Vive l’Impressionisme; Topstukken uit Nederlandse Collecties.Van Gogh Museum Amsterdam tot en met 26 januari

Claude Monet, Papaverveld, 1881, Museum Boijmans van Beuningen Rotterdam
Campagnebeeld tentoonstelling

Met de tentoonstelling Vive l’Impressionnisme memoreert het museum het feit dat de stroming 150 jaar geleden werd ‘uitgevonden’. Nou ja, uitgevonden… In 1872 gaf Claude Monet met enkele losse penseelstreken een ongebruikelijke impressie van Le Havre bij zonsopkomst. Tegenwoordig zijn de vlot gepenseelde laat negentiende-eeuwse modernisten populair, maar op een tentoonstelling in 1874 wist het publiek, dat gewend was aan schilderijen in academische stijl, niet wat het zag!

Een in de complementaire kleuren oranje en blauw schetsmatig opgezet werk, dat een groot beroep deed op het voorstellingsvermogen van de beschouwer. Het licht van de opkomende zon was met wat grove vegen in oranje aangeduid, terwijl het kabbelende water met enkele schetsmatige likken zwarte verf werd gesuggereerd. Water, land en lucht gaan haast onmerkbaar in elkaar over. Gevraagd naar de titel van het schilderij zou Claude Monet geantwoord hebben: noem het maar Impression soleil Levant. Kunstcriticus Louis Leroy omschreef de schilderijen van Monet en zijn geestverwanten daarna als het werk van de impressionisten. Dat was niet als compliment bedoeld, maar de naam van een nieuwe stroming was geboren. 

Claude Monet, Impression Soleil Levant, 1872, doek 50 x 65 cm. Musée Marmottan Monet, Parijs

Wegens de on-academische stijl werden de impressionisten geweigerd op de door de Académie des Beaux Arts georganiseerde Salon. Hier zag het publiek alleen portretten, landschappen en historiestukken die anatomisch correct en in het juiste perspectief waren geschilderd. De impressionisten lieten zich niet van de wijs brengen en organiseerden vanaf 1874 alternatieve exposities. Hier toonden Claude Monet, Berthe Morisot, Auguste Renoir, Paul Cézanne, Edgar Dégas en Alfred Sisley hun vernieuwende werk.

Landschappen, een veld met klaprozen, een vluchtige impressie van een winderige stranddag of zich badende vrouwen. Momentopnames die in snelle naast elkaar geplaatste toetsen van ongemengde verf op het doek zijn gebracht. Schilderijen die als voltooide kunstwerken werden getoond, maar er onvoltooid uitzagen.

Ontvangst in Nederland
Bij de huidige tentoonstelling is een informatieve catalogus gepubliceerd: 150 jaar Impressionisme: Het licht breekt door in Nederland. De subtitel doet denken aan hedendaagse politieke beloftes waar je een vraagteken bij kunt zetten, maar in artistiek opzicht brak het licht destijds wel degelijk door, al ging niet iedereen daarin mee.         

Tijdens Nederlandse les werd hij op de Middelbare school als een moderne auteur gepresenteerd, maar ook Marcellus Emantshad in 1876 veel moeite met de nieuwlichters. Wegens het ontbreken van perspectief, tekening en kennis van de anatomie zou het impressionisme in zijn ogen ‘…nimmer den naam van kunst kunnen verdienen’…

Emants was niet de enige die er zo over dacht. In een vertaald krantenartikel bestempelde de Franse criticus Henry Havard de impressionisten in 1875 als luie schilders die de kijker al het werk lieten doen.  Emants voorspelling is niet uitgekomen, maar zijn reactie geeft aan hoe de nieuwe stroming zelfs door de culturele elite werd ervaren. Om de impact die de impressionisten veroorzaakten aanschouwelijk te maken vangt de tentoonstelling aan met schilderijen die rond de eeuwwisseling in ons land ontstonden. Onder invloed van het opkomende nationalisme nam in die jaren de belangstelling voor kunst van eigen bodem toe. Nederlandse verzamelaars hadden vooral oog voor werk van de Haagse School.

De heersende smaak werd bepaald door oer-Hollandse landschappen en zeegezichten in een palet van harmonieuze tinten. Werk dat qua thematiek al wel afweek van de destijds favoriete academische Bijbelse en mythologische onderwerpen met niet zelden een moralistische ondertoon. De impressionisten brachten het moderne leven in beeld, zonder bijbetekenis: l’Art pour l’Art !

Edouard Manet, Portret van Berthe Morisot, litho, 35 x 41 cm. Van Gogh Museum, Amsterdam

Na eerdere scepsis brak het licht van de impressionisten ook in Nederland door. Als trait-d’union tussen Parijs en Nederland speelde kunsthandelaar Theo van Gogh een belangrijke rol. Door zijn toedoen waren sinds 1885-1896 op de jaarlijkse tentoonstelling van de Nederlandse Etsclub impressionistische prenten te zien, zoals Edouard Manets Portret van Berthe Morisot, dat nu in het Van Gogh museum getoond wordt.  
De eerste impressionisten in ons land waren te zien bij Jos de Kuyper in Rotterdam. Deze kunstminnende slijter stichtte in 1883 de Rotterdamse Kunstclub, waar hij bruiklenen van de Parijse kunsthandelaar Paul Durand Ruel tentoonstelde. Tussen de gearriveerde schilders van Barbizon was ook werk te zien van Claude Monet en Pierre- Auguste Renoir.                                    

Medardo Rosso, Vrouw met sluier, 1895k (gietsel 1919), was over gips, 72 x 60 x 30 cm. Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam

Andere koers
Met Vive l’Impressionnisme doorbreekt het Van Gogh Museum de tendens om mega exposities met bruiklenen uit alle windstreken te houden. Deze tentoonstelling is ingericht met werken uit 15 Nederlandse collecties. De bezoeker ziet minder bekende, maar ook iconische doeken als Monets Papaverveld uit 1881 en Pissarro’s Regenboog à Pontoise uit 1877. Naast schilderijen wordt keramiek, teken- en prentkunst getoond. Bij de term impressionisme wordt vooral aan tweedimensionaal werk gedacht, maar ze is ook van toepassing op beeldhouwkunst. Behalve realistisch ogende beelden van Auguste Rodin en Edgar Dégas worden sculpturen van Medardo Rosso getoond, die het impressionisme getuige zijn schetsmatig vormgegeven Vrouw met sluier, letterlijk in de vingers had. Deze expositie gaat niet alleen over kijken. De historische context en de herkomstgeschiedenis van de werken komen eveneens aan bod.

Na een aarzelende start won het impressionisme steeds meer terrein in ons land. Het enthousiasme van Theo van Gogh, zijn zwager Andries Bonger en Jos de Kuyper vond navolging. Ook Daniel George van Beuningen, die het later naar hem genoemde Rotterdamse museum niet alleen in materieel- maar ook in financieel opzicht steunde en museumdirecteur Dirk Hannema kochten impressionisten. Getuige een in 1928 opgediste anekdote ‘vochten’ ze zelfs om Monets Hut van de Visser. Jaren nadat hij als winnaar uit de strijd was gekomen memoreerde Dirk Hannema de teleurstelling van zijn mededinger: …’ik zie nog het gezicht van Van Beuningen:’Is het je toch gelukt!’… Ik hoopte steeds dat het mislukken zou, dan had ik het gekocht. Het is zo’n prachtig schilderij!’…

Claude Monet, hut van de visser, 1882 Museum Boijmans van Beuningen Rotterdam

De stichter van het museum op de Hoge Veluwe, Helene Kröller-Müller die het werk van de impressionisten eigenlijk ‘te luchtig en te vluchtig’ vond, ging ook overstag. Ze kocht Caillebottes Landschap met hooimijten en de Schildersboot van Monet; één van de meest beroemde impressionistische werken.  

Mijn veronderstelling dat deze verstilde impressie van hooimijten op een heiige zomerdag naar voorbeeld van Claude Monet tot stand was gekomen bleek een misvatting. Monet bracht hele series van dit onderwerp op het doek, weergegeven onder steeds andere weersomstandigheden, maar tot mijn verbazing ontstond Caillebotte’s pastel vijftien jaar vóórdat Monet dit thema ter hand nam.

Toen het impressioniste eenmaal was doorgebroken nam de waardering voor de stroming een hoge vlucht. Tot de huidige dag worden Franse Impressionisten door Nederlandse verzamelaars gekocht. Ze moeten wel snel en financieel daadkrachtig zijn, want op het wereldtoneel verschuiven niet alleen economische- maar ook artistieke panelen. Caillebotte’s Vlakte van Gennevilliers (1883) belandde onlangs in de Hollandse collectie Sitskoorn. 

Paul Cezanne, Monte Sainte Victoire, ca. 1888, olieverf op doek 72 x 83 cm. Stedelijk Museum Amsterdam.

Tussen de verzamelaars van het eerste uur neemt de jurist Cornelis Hoogendijk een bijzondere plaats in. Met vooruitziende blik kocht hij in de negentiger jaren 34 schilderijen van Paul Cézanne. De kunstenaar die met zijn in vereenvoudigde geometrische vormen weergegeven impressies van Monte Sainte Victoire en stillevens met appels een brug sloeg tussen het impressionisme en het kubisme.

Lang heeft Hoogendijk niet van zijn schilderijen kunnen genieten. Wegens psychotische verschijnselen werd hij opgenomen. Zijn familie gaf de werken in 1906 in bruikleen aan het Rijks, maar toen de erven beseften wat de schilderijen waard waren geworden, haalden ze deze terug. De veiling van de doeken die Cornelis voor een appel en een ei, gekocht had legde hen geen windeieren. Een aantal daarvan belandde in de collectie van de Amerikaanse verzamelaar Albert C. Barnes die ze onderbracht in het Philadelphia Museum. Aan het einde van de expositie zien we een van deze uit Nederland vertrokken werken in een video installatie met de weemoedige titel: Boulevard of broken dreams.  

Paul Cézanne, Stilleven met Flessen en Perziken, ca. 1890. Stedelijk Museum.

Dit werk doet denken aan een van Cézannes eenvoudige stillevens met appels. In antwoord op de vraag waaròm hij zoiets simpels schilderde antwoordde Cézanne:

                           ‘Je veux étonner Paris avec une pomme!

Ik dacht altijd dat de stillevens met appels op een wankel tafelblad een vinding van Cézanne was, maar in de tentoonstelling verbaasde Caillebotte mij een tweede keer. Van zijn hand wordt een zeven jaar eerder geschilderd stilleven getoond met mooi in kleur en textuur getroffen perziken op een bord dat elk moment van het schuine, met opzet perspectivisch verkeerd geschilderde tafelblad kan schuiven.

Gustave Caillebotte, Bord met perziken, ca 1882 olieverf op doek 38 x 46 cm. Van Gogh Museum, Amsterdam

Cézannes profetische woorden werden 8 jaar geleden in een andere context nogmaals bewaarheid. In 2016 werd Cézannes Stilleven met appels bij Sotheby’s voor bijna 32 miljoen euro verkocht.  

Het werk van Cézanne valt op door vereenvoudigde vormen en verrassende gezichtspunten. Dat laatste geldt ook voor Edgar Dégas afbeeldingen van vrouwen tijdens hun toilet. Daarvan is de pastel van een op de rug geziene vrouw die zich afsponst een mooi voorbeeld. Zoals bij een snel genomen foto vallen haar kapsel en de tobbe waarin ze staat buiten beeld. Een bewuste compositorische keuze. Dégas modelleerde haar lichaam met streepjes en arceringen in de complementaire kleuren oranje-versus-blauw.

Edgar Degas, Badende vrouw, ca. 1887. Pastel op papier op karton 73 x 57 cm. Van Gogh Museum.

Niet alleen in zijn tijd, maar ook nu nog oogsten Dégas naakttekeningen kritiek. Daar conservatoren van het Van Gogh Museum in Dégas techniek een inspiratiebron van Vincent van Gogh herkenden werd deze tekening aangekocht. Dit zorgde in 2020 voor consternatie. Niet wegens het schandelijke bloot; de kritiek ging over de vraag of er in musea al niet genoeg blote vrouwenbillen te zien waren.

Met soortgelijke kritiek waren de zogeheten Guerrilla Girls in de jaren ’80 van de vorige eeuw hun offensief tegen seksisme en racisme in de kunstwereld begonnen. Terwijl in het MOMA in New York talloze vrouwelijke naakten hingen, was slechts 1% van de getoonde kunstenaars vrouw. De acties van deze strijdlustige vrouwen hebben intussen enig effect gesorteerd. Hoewel nog ondervertegenwoordigd zijn in de huidige tentoonstelling vier vrouwelijke kunstenaars aanwezig: Mary Cassatt, Berthe Morisot en de minder bekende Eva Gonzales en Marie Braquemond.

Na haar leertijd bij de academie-schilder Jean-Leon Gérome (1824-1904) exposeerde de succesvolle Amerikaanse Mary Cassatt vanaf 1886 al op de Salon. De ontmoeting met Edgar Dégas betekende echter een keerpunt in haar leven. In 1874 deed Cassatt mee in de impressionisten tentoonstelling. In haar vanuit verrassende invalshoeken weergegeven composities is zijn invloed onmiskenbaar. Evenals haar collega-schilders raakte Cassatt in de ban van Japanse prenten. Ze had de Oosterse onderwerpen en stijl zo in de vingers dat haar prenten nauwelijks van authentiek Japans werk te onderscheiden zijn.

Mary Cassatt, De Brief, uit de prentenserie The Ten, 1890-1891. Droge naald, vernis mou en aquatint in kleur op papier, 42 x 32 cm. Van Gogh Museum.

Haar collega Berthe Morisot is prominent aanwezig in de tentoonstelling. Aangezien zij als vrouw niet toegelaten werd op de Academie oefende zij haar hand in het Louvre, waar ze grote meesters kopieerde. Al dat oefenen baarde kunst. Sinds 1864 werd ze toegelaten tot de Salon, waar ze aanvankelijk nog denigrerend werd omschreven als een huisschilderes. Haar talent bleef echter niet onopgemerkt. Edouard Manet, met wiens broer Eugène ze later zou trouwen, bood haar schilderlessen aan.

Tijdens haar leven was de jonggestorven Morisot zeer succesvol. Doordat haar werk in de familie was gebleven, raakte ze qua bekendheid aanvankelijk ver achter bij haar mannelijke collega’s. In 1896 organiseerde Paul Durand Ruel een grote postume overzichtstentoonstelling. Inmiddels is haar naam gevestigd. Onlangs kochten het Van Gogh en Museum Boijmans werken van haar hand aan.  

In een aquarel geeft ze een schetsmatig, atmosferische impressie van een uitstapje in de natuur, waarvoor haar zus en haar kinderen model stonden. Terwijl de moeder weg kijkt richt het grootste meisje haar blik op Berthe, die aan de overzijde van het meertje en-plein-air zit te schetsen.

In de tentoonstelling is ook werk van Eva Gonzalès te zien. Vanaf 1869 kreeg ook zij schilderles van Manet. Tegenwoordig geen bekende naam, maar in 1878 werd zij met pastels ‘van uitzonderlijke kwaliteit’ op de Salon opgemerkt door de prominente critici Emile Zola en Louis Leroy. In 1883 wijdde de prestigieuze Galerie George Petit een solotentoonstelling aan Gonzalès, die kort daarop in het kraambed overleed.

Van haar hand zie je een uiterst simpele aquarel van een Schaaltje met peterselie, getoond naast enkele eveneens eenvoudige stillevens van haar leermeester, waaronder een met een gietertje verlucht briefje aan collega-schilder Felix Bracquemond. Diens echtgenote Marie is de vierde vrouw in deze tentoonstelling.

Eva Gonzalès, Schaaltje met peterselie, 1878. Waterverf op papier, 12 x 18 cm. Coll. Kitty Valkier-Schreurs.

De sinds de late 19e eeuw in de vergetelheid geraakte Marie Braquemond is evenals Gonzalès sinds kort herontdekt. Kunstcriticus Gustave Geoffroy rekende haar samen met Berthe Morisot en Mary Cassatt tot grote drie van het impressionisme.

In 1879, 1880 en 1886 was haar werk te zien op de tentoonstelling van de impressionisten. In Amsterdam is zij vertegenwoordigd met een subtiel portret van haar zus Louise. In een reeks keramische borden, het Service de Fleurs et rubans uit 1879, geeft ze impressies van de wijze waarop welgestelde dames hun tijd doorkomen. Ze spelen een partijtje badminton, lezen van een boek, bezoeken het theater, gaan naar een concert of de dierentuin.

Marie Braquemond, portret van Louise 1877

In de grote benedenzaal staan sculpturen opgesteld van Auguste Rodin en Edgar Dégas. Getuige de gevoelige uitdrukking van de getormenteerde burgers van Calais en het beeld van de wanhopige Eva na de zondeval, hadden ook zij de impressionistische toets letterlijk in de vingers.

Zaalimpressie beelden op de tentoonstelling Vive L’impressionisme foto Marina Marijnen

Met zijn Burgers van Calais koos Rodin een heroïsch academisch onderwerp, dat door hem in een non-conformistisch eigentijds jasje werd gestoken. Deze sculpturen memoreren een belangrijk moment uit de geschiedenis van Calais. In 1347 offerden zes notabelen zich op om de belegering van de stad door de Engelse Koning Edouard III te beëindigen. Met gelaatsuitdrukkingen en handgebaren bracht Rodin hun emoties letterlijk en figuurlijk expressief in beeld.  

Edgar Degas, veertienjarig danseresje 1881-1882, gietsel 2022, brons en textiel, 98 x 49 x 50 cm. Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam

Behalve het overbekende in een inmiddels wat rafelige tutu gehuld balletdanseresje zie je hier ook kleine sculptuurtjes van Edgar Dégas. Danseressen in een soort zweefduik en baadsters die zich in allerlei bochten wringen om zich op moeilijke plekjes te wassen. En een vrouwtje dat zichzelf heel humoristisch klein probeert te maken om te passen in een bad dat meer weg heeft van een vogeldrinkschaal.

1 Edgar Degas, Vrouw die haar rug wast met een spons, 1911. Brons 40 x 28 x 18 cm. Museum de Fundatie, collectie Hannema-De Stuers, Fundatie Heino/Wijhe.
2 Edgar Degas, Het bad, ca. 1889 (gietsel na 1919). Brons 22 x 42 x 45 cm. Van Gogh Museum, bruikleen Stedelijk, Amsterdam

Tenslotte wordt in de tentoonstelling ook aandacht besteed aan geaquarelleerd en grafisch werk. In deze disciplines vonden kunstenaars een uitdaging om te spelen met licht en donker. Hier ontmoet de kijker een belangrijke voorloper van de impressionisten: Johan Barthold Jongkind. Met zijn vluchtige en plein-air geschetste impressies van landschappen, zee- en riviergezichten was hij een belangrijke inspiratiebron voor Claude Monet. Met hem en Eugène Boudin was Jongkind regelmatig aan de kade van de Seine te vinden. De beïnvloeding is geen door latere kunsthistorici opgetekende waarneming. Monet zei het zelf: 

             …C’est a lui (Jongkind) qu je doit l’éducation de mon oeil’

Johan Barthold Jongkind, Seinekade te Parijs, ca. 1878 zwart krijt, transparante en dekkende waterverf op papier, 331 x 47 cm. Museum Boijmans, Rotterdam.

Jongkind kon toveren met kleuren en licht dat wordt gereflecteerd op het water, dat hij onder een lage horizon weergaf onder een welhaast parelmoeren lucht. Ook hierin vond Monet een inspiratiebron in de Hollandse schilder. Monet had een palet van diamanten en edelstenen nodig om de schittering op het azuurblauwe water te vangen.     

Ludovic-Napoleon Lepics vier etsen van een Hollands winterlandschap met molens en schaatsers en Camille Pissarro’s verstilde aquattinten van een Bouwvallig huis beveel ik graag voor zelfstudie aan.

Sinds de doorbraak van de Franse impressionisten, die indertijd nog enigszins betaalbaar waren, zijn de prijzen torenhoog gestegen. Een doek met Hooibergen van Monet werd in 2019 voor bijna 100 miljoen euro afgehamerd. Impressionistische schilderijen belanden niet alleen aan de wanden van gelukkige kopers. Ze worden niet zelden als belegging gekocht, om na een incubatietijd in een Zwitserse kluis weer op de markt te brengen.

Het bedroevende feit dat Hollandse musea bij veilingen van impressionisten geen kans meer maken wordt met de flitsende virtuele installatie Galerij van gemiste kansen duidelijk gemaakt. In deze film van vormgever Nick Verstand (1984) passeert een aantal voor ons land verloren impressionisten de revue, zoals Renoirs van 1881 daterende Lunch van de Roeiers dat in de vorige eeuw in The Philips Collection in Washington belandde. 

Hoe dat voelt kan de bezoeker, staand in de schoenen van de museumdirecteur die op een veiling misgrijpt, zelf ervaren. De tentoonstelling loopt nog tot en met 26 januari.

Boek: Rosa de Carvalho e.a., 150 jaar impressionisme: het licht breekt door in Nederland, Van Gogh Museum, Amsterdam. 2024.

Link: Van Gogh Museum

Tentoonstelling In de Ban van de Middeleeuwen, tot en met 26 januari in Museum Catharijneconvent in Utrecht.

Duccio di Buoninsegna, Engel, ca. 1308-131. ‘s-Heerenberg, Kasteel Huis Bergh

Met een flitsende presentatie raakt de bezoeker direct in de ban van het verhaal van deze tentoonstelling: de lotgevallen van Middeleeuwse kunst die oorspronkelijk uitsluitend in kerken en kloosters te zien is geweest.

