag zouden de Nederlanden, aldus Herman Selderhuis, co-auteur van De Kracht van Luther, niet in opstand zijn gekomen tegen Spanje en zou er dankzij de inquisitie niet veel over zijn gebleven van het Nederlandse protestantisme. Luthers overtuiging dat de mens in vrijheid van zonde en schuld kan leven had grenzen. Onderdanen waren verplicht de overheid te gehoorzamen. Daar dacht Johannes Calvijn, hervormer van de tweede generatie, heel anders over. Hij keurde burgerlijke ongehoorzaamheid goed, ingeval de overheid niet goed zorgde voor zijn onderdanen. Vrijheidsstrijder Willem van Oranje koos voor Calvijn en kwam in opstand tegen de overheid, waardoor het Calvinisme voor ons land bepalender zou worden dan het Lutheranisme.

In de eerste aflevering van de serie Achter de Dijken, uitgezonden op 8 september jl. toonde Leo Blokhuis de kijker de Mur des Réformateurs in Genève. Daar staat hij, Willem de Zwijger, prominent tussen de eerbiedwaardige hervormers: de politicus die begreep dat de onderdanen er niet zijn om de prins te dienen, maar dat de vorst er is om de onderdanen te dienen. Zinsnede uit het Plakkaat van Verlatinghe uit 1581, waarmee de Noordelijke provincies hun vertrouwen in de koning van Spanje opzegden. Een indirect gevolg van Luthers optreden tegen de rooms-katholieke kerk.

Tijdens de daaropvolgende Tachtigjarige oorlog gaf de Republiek der Verenigde Nederlanden een duidelijk antwoord op de kettervervolgingen door de Spaanse overheid. De openbare uitoefening van het katholieke geloof werd door de calvinistische overheid verboden. Kloosters en kerken werden in beslag genomen en geschikt gemaakt voor de sobere calvinistische leer.

Op 31 oktober 2017 is het 500 jaar geleden dat Maarten Luther zijn 95 stellingen aan de kerkdeur van de slotkapel in Wittenberg ‘spijkerde’, waarmee hij collega-theologen uitnodigde tot een academische discussie. Onbedoeld ontketende hij echter de grootste revolutie in de Europese kerkgeschiedenis. Zijn invloed werd bepalend voor de identiteit van Europa en was uiteindelijk ook wereldwijd van invloed. Het huidige jubileum biedt de kans ons collectieve geheugen over de Reformatie op te frissen.

Op 22 juni jl. spijkerde kunstenaar Joseph Semah een antwoord op de stellingen van Luther aan de deur van de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Aangelokt door de titel van de tentoonstelling: Maarten Luther: Reis in de Tijd, spoorde ik naar Amsterdam, waar Semah persoonlijk uitleg gaf bij zijn associatieve kunstuitingen. Zijn Antwoord op de stellingen van Luther, gegeven in gezwollen, quasi filosofische taal, zeiden mij echter niets. Met een prominent opgestelde schraagtafel van 33 meter lengte nodigde de kunstenaar gelovigen van verschillende richtingen uit om in vrijheid aan te schuiven en met elkaar in gesprek te gaan. Een mooie gedachte in onze door religieus geweld geteisterde tijd, maar wat had Luther -de grote afwezige in deze expositie- hier mee te maken? Het jaar van Luthers handeling 1517 bleek het startpunt van een indrukwekkende Reis in de Tijd, waarvoor de Nieuwe Kerk -ooit een oppermachtig katholiek bolwerk- het decor vormde. De tentoonstellingsmakers lieten de muren letterlijk en figuurlijk spreken over 500 jaar geschiedenis.      Deze tentoonstelling is inmiddels afgelopen, maar het Lutherjaar is in volle gang.

Catharijneconvent, ingang Lange Nieuwstraat

Museum Catharijneconvent sluit bij deze gebeurtenis aan met, aldus het persbericht, tentoonstelling over deze veelbesproken ‘man van het jaar’.  In Nederland wordt in verschillende steden aandacht aan de Luther herdenking besteed; in Duitsland zijn zelfs 200 Luther exposities te zien!
Met thema’s als de kracht van het woord, het beeld en de kracht van spot vertelt het Catharijneconvent haar Lutherverhaal.  De mooie en ruim vormgegeven tentoonstelling is door bureau DeVrijerVanDongen uit Haarlem ingericht. De ontwerper koos het achtergrondblauw uit Lucas Cranachs portret van Luther voor de kloostergang met drukwerken, sfeervol verlicht met elektrische kaarsen langs de wand.

Vierendertig jaar geleden vond in hetzelfde museum, naar aanleiding van zijn geboortedatum 10 november 1483 ook een 500-jarige Luther herdenking plaats. De toenmalige directeur Henri Defoer schreef dat niemand toen kon vermoeden …’dat deze boerenzoon door zijn optreden diep zou ingrijpen in de ontwikkeling van de West-Europese cultuur’

Anna te Drieën, Mechelen, ca. 1520

Het beeld van Luthers eenvoudige komaf is inmiddels bijgesteld. Maarten was het 10e kind van een tot welstand gekomen mijnbouwer. Deze voedde zijn kinderen met harde hand op, waardoor Luther, aldus een Duits historisch tijdschrift, een bangelijk kind werd. Psychologiserend komt men in dat artikel tot een antwoord op de vraag hoe het mogelijk was dat een angstig en op school gepest kind later in staat was om de machtigste wereldheersers het hoofd te bieden. De ontworsteling aan de wil van zijn vader vormde daartoe de generale. Luther breekt zijn rechtenstudie af en gooit het roer radicaal om. Met zijn intrede in het Augustijnerklooster van Erfurt doet hij in 1506 de gelofte aan de heilige Anna, gedaan tijdens een vreselijk onweer, gestand. Door veel te bidden en -volgens de overlevering- liggend in de sneeuw urenlang boete te doen hoopt hij verlost te worden van duivelse influisteringen. De zelfkastijding ondermijnt zijn gezondheid. Hij heeft last van tinnitus en paniekaanvallen. Prior Johann von Staupitz legt de vinger op de ware aard van Luthers strijd : …’du kämpfst nicht gegen den Teufel Bruder Martin, du kämfst mit dir selbst’…. 

Na jaren van innerlijke strijd komt hij tot een bevrijdend inzicht: niet door het doen van boete en goede werken, maar door het geloof alleen -sola fide- ontvangt de mens de goddelijke genade. Het beeld van de middeleeuwse apocalyptische Christus maakt plaats voor een goede God, over wie Luther spreekt als een ‘gühenden Backofen voller Liebe, der von der Erde bis zum Himmel reicht’. Deze ‘Wende’ wordt door theologen omschreven als de beroemde ‘Turmerlebnis’. Beducht voor het jongste gerecht kwam Luther, in 1515 in de torenkamer van de Wartburg door Paulus brief aan de Romeinen (1: 17) tot de ontdekking: …’Der Gerechte wird aus Glauben leben’; ‘de rechtvaardige zal uit geloof leven’. Tot dit inzicht gekomen richt Luther zijn pijlen op de bloeiende aflaathandel. Met een aflaat werden de in het vagevuur (voorportaal van de hemel) uit te boeten zondestraffen kwijtgescholden. Behalve een aflaat voor kwijtschelding van straffen voor gepleegde zonden, waren aflaten beschikbaar die op voorhand verschoning boden voor toekomstige misstappen èn er waren zelfs aflaten die met terugwerkende kracht nà de dood nog effect hadden !

Paus Clemens IV, aflaat 1265

De oudste aflaat die in 1265 werd uitgegeven ten tijde van paus Clemens IV gaf bijvoorbeeld 100 dagen vermindering van in het vagevuur uit te boeten straffen. Deze lucratieve business – ‘crowdfunding’ avant-la-lettre voor de herbouw van de Sint Pieter in Rome en de Domkerk in Utrecht-  werd in Wittenberg onder supervisie van aartsbisschop Albrecht van Mainz, geleid door de Dominicaan Johann Tetzel.

Jan Barentsz Muynckens, monnik Luther schrijft op de deur van de slotkapel, 1643

We zien Tetzel in een fantasievolle verbeelding van De Droom van de Keurvorst door J.B. Muyckens. De keurvorst van Saksen Frederik de Wijze krijgt aan de vooravond van Luthers optreden een voorspellende droom. Een monnik schrijft met een enorme ganzenveer 95 stellingen tegen de aflaathandel op de deur van de slotkerk in Wittenberg. Met het uiteinde van de veer stoot hij in Rome een leeuw, symbool voor paus Leo X, voor het hoofd. Deze verliest iets verderop zijn tiara. In de voorgrond wordt een gans, verwijzend naar de pre-reformatorische hervormer Johannes Hus, geroosterd.

Zilversmid Arnoldus Johannes Hombergen, doopschaal, 1870

Op de brandstapel voorspelde Hus (wiens naam in het Tsjechisch gans betekent) dat een zwaan (symbool voor Luther) zijn werk 100 jaar later zou voortzetten. Met de ruïneuze kerkgebouwen geeft de schilder aan dat het met het de katholieke kerk gedaan is. Het tetragram JAWEH maakt duidelijk dat God achter Luther staat. In de tentoonstelling zien we de zwaan veelvuldig terug ter bekroning van luxe avondmaalsgerei uit Lutherse kerken.

Als kind leerde ik nog dat Luther zijn 95 stellingen, die slechts bewaard zijn in zeldzame latere drukken, aan de deur van de slotkerk in Wittenberg spijkerde. Tegenwoordig is discussie over de manier waarop Luther zijn boodschap heeft aangebracht op de deur, die fungeerde als prikbord voor universitaire mededelingen. Maar of hij nu een hamer hanteerde of lijm, zijn aanklacht tegen misstanden in de katholieke kerk werkte als een mokerslag en zou de Europese samenleving voorgoed veranderen. Luthers opzet, het uitlokken van een wetenschappelijk dispuut onder geestverwanten, pakte anders uit. Collega-theologen reageerden niet zoals Luther had gehoopt, maar zijn klacht –verspreid via gedrukte pamfletten in de landstaal- vond bij het gewone volk op grote schaal gehoor.

Hermann tom Ring, Eind der tijden ca. 1550

De tentoonstelling die tot en met 28 januari te zien is in het Catharijneconvent  geeft inzicht op de destijds door Luther opgeroepen vragen. Om de verstrekkende gevolgen van zijn daad te begrijpen wordt de bezoeker in een introductiefilm meegenomen naar de 16e eeuw; een tijd van epidemieën, honger en oorlogen. De rooms-katholieke kerk was oppermachtig en gelovigen -Luther incluis- waren als de dood voor de duivel, het onvoorbereid sterven en vooral voor wat hen daarna te wachten stond. Herman Tom Ring’s impressie van het Laatste Oordeel wordt door museumbezoekers waarschijnlijk met enige humor bezien, maar destijds was de boodschap bittere ernst: mens gedenk te sterven. Ter linker zijde van Christus –de sinistere kant- (voor de beschouwer rechts) worden de gevolgen van een zondig leven getoond. De zeven hoofdzonden zijn letterlijk in beeld gebracht; onder hen de 5 dwaze maagden uit Mattheus 25, die niet voorbereid waren op de komst van de bruidegom. Ter rechterzijde van Christus bevinden zich de rechtvaardigen bezig met het doen van goede werken. In gezelschap van de 5 wijze maagden worden zij door engelen naar de hemel geleid.

Gregoriusmis, ca 1510

In een paneel met de Gregoriusmis  van de Meester van de Gregoriusmis, wordt deze destijds zeer reële problematiek eveneens breed uitgemeten. De opdrachtgever knielt in een kerk waar de vroegmiddeleeuwse paus Gregorius de eucharistie viert. Om de ogen van een twijfelaar te openen verschijnt Christus in eigen persoon op het altaar. Zijn bloed stroomt in de beker, waarmee alle twijfel aan het rooms-katholieke dogma van de transsubstantiatie -de verandering van de miswijn in het bloed van Christus- wordt weggenomen. Het naakte zieltje van de opdrachtgever staat bij de ingang van de hellemond, maar dankzij de aflaten die links aan de muur op een aflaattafeltje worden aangeprezen, kan zijn verblijf in het vagevuur worden bekort.
De kernvoorstelling in de Gregoriusmis met het ‘bewijs’ van de transsubstantiatie, zou in mijn ogen evengoed Luthers doel kunnen dienen. Luther leert dat de goddelijke genade door het geloof in Christus offerdood binnen ieders handbereik is.

In de genoemde aflevering van de serie Achter de Dijken is te zien dat in Wittenberg -met een knipoog- nog steeds aflaten te koop zijn voor eigentijdse zonden als toch weer beginnen met roken, teveel eten en andere slechte gewoonten.

In zijn preoccupatie met het leven na de dood, was Luther een kind van zijn tijd. In studeren, schrijven èn een glas wijn vond Luther de beste remedie tegen deze duivelsangst. Over zijn schrijfwerk als medicijn zou Luther gezegd hebben: ik heb de duivel met inkt overwonnen. Woorden waaruit later de mythe ontstond dat Luther een inktpot tegen de muur (waar de duivel zat) zou hebben gesmeten.

Luthers kritiek op de de kerk gold behalve de aflaathandel, ook de corruptie en zelfverrijking van de kerkdienaren. Zo ontving aartsbisschop Albrecht van Mainz van elke verkochte aflaat commissie. Wanneer de ernst van Luthers optreden is doorgedrongen in Rome wordt hij op 23 augustus 1518 in opdracht van paus Leo X gedagvaard om te verschijnen voor inquisiteur Thomas Cajetanus in Augsburg. Luther begeeft zich op glad ijs door de onfeilbaarheid van de paus en kerkelijke concilies in twijfel te trekken. Soortgelijke uitlatingen hadden Johannes Hus honderd jaar eerder de kop gekost. Voor Luther bestaat maar één authoriteit: sola scriptura. Wanneer hij op 15 juni 1520 wordt gemaand zijn uitspraken te herroepen respondeert hij met het pamflet Von der Freiheit eines Christenmenschen, waarin hij zijn standpunten nogmaals uiteenzet. In de herfst van datzelfde jaar worden Luthers geschriften in Leuven verbrand. Op 3 januari 1521 wordt hij middels de pauselijke bul Exsurge Domine geëxcommuniceerd. Door deze publiekelijk in tweeën te scheuren laat Luther zien hoe hij daarover denkt!

J.H.Isings, schoolplaat uit de serie vaderlandse geschiedenis, Luther ontboden bij keizer Karel V

Ook keizer Karel V neemt stelling. Luther wordt voor verhoor uitgenodigd op de Rijksdag te Worms. Beeld je de situatie even in: Luther, de charismatische theoloog tegenover de 21-jarige keizerlijke bleekneus met openhangende mond, die totaal niet geïnteresseerd is in Luthers pleidooi. In Worms hield de Augustijner monnik voet bij stuk met zijn spreekwoordelijke (thans eveneens evenwel betwijfelde) uitspraak: …’Hier sta ik, kan niet anders’.

Wanneer de opstandige monnik zijn dwaling niet wil herroepen verklaart keizer Karel hem op 26 mei 1521 vogelvrij. Door te veronderstellen dat de zaak daarmee was afgedaan, maakte de keizer een grote inschattingsfout. Eenmaal buiten de kerk en de wet geplaatst werd Luther tot een radicale koers gedwongen.

Lucas Cranach, Junker Jürg (Luther) 1522

Frederik de Wijze verleende Luther asiel op de Wartburg in Eisenach, waar hij incognito als Junker Jörg zat ondergedoken. Velen waanden Luther dood, maar hij was, getuige Lucas Cranachs portret, springlevend. Met baard en dichtgegroeide tonsuur ziet Luther er gelijk een stuk beter uit; hij lijkt wel een hipster! In de tentoonstelling hangt hij naast een later portret als doctor in de theologie, getooid met baret, die wel doet denken aan een rastamuts!

Op de Wartburg kwam Luthers belangrijkste werk tot stand; de vertaling van het Nieuwe Testament in het Duits (1522). In deze Sisyphusarbeid, die hij slechts in enkele enkele maanden klaarde, steunde Luther op de kritische uitgave van het Nieuwe Testament welke Erasmus in 1516 voltooide.

Erasmus, Novum Testamentum 1527, met aantekeningen van Luther

Luthers persoonlijke exemplaar, mèt honderden eigenhandige annotaties is in de tentoonstelling te zien. Als je goed kijkt zie je hier en daar een instemmende opmerking in de kantlijn, zoals een wijzend vingertje bij Erasmus standpunt inzake echtscheiding, soms ook een afkeurend geluid: ‘schurk’, ‘je bent niet goed wijs’ en zelfs ‘val dood’. In de vitrine naast deze bijbel biedt een I-pad de mogelijkheid om enkele bladen nader te bekijken. Alle opmerkingen zijn digitaal te lezen.

De humanist Erasmus van Rotterdam (1469-1536) stond eveneens kritisch tegenover misstanden in de kerk. Door terug te keren naar de bron, het bestuderen van de bijbel in oorspronkelijke Hebreeuwse en Griekse manuscripten, wilde hij het christendom zuiveren. Aanvankelijk kon Erasmus zich in enkele van Luthers kritiekpunten vinden, maar toen de gevolgen van Luthers optreden duidelijk werden, nam hij afstand. Anders dan Luther was Erasmus ervan overtuigd dat de mens over een vrije wil beschikte om te leven in Gods genade. Luther daarentegen meende dat de zondige mens voor zijn verlossing afhankelijk is van Gods genade. De beschaafde toon van de briefwisseling tussen beide theologen veranderde toen Erasmus zijn collega in zijn De Libero Arbitrio (Over de vrije wil) op theologische punten aanviel. In een felle reactie maakt Luther Erasmus uit voor …’een zwijn uit het kot van Epicurus’… Ongetwijfeld omdat Erasmus, denk aan de felle kerk- en maatschappijkritiek geuit in zijn Lof der Zotheid, liever in zijn comfortzone bleef, zoals we nu zouden zeggen.

Nog even terug naar Frederik de Wijze. Waarom hij Luther steunde is wat raadselachtig. Als goed katholiek hechtte hij grote waarde aan relieken. De keurvorst bezat een grote collectie, die uitgestald in de door hem gebouwde kerk, op 1 november met allerheiligen, vele bezoekers trok. Niet toevallig koos Luther de vooravond van dit katholieke feest voor het wereldkundig maken van zijn klacht tegen de aflaathandel. Wanneer Luther voor zijn leven vreest schrijft hij Frederik de Wijze in schertsende bewoordingen dat de keurvorst binnenkort een reliek van onschatbare waarde aan zijn verzameling kan toevoegen!

Het zou zomaar kunnen dat Erasmus Frederiks overstap naar het Lutheranisme heeft tegen gehouden. Hij vertelde de keurvorst dat Luther met het aanvallen van de kroon van de paus en de buiken van de monniken twee fouten had gemaakt. Pas op zijn sterfbed ging de keurvorst over tot de Lutherse leer. Waarschijnlijk steunde Frederik Luther, omdat hij de belangrijkste hoogleraar was aan de door hem gestichte universiteit.

Luther over de aflaathandel, Nederlandse vertaling uitgave drukker Claes de Grave, Antwerpen
 Vanuit ons perspectief rijst de vraag hoe één man de sneeuwbal aan het rollen kreeg, waardoor de religieuze en maatschappelijke verhoudingen in Europa voorgoed veranderden. Jaren geleden respondeerde een Amsterdamse tijdens een rondleiding over Luther met stelligheid: …’sonder de boekdrukkunst was het ‘m nooit gelukt! ‘…   Ze had volkomen gelijk. Luthers denkbeelden kregen dankzij de boekdrukkunst die, anders dan in Haarlem wordt gedacht, rond 1440 in Gutenberg is uitgevonden, in korte tijd een enorme verspreiding. In de tentoonstelling  wordt ruim aandacht besteed aan de lawine van publicaties. Zoals de Nederlandse vertaling van Luthers ideeën over de aflaathandel, door Claes de Grave gedrukt in 1520.
Verbranding martelaren op 1 Juli 1523 te Brussel

Alleen al tussen 1517 en 1520 verschenen 30 boeken en pamfletten over de aflaathandel; een aantal dat rond 1525 was opgelopen tot ca. 2000 publicaties! Een groot deel daarvan was op 8 oktober 1520 in Gent al op de brandstapel gegooid. Op 1 juni 1523 ondergingen twee volgelingen van Luther, de Augustijner monniken Hendrik Vos en Johannes van den Esschen in Brussel eenzelfde lot. Een houtsnede toont de brandende martelaren, compleet met aureool. Luther is verbijsterd en reageert met een troostbrief in de vorm een pamflet ‘An die christen ym Nidder land’

Samensteller van de tentoonstelling, conservator Tanja Kootte, noemt Luther in eigentijdse bewoordingen een echte mediaman. Zijn ideeën bereikten, kort en bondig in de volkstaal geformuleerd, een breed publiek. Met zijn troostrijke brief aan de christenen in de Nederlanden, haakte hij direct aan bij de actualiteit, zoals we zagen. Voor het uitgeven van zijn pamfletten, boekjes en bijbelvertalingen koos Luther na eerdere teleurstellende resultaten door de Wittenbergse drukker Rhau-Grunenberg, voor het beste op dat gebied. Daartoe haalde hij de zoon van een beroemde drukker Melchior Lotter naar Wittenberg. Voor de opmaak en versiering van de titelpagina schakelde Luther zijn vriend Lucas Cranach in, waardoor een herkenbaar helder ‘merk Luther’ ontstond.

Uitgave Rhau-Grunenberg, Wittenberg
Brief aan de Christenen in Nederland 1523
Van Liesvelt bijbel (uitgave 1564)

 

 

 

 

 

 

 

Zoals Luther gebruik maakte van Erasmus vertaling van het Nieuwe Testament, zo maakten uitgevers in de Nederlanden gebruik van Luthers bijbelvertaling. In de tentoonstelling zijn verschillende edities te zien, onder andere van Jacob van Liesvelt en Willem Vorsterman, die voor het uitgeven van deze werken een hoge prijs moesten betalen. In 1534 verscheen Liesvelts bijbel in het ‘Duyts’ (Nederlands).  Ondanks waarschuwingen ging Liesvelt door met drukken, waardoor hij in 1545 op de brandstapel belandt.

Naast woorden en afbeeldingen speelde ook muziek in Luthers leven een belangrijke rol. Hij speelde luit en componeerde. Veel liederen weerklinken nog steeds in de kerken van de reformatie. Toevallig hoorde ik bij Musica Sacra op radio 4 onlangs een prachtige vergelijking tussen het Gregoriaanse credo en sanctus uit de rooms-katholieke traditie en de veel klankrijkere, meerstemmige versies daarvan gecomponeerd door Luther. Na zoveel jaar hoor ik in de Utrechtse tentoonstelling mijn lievelingsgezang van de lagere school terug: ‘Een vaste burcht is onze God’, mooi vertolkt door Camerata Trajectina. Ach, wat was het leven eenvoudig toen ik nog kon geloven als een kind.

De door Luther veroorzaakte religieuze tegenstellingen, werden in de 16e eeuw niet alleen met echte wapens uitgevochten in de godsdienstoorlogen, maar ook in prenten en schilderijen. Afbeeldingen met een satirisch onderwerp vormen een interessant en soms vermakelijk hoofdstuk in de expositie. Zoals de prent op groot formaat waarin de rooms-katholieke kerk en haar prelaten worden bespot.

Schotschrift, 1521, illustratie Lucas Cranach
Christus en de overspelige vrouw, 1560-1570, Zuidelijke Nederlanden

In de serie Passional Christi en Anti-Christi uit 1521 wordt de gelovigen enerzijds een beeld getoond van Christus die de wisselaars uit de tempel verjaagd (Johannes 2: 13 e.v.) gespiegeld aan een afbeelding van de paus die aflaten verkoopt. Nog een veelzeggende spiegelbeeldige vergelijking vormt de illustratie van Christus op de ezel bij Jeruzalem en de paus te paard op weg naar de hel. Over de kracht van het beeld gesproken!
Ook de parabel van Jezus als Goede Herder en de rovers en dieven die de schaapskooi belagen, als beschreven in Johannes 10: 11-14 komt meermaals in beeld.
Luthers overtuiging dat God van alle mensen houdt ondanks hun fouten, was troostrijk. Ter illustratie schilderde Lucas Cranach verschillende versies van Christus en de Overspelige vrouw (Johannes 8: 3), waarin een op overspel betrapte vrouw door scherpslijpers voor Jezus wordt gebracht met de eis haar volgens de wet van Mozes te bestraffen. De manden met stenen staan al klaar! Jezus vergeeft haar: wie van u zonder zonden is, werpe de eerste steen. Dit vergevingsgezinde onderwerp wordt evenals het thema Laat de kinderen tot mij komen als een typisch Luthers thema beschouwd.

Luther en Calvijn, het licht op de kandelaar stellen, 2e helft 27e eeuw.

Terug naar de spotschilderijen met satirische toon. In het doek Het licht is op de kandelaar gestelt worden paus, bisschoppen en monniken geholpen door de duivel, in een kwaad daglicht geplaatst. Zij proberen het ware licht van het evangelie uit te blazen. Een vorige eigenaar vond dit kennelijk al te bar. Voor het schilderij in de collectie van het Catharijneconvent belandde was de strook met ‘papen’ omgevouwen en waren slechts saaie hervormers zichtbaar. Het katholiek weerwoord in prent en schilderij komt traag op gang, zoals Jacob Gerritsz Loefs Schip der Kerk, ca. 1650 met propaganda voor het ware rooms-katholieke geloof. De ketters, die schipbreuk hebben geleden dobberen in het water:

Detail Schip der kerk bestookt door ketters

Luther, Calvijn en zelfs Mohammed in gezelschap van het 7-koppige monster van de anti-christ. De boodschap is duidelijk: spoedig zullen ze verdrinken. Eigen schuld, hadden ze maar katholiek moeten blijven. Dient dit werk, ten koste van andersdenkenden, nog een propagandandistisch doel, ronduit scabreus is de voorstelling van een monnik en non, die zich bij kaarslicht met een glaasje hebben teruggetrokken in een liefdestent. In de voyeur herkennen we een paus!

Monnik en non die zich vermaken onder het toeziend oog van een paus
De vrede maant de kerken tot verdraagzaamheid, 2e kwart 17e eeuw. N Nederlanden

Om aan het gekrakeel tussen vertegenwoordigers van de verschillende geloofsrichtingen een einde te maken betreedt een personificatie van de vrede het toneel in een schilderij getiteld Vrede maant de kerken tot verdraagzaamheid. De tekstjes verduidelijken de identiteit van de disgenoten: Luther (ick raecke de ‘luyt teeraan’), Calvijn en (denkbeeldig) Willem van Oranje (dit Calf fijn ist met sappe van Oraignen) en de paus (mijn Catte-lecken niet), die een afwerend gebaar maakt. De harmonie aan tafel is ver te zoeken. Misschien moesten de disgenoten -zoals Luther- ter verbroedering maar eens een goed glas wijn drinken!
Wein, Weib und Gesang’; deze trits is met was fantasie toepasbaar op Luthers leven, maar dan in andere volgorde. Tijdens bijbelstudies, vertaalwerk en het componeren van gezangen, dronk Luther volgens de overlevering graag een glas wijn. In 1525 voegt zich naast Wein en Gesang ook nog een Weib. Bepaald vernieuwend was Luthers besluit om het celibaat af te zweren. Volgens de overlevering kwam Luther als volgt aan de vrouw. Een aantal met Luther sympatiserende uitgetreden Cisterciënzer nonnen klopt in Wittenberg aan. Luther koppelt hen aan zijn vrienden. Wanneer hij de laatste non wil uit huwelijken aan een van hen weigert ze. Op Luthers vraag of ze niet wil trouwen antwoordt ze: jawel, maar alleen met jou!

Maarten Luther en Katharina von Bora, 18e eeuw

Zo belandde Luther in 1525 in het huwelijksbootje met de ex-non Katharina von Bora. In de tentoonstelling is ook een (kopie) van haar trouwring en huwelijksbeker te zien.

Luthers kritiek op de kerk ging om méér dan de aflaathandel, ook de verrijking van kloosters ten koste van arme boeren en het veronachtzamen van de kloostergeloften waren hem een doorn in het oog. Ook andere dogma’s als de transsubstantiatie werden door hem gekritiseerd. De rooms-katholieke overtuiging, volgens welke brood en wijn bij de eucharistieviering daadwerkelijk in het lichaam en bloed van Christus veranderen, wees Luther af. Hij sprak van consubstantiatie; een wat lastig in woorden te vatten doch meer symbolische duiding. Volgens Luther was naast brood en wijn het vlees en het bloed van Jezus op mystieke wijze aanwezig in plaats van erin te verànderen. Hij maakt het als volgt aanschouwelijk: metaal en vuur zijn tijdens het smeden verenigd in het roodgloeiende ijzer, terwijl deze componenten tegelijkertijd ook nog in eigen vorm aanwezig zijn….Calvijn hield het op een meer symbolische duiding; door de Heilige geest was Christus aanwezig.

Het beeld van Luther als hervormer, kent ook barsten. In een nisje, boven Ottmar Hörl’s beeld van de Zwarte Luther hangen banieren met een selectie uit Luthers politiek incorrecte uitspraken over joden, boeren, turken en vrouwen. Luther kon ronduit grof zijn en woedend van leer trekken. Controversiële kwesties als Luthers houding tegenover boeren en joden komen tijdens dit herdenkingsjaar eveneens aan de orde. In het begeleidend boek bij de tentoonstelling verklaart H. Selderhuis Luthers houding versus joden vanuit de historische context en niet gekleurd door de verschrikkingen van WOII. In de vroege 16e eeuw worden joden door velen gezien als de moordenaars van Christus. In Luthers ogen was Jezus een joods kind geboren in het door God uitverkoren volk van Abraham. Speciaal aan joden had God in de persoon van Abraham, en niet aan de heidenen, zijn belofte gedaan:  ‘in u zullen alle geslachten der aarde gezegend worden’ (Genesis 12:3). Luther vond het onbegrijpelijk dat joden Jezus desondanks niet als de beloofde Messias aanvaardden. Wanneer een aantal van Luthers volgelingen de sabbat in plaats van de eerste dag der week gaan vieren, waarschuwt hij tegen joodse invloeden. Hier zit de crux. Luthers uitspraken vallen niet goed te praten, maar aan zijn uitlatingen ligt een theologisch geschil ten grondslag; geen racisme. Lutherse kerken hebben zich inmiddels van Luthers uitspraken gedistantieerd. Geschiedenis kan niet meer worden veranderd, maar publicaties, tentoonstellingen en lezingen over Luther kunnen bijdragen tot een beter begrip.

Dat geldt ook voor Luthers houding jegens de boeren. De kloof tussen arm en rijk veroorzaakte destijds grote sociale onrust. Boeren kwamen in opstand tegen hoge pachtgelden en belastingen, die hen o.a. door rijke kloosters werden opgelegd.  Aanvankelijk is Luther op hun hand. Wanneer boeren op 16 april 1525 tijdens de zogenoemde ‘Blutostern von Weinsberg’ een bloedbad aanrichten distantieert Luther zich met zijn ‘Hetzschrift gegen die ‘Rottengeister’ in krachtige bewoordingen van hen.

In de expositie wordt hier geen aandacht aan besteed, maar Luthers optreden inspireerde eveneens tot de Contra-Reformatie. Kerkelijk leiders beraadden zich tijdens het Concilie van Trente (1545-1563) over hervormingen binnen de kerk. Zo worden maatregelen genomen om de verering van de maagd Maria, die voor velen belangrijker wordt dan haar zoon, in te dammen. Ook worden al te ongeloofwaardige heiligen, zoals Christoffel, beschermheilige van pelgrims en reizigers, overigens zonder veel gevolg, geschrapt.

Gustav Spangenberg, Luther speelt luit, de kinderen zingen en Katharina von Bora kijkt toe samen met vriend Philippus Melanchthon, 1866

Laten we tenslotte even kijken naar het schilderij Huize Luther met musicerende kinderen.  Bij Luther thuis was het altijd een zoete inval. Luthers echtgenote hield kostgangers. Haar organisatorische en economische vaardigheden inspireerden Luther tot de passende bijnaam: ‘Herr Käthe’. Aanvankelijk bezag hij vrouwen slechts als nuttig voor de voortplanting, maar door zijn huwelijk herkent hij ook hun andere kwaliteiten… Eenmaal huisvader voelt hij zich zelfs -althans volgens de overlevering- niet te min om de luiers van zijn talrijke kroost te verschonen: ..’Wenn ein Vater die Windeln seiner Kinder wechselt, schauen ihm Gott un die Engel lächelnd zu’.

Regelmatig zaten veertig man aan Luthers eettafel; niet alleen om te genieten van de maaltijd die “herr Käthe’ hen voorschotelde, maar ook om te musiceren en te luisteren naar de ‘Tischreden’ van de gastheer. Zoals waarschijnlijk iets te idyllisch verbeeld in dit schilderij uit de Romantiek. Het beeld van Luther vertoont barsten zoals we zagen. Meer dan eens is zijn humeur onberekenbaar en ontsteekt hij in woede. Hij trekt dan van leer, o.a. in schotschriften tegen Erasmus, joden, boeren en alle diese ‘Furzesel’, Scheisspfaffen’, Hanswürste’ und Hurentreiber’ die zich niet bij de Reformatie willen aansluiten!

Al die strijd en negatieve energie putten hem uit. Hij lijdt al langer aan hart- en maagdarmproblemen; de heilzame werking van 10.000 stappen per dag was nog niet uitgevonden. Aan Luthers constipatie kleefde een gunstige bijwerking. Hem zou, toen hij in het privaat fysieke verlossing vond, een geestelijke inval over de genade Gods te binnen zijn gevallen.

Tijdens zijn laatse lezing aan de Universiteit van Wittenberg spreekt Luther de volgende woorden:’..Ich bin schwach, ich kann nicht mehr’. Kort daarna sterft hij. Op 63-jarige leeftijd is hij opgebrand.