Rond 1800 raakt religieuze kunst op drift. Deze ontwikkeling begon tijdens de Franse Revolutie van 1789. Kerken en kloosters werden werden conform de idealen vrijheid, gelijkheid en broederschap gesloten. Voor het gangbare standsverschil in de kerk was geen plaats meer. Kunsthandelaren zagen wel brood in de afgedankte Roomse kunst. Heiligenbeelden en schilderijen werden door hen voor een appel en een ei gekocht. De panelen van grote altaarstukken werden gedemonteerd en verzaagd, zodat ze afzonderlijk voor veel geld aan liefhebbers konden worden verkocht. Niet alleen God verdween uit de Rooms-Katholieke kerken, maar Middeleeuwse kunst uit Frankrijk, Nederland en Duitsland raakte over heel Europa verspreid.

En, even buiten de tentoonstelling, Middeleeuwse kunst belandde zelfs in Amerika. In het authentiek ogende klooster, waaraan The Cloisters in Manhattan haar naam dankt, waan je je als God in Frankrijk. De bouwstenen van dit aan Middeleeuwse kunst gewijde dependance van het Metropolitan Museum zijn echter afkomstig van vijf afgebroken Franse kloosters. In de jaren dertig werden ze als bouwpakket naar New York verscheept. Je kunt hier je vraagtekens bij zetten, maar in de New York wordt het monument in elk geval voor verval behoed.

Veel Middeleeuwse kunstwerken zijn verloren gegaan, andere dragen de sporen van geweld. Niet alleen van beschadigingen die werden toegebracht tijdens de Franse Revolutie. Een zwaar toegetakeld reliëf in de Utrechtse Domkerk vertoont oudere letselschade. Tijdens de Beeldenstorm van 1566 viel het aan de Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop toegeschreven werk ten prooi aan sloophamers van ‘ketters’ en meelopers die het op ‘paapse superstitiën’ gemunt hadden.

Joan Reixach 1437-1486), Retabel met de tronende Maagd en Kruisiging, Haarzuilens, Kasteel de Haar foto Mike Bink

Verschillende kunstwerken die destijds aan dit vandalisme waren ontkomen vielen in de late 19e en vroege twintigste eeuw alsnog ten prooi aan geweld, maar dat kwam voort uit kunstliefde. Baron Etienne van Zuylen van Nijevelt, een van de hoofdrolspelers in deze tentoonstelling, liet een stukje van de originele lijst van een Catalaans retabel afzagen, zodat het precies boven zijn bed paste.

In de introductiezaal ligt een fragment van een Catalaans altaarstuk uit Kasteel Huis Bergh dat eveneens sporen van de ‘botte bijl’ vertoont. Het paneel met scènes uit het leven van Sint-Maarten en de Opstanding werd aan de linkerkant ruwweg afgezaagd. 

Conservator René de Kam ‘biecht’ -om in Rooms jargon te blijven- op dat de teloorgang van Middeleeuwse religieuze kunst niet alleen te wijten is aan Beeldenstormers en Franse revolutionairen. De Katholieke kerk heeft daar zelf ook schuld aan. In antwoord op de door Luther in gang gezette Reformatie begon de katholieke kerk met de Contrareformatie een tegenoffensief. De vroegmiddeleeuwse tot verstilde piëteit uitnodigende religieuze kunst werd in de zeventiende eeuw vervangen door Barokke beelden en altaarstukken, die de gelovigen letterlijk en figuurlijk van hun stuk moesten brengen Met overdonderende beelden van de lijdende Christus, zijn in zwijm gevallen moeder en in extase verkerende heiligen werden de gelovigen direct emotioneel aangesproken.

Romantiek
Intussen had de tijd niet stilgestaan. Door de technische vooruitgang was het leven in de 19e eeuw in snel tempo veranderd. De vooruitgang die de industrialisatie en daarmee gepaard gaande verstedelijking met zich meebracht, bleek niet voor iedereen een zegen. De horizon van het groene landschap met alleen maar bomen en kerktorens als verticale elementen, werd sinds de industriële revolutie vervuild door fabrieksschoorstenen. Erger was de verpaupering. Voor arme fabrieksarbeiders die onder onmenselijke omstandigheden werkten en opeengepakt in ongezonde sloppen woonden, was van vooruitgang geen sprake. Her en der werden de ogen geopend voor dit leed. Op de golfbeweging van de tijd begon het tij te keren. Denkers, schrijvers, dichters en kunstenaars verlangden naar andere tijden. Zij grepen terug op de Middeleeuwen, een periode waarin alles ‘puur en goed was’. Een tijd waarin de mensen via gildes en broederschappen nog naar elkaar omkeken en waarin van religieuze verdeeldheid geen sprake was. In de kerken gold het motto: eerst zien dan geloven. Met aansprekende sculpturen en altaarstukken werd de christelijke heilsgeschiedenis zichtbaar gemaakt.  

Tijdens de Romantiek werd de periode van kastelen en ridders, kerken en heiligen ten onrechte verheerlijkt. Met talloze oorlogen en epidemieën waren de Middeleeuwen helemaal niet beter dan de eigen tijd. Kunstenaars en schrijvers als Sir Walter Scott en Johann Wolfgang von Goethe schilderden een geïdealiseerd beeld van dit verre verleden.  

Dit verlangen naar de tijden van weleer wordt in de expositie geïllustreerd met een romantisch landschap met een Middeleeuwse kasteelruïne. Heel toepasselijk want twee van de drie collecties die in de tentoonstelling centraal staan zijn ondergebracht in een Middeleeuws kasteel.

Wijnand Nuijen, Landschap met kasteelruïne, 1838 Rijksmuseum Amsterdam

Tijdens de Tachtigjarige oorlog, waarin de Noordelijke Nederlanden zich bevrijdden van de katholieke Spaanse overheerser, werd de openbare uitoefening van het katholieke geloof door de calvinistische overheden verboden. Kerkgangers die het oude geloof trouw bleven ontmoetten elkaar in schuilkerken die aan de straatzijde niet als godshuis herkenbaar waren. Pas na bijna 250 jaar mocht het katholieke geloof in 1848 weer openlijk beleden worden. In 1853 wordt ook de zogeheten katholieke hiërarchie hersteld. Nederland krijgt weer een aartsbisschop en wordt in vijf bisdommen verdeeld. In Driebergen-Rijssenburg wordt een priesteropleiding geopend. De eerste priester die daar afgestudeerde was Gerard van Heukelum (1834-1910). Als verzamelaar van het eerste uur speelt hij een belangrijke rol in deze expositie. Ook hij was aangeraakt door de romantische tijdgeest. In de Middeleeuwen had het katholieke geloof immers haar bloeitijd beleefd. Voor de bouw en inrichting van nieuwe katholieke kerken greep Van Heukelum metterdaad terug op de Middeleeuwen.

In de ban van de Middeleeuwen is samengesteld met kunstwerken die in de vorige eeuw bijeengebracht zijn door drie markante collectioneurs, of eigenlijk vier, want de verzameling van Etienne van Zuylen van Nijevelt (1860-1934) is verkregen met geld van zijn echtgenote, Hélène de Rothschild (1863-1947), die zich onder huwelijkse voorwaarden aan hem verbond.
Alle zijn gepassioneerde collectioneurs, maar hun drijfveer verschilde. Van Heukelum verzamelde als vrome katholiek, het echtpaar Van Zuylen van Nijevelt gebruikte de Middeleeuwse verzameling om hun voorname pedigree en welstand te etaleren. Met zijn collectie manifesteerde textielbaron Jan Herman van Heek (1873-1957 zich als beschermer van Middeleeuws erfgoed.

Utrecht in de Middeleeuwen
Voorafgaand aan de bezichtiging neemt De Kam ons even mee naar het Middeleeuwse Utrecht, waar 5 kapittelkerken, 10 parochiekerken en wel 30 kloosters te vinden waren. Een stadsgezicht van Herman Saftleven geeft een mooie impressie van de Middeleeuwse skyline van Utrecht, die in de 17e eeuw nog bestond. In die tijd was Utrecht zowel op economisch, religieus als kunstzinnig gebied een welvarende stad. Er werden prachtige kunstwerken gemaakt, zoals de beroemde Madonna van de Utrechtse meester van de Stenen Vrouwenkop. Nu in de collectie van het Catharijneconvent.

Herman Saftleven, Gezicht op de stad Utrecht, ca, 1664. Dresden Staatliche Kunstsammlungen.

Met de komst van de Reformatie kwam aan de productie van devotionele religieuze kunst een einde. Luther richtte zijn pijlen op de misstanden in de katholieke kerk. Vooral de aflaathandel moest het ontgelden. Met het stopzetten daarvan stagneerde ook de bouw van de Domkerk die voor 70% gefinancierd werd door de ‘crowd-funding’ van de Middeleeuwen, aldus De Kam, die weet waarover hij spreekt. In 2014 publiceerde hij een uitgebreide geschiedenis over de Utrechtse domtoren. Een boek dat in het licht van de zojuist voltooide restauratie weer actualiteitswaarde heeft.
Na de Reformatie was er in Utrecht geen plaats meer voor rooms katholieke kunst. ‘Verkocht voor vis en zalm’ raakte Middeleeuwse kunst uit Utrecht over de hele wereld verspreid.

Neogotische Ciborie, Gerard Bartel Blom, 1888

De naam van de oudste verzamelaar Gerard van Heukelum ken ik nog van de jaren waarin ik rondleidingen gaf in het Catharijneconvent. Oud-conservator Caspar Staal memoreerde hem in de jaren ’80 respectvol als Monseigneur. De Kam bestempelt Van Heukelum in eigentijds jargon als de Foundling Father van het Catharijneconvent. Hij was de juiste man op de juiste plaats. Toen de katholieken weer vrijheid van godsdienst kregen droeg van Heukelum met raad en daad bij aan het katholieke reveil. Hij was betrokken bij kerkrestauraties en reisde, vaak vergezeld van zijn medestander aartsbisschop Andreas Ignatius Schaepman, per koets door het aartsbisdom op zoek naar authentieke Middeleeuwse objecten. Her en der kocht hij de ‘ouwe troep’ op, waarmee de huidige tentoonstelling is ingericht. Ook neusde hij rond in pastorieën en op de zolders van Utrechtse schuilkerken. Voor de nieuw te bouwen en in te richten katholieke kerken was van alles nodig. Naar voorbeeld van authentieke objecten vervaardigden de leden van het door hem gestichte Sint Bernulphusgilde neogotische beelden, liturgische gewaden en vaatwerk. De door Gerard Bartel Blom gesmede ciborie voor het bewaren van gewijde hosties is daar een mooi voorbeeld van.  

Aartsbisschoppelijk Museum.
Met de soms spectaculaire vondsten bracht hij in Huis Loenersloot aan de Nieuwe Gracht de collectie bijeen die in 1872 als het Aartsbisschoppelijk museum voor publiek geopend werd. De daar bijeengebrachte werken vormen de topstukken in de huidige expositie, zoals het betoverende laat dertiende-eeuwse fragment van een ontmanteld altaarstuk voorstellende de Maagd Maria met kind uit Siena door de Meester van Badia a Isola en een paneel met de Man van Smarten dat van Heukelum in de schuilkerk aan de Utrechtse Herenstraat ontdekte.

In dit paneel confronteerde Geertgen tot Sint-Jans de middeleeuwse gelovige op indringende wijze met het lijdensverhaal. Als in een boze droom comprimeerde hij alle episodes op een op een paneeltje van 24 x 35 cm. De martelwerktuigen rechts verwijzen naar de geseling van Christus, die staand in het graf zijn kruis nog draagt. Tegelijkertijd toont Hij zijn wonden. Dit zogeheten Andachtbild hielp de gelovige om zich het lijden van Jezus in te leven.

Geertgen tot Sint-Jans, Man van Smarten, ca. 1485. Museum Catharijneconvent

Met het vroeg vijftiende-eeuwse Rijnlands altaar dat het slotakkoord vormt van deze expositie loop ik even op de zaken vooruit. Verscholen achter een witte stuclaag had dit monumentale altaarstuk de Reformatie in een Keulse kerk getrotseerd. Achter de gesloten beschadigde zijluiken waren de scènes met hoogtepunten uit de christelijke leer wonderwel bewaard. Voor de ogen van de ongeletterde gelovigen ontvouwde de heilsgeschiedenis zich als in een kleurrijk stripverhaal. De iconografie van de Verkondiging aan de Maagd Maria is heel bijzonder. Terwijl de engel zijn/haar boodschap brengt zendt de zelden in beeld gebrachte God de Vader de Heilige Geest in de vorm van een duif met in zijn kielzog een kant en klaar baby’tje naar beneden! 

Het mysterie van de maagdelijke conceptio per aurem wordt hier op glasheldere wijze aanschouwelijk gemaakt. Terwijl Maria de woorden van de engel hoort vindt de bevruchting [door het oor] plaats. Ook de ontmoeting tussen Maria en haar zwangere nicht Elizabeth is door de anonieme kunstenaar prachtig verbeeld. In de schoot van beide vrouwen knielt neef Johannes voor het Christuskind in wording. De verbeelding van het bezoek van de Driekoningen moest alle twijfel over het vaderschap wegnemen. Om duidelijk te maken dat hij met de conceptie niets te maken heeft kijkt Jozef vanachter een gordijn naar het hoge bezoek!

Middelrijns Altaar aanbidding en visitatie. Middelrijn of Westfalen ca.1410 collectie Museum Catharijneconvent.

Terwijl deze episodes uit het Middelrijns altaarstuk stralen tegen een met bladgoud versierde achtergrond, schittert de zogeheten Bernulphuscodex (ca. 1040 e.v.) door afwezigheid. Aan de verwerving van dit Middeleeuwse boek uit de Utrechtse Domschat is een bijzondere anekdote verbonden. In roerige tijden werd de codex, samen met twee andere Middeleeuwse boeken in de Deventer Lebuinuskerk in veiligheid gebracht. In de 19e eeuw werden ze op de zolder van de pastorie teruggevonden, waar de huishoudster de codices gebruikte om de linnenpers te verzwaren.  

Uit piëteit voor de kostbare inhoud is het vuistdikke handgeschreven evangelieboek met halfedelstenen, goud en filigrainwerk versierd. Het is in de oostelijke kloostergang op de begane grond te zien.

Bernulphuscodex, Reichenau, ca. 1040, band 13e eeuw, Catharijneconvent, Utrecht, foto Ruben de Heer

Kasteel de Haar
Een substantieel onderdeel van de tentoongestelde werken is afkomstig de collectie van het echtpaar Van Zuylen van Nijevelt- de Rothschildt. Op de ruïne van de middeleeuwse donjon van zijn voorvaderen, liet Van Zuylen door architect Pierre Cuypers een neogotisch sprookjeskasteel bouwen. 

Kasteel de Haar anno nu. Foto Dennis G. Jarvis.

Het luxe van alle comfort voorziene interieur was bepaald niet middeleeuws. De mondaine levenswijze van de baron en zijn echtgenote evenmin. Afgezien van de overdadige banketten die deden denken aan de door de Gebroeders Limbourg vereeuwigde feestmalen van de 15e-eeuwse gourmet Jean Duc de Berry.

Hangend Servies en Bestekbestek. Foto Marina Marijnen

Anders dan de disgenoten van deze hertog, die de maaltijd met de hand tot zich namen, aten en dronken de gasten van Kasteel de Haar van een ‘middeleeuws’ servies en bestek van speciaal voor de Van Zuylens gesmeed 700-delige set tafelzilver. Met een knipoog naar deze megalomane cassette heeft de vormgever Studio Ilona Laurijsse moderne plastic lepels en vorken boven het antieke tafelgerei opgehangen.

Het echtpaar Van Zuylen was gefascineerd door de moderne tijd met snelle auto’s en vliegtuigen. Barones Hélène deed destijds als een van de eerste vrouwen ooit mee aan een autorally. Je ziet een foto waarop zij zich met nauwelijks verholen trots in haar automobiel, een Dion-Bouton, liet vereeuwigen.

De drijfveer voor het verzamelen van Middeleeuwse kunst bij de Van Zuylens is volstrekt profaan. Gesouffleerd door Cuypers kochten ze wandtapijten en middeleeuwse kunstwerken, zoals het al genoemde Catalaanse altaarstuk, waarvan het middelpaneel in Van Zuylens slaapkamer belandde. De overige delen van het verzaagde altaarstuk waren in andere vertrekken te zien. Behalve authentieke Middeleeuwse stukken kochten de Van Zuylens ook neogotische objecten. Naast een vijftiende-eeuws beeld van de met pijlen doorboorde Heilige Sebastiaan stond in de kapel van het kasteel ook een Mariabeeld uit de werkplaats van het Bernulphusgilde.

Kasteel Huis Bergh
De derde verzamelaar is de Twentse textielbaron Jan Herman Van Heek; eigenaar van de spinnerij en weverij Rigtersbeek. Zijn naam is ook verbonden aan Rijksmuseum Twente, dat hij in 1930 oprichtte om de textielarbeiders in Enschede liefde voor kunst bij te brengen…

Getuige een dagboeknotitie neemt Van Heek in 1919 de belangrijkste stap in zijn leven. Met de aankoop van 117 kunstwerken uit de collectie van de neogotische ontwerper Friedrich Wilhelm Mengelberg blijft deze verzameling voor Nederland behouden. Dat was inderdaad belangrijk, want destijds verdween veel Nederlandse kunst naar de stadspaleizen van Amerikaanse nouveaux riches. Met deze deal was 195.000 gulden gemoeid; omgerekend naar de huidige waarde zo’n 1,2 miljoen euro!

Van Heek bracht zijn verzameling onder in Huis Bergh. In 1912 liet hij de kasteelruïne in oude luister herbouwen. Van Heeks voorliefde gaat, geheel in overeenstemming met de romantische tijdgeest, uit naar de eenvoudige kleine middeleeuwse werken, die nog niet zijn aangeraakt door wereldse invloeden. Het rijkversierde laat vijftiende-eeuwse drieluikje met Maria en Kind door Neri di Bicci is daar een voorbeeld van.

Een tweeluikuit Tirol omschreef Van Heek als ‘de merkwaardigste’ uit zijn verzameling. ….’Waarom precies is onbekend’… aldus het bijschrift, maar dat laat zich wel raden. De scènes uit het leven van de Maagd Maria zijn uniek! Op het linkerpaneel zit de duidelijk zichtbaar zwangere Maria te spinnen. Jozef kijkt toe terwijl een engel voor een achtergrondmuziekje zorgt. Als in een Netflix serie zijn we in het tweede paneel ineens een half jaar verder. Om te ontkomen aan de moordlustige soldaten van Koning Herodes zijn Jozef, Maria en het kind op de vlucht naar Egypte.

Het drieluik met de zogeheten Heilige Maagschap beschouwde Van Heek als zijn belangrijkste werk. In de Middeleeuwen was de voorststelling van Maria met het kindje Jezus, haar (in de Bijbel niet genoemde) moeder Anna en de rest van de familie een geliefd onderwerp. Van Heek waardeerde vooral de in prachtige kleuren geschilderde kleding.

Hans Döring, Maagschap van de heilige Anna, 1515. ‘s-Heerenberg, Kasteel Huis Bergh.

Met uitzondering van Giovanni del Biondo’s Heilige Stephanus zijn alle in de expositie getoonde objecten afkomstig uit de drie besproken collecties. Dit kleurrijke paneel van de 14e-eeuwse Florentijnse schilder werd door het Bonnefanten Museum uitgeleend. Gehuld in een bloedrood gewaad is de in de bijbel genoemde martelaar die om zijn geloof werd gestenigd, althans voor de kenner van het verhaal, herkenbaar aan de attributen op zijn hoofd.

Lest best 
In de laatste zaal worden naast het al besproken Middelrijns altaar en de Tronende Madonna uit Kasteel de Haar nog enkele topstukken getoond. Vandaag de dag is het ondenkbaar, maar Van Heek wist in 1924 de hand te leggen op een fragment van Duccio di Buoninsegna’s Maesta uit de Dom van Siena, dat in 1800 werd verzaagd en verkocht. Afgezien van twee engelen in Amerikaanse collecties is de verblijfplaats van de overige panelen onbekend.

Duccio di Buoninsegna, Engel, achterkant ca. 1308-131. ‘s-Heerenberg, Kasteel Huis Bergh

Duccio’s Engel is zodanig opgesteld dat je ook de achterkant kunt zien. De Kam spreekt over dit werk als een schilderij ‘met een rugzakje’. In het bijschrift lees ik wat hij bedoelt. Aan de achterzijde is te zien dat de engel, die oorspronkelijk deel uitmaakte van de hoofdvoorstelling, in de 18e eeuw in halfronde vorm is gezaagd en later is voorzien van de driehoekige bovenkant. Een ogenschijnlijk onbeduidend rood lakzegel geeft bovendien informatie over de herkomstgeschiedenis. In de Napoleontische tijd belandde het stuk op het Camposanto in Pisa. Van dit verzamelpunt werd roofkunst naar Parijs verscheept. Het etiket linksonder laat zien dat Duccio’s engel uiteindelijk (be)landde in de kamer van ‘Mijnheer’ op Huis Bergh.

Wil je meer weten over de markante verzamelaars die deze tentoonstelling postuum mogelijk hebben gemaakt? Ga dan terug naar de een-na-laatste zaal. Terwijl je oude foto’s bewondert kun je interviews met nazaten van- en mensen uit de omgeving van de van de verzamelaars beluisteren. Daarin komt onder anderen Astrid van Heek, de kleindochter van Jan Herman van Heek, aan het woord.

Verder lezen:

Themanummer In de Ban van de Middeleeuwen. Catharijne. Magazine van Museum Catharijneconvent. Jaargang 42, nummer 3, 2024.

René de Kam, De Utrechtse Domtoren. Trots van de stad, 2014,
Utrecht.

PAN Amsterdam 2024

Een bezoek aan de PAN Amsterdam 2024 RAI Amsterdam

Deze week bezocht ik de 37e editie van de Amsterdamse kunstbeurs, die haar naam, anders dan je wellicht zou denken, niet dankt aan de mythologische bosgod maar de letters zijn een initialisme van de titel die de initiatiefnemers voor deze beurs in 1987 bedachten: Pictura Antiquairs Nationale, PAN. In deze mega verkooptentoonstelling kun je, naar de letterlijke betekenis van het woord ‘pan’ behalve schilderkunst alle andere takken van kunst en design vinden. Het door Nynke Teynagel ontworpen Campagnebeeld geeft daarvan een duizelingwekkende inhoudsopgave!