Door Luthers toedoen zijn vele misstanden in de kerk, rechtstreeks, maar ook indirect, rechtgezet. Het belang van Luther in onze tijd wordt in genoemde serie eveneens duidelijk uit intervieuws met bezoekers van de Lutherherdenking in Wittenberg. Een Aziatische vrouw en een Amerikaans echtpaar met kind getuigen van het belang van Luther in hun leven. Ze memoreren dat hij de rechtstreekse weg naar de hemel voor gelovigen opende (en dus niet via de hiërarchie van de katholieke geestelijkheid). Een kind voegt -goed gesouffleerd door de ouders- toe dat Luther de Bijbel in begrijpelijke taal omzette.

De Luther tentoonstelling wil tevens aanzetten tot nadenken over religieuze en maatschappelijke vragen in onze tijd. Daartoe zijn teksten aangebracht die de bezoeker tot reflectie kunnen aanzetten. Het centrale thema daarbij is ‘dilemma’, geïnspireerd op de eigentijdse Faceboekpagina ‘Dilemma op Dinsdag’. Door een speciaal rood of blauw brilletje op te zetten wordt de blik van de museumbezoeker letterlijk op een aan de wand gepresenteerd dilemma gekleurd.

Ter verhoging van de actualiteitswaarde speelt theatergroep Aluin op woensdag en zaterdagmiddag de ‘Hervormers’. Vanachter een stoere Ray Ban zonnebril nemen Erasmus, Luther en de Nederlandse eendagspaus Adriaan stelling in religieuze en maatschappelijke kwesties.

Geïnspireerd op Luthers zogenoemde ‘Tischreden’ nodigt het Catharijneconvent de bezoeker, evenals Joseph Semah deed in de Nieuwe Kerk, tenslotte uit om zijn of haar keuze inzake de dilemma’s op papier te zetten en desgewenst met anderen voor een gesprek rond de tafel te gaan zitten!

Bibliografie:

H.Selderhuis e.a. De kracht van Luther, Museum Catharijneconvent, Utrecht 2017.

A.Pettegree, Het merk Luther, Amsterdam 2016

Voor annotaties in Luthers persoonlijke Erasmus bijbel zie deze link

De ontdekking van Mondriaan tot en met 24 september in het Gemeentemuseum, den Haag

 

Piet Mondriaan, Oostzijdse molen bij avond, 1907-08 Gemeentemuseum, Den Haag

Dit jaar wordt in het hele land stil gestaan bij de oprichting van De Stijl. Van Drachten via Amersfoort, met plaveisel in ‘de stijl’ kleuren, tot in Eindhoven. Ook het Haags Gemeentemuseum organiseert diverse exposities in het kader van het thema Mondriaan tot Dutch design: 100 jaar de Stijl. De inmiddels voorbije tentoonstelling Piet Mondriaan en Bart van der Leck: de uitvinding van een nieuwe kunst vormde de prelude. Gevolgd door de Ontdekking van Mondriaan en de onlangs geopende tentoonstelling Architectuur en interieur: het verlangen naar Stijl, waarin – in samenwerking met het Nieuwe Instituut (voorheen NAI) wordt ingegaan op het ontstaan van de stroming. In de hofstad kom je de stijlkleuren overal tegen, zelfs aan de balkonnetjes van een gebouw in de Zwolsestraat, dat bij nader inzien het Europa Hotel blijkt te zijn.   

Europa hotel, Den Haag- Scheveningen, Balkons in Stijl, 2017

Wie aan revolutionaire kunst met horizontale en verticale lijnen en primaire kleurvlakken denkt, krijgt meteen associaties met Mondriaan, maar wat nieuw lijkt, blijkt al van eerdere datum leert de tentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum. De weg naar kleurrijke abstractie was ingezet door o.a. Gerrit Rietveld, Theo Van Doesburg, Cornelis van Eesteren en Bart van der Leck. Hun zoektocht naar een nieuwe vormentaal passend bij een moderne samenleving wordt in de Architectuur en interieur tentoonstelling met tekeningen, maquettes en meubelstukken geïllustreerd. De Eerste Wereldoorlog zou hebben aangezet tot deze nieuwe manier van denken en doen. In de bouwkunst zijn nieuwe opvattingen echter al sinds 1880 aanwijsbaar. Denk aan staalskeletten, betonconstructies en grote spiegelruiten. De samenstellers van de tentoonstelling zien in de verworvenheden van De Stijl veeleer een eindpunt van een 19e eeuwse tendens dan een op zichzelf staande vernieuwing. Dit inzicht werd tijdens een inleiding op de tentoonstelling door conservator Drs. Hans Jansen van het Haags Gemeentemuseum bevestigd. Als laatste spreker kreeg hij op 24 juni jl., voordat de leden de expositie bezochten, het woord tijdens de boeiende algemene ledenvergadering van de

Gerrit Rietveld
Rood-blauwe leunstoel, 1917, Gemeentemuseum Den Haag

Vereniging Rembrandt. Hij licht aan de hand van thema’s als technische innovatie, transparantie, spirituele ruimte, zuiverheid en kleur toe, hoe de architectonische ideeën van De Stijl in ook in het dagelijks leven werden toegepast. Aan de hand van de Rietveld Stoel legt hij uit hoe kunstenaars en architecten de illusie van kunst zo tastbaar mogelijk maakten. Bij Rietveld resulteerde dit o.a. in een stoel, die meer weg heeft van een sculptuur, waar je onmogelijk op kan zitten!

Bij de schilders van De Stijl speelt innovatie eveneens een belangrijke rol. Door te spelen met technische middelen evolueert Mondriaan,  van realistische beelden naar zuivere abstractie. Toen het ruitvormige doek Compositie met grijze lijnen uit 1918  in het Rijksmuseum werd getoond, begreep de vrouw van directeur Willem Steenhoff dit werk meteen:…’ het lijkt wel een theedoek !…’

Piet Mondriaan
Compositie met grijze lijnen, 1919, Gemeentemuseum Den Haag

Dit werk zou later leiden tot een een breuk tussen Mondriaan en Van der Leck, die rechtlijnig vasthield aan het concept van horizontale en verticale lijnen, waarin voor Mondriaans diagonalen geen plaats was.

 

 

 

 

Voor een overzicht in de ontwikkeling van de stroming is het jeugdboek van Joost Swarte, En Toen de Stijl; op bezoek in het atelier, behulpzaam.  De lezer bezoekt, rijdend op een ‘stijlfiets’, de ateliers van de verschillende leden van De Stijlgroep. We kijken achtereenvolgens binnen bij Theo van Doesburg, Vilmos Huszar, Bart van der Leck, Gerrit Rietveld, P.J. Oud e.a. om uit te komen bij het Parijse atelier van Piet Mondriaan, waar zijn radicaal abstracte composities ontstonden. In een brief aan Van Doesburg schrijft hij over de ‘groote’ schoonmaak die hij heeft gehouden, omdat hij in ‘zoo’n vuile boel’ niet kan werken. Het resultaat is bijzonder: tegen een voor die tijd modern wit decor plaatste Mondriaan rood, geel en blauw beschilderde platen, waardoor zijn woon-werkomgeving wel op een driedimensionaal schilderij leek. Om deze  strak ingerichte ruimte wordt Mondriaan tot de huidige dag door architecten gewaardeerd. In Den Haag is dit atelier op ware grootte nagebouwd; een ruimte met witte muren, waarin alles is teruggebracht tot een geometrische essentie. Na een bezoek aan dit atelier zei tijdgenoot Piet Zwart:  …’het was of ik bij Onze Lieve Heer werd binnengelaten’. Niet iedereen vond deze omgeving inspirerend. Toen Mondriaan een Rusinnetje mee naar huis nam merkte ze op:  …’Maar men kan hier toch niet de liefde bedrijven’

Atelier Piet Mondriaan, Parijs 1926. Foto: Andre Kertesz
Maquette atelier Piet Mondriaan in Parijs, 1926,  Foto: Fas Keuzenkamp

 

 

 

 

 

 

Toen Piet Mondriaan in 1917 via Bart van der Leck kennismaakte met vereenvoudigde, geometrische vormen neergezet in primaire kleuren, ging hij op op de ingeslagen weg verder. Maar op een geheel eigen manier.

In het Haags Gemeentemuseum, dat de grootste collectie Mondriaans bezit, is zijn ontwikkeling van realisme naar volledige abstractie goed te volgen. De bezoeker ziet vroege verstilde landschappen o.a. uit de omgeving van

Piet Mondriaan, Boerderij bij Duivendrecht, 1916, Gemeentemuseum Den Haag
Piet Mondriaan, Boerderij met wasgoed aan de lijn, 1897, Gemeentemuseum.

 

 

 

 

 

 

Duivendrecht, Uden en het Gein bij Abcoude.  Eenvoudige voorstellingen soms met een boerderij of molen gestoffeerd, waarin hij met subtiel kleurgebruik alleen maar de sensatie van een natuurervaring schetst. Of het simpele Boerderij met wasgoed aan de lijn, zoals alleen nog in het Zuiderzee Museum is te zien.

Piet Mondriaan, kerk te Oostkapelle, 1909,
Piet Mondriaan
Zeeuwsche Kerktoren, 1911

Later zien we een molen, kerktoren of oeroude boom die gaandeweg niet alleen van vorm verandert, maar ook van kleur verschiet. Van een ingehouden palet met natuurlijke kleuren, gaat Mondriaan in Zeeland over op roze kerktorens in Domburg, Oost- en Westkapelle.  Van een bij kasteel Westhove in Domburg nog altijd bestaande oeroude boom herformuleert hij de vele vertakkingen, resulterend in een wirwar van (bijna) horizontale en verticale lijnen.

Piet Mondriaan, studie voor de grijze boom, 1911
Piet Mondriaan, De grijze boom, 1911, Gemeentemuseum Den Haag

 

 

 

 

 

Datzelfde proces ondergaan de paalhoofden, die als golfbrekers bij Domburg en Oostkapelle in zee steken, zoals we nog zullen zien.

Wie (nog) niet van Mondriaan hield krijgt in deze tentoonstelling de kans hem te leren waarderen of tenminste de scepsis te laten varen!

De titel de Ontdekking van Mondriaan is tweeledig: het publiek krijgt de gelegenheid om Mondriaan te ontdekken. De titel slaat echter ook op de ontdekkingen, die tussen 2009-2015 gedaan werden tijdens het kunsthistorisch- en natuurwetenschappelijke onderzoek van het Mondriaan Restauratieproject. Nieuwe inzichten op technisch gebied, Mondriaans materiaalgebruik, zijn intenties en keuzes zijn in een speciale publicatie gebundeld: Restauratie van een Wereldcollectie.
De eveneens deze zomer lopende tentoonstellingen over architectuur, interieur en mode completeren het beeld van de De Stijl. De stroming werd bekend onder dezelfde naam als het eerder gelanceerde  vernieuwende tijdschrift. De Stijl bleef niet beperkt tot schilderkunst en grafische vormgeving, maar veroverde als Gesamtkunst alle kunstzinnige terreinen.

In het GEM laat Mondriaan zich niet alleen via (bijna 300) schilderijen en tekeningen kennen, maar ook door brieven, muziek- en brieffragmenten, uitspraken van tijdgenoten en persoonlijke spullen, zoals grammofoonplaten. Mondriaan was dol op jazz en bij de tonen van de Boogiewoogie kon hij niet stil blijven staan. Middels filmbeelden treedt de bezoeker in het voetspoor van Mondriaan om via Amsterdam, Laren, Domburg, Parijs en Londen uiteindelijk bij zijn eindbestemming uit te komen: New York.

Charles Karsten, Piet Mondriaan in zijn atelier. Collectie RKD

Piet Mondriaan (1872-1944) werd in een steil Calvinistisch gezin in Amsterdam geboren. Vandaar dat serieuze, strenge en onberispelijke, voorkomen, denk ik bij het zien van zijn foto’s. Nadat hij op aandringen van zijn vader, zelf onderwijzer, een onderwijsacte had behaald, kon hij eindelijk naar de Kunstacademie in Amsterdam. Zoals te lezen in mijn bespreking van de tentoonstelling Rumoer in de stad, zwaaide Auguste Allebe daar de scepter. In 1895 studeert hij opgeleid in de stijl van de Haagse School af als landschapschilder. Hij belandt echter niet voor de klas, maar achter de schildersezel! Naast vroege eenvoudige landschappen verdient Mondriaan een goede boterham als portretschilder. In een van de  kabinetten hangt, naast de beeltenis van twee ernstig kijkende broertjes, zelfs een goed getroffen portret van een St. Bernard hond! Ook geeft hij schilderlessen aan dames van gegoede huize. Maar naast dit om den brode ontstane traditionele werk, huist in Mondriaan een drang om andere artistieke horizonten te verkennen. In 1904 vertrekt hij naar het Brabantse Uden; waar Vincent van Gogh ook enige tijd werkte. Dit lijkt echter niet van invloed te zijn geweest op Mondriaans keuze. Hij ging erheen omdat zijn vriend Albert van Briel daar woonde, maar in zijn Korenschoven lijkt invloed van Van Gogh toch niet ver weg. Een heerlijk zomerse, bijna zintuiglijke impressie, waarbij je met wat fantasie, de geur van het zondoorstoofde graan kunt ruiken. In 1906 wint hij met een bij Arti & Amicitia getoond Stilleven zelfs een prijs.

Piet Mondriaan, Korenschoven in het veld, 1892, gemeentemuseum Den Haag
Piet Mondriaan, Boerderij Brabant 1904, Gemeentemuseum den Haag

In Brabant schildert hij vooral onbeduidend boerderijtjes en interieurstukken, die wegens de aandacht voor vlakverdeling, structuren en lijnenspel, aldus de catalogus van wezenlijke betekenis zijn voor Mondriaans ontwikkeling zijn

 

 

Piet Mondriaan, Evolutie, Triptiek 1911, Gemeentemuseum den Haag

Na een jaar is hij weer terug in Amsterdam, waar hij door portretschilder Cees Spoor steeds meer geïnteresseerd raakt in de theosofie. Mede geïnspireerd door de geschriften van de indertijd invloedrijke Madame Blavatsky en de filosoof Schoenmaker, omarmt hij deze levenshouding als leidraad voor de ontwikkeling van zijn bewustzijn.  Conform deze overtuiging geeft hij in het Evolutietryptiek (1911) middels drie enigszins geometrisch vormgegeven vrouwenfiguren, de stadia naar spirituele bewustwording weer. In 1911 organiseert Mondriaan samen met Jan Toorop en Jan Sluyters een tentoonstelling in het Stedelijk. Behalve eigen werk, zijn ook schilderijen van Cézanne, Braque en Picasso te zien.

In Amsterdam maakt hij kennis met Marie Tak van Poortvliet en Jacoba van Heemskerk. Tijdens de gezamenlijk in Domburg doorgebrachte zomers ontmoet hij ook Jan Toorop. Onder invloed van Van Heemskerk en Toorop begint Mondriaan te experimenteren met vorm en kleur. Anders dan de eerdere molens aan het Gein in Abcoude, geschilderd in een ingehouden palet, spatten de kleuren, beschenen door het ‘Zeeuwse licht’, nu van het doek. Een kwaliteit welke later van het label ‘luminisme’ werd voorzien.

Piet Mondriaan
Molen bij zonlicht

Jacoba van Heemskerck, Twee Bomen, 1910, Gemeentemuseum Den Haag

Vergelijk het bijna spirituele, maar nog in een traditioneel palet geschilderde Oostzijdse Molen bij Avond, ca. 1907 aan het begin van dit bericht met de Molen bij zonlicht uit 1908.  Dat geldt ook voor de duingezichten, kerktorens en het portret van een Zeeuwse boer,  dat behalve de felle kleuren ook de toets van Toorop en Van Heemskerck draagt, zoals te zien in haar Twee bomen van 1908-1910.  Prachtig zijn  Mondriaans duin- en zeegezichten, zoals het Duinlandschap uit 1911, met zeilbootjes en de kustlijn van Schouwen Duiveland aan de horizon, dat Mondriaan m.i. waarnam vanaf de duinen bij Vrouwenpolder.

Mondriaan, Duinlandschap, 1911, Gemeentemuseum Den Haag

 

Getuige een potloodschets van van de kerk in Domburg en een houtskooltekening, waarin dezelfde gevel in horizontale en verticale lijnen alleen nog herkenbaar is aan twee gotische vensters, begint Mondriaans weg naar abstractie vorm te krijgen.

Mondriaan, Kerk te Domburg (schetsboek 1 folio 18), 1914, Gemeentemuseum Den Haag
Mondriaan, kerkgevel 1 (Domburg), 1914, Gemeentemuseum Den Haag

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Met zijn verschillende versies van ‘Pier and Ocean’ en Compositie 10 in zwart wit, 1915,  gaat hij nog een stap verder. Witte vlakken met kleine horizontale en verticale streepjes; gereduceerde beelden geïnspireerd op de paalhoofden van het Domburgse strand, die afsteken tegen de horizon.

Zicht op Zee, Paalhoofden Domburg 
Mondriaan, strand met paalhoofden bij Domburg, 1909,
Mondriaan, Compositie 10, Pier and Ocean, 1914

 

 

 

 

 

Parijs
Het jaar van zijn verhuizing naar Parijs, 1911, betekent een waterscheiding, niet alleen in zijn privé leven –hij verbreekt zijn verloving met Greta Heybroek- maar ook in zijn ontwikkeling als schilder. In Parijs maakt hij kennis met belangrijke kunstenaars, schrijvers en intellectuelen die evenals hij op zoek zijn naar moderne vooruitstrevende kunst. Behalve met de daar woonachtige Conrad Kickert en Lodewijk van Schelfhout, raakt hij bevriend met Le Fauconnier. Hoewel hij zich overdag, werkend als een kluizenaar niet liet zien, was Mondriaan ’s avonds overal een graag geziene gast: hij kreeg zelfs de bijnaam: ‘Piet-zie-je-me-niet’! Geïnspireerd door Picasso en Cézanne, die de natuur in vereenvoudigde, geometrische vormen weergaven, zet Mondriaan zijn zoektocht naar verdere reductie van zijn onderwerp voort. De sporen van een gesloopt huis met rechthoeken van wandbehang waar ooit kamers waren, vormden over de gehele muur een abstracte compositie. Dit beeld transformeert hij aan de hand van een schets, met kleuraanduiding, tot een abstract werk Compositie no VI, dat in 2009 in de tentoonstelling Cézanne, Picasso en Mondriaan in het Gemeentemuseum te zien was.

Mondriaan, Afgebroken gebouw, schetsboek II, folio 21
Piet Mondriaan, Compositie no VI,1914

Onder invloed van Picasso probeert Mondriaan het kubisme uit. Hij reduceert de zichtbare wereld verder om uiteindelijk de essentie te bereiken: een ritme van vlakken en kleuren, weergegeven in horizontale en verticale lijnen. Dit noemt hij neoplastische kunst. In 1913 neemt de gezaghebbende kunstcriticus Apollinaire notitie van Mondriaans werk op de Salon des Indépendants. Inmiddels signeert hij met het internationaal gemakkelijker in het gehoor liggende Mondrian (met één a). Een tijdelijk verblijf in Nederland wordt in 1914 voorlopig permanent door het uitbreken van WOI. Rusteloos pendelt Mondriaan tussen Amsterdam, Domburg en Laren. In het trefpunt voor kunstenaars, hotel Hamdorf, discussieert Mondriaan over kunst en hij waagt zich regelmatig op de dansvloer.

Naarmate Mondriaan verder experimenteert met vereenvoudigde vormen, neemt het enthousiasme van zijn bewonderaar de ‘kunstpaus’ H.P. Bremmer af. Gelukkig zag Sal Slijper in Laren wel wat in het vernieuwende werk van Mondriaan. Slijper koopt o.a. Boerderij bij Duivendrecht. Ook Theo van Doesburg schrijft een gunstige recensie van Mondriaans werk, dat hij in het Stedelijk ziet. Tijdens een briefwisseling blijkt dat ze op kunstzinnig gebied geestverwanten zijn. Onder de titel De Stijl begint hij het reeds genoemde tijdschrift, waarin ook Bart van der Leck en Mondriaan publiceren. De laatste met zijn Dialoog over de Nieuwe Beelding, waarin hij de niet begrijpende beschouwer van zijn werk de volgende aanbeveling doet: …’door intuïtief aanvoelen, veel zien en vergelijken alleen kan men tot volkomen waardering van het nieuwe komen’…

De catalogus belicht ook Mondriaans tweede Parijse periode, waar hij na WOI terugkeert. In plaats van het door schilders meestal gebruikte licht dat vanuit het noorden binnenvalt, geeft Mondriaan de voorkeur aan van opzij binnenvallend, warmer zuid-oostelijke licht. Hij laat ook steeds meer de textuur van de drager en van de verticaal, dan wel horizontaal gepenseelde toetsen meespelen; deze verfstreken veroorzaken subtiele verschillen in lichtval.  Anders dan voorheen werkt hij zonder voorstudies hij plaatst zijn idee met houtskool direct op het doek, waarna lijnen en invulling van de kleurvlakken volgen.

Piet Mondriaan Compositie met lijnen en met kleur: III, Gemeentemuseum Den Haag

In de catalogus Piet Mondriaan: de man die alles veranderde, leest u meer over Mondriaans experimenten met bredere en dunnere horizontale en verticale lijnen en de daardoor ontstane ritmiek, zoals in Compositie met lijnen en kleur: III.

In 1925 zullen de wegen van Mondriaan en Van Doesburg uiteen gaan. Mondriaan heeft in de gezamenlijk bereikte neoplastische, nieuwe beelding zijn doel bereikt, maar Van Doesburg reist verder naar het door hem genoemde ‘elementarisme’, waarin de diagonale lijn en een spirituele lading prominent  aanwezig zijn.

Nesteldrang
Inmiddels gaan de jaren blijkbaar tellen. Mondriaans vrije leven kent ook momenten van eenzaamheid, die door avontuurtjes met vrouwen niet opgelost wordt. Het is dan ook niet verrassend dat Mondriaan in 1931 een echt nestje bouwt, compleet met een extra kamertje en een zelf getimmerd wiegje, dat echter leeg zal blijven. Wanneer hij Lily Bles, de dochter van een vriend, die hij als kind nog op schoot hield, herhaaldelijk ten huwelijk vraagt blijft het antwoord in 1932 ‘nee’.

Hoewel Mondriaan de ontvangers van zijn brieven verzocht deze na lezing te vernietigen en hijzelf ook niet veel bewaarde, hebben de onderzoekers via vrienden toch nog heel wat persoonlijke informatie bijeen weten te sprokkelen. Het bevriende echtpaar Van Domselaer dat hem in Parijs opzocht, trof daar een keurige, overdag als een kluizenaar levende Mondriaan aan. Van onaangekondigd bezoek, zeker in de ochtend wanneer hij schreef of schilderde, moest hij niets hebben. s’ Avonds voltrok zich echter een metamorfose. Dan werd hij een sociaal dier, dat niet weg te slaan was van de dansvloer in de jazzclubs.

Doorbraak
Tijdens de jaren ‘20 begint Mondriaan internationaal bekendheid te krijgen. Eigentijdse kunstenaars  zoeken hem op in zijn atelier, zoals Delaunay, Man Ray en Calder. De laatste bewandelt sinds 1930 met zijn draadfiguren onder invloed van Mondriaan ook de weg naar abstractie. Een weg die Mondriaan inmiddels internationale faam bezorgt. In 1927 verkoopt hij werk aan het Guggenheim Museum en verschillende particuliere verzamelaars in de Verenigde Staten, Zwitersland, Duitsland en eigen land. Onder hen mannen van naam: als Man Ray en Marcel Duchamp. Voor hij zelf in New York aankomt is zijn faam hem vooruit gereisd. Valentine Galery wil Mondriaan in de VS vertegenwoordigen en het Moma in New York koopt eveneens een Mondriaan.

Londen
Wegens de oorlogsdreiging neemt Mondriaan de wijk naar Londen. Hij vestigt zich in Hampstead, waar meer kunstenaars als Naum Gabo, Oskar Kokoschka en Kurt Schwitters eveneens zijn neergestreken. In de Londense underground is hij onder de indruk van ijzingwekkende roltrappen. In Engeland zet hij zijn zoektocht naar abstractie voort en krijgt hij de kans om zijn werk te exposeren. ’s Avonds is hij ook hier in de jazzclubs te vinden of  gaat hij naar de bioscoop, waar hij verslingerd raakt aan de films van Walt Disney. Wanneer zijn werk door de nazi’s als ‘entartete kunst’ wordt bestempeld  laat hij zich, met het oog op het verkrijgen van een visum, door een jonge Amerikaanse kunstenaar Harry Holtzman uitnodigen om naar New York te komen.

Bij de opening van de tentoonstelling ‘Masters of Abstract art’,New York, 1 April 1942, foto: Lisette Model

Tijdens de eerste bombardementen op Londen, in de Blitzkrieg, weet Mondriaan ternauwernood te ontkomen. In de herfst van 1940 arriveert hij als 68-jarige in New York. Hij is erg onder de indruk van de metropool, die een enorme levenslust in hem opwekt. In de journaliste Charmion von Wiegand vindt hij een laatste liefde. In 1943 publiceert zij een belangrijk artikel over Mondriaans ontwikkeling van figuratie naar abstractie.

 Nachtenlang is hij, met onafscheidelijke sigaret, in jazz- en danscafé’s te vinden. In zijn atelier, op stand gelegen op de hoek van 15 East 59th Street en 5th Avenue, experimenteert hij  -wanneer zijn inmiddels afnemende gezondheid het toelaat- verder aan uit Parijs en Londen meegebracht én nieuw werk. Ook past hij nieuwe vindingen toe: zoals twee dunne, parallel geschilderde lijnen die zijn werk nog meer dynamiek verlenen en in plaats van alleen maar zwart, ook gekleurde lijnen.   Die hem echter voor een probleem plaatsen: er ontstaat diepte in zijn werk. Daar hij deze illusie van perspectief ongewenst vindt, doorbreekt hij deze lijnen met anders-gekleurde vlakjes. Hiermee begint de laatste fase in Mondriaans ontwikkeling naar abstractie. De functie van de lijn moet oplossen. Door deze te doorbreken wil hij het ritme, de polsslag van het leven zelf, aangestuurd door zijn intuïtie, verbeelden.

Mondriaan, Broadway Boogie Woogie, 1942-43, Museum of Modern Art, New York city.

In 1942 krijgt hij een solotentoonstelling bij Valentine Galery, maar wanneer hij zijn Broadway Boogiewoogie  daar aan de wand ziet is hij niet tevreden; het geel is te dominant. Hij besluit tot een remake; resulterend in het doek Victory Boogie Woogie, dat nu solitair getoond wordt in de achterzaal van de tentoonstelling. Met deze zwanenzang behaalde Piet Mondriaan in 1997 postuum een ultieme victorie; het werk werd voor 82 miljoen gulden gekocht; omgerekend 37 miljoen euro. Mondriaan adepts vonden het value for money, anderen vonden het aankoopbedrag, dat de Nederlandse Bank als afscheid van de gulden had gefourneerd, absurd.

Piet Mondriaan, Victory Boogie Woogie, 1942-1944, Gemeentemuseum Den Haag,
Piet Mondriaan, Victorie Boogie Woogie 1942-1944, detail

Van dichtbij zijn de enigszins losgelaten, gekleurde stukjes cellotape te zien, waarmee Mondriaan tot het laatst, koortsachtig in de weer bleef.

Hoe kwam Mondriaan op het idee voor deze creaties?

Zijn vergelijkbare, iets eerdere compositie Broadway Boogiewoogie  zou geïnspireerd zijn op het vanuit zijn raam waargenomen stratenplan van Manhattan met rode stoplichten en yellow cabs.

Het harde werken en de nachtelijke escapades braken Mondriaan op. In de nacht van 31 januari op 1 februari 1944 overlijdt hij aan de gevolgen van een longontsteking. De herdenkingsdienst op 3 februari werd door zo’n 200 belangstellenden, onder wie Marc Chagall, Fernand Léger, Marcel Duchamp, Alexander Calder en Peggy Guggenheim bijgewoond. Zijn laatste werk, dat onvoltooid en zonder titel op Mondriaans schildersezel stond, werd door zijn erfgenaam Harry Holtzman postuum Victory Boogiewoogie gedoopt en zou uitgroeien tot een icoon van de naoorlogse moderne tijd.

Link: Gemeentemuseum Den Haag, tentoonstelling De ontdekking van Mondriaan

Casa Romana, mooi wonen in de Romeinse tijd, t/m 17 September, Rijksmuseum voor Oudheden, Leiden

 

Een Romeins huis liep je in tijden zonder alarminstallatie of buurtpreventie ook niet zomaar binnen. De woning was aan de straatzijde hermetisch gesloten. Eenmaal binnen werd de bezoeker die kwaad in de zin had wellicht even afgeschrikt door de gemeen uitziende waakhond, maar die zat stevig vast in het vloermozaïek van de entree.

Mozaiek
Mozaiek, Cave Canem, Casa del Poeta Tragica, Pompeii

Bij opgravingen werden de resten gevonden van kettinghonden die bij de uitbarsting van de Vesuvius in 79 n. Chr. niet konden vluchten en samen met de bewoners van Pompeii en Herculaneum een gruwelijke dood vonden. Aan het begin van de tentoonstelling wordt middels een video van de opera A Dog’s Heart een connectie met de eigen tijd gemaakt.

 

Teun van Staveren, Pompejaans oker, acryl op paneel, 1992

Ook in de volgende zalen zijn hedendaagse kunstwerken -soms met een knipoog- naast antieke voorwerpen te zien. De bezoeker ziet de waakhond uit het mozaïek terug in een reeks 18e eeuwse kopieën van Pompeiaanse wandschilderingen door Camilo Buti en de eigentijdse kunstenaar Teun van Staveren.

Tijdens een virtuele rondgang door de stadsvilla van een welgesteld Romeins echtpaar ziet de bezoeker overeenkomsten, maar ook verschillen tussen het leven van toen en nu; vooral ten aanzien van gemakken en ongemakken. Om met het eerste te beginnen: de ‘gemakken’. Aan het sanitair van de Romeinen wordt in een vitrine pal naast de culina, de keuken, aandacht besteed. Handige plek want hier was afvalwater om de wc door te spoelen voorhanden. Het toilet bestond uit een gat in een zetel pal boven het riool, van waar ratten en ander ongedierte soms even bovengronds een kijkje kwamen nemen, zoals in de tentoonstelling wordt geïllustreerd. Om deze ongewenste pottenkijkers te weren plaatsten de Romeinen beeldjes van de godin Fortuna op het toilet

Toiletpot met ongedierte (rat) en o.a. beeldje Fortuna.

Na de stoelgang reinigde men zich met een xylospongium: een spons op een stok. Deze diende, evenals het ‘allemansend’ op de VOC schepen, voor algemeen gebruik. Maar dat hing na gebruik tenminste weer in het zuiverende zeewater. Even retireren in privacy was er niet bij. Je had tweepersoonstoiletten en, zoals nog te zien in Efeze, openbare toiletten met een reeks gaten in een bank. Met hun tuniek opgeschort zaten de gebruikers op een rij en wisselden, terwijl de natuur zijn loop nam, het laatste nieuws uit. Dit beeld is echter een mythe, volgens archeologe Gemma Jansen, die betrokken was bij de samenstelling van de tentoonstelling en hier veel over heeft gepubliceerd. In werkelijkheid wilde men, bang voor ‘fortuna’, de ruimte liefst zo snel mogelijk weer verlaten.  De muren waren volgeklad met grafitti; niets nieuws onder de zon. Op een illustratie in het begeleidende boekje herken ik de woorden ‘bene caca’; voor de vertaling is geen klassieke opleiding nodig.

Tweepersoons toilet in Huis van de jacht in Bulla Regia (Tunesie), vierde eeuw na Chr.
Grafitti, schildering in de bar van Terme della Sette Sapienti, Ostia antica

 

 

 

 

 

 

 

Het Atrium
De expositie begint bij het krieken van de dag in het atrium. Een zonnewijzer geeft de uren van de dag aan. In de voorhof wordt door de opening in het dak, het impluvium, regenwater opgevangen voor de cisterne onder het huis. Aan de reeks voorouderportretten is, geestig, de buste koning Willem I toegevoegd. Hier bevindt zich ook het huisaltaar, met de laren, waar de pater familias ’s morgens voorafgaand aan de salutatio, de dagopening verzorgt. Daarna ontving hij zijn cliënten; bezoekers en smekelingen met wie de heer des huizes, de domino, zaken moest regelen. De portier, de januarius, opende de deur om de cliënten binnen te laten en liet deze open staan, zodat voorbijgangers een glimp van het rijke interieur konden opvangen. Met het tonen van je welstand was in die tijd niets mis. Conservator Ruurd Halbertsma helpt onze fantasie een handje door deze audiëntie te vergelijken met scènes in The Godfather, waarin Don Vito Corleone zijn cliënten ontvangt. Een 19e eeuwse vuurvergulde klok met beeldengroep van de Eed van de Horatii geeft aan dat de tijd bij deze audiënties nauwlettend in de gaten werd gehouden.  Wie tijdens  zo’n ochtend niet meer aan de beurt kwam, moest het de volgende dag nog maar eens proberen. De voorstelling op de klok illustreert niet alleen een belangrijke gebeurtenis uit de Romeinse Oudheid, maar ook de rage die kort na de ontdekking van Pompeii en Herculaneum, rond 1850, op alle artistieke terreinen ontstond: de Empire stijl.