Nynke Tynagel, Campagnebeeld PAN Amsterdam 2024

Om in enkele uren mijn weg in het overweldigende aanbod van ruim 2000 jaar kunstgeschiedenis te vinden kies ik dit jaar het impressionisme als leidmotief. Dit thema sluit mooi aan bij de actuele tentoonstelling Vive l’Impressionnisme, waarin het Van Gogh Museum herdenkt dat de stroming 150 jaar geleden werd ‘uitgevonden’.
Nou ja, uitgevonden… In 1872 gaf Claude Monet met enkele schetsmatige penseelstreken een onacademische impressie van de Le Havre bij zonsopkomst. Tegenwoordig zijn de laat 19e -eeuwse impressionisten populair, maar destijds wekten de schetsmatige, ogenschijnlijk onvoltooide momentopnames de spotlust van het publiek. Gevraagd naar de titel van het schilderij dat in 1874 getoond werd zou Claude Monet nonchalant geantwoord hebben: noem het maar Impression soleil Levant. Kunstcriticus Louis LeRoy omschreef de werken van Monet en zijn geestverwanten daarna als het werk van de impressionisten. Dat was niet als compliment bedoeld, maar de naam van een stroming was geboren. Met hun on-academische werk werden zij geweigerd op de Salon; de officiële tentoonstelling van de Academie des Beaux Arts.   

De impressionisten organiseerden daarom alternatieve exposities. De voorspelling van de laat 19e -eeuwse auteur Marcellus Emants dat hun werken… ‘nimmer den naam van kunst [zouden] kunnen verdienen’…is niet uitgekomen. De destijds beschimpte werken van Claude Monet, Berthe Morisot, Auguste Renoir, Paul Cézanne, Edgar Degas, Alfred Sisley en anderen worden vandaag de dag voor fabelachtige bedragen verkocht. Een doek met Hooibergen van Monet werd in 2019 voor 100 miljoen dollar verkocht. Bizarre gedachte dat deze werken tegenwoordig niet zelden als belegging worden gekocht, om ze na een incubatietijd in een Zwitserse kluis weer op de markt te brengen!

Mijn zoektocht naar de impressionisten van het eerste uur bleek wishfull thinking, maar op de PAN worden heel wat werken aangeboden die het etiket impressionisme verdienen. Voordat ik daarvan een korte impressie geef ga ik even terug naar het thema dat ik vorig jaar voor mijn bloemlezing koos: water.  Het in beeld brengen van dit fluïde, steeds van gedaante en tint wisselende element stelde de impressionisten voor een uitdaging. Zelfs Monet, die kon toveren met impressies van licht, lucht en water had er moeite mee. Om de schittering op het azuurblauwe water te vangen had hij naar eigen zeggen ‘een palet van diamanten en edelstenen nodig’!

Paul Leduc, Zicht op Martiques, Provence-Alpes-Cote d’Azur aan de Cote d’Azur, 1905. Foto Marina Marijnen

Op de PAN schittert Monet door afwezigheid, maar bij Kunsthandel Studio 2000 (stand 15) zag ik een mediterrane impressie die deze woorden illustreren. Paul Leducs Zicht op Martiques aan de Cote d’Azur uit 1905 verraadt dat deze schilder zo’n door Monet genoemd palet bezat.

Kim Boske (1978), Untitled, 2024. Inkjet in artist frame. 100 x 150 cm. Gallerie Flatland

Het zien van een beeldvullende bloemrijke impressie bij Galerie Flatland (stand 99) roept ook associaties op met Claude Monet. In zijn beroemde doeken van zijn tuinen in Giverny zoomde Monet vaak helemaal in op de weelderige vegetatie. Het Huis tussen de Rozen dat nu in het Van Gogh Museum getoond wordt is daar een goed, bijna abstract voorbeeld van. De titelloze inkjet van Kim Boske is in mijn ogen onmiskenbaar geïnspireerd op Monets tuinimpressies, compleet met waterlelies. Met haar fotografische werk probeert Boske de essentie van de natuur te vangen. Door het werk uit meerdere lagen op te bouwen creëert zij bovendien de illusie van diepte.  

Impressionisme in Nederland
In navolging van de Franse impressionisten bevrijdden ook Nederlandse kunstenaars zich van de academische regels. In de late 19e en vroege 20e eeuw schilderden zij luchtige, kleurrijke landschappelijke impressies en scènes uit het dagelijks leven. Bij Kunstgalerij Albricht (stand 103) vind je werk van Hendrik Jan Wolter, Ferdinand Hart Nibbrig en Co Breman (1865-1938) die vertegenwoordigd is met een kleurrijke impressie van een Wilg aan de Slootkant. Een in paarstinten neergezet Boslandschap van Jan Sluijters is tijdens het openingsweekend voor €450.000,– verkocht. Je moet er op tijd bij zijn.

Co Breeman, wilg aan de slootkant (Kunstgallerij Albricht Oosterbeek)

Van Jan Toorops hand zie je een Appelplukster en een kleine zomerse impressie van een biddend Zeeuws meisje. Samen met geestverwanten als Piet Mondriaan bracht Toorop in de vroege 20e eeuw de zomermaanden door in Domburg. Geïnspireerd door de stijl van hun Franse collega’s brachten zij het pittoreske Zeeuwse land, de folkloristische modellen en het Zeeuwse licht met kleine toetsjes van ongemengde kleuren op het doek.

Het Angelus, Olieverf/Doek 29,7 x 34,3 cm Rechtsonder gesigneerd “J.Th. Toorop” (Kunstgalerij Albricht Oosterbeek)

De titel van dit doek het Angelus is afgeleid van de begroeting van de engel die Maria de blijde boodschap brengt: Weesgegroet Maria. Hiermee past de katholieke Toorop een stukje geschiedvervalsing toe. De heersende godsdienst op het eiland Walcheren was het protestantisme. De muts van het meisje, met een typerende brede strook aan de achterkant, werd alleen door protestantse meisjes gedragen; mijn Zeeuwse grootmoeder droeg er als kind ook een. Hiermee is meteen een belangrijkste les van kunstbeschouwing gegeven: goed kijken!

We blijven even in Zeeland. Bij Ivo Bouman (stand 127) zag ik een doek met een impressie van een anders dan door Bløf bezongen Grauwe dag in Zoutelande van Ferdinand Hart Nibbrig (1866 – 1915). Bij Studio 2000 (stand 15) vind je nog een Zeeuws meisje van Jan Heyse (1882-1954) en een impressie van de Ondergaande zon boven Veere van Theo van Rysselberghe (1862-1926).

Franse impressionisten van het eerste uur heb ik niet gevonden. Bij Albricht (stand103) zag ik wel werk van Eugène Boudin (1824-1898) en Johan Barthold Jongkind (1819-1891). Deze kunstenaars worden als voorlopers van de Franse impressionisten gezien. Niet alleen door latere kunsthistorici: Monet zei het zelf:
…’C’est a lui [Jongkind] que je doit mon oeil’!..
Boudin was een van de eersten die ‘en plein-air’ haven-, strand- en stadsgezichten schilderde. Zijn Rivierlandschap bij Duinkerken uit 1889, wordt toepasselijk getoond naast Schepen op rivier van Johan Hendrik van Mastenbroek (1875-1945). Beide schilders kozen voor een lage horizon, zodat zij met een hoge wolkenlucht de sfeer van een winderige dag in krachtige toetsen konden weergeven.

E. Boudin, rivier bij Duinkerken

In het vervolg van dit stukje neem ik de naam van de vaak als licht en luchtig gedefinieerde stroming maar even ruim, want niet alle impressionistische doeken zijn licht getoonzet. De stadsgezichten van George Hendrik Breitner (1857-1923) en de landschappen van Johan Hendrik Weissenbruch (1824-1903) zijn met een impressionistische blik waargenomen, maar in een gedempt palet met hier en daar een kleurrijk accent in beeld gebracht. Breitners impressies van de dam, waarvan ik bij kunsthandel Pygmalion (stand 91) een mooi voorbeeld zag zijn exemplarisch.

George Hendrik Breitner (1857 – 1923) Dam bij avond,
Kunsthandel Pygmalion, Maarssen

De Nederlandse impressionisten zoomden vaak in op hun onderwerp.  Breitner bracht Drie vrouwen in de sneeuw  met snelle brede toetsen close-up in beeld. Deze compositie werd hem als amateurfotograaf ingegeven. De door snelle snapshots per ongeluk afgesneden beelden, gebruikte hij bewust als vernieuwend compositorisch element.

George Hendrik Breitner, Drie vrouwen in de Sneeuw, doek  70 x 100 cm

Sprekend over snelle impressies van het dagelijks leven mag Isaac Israëls (1865-1934) niet ontbreken. De getalenteerde zoon van de Haagse schilder Jozef Israëls, was met zijn schildersezel regelmatig op de boulevard van Scheveningen te vinden. Voorbijgangers waren verbaasd over de snelheid waarmee hij een portret kon maken. Toen iemand kritiek had op de korte tijd waarin Israëls zijn portret had ‘afgeraffeld’, repliceerde de schilder …’wat je ook van het portret vindt, je kunt niet zeggen dat je er te lang voor geposeerd hebt’…  Bij het zien van zijn voltooide portret meende een andere opdrachtgever dat hij nog in de grondverf stond.   
Bijzonder goed getroffen zijn Israëls impressies van een Lezende dame in het bois de Boulogne, (Albricht, stand 103), een stel dat een glaasje drinkt op een Parijs terras of een dame die een sigaretje opsteekt dat ik zag bij Mark Smit (stand 32).

Isaac Israëls, Dame die sigaret opsteekt, doek 36,5 x 28,5 cm Mark Smit kunsthandel. Foto Marina Marijnen

Israëls schilderde slechts sporadisch mannen, maar Studio 2000 biedt een portret van een ten voeten uit geschilderde Altviolist aan. Hier zie je bovendien dat Israëls niet de enige zoon van een schilder was. Ook Simon Maris (1873-1935) nam evenals zijn vader het palet ter hand. Anders dan de verstilde Hollandse landschappen van Willem Maris (1844-1910) van wie werk wordt aangeboden door kunsthandel Bies en Hein Klaver, verkoos Simon scènes uit het bruisende nachtleven. Daarvan getuigt de in gedempte tonen geschilderde vrolijke impressie van een zwarte musicus met een bevallige witte dame.

Simon Maris (Den Haag 1873 – Amsterdam 1935) Muzikanten Kunsthandel Studio 2000 Blaricum

Op de drempel van de 20e eeuw kwamen zwarte musici vanuit de VS naar het continent. In jazzcafés en nachtclubs veroverden zij niet alleen de harten van muziekliefhebbers, maar ook die van Europese vrouwen. Liefde en muziek verlenen glans aan het leven en dat zie je ook in dit doek van Simon Maris, dat tevens een interessant beeld geeft van de Jazz Age.  

Aan het einde van mijn rondgang viel mijn oog bij Mark Smit (stand 32) op een kleurrijke Van Gogh-achtige oogstscène van Johan Dijkstra (1896-1978). Interessant en actueel werk, want vanaf 30 november biedt het Groninger Museum onder de wervende titel Hoe Van Gogh naar Groningen kwam een podium aan de schilders van het Groningse kunstenaarscollectief De Ploeg.

Johan Dijkstra (Groningen 1896 – Groningen 1978) Oogsten in Noord-Groningen Olieverf op doek 60 x 91.5 cm, gesigneerd linksonder Mark Smit Kunsthandel Ommen

Alleen maar kijken is al heerlijk en kopen natuurlijk ook, maar via Pan Podium kun je ook nog wat leren. Deze week worden 40 lezingen aangeboden, waarin experts op velerlei gebied hun licht laten schijnen over kunst in de breedste zin van het woord met themalezingen over Kunst en Welzijn, Alles is Kleur en Amsterdam 750 jaar. Nadat de kunstgeschiedenis eeuwenlange his-story was, wordt in PAN Podium nu ook her-story verteld; deze blijven niet beperkt tot verhalen over vrouwelijke kunstenaars, maar ook kunstverzamelaars en vrouwelijke kunsthandelaren. Over vergeten vrouwelijke kunstenaars lees je meer in mijn bespreking van TEFAF 2023.

Waar ik mij slechts heb gericht op de schilderkunst is er nog zoveel meer te zien. Ga voor informatie over lezingen en rondleidingen naar www.Pan.nl

Maarten van Heemskerck (1498-1574). Tot 20 januari in het Frans Hals Museum, het Teylers Museum en het Stedelijk Museum Alkmaar.

Na blockbusters over de grote drie van de Gouden Eeuw: Rembrandt, Vermeer en Frans Hals gaan we met de minder bekende zestiende-eeuwse kunstenaar Maarten van Heemskerck (1498-1574) verder terug in de tijd. Dit najaar wordt zijn werk in een indrukwekkend drieluik gepresenteerd. Het Frans Hals Museum, het Teylers Museum en het Stedelijk Museum in Alkmaar tonen elk een hoofdstuk van zijn omvangrijke oeuvre. Vanuit alle windstreken zijn 50 schilderijen, 15 tekeningen en 70 prenten ingevlogen van de man die de beeldtaal van de Hoog-Renaissance en het Maniërisme in Nederland introduceerde. Een verbazingwekkend groot oeuvre wanneer je bedenkt dat deze werken ruim voor de bloeiende 17e eeuw en deels ook nog ver van huis zijn ontstaan!

Op de vraag wie kent Maarten van Heemskerck zal het merendeel van de museumbezoekers het antwoord waarschijnlijk schuldig blijven, maar bij dit portret van een ijverige scholier gaat wellicht toch een belletje rinkelen

Maarten van Heemskerck, Het scholiertje, 1531. Paneel 46,5 x 35 cm. Rotterdam, Museum Boijmans van Beuningen

Dit voorheen aan Jan van Scorel toegeschreven portret van een studieuze jongeman stelt mogelijk de 12-jarige wijsneus: Bartholomeus van Teijlingen uit Alkmaar voor. Terwijl hij de beschouwer veelbetekenend aankijkt leert hij deze een lesje. Op het met fotografische precisie weergegeven briefje staat in spiegelschrift genoteerd:

Omnia dat Dominus non habet ergo minus’: de Heer geeft alles en heeft daarom niets minder’. De woorden op de lijst verduidelijken de boodsc

QUIS DIVES? QUI NIL CUPIT. QUIS PAUPER?  AVAR[us]
Wie is rijk? Hij die niets begeert 
Wie is Arm? De Gierigaard!

Deze spreuk is ontleend aan een leerboek dat Desiderius Erasmus in 1514 samenstelde voor leerlingen van de Latijnse School. Hiermee is in enkele woorden alles gezegd over het belang van Maarten van Heemskerck. Met zijn belangstelling voor de klassieke oudheid schaarde hij zich achter de kunstenaars en geleerden, zogeheten humanisten, die de artistieke en literaire voortbrengselen van de antieke Griekse en Romeinse Oudheid bestudeerden. Ook Van Heemskerck was een echte Renaissance kunstenaar!

Wie was Maarten van Heemskerck? 
In oudere publicaties lees je dat Maarten van Veen werd in 1498 in Heemskerk als eenvoudige boerenzoon geboren. Deze vermelding is inmiddels achterhaald. Maartens vader was herenboer corrigeert conservator Christi Klinkert. De passage die kunstenaars-biograaf Karel van Mander in zijn Groot Schilder-boeck (1604) aan hem wijdt leest als een jongensboek.

’Tot grooten onlust van den Ionghen’… verwachtte Maartens vader, Jacob Willemsz van Veen, dat hij hem op de boerderij zou gaan helpen. Met het verspillen van een emmer melk maakte zoonlief duidelijk dat hij daar niet voor in de wieg was gelegd: hij wilde schilder worden!Toen zijn vader hem met een eind hout achterna zat hield Maarten zich schuil in de hooiberg. De volgende morgen stopte zijn moeder hem wat geld toe, waarna hij zijn knapzak pakte om de stem van zijn hart te volgen. Te oordelen naar de gelaatsuitdrukking op het portret dat Maarten jaren later vervaardigde, was zijn vader er in 1632 nog steeds niet overheen.

Maarten van Heemskerck, Portret van Jacob Willemsz van Veen, 1632. Paneel 52 x 35 cm. New York, Metropolitan

Van 1510-1513 kwam Maarten in de leer bij Cornelis Willemsz (1481-1552). Daarna werd hij assistent in de werkplaats van de om zijn Italiaanse stijl geroemde Jan van Scorel (1495-1562). In korte tijd ontwikkelde Maarten zich tot de spreekwoordelijke tovenaarsleerling die zijn meester overtreft. Enthousiast geworden door de reisverhalen van Van Scorel vertrok Van Heemskerck in 1632 naar Italië. Daar bestudeerde hij de kunst van Michelangelo (1475-1564) en Rafaël (1483-1520). De kort daarvoor opgegraven antieke sculpturen wakkerden zijn belangstelling voor het verleden niet alleen aan, maar verschaften hem ook authentiek materiaal voor de setting van mythologische en Bijbelse onderwerpen.

Na thuiskomst in 1536 introduceerde hij de vormentaal van de Italiaanse Renaissance en met name het anatomisch ‘correct’ -in onze ogen nogal over de top- geschilderde naakt van de zogeheten maniëristen. In Heemskercks schilderijen ontdek je invloeden van genoemde meesters en echo’s van de antieke Torso Belvedère en de Laocoöngroep. Het fabelachtig vormgegeven beeld toont het dramatische einde van de Trojaanse priester die zijn stadgenoten tevergeefs had gewaarschuwd voor de Griekse list met het paard van Troje. De goden straften hem en zijn zoons met wurgslangen.

Hagesandros, Polydoros en Athnodorus van Rhodos, Laocoön en zijn zonen proberen zich te bevrijden van wurgslangen, 40-20 v. Chr. marmer, 208 x 163 x 112 cm. Vaticaanstad, Vaticaanse Musea

In een oogopslag is duidelijk waar van Heemskerck de houding van de hevig getormenteerde Christusfiguur in het paneel met de Geseling uit het Laurentius altaarstuk (1538-1543) ontleende.  

Maarten van Heemskerck, Geseling van Christus, Laurentiuslataarstuk, 1538-1543, paneel ca. 600 x 800 cm. Linköping, Dom

Jaren later was Van Heemskerck zijn Italiaanse ervaringen nog niet vergeten. In 1553 schilderde hij dit trotse zelfportret, waarin hij als hipster avant-la-lettre een selfie maakt bij het Colosseum. Met zijn korte kapsel en volle baard zou hij vandaag de dag geen gek figuur slaan!

Maarten van Heemskerck, Zelfportret met Colosseum, 1553, Cambridge, Fitzwilliam Museum

Heemskerck, waarom nu?
Tijdens de Beeldenstorm in 1566 is een deel van het werk van de ooit beroemde kunstenaar verwoest. Daarna werd Heemskerck overschaduwd door de grote meesters van de 17e eeuw. Smaakverandering speelde daarbij ook een rol. Zijn on-Hollandse Rooms-katholieke onderwerpen, met overdreven druk gebarende en in onmogelijke houdingen weergegeven personen, werden in de protestantse Nederlanden niet meer gewaardeerd. Heemskerck had alles uit de kast gehaald, maar deze overdreven stijl viel in de 17e eeuw niet meer in de smaak. In zijn Vite dei’ piu eccellenti scultori e pittori (1568) licht kunstenaar-biograaf Giorgio Vasari toe waarom kunstenaars op die manier werkten. Toen zij met toepassing van het lineaire perspectief en het correct weergeven van de menselijke anatomie de verworvenheden van de Renaissance onder de knie hadden gingen zij een stap verder. Met deze naar onze maatstaven nogal overdreven stijl wilden ze laten zien wat ze konden; ze deden het … per mostrar l’arte…. Aan Vasari’s typering la bella maniera dankt het Maniëriesme haar naam.

Vroeg werk in het Frans Hals Museum
Ook voor zijn vertrek naar Italië is Heemskercks vernieuwingsdrang al zichtbaar. In zijn vroege portretten vereeuwigde hij rijke burgers als mensen van vlees en bloed in een alledaagse omgeving. Gewend aan 17e -eeuwse interieurstukken weten wij niet beter, maar in de zestiende eeuw was een portret in dergelijke huiselijke mise-en-scène een nouveauté!

Voorheen werden zij als opdrachtgevers op de zijluiken van altaarstukken geportretteerd, afgetekend tegen een landschappelijke achtergrond. In Heemskercks portretten worden zij autonoom afgebeeld. Het Portret van een spinnende vrouw uit 1528 is daar een mooi voorbeeld van. Dankzij een tevoorschijn gekomen familiewapen is zij geïdentificeerd als de Haarlemse Anne Claesdr van der Laan. Zij bevindt zich ogenschijnlijk in een louter alledaagse setting, maar tijdgenoten begrepen de symbolische boodschap. Niet gehinderd door enige vorm van bescheidenheid heeft Anna zich laten portretteren als de ideale vrouw, wier signalement in de bijbel wordt omschreven … ‘Een sterke vrouw wie zal haar vinden? […] ... haar handen zijn voortdurend aan het spinrok’…  (Spreuken 31: 10 e.v.).

Heemskerck vergrootte de huiselijkheid door het naaimandje aan de wand. Het met een dolfijn versierde spinnewiel is niet zomaar een ding dat we uit het sprookje van Doornroosje kennen maar volgens een deskundige is het een functioneel werktuig.

Maarten van Heemskerck, Portret van een vrouw, waarschijnlijk Anna Claesdr van der Laen, ca. 1528, olieverf op paneel,105 x 86 cm, Madrid, Museo Nacional Thyssen-Bornemisza

Heemskercks vroege werk wordt in dialoog gepresenteerd met inspirerende tijdgenoten als Joos van Cleve, Jan Mostaert, Jan Gossaert en Jan van Scorel. Volgens het antieke devies van emulatio probeerde hij hen niet alleen te evenaren, maar liever nog te overtreffen. De belangrijkste inspiratiebron voor een intieme enscenering van moederliefde vormde Michelangelo’s Madonna met Kind uit de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Brugge, die Heemskerck tijdens zijn reis gezien zal hebben. De gedraaide houding van het kindje en de lichte marmerachtige textuur van de huid lijken daarop te duiden.

Michelangelo, Madonna met Christuskind, 1501—1504. Onze-Lieve-Vrouwe-Kerk in Brugge

Ik herken Michelangelo’s Madonna uit de film The Monuments Men (2014). Luitenant Frank Stokes, gespeeld door George Clooney, en zijn team vinden dit door de nazi’s geroofde beeld terug in de zoutmijn van het Oostenrijkse Altaussee.

Maarten van Heemskerck, , Madonna met Kind bij ruïne, 1530. Paneel 90 x 70 cm. Kunstmuseum Basel.

Het pièce de résistence in het Frans Hals Museum is het onlangs gerestaureerde dubbelpaneel Lucas Schildert de Madonna dat Heemskerck in 1532 als afscheidscadeau voor het gilde van St. Lucas vervaardigde. In het als trompe l’oeil aangehechte briefje roept hij zijn kunstbroeders op om tijdens de voorgenomen buitenlandse reis voor hem te bidden. Materiaal-technisch onderzoek met röntgen, infraroodreflectografie en analyse van verfmonsters bracht 17e en 19e -eeuwse restauraties aan het licht. Ook werd ontdekt dat het ogenschijnlijk uit één stuk vervaardigde werk uit twee panelen bestaat. De restauratie wordt aan de hand van foto’s en een video aanschouwelijk gemaakt.

Maarten van Heemskerck, Lucas schildert de Madonna, 1532. 2 Panelen, Haarlem, Frans Hals Museum.

Heemskerck ‘Pionier op Papier’                                                                               
Na zijn vormende jaren in Rome ontwikkelt Heemskerck zich tot de meest toonaangevende en productieve kunstenaar van de Noordelijke Nederlanden. Zoals privépersonen en zakenlui tegenwoordig via social media hun ideeën wereldkundig maken, verspreidde Heemskerck zijn werk via de toenmalige social: de prentkuntst.

Daarvan wordt in Teylers Museum een interessante en verrassende selectie getoond. Professionele prentsnijders als Dirck Volkertsz Coornhert brachten Heemskercks ontwerpen over in houtsneden en kopergravures. Deze waren niet alleen een inspiratiebron voor tijdgenoten, maar ook Rembrandt die prenten van hem bezat, kon een halve eeuw later nog iets van Heemskerck leren!

Dat is duidelijk te zien in Rembrandts ets voorstellende De thuiskomst van de Verloren zoon die hij in 1636 maakte naar voorbeeld van Heemskercks honderd jaar eerder gemaakte compositie. Met veel gevoel bracht Heemskerck de hulpeloosheid van de aan lagerwal geraakte zoon in beeld en de vreugde van de vader met diens terugkeer. Als schoolkind ging mijn sympathie uit naar de verontwaardigde, hardwerkende andere zoon die nooit een schouderklopje van zijn vader had gekregen, maar inmiddels begrijp ik de boodschap.   

1. Rembrandt, Thuiskomst van de Verloren Zoon, 1636. Ets 156 x 136 mm. Haarlem Teylers Museum. 2. Dirck Volkertszn Coornhert naar Maarten van Heemskerck, De Verloren Zoon, 1546-48, houtsnede 242 x 183 mm. Noord Hollands archief.

Dirck Volkertsz Coornhert, naar Maarten van Heemskerck, De geboorte van Isaac, 1549. Ets op papier, Noord-Hollands Archief, Haarlem

Deze prent is al indrukwekkend, maar de vroegst bekende voorstelling van een bevalling raakte echt een gevoelige snaar. Als figuranten koos Heemskerck de Bijbelse aartsvader Abraham en zijn vrouw Sara. Het stel dat tegen elke verwachting in op hoogbejaarde leeftijd nog een zoon kreeg, zoals beschreven in Genesis 21:1-7. Na de partus ondersteunt Abraham de uitgeputte kraamvrouw; een tijdloos beeld. Let op de gespierde vroedvrouwen -dit hebben ze vaker bij de hand gehad- en de weer volle borsten van de stokoude kraamvrouw.

Wellicht werd het thema hem ingegeven door een droevige persoonlijke gebeurtenis. Heemskercks eerste vrouw, Marie Jacobs Coningsdochter, met wie hij in 1540 gehuwd was overleed in het kraambed. In 1550 hertrouwde Heemskerck met Marietje Gerritsdr, die niet meer een van de jongsten was. Dit huwelijk bleef kinderloos.

Maarten van Heemskerck, Portret van Marie Jacobsdr de Coninck 1543-1544. Pan. 69 x 58 cm. Frans Hals Museum

Rome                                                                                                                
In Alkmaar bereikt het vergeten verhaal van Maarten van Heemskerck een hoogtepunt. Tegen het decor van de uitvergrote tekeningen van het Forum worden de tekeningen, schetsen en daarop geïnspireerde werken gepresenteerd. Hier zie je ook een levensgroot gipsafgietsel van de Torso Belvedere, wiens postuur en musculatuur je op diverse tekeningen en schilderijen terugziet.
De tekeningen die afzonderlijk op ooghoogte worden getoond, zijn speciaal voor deze expositie losgemaakt uit het album waarin ze in het Berlijnse Kupferstichkabinett bewaard worden. Prachtig is de gewassen tekening van het Overspel van Venus en Mars, dat hij tegen het decor van de Romeinse ruïnes, als een zoekplaatje componeerde

Maarten van Heemskerck, Overspel van Venus en Mars, 1538. Pen bruine inkt op grijs papier. bruin gewassen met witte hoogsels. 393 x 433 mm. Londen British Museum

Heemskercks meest prestigieuze en monumentale Laurentiusaltaarstuk dat hij voor de Grote Kerk vervaardigde schittert in Alkmaar door afwezigheid. Voor Heemskercks magnum opus was na de reformatie geen plaats meer in de door de protestanten overgenomen Laurentiuskerk. Het aan de koning van Zweden verkochte werk bevindt zich in de dom van Linköping. Ter compensatie worden in een doorlopende wand vullende projectie enorme beelden van Heemskercks belangrijkste altaarstuk getoond. Echt fantastisch om al die details, die je in werkelijkheid nooit van zo nabij zou kunnen zien, hier zittend op een bankje voorbij te zien komen. Eigenlijk is het helemaal niet erg dat het altaarstuk er zelf niet is!

Anders dan de meer gezapige middeleeuwse en vroeg zestiende-eeuwse altaarstukken viel dit werk destijds niet alleen op door de enorme afmetingen maar meer nog wegens de vernieuwende beeldtaal.

Kerkgangers die gewend waren aan ingetogen religieuze figuren konden hun ogen niet geloven! Door de kleding van de afgebeelde heiligen zagen ze behalve spieren, pezen, armen en benen ook hun borsten en billen. En dat in de kerk!

Door de huidige beeldcultuur met halfnaakt popsterren en reclamefiguren verblikken of verblozen wij niet zo gauw, maar dat lag in de 16e eeuw anders. Behalve ‘functioneel naakt’ in schilderijen met Bijbelse personages als Eva, Bathseba of Suzanna werd het weergeven van- en schetsen naar naaktmodel in Heemskercks tijd nog ongepastgevonden.  

Maarten van Heemskerck, Laurentiusaltaarstuk, 1538-1543. Paneel 600 x 800 cm. Dom Linköping

Het zogeheten Drenckwaerttriptiek uit Warschau geeft een goed idee van de impact die Heemskercks vrijmoedige stijl destijds veroorzaakte. Opdat hij niet vergeten zou worden bestelde de schout van Dordrecht, Jan Willemsz van Drenckwaert deze memorietafel. In het middenpaneel wordt de gemartelde Christus aan het volk getoond. Pontius Pilatus, de Romeinse gouverneur van Judea laat het volk beslissen wie voor gratie in aanmerking komt: Jezus of de ter dood veroordeelde misdadiger Barrabas. De rest is geschiedenis.

Maarten van Heemskerck, Drenckwaerttriptiek, 1544. Middenpaneel 162 x 89 cm zijpanelen 171 x 51 cm. Warschau.

Wat verdiende Heemskerck met zijn schilderijen? Het antwoord op deze vraag is vijfhonderd jaar na dato lastig te achterhalen, maar wonder boven wonder zijn archiefstukken met informatie over het Laurentiusaltaar bewaard. Daarin staat dat een knecht van de schilder op 5 augustus 1538 naar Alkmaar reisde om de maten op te nemen van de panelen. De onderwerpen, de data van oplevering en de betalingen werden contractueel vastgelegd. Voor de middenpanelen zou hij 325 gulden krijgen; voor de voorstellingen op de binnenkant van de luiken werd 400 gulden afgesproken en voor die op de buitenkant 200 gulden. Het totaalbedrag van 925 gulden werd bijeengebracht door meerdere opdrachtgevers die Heemskerck op de voorstelling met Laurentius, vereeuwigde. Om zelf ook niet vergeten te worden voegde de schilder zijn zelfportret toe.

Maarten van Heemskerck, Sponsoren van het Laurentius altaarstuk, 1538-1543

Met een reeks mythologische en Bijbelse krachtpatsers wordt in Alkmaar een sterk staaltje van Heemskercks anatomische kennis gepresenteerd. Nadat de panelen verspreid raakten is de reeks Sterke mannen uit 1555 na 75 jaar voor het eerst weer samen te zien. Met hun gezwollen bicepsen en buitenproportionele musculatuur lijken ze op eigentijdse bodybuilders die spierversterkende middelen hebben gebruikt. Heemskerkcks sterke jongens moesten hun spieren op eigen kracht versterken in de Palaestra, de sportschool van de Oudheid.

Met deze grote overzichtstentoonstelling heeft de vergeten kunstenaar zijn plek op de tijdlijn van de Nederlandse kunstgeschiedenis teruggekregen. Zijn veelzijdige werk is nog tot 20 januari 2025 op drie locaties zien.

Verder lezen
Ilja. M. Veldman, Maarten van Heemskerck 1498-1574, tentoonstellingscatalogus, Zwolle, 2024.

Artikel Maria in de beeldende kunst bij de gelijknamige tentoonstelling in het Catharijneconvent in 2017

Link: Frans Hals Museum , Teylers Museum Haarlem, Stedelijk Museum Alkmaar

Wassily Kandinsky; Pionier van de Abstracte Kunst. Museum H’ART tot 11 november 2024

Wassily Kandinsky, Auf Weiss II (Sur blanc II), 1923.105 x 98 cm, Olie op doek. Geschonken door Nina Kandinsky in 1976

Met deze tentoonstelling wordt een nieuw hoofdstuk in de jonge geschiedenis van Museum H’ART (voorheen Hermitage Amsterdam) geschreven. Na de breuk met Rusland is het museum nieuwe samenwerkingsverbanden aangegaan, o.a. met het Centre Pompidou in Parijs, dat de artistieke nalatenschap beheert van Wassily  Kandinsky (1866-1944). Deze connectie biedt het Nederlandse publiek de kans om kennis te maken met het fascinerende werk van deze pionier van de abstracte kunst. 

Geschoold als jurist maakt Kandinsky in 1896 een carrière switch. In München, destijds de culturele hoofdstad van Europa, neemt hij teken- en schilderlessen. Ook bekwaamt hij zich in het maken van houtsneden. Deze techniek, waarbij de motieven plat met van elkaar gescheiden kleurvlakken in beeld komen, opende de weg naar abstractie. In Samstagabend in Marken is deze invloed bij voorbeeld duidelijk te zien.

W. Kandinsky, Samstagabend, 1904, Tempera op zwart papier; geplakt op karton 35 x 50 cm.
Centre Pompidou, Parijs

Het begin van dit traject wordt geïllustreerd met kleine werkjes die ontstonden tijdens reizen door Europa en Tunesië. In de grote zaal wordt Kandinsky’s ontwikkeling naar abstractie zichtbaar gemaakt. Werken die in het Zuid-Duitse Murnau ontstonden laten zien hoe Kandinsky de zichtbare werkelijkheid geleidelijk aan verlaat.

Hoogtepunt van de tentoonstelling vormt de reconstructie van de met wand-schilderingen gesierde ontvangstsalon van de Juryfreie Kunstschau, die in 1922 in Berlijn te zien was. De explosie aan kleuren en vormen van dit ontwerp voor een fictief museum was geïnspireerd op Kandinsky’s herinneringen aan kleurrijk beschilderde Russische boerenhuizen. In de talrijke geometrische vormen zijn onmiskenbaar ook invloeden van de Russische constructivisten aanwijsbaar, waarmee hij tijdens zijn kortstondige aanstelling in dienst van het communistische regime in 1917 had kennis gemaakt. Afgezien van vijf voorstudies zijn de originele ontwerpen tijdens WOII verloren gegaan. Deze reconstructie werd in 1977 gemaakt ter gelegenheid van de opening van het Centre Pompidou. Vanaf de bovenverdieping heb je er mooi zicht op.

Museum H’ART, Reconstructie van de Salon de Reception d l’exposition van de Juryfreie in Berlijn, 1922
. Foto: Alizé Barthelémy

In 1922 was deze nieuwe beeldtaal voor velen wel even wennen. Voor een goed begrip van het toenmalige onbegrip voor abstracte kunst even een schets van het Europese kunstklimaat in de vroege twintigste eeuw. Terwijl het publiek, gewend aan traditioneel geschilderd academisch werk, na aanvankelijke weerstand eindelijk waardering begon te krijgen voor de snel gepenseelde vluchtige indrukken van de impressionisten zocht een volgende generatie kunstenaars alweer naar nieuwe artistieke wegen.

De werken van de expressionisten zijn van een heel ander kaliber. Niet de buitenwereld, maar de binnenwereld vormde hun inspiratiebron. In vereenvoudigde, vervormde beelden schilderden zij hun gevoelens in felle kleuren van zich af.Abstract werkende kunstenaars gaan even later nog een stap verder. Zij verlaten de zichtbare werkelijkheid.

Kandinsky’s kunsttheorieën
Als kind van zijn tijd, filosofeerde Kandinsky over kunst en metafysische aangelegenheden. Zijn ideeën ontvouwde hij in verschillende traktaten, waarvan Über das Geistige in der Kunst uit 1911 het bekendst is. In deze verhandeling legt hij een relatie tussen kleur en muziek: klankkleur. Hij werd daartoe geïnspireerd door zijn vriend de uitvinder van de atonale muziek Arnold Schönberg. In Kandinsky’s ogen stond de mensheid aan de vooravond van een nieuw tijdperk, waarin het materialisme zou plaats maken voor het ‘geestelijke’. Daarin stond Kandinsky niet alleen. Zijn ideeën werden gevoed door antroposofisch en theosofisch gedachtengoed dat destijds breed in de belangstelling stond. Deze gedachte manifesteert zich in alle kunstvormen. In de schilderkunst wordt deze aan een innerlijke noodzaak ontsproten ‘geestelijke’ kunst vormgegeven met kleurvlakken en lijnen die ‘net zo abstract zijn als muziek’. Met een aan Kandinsky ontleende beeldspraak wordt deze enigszins lastig te vatten abstracte gedachte in een video aanschouwelijk gemaakt:

…’Kleur is een middel om rechtstreeks de ziel te beïnvloeden… Kleur is het klavier; het oog is de hamer, terwijl de ziel een piano met vele snaren is. De kunstenaar is de hand waarmee het middel, de verschillende toetsen, de menselijke ziel kan laten trillen’…

In zijn jonge jaren was Kandinsky ook al gepreoccupeerd met kunsttheorie. In de door hem opgerichte kunstenaarsgroep Phalanx deelt hij in 1901 zijn ideeën met anderen. Zoals in de gelijknamige oud-Griekse slagorde richtten de leden hun lansen als één speerpunt op de door hen als oubollig ervaren academische stijl. Onder dezelfde naam opent Kandinsky een kunstschool, die -ongebruikelijk voor die tijd- ook vrouwelijke leerlingen toelaat. In Gabriele Münter ontmoet Kandinsky een nieuwe levenspartner. In 1902 trokken zij er met medestanders op uit om in de natuur te werken. De school werd echter in 1904 weer gesloten.

In 1904 beginnen Kandinsky en Münter aan hun trip door Nederland, Duitsland, Italië en Tunesië. Van het verblijf in Nederland dateren enkele nostalgische stadsgezichten en een impressie van de haven van Rotterdam. In een video bladert een onzichtbare hand door Münters schetsboek met impressies van Marker huisjes en raak getroffen figuurtjes. In de vergeelde foto’s die zij in Holland maakte herken je de inspiratiebron voor Kandinsky’s Kanal in Holland.

Wassily Kandinsky Kanal in Holland, uit 1904. Doek op karton, 23 x 33 cm. Centre Pompidou

Van 1904-1905 overwinterde het stel in Tunesië. Aan dit verblijf herinneren kleine stadsgezichten en impressies van verstilde stranden. In de dik aangebrachte verfbanen herken je de eerste symptomen van Kandinsky’s weg naar abstractie.

Wassily Kandinski, Parc de Saint-Cloud, Dunkle Allee, 1906. Centre Pompidou, Paris

In 1906 maakt het duo in Parijs kennis met werk van Matisse, Picasso, Dufy, Gauguin en Monet. Van die periode dateren Kandinsky’s in de openlucht geschetste impressies van het Parc de Saint-Cloud, met rake indrukken van de kleur- en lichtvlekken onder de schaduwrijke bomen.

Murnau
In 1908 vestigen Kandinsky en Münter zich in Beieren. In het schilderachtige Murnau werken ze vol overgave in de openlucht. Kandinsky’s figuratieve werken worden geleidelijk aan expressiever en abstracter.

Het zou, gezien haar belangrijke rol in hun gezamenlijke weg naar abstractie interessant geweest zijn om ook enkele nauwelijks van Kandinsky te onderscheiden werken van haar hand te zien, maar Münter schittert in de expositie door afwezigheid. Had Nina Kandinsky, die het werk van haar man schonk aan het Centre Pompidou, misschien iets tegen de beroemde ex van haar man? Geen slechte vraag besefte ik na lezing van de bijdrage van emeritus-hoogleraar Paul Akkerman in het zomernummer van Kunstschrift. Daarin wordt een recensent van de Haagse Post in 1963 geciteerd: …’deze levendige vrouw [Nina Kandinsky] blijkt nog steeds gebeten op Gabriele Münter’ …

Een andere journalist tekende uit Nina’s mond op dat de jaren waarin Kandinsky met een ‘Duitse schilderes’ had samengeleefd …’een zeer ongelukkige tijd [vormden], waarin hij veel geleden heeft’…

Anders dan vaak gedacht was Kandinsky’s ‘uitvinding’ van de abstracte kunst ‘geen eenmansproject, maar een gezamenlijk avontuur’ van kunstenaars die tussen 1909 en 1914 samen werkten in het huis van Gabriele Münter, die in deze ontwikkeling zelfs een belangrijk aandeel had, aldus Akkerman.

1 Wassily Kandinsky, Studie voor Murnau mit Kirche II, 1910. Karton 32 x 44 cm. Part. Coll.
2 Gabrielle Münter, Wind und Wolken, 1910, Olieverf op karton 50 x 65 Sprengel Museum, Hannover

Dat Nina liever niet aan Münter wilde worden herinnerd is niet geheel onbegrijpelijk, maar dat museumdirecteuren en samenstellers van tentoonstellingen Münters rol op weg naar abstractie eveneens hebben doodgezwegen intrigeerde Akkerman. In haar in 1914 ontstane verbeelding van vogels dat terecht de titel Abstrakt draagt, is de zichtbare werkelijkheid ver te zoeken.

Gabrielle Münter, Abstrakt, 1914

Vanaf 1914 beginnen de wegen van Kandinsky en Münter te divergeren. Kandinsky zet zijn zoektocht op de ingeslagen weg naar abstractie voort. Münter keerde in de stijl van de zogeheten Nieuwe Zakelijkheid, terug naar de figuratie.

Gabrielle Münter, Frühstuck mit Vogel, 1934

Na WOII stond abstracte kunst symbool voor vrijheid. Wie figuratief was blijven werken had volgens Akkerman de ‘afslag gemist’. In 1954 begon Münter weer abstract te werken, maar haar bekering kwam voor een vermelding bij de voorlopers van de abstracte kunst te laat.

Gabrielle. Münter, Abstrakt (Mitte hellblau, oval), 1954. Karton 45 x 33 cm. Städtische Galerie im Lenbachhaus und Kunstbau, München.

Terug naar de tentoonstelling. Met de oprichting van de Neue Kunstlervereinigung München (NKVM) ontvouwt Kandinsky in 1909 een nieuw artistiek initiatief. Onder deze paraplu werkten Gabriele Münter, Alexej von Jawlensky, Marianne Von Werefkin, Franz Marc en Paul Klee samen. Dit resulteerde in de oprichting van Der blaue Reiter. De naam is, anders dan vaak gedacht, niet ontleend aan de blauwe paarden van Franz Marc, maar aan Kandinsky’s Blaue Reiter uit 1903.

Wassily Kandinsky Der Blaue Reiter, 1903. (part.Coll.)

In 1911 publiceren Kandinsky en Marc Der Blaue Reiter Almanach. Met dit revolutionaire manifest starten zij een letterlijk en figuurlijk grensverleggende dialoog tussen verschillende artistieke genres. Met de expressieve, felgekleurde lyrische schilderijen die zij in datzelfde jaar tentoonstellen overrompelen de leden van der Blaue Reiter het publiek.

W.K. Ankündigung der Blaue Reiter, (alternativer Titel: Mit Schwan), 1911-1912

Een klein ogenschijnlijk geheel abstract werkje herinnert aan deze tijd. In Ankündigung der Blaue Reiter zie je links van het midden, gehuld in een blauwe ‘wolk’ de contouren van een ruiter te paard.   Met het uitbreken van WOI valt de groep uiteen. Macke en Marc vinden een ontijdige dood in de loopgraven.