Na de ochtendsessie werd het atrium door slaven op orde gebracht voor de domina, de vrouw des huizes. Behalve het aansturen van personeel en het verzorgen van de kleding voor haar familia hoefde zij niets te doen. In het atrium nam zij, geholpen door een aantal slavinnen, plaats aan het weefgetouw. Een antiek beeld toont de kleding van de Romeinse vrouw. Een  tunica, onderkleed met stola, twee fraai gedrapeerde met spelden vastgezette rechthoekige lappen en palla, een soort shawl. In de vitrine ernaast worden op de antieke mode geïnspireerde direct onder de boezem ruimvallende empire- en (korsetloze!) reformjurken uit het Haagse Gemeentemuseum getoond.

Romeins beeld en daarop geinspireerde moderne japonnen

In een avondjapon van Louis Ferraud uit de jaren ’90 zien we een naklank van deze modetrends.  In de volgende ruimte staat de vrouw centraal. Vitrines met sieraden, make-up spulletjes, bustebeelden met verschillende kapsels en benodigdheden om die te creëren, zoals krultangen en zelfs hair-extensions. Het kapsel van de first-lady was toonaangevend. Een klein bustebeeldje illustreert het zogenaamde keizerinnenkapsel, de Nid d’Abeille genoemd, omdat de hoog opgetaste krulletjes op een hongingraat lijken.  Na haar ochtendtaken nam de Romeinse domina  ’s middags plaats in haar draagkoets om bezoekjes af te leggen.

 

Dames attributen en kapsel Nid d’Abeille

Anders dan de Griekse vrouw kende zij een grote mate van vrijheid. Ze kon na het huwelijk eigen bezit hebben in de vorm van geld, roerende en onroerende goederen. Zij werd weliswaar tussen hun 12e en 16e jaar al uitgehuwelijkt, maar wanneer de verbintenis tegenviel kon zij zich laten scheiden. De bruidsschat kreeg ze terug. De huwbare leeftijd voor jongens lag rond hun 20e en 25e jaar, wanneer ze uit dienst terugkeerden.Van de vrouw is het een klein stapje naar het kind, dat in de volgende ruimte centraal staat. Kinderen waren overal in huis en ze werden, zoals nog steeds in mediterrane en oosterse landen, op handen gedragen en verwend.

 

Jongen met Bula

Het moet heerlijk geweest zijn om je kindertijd in de Romeinse oudheid door te brengen. Kinderen waren een kostbaar ‘bezit’, want de kindersterfte was hoog. Om het kwaad af te weren kregen baby’s een amulet omgehangen, de zogenoemde bula, die pas op volwassen leeftijd werd afgelegd. In het hele (tentoonstellings)huis ligt rondslingerend (soms ook kapot) speelgoed, precies zoals het in veel huizen in Pompeii ook inderdaad werd aangetroffen. Rolpaardjes, beweegbare poppen, houten zwaarden, bikkels en dobbelstenen. Ook hadden ze huisdieren.  Geen cavia’s of muizen, maar schildpadden en kippen, die her en der over de vloer kruipen. In het perystilum of het atrium kregen gegoede Romeinse kinders thuis les van een geleerde Griekse slaaf of slavin. Veel kinderen bezochten een schoolklas, waar elke leerling een individuele taak had.

De bibliotheek
Na dit intermezzo betreedt de bezoeker de bibliotheek. Een moderne kast met onbeschreven papyrusrollen en een vitrine met schrijfgerei als stiften en wastafeltjes geeft een idee. De inrichting is geïnspireerd op de Villa dei Papiri die, 20 meter onder het straatniveau in Ercolano werd ontdekt. Middels mijnschacht-opgravingen (tunnels) konden archeologen het huis en de bibliotheek in kaart brengen. In de opstelling zijn twee verkoolde tekstfragmenten te zien zijn. Muurschilderingen en reliëfs tonen de kasten en nissen voor boekrollen, waarvan de titels op labels waren aangegeven.

Bibliotheek van T. Flavius Severianus
Nissen voor boekrollen in een openbare bibliotheek, Sagalassos (Turkije). ca 120 na Chr.

Evenals Alexandrië had ook Rome een grote openbare bibliotheek, gelegen aan het forum. De toegang werd  geflankeerd door de zuilen van Trajanus  In de bibliotheek was vaak een portretgalerij met bustes van goden, filosofen en geleerden te vinden. In de Leidse reconstructie prijkt ook de buste van de 19e eeuwse Duitse Egyptoloog Georg Evers. Langs de wand wordt een recent op de Tefaf gedane aankoop getoond: een reeks aquarellen van Camilo Buti (1747-1808) met kopieën van wandschilderingen uit Pompeiaanse huizen.

Serie gouaches door Camillo Buti, met Romeinse wandschilderingen, motieven en ornamenten. Gouache op papier, met sporen van onderliggende tekening Rome, c. 1780.

Iets terzijde ziet de bezoeker een model van de ronde tempel van Tivoli, die een welgestelde jongeman van een 19e eeuwse ‘grand tour’ als souvenir mee naar huis nam. Ook in de bibliotheek waren vaak kinderen te vinden tijdens de huislessen gegeven door Griekse slaven, die bekend stonden om hun kennis, zoals de hoofdpersoon in Brenda Meulmans roman Het verraad van Julia.

 

Het Peristylium

De tuin

Een blow-up van een schilderij van Alma Tadema, De Tuin, geeft een impressie van het peristylium, de met buxus en laurier begroeide binnentuin, met aangrenzende vertrekken. Rustgevend werkten de klaterende fonteintjes met water uit spuwers in de vorm van de watergod Oceanus, waarbij de buizen voor de wateraanvoer eveneens getoond worden. Bijzonder leuk is het tuin-ornament van een kikkertje dat door een ingenieus ontluchtingsysteem kwaak-geluiden voorbracht. De sfeer van een zomerse tuin wordt gecompleteerd met vogelgeluiden.

Mozaiek met badslippers, strigiles en tekst: ‘baden doet je goed’, Sabratha (Libie). derde en vierde eeuw na Chr.

Voor de hoofdmaaltijd, de cena, nam men een bad. Niet even een snelle douche, zoals bij ons, maar tussen 13.00 en 15.00 uur ging men op z’n gemak naar het badhuis. Een vitrine en een mozaïek met opschrift ‘Baden doet je goed’ tonen wat een slaaf allemaal voor de bader moest meenemen: flesjes met badolie en een strigilis, een huidschraper om de olie, het toenmalig equivalent voor zeep, af te schrapen, badslippers, een bal en wat spelletjes.

De slaaf hielp met uit- en aankleden, het insmeren met olie en deze hield tijdens het baden in de kleedkamer een oogje op de spullen.  Behalve het ‘reinigen’ van het lichaam (stel je het onhygiënische water zonder chloor of ozon eens voor) was het badhuis ook de plek om te sporten, te socializen en een tussendoortje te gebruiken. In de thermen kon je ook terecht voor een massage en wat erotische ontspanning. Op een grafsteen in Rome liet iemand de volgende levenswijsheid achter: .. ‘baden, wijn en de liefde slopen onze lichamen, maar maken het leven wel de moeite waard’…

Balspel
Balspel, mozaiek in Villa del Cassale, Piazza Americana, ca 300 na Chr.

Na te zijn ingesmeerd met olie, werd een balspel of andere sport beoefend; wie liever lui was volstond met kijken. Bezwete sportievelingen schraapten na deze work-out de olie van het lichaam. Om op de daardoor spekgladde vloer niet onderuit te gaan waren badslippers onontbeerlijk. In een vloermozaïek uit de 4e eeuw, met een dame in de thermen van Carthago zijn deze prominent afgebeeld. Leuk is de video met badende Liz Taylor, die als Cleopatra in bad zit te spelen met een verguld bootje.

Dame die toilet maakt. Mozaiek uit thermen Sidi Ghrib, Carthago, vierde eeuw na Chr.

 

Na het baden keren we, voor de maaltijd, terug naar het peristylium. Voor we gaan aanliggen, nemen we nog even een kijkje in de van oorsprong functionele Romeinse tuin. Tijdens de keizertijd (27 v. Chr. – 284 n. Chr.) veranderde deze moestuin in een lusthof met laurier, buxus en klimop, geurende rozen en viooltjes en klaterende fonteinen.

Bachus als kind, Smyrna(turkije), eerste- tweede eeuw na Chr. foto RMO

Het totaalconcept werd gedecoreerd met tuinbeelden van hedonistische goden als de bosgod Pan, de godin van de liefde Venus of een dubbelbeeld van de wijngod Bacchus, enerzijds als nog onschuldig kind, anderzijds al oudere bebaarde dronkaard.

 

 

 

 

Het Triclinium

Gemetseld Triclinium in de tuinkamer van de Casa del Criptoportico, Pompeii

Vanuit het triclinium, genoemd naar het gelijknamige aanligbed,  genoot men tijdens de maaltijd in de late namiddag van het uitzicht op de tuin. De eters lagen met z’n drieën op zo’n  bed. Drie triclinia stonden in carré vorm opgesteld. De gewoonte om liggend te eten namen de Romeinen van de Grieken over, met dat verschil dat de Romeinse dames tijdens dit zogenoemde  convivium ook welkom waren. Men at leunend op de linker- en etend met de rechterhand van gerechten die op een dienblad met pootjes, de mensa, werden opgediend.

Wat zoal ter tafel kwam wordt bij de cucina uitgebreider besproken. Behalve inheemse producten als vis, groenten en vissaus genoot men ook van importproducten als vijgen uit Afrika en zelfs hesp uit België. Anders dan wij gewend zijn, aten de Romeinen zonder bestek. Met de hand tastte men toe en wat over was of afgekloven werd op de grond gegooid. Hoe de eetkamer er na de maaltijd uitzag?

Vloermozaiek

Dat is humoristisch verbeeld in een replica van een Romeins vloermozaïek, waarin een muis tussen de lege mosselschalen en etensresten rondscharrelt.  Sprekend over muizen: tussen de potten en pannen in de keuken ontbreekt de terracotta pot, die ik enige jaren geleden in de tentoonstelling Luxe en Decadentie van de Romeinen zag. Een pot, waarin relmuizen tot de gewenste dikte werden gekweekt, alvorens ze in een honingsaus als delicatesse aan Romeinse gourmets werden geserveerd!

De tafelmanieren van de Romeinen mogen in onze ogen barbaars zijn, maar aan goede tafelgesprekken hechtten zij grote waarde. Interessante muurschilderingen konden daartoe inspireren, maar er was ook een handleiding voor: Plutarchus Quaestiones convivales,  met suggesties voor diepgaande en luchtiger gespreksonderwerpen.

In muurschilderingen is te zien dat langs de wand van het triclinium side tables stonden glazen of een pronkservies.

Zilverschat Hildesheim
Sir Alma Tadema, na de Audientie

Blikvanger in de expositie is de replica van de zogenoemde zilverschat van Hildesheim. Bezoekers van de Alma Tadema tentoonstelling zagen de zogenoemde Hildesheim krater al in het Fries museum, waar dit grote watervat, toepasselijk was opgesteld naast Tadema’s schilderij Na de Audiëntie.

Leuk zijn Petronius verhalen over hoe je je aan tafel niet moest gedragen. In zijn Satyricon (1e eeuw) beschrijft hij in het Gastmaal van Trimalchio de blunders van de parvenu Trimalchio, die niet weet hoe het hoort.

Vissen op een Mozaiek, Melos, tweede eeuw na Chr. Foto RMO
Ruud van Empel
Still Life #Funghi, Archival Pigment print, 2014

 

 

 

 

 

 

In de nagebootste eetkamer zijn antieke mozaïeken met vissen en andere etenswaren te zien,  geflankeerd door een eigentijds Visstilleven van Ruud van Empel. Langs een vitrine met oud en -uit plastic afval- nieuw gemaakt  Romeins glas, wordt de bezoeker naar de keuken geleid.

Maar voor we verder gaan nog even iets over het onderhoud van het perystilium. Het tuingereedschap van de toenmalige tuinslaaf verschilt nauwelijks van dat van huidige hovenier, maar hij beschikte niet over een kruiwagen en grasmaaier. Voor het kort houden van het gazon hadden de Romeinen een groene oplossing: geiten. Ander gereedschap wijkt evenmin veel af van dat van nu en dat geldt ook voor opbergkasten en kisten.

Beslagwerk van een slot
Brons, Romeins, 1ste-3de eeuw na Chr., herkomst Klein-Azië. Collectie Rijksmuseum voor Oudheden

Dankzij verkoolde archeologische vondsten, beschrijvingen en reliëfs in de sarcophaag van Simpelveld zijn deze goed te reconstrueren.. Replica’s van fraai bewerkte bronzen sloten zijn niet nodig, want goed bewaard en in de Atrium zaal te zien.

 

De Keuken
De maaltijd werd bereid in de culina. Een warme, rokerig ruimte; vreemd genoeg zonder schoorstenen of schouw. Enkele villa’s hadden een ‘open keuken’, niet in onze betekenis van het woord, maar als een ruimte zonder dak. Met de verering van goden op een keuken-altaartje trachtte men brandgevaar af te wenden. Lang niet alles wat in de culina bekokstoofd werd zouden wij als culinair bestempelen. Wat te denken van muizen in honingsaus, flamingo in een veelkruidige saus (ook heerlijk bij papegaai) of gevulde baarmoeders…

Voor wie eens wil eten als een Romein zijn take-away recepten voorhanden uit Apicius, De Re coquinaria  (1e e.); de Jamie Oliver van de Oudheid. Bij menig gerecht zul je de wens buon appetito en nog meer: goede bekomst, hard nodig hebben!

Behalve deze culinaire gruwelen biedt de tentoonstelling interessante informatie over voedingsmiddelen, die wij thans als prodotti tipici van Italiaanse bodem kennen. Aubergines, courgettes en tomaten waren destijds onbekend en werden vanuit de Arabische wereld geïmporteerd. Sinaasappels en citroenen -evenmin inheems- kwamen uit het Nabije Oosten en dienden aanvankelijk vooral medicinale doeleinden. Aan vrijwel alle gerechten werd garum toegevoegd; een uit vis en visafval gedurende drie maanden gefermenteerde saus. De beste kwam uit de streek rond de golf van Napels. Getuige een votiefsteen voor Nehallennia  werd garum zelfs vanuit Colijnsplaat in Zeeland naar Brittannia geëxporteerd.

De zoute saus zal dorstverwekkend zijn geweest. Dorst werd gelest met wijn, die door de Romeinen –zonde- met water werd aangelengd. Wijn werd in amforen vervoerd en bewaard. De labels die als wijnetiketten fungeerden vermeldden niet het jaar van de wijnoogst, maar de namen van de 2 consuls die toen de  wijn werd gebotteld aan de macht waren.
De Romeinse dag begon met een eenvoudig ontbijt; rond het middaguur werd een licht hapje genuttigd. In de loop van de middag werd de hoofdmaaltijd geserveerd. De dag werd besloten met een lichte avondmaaltijd. Dit schema was in de jaren ’70 in Zuid- Italië nog van kracht. Daar het regiment slaven ontbrak kon mijn Italiaanse godmother na de maaltijd nog maar twee woorden uitbrengen:  ‘fammi riposare’!

Twee mannen die seks hebben
Mannenliefde, ‘Warren Cup’, Bittir (Israel) 15 voor – 15 na Chr. British Museum Londen

Nadat de zon is onder gegaan belanden we tenslotte in de slaapkamer, waar alvorens men zich echt ter ruste begeeft het liefdesspel werd beoefend. Op olielampjes en in gesneden cameeën en gemmen is ter inspiratie de nodige erotische acrobatiek afgebeeld. Romeinen waren er niet vies van; wie ooit de camera secreta in het archeologisch museum in Napels bezocht weet dat natuurlijk al. Naast voorstellingen van het liefdesspel tussen man en vrouw komen ook homo-erotische scènes voor, zoals op de zogenaamde Warren Cup, genoemd naar een Britse verzamelaar.

Vaas met strijdwagen getrokken door een vierspan van falussen, Great Westerford, 2e eeuw na Chr.

Soms sloeg de seksuele fantasieën helemaal op hol. De  voorstelling van een strijdwagen getrokken door een vierspan van fallussen spant de kroon! De vele erotische afbeeldingen op olielampjes, titinnabula (soort ‘windorgel’ met klokjes), drinkschalen en muurschilderingen gaven in het verleden voeding aan de gedachte dat de Romeinen een verdorven volk waren. Ten onrechte meent archeoloog Eric Moormann. Tijdens een rondleiding vertelt hij dat de Romeinen inderdaad niet stiekem deden over seks, maar dat van losbandigheid toch geen sprake lijkt. Er waren gearrangeerde, maar ook vrije huwelijken. Binnen de perken (van het huis) kon de pater familias wel beschikken over meer dan alleen huishoudelijke diensten van de slavinnen. In haar roman schetst Meulman een seksuele ontmoeting van keizer Augustus met de Griekse slavin die zijn dochter lesgeeft. Qua techniek en relaties was veel mogelijk, maar overspel tussen leden van de elite kon tot schandalen leiden. Ovidius schreef een handleiding over de kunst van het versieren, de Ars Amatoria plus een boekje, de Tabellae, met tips voor verschillende standjes.
Toen ik als 13-jarige met mijn moeder door Pompeii dwaalde wenkte een suppoost met een grote sleutelbos ons even binnen. In de veronderstelling ons een plezier te doen opende hij een kastje met zo’n afschrikwekkende inhoud, dat ik dacht: als dit waar is trouw ik nooit! Overigens is de fallus in het Romeinse decoratieprogramma als multi-functioneel symbool  alom tegenwoordig. Het staat voor vruchtbaarheid en geluk. De Romein kenden het lichaamsdeel zelfs een kwaad-afwerende werking toe.