Op weg naar abstractie.
In de grote zaal vormen Kandinsky’s vroegste bijna-abstracte werken een eye-opener voor wie niet veel op heeft met non-figuratieve kunst. In Improvisation III uit 1909 zijn een man en paard nog enigszins herkenbaar. Gaandeweg lost de figuratie echter op in een feest van kleuren en vormen, zoals in het doek Mit dem Schwarzen Bogen uit 1912. De kern van deze compositie: de zwarte boog kom je ook in andere composities tegen. Deze is afgeleid van een zogeheten doega. Een rondbogige dissel waarmee 3 paarden voor een trojka -een Russische slede- kan worden aangespannen. 

Wassily Kandinsky, Improvisation 3, 1909. 94 x 130 cm, Olieverf op doek Centre Pompidou Paris Geschonken door Nina Kandinsky in 1976

Twee jaar later ontstond het monumentale Bild mit rotem Fleck. Kandinsky’s verkenning van conflicterende kleurverhoudingen zou zijn ingegeven door de dissonanten in Schönbergs composities. De bewering dat elke verwijzing naar de werkelijkheid hier verlaten zou zijn klopt echter niet. Linksonder staat in mijn ogen toch duidelijk een ballerina in de spotlight.

1  Wassily Kandinsky, Mit dem schwarzen Bogen (Avec l’arc noir), 1912. 189 x 198 cm Olieverf op doek, Centre Pompidou Paris, Geschonken door Nina Kandinsky in 1976.
2. Wassily Kandinsky, Bild mit rotem Fleck 1914. 189 x 198 cm Olieverf op doek, Centre Pompidou Paris, Geschonken door Nina Kandinsky in 1976

Rusland Overgangsjaren.
Onder deze noemer besteedt de tentoonstelling aandacht aan de periode na Gabriele Münter. Bij het uitbreken van de WOI keerde Kandinsky noodgedwongen terug naar Rusland. Münter vestigt zich in Stockholm. Na een kortstondige hereniging gaat het stel in 1916 uit elkaar. Niet lang daarna leerde Kandinsky een nieuwe liefde kennen. Geen liefde op het eerste gezicht, maar op het eerste gehoor. Na een telefoongesprek wilde hij de vrouw met de lieflijke stem aan de andere kant van de lijn leren kennen. In 1917 trad de vijftigjarige schilder in het huwelijk met de 16-jarige Nina Andrejevskaja. Kort daarna werd hun zoon Vsevolod geboren. Tijdens de ontberingen die volgden op de Russische Revolutie overleed het kind op 16 januari 1920. Van dat onheil is in de impressie van Nina en haar zus Tatiana nog geen spoor. In deze idylle houdt hij nog even vast aan de stijl uit Murnau, maar niet voor lang….

Wassily Kandinsky, Akhtyrka, Nina & Tatiana dans la veranda, 1917 olieverf op doek 27,5 x 33,6 cm Centre Pompidou, Paris

Ook op artistiek terrein is het tijd voor verandering. In Moskou richt Kandinsky in 1921 de Russische Academie der Kunstwetenschappen op. Twee jaar eerder ontstond het destijds opzienbarende doek Im Grau. Wegens de ingetogen tinten die scherp contrasteren met primaire kleuren kenschetste de eigentijds kunstcriticus Will Grohmann het werk als …’extreem ingewikkeld en onrustbarend in zijn uitbundigheid’… De vormen zweven door een oneindige ruimte. Voor een rood hemellichaam tekent zich wederom de zwarte boogvorm af. Dit werk markeert een waterscheiding. Na 1919 ontstaan evenwichtige composities samengesteld uit duidelijke geometrische vormen.

Kandinsky, Im Grau, 1919. Olieverf op doek 129 x 176 cm Centre Pompidou,Paris

Op weg naar het vervolg van de expositie ziet de bezoeker oude ‘abstracte’ filmbeelden van Walter Ruttmann: Opus II, III, IV: Black and White Silent, uit 1921-1925. Op de trap weerklinkt de betoverende prelude van Richard Wagners romantische opera Lohengrin. Het horen van deze muziek veroorzaakte in 1896 een doorslaggevende ervaring in Kandinsky’s artistieke ontwikkeling die leidde tot zijn carrière switch.

Bauhaus
In de bovenzalen staat Kandinsky’s relatie met het Bauhaus centraal: de progressieve kunstopleiding die van 1919 tot sluiting door de nazi’s in 1933 achtereenvolgens in Weimar, Dessau en Berlijn gevestigd was. Je ziet documenten, foto’s en meubels uit die tijd geven een indruk van Kandinsky’s eetkamer. Aan de wand hangt het uit 1923 daterende doek Auf Weiss. In het Bauhaus, de kraamkamer van de Gesamtkunst, ontstonden creaties die de traditionele grenzen tussen architectuur, beeldende kunst en nijverheid overstegen.

Onder invloed van collega docent Lazlo Moholy Nagy nemen Kandinsky’s composities na 1925 een meer analytische, systematische wending. Mooi voorbeeld van dit zogeheten lyrisch geometrisme is het doek Auf Spitzen, dat ook suprematische invloed vertoont van de geometrische abstracte stijl van Kazimir Malevitsj.

Wassily Kandinsky Auf Spitzen, 1928. Doek 140 x 140 cm. Centre Pompidou Paris

In 1925 ordent Kandinsky zijn ideeën hierover in de publicatie Punkt und Linie zu Fläche. In de expositie wordt een bladzijde uit dit boek getoond, waarin Kandinsky tekst en uitleg geeft over de plek – en daarmee samenhangende betekenis van de punt. Het vergt enig geduld en -lastig met al die mensen om je heen- concentratie, maar vooral goede ogen om de pointevan dit exposé te vatten!

Getuige enkele als Entwicklung aangeduide werken stond Kandinsky ook na zijn Bauhaustijd niet stil! Het doek Zerbrechlich uit 1931vormt het uitgangspunt voor de installatie Kunst is een reis van Bink van Vollenhoven en Søren Siebel. In dit digitale ‘klank en lichtspel’ worden aan Kandinsky’s werk ontleende vormen geprojecteerd, aangevuld met een geestig: oer-Hollandse bottertje dat de opmerkzame bezoeker elders in de expositie heeft kunnen zien. Eveneens indrukwekkend is het monumentale Entwicklung in Braun, dat de overgang markeert van Kandinsky’s tijd aan het Bauhaus en de jaren in Parijs. Vanuit sombere bruintinten lichten, als door een geopende deur, vormen en kleuren als een hoopgevend toekomstperspectief op. Picasso, Braque en Moholy Nagy zijn niet ver weg; Jean Arp en Joan Miro met zijn biomorfe figuren evenmin.

Wassily Kandinsky, Entwicklung in Braun, 1933. Doek 101 x 121 cm. Centre Pompidou Paris

Mijn gedachten over -ogenschijnlijke- overeenkomsten tussen de stijl van het Bauhaus en dè Stijl van Gerrit Rietveld, Theo van Doesburg en Piet Mondriaan worden bevestigd bij het zien van een in het publieksboek afgebeelde reconstructie van een wandschildering in het Bauhaus in Weimar. Na een uitnodiging om lid te worden van de kunstenaarsgroep Cercle & Cahier maakt Kandinsky in 1929 kennis met die andere pionier van de abstracte kunst: Piet Mondriaan.

Er is weliswaar enige gelijkenis, maar anders dan in de Nieuwe Beelding van De Stijl zijn de geometrische vormen van Kandinsky’s Bauhausjaren bepaald niet strak en monochroom. Later worden Kandinsky’s abstracte composities zelfs nog complexer. 

Van de Bauhausjaren dateren werken in meer of minder ver doorgevoerde stadia van abstractie. In de geometrische vormen op de kerstkaart die Kandinsky in 1926 voor Nina maakte zijn de zon, de maan en met wat fantasie een kerstboom met ballen en een orthodox kruis nog herkenbaar.

Wassily Kandinsky A Nina pour Noël, 1926. Olieverf op karton 33 x 45 cm. Centre Pompidou, Paris

In de kabinetten zijn meer minder bekende Kandinsky’s te zien zoals het indrukwekkende Einzelne Klänge uit 1927. Dit suggestieve werkje bezorgde mij een vreemde sensatie. Het was als of ik mij in een onmetelijk donkerheelal bevond, waar allerlei vormen gewichtloos rondzweefden als voorafbeelding van het ruimteafval in de 21e eeuw.

Wassily Kandinsky, Einzelne Klänge, 1927. Olieverf op karton 33 x 41 cm
Centre Pompidou, Paris

Zijn laatste jaren brengt Kandinsky door in Neuilly-sur-Seine, waar zijn palet, naar eigen zeggen ‘ontspant’. De soberheid van de laatste Bauhaus schilderijen maakt plaats voor een feest van vorm en kleur. In Frankrijk doet hij bovendien weer nieuwe invloeden op. Na kennismaking met Marcel Duchamp verschijnen naast strenge geometrische ook aan de fantasie ontsproten vormen. In 1933 doet Kandinsky mee aan een tentoonstelling van de Surrealisten. En zelfs in Amerika was Kandinsky in  1936 te zien. In de tentoonstelling Cubism and Abstract Art in het MOMA werd het doek Deux Points uit 1935 getoond, waarin hij naast olieverf, evenals de kubisten, zand verwerkt had. In de laatste zalen zie je meer voorbeelden van Kandinsky’s niet aflatende vernieuwingsdrang. In diverse abstracte werken steekt zelfs de figuratie weer de kop op. De boven een oudroze achtergrond zwevende motieven in Cercle et Carré zijnonmiskenbaar afgeleid van realistische vormen, die mij doen denken aan  figuren op gebatikt Oosters textiel.

Wassily Kandinsky, Cercle et Carré, 1943. Olieverf en tempera op karton, 42 x 58 cm. Centre Pompidou, Parijs

De expositie eindigt met twee onvoltooide werken, die er overigens niet als zodanig uitzien. In de ene Peinture Inachevée zie je zwarte lijnvormige figuren op een groen veld. In de tweede onvoltooide roepen de op een zwart vlak aangebrachte figuurtjes associaties op met het artistieke vocabulaire van de Maya’s of Inca’s in Zuid-Amerika, maar misschien heb ik te veel fantasie.

Kort na voltooiing van deze onvoltooide werken overlijdt Kandinsky aan de gevolgen van een beroerte. Boven de baar hing zijn laatste grote doek: Accord Réciproque. In dit luchtige werk waarin Kandinsky een precaire balans tussen natuurlijke organische vormen zocht, zou je een uitnodiging kunnen zien om Kandinsky’s leven te vieren; het plezier spat ervan af!

Wassily Kandinsky, Accord réciproque, 1942. Olieverf en ripolin op doek, 114 x 146 cm. Centre Pompidou, Parijs.


Link: Museum H’Art, Wassily Kandinsky

Cultureel nazomeren in Edinburgh, september 2024,

The National Galleries of Schotland

Jarenlang heb ik het kunnen vermijden: Schotland. Altijd regen en overal muggen, mij niet gezien! Hoewel de reisgids ons verzekerde dat angst voor de gevreesde mitches na augustus onnodig zou zijn, bleken beide vooroordelen helaas op waarheid te berusten. In Edinburgh regende het cats & dogs, maar dat was met 4 vestigingen van de National Galleries of Scotland geen probleem.  

En met een adembenemende High Tea in The Palmcourt van het Balmoral Hotel was de regen snel vergeten. Exotische palmen, een enorme kroonluchter van Venetiaans glas en beschaafde gedempte conversatie schiepen de perfecte setting om te genieten van tongstrelende sandwiches, scones, pastries & more. De hemelse sfeer werd versterkt door de zoete tonen die een harpiste vanaf een balkonnetje de zaal inzond. Wil je meedoen met dit toneelstukje dan sparen en ruim van te voren reserveren: Treat yourself

John Singer Sargent, Lady Agnew of Lochmaw, 1892. Doek 126 x 100 cm The National Gallery, Edinburgh

Een bezoek aan de nabijgelegen vestiging van de National Galleries of Scotland is gratis. In deze immense kunsttempel worden grote Europese en Engelse meesters getoond: Rafael, Botticelli, Rubens, Vermeer, Monet, Constable, Turner om enkele te noemen. Hier hangt ook John Singer Sargents iconische portret van Lady Agnew of Lochmaw, dat de cover van de museumcatalogus siert. Rembrandt is eveneens vertegenwoordigd met een impressie van een op bed liggende halfnaakte oer-Hollandse Venus. Onwillekeurig weerklinkt een variatie op de hit waarmee Egbert Douwe in de seventies hoog scoorde:…’ kom in de bedstee m’n liefste’…                 
Wie van Rembrandts huishoudsters dit uitnodigende gebaar maakt -de onfortuinlijke Geertje Dircx of Hendrickje Stoffels- weten we niet. Wel is duidelijk dat we hier een volkomen nieuwe on-academische presentatie zien van het traditionele vrouwelijk naakt!   

Rembrandt, A Woman in Bed, 1647(?). Doek 81 x 68 cm, The National Gallery, Edinburgh

Van Vincent van Gogh bezit het museum een Olijfgaard uit 1889. De glooiing van de heuvel heeft hij trefzeker met snelle penseelstreken gesuggereerd. Paul Gauguin met wie Van Gogh kortstondig bevriend was, is ook vertegenwoordigd. Tot dusver kende ik het werk slechts van reproducties, maar nu stond ik oog in oog met zijn Visioen na de preek. Wat een compositie! In grote kleurvlakken plaatste Gauguin dit oudtestamentische verhaal in een eigentijdse context.

Paul Gauguin, Het visioen na de Preek, 1888. Doek 72 x 91 cm

Over de witgekapte hoofden van de Bretonse vrouwen zijn ook wij getuige van Jacobs nachtelijke worsteling met de engel (Genesis 32: 24-25). De protagonist ziet vreselijk op tegen de ontmoeting met zijn tweelingbroer Ezau, die hij 20 jaar tevoren op bedrieglijke wijze het eerstgeboorterecht heeft ontstolen. Gelouterd door de krachtmeting en geleid door Gods hand volgt in de morgen een verzoening tussen beide broers.   

Tafeltje in Balmoral Hotel, Edinburgh

In de National Gallery op The Mound is eveneens een grote ruimte ingericht met een keur aan Engelse en Schotse kunstenaars. Bijzonder origineel en geestig vond ik Sir Henry Raeburns portret van de schaatsende dominee Robert Walker. Dat de spreekwoordelijke Britse humor zich niet beperkt tot de schilderkunst en het gesproken woord ontdekten wij in The Balmoral. Staand tegen de muur van de entreehal stond een  bijzonder voorbeeld van een tot meubilair getransformeerde gedienstige Schotse transman!

Sir Henry Raeburn, Reverend Robert Walker skating on Duddingston Loch, ca. 1795

The New Scottisch Galleries
Een breed podium is ingeruimd voor de befaamde Glasgow Boys èn Glasgow Girls! Dankzij de steun van enkele vermogende verzamelaars kreeg een groep kunstenaars rond 1880 de gelegenheid om zich in de Glasgow School of Art te ontwikkelen. In 2015 wijdde het Drents Museum een boeiend overzicht aan deze in ons land weinig bekende Glasgow Boys. Zij lieten zich vooral inspireren door de Franse Impressionisten. James Guthrie (1859-1930) was een van de voortrekkers. Van zijn hand zag ik een Larense school-achtig doek In the Orchard, waarin twee lieflijke kinderen valappels verzamelen.

Edwin Landseer (1902-1873), Monarch of the Glen, 1851. Doek 164 x 169 cm

De trots van het museum is het meer dan levensgrote portret van de Monarch of the Glen, uit 1851. De beeltenis van dit edelhert is het handelsmerk van de Schotse Hooglanden. Op whisky flessen en koektrommels kom je het dier steeds weer tegen. Dit imposante beest werd vereeuwigd door Sir Edwin Landseer (1902-1873), een goede vriend van de beroemde schotse romancier Sir Walter Scott over wie straks meer.

Bessie Macnicol, The lilac Sunbonnet uit 1899. doek 41 x 31 cm

Rond 1885 werden ook vrouwen toegelaten tot de Glasgow School of Art. De zogeheten Glasgow Girls lieten zich niet onbetuigd.  Van hun hand worden niet alleen schilderijen getoond, maar ook voorbeelden van design, keramiek, metaalbewerking en monumentale borduurwerken. Je ziet hier aquarellen van Bessie Macnicol, zoals The lilac Sunbonnet uit 1899. Een zonnige impressie van een fieldworker die leunend op een hooivork even poseert voor de schilder. Macnicols stijl verraadt haar leertijd in Parijs. In haar korte leven, ze stierf op 34-jarige leeftijd aan de complicaties van een zwangerschap, exposeerde ze in Engeland, Europa en zelfs in de VS. Flora Macdonald Reid (1860-1945) koos eenvoudige landarbeiders als onderwerp.

Phoebe Anna Traquair, The Progress of the Soul, The Entrance, 1895. 180 x 71 cm

Frances en Margaret Macdonald zijn vertegenwoordigd met fraaie enigszins mysterieuze aquarellen. Bijzonder indrukwekkend is de reeks monumentale borduurwerken van Phoebe Anna Traquair (1852-1936), Progress of the Soul. Als multitalent -ze schilderde, maakte miniaturen en geëmailleerde voorstellingen- was zij een van de belangrijkste ontwerpers van de Arts and Crafts Movement. Haar borduurwerken weerspiegelen invloeden van de Pre-Raphaelieten, de schilderende dichter William Blake en de Italiaanse Renaissance. Bij de aanblik van deze enorme borduurwerken vraag ik me verbluft af hoe ze dit steek voor steek met de hand voor elkaar heeft gekregen. Ze deed een heel jaar over een exemplaar.

Verschillende Schotse kunstenaars haalden inspiratie uit de werken van Shakespeare (1564-1616), Sir Walter Scott (1771-1832) en Dante Alighieri (1265-3121).
Ontleend aan L’Inferno van Dante’s Divina Commedia gaf William Dyce in 1837 een impressie van de verboden liefde van Francesca da Rimini en haar zwager Paolo da Malatesta. Staand voor dit zoetelijke Romantische werk valt mijn oog op een ‘losse’ hand links op de balustrade. Hij behoorde toe aan Francesca’s van het doek afgesneden jaloerse echtgenoot, Gian Ciotto, die op het punt stond de geliefden te vermoorden.

William Dyce (1806-1864), Francesca da Rimini, doek 142 x 176 (Google Art Project)

Sir Walter Scott, bijgenaamd the ‘Wizard of the North’ mag niet ontbreken. Met zijn Gothic Novels was hij van grote invloed op de Schotse Romantiek. Een bizar zwartgeblakerd torenhoog gotisch monument aan Princess Street houdt de herinnering aan hem levend.

Dit virtuele bezoek aan deze collectie besluit ik dan ook met het doek waarin John Knox (1778-1845) een heerlijke impressie geeft van toeristen die, vergezeld van een piper het idyllische Ellen’s eiland in Loch Kathrine bezoeken. De voorstelling is gebaseerd op een passage in Scotts bestseller The Lady of the Lake uit 1810. De volgende dag deden we een leuke ontdekking: Knox romantische impressie van deze plek bleek nog onveranderd!

John Knox, Landscape with Tourists at Loch Katrine, ca. 1815-20

De collectie van the National Galleries is zoals gezegd verdeeld over vier locaties. Na het bezoeken van de tweede grote afdeling, the National Portrait Gallery met kopstukken die een rol hebben gespeeld in de roemruchte geschiedenis van Schotland, ben je nog niet klaar! In Modern One aan Belford street wordt moderne en eigentijdse Britse en Europese kunst getoond. Aan de overkant ligt ook nog Modern Two, dat ondergebracht is in een voormalig weeshuis: the Dean Orphanage.

Modern Two
In Modern Two is tot 26 januari Women in Revolt te zien. Een interessante tentoonstelling over de tweede Emancipatiegolf in Engeland. Het museum biedt een podium aan meer dan 100 vrouwelijke kunstenaars die het traditionele gezicht van de Britse cultuur en samenleving in de jaren ‘70 en ‘80 van de vorige eeuw ‘uitdaagden en… veranderden’.  Met een mengeling van herkenning en verwondering keek ik naar de krantenknipsels, affiches, video’s en kunstwerken, waarin Engelse vrouwen destijds letterlijk en figuurlijk hun stem lieten horen. Zoals in de bijzonder indringende video van Gina Birch, die in haar Scream drie minuten lang al het vrouwenleed van de wereld uitschreeuwt!                      
Bij het betreden van de zaal, waarin ook miskramen en aanverwant leed aan de orde komen, wordt de bezoeker gewaarschuwd voor emotionele beelden en het geschreeuw van Birch. Om dit geluid te dempen zijn earplugs available at the desk!

In een affiche aan het begin van de expositie worden alle eisen van de opstandige vrouwen opgesomd. Over een rode gebalde vuist zijn de Seven Demands -geestige, doch bloedserieuze zinspeling op de Bijbelse Commandments- genoteerd: zoals recht op gelijke scholing, banen, gelijke beloning, gratis voorbehoedsmiddelen en recht op abortus.

In deze expositie was ik niet alleen gefascineerd door de tentoongestelde objecten, maar ook door een eenvoudig geklede oude, op het oog doodgewone Engelse huisvrouw met een grijs permanentje. Ze ging er in elke ruimte rustig voor zitten om alle zaalteksten aandachtig te lezen. Het leek erop dat ze down memory lane, het traject van haar voorbije leven bewandelde. Dat greep mij in deze tentoonstelling nog het meeste aan: haar (althans door mij veronderstelde) spijt over al de opgedrongen huishoudelijke alledaagse taken en de gemiste kansen… Misschien had ze ook op de barricades moeten staan?


Modern One
Tot slot nog een impressie van de kunstwerken in Modern One. Op het tympaan van deze kunsttempel lees je de geruststellende in neonletters geschreven boodschap: EVERYTHING IS GOING TO BE ALLRIGHT.
Verscholen tussen het groen naast het kortgeschoren gazon lazen we juist de enigszins verontrustende waarschuwing: THERE WILL BE NO MIRACLES HERE.
In de tentoonstelling Allemaal Wonderen, die in 2020 te zien was in het Utrechtse Catharijneconvent was dit lichtkunstwerk toepasselijk, maar wat moesten we hier op deze plek nu van denken?

Eenmaal binnen lieten we de collectie op ons afkomen en het was inderdaad oké. Werk van Europese kunstenaars als André Derain, Pablo Picasso, Ernst-Ludwig Kirchner, Henri Matisse, Paul KLee, Max Ernst en René Magritte zorgden niet alleen voor een feest van herkenning, maar ook voor nieuwe ontdekkingen. Een vroege David Hockney uit 1965 heeft hier een plek gekregen: Rocky Mountains and Tired Indians.

Charles Rennie Mackintosh, Montalba, ca. 1924-1927

Hier kom je ook weer enkele Schotse kunstenaars tegen. Van de Glasgow Boy en architect Charles Rennie Mackintosh zie je een bijna abstracte weergave van het in Frankrijk ontstane Montalba. In deze aquarel zoomt hij in op de geologische gelaagdheid van de Pyreneeën. Zijn echtgenote, een van de Glasgow Girls, Margaret MacDonald Mackintosch (1865-1933) is vertegenwoordigd met The Mysterous Garden dat zij in 1911, waarschijnlijk geïnspireerd op een eigentijds toneelstuk The Blue Bird van Maurice Maeterlicnk, vervaardigde. Deze in symbolistische stijl uitgevoerde aquarel roept herinneringen op aan de periode waarin de artistieke kameleon Jan Toorop in deze stijl werkte. In de aan Gustav Klimt gewijde tentoonstelling in het Van Gogh Museum werden in 2020 enkele door haar geborduurde panelen naast Toorops Sfinx uit 1898 getoond.

Margaret MacDonald Mackintosch (1865-1933), The Mysterious Garden, 1911

Volgens de suppoost in Modern One, waren we very lucky, want hij stond op het punt de enorme deuren te sluiten van het volgestouwde atelier van Eduardo Paolozzi (1924-2005). Van deze surrealist bezit het museum enkele interessante sculpturen, waaronder een St. Sebastian uit 1957. Oneerbiedig gezegd: een opeenstapeling van bronzen schroot, afgetopt met iets dat lijkt op een mijter. Het vereist een groot inlevingsvermogen om hierin de door pijlen doorzeefde christelijke martelaar te herkennen.  In het museumcafé torende hoog boven onze hoofden Paleozzi’s monumentale Boccioni-achtige Vulcan. De metershoge Romeinse god van het vuur werd door hem op indrukwekkende wijze uit glimmende aan elkaar geklonken stukken plaatstaal gecreëerd.

Edoardo Paleozzi, Vulcan, 1998-1999. Welded Steel, 730 cm

In de beeldentuin gaat de expositie door met belangwekkende sculpturen. Hier zie je ook een betoverend voorbeeld van landschapskunst/tuinarchitectuur: Charles Jencks Landform. Vlak voor de entree herken ik Henry Moore’s tweeledige Reclining figure, waarvan vorig jaar in Museum Beelden aan Zee een versie te zien was. Joan Miro is aanwezig met een verrassende sculptuur uit 1978: Personage. Aan zijn werk als beeldhouwer -Miro is bij het grote publiek vooral bekend als schilder- wijdt Museum Beelden aan Zee dit najaar een groot retrospectief.  

Christendom en Slavernij tentoonstelling in Museum Catharijneconvent, Utrecht tot 23 september 2024.

Aelbert Cuyp, Een Opperkoopman van de VOC met echtgenote en zwarte bediende, ca. 1650. Amsterdam, Rijksmuseum

Vanaf 1 juli de dag waarop Keti Koti, het verbreken van de ketenen herdacht wordt, is de indrukwekkende tentoonstelling Christendom en Slavernij; het Nederlandse Verhaal in het Utrechtse museum te zien. Op 1 juli 1863 werd de slavernij in ons land officieel afgeschaft. Dit wetsbesluit betekende echter geen einde aan de vrijheidsberoving en uitbuiting. In Suriname moesten de ‘vrijgelatenen’ voor een hongerloontje nog 10 jaar op de plantages blijven werken!  

J.M.A. Martini van Geffen, Kerk van de Evangelische Broedergemeente op plantage Zorg en Hoop, ca. 1857. Amsterdam, Rijksmuseum

De gevolgen van de slavernij werken tot de huidige dag door in kansenongelijkheid, gevoelens van verdriet, schaamte èn schuld. Niet alleen bij de nazaten van de slaaf gemaakten, maar ook bij hen die afstammen van degenen die zich bezighielden met de slavenhandel of slaven in dienst hadden.   

Het doorwerken van het slavernijverleden is actueler dan ooit. De afgelopen jaren zagen we protestacties op straat, het neerhalen van standbeelden van kopstukken uit de koloniale tijd. Musea wereldwijd en in ons land besteden aandacht aan dit onverwerkte verleden. 

In de aanloop naar het herdenkingsjaar 2023, organiseerde het Rembrandthuis in 2020 al de expositie HIER. Zwart in Rembrandts tijd; de eerste van een samenwerkingsverband tussen 12 Nederlandse musea die in deze kwestie, zoals het motto luidt: Kleur Bekennen. Met de expositie Heden van het Slavernijverleden leverde het Wereldmuseum Amsterdam (toen nog Tropenmuseum) ook een bijdrage. Deze expositie was ingericht rond thema’s als kansenongelijkheid, uitsluiting en racisme met als doelstelling: bewustwording. In veler ogen was deze expositie een eyeopener, want afgezien van de leestip De Hut van Oom Tom, hoorden mijn generatiegenoten op school nooit iets over het slavernij verleden van ons land.  

Het Rijksmuseum volgde in 2021 met de tentoonstelling Slavernij; …’een zwarte bladzijde in de geschiedenis, die je niet zomaar kunt omslaan’…. Deze geschiedenis ligt minder ver achter ons dan je wellicht denkt. In veel stambomen kom je slaaf gemaakten èn slavenhouders tegen. Soms zelfs beide, zoals het hoofd Geschiedenis van het Rijksmuseum, Valika Smeulders en cabaretier Jörgen Raymann in het televisieprogramma Verborgen Verleden tot hun (onaangename) verrassing ontdekten!
De beelden van nazaten die op zoek naar hun roots de vervallen en overwoekerde plantages van hun voorvaders bezoeken, leverde soms boze en vaak ook ontroerende momenten op.

Natasja Kensmil, Still life of Moor, Schip, 2022. Amsterdam, Andriesse Eyck Galerie

In de discussies over het slavernij verleden vallen termen als de schuldvraag, excuses, herstelbetalingen…

Schuld is volgens Smeulders niet nodig, maar kennisneming van die geschiedenis wel. Daartoe nodigen de aan dit thema gewijde tentoonstellingen uit. Bij de herdenking van Keti Koti in in het Amsterdamse Oosterpark zei minister van Engelshoven in 2020 eveneens, dat mensen van nu niet verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor de daden van onze voorouders.

Maar niet iedereen denkt daar zo over…

Trans-Atlantische en Aziatische Slavenhandel
Sprekend over ‘de’ slavernij wordt meestal gedacht aan de trans-Atlantische slavenhandel van de WIC, maar ook de VOC speelde daarin een grote rol. Recente (vindingrijke) studies tonen bovendien aan dat vrijwel iedere beroepsgroep in het vaderland als leverancier of afnemer direct- of indirect economisch verbonden was met slavernij.

Hoe verwerpelijk de daden van de Europeanen ook waren, slavernij is geen Europese uitvinding. In Afrika en Azië kent het knechten van eigen medemensen een lange traditie. Europeanen droegen echter wel bij aan de schaalvergroting. Van de in totaal ca. 12,5 miljoen slaaf gemaakten vervoerden Nederlanders naar schatting 600.000 zielen naar de West. Hun aandeel in Azië is met 660.000 tot 1.000.000 zelfs nog hoger. Slaaf gemaakten werden in alle segmenten van de koloniale samenleving te werk gesteld. Van de nootmuskaat-plantages op Banda, de suikerplantages rond Batavia, Brazilië en Suriname tot zilvermijnen op Sumatra, handelsposten in Japan, Zuid-India, Sri Lanka en (wijn)boerderijen in Zuid-Afrika.

De tentoonstelling in het Catharijneconvent, die nog tot 23 september loopt, is een van de laatste in de rij exposities die de afgelopen jaren aan het onderwerp gewijd waren. De oude kloosterzalen zijn ingericht rond de onderbelichte relatie tussen het christendom en het Nederlandse slavernijverleden. De historische objecten en schilderijen worden in dialoog gepresenteerd met werk waarin eigentijdse kunstenaars reflecteren op het zwarte verleden … en heden.

Tijdens een voorbezichtiging gaven gastcuratoren Madelon Grant en Vincent van Velsen een toelichting op de thema’s in deze expositie, die nieuw licht werpt op deze gecompliceerde, geschiedenis. Het verhaal begint met een lokale gebeurtenis, die destijds voor veel commotie zorgde. In 1596 liep in de VOC-haven Middelburg een gekaapt slavenschip binnen. Ingegeven door christelijke naastenliefde bepaalde de burgemeester dat de zwarte mensen zouden moeten worden vrijgelaten, maar dat liep anders.  Al snel wonnen ook in Middelburg economische motieven het van morele bezwaren. Nadat zij de slavenhandel als iets van de gehate Spanjaarden eerder nog hadden afgekeurd raakten de Nederlanders, met de Bijbel in de hand, ook betrokken bij slavernij. Zelfs de door de handelscompagnieën uitgezonden dienaren Gods en de overzeese kerken vulden hun kas met inkomsten uit eigen plantages. Aan de hand van documenten, portretten van kooplieden en predikanten wordt deze kwalijke geschiedenis uit de doeken gedaan. Acteur Gustav Borreman, zelf domineeszoon, spreekt de bezoekers op hun geweten aan: …bij het zien van de tentoonstelling voelt u zich wellicht gekwetst, ongemakkelijk ook en misschien denkt u, wat ik moet ik hiermee; wat gebeurd is is gebeurd… Met deze woorden wil hij duidelijk maken dat het slavernijverleden geen voltooid verleden tijd is. Ook elders in de opstelling richt hij zich via video’s vanuit verschillende perspectieven met prangende vragen tot het publiek.  

In de eerste zaal hangt een enorme wereldkaart waarop de handelscontacten en bewegingen van de slavenschepen in kaart zijn gebracht. Naast de wereldkaart zijn foto’s geplaatst van kerken die tot de huidige dag nog in de talrijke voormalige koloniën overeind staan.

DIA ‘Paklijst’ van het Schip Orangenboom, met namen en prijzen voor de slaafgemaakten, 1683.

Hier vind je naast diverse documenten als de paklijst met namen en prijzen van slaafgemaakten, ook informatie over het slavenschip in Middelburg, dat tijdens de Tachtigjarige Oorlog in 1596 op legitieme wijze op de Spanjaarden werd buit gemaakt. De lading bleek helaas niet uit specerijen of porselein te bestaan; het scheepsruim was op beestachtige wijze volgestouwd met menselijke handelswaar!

Wanneer ik mijn hoogbejaarde Zeeuwse moeder het navolgende vertel valt er een lichte last van haar schouders. Toen het beladen verleden van de Zeeuwen tijdens het herdenkingsjaar aan het licht kwam verzuchtte ze -overigens volstrekt onnodig- …’ ik schaam me dood’

In dat verre verleden stelde de burgemeester van Middelburg de kapitein voor om deze mensen vrij te laten. Hij bood ook huisvesting aan in de hoop dat ze als arbeidzame goede christenen in de Zeeuwse samenleving zouden inburgeren. De burgemeester bepleitte de zaak met succes bij de Staten van Zeeland, maar de eigenaar van het schip had andere plannen. Hij ging in beroep en ontving van de Staten-Generaal carte blanche. Zij legden het lot van de ‘Moren’ in zijn handen, waarna de gevangenen weer onvrijwillig uitvaren …
Bij dit laat 16e -eeuwse aanvankelijk voor zwarte mensen nog positieve bericht uit Zeeland is het helaas gebleven. In de navolgende eeuwen zouden Zeeuwen het voortouw nemen in de trans-Atlantische slavenhandel.

Portretgalerij                                                                                   
In de tweede zaal is een portretgalerij ingericht met 17e en 18e -eeuwse mannen van naam. Hier kan de bezoeker kennisnemen van de voor- en tegenstanders van slavernij, want die waren er ook. Beide partijen vonden rechtvaardiging van hun mening in de bijbel.

Portret van Jacobus Eliza Johannes Capitein, 1742-1747.

Het meest bizar is het levensverhaal van Jacobus Elisa Johannes Capitein. Als zwarte jongen kwam hij in 1728 als ‘cadeautje’ van een scheepskapitein naar Nederland. Tot veler verbazing bleek hij over een goed stel hersens te beschikken. In 1742 promoveerde hij aan de Leidse universiteit op de stelling dat Slavernij niet strijdig is met het christelijk geloof, waarmee hij de eerste zwarte gereformeerde predikant werd. De Leidse bevolking stond perplex. Zijn beschermelingen prezen hem de hemel in, maar zijn landgenoten en de VOC-dienaren waren minder enthousiast. Geïnstalleerd als predikant op het slavenfort El Mina viel hij, gewantrouwd door zowel de witten als de zwarten, tussen wal en schip.

Ter legitimering van de slavernij haalden diverse Nederlandse predikanten de zogenoemde vloek van Noach aan. Omdat hij commentaar had gegeven op de dronkenschap van zijn vader, vervloekte Noach zijn zoon Cham: …’gaat heen, voortaan zullen jij en je nakomelingen een knecht der knechten zijn’….(Gen. 9: 20-27) of woorden van gelijke strekking. Zo werd het zwarte schaap van de familie de oervader van de slaaf gemaakten. Patricia Kaersenhout maakte een voor deze tentoonstelling toepasselijk schilderij, waarop zij reflecteert op de zwarte geschiedenis van Cham en zijn nakomelingen.

Patricia Kaersenhout, Zonen van Cham nr. 3, 2008. Amsterdam, Centrum Beeldende kunst Amsterdam Zuidoost

In de expositie is aandacht voor de mate waarin kerken zich met missie en zending onder de zwarte bevolking bezighielden. Predikanten gingen mee op de slavenschepen, maar hun werkterrein lag niet benedendeks.

Aanvankelijk betrachten vrijwel alle kerkgenootschappen terughoudendheid in het evangeliseren van de werkers op de plantage. Waarom?
Eenmaal gedoopt zouden ze als christenen vrijgelaten moeten worden en naast de plantagehouders moeten kunnen plaatsnemen in de kerkbanken.

P.J. Benoit, Slaafgemaakten op weg naar de kerk, ca. 1830. Particuliere collectie.

Aanvankelijk hield alleen de Evangelische Broedergemeente zich naast gezondheidszorg en onderwijs bezig met verbreiding van het christelijk geloof onder de zwarte bevolking van Suriname. Deze rol is hier marginaal belicht, maar in de Grote Suriname tentoonstelling werd de zending van de Broedergemeente in de Nieuwe Kerk (2019-2020) breed uitgemeten.

Even vooruitlopend op de zaken. De terughoudendheid ten aanzien van kerstening onder de plantage bevolking werd in de loop van de 19e eeuw verlaten. De overheid maakte zich grote zorgen over de openbare orde na de op handen zijnde afschaffing van de slavernij. Het christendom kon als beschavend bindmiddel worden ingezet.
In de 19e eeuw zetten ook andere kerkgenootschappen zich metterdaad in voor ziekenzorg, onderwijs en kerstening van de ‘heidenen’.

A.Windhausen, Portret van Peerke Donders, 1922

Uit de eigen collectie van het museum wordt een portret van Peerke Donders getoond. De pater redemptorist hield zich in de negentiende eeuw bezig met de lichamelijke en geestelijke verzorging van lepralijders in Suriname. Er ligt ook een boekje met het evangelie in het tegenwoordig als Sranan Tongo, maar destijds denigrerend als taki-taki of n* Engels onder de werkers op de plantages gebezigde mengtaal.

Sinds jaar en dag zet een commissie zich in voor heiligverklaring van deze uit Tilburg afkomstige pater. Op internet kun je een wonderdadige genezing door bemiddeling van Peerke melden, maar voor zover mij bekend zit er nog geen schot in deze zaak.

Met een indringend ‘portret’ wordt in deze zaal ook aandacht besteed aan Tula de leider van de Slavenopstand op Curaçao. Deze begon in 1795 op het landgoed Knip. Na eeuwenlang verguisd te zijn wordt zijn nagedachtenis daar met een sculptuur van een geheven vuist en een museum in ere gehouden. Vincent van Velsen licht toe dat deze revolte geïnspireerd was op de idealen van de Franse Revolutie: broederschap, gelijkheid en…hij is het even kwijt, vrijheid vult de zaal als uit een keel aan.

In de geschreven slavernij geschiedenis ontbreekt de zwarte stem. Hoe maak je het verhaal van het leven op de plantages zichtbaar?  Slaaf gemaakten waren ongeletterd. Van de havenots is vrijwel niets bewaard. Kennis van dit verleden wordt overgeleverd via oral history en archiefstukken die opgesteld zijn door witte mensen. Dat geldt ook voor de gang van zaken rond Tula’s gevangenneming en executie. Het ooggetuigenverslag van een Rooms katholieke pater inspireerde Rita van Maasdam tot het maken van het Diorama dat in de tweede zaal staat opgesteld. 

Rita Maasdamme, De berechting van Tula, Diorama, Familie Maasdamme. Amsterdam Museum.

Op uitnodiging van de samenstellers van de tentoonstelling reflecteren eigentijdse kunstenaars op het beladen verleden.  Tussen de historische objecten aan de wand zijn -op pallets van gerecycled materiaal- diagonaal geplaatste displays aangebracht. Hierop hangen de in grauwtonen geschilderde doeken van Natasja Kensmil: het reeds genoemde slavenschip en een portret van een zwartgemaakte 17e -eeuwse figuur, waarmee zij kennelijk reflecteert op de omslag Gouden/Grauwe Eeuw.

Natasja Kensmil, 2022, Still Life of Moor, Silhouet, Andriesse Eyck Galerie
Nelson Carrilho, Congo Blues, 2020. Luther Collectie Amsterdam.jpeg

Bij het thema christendom en spiritualiteit wordt een prent getoond waarop de in Suriname als heilig beschouwde Kakantrieboom wordt gekapt. Het spanningsveld tussen christendom en lokale winti religie wordt geïllustreerd met een fraaie -goed kijken- duivelskop van Remy Jungerman. En een op een voorouderbeeld geïnspireerd sculptuurtje Congo Blues van Nelson Carilho dat met een kruis op het hoofd een christelijke toets heeft gekregen.
De oude en nieuwe objecten worden op aansprekende wijze getoond. Serana Angelista en bureau Namelok tekenden voor het ruimtelijke ontwerp van de zalen.

Abolitionisme                                                                        
Tenslotte wordt aandacht besteed aan het thema Emancipatie. Vanaf 1842 zette de Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing van de Slavernij (NMBAS) zich metterdaad in voor dit doel.

M.C. Boellaard, Portret van Petronella Moens, 1836. Utrecht, Centraal Museum.

Hier komt een bijzondere vrouw in het verhaal. Petronella Moens, geportretteerd door Margaretha Cornelia Boellaard. Deze visueel gehandicapte domineesdochter wierp zich in woord en geschrift op als voorvechter van de afschaffing van de slavernij. In haar roman Aardenburg of de onbekende volksplanting in Zuid-Amerika, beschrijft zij in 1817 een utopische [weinig realistische] plantagesamenleving. Zij was niet de enige schrijfster die zich het lot van de zwarte medemens aantrok. In het Catharijneconvent wordt zij niet genoemd, maar in de tentoonstelling Verzet tegen Slavernij in het Verzetsmuseum wordt Betje Wolff gememoreerd. In een daar getoonde brief laat zij haar stem krachtig horen. Tijdens een reisje naar Zeeland wil zij niet logeren bij een familie in Vlissingen omdat ze ‘slavenkoopers’ zijn.

De doelstelling van de NMBAS werd, anders dan in Engeland, Zweden en Denemarken, in ons land pas in 1863 bereikt.
Met verbijstering las ik de tekst van een danklied dat de gezagsgetrouwe vrijgelatenen in Suriname, na het voorlezen van het koninklijk besluit, op het Vrijheidsplein (…) ten gehore moesten brengen. Daaraan voorafgaand sprak de gouverneur de hoop uit dat de vrijgelatenen zich deze weldaad waardig zouden betonen…

Des koningsnaam zij hooggeacht
Den koning dank gebracht…
Hij maakte ons, arme Negers vrij 
van schande en slavernij
God zegen Koning Willem Drie
Voor zoveel gunstbewijs.

Deze informatie wordt in de tentoonstelling niet gegeven.

Herdenkingsmunt 1963 opheffing slavernij

Aan het einde van de tentoonstelling kan de bezoeker op de inhoud reflecteren. Vlak daarvoor zie je het kleinste en wellicht kostbaarste object in de tentoonstelling. Een gouden munt met afbeelding van twee handen en een verbroken keten, waarmee in 1963 de Afschaffing van de Slavernij werd gememoreerd met een aan Johannes 8: 36 ontleende opsteker: …’wanneer de zoon u heeft vrijgemaakt zult gij echt vrij zijn’

Net zo ‘troostrijk’ bedoeld als het bijschrift op een kop en schotel iets terug in de tentoonstelling. Onder een afbeelding van een treurige zwarte figuur lees je:  

’als niemand u ziet, God ziet u’



De opbrengst van dit porselein uit de fabriek van Josiah Wegdwood, kwam overigens ten goede aan het Abolitionisme.