Studio Job
Pitchfork and Shovel (Farm), brons, 2008

Tenslotte werden de olielampjes uitgeblazen en gaf men zich op ‘n twee-persoons bed of twijfelaar over aan Morpheus. In de laatste zaal staat een replica van zo’n twijfelaar, gemaakt naar een verkoold exemplaar in Pompeii. Hier staat een moderne wand met olielampjes; sluitstuk uit de spiegeltentoonstelling Casa Moderna, waarvan de bezoeker door de zalen heen diverse eigentijdse objecten ziet. Zoals het fraaie bronzen tuingereedschap van Studio Job,  en het al genoemde ‘Romeinse’ glas in de installatie van ‘Water en Wijn’ van Gerd Rohling.
De op de oudheid geïnspireerde beelden van Igor Mitoraj, die ik in 2016 in Pompeii zag, zouden hier, afgezien van hun enorme formaat, ook goed passen. Het  maskerachtige silhouet op een bronzen krukje uit 2014 doet vermoeden dat Philippe Starck het werk van deze inmiddels overleden Pools-Franse kunstenaar kende.

XO Design by Philippe Starck
Bonze Stool Gold, brons, 2014
Gerd Rohling
Acqua e Vino, PVC, vanaf 1993

 

 

 

 

 

 

 

 

Link: Casa Romana, RMO Leiden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X Pot voor het vetmesten van zogenaamde Relmuizen.

(ook zevenslapers genoemd, wegens lange winterslaap, worden ca. 15-19 cm groot !). Cat. Valkhof, blz. 12.

 

Opgediend met honing en een laagje sesamzaad als een ware delicatesse werden beschouwd !!! …..

In zijn geestigeHet diner van Trimalchio (Satyrica 31) beschrijft Petronius dit gerecht….Het ezeltje [een soort serveerboy], werd afgedekt met 2 schalen, waarop in de rand de naam Trimalchio gegraveerd stond, PLUS het gewicht in ZILVER (hihi !)… LEUK !

Op de schotel waren ook plateautjes gesoldeerd, met daarop relmuizen onder een laagje honing met daarop maanzaad… [Er waren ook gloeiend hete braadwortjes op een zilveren roostertje, met daaronder Syrische pruimen met granaatappelpitten… ]

 

Anecdote: Arabieren konden de 4000 baden van Alexandrie, dat ze veroverd hadden,  6 maanden lang verwarmen met de Boekrollen uit de beroemde bibliotheek van A.

 

Baden en dineren gingen in de oudheid samen; de gasten werden allereerst uitgenodigd om mee in bad te gaan… daarna werd de maaltijd gebruikt.

Nog een anecdote: de parvenu Trimalchio, hoofdrolspeler in Petronius Satyricon (1e e.) nodigt zijn gasten tijdens de maalttijd uit voor een bad !  En dat was nu juist NOT DONE  (=uitt.52=).  Hij kende zijn ‘Hoe hoort het eigenlijk’ niet… !

 

 

 

Rondreis door Apulië

Napels gezien? Dan is het tijd voor een afzakkertje!

Op naar het land van de trulli, de traditionele kabouterhuisjes, waarmee Alberobello en omgeving in Puglia bezaaid is. De aanblik ervan is op z’n Amerikaans truly amazing! De naam Alberobello, mooie boom, is afgeleid van het Latijnse silva aroboris belli, maar de bomen uit dit mooie sprookjesbos zijn sinds lang gekapt. 

Over het ontstaan van de trulli, gebouwd op een vierkant grondplan met een (oorspronkelijk) uit losse stenen gestapeld kegelvormig dak, gaan diverse verhalen de ronde. Deze bouwwijze zou het idee geweest zijn van een 16e eeuwse ‘onroerendgoedbelastingschuwe’ graaf. Giangirolamo Acquaviva d’Aragona droeg zijn onderdanen op om huisjes zonder cement te bouwen, zodat, wanneer de belastinginner van de koning van Napels langs kwam, deze snel afgebroken konden worden. Nogal omslachtig, daarom lijkt de veronderstelling dat deze manier van bouwen geïmporteerd werd door immigranten van overzee geloofwaardiger. In Turkije zijn soortgelijke zeer oude bijenkorfhuisjes in (het bijbelse) Haran te vinden.

Hoe het ook zij, het betalen van belasting voor deze optrekjes zou tegenwoordig geen probleem meer zijn. Sinds het stadje Alberobello in de Valle d’Itria op de Werelderfgoedlijst van Unesco staat stromen de inkomsten binnen. Het is leuk om hier even rond te kijken en binnen te lopen bij de als museum ingerichte trullo Sovrano of bij de unieke Siamese tweeling.

Terwijl de toeristen zich hier als mieren door de straatjes voortbewegen, is op een steenworp afstand een ongehoorde rust te vinden. Ook buiten Alberobello vaart de locale agrarische bevolking wel bij het toerisme door het exploiteren van een agriturismo, zoals Arco del Sole, nog geen 10 minuten van Alberobello. Het is er doodstil, afgezien van de waakhonden in de buurt, die in beurtzang, canon of tutti voci van zich laten horen.

Gewend aan cultuurrijker bestemmingen als Toscane, de Veneto en Campania, waar je als cultuurminnaar geen kerk of museum wil missen, ervoer ik deze reis een weldadige rust. Want wat er te zien is, is te overzien. Begonnen in Bari bleek Villa Romanazzi Carducci een goede uitvalsbasis, gelegen in een prachtige tuin met zwembad.
Natuurlijk bezochten wij de kathedraal van Sint Nicolaas, de multi-purpose heilige, niet alleen beschermer van zoete kinderen, zeelieden en meisjes zonder bruidsschat. Ergens las ik dat vrouwen die moeilijk zwanger konden worden zich languit op zijn tombe neervlijden, maar sinds Dottore Antinori meer succes boekt verhindert een stevig hek deze behandeling. Wel zag ik in de crypte gesluierde vrouwen die prevelend veelvuldig een kruis sloegen. Enkelen knielden en staken zelfs een arm door het hek om de sokkel van de tombe van de heilige even aan te raken. Schilderijen tonen de wonderen die de bisschop van Myra (270-343) zou hebben verricht. Zeelieden die van een verdrinkingsdood worden gered, de wanhopige vader bij wie de goedheiligman 3 gouden ballen naar binnen gooit, als bruidsschat voor zijn dochters en het verhaal van de wederopstanding van de drie in mootjes gehakte en ingepekelde scholieren.

Aan de Lungomare bezochten wij de Pinacoteca Provinciale Corrado Giaquinto, op de bovenverdieping van het provinciehuis. Ingericht met barokke werken van de man naar wie de galerie genoemd is en werk van Tintoretto, Luca Giordano en een reeks werken in de stijl van Caravaggio door Giuseppe Bonito. Hier ontdek ik een doek met San Pietro liberato dall’Angelo door de uit Amersfoort afkomstige geïtalianiseerde Utrechtse Caravaggist, Matthias Stom, die ver van huis op Sicilië is overleden.

Mathias Stom (Amersfoort ca. 1600 Sicilië ca 1650), Petrus bevrijd door de engel

In een apart zaaltje, het enige met de juiste klimatologische omstandigheden, wordt het topstuk van de collectie getoond: Giovanni Bellini’s San Pietro Martire, met wie de beulen getuige zijn attributen, geen halve maatregelen namen. De keerzijde biedt de bezoeker nog een toegift: een vlot schetsje van een naakte jongeling in contrapost-houding naast de kont van een welgeschapen paard. In de afdeling met 19e eeuwse schilderkunst zien we Manet-achtige vrouwelijke naakten tegen Japanse kamerschermen, waartoe de kunstenaar Giuseppe de Nittis in Parijs werd geïnspireerd.

 

Hier, evenals in andere musea die wij later bezoeken, zijn wij de enige bezoekers. Een overijverige suppoost, blij dat hij eindelijk iets te doen had, hield ons  nauwlettend in de gaten en voorzag ons regelmatig van goedbedoelde overbodige informatie.

Bari di notte had een speciale verrassing voor ons in petto. Het centro storico, afgezet met enorme betonblokken, werd door poliziotto’s in soorten en maten bewaakt: polizia stradale, polizia communale en veel carabinieri. Keiharde heavy metal schalde door de straten, waar de hele bevolking voor was uitgelopen. Toen ik vroeg wat er aan de hand was,  luidde het antwoord ‘un Poppustarrrruh’: Iggy Pop. Die ouwe rocker! Ook in het stadskasteel van Carlo V, met architectonische en sculpturale fragmenten uit de regio, zagen we hem in een fototentoonstelling samen met David Bowie.

De streek waar wij rondreizen, de Valle d’Itria, kent een lange geschiedenis. Van Mesapiërs, Grieken, Romeinen, Byzantijnen, Ostrogoten, Normandiërs, het huis van Anjou, Habsburgers tot en met de Bourbons; allen zagen het strategisch potentieel van deze vallei.

Elke havenstad heeft een uit dikke muren opgetrokken Castello.  De eerste aanleg dateert van de tijd van Frederik II Hohenstaufen (1194-1250). Als koning van Sicilië en keizer van het Heilige Roomse Rijk beijverde Frederik II zich, in het voetspoor van zijn roemruchte grootvader Frederik I Barbarossa, voor de bescherming van het ware geloof. Op Sicilië sloeg hij een opstand neer van moslims die een islamitische staat wilden stichten (…). Later in 1228 organiseerde hij een kruistocht naar het Heilige Land om de bijbelse plaatsen voor pelgrims uit het Westen toegankelijk te maken. Deze gingen scheep vanuit de havensteden aan de Adriatische zee. Drie eeuwen later liet keizer Karel V de kastelen van Frederik in zijn strijd tegen de oprukkende Turken versterken. Ook elders, zoals in Utrecht liet hij een burcht bouwen, maar daar was in die dagen nog geen militante Turk te bekennen. Hier bewapende de keizer zich tegen de opstandige bevolking.

De kathedralen en kerken van Apulië dragen de sporen van de heersers die hier in de loop der tijd van troon wisselden. Resulterend in een mengeling van Arabische, Byzantijnse, Normandische, Lombardische en andere invloeden, die in talrijke interessante plaatsjes te zien zijn. Zoals Matera, met haar in de berg uitgehakte grotwoningen en grotkerken, dat een plaats heeft gekregen op de wereld erfgoedlijst van Unesco. Het desolate landschap inspireerde Carlo Levi tot zijn later verfilmde klassieker Cristo si è fermato ad Eboli uit 1945 en Mel Gibson liet zijn Passion of Christ op deze locatie opnemen.

Van verre zie je het witte plaatsje Locorotondo, dat, zoals het woord zegt gebouwd is rondom een heuveltop. Ook Martina Franca met haar  barokke geveltjes is de moeite van een stop waard. Hier bewonderden wij Carella’s 18e eeuwse fresco’s met romantische scènes in het Palazzo Ducale. In de San Martino zien we nog meer fresco’s, o.a. van de voor Utrechters bekende Romeinse soldaat die zijn mantel deelt met een bedelaar.

Hier ontdekken we ook iets nieuws. In de tentoonstelling Maria in Museum Catharijneconvent (zie elders op deze site) ziet de bezoeker haar vele hoedanigheden, maar Maria als herderinnetje, die afrekent met het kwaad in de gedaante van een boze wolf, kende ik nog niet.

 

 

 

 

In Taranto wachtte ons een cadeautje; in de reisgids las ik dat hier (misschien wel) het mooiste archeologisch museum gevestigd was. Met het RMO in mijn gedachten kon ik kon ik dit niet geloven, maar tijdens ons bezoek aan het MARTA troffen we een museum naar Noord-Europese standaard aan. Dat de objecten van topkwaliteit zijn verwondert niet; Taranto is één grote archeologische site. Met vondsten van de vroegste Griekse kolonisten tot en met de Romeinen kun je hier urenlang educatief genieten.  Een foto van de vroegste ‘scavi’ toont dat dat huisvrouwen hangend vanuit het raam nu eens echt iets bijzonders in hun straat konden zien. Er kwam een keur aan Griekse zwartfigurige vazen uit de 6e eeuw voor Christus bovengronds: een bronzen beeld van Zeus met een zogenoemde archaïsche glimlach en fragmenten van grafstenen met anatomisch correct vormgegeven lichamen. Bij de sieraden en gouden lauwerkransen voor overledenen vraag je je af hoe de goudsmid deze perfectie zo’n 2500 jaar geleden, zonder moderne instrumenten voor elkaar heeft gekregen. Oorhangers in de vorm van een bootje en  een op een kerstboombal lijkende hanger van bergkristal beide uit de 4e e. v. Chr. Heel bijzonder ook de twee in elkaar grijpende bronzen handen, die samen een notenkraker blijken te zijn!  Romeinse sarcofagen en kleine anatomisch correct weergegeven sculptuurtjes van dansende figuurtjes, vele nog met de oorspronkelijke polychromie en een prachtig vrouwenkopje met haar make-up 2 millennia na dato nog helemaal intact.  Talrijk zijn ook de Romeinse vondsten. Vloermozaïeken, voorouderbeelden, gebruiksvoorwerpen, glas, munten en make-up spullen, die in de Leidse tentoonstelling Casa Romana, waarover later meer, niet zouden misstaan. Ook in dit museum waren we, afgezien van een luidruchtig echtpaar met dito bambino, de enige bezoekers: jammer voor Marta.

 

 

 

 

 

 

Gallipolli, een havenstad aan de Ionische zee, waarin de naam die Griekse kolonisten aan deze plek gaven nog naklinkt: kallipolis, mooie stad en dat is ze nog steeds. Het centro storico, met kathedraal, kasteel en vissershaven ligt op een eilandje. Aan de haven genoten we bij Martinucci van degustazione di mare; crudo (even doorzetten!) en cotto. Lekker eten, kerken en musea horen erbij, maar het Italiëgevoel is voor mij niet compleet zonder zee. Baia Verde is het mooiste strand, aldus de reisgids, en dat blijkt een publiek geheim. Andiamo alla spiaggia.  Het verblijf op een overvol strand is niet mijn hobby, maar een Italiaans strand zonder diepe kuilen met oosterburen of jongelui met ghettoblasters is leuk. Af en toe opkijkend van mijn boek waan ik me toeschouwer van een Felliniaanse film met gewone Italianen als acteurs,  die niets anders hoeven te doen dan zichzelf zijn!

 

Vanuit Gallipolli bezochten we Lecce dat wegens de vele palazzi en barokke kerken als de Santa Croce, het Florence van het Zuiden wordt genoemd. Aan het Piazza Sant’Oronzo is de herinnering aan de oudheid nog zichtbaar in de resten van een Romeins amfitheater uit de 2e eeuw dat plaats bood aan 25.000 bezoekers. Even verderop ontdekken we nòg een theater dat getuige de Dixi en een rij detonerende blauwe plastic stoelen tot de huidige dag in gebruik is. Ook hier liet Karel V zijn sporen na. Een stevige stadsmuur met de Porta Napoli, moest de oprukkende Turken buiten de deur houden.

 

’s Avonds rijden we naar Leuca; de laatste in één lange rij van typisch Italiaanse stadjes, gelegen aan het einde van de wereld: Finis Terrae, gemarkeerd door een enorme kerk gewijd aan Maria. Het is zaterdagavond en vanuit luidspekers schalt de stem van de celebrerende priester over het kerkplein, gevolgd door kerkzang. Langs de boulevard beneden, staan prachtige buitenhuizen, restaurantjes en een gelateria met goddelijk ijs, maar daarvoor hoef je niet per se naar Leuca.

Om Ostuni kunnen we de volgde dag ook niet heen. De huizen van het stadje bedekken als één groot wit fort met kleine venstertjes een heuveltop. Als elders kunnen ook hier een kathedraal, een keur van kerkjes en een museo archeologico bezocht worden. Kom ’s morgens op tijd of in de namiddag, want in het mezzogiorno, het zuiden van Italië, is in de middag alles chiuso, gesloten. Bij Shuluq ceramiche artistiche laten we ons verleiden tot de aankoop van twee met citroenen beschilderde ceramische plantenhangers. De lieflijke winkeljuffrouw weet ons te overtuigen: we ship worldwide, no problemdieci giorni.. We wachten het (on)rustig af, betaald zijn ze al!