Eerdere artikelen over dit onderwerp op mijn website:

                                             De Grote Slavernij tentoonstelling

                                             De Grote Suriname tentoonstelling

                                             HIER: Zwart in Rembrandts tijd

Ravenna revisited , impressie van een zomerreis naar Ravenna

Drinkschaal met duiven, Mausoleum van Galla Placidia, 5e eeuw

Als kind bezocht ik met mijn ouders de mozaïeken van Ravenna. Prachtig vond ik al die uit kleurrijke steentjes samengestelde figuren en dieren. Hoe deden ze het?! Destijds had ik geen idee, maar inmiddels weet ik dat vaardige handwerkslieden hun voorstellingen aan de hand van ontwerptekeningen in de met cement bedekte wanden aanbrachten. Voor de ornamenten gebruikten ze sjablonen. Door de marmeren en glazen steentjes een beetje schuin in het cement te duwen gingen de voorstellingen door de reflectie van het licht, letterlijk stralen. En dat doen ze bijna 1500 jaar na dato nog steeds!                                                                                        

Om de doorstroming te bevorderen, maar ook om ervoor te zorgen dat toekomstige belangstellenden van deze kleurenpracht kunnen genieten mogen bezoekers van het kleine Mausoleum van Galla Placidia en het Battistero Neoniano maar 5 minuten binnenblijven.

Anders dan wel gedacht is de als opus tessallatum aangeduide kunstvorm geen Romeinse uitvinding. In de 8e eeuw v.Chr. werden in Klein-Azië al eenvoudige vloermozaïeken gelegd. De Grieken vervaardigden in de 5e eeuw v. Chr. ook al figuratieve mozaïeken van kiezelstenen. Handwerkslieden uit Byzantium brachten hun kennis en vaardigheid naar Ravenna, dat van de 6e tot de 8e eeuw onder Byzantijnse heerschappij stond. In de beeldtaal van deze mozaïeken komen de laatantieke Romeinse en Byzantijnse tradities samen.

Terwijl het aan de overzijde van de rivier de Rubicon gelegen Rimini zwaar geleden heeft tijdens WOII zijn de eeuwenoude vroegchristelijke bezienswaardigheden van Ravenna gespaard gebleven. In de naoorlogse jaren heeft deze historische stad op economisch gebied een enorme industriële sprong voorwaarts gemaakt. Dat is de omgeving van Ravenna niet ten goede gekomen. Advies: gewoon de andere kant op kijken! Dat is in Ravenna geen probleem: de stad herbergt een schat aan interessante vroegchristelijke gebouwen. De oudste dateren van de tijd waarin Ravenna onder keizer Honorius, de hoofdstad van het West Romeinse Rijk was. Zijn vader, keizer Theodosius besloot in 395 tot tweedeling van het immense gebied. Zijn zoon Arcadius heerste in het Oost-Romeinse Rijk. Honorius zwaaide van 393 tot 423 de scepter over het westelijke deel. In 402 vestigde hij zich in Ravenna. In de geschiedenis van deze periode komen we zijn naam en die van zijn halfzuster Galla Placidia (ca. 388-450) veelvuldig tegen. Na de ontijdige dood van haar echtgenoot Keizer Constantius III trad zij op als regentes voor haar zoon Valentinianus III. Galla Placidia’s bizarre levensloop, die buiten het bestek van dit stukje valt, is een filmscript waardig.

Einde West-Romeinse Rijk                                                          
Met de inval van de Germaanse generaal Odoaker kwam in 476 een einde aan het door corruptie en wanbestuur verzwakte West-Romeinse Rijk. Zijn heerschappij was echter van korte duur. Odoaker werd in 493 door de Ostrogotische koning Theodorik (454-526) op lafhartige wijze vermoord. Ook deze potentaat was geen blijvertje, maar de bouwwerken die hij liet verrijzen staan nog steeds overeind. Na Theodorik komt de Byzantijnse keizer Justinianus in het verhaal. Hij nam met succes de wapenen op tegen de Goten en zou van 527-565 aan de macht blijven. Ze zijn allang tot stof vergaan, maar de herinneringen aan Justinianus, zijn voorgangers en de ‘barbaarse’ heersers zijn nog springlevend.  Daarvan getuigen acht op de werelderfgoedlijst van UNESCO genoteerde monumenten. Het bekendst zijn de mozaïeken van Ravenna, die, dat is wellicht minder bekend, voor het merendeel aangebracht zijn in de gebouwen die uit Theodoriks tijd dateren.

De mozaïeken van de kerken in Ravenna zijn prachtig, maar de bouwgeschiedenis is ook interessant. De ‘barbaarse’ vorst Theodorik was niet alleen de bouwheer van zijn eigen Mausoleum; hij gaf ook opdracht tot de bouw van de San Vitale, de Sant’Appolinare Nuovo en de Sant’Apollinare in Classe. In deze kerken liet Justinianus I (527-565) de mozaïeken aanbrengen waar we in het navolgende naar gaan kijken.

Behalve het imposante Mausoleum van Theodorik, de San Apollinare in Classe en de Sant’Appolinare Nuovo liggen alle bezienswaardigheden op loopafstand in het oude centrum.


Wie was Justinianus?
Zijn naam is niet alleen verbonden met de mozaïeken van Ravenna, hij is ook de bouwheer van de Haghia Sophia in Constantinopel. Na de verovering van de door Constantijn de Grote gestichte hoofdstad van het Oost-Romeinse Rijk door Mehmet II veranderde deze vroegchristelijke kerk in 1453 in een islamitisch gebedshuis. Justinianus vestigde zijn macht niet alleen in Ravenna, maar heroverde ook grote delen van het Romeinse Rijk die in handen van de oorspronkelijke bewoners waren gevallen. Daarenboven is Justinianus de geschiedenis ingegaan als de man achter het eerste burgerlijk wetboek: het Corpus Iuris Civilis

Julius Caesar                                                                           
Je ziet er niets meer van, maar verder terug in de tijd werd in de streek rond Ravenna ook al geschiedenis geschreven. In 49 v. Chr. stak de Romeinse veldheer Julius Caesar de Rubicon over, een riviertje tussen Ravenna en Rimini. De woorden die hij daarbij sprak: alea iacta est; de teerling is geworpen, waren veelbetekenend. Met deze provocerende handeling ging hij niet alleen over een geografische-, maar ook over een politieke- en psychologische grens! Caesar daagde zijn rivaal consul Pompeius uit. Diens bevel om zijn troepen te ontbinden, had Caesar genegeerd. Geschrokken nam Pompeius de wijk naar Griekenland, waar hij door Caesar werd verslagen. De rest is geschiedenis, zoals in de aan Caesar gewijde tentoonstelling in Museum H’ART onlangs te zien was.  

Anders dan soms gedacht, was Caesar zelf geen keizer. Met zijn optreden plaveide hij echter wel de weg naar het erfelijk keizerschap. Zijn adoptiefzoon Octavianus zou als keizer Augustus een belangrijk hoofdstuk vullen in de geschiedenis van het Romeinse Rijk. Ook bij Ravenna liet hij zijn sporen na. Als thuisbasis van de vloot, de Classis, liet Augustus een haven aanleggen. In de loop der tijd is deze verzand, maar de naam van het plaatsje Classe herinnert nog aan de dagen van weleer. Door talrijke overzeese contacten ontstond hier een multiculturele gemeenschap, waar plaats was voor Grieken, Syriërs, Armeniërs, Joden en Christenen. Rond het jaar 44 stichtte Apollonaris, het bisdom Ravenna. Met Apollinaris, wiens naam je in Ravenna veelvuldig tegenkomt, begint het navolgende virtuele bezoek aan de mozaïeken van Ravenna. We starten in Classe op enkele kilometers buiten het centrum.

San Apollinare in Classe
In de voorhof van deze kerk wordt de stichter van de haven gememoreerd met een kopie van het beroemde standbeeld van Augustus van Prima Porta, dat in de 19e eeuw werd gevonden bij de Villa van Livia in Rome.

Aartsbischop San Appolinare temidden van lammeren. Basiliek Sant’Apollinare in Classe

De in 549 gewijde kerk is boven het graf van de martelaar Apollinaris gebouwd. De voor de regio karakteristieke campanile dateert van de 10e eeuw. In het muurvlak boven de zuilen zijn in de 17e eeuw de portretten van de bisschoppen van Ravenna aangebracht. Interessant, maar daar zijn we niet voor gekomen. Evenals de gebouwen in de binnenstad is ook deze kerk gesierd met schitterende mozaïeken. In het betoverende apsis mozaïek is Appolinaris prominent aanwezig. Vanuit een paradijselijke weide kijkt hij over de grazende lammeren, naar de schapen in de kerk. Zijn handen in antieke orante houding geheven in een gebed zonder eind. De schapen zijn voor meerdere uitleg vatbaar. Ze kunnen geduid worden als de stammen Israëls, de 12 apostelen en als gelovigen in het algemeen.
Boven Apollinaris is een symbolische interpretatie van de Transfiguratie op de berg Tabor te zien. Bij deze in het Nieuwe Testament op drie plaatsen beschreven wonderlijke ‘transitie’ van Christus, zouden de Oudtestamentische figuren Mozes en Elia verschenen zijn. Het wonder wordt symbolisch verbeeld door een met edelstenen bezet kruis. De drie lammeren staan voor de discipelen die Jezus op de berg vergezelden: Johannes, Petrus en Jacobus. De dadelpalmen in de pendentieven neigen hun kruinen naar de hoofdvoorstelling.

Basiliek van St. Appolinare in Classe , met edelstenen bezet kruis met in het medaillon
een ‘portret’ van Christus

Onder de aartsengelen Michaël en Gabriël bevinden zich de apostelen en evangelisten. Rechts zie je een gecomprimeerde voorstelling van de drie Oudtestamentische offerscènes van Abel, Melchisedek en Abraham die in de christelijke leer als voorafbeeldingen worden gezien van de offerdood die Jezus voor de mensheid bracht.

Langs de Via di Roma gaan we in noordelijke richting naar de eveneens aan Apolinaris gewijde Sant’Apollinare Nuovo.

Detail Draperieën met niet weggeschilderde handen in Theodoric’s paleiskapel

Basilica di Sant’Apollinare Nuovo                                                  In deze kerk bereikt de mozaïekkunst een ware apotheose. De Sant’Apollinare Nuovo werd in 490 gebouwd als paleiskapel van Theodorik de Grote (454-526). Een tiental meters verderop zijn nog enkele reminiscenties van het cosidetto, maar onbewezen, Palazzo di Teodorico te zien. Evenals bij de andere vroegchristelijke kerken van Ravenna, verraadt het sobere exterieur niets van de pracht die de bezoeker binnen te wachten staat. Deze kerk is een mooi voorbeeld van een vroegchristelijke basilica. Zo’n door twee zuilenrijen geflankeerde rechthoekige ruimte met een halfronde nis tegenover de ingang had in voorchristelijke tijden een publieke functie. Na Theodoriks tijd werd deze kerk opnieuw gewijd. Dat was nodig, want de Ostrogotische heerser was een volgeling van de dissident Arius (256-336), die -even kort door de bocht- de goddelijke drie-eenheid ontkende. Arius aanvaardde God, maar ontkende de goddelijke natuur van Jezus. Om deze reden werden hij en zijn volgelingen door de kerk als ketters beschouwd. Bisschop Agnellus liet rond het midden van de 6e eeuw afbeeldingen van Theodorik en zijn hofhouding uit het decoratieschema van de kerk verwijderen. Degenen die met deze taak belast waren maakten zich er kennelijk snel van af.  Als je goed kijkt kun je in de voorstelling van Theodoriks paleis met zuilen en voorhangen boven de zij ingang nog enkele ‘vergeten’ handen van in orante houding biddende figuren uit Theodoriks tijd zien.

Zuilen en draperieën van Theodoriks paleis met reminiscenties van orante figuren.

Het rijkversierde interieur zorgt voor een letterlijk en figuurlijk duizelingwekkende ervaring. Hier geen overweldigend apsis mozaïek, maar een barok altaar dat ik voor gezien houd. Aan de in drie lagen aangebrachte mozaïeken op de zijwanden hebben we onze handen, of liever, onze ogen al vol! In de bovenste rij zie je scènes uit het leven van Jezus en de wonderen die hij verrichtte. Na enig speuren ontdek ik de opwekking van Lazarus en, precies zoals ik het mij van een kleurplaat op de lagere school herinner: de genezing van een verlamde man. Omdat er door de voordeur geen bijkomen aan was, lieten enkele mannen een lamme man op draagbed aan touwen door het dak voor de voeten van Jezus neerdalen.  

Het neerlaten van de verlamde man in Capernaum

Onder deze reeks staan heiligen en profeten prominent in het gelid. De daar weer onder aangebrachte processies springen echter het meest in het oog. Links van het altaar staan over de hele lengte van het schip 22 devote in het wit geklede maagden. Voorzien van hun naam volgen ze de wijzen uit het Oosten die hen voorgaan naar de in Byzantijnse stijl weergegeven tronende Moeder Gods met haar kind.

Drie wijzen uit het Oosten Basiliek St. Apollinaris Nuovo

Op de tegenoverliggende wand wordt de optocht van de maagden gespiegeld in een processie van 26 in witte toga’s gehulde martelaren. Zij zijn op weg naar een knappe tronende Christusfiguur, van wie ook niet-gelovigen terstond gaan houden!

Christus op de troon

Achter de maagden gaf de anonieme mozaïekkunstenaar een interessante contemporaine impressie van de haven van Classe. Voor de twee vuurtorens en de ommuurde stad liggen enkele schepen voor anker.

Mausoleum van Theodorik                                                
Buiten het centrum kun je (op een combi-ticket) het Mausoleum van Theodorik bezoeken. Het massieve uit enorme kubieke blokken steen opgetrokken bouwwerk staat 1500 jaar nadat het eind 19e eeuw letterlijk uit de drassige bodem boven water kwam, weer fier in het landschap. Opnieuw rijst de (onbeantwoorde) vraag hoe deden ze het?! Dat geldt vooral voor de 300 ton wegende uit Istrië afkomstige steen die de koepel vormt van het tienhoekige, twee verdiepingen tellende bouwwerk. De verstilde atmosfeer van de indrukwekkende lege en koele ruimte wordt verhoogd door de stemmige tonen van Albinoni’s Adagio in G minor. 

Via een buitentrap bereik je de bovenverdieping. Laat hier je fantasie even werken bij de aanblik van de enorme op een badkuip gelijkende porfieren sarcofaag. Hierin vond Theodorik volgens de overlevering zijn laatste rustplaats. Het is dat er een bordje non toccare hangt, maar anders…

Na de bezichtiging van deze buiten de stad liggende monumenten keren we terug naar het centro storico, waar Galla Placidia in de eeuw voor Theodorik en Justinianus ook haar sporen achterliet.

Christus de Goede Herder. Mausoleum Galla Placida

Mausoleum van Galla Placidia
Volgens de overlevering gaf Galla Placidia (390-450), dochter van keizer Theodosius I en zus van keizer Honorius opdracht voor de bouw van het naar haar genoemde Mausoleum. Ook hier geeft het eenvoudige exterieur niets prijs van het met prachtige mozaïeken versierde interieur. Onder een blauwe sterrenhemel staan drie sarcofagen, waarin de stoffelijke resten van Galla Placidia, haar tweede echtgenoot Keizer Constantius III en keizer Honorius of Placidia’ s zoon Valentinus zouden zijn bijgezet. Deze in de jaren ‘80 door George Zarnecki, een autoriteit op het gebied van de vroegchristelijke kunst, geopperde ‘wetenschap’ lijkt inmiddels achterhaald. Dat de in Rome overleden Galla Placidia hier haar laatste rustplaats vond wordt tegenwoordig betwijfeld. Dit doet niets af aan de pracht van deze vermoedelijk aan de martelaar Laurentius gewijde kapel. In de apsis tegenover de ingang herken je hem aan zijn attribuut, het rooster, waarop de onfortuinlijke man levend werd verbrand. Naast hem staat een op een eigentijds zogeheten minibiebje gelijkend kastje met de geschriften van de evangelisten: neem en lees!

Laurentius met rooster en Minibiebje. Apsis, Mausoleum van Galla Placidia

Het schaarse licht dat door de albasten vensters binnenvalt zorgt voor een mysterieuze sfeer. Maar gelukkig worden de mozaïeken met sterke lampen aangelicht. Anders dan de overige iets latere vroegchristelijke mozaïeken in Ravenna zijn deze nog zonder Byzantijnse invloed in de laatantieke Romeinse stijl gemaakt. Opvallend is het realisme dat niet alleen de figuren, maar ook het landschap kenmerkt. Het centrale kruis in de koepel symboliseert Christus; de symbolen in de pendentieven verwijzen naar de schrijvers van de boeken in het kastje: de 4 evangelisten. De leeuw voor Marcus, de adelaar voor Johannes, de os voor Lucas en de gevleugelde mens voor Mattheus.

Het mozaïek boven de ingang toont het iconische beeld van Christus als de Goede Herder, zoals beschreven in Johannes 10: 11-14. e.v.  De drinkende herten en duiven verwijzen naar Psalm 42, ’t Hijgend hert, der jacht ontkomen!…

San Vitale
Naast het Mausoleum van Galla Placidia bevindt zich de achthoekige Basilica di San Vitale. De bouw van de naar de martelaar Vitalis genoemde kerk ving nog tijdens Theodoriks bewind aan en werd in 548 toen Justinianus aan de macht was door bisschop Ecclesius gewijd. De heilige Vitalis zou ten tijde van de christenvervolgingen onder keizer Diocletianus rond het jaar 304 levend begraven zijn. De kerk weerspiegelt de overgang van de klassieke naar de Byzantijnse bouwkunst. In de apsis troont Christus op een blauwe wereldbol, geflankeerd door de heilige Vitalis en bisschop Ecclesius. Op de wanden daarnaast vind je de reeds genoemde beeltenissen van Keizer Justinianus en zijn gemalin met hun hun gevolg. Opmerkelijk voor die tijd zijn de portretmatige gezichten. Let ook op het prachtige detail in de zoom van Theodora’s gewaad: een minuscule afspiegeling van de Driekoningen die we eerder in de San Apollinare Nuovo zagen! Rechts van Justinianus heeft aartsbisschop Maximianus een plekje gekregen.

In de apsis zien we het aandachtspunt van de gelovigen: Christus die de gaven van Justinianus en zijn vrouw in ontvangst neemt. Ook hier zien we de al besproken oudtestamentische prefiguraties van Jezus offerdood. Interessant terzijde: mocht je ooit een bezoek brengen aan de Paltskapel die Keizer Karel de Grote rond 800 in Aken liet bouwen, dan zie je in één oogopslag dat deze geïnspireerd is op de San Vitale.

Naast de San Vitale vind je het Museo Nazionale, ondergebracht in een voormalige Benedictijnerklooster. De collectie bestaat uit Romeinse en vroegchristelijke objecten, waaronder reliëfs uit de Byzantijnse tijd, munten, iconen uit de Venetiaans-Kretenzische school en schilderijen van onder anderen Paolo Veneziano.

Battistero Neoniano                                                                          
Een bezoek aan het historische centrum van Ravenna is niet compleet zonder een kijkje te nemen in het Byzantijnse Battistero Neoniano, ook aangeduid als de battistero degli Ortodossi, waarmee bedoeld wordt dat deze anders dan de Battistero degli Ariani, niet-Ariaans is.In 458 gaf bisschop Orso opdracht voor de bouw, die onder de naamgever van de kapel, bisschop Neone werd voltooid. De oorspronkelijke vloer, die ver onder het huidige straatniveau ligt, is achter een hekje zichtbaar gelaten. De wanden van de 8-hoekige binnenruimte zijn verdeeld in 2 boven elkaar geplaatste bogenrijen. De achthoekige vorm verwijst symbolisch naar de zeven scheppingsdagen en de dag van het Laatste Oordeel. Het interieur is eveneens bekleed met mozaïeken. Op het plafond prijkt een mozaïek vanJohannes de Doper die Jezus, staand in de rivier, onder het toeziend oog van de twaalf discipelen, doopt.

De doop van Christus , Battistero degli Ariani

Van Theodorik ‘s tijd dateert nog een achthoekige doopkapel: het Battistero degli Ariani.  Ook hier is de doop van Christus in de Jordaan in het koepel mozaïek afgebeeld. Door het water zie je zijn ontblote onderlichaam. Anders dan de in de Bijbel genoemde ‘kemelharen’ mantel is Johannes hier gehuld in een luipaardvel. De oude man naast de doopscène staat, conform de klassieke iconologie, als stroomgod voor de rivier de Jordaan. De witte duif boven hen staat voor de Heilige Geest die na de doop neerdaalde uit de hemel terwijl de stem van God volgens Mattheus 3: 13-17 klonk: …’dit is mijn geliefde zoon in wie ik vreugde vind’

Museo Arcivescovile                                                                                       
Na het bezichtigen van deze monumenten kun je je kennis over de periodes waarin ze gebouwd en versierd werden verdiepen in het Museo Nazionale en het Museo Arcivescovile – het aartsbisschoppelijk Museum, dat ondergebracht is in het achter de Dom gelegen aartsbisschoppelijk paleis. Hier zie je nog meer mozaïeken, sculpturen, kunstvoorwerpen uit de oude dom, een marmeren sarcofaag en een (onthoofd) porfieren standbeeld van vermoedelijk keizer Justinianus. Niet te missen hoogtepunt is de in een glazen vitrine geplaatste ivoren troon van bisschop Maximianus. Neem even de tijd om de gedetailleerde reliëfs met bijbelse scènes te bekijken. De zetel werd in de 6e eeuw in Alexandrië gemaakt. Aan de voorzijde zie je panelen met Johannes de Doper en 4 evangelisten. De achterzijde vertoont scènes uit het leven van Jezus.