Dan rest ons nog Monopoli, een heerlijk stadje met een wirwar van kleine Middeleeuwse straatjes, winkeltjes en ‘ristorantjes’ en zowaar een niet kunstmatig gecreëerd, maar echt stadsstrand. Het Italiaanse strandgewoel laat ik achter en zwem een eind de zee in. Op dit fenomeen heeft Monopoli overigens geen monopolie; de volgende dag tref ik nog zo’n strandje aan, onder de kliffen waarop Polignano a Mare is gebouwd.
Twee uur voor de terugvlucht naar Olanda neem ik ook hier een frisse duik, maar niet vanaf de hoge rotsen vanwaar regelmatig duikwedstrijden worden gehouden. Of zij hier ook gezwommen hebben is mij niet bekend, maar tal van beroemde schrijvers bezochten Polignano. Liep ik in Monopoli nog door de Via Purgatorio (…) hier in Polignano stuit ik op een deur met de volgende, daarmee in tegenspraak zijnde tekst: ‘Questo luogo è stato creato prima del Paradiso’, was getekend Mark Twain. Voor het paradijs werd geschapen bestond deze plek al. Elders zijn nog meer opmerkelijke citaten op muren en deuren gekalkt. Onder andere van de 19e eeuwse Italiaanse dichter Giacomo Leopardi en Henry Miller die mij in het bijzonder aansprak. Voor wie nog twijfelt aan het nut van kunst …’L’Arte non insegna nulla, tranne il senso della vita!’. Vrij vertaald: Van kunst kun je niets leren, behalve levenskunst!’

Wie opmerkt dat Brindisi in deze beschrijving ontbreekt heeft dat goed gezien. In de Dominicus reisgids lees ik dat de meeste toeristen  Brindisi overslaan, maar dat er …’zeker interessante plekken zijn die de aandacht verdienen’. Anders dan gepland leggen we hier toch maar even aan. Leuk om het eindpunt van de Via Appia, dat vlakbij zee door een van de twee zuilen van Trajanus wordt gemarkeerd te zien. Maar met dit monument is wat betreft historisch Brindisi voor mij alles verteld. Zelden zagen wij een saaiere, uitgestorven stad, waar zelfs het archeologisch museum op zondag gesloten was. Anders dan genoemde gids adviseer ik: laat Brindisi links liggen, in ieder geval op zondag en voor als je toch besluit te gaan, breng dan een heildronk uit op je bezoek: brindisi!

Link: Il Museo Archeologico Nazionale di Taranto (MARTA)

Rumoer in de stad De Schilders van 80, t/m 5 November 2017, Gemeentemuseum Den Haag

Bij de entree van de tentoonstelling Rumoer in de stad krijgt de bezoeker middels oude 8 mm filmbeelden een indruk van het hoofdstedelijke straatbeeld tijdens het fin-de-siècle. Het is een va-et-vient van trams en gehaaste voorbijgangers. De Schilders van Tachtig vervullen de hoofdrol in deze expositie, samengesteld als vervolg op de tentoonstelling  Holland op z’n mooist in 2015, waar het 19e eeuwse landschap centraal stond. Kunstenaars van de Haagse School trokken in die tijd naar buiten om het veranderende landschap in beeld te brengen.

Scheveningen Kurhaus
Paul Gabriel, Scheveningen, ongedateerd, Gemeentemuseum Den Haag

Slechts sporadisch vang je bij hen een glimp op van de stad, zoals in Paul Gabriëls ongedateerde Kurhaus dat hij in een Panorama Mesdag-achtig duinlandschap situeerde. Met dit werk krijgt de bezoeker een flashback van de voorafgaande periode. De nieuwe generatie kiest de snel veranderende stad als hoofdmotief. Dit wordt in de tentoonstelling thematisch toegelicht. Er is aandacht voor de auteurs van Tachtig (de Nieuwe Gids), de Vrouw, Rumoer in de stad, de Verstilde stad, Stad in ontwikkeling en Natuur in de stad. In de kabinetten wordt het belang van de fotografie voor de ontwikkeling van de schilderkunst belicht. Ook krijgt de bezoeker onder de noemer Exotisme een toegift met werk van G.H.Breitner, Marius Bauer en Willem de Zwart.

Writer in residence’ Mischa Andriessen laat, geïnspireerd op de getoonde schilderijen, een eigentijds poëtisch geluid horen.

Twee waspitten
Isaac Israels, twee waspitten op de brug van de Herengracht ter hoogte van de Leidsegracht, ongedateerd, part. collectie

 

Op de brug, middenin, waar het water het verst
Het zicht het best is, op de bomenrijen, de boot
De volgende burg, de opening, waar nu niemand.
Het golft rondom ons, binnenin. Nieuwe blouse?
Het licht valt in ons midden, vormt een zilveren rug
Op het water tot aan de verre brug. Zelf gemaakt?
Een schuit vaart over de graat van de gracht, verdwijnt
Zo dadelijk in de opening, zal daarna nog verder gaan.
Op de brug, het water, middenin, een wig van laat licht.

Schilders en schrijvers van Tachtig

Vanaf de jaren ‘80 kiezen schilders als George Hendrik Breitner, Isaac Israëls en Willem Witsen voor uitbeelding van het stadsleven. Amsterdam wordt het Mekka van de nieuwe schilderkunst. Aan deze stad danken zij haar (inmiddels verouderde) benaming Amsterdamse impressionisten. In de tentoonstelling worden zij de Schilders van Tachtig genoemd. Onder deze paraplu vinden behalve de in Amsterdam werkende kunstenaars ook die uit Den Haag èn leden van de literaire Beweging van Tachtig een plekje. Beeldend kunstenaars èn schrijvers van Tachtig brachten het (stads)leven figuurlijk en letterlijk in beeld.

Deze verschuiving van onderwerp valt niet toevallig samen met grote veranderingen in de samenleving. Vanaf 1870 groeit de bevolking in de steden explosief; woningnood en armoede zijn het gevolg. In de voorsteden en rondom de binnenstad worden nieuwe wijken gebouwd, zoals de Amsterdamse Pijp. Ook toen werden de woningen al opgedeeld in kleine peperdure kamertjes, waar anno 2017 zelfs voor een studentenkamer zo € 650,– wordt betaald. Niets nieuws onder de zon!
Jacobus van Looy, Bastiaan Tholen, Isaac Israëls maar vooral George Hendrik Breitner brengen de bouwputten met heimachines, de werkpaarden en noeste arbeiders in beeld. In De levens van Jan Six geeft Geert Mak een mooie schets van deze nieuwe tijd met technische vernieuwingen als stoom en elektriciteit.

Wilhelmina Gasthuis
G.H.Breitner (1857-1923), Bouwterrein (van het Wilhelmina Gasthuis) bij storm, 1891, Gem. Museum Den Haag, Bruikleen

Dankzij de industrialisering neemt de welvaart toe. Luxe producten en vermaak worden voor grotere groepen bereikbaar. Van de vooruitgang profiteert niet iedereen, er is ook een keerzijde. De schilders van Tachtig brengen naast de mooie – ook de lelijke kant van de moderne stad in beeld. Bij Breitner en Israëls zien we deftige winkelende dames, maar ook dienstbodes, koffiepiksters, waspitten en hardwerkende arbeiders.

In hun schilderijen zien we winkelstraten, chique modehuizen en dankzij het nieuwe elektrische licht ‘nocturnes’ met scènes van het uitgaansleven. Een onderwerp dat ook op de Nederlandse kunstenaars in Parijs een enorme aantrekkingskracht uitoefende (zie dit najaar in het Van Gogh Museum). De bedrijvigheid op de verlichte pleinen, in theaters, kroegen en restaurants vormden een onuitputtelijke inspiratiebron. Zoals Israëls interieur van Restaurant Mille Colonnes met –goed kijken-  een ober die de bezoeker een menukaart aanreikt… 

Oranjefeest
Jacobus van Looy (1855‐1930) Oranjefeest, ca. 1890, Rijksmuseum Amsterdam

Jacobus van Looy schrijft, nadat een getekende versie door Amicitia werd geweigerd, over een hossende, door drank benevelde groep mannen en vrouwen, die van alles deden wat het daglicht niet kon verdragen.

schets kop met gapende mond
Jacobus van Looy, Schets van een kop met gapende mond, ongedateerd, Gemeentemuseum Den Haag.

Later bracht hij de sfeer van deze avond op magistrale wijze in beeld op zijn doek het Oranjefeest. Als je goed kijkt kun je ze zelfs horen, de feestgangers! In de tentoonstelling wordt een voorstudie voor de hoofdfiguur, met wijd opengesperde mond, getoond.

Even terug naar de koerswijziging van de schilders van Tachtig. Zij bewonderden de Franse naturalisten en leden van de Haagse School als Anton Mauve en Willem Maris. Met hun onderwerpkeuze en schildertechniek slaan ze echter een nieuwe weg in. De Haagse school hanteerde een overwegend donker, tonaal palet, dat bij Breitner nog lang nazindert. De meeste Tachtigers brengen  meer kleur in hun werk, zoals we dat zien bij Van Looy.

De veranderende stad

Als documenten van een voorbije tijd tonen diverse schilderijen en foto’s de ontwikkelingen in de stad waar de woningnood groot was.

Museum Het Schip geeft middels een gereconstrueerde ‘woning’ een indruk van de deplorabele woonomstandigheden van de allerarmsten. In eenkamerwoningen, zonder stromend water of sanitair, sliepen ouders en kinderen samen in een bed, met het spreekwoordelijk geworden ondergeschoven (jongste) kind in de bedlade. Zie mijn eerdere bespreking over de Amsterdams School.

Van Diemenstraat Amsterdam
G.H.Breitner, Heiwerk aan de van Diemenstraat, Amsterdam, 1897, Gemeente Museum Den Haag, Bruikleen part.collectie

Breitner bracht de stadsuitbreidingen meermaals in beeld. Staand voor zijn doeken met bouwputten en vlaktes met heimachines hoort de beschouwer met wat fantasie de hartenklop van de stad in wording. In zijn Heiwerk aan de Diemenstraat, zie ik een veelzeggend detail: de werkman die tussen het zware graafwerk door even een teug uit een fles neemt. Lest hij gewoon zijn dorst of is dit een stille verwijzing naar het alomtegenwoordige alcoholisme onder deze immer voortploeterende mannen?

Werkpaarden
G.H.Breitner, Werkpaarden, Amsterdam ca 1900, part. collectie
Rijtuigen koetsiers
Willem de Zwart (1862-1931), Rijtuigen met wachtende koetsiers, Den Haag of Loosduinen, ongedateerd, part.collectie

Wellicht kent u Breitner beter als lid van de Haagse School met Cavalerie scènes op het Scheveningse Strand, maar begin jaren ’90 slaat zijn fascinatie voor luxe paarden om in een fixatie op werkpaarden.  Willem de Zwart deelde deze fascinatie, zoals te zien in Rijtuigen met wachtende koetsiers, die wegens hun kleurrijke kostuums ‘aapjes’ werden genoemd. De sfeer is mooi geschetst met de lantaarns en de glimmende rails met aanstormende locomotief in de verte.

Ook andere Tachtigers brachten man en paard in beeld, zoals Nicolaas Van der Waay, Stadhouderskade, met achter de fris geaquarelleerde koetsjes het zojuist voltooide Rijksmuseum.  Behalve inspiratie uit eigentijdse onderwerpen, blikken de kunstenaars van Tachtig soms ook nostalgisch terug op dingen die voorbij gaan. Zoals Breitner’s Oude Beurs van Zocher op het Damrak, die plaats moet maken voor de Beurs van Berlage of zijn Afbraak aan de Oudezijdsburgwal.

Afbraak OZ Achterburgwal
G.H.Breitner, Afbraak aan de OZ Achterburgwal/ Agnietenstraat, Amsterdam, 1903-1904, Part.collectie, Met dank aan Kunsthandel A.H.Bies

 

Breitner als ‘peintre du peuple’

Interessante gedachte dat Breitner aanvankelijk historieschilder wilde worden. Nadat hij wegens balsturig gedrag van de Haagse academie was verwijderd, gooide hij het over een andere boeg. In plaats van van historische, mythologische en bijbelse onderwerpen kiest hij als ‘peintre du peuple’ voor de lelijke kant van de stad.

Zelfportret Lorgnet
G.H.Breitner, Zelfportret met lorgnet, 1882, Gemeentemuseum Den Haag

In Amsterdam vinden we Breitner terug op de Academie, tussen Israëls, Witsen, Karsen, Van Looy, Tholen, Toorop en Veth. Zij vonden op deze academie –dat traditioneel een conservatief bolwerk- wèl wat zij zochten: vrijheid! Onder de inspirerende leiding van August Allebé waaide hier een ‘on-academische’ nieuwe wind. Hij raadde zijn studenten aan geen moraliserende historiestukken te schilderen, maar vrij te werken, geleid door overwegingen van esthetiek en vorm. Zo kregen zij oog voor de schoonheid van het alledaagse maar ook voor lelijke en afstotelijke onderwerpen. We zien de uitgeputte koppen van de vrouwelijke arbeiders en impressies van een lelijke steeg.

Slachthuis
Willem Bastiaan Tholen (1860-1931), Slachthuis, 1889, Groninger Museum, bruikleen Stichting J.B.Scholtenfonds

Deze opstelling resulteert in Tholens  Slachthuis uit 1889 met boven een plas bloed opgespannen kadavers en een bundel varkensblazen als ballonnen, en een Chaim Soutine-achtig, in pasteuze toets geschilderd Stilleven met geplukte hanen van Floris Verster misschien wel het ultieme voorbeeld van de ‘schoonheid van het lelijke’.

Schilders en auteurs van Tachtig, Willem Kloos, Albert Verwey en Herman Gorter zetten een boom op over de eigentijdse kunst. Zij verfoeien de betuttelende en moraliserende toon van hun voorgangers en kiezen voor kunst gevoed door passie en hartstocht. In de tentoonstelling zien we hen, geportretteerd door de schilders van Tachtig: zelfbewuste kerels van het type bohémien of dandy, die de burgerlijke levensstijl aan hun laars lappen.

Zelfportret als nar
Willem de Zwart, Zelfportret als nar, ca. 1890-1892, Part. collectie, met dank aan Hoogsteder & Hoogsteder.

Meer nog dan geschreven woorden illustreren deze portretkoppen hun vrijgevochten levenshouding. Willem de Zwarts Zelfportret met capuchon, spant de kroon.

Ook al valt de groep rondom het literaire tijdschrift De Nieuwe Gids snel uiteen, de toon was gezet. Het nieuwe devies luidt:  l’art pour l’art; kunst omwille van de kunst. Dit idee was overgenomen van Franse denkbeelden over onafhankelijke kunstenaars uit de kring van Zola, Flaubert en de gebroeders de Goncourt. In dit geestelijke klimaat ontstond Herman Gorter’s Mei: wiens beschrijving van de natuur, de zee en de stad aanvangt met de woorden: …’een nieuwe lente een nieuw geluid’. En wie herinnert zich van de Middelbare school niet Willem Kloos definitie van kunst als de ‘aller- individueelste expressie van de aller-individueelste emotie’…?

Keerzijde van de vooruitgang

Zoals Emile Zola de erbarmelijke omstandigheden van de mijnwerkers in woorden vangt, zo brengen de schilders van Tachtig, de keerzijde van de vooruitgang in beeld. In de tentoonstelling wordt die andere kant o.a. geïllustreerd met het thema Vrouwen. Breitner brengt ze treffend in beeld. Daarin geëvenaard en soms overtroffen door zijn levenslange rivaal Israëls. Zij plukken de modellen van de straat. In volgorde van eerbaarheid: dames, dienstmeiden, winkelmeisjes, hoedenmaaksters, waspitten, koffiepiksters, straatmeiden en prostituees…

koffiepiksters
Isaac Israels (1865-1934),Koffiepiksters, ca 1893-94, Gemeentemuseum Den Haag, Wibbinastichting

De zogenoemde waspitten en koffiepiksters hadden een zwaar leven. Laatstgenoemden waren lange dagen bezig met het sorteren van de goede en slechte bonen.  De aanklacht van Eduard Douwes Dekkers Max Havelaar op de uitbuiting van de Indonesische bevolking had nog geen effect gesorteerd. Ook in het vaderland was uitbuiting van arbeidskrachten de normaalste zaak van de wereld. Van fair-trade of eerlijke arbeid als gesuggereerd in de idyllische schilderijen van Barbizon-schilders als Millet, is hier geen sprake. Hoewel sociaal engagement bij Breitner en Israëls, anders dan bij Vincent van Gogh, afwezig is, dragen hun schilderijen wel bij aan de bewustwording. In 1887 wordt een enquête naar arbeidsomstandigheden gehouden. In de catalogus wordt de ondervraging geciteerd van vier waspitten die hun verhaal mogen doen in de Tweede Kamer. De vrouwen worden met een pontje overgezet naar de kaarsenfabriek en werken onder de meest barre omstandigheden soms wel 36 uur achtereen onderbroken door slechts één uurtje rust. Terwijl ik dit lees vraag ik me af waarin deze vorm van slavernij verschilt van de slavernij in de overzeese wingewesten. Eén verschil is in elk geval wel duidelijk: over de slavernij van de 19e en 20e eeuwse fabrieks- en landarbeidsters in eigen land hoor je vrijwel nooit iets.

Rokin
G.H.Breitner, Het Rokin gezien in de richting van de Dam, 1896, Collectie De Nederlandsche Bank

Behalve aan volkstypes is Breitner ook herkenbaar aan zijn voorliefde voor druilerige scènes in een somber palet, zoals zijn impressie van het Rokin gezien in de richting van de Dam.