Troon van bisschop Maximianus

Met het aantreden van Justinianus beleefde Ravenna een bloeiperiode. De dood van de keizer in 565 vormde het begin van het einde. Zoals elders in de Romeinse wereld werd ook de teloorgang van Ravenna bespoedigd door factoren als wanbestuur en corruptie. Met de verovering door de Longobarden was het in 751 met Ravenna als hoofdstad van het Byzantijnse rijk gedaan. In latere tijden viel de stad achtereenvolgens onder Venetiaans- en Vaticaans bestuur. De talrijke architecturale en artistieke overblijfselen getuigen van deze bloemrijke verschillende hoofdstukken uit de lange geschiedenis van Ravenna.

                                 

Breitner herontdekking van een Oerkunstenaar. Tot en met 8 september in Singer Laren.

George Hendrik Breitner, Cavalerie, 1883-1888. Kunstmuseum Den Haag.

Denkend aan George Hendrik Breitner (1857-1923) zie ik een indrukwekkende scène van exercerende cavaleristen op het strand. In mijn fantasie hoor ik het gedreun van de paardenhoeven! Voor mijn geestesoog doemt een meisje op in een rode kimono. Zij vlijt zich neer op een dag-bed. Ik dacht dat Geesje Kwak model stond voor de kimonomeisjes. Het tienermeisje poseerde regelmatig voor Breitner maar in het bijschrift van het in Laren getoonde schilderij lees ik een andere naam: Anna.                                                                  

In de boeiende expositie Breitner versus Israëls die het Haagse Kunstmuseum in 2020 presenteerde, las ik dat beide kunstenaars destijds om Geesje vochten! Besteld door Breitner zou Israëls -met wie hij destijds onder een dak woonde- het model op de overloop van hem hebben weggekaapt. Wat hij met haar gedaan heeft weet ik niet. In het oeuvre van Israëls neb ik haar niet terug kunnen vinden.

George Hendrik Breitner, Meisje in rode kimono. Kunstmuseum Den Haag

In Laren worden deze zomer zeventig schilderijen en werken op papier van Breitners hand getoond. De expositie begint met een keur aan studies en schilderijen met paarden, zoals de monumentale impressie van de aanstormende Cavalerie. In de volgende zalen zie je diverse in een somber palet geschilderde stadsgezichten. Nocturnes van dromerige trekkers van de paardentram en een regenachtige impressie van De Dam uit 1896. Aan de door Breitner goed getroffen sfeer van een regenachtige dag, zou de uitdrukking Breitnerweer ontsproten zijn. Niet zelden wordt Breitner getypeerd als de ‘Nederlandse impressionist’, maar in vorm en kleur komt Breitner eerder als een expressionist uit de verf. Met zijn krachtige uitdrukkingsvolle toets was hij zijn tijd vooruit. Evenals de iets latere expressionisten gaf Breitner de werkelijkheid in vaak heftige kleuren en vervormde beelden weer. Deze manier van werken werd overigens niet door iedereen gewaardeerd: ook al was de sfeer goed getroffen, critici met een academische bril verweten Breitner gebrek aan techniek.

Tot heden werd zijn werk veelal vanuit zijn stedelijke onderwerpen en zijn fotografie belicht, maar in de huidige tentoonstelling ligt de focus op zijn artistieke kwaliteiten.

G.H. Breitner, De Dam, 1896. Stedelijk Museum, Amsterdam.

Anders dan de vroege, in gedempte tonen geschilderde impressies van militairen en stadsgezichten hanteerde Breitner voor zijn latere werken een kleurrijker palet.

De catalogus onthult dat Breitner tijdens een ziekenhuisopname tijd had voor reflectie. Behalve het overdenken van zijn zonden -hij had een geslachtsziekte opgelopen- dacht hij na over zijn toekomstige carrière. Hij besloot de ingeslagen weg van historieschilder te verlaten en zich voortaan, evenals collega-schilders van de Haagse School, toe te leggen op scènes uit het hier en nu. Tijdens een gezamenlijke klus, het schilderen van Panorama Mesdag had Breitner kennis kunnen maken met hun kunstzinnige ideeën.

De X-factor
Om succesvol te worden had een schilder behalve de nodige artistieke vaardigheden en verbeeldingskracht nòg iets nodig: de X-factor. Het staat er echt! Ten onrechte dacht ik dat dit ongrijpbare ingrediënt sinds de gelijknamige op de teevee getoonde talentenjacht een nieuwerwetse notie was. In 1882 benoemde Breitner deze mysterieuze component echter al in een brief aan zijn beschermheer Adriaan Pieter van der Stolk. Wat dit ook mag wezen… Breitner had het!

Dit dus, artistieke skills, maar ook invloeden van collega-schilders. Terwijl ik door de expositiezalen dwaalde meende ik invloeden te ontdekken van o.a. Antonio Mancini, Edgar Dégas en Vincent van Gogh, met wie Breitner in het ziekenhuis kennis had gemaakt. Breitners mysterieuze impressie van een maan beschenen landschap, roept een herinnering op aan Van Goghs Onkruid verbrandende boer uit 1883. Echo’s van dit vuur kom je in de achtergrond van Breitners Maannacht, tegen. Kennelijk heb ik dit goed gezien, het bijschrijft leert dat Breitner het in 1885 in Drenthe schilderde. Tussen de talrijke epistels van Van Gogh vonden de samenstellers van de tentoonstelling een toepasselijke van dit contact getuigende opmerking: …’hij [Breitner] tekent heel handig!’…

George Hendrik Breitner, Maannacht, 1885, olieverf op doek, 70,5 × 100,5 cm, Musée d’Orsay, Parijs

Gastcurator Suzanne Veldink, die eerder de tentoonstelling over Suze Robertson samenstelde, licht toe dat Breitner in zijn jonge jaren nog zoekende was. In Parijs raakte Breitner inderdaad onder de indruk van werken van Edgar Dégas en Edouard Manet. In Breitners straatscènes en naaktschilderingen zijn zowel thematisch als technisch invloeden van deze kunstenaars aanwijsbaar. Een daarvan de zogeheten ‘tache’; een krachtige puntige toets, kun je ook zonder ongeoefend kunsthistorisch oog zien  in het doek Aan Boord.  

George Hendrik Breitner, Aan boord, ca. 1897, olieverf op doek, 57 × 59 cm, Stedelijk Museum Amsterdam, schenking Vereeniging tot het Vormen van eene Openbare Verzameling van Hedendaagsche Kunst te Amsterdam (VVHK)

Het ging Breitner, aldus Veldink, niet zozeer om de onderwerpen dan wel om de manier waarop hij die in beeld bracht. Hij experimenteerde daarbij met expressief kleur- en lijngebruik. De in zijn werk gesuggereerde beweging en het ontbreken van details doen vermoeden dat hij deze in een mum van tijd heeft opgezet. Onderzoek van voorstudies en foto’s wijst echter uit dat aan de totstandkoming van zijn werk een doordacht proces voorafging. Dat Breitners werken de indruk wekken niet af te zijn is geen probleem. Het op het netvlies ontvangen ogenschijnlijk onvoltooide beeld wordt door het brein van de beschouwer afgemaakt!

In de catalogus wordt een link gelegd naar het gedachtengoed van de Tachtigers. Een kring van jonge schrijvers en kunstenaars als Jan Veth, Willem Witsen, Jacques  Van Looy en Lodewijk van Deyssel. Zij streefden naar een nieuwe van academische richtlijnen bevrijde kunst. Kunst omwille van de kunst, niet gedicteerd door regels van esthetiek en moraal. In de catalogus lees je hoe de non-conformist Breitner perfect paste bij de vrijgevochten idealen van de Tachtigers.

Breitner was niet de enige die het over een andere boeg gooide. Ook collega-schilders Anton Mauve, Jacob en Willem Maris experimenteerden met vorm en kleur. Maar met zijn niet zelden verrassende perspectieven en invalshoeken onderscheidt Breitner zich. Zijn blik was gekleurd door de destijds in opkomst zijnde fotografie. Bij een snelle snapshot worden vaak onbedoeld bepaalde delen van het gefotografeerde onderwerp afgesneden. Evenals zijn Franse collega’s paste ook Breitner dit gegeven bewust als artistieke nouveauté in zijn composities toe.  

Dit kan nauwelijks beter worden geïllustreerd dan met de krachtige voorstelling van een deels door de lijst afgesneden jonge vrouw, die met haar mand op weg is naar de markt. Het doek Naar de markt van ca. 1897 is sinds kort in permanent bruikleen van de RCE in de vaste opstelling van Singer Laren te zien.  

George Hendrik Breitner, Naar de markt, ca. 1897. Singer Laren. Permanente bruikleen van de RCE.

Behalve de reeds genoemde vermaarde werken worden in deze expositie ook minder bekende schilderijen uit privécollecties getoond.
Opzienbarend -toen en nu- zijn Breitners doeken met levensgrote naakten. Een genre waarin ook zijn jongere collega Jan Sluijters zich meermaals heeft uitgeleefd. Maar anders dan Sluijters bereikt Breitner daarin de ultieme suggestie van -goed kijken- een volumineus vrouwelijk lichaam. Het doek Naakt met zwarte kousen op een bed vormt in zijn oeuvre en in dit genre in het algemeen een absoluut hoogtepunt. Deze krachtige, kleurrijke schilderwijze bezorgde Breitner de in de subtitel genoemde bijnaam ‘schilderbeest’. Dat dit predicaat in 1941 door een criticus niet aan Breitner, maar aan de woest schilderende Jan Sluijters werd toegedicht doet er niet toe. Ook Breitner ging in vorm en kleur vaak beestachtig te werk!

Oordeelt u zelf: dat kan nog de hele zomer tot en met 8 september!

George Hendrik Breitner, Naakt met zwarte kousen op een bed, ca. 1889-1890,
olieverf op paneel,20,3 × 30,5 cm, Fondation Custodia, Collectie Frits Lught, Parijs

Link: Singer Laren Breitner

Veertig jaar Tussen Kunst en Kitsch, tentoonstelling in Kasteel Ruurlo, tot en met 3 november.

Kasteel Ruurlo foto: Marina Marijnen

Tussen Kunst en Kitsch. Twee generaties groeiden ermee op en presentatrice Nelleke van der Krogt heeft er zelfs grijze haren van gekregen! In de introductiefilm zie je hoe deze enthousiaste voorganger van Frits Sissing met de verwachtingsvolle aanbieder van het object en de expert rond de tafel zit. Na het aanhoren van het verhaal achter het materiaal, dat Nelleke niet zelden van een humoristische toets voorziet, komt het antwoord op de vraag… en wat is het waard?  

Het programma is met op winst en sensatiebeluste bezoekers niet alleen vermakelijk, maar ook leerzaam. De hele mondiale kunst- (en kitsch) geschiedenis is de afgelopen veertig jaar voorbijgekomen.  Daarmee is het programma, lang voordat musea belangstelling kregen voor niet-Westerse kunst, haar tijd vooruit!
Zelf hield ik vaak een notitieboekje bij de hand om wetenswaardigheden te noteren. Zeker als vader en zoon Hoogsteder hun licht op oude schilderijen lieten schijnen of wanneer Jan Polak een boekje opendeed over Aziatische kunst. Het antwoord op de vraag “hoe komt u hieraan? “ is heel divers …’mijn overgrootvader was een hoge piet in ‘ons’ Indië’…, ‘ik heb het geërfd van een oude tante’… of …’voor een habbekrats gekocht op marktplaats of op een vlooienmarkt’…

Als kijker voelde je de teleurstelling wanneer het meegebrachte object als kitsch werd afgedaan en vreugde wanneer iemand die kwam met een schilderij van een tientje naar huis ging met een werk dat ineens drie nullen meer waard bleek te zijn!

Twee Delfts blauwe kandelaren Ca. 1760 Aardewerk (Delft)

Soms komen uit plastic tassen ook zaken tevoorschijn, waarvan het hart van de expert sneller gaat kloppen of zelfs een slag overslaat! Dat overkwam Robert Aronson toen een dame hem een Delfts blauwe kandelaar ter beoordeling aanbood. De kandelaar in de stijl van Lodewijk XVI, bestaande uit een kelkje op een speels gedraaide voet, bleek uniek in zijn soort. Rond 1760 gemaakt in de Porcelijne Lampetkan; een van de talrijke de aardewerkfabrieken in Delft. Van dit model zijn geen andere exemplaren bekend, maar de eigenaresse diepte nog een exemplaar op uit haar tas. Voor geen goud wilde ze deze verkopen, maar beide zijn nu in de eetzaal van kasteel Ruurlo te zien. 

Museum More grijpt het 40-jarig jubileum van het AVROTROS tv-programma aan voor een feestje op kasteel Ruurlo.  In vijf themazalen worden 75 highlights uit de geschiedenis van het programma gepresenteerd.  Vaak eeuwenoude, maar ook recentere gebruiks- en verzamelobjecten afkomstig uit alle windstreken.  

Sinds de 15e eeuw is kasteel Ruurlo verbonden met het riddergeslacht Van Heekeren; een bekende naam in de regio. Recentelijk maakte restauratiearchitect Hubert-Jan Henket het gebouw geschikt voor museale doeleinden. Ook bij dit architectonische kunststukje kun je de vraag stellen: is het kunst of kitsch? Overigens heeft het programma geleerd dat als kitsch bestempelde objecten ook mooi of interessant en als exponent van een bepaalde periode in ieder geval waardevol kunnen zijn!

Themakamers 
De verschillende vertrekken van het kasteel zijn als themakamers ingericht. De bezoeker wandelt via de oorspronkelijke inmiddels onherkenbare badkamer naar een Eetkamer, een Bibliotheek annex Wapenkamer en een zogeheten Wunderkammer. Hier kun je je verwonderen over door de natuur- en mensenhand vervaardigde objecten: naturalia en arteficialia. De verwondering houdt in de volgende ruimte niet op: in de gecombineerde Kinder/Slaapkamer zie je een keur aan objecten die, met wat fantasie, aan kinderen gerelateerd zijn.

Uit de welgekozen presentatie van schilderijen, luxe objecten van zilver of porselein, prenten, kaarten, sculpturen, maar ook doodgewone gebruiksvoorwerpen laat ik een korte bloemlezing volgen.

Houten stilletje of gemaksdoos ca. 1860 Hout (Nijmegen)

In de vorige eeuw kon je oud-Indiëgangers nog wel eens horen vragen naar de ‘gemakken’. Daar moest ik aan denken bij de omschrijving van een zogeheten gemaksdoos in de ‘badkamer’. Het is nauwelijks voorstelbaar en naar huidige maatstaven hilarisch, maar dit object stond ten behoeve van voor gemakzuchtige (…) dinergasten opgesteld in de eetkamer!

In de als eetzaal ingerichte ruimte zie je behalve vitrines vol tafelzilver een prachtig met vogels beschilderd porseleinen tafelservies van Meissen, dat rond 1770 werd vervaardigd. Eeuwenlang wisten porseleinbakkers in China en Japan het procedé geheim te houden. Toen aardewerkfabrikanten ontdekten dat het flinterdunne porselein van kaolien aarde werd gemaakt, ontstonden ook in Europa prachtige voorwerpen zoals dit servies.

Meissen servies ca. 1770 Porselein (Duitsland)

Van diezelfde tijd dateert een aantrekkelijk damesportret. De hamvraag “is het een authentieke Angelika Kaufmann?” werd helaas voor de eigenaar ontkennend beantwoord. Het portret van deze onbekende dame werd gemaakt door de Duitse society-schilder Johann Heinrich Schröder, maar het is er niet minder mooi om!

Schilderij toegeschreven aan Johan Heinrich Schröder 1775-1800

Interessant zijn de verschillende luxueuze voorwerpen behorend bij de oudhollandse theeceremonie. Je ziet zilveren theebusjes en een zogeheten bouilloire, een ketel op een komfoor, waarop theewater in de tweede helft van de 18e eeuw op temperatuur werd gehouden. De volgende objecten zouden leuke instinkers zijn bij een denkbeeldige quiz: een op een theepot gelijkende wijnpot, die gebruikt werd voor het schenken van warme rijstwijn. En, niet gespeend van Britse humor, een bloemkool met een tuit, waaruit in Engeland thee werd geschonken.  

Schilderij van Rien Poortvliet Twee herten met een vos 1978 Olieverf op doek

In de bibliotheek/wapenkamer vind je onder meer enkele aan de jacht gerelateerde objecten, waaronder een prehistorische vuistbijl. Om het predicaat kitsch waar te maken hangt hier ook een koddige jachtscène van Piet van der Hem en een in het algemeen niet als Kunst met een grote K gewaardeerde schildering van Rien Poortvliet. Ik herken de omslag van het boek dat ik mijn opa ooit cadeau deed: De Vossen hebben holen. Kunst of Kitsch? Doet er niet toe: ze zijn goed getroffen! 

Kaartjeshouder ca. 1820 Ivoor (Kanton, China)

Je ziet het haast over het hoofd, maar hier ligt ook een ongelooflijk fijn gesneden ivoren kaartjeshouder, die rond 1820 in China werd vervaardigd. Even zonder vergrootglas: het lijkt een tuinscène, gadegeslagen door een figuur aan een venster.
Wat zou de inhoud zijn van het vuistdikke van sloten voorziene boek? Wanneer je meent dat het een bijbel is ben je warm, maar geen bijbel in de religieuze zin van het woord. Het is een verzameld werk van de zedeprekende zeventiende -eeuwse Zeeuwse dichter Jacob Cats. In de Wunderkammer vind je educatief materiaal van een geheel andere orde. Een Japanse rolschildering met gedetailleerde, acrobatische tekeningen, aan de hand waarvan jonge vrouwen op aanschouwelijke wijze de kneepjes van de erotiek werden bijgebracht.  Zo’n rol werd een Shunga-rol genoemd.

Shunga schildering ca. 1680 Papier op zijde (Japan)

In deze ruimte zie je een met de woorden Hansje in de kelder gegraveerd glas en een zilveren drinkschaal, die met dezelfde term werd aangeduid. Met deze objecten gaf een zwangere vrouw op een feest of tijdens familiebezoek haar zojuist ontdekte geheim prijs.  Was de drinkschaal leeggedronken, dan kwam heel verrassend een klein poppetje tevoorschijn; woorden waren overbodig!

Glas ‘Hansje in de kelder’ 1720 Glas (Nederland)

Te midden van al deze oude objecten bevindt zich een bedrieglijk moderne aquamarijnkleurige glazen karaf. Het kostbare object is afkomstig uit het bezit van de Leidse lakenhandelaar Willem Jacobsz. Van Heemskerck, die er in 1686 de volgende boodschap in graveerde: …’gebruik elk ding tot nut’…  Dit object heeft met recht een plekje in de Wunderkammer gekregen. Wonder boven wonder heeft dit kleinood de eeuwen getrotseerd, temeer daar de eigenaresse vertelde dat de karaf thuis op de schoorsteenmantel stond ‘terwijl haar katten er langs jakkerden’.

Tussen de vele anonieme en door mannen gemaakte objecten staat ook een fraai gestileerde sculptuur van twee elkaar kozende parkieten van Gra Rueb. Zij was de eerste vrouwelijke beeldhouwer van Nederland. Vrouwen werden destijds niet geschikt gevonden voor het beroep van beeldhouwer, maar Rueb bewees dat dit onzin was!  

Sculptuur van Gra Rueb Twee parkieten 1935. Gepatineerd brons, Bronsgieterij de Plastiek

In een van de vitrines ligt zelfs een kostbaar vroeg zestiende -eeuws getijdenboek. Tijdens een kampeervakantie vond de eigenaar het werkje op een rommelmarkt. Inmiddels weet hij dat het museumwaardige werkje 500 jaar geleden door de toenmalige eigenaar voor privé devotie werd gebruikt. Misschien niet voor alle getijden, de acht vaste bidstonden van een etmaal, maar op zelfgekozen meditatieve momenten.

Schilderij toegeschreven aan Adriaan de Lelie Familieportret van familie Rochussen 1815 Olieverf op doek

In de slaap/kinderkamer tenslotte zijn onder het toeziend oog van moeder Rochussen en haar kroost aan het kinderleven gerelateerde objecten tentoongesteld. In 1815 maakte Adriaan de Lelie deze lieflijke impressie van een welgesteld gezin. Leuk terzijde: de zuigeling zou uitgroeien tot de bekende schilder Charles Rochussen.

Poppenhuis 1922-1933 Multiplex, triplex en beukenhout (Nederland)

Heel bijzonder is een poppenhuis uit de vroege twintigste eeuw, waarvan de inrichting gedaan is van de Stijl en de meubels van Gerrit Rietveld.

Winkelblik vliegtuig 1924 Blik

Erg leuk is het winkelblik in de vorm van een KLM machine uit 1924. Het stond, gevuld met pepermunt op de toonbank van een snoepwinkel.  Het vliegtuig is gepresenteerd in de nabijheid van het een-na-oudste archeologische object in deze ruimte: een scherf van Romeins aardewerk.  Het dateert van de eerste eeuw van onze jaartelling en is gesierd met een afbeelding van met hoepels spelende kinderen. Het roodbakkende zogenoemde terra sigilata, met gestempeld decoratieve motieven, werd door prof. Isings tijdens haar colleges Provinciaal Romeins als het Wedgwood van de Oudheid bestempeld. De scherven werden door een tuinman in Zwammerdam bij toeval opgegraven

Fragment van een Romeinse kom met de afbeelding van een kinderspel, 1e eeuw n. Chr.
Terra sigillata aardewerk (Trier)

De voorwerpen zijn niet voorzien van objectteksten, maar een virtuele rondleiding op de site van het museum geeft informatie over de getoonde highlights. Door de verhalen achter de getoonde objecten kom je veel te weten over het (soms vergeten) gebruik daarvan. Met wat fantasie komen ook de oorspronkelijke- en latere eigenaren tot leven. Bij de expositie is een informatief boekje verschenen.  

Je komt ogen te kort in deze bijzonder tentoonstelling over 40 jaar Kunst & Kitsch die tot en met 3 november te zien is!

Link: Museum More Kasteel Ruurlo

Geverifieerd door MonsterInsights