Voor die tijd heel modern trekt Breitner er op uit om stegen, afbraak- en achterbuurten en vooral vrouwelijke passanten met de verborgen camera vast te leggen. In de tentoonstelling is te zien hoe hij deze snapshots als uitgangspunt voor zijn schilderijen gebruikt.

Israëls’ en Breitner’s belangstelling voor vrouwen is mannen eigen, maar het vrouwenoverschot van die tijd zal dit wel in de hand hebben gewerkt. Behalve dames (herkenbaar aan een hoed met voile) figureren zoals gezegd vooral vrouwen uit de lagere echelons van de maatschappij in hun werk. Zonder man die hen onderhoudt, moesten zij het hoofd maar boven water zien te houden. Dienstmeisjes waren qua betaling en levensonderhoud het beste af; hen werd een huwelijk dan ook afgeraden (…). Maar anderen wilden als model voor Israëls en Breitner voor wat geld wel even uit de kleren.

Naakte vrouw
G.H.Breitner, Liggende naakte vrouw met zwarte kousen, Ontwikkelgelatine-zilverdruk, Bijondere.collecties Universiteitsbibliotheek Leiden
Naakt
G.H.Breitner, Naakt, 1885, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen

 

 

 

 

 

 

Ook in het atelier hanteerde Breitner zijn camera. Hij gebruikte  verschillende naaktfoto’s als uitgangspunt voor zijn schilderijen, zoals een opname in sepia van een liggend naakt die hij op het doek in kleur vertaalde.  Fascinerend zijn twee afbeeldingen van op de rug geziene vrouwen; één naakt en een gekleed. Sprekend over vrouwen en Breitner mag het Meisje in rode kimono, voor wie Geesje Kwak model stond, niet ontbreken. Vorig jaar speelde zij in het Rijksmuseum in de gelijknamige tentoonstelling de hoofdrol.

Ze is in een apart kabinetje te zien tussen de exotische werken van Marius Bauer en Jacobus van Looy die naar Egypte, Marokko, Constantinopel het Nabije Oosten en India reisden. Willem de  Zwart bleef voor het schilderen van exotische types gewoon thuis. Indische vrouwen en de ‘all-rounder’ Adolf Boutar had hij in Pulchri Studio in Den Haag bij de hand. Nu eens stond Boutar model voor een Japanner, dan weer voor een ander Oosters type.

Modeshow Hirsch
Isaac Israels, Modeshow bij Hirsch, ca.1910-1911, Joods Historisch Museum, bruikleen Gemeentemuseum Den Haag

Ook Israëls was zeer geïnteresseerd in vrouwen; zijn specialiteit was modinettes en mannequins. In een brief aan Frederik van Eden uitten Israëls ouders hun bezorgdheid om hun zoon in de hoofdstedelijke poel des verderfs, maar deze schrijft een geruststellende brief terug… Of het heeft geholpen is niet bekend, maar zorgen over zijn welslagen als schilder zijn in elk geval ongegrond gebleken.

Het zwakke geslacht

Lezend in de catalogus doe ik een bijzondere ontdekking. Dat Katholieke kerkvaders de vrouw eeuwenlang in een kwaad daglicht stelden is bekend, maar dat Darwin, de man van de revolutionaire evolutieleer, de fakkel van hen overneemt, vind ik ongelofelijk. In The Descent of Man uit 1871 beweert Darwin dat de vrouw, geleid door (dierlijke) instincten, tot een lager ras behoort dan de man. Door deze eigenschappen gefascineerd brengen schrijvers en schilders van Tachtig de vrouw letterlijk en figuurlijk, vaak met lelijke dierlijke koppen en eigenschappen in beeld lees ik in de catalogus, waarin tevens de dubbele moraal van deze tijd wordt onthuld. Ook de gehuwde Tachtigers gaan ‘s nachts graag op zoek naar buitenechtelijk vertier. Vast niet voor publicatie bedoeld lezen we ontboezemingen van een zekere Ising aan Van Deyssel. In 1888 schrijft hij over zijn zoektochten naar iets dat hij bij zijn brave echtgenote Mina niet kan krijgen. Voorafgegaan door een krachtterm lucht hij zijn hart: …’maar J.C., je wil toch wel eens iets anders’…. Wanneer hij dat ‘anders’ na nachtelijke omzwervingen eindelijk heeft gevonden lukt ‘het’ niet. Hij knapt af op de koude benige handen, en de dikke brede koppen van de prostituees met hun gefleem: …’een flessie wijn lievert’ ?…

Niet alle schrijvers van ’80 deden hieraan mee. De brave  Frederik van Eeden had een afkeer van deze nachtelijke escapades. En als hij al een keer mee ging, ‘vecht hij ertegen om dronken te worden’. In een van zijn boeken beschrijft hij …’ de smoezige mensen, de… feestvierende koeien, zich mooi-makende padden, de treurige beesten’  juist de onderwerpen die zijn schilderende kunstbroeders het meest aanspraken.

Het verschil tussen vrouwen en dames wordt mooi geïllustreerd met de volgende transactie.  Een potentiële koper had belangstelling voor Breitners impressie van de Singelbrug. Afgezien van twee close-up geschilderde volksvrouwen in de voorgrond, beviel de voorstelling hem. Zou Breitner deze types niet kunnen veranderen in dames? Met een voile en een bontje was de make-over èn de verkoop van het doek een een feit.

Singelbrug
G.H.Breitner, foto Singelbrug bij de Paleisstraat, Amsterdam, 1896-1898, RKD Den Haag
Singelbrug
G.H.Breitner, De Singelbrug bij de Paleisstraat, Amsterdam, 1896-1898, Rijksmuseum Amsterdam

 

 

 

 

Shoppen

De meeste kunstenaars van Tachtig kiezen aantrekkelijke aspecten van de grote stad. In de grote zaal barst het Rumoer in de stad los. Door de industrialisatie worden massaal geproduceerde producten voor grotere groepen mensen betaalbaar; de  moderne consumptiemaatschappij is geboren. De schilderijen van de Tachtigers weerspiegelen de moderne tijd met impressies van winkelstraten en prachtige etalages; een nouveauté in die dagen. Hele puien worden weggebroken om mooie ‘spiegelramen’ te plaatsen, zoals in de luxe winkels aan de Nieuwendijk en de Kalverstraat, waar Breitner een ongedateerde en amper herkenbare impressie van geeft: het is maar goed dat de titel erbij staat!

Hoeden
Hoeden in opstelling Rumoer in de Stad, Gemeentemuseum Den Haag, foto Marina Marijnen

De netflix serie Paradise, over het wel en wee van de werknemers van een 19e eeuws warenhuis, ademt de sfeer van deze tijd. Het script is  gebaseerd op Emile Zola’s roman Au bonheur des dames.

Waar gewinkeld wordt ontstaat behoefte aan een rustpunt met koffie of een maaltijd. Ter illustratie van nog een nieuw fenomeen: het restaurant en het koffiehuis, is in de tentoonstelling een koffiehoekje ingericht met een prachtig mokka servies van de plateelbakkerij Rozenburg. Het tijdsbeeld wordt gecompleteerd met een enorme blow up van een foto met winkeletalages en dameshoeden speels op een stokje, naast Israëls doek Hoeden in een etalage dat hij schilderde vanuit een gehuurde kamer ertegenover.

Mokkaservies
Mokkaservies, circa 1901; eierschaalporselein; Uitvoering Plateelbakkerij Rozenburg, Den Haag Decor Sam Schellink (1876-1947), Gemeentemuseum Den Haag, foto Marina Marijnen

“Het is tegenwoordig moeilijk voor te stellen dat alledaagse fenomenen als winkelen, dineren en uitgaan pas aan het einde van de negentiende eeuw een plek krijgen”, aldus conservator Frouke van Dijke. Door de introductie van elektrisch licht gaat het leven in de stad bovendien dag en nacht door. De toegenomen welvaart wordt ook weerspiegeld in de menukaart van bijvoorbeeld restaurant de Poort van Cleve, waar je aanvankelijk nog een halve, later, de zaken gaan goed, een hele biefstuk kon bestellen, afgetopt met een gebakken ei; bonne appétit!                       In deze zaal zien we ook Breitners portretten van een chanteuse en de actrice Theo Mann-Bouwmeester waarmee hij even afwijkt van zijn gangbare repertoire van fabrieksarbeidsters en straatmeiden. Van Jacobus van Looy zagen we al de hossende menigte die tijdens de viering van de Onafhankelijkheid ‘s nachts de bloemetjes buiten zet. In het halfduister lichtten de gezichten van de hossende, lallende, dronken feestvierders oranje op.

Vastleggen eerste indrukken

Israëls werkte graag met zijn schildersezel op straat. Hij kreeg een vergunning op voorwaarde dat er geen gedoe over zou ontstaan. Een Engelse collega had tijdens zo’n sessie een emmer water over zich heen gekregen! Schetsen in een klein boekje was echter makkelijker. En dat deed Israëls volop: in de expositie wordt een reeks verfomfaaide schetsboekjes getoond met over elkaar heen buitelende vlotte schetsen. Een harmonicaspeler, twee dansende vrouwen, publiek in Carré en een grappig bebrild Pietje Bell-achtig boefje. Leuk is ook de reeks studies van hoeden, waaronder een geestige hoge hoed zwevend in de lucht.

Dienstmeisjes
Isaac Israels, Twee dienstmeisjes bij een gracht, schetsboek nr. 65, Gemeentemuseum den Haag

Israëls schetsjes fungeerden als onze opnames met de smartphone. In verschillende schilderijen zien we de snel geschetste koppen en figuurtjes terug, zoals twee dienstboden in Twee Dienstmeisjes op de Leidschegracht.  

Dienstmeisjes
Isaac Israels, Dienstmeisjes op de Leidsegracht, ongedateerd, Groninger Museum, bruikleen van de Stichting J.B.Scholtenfonds.

Breitner legde zijn eerste impressies zoals we zagen met de camera vast. Wasvrouwen en omkijkende dienstbodes, die hij kennelijk iets naroept. Anachronistische ‘stills’ uit de film van het leven van alledag. Interessant is de foto van de Dam, waar, afgezien van voertuigen en kleding qua bedrijvigheid niet veel veranderd is. Breitner vertaalde zijn camerabeelden in wervelende geschilderde voorstellingen, waarbij zijn penseel de dynamiek van de bewegende figuren en voertuigen ternauwernood kon bijbenen.

 Rumoer en verstilling in de stad

Terwijl Van Looy c.s. werden aangetrokken door de dynamiek van de stad, zochten Willem Witsen en Eduard Karsen de verstilde pakhuizen aan achtergrachten op. Met hun werk is in de tentoonstelling een ‘alkoofje’ ingericht. We zien o.a. Witsens Montelbaenstoren, met invloed van Matthijs Maris, wiens mysterieuze, dromerige werk hij in Londen gezien had.

Prinsengracht
G.H.Breitner, Detail Prinsengracht Amsterdam, ongedateerd, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, antwerpen

Ook Breitner legde zich een enkele keer toe op verstilde impressies van ‘oud’ Amsterdam, zoals op het doek Prinsengracht. De aanblik daarvan roept bij mij zomaar de klanken op van het slotakkoord van het Prinsengrachtconcert … ‘er staat een huis aan een gracht in oud Amsterdam’

OZ Achterburgwal
Willem Witsen (1860 -1923), Huizen aan de OZ Achterburgwal, Amsterdam, ca 1900, Centraal Museum Utrecht, Stichting van Baaren Museum

Verstild zijn ook Witsens Huizen aan de achterburgwal, die de herinnering aan een tearjerker uit mijn jeugd oproepen; Peerke en zijn kameraden, van A.J. Verhulst over een jongetje zonder benen dat vanachter een venster in een gelijke achterbuurt verlangend naar een stel voetballende jongens kijkt.

 

 

Sara de Swart
G.H.Breitner. Sara de Swart, 1880 -1900, Amsterdam Museum

In de door mannen gedomineerde kring van Tachtig ontdek ik één vrouw, de beeldhouwster Sara de Zwart. Breitner schilderde haar portret, waarop zij, de werkhanden prominent in beeld, de beschouwer met haar kortgeknipte jongenskopje recht aankijkt. Breitner, Portret van Sara de Swart 1880-1900, Amsterdam Museum. Uitgerekend op haar wordt Eduard Karsen letterlijk en figuurlijk hopeloos verliefd, want zij valt niet op mannen.

Wanneer Witsen zich enkele dagen had teruggetrokken op zijn landelijk gelegen familiebuiten, de Ewijckshoeve, lokte Amsterdam alweer. Anders dan zijn impressie van verstilde plekjes in de stad suggereren, was Witsen een rusteloze man. In een brief aan Van Looy doet hij verslag van het bruisende moderne leven in Parijs.

: …’de stad, kerel, als stad, ‘t boemelen, straatslijpen en kijken, kijken niets anders dan kijken: ik verzker je dat dat iets heerlijks is, opmerken en erover redeneren: dat vrolijke, opgewekt, gezonde van die franschen’…

Ook Londen, waar hij Matthijs Maris ontmoet, vindt hij fantastisch, maar het kleinburgerlijke huwelijksleven in Haarlem benauwde hem.

Recreatie in de stedelijke natuur

Spelende kinderen
Willem Bastiaan Tholen (1860 -1931) Spelende kinderen in de Scheveningse bosjes, ca.1890, kunsthandel Mark Smit

Terwijl volop gewerkt wordt aan het lenigen van de woningnood, begint het besef door te dringen dat frisse lucht ook belangrijk is. In de nieuwe stadsdelen worden parken aangelegd, zoals het Amsterdamse Ooster- en Vondelpark, waar burgers van alle rangen en standen van de buitenlucht kunnen genieten. In de één-na-laatste zaal van de tentoonstelling zijn mooie impressies van natuurbeleving tijdens de vier seizoenen te zien. Van Israëls wat statische zomerse Op een bankje in het Oosterpark, en Kinderen bij de vijver in het Oosterpark tot actievere impressies van spelende kinderen door Willem Bastiaan Tholen en Breitners, Spelende Kinderen in de Looierstraat. 

Papegaaienoppasser
Isaac Israels, De papegaaienoppasser in de dierentuin in Den Haag ongedateerd, particuliere collectie.

Bijzonder leuk is Israëls Man met papegaai, geschilderd in de Haagse dierentuin nabij het Malieveld.

Breitner en Tholen geven heerlijke impressies van de Keizersgracht in de herfst, en een Van Gogh-achtig Schevenings Bos uit 1893.  Ook de winter is vertegenwoordigd in in Tholen’s Schaatsenrijden (vijver in het Haagse Bos) uit 1891, met leuk: stoelen langs de kant. Het voortgaan op de schaats moet in zo’n krioelende menigte vrijwel onmogelijk zijn geweest, maar dat mag de (ijs)pret niet drukken.

 

Schaatsenrijden
Willem Bastiaan Tholen, Schaatsenrijden (vijver in het Haagse Bos), 1891, Gemeentemuseum Den Haag
H.M De Koningin op schaatsen op de sloot bij het paleis Huis ten Bosch, foto Heinrich F. Fuchs, Gemeente-archief den Haag

Toch bracht Tholen, getuige een foto uit die tijd, kennelijk de werkelijkheid in beeld. Dan had koningin Wilhelmina op een gereserveerd stuk ijs, het makkelijker.  

 

 

 

Bijzonder leuk is Breitner’s doek met een sneeuwballengevecht tussen een stel meiden op de Paleisstraatbrug uit 1898.

Sneeuwballengooien
G.H.Breitner, Sneeuwballengooien op de Paleisstraatbrug, Amsterdam, 1898, Part.collectie

 

 

 

In verschillende doeken van Van Looy wordt het dan weer zomer, zoals nu bij ons. De geschilderde natuurpracht culmineert in een orgie van kleur in  ‘The Garden’. Een enorm doek waarin de schilder inzoomt op een ogenschijnlijk mediterrane of Engelse tuin vol Oostindische kers. In werkelijkheid stond de tuin van de kunstenaar, een postzegel grond in de Amsterdamse Pijp, model voor dit kleurrijke doek, waarmee ik u tot besluit van deze bespreking een mooie zomer toewens!

De Tuin
Jacobus van Looy (1855‐1930) De tuin, 1893,  Teylers Museum Haarlem

 

Link: Rumoer in de stad, Gemeentemuseum Den Haag

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Mischa Andriessen, sinds eind 2016 ‘schrijver-in-de-residentie’ van het Gemeentemuseum Den Haag heeft zich door verschillende werken uit de tentoonstelling laten inspireren. Haar gedichten worden in de tentoonstelling aan het publiek gepresenteerd.

 

 

 

 

[

 

Nog ergens inlassen ?: Breitner, Begrafenis van een Soldaat en enkele impressies van het  …

Begrafenis van een Jager, 1882, geinspireerd op Courbets Enterrement ? Zoek op/uit

Laten we even wat langer stilstaan bij het werk van Breitner, van wie zijn meisjes in kimono DIA afb 120 wellicht bekender zijn dan de i

Geverifieerd door MonsterInsights