Pieter Bruegel: de familiereünie. Tot en met 7 januari 2024 in het Noordbrabants Museum.

Het is feest in het Noord-Brabants Museum. Vanuit de hele wereld zijn familieleden van de beroemde schilder Pieter Bruegel (nog zonder ‘h’) de Oude (1525-1569) voor een reünie naar Den Bosch gekomen. Het talent van de aartsvader van boerenbruiloften en humoristisch verbeelde spreekwoorden werkte in vier generaties door. Zijn zonen Pieter Brueghel de Jonge en Jan Brueghel de Oude gaven het gen door aan hun zonen Pieter Brueghel III en Jan Brueghel de Jonge, die dit op hun beurt ook weer deden. De naam van ‘de’ kunstenaar Brueghel kent iedereen, maar dat achter die naam meerdere schilders schuilgaan is minder bekend. Wie dan? Pieter Bruegel de Oude, bijgenaamd de Boerenbreugel; zijn zoon Jan de Oude, de Bloemen- of Fluwelenbreughel en Pieter Brueghel de Jonge, ook bekend als de Hellebrueghel!

Begint het u al te duizelen? Geen nood dankzij een stamboom en een smoelenboek worden de vele vertakkingen verduidelijkt. Ook leer je aangetrouwde familieleden en aan hen geparenteerde artistieke geestverwanten kennen. Met hun boerenbruiloften, landschappen, Bijbelse voorstellingen, impressies van de vier seizoenen, de vier elementen en bloemstukken -soms op het formaat van een ansichtkaart- werden ze tijdens de 16e en 17e eeuw tot ver over de landsgrenzen beroemd. Dat succes bereikten ze niet uitsluitend op eigen kracht. De Brueghel vrouwen brachten talent, financiële middelen in en gaven toegang tot netwerken op niveau. In de tentoonstelling treden de tot voor kort onzichtbare Brueghel vrouwen voor het eerst uit de coulissen. Pieter Bruegels schoonmoeder Mayken Verhulst, Anna Brueghel, dochter van Jan Brueghel de Oude, haar zus Clara Eugenia en Anna Maria Janssens, de schilderende echtgenote van Jan Brueghel de Jonge, over wie straks meer.

Aan de huidige tentoonstelling is een lange reeks exposities over de beroemde Brueghels voorafgegaan. Daarin speelde de stamvader Pieter Bruegel de Oude meestal de hoofdrol; ook werden aspecten van hun artistieke kunnen belicht. 
In de Bossche tentoonstelling worden niet alleen de werken, maar ook de persoonlijke en artistieke relaties van de familie Brueghel en aanverwante schilders belicht. In het cultuurprogramma Opium van 5 oktober jl. vertelde Floris Alebeek dat bij de samenstelling van de expositie eveneens kritisch gekeken is naar thema’s die gedurende meerdere generaties steeds terugkomen. Met dit uitgangspunt biedt de tentoonstelling een nieuw perspectief op een van de beroemdste families uit de kunstgeschiedenis. Een rondgang door de expositiezalen is niet alleen een feestje voor de reünisten, maar ook voor de bezoekers!

Historische en hedendaagse context
De expositie zoekt ook antwoorden op vragen als: welke invloed had de ‘ontdekking’ van de Nieuwe Wereld op hun werk? In de haven van Antwerpen brachten schepen uit alle windstreken goederen, luxeproducten en uitheemse planten en dieren aan. Ook leggen de samenstellers van de tentoonstelling een link naar eigentijdse kwesties als inclusiviteit en kolonialisme. Gerelateerd aan donkere wolkenluchten en Bijbelse scènes in de sneeuw komen zelfs de klimaatveranderingen ter sprake. Je moet toch wat om een jong publiek voor deze oude meesters te interesseren. In zijn recensie van 13 oktober jl. vond Bram de Klerk dit aanhaken bij de actualiteit soms ook wat vergezocht.

Ter introductie ziet de bezoeker Jan Brueghel de Jonges, Allegorie op de schilderkunst, van ca. 1625-1630. Misleid door de tot monumentale afmetingen opgeblazen reproducties van het werk, sta ik verbaast oog in oog met een schilderij van slechts 49 x 77 cm. Het op koper geschilderde werkje is tot op de millimeter vol geschilderd met betekenisvolle details; ongelooflijk! Door de speciale belichting lijkt het een kopie waar een lampje achter brandt, maar het is echt.

In een enorme kunstkamer legt Pictura, de personificatie van de schilderkunst, de laatste hand aan een bloemstuk. Deze setting was een destijds geliefd. Antwerpse aristocraten en vorsten lieten hun in zo’n kunstkamer bijeengebrachte verzameling en detail vereeuwigen.

Jan Brueghel de Jonge, Allegorie op de schilderkunst, ca. 1625-1630, olieverf op koper, 49 x 77 cm. JK Art Foundation. Foto Peter Cox

Het werk biedt een visuele samenvatting van de artistieke mogelijkheden van de eerste en tweede generatie Brueghels. Hun schilderijen konden desgewenst worden gestoffeerd met voorwerpen en dieren die vanuit alle windstreken in Antwerpen werden aangevoerd. In de voorgrond liggen tekeningen met voorbeelden van exotische vogels en onder de tafel zit een aapje dat we vier generaties verder nog steeds in het werk van de Brueghels en hun verwanten tegenkomen.

Bij het aangetrouwde familielid David Teniers de Jonge ontwikkelt dit prototype zich rond 1633 in een zogeheten singerie: een Apenkortegaard. In dit wachtlokaal, een verbastering van het Franse court-de-garde, spelen apen de rol van van drinkende, rokende en tric-trac spelende soldaten.

David Teniers de Jonge, Apenkortegaard, ca. 1633, olieverf op paneel, 41 x 58 cm. Particuliere collectie

Bestaande herkenbare schilderijen maken de Allegorie extra interessant, zoals het paneeltje met Vechtende boeren van Pieter Bruegel de Oude linksboven de personificatie van Pictura en het Feestmaal van Acheloüs, een coproductie met Pieter Paul Rubens, rechtsonder. Jan Brueghel de Oude werkte eveneens samen met Pieter Paul Rubens, die hij Italië had ontmoet. Van hun hand zijn 25 coproducties bekend. Een groot aantal daarvan was enkele jaren geleden in de tentoonstelling Rubens en Bruegel in het Mauritshuis te zien.  

Onder de noemer Vele Handen worden nog meer werken getoond, waarin de Brueghels samen werkten met kunstenaars als Hendrik van Balen en Hans Rottenhammer. In een allegorie van de zomer werkte Abraham Brueghel zelfs samen met twee Italiaanse kunstenaars: Paolo de’ Matteis en Giovan Battista Ruoppolo. Vele handen maakten het werk wellicht licht, maar of het er ook mooier door werd…

Abraham Brueghel en Paolo de’Mattieis en Giovan Battista Ruioppolo, Stilleven met vruchten en bloemen met kinderen en een putto bij een fontein: Zomer. Doek 244 x 348 cm. Noordbrabants Museum, Den Bosch

We keren nog even terug naar de Allegorie op de Schilderkunst.  De achtergrond geeft een inkijkje in de schilders praktijk van die dagen. Een dame zit model voor haar portret en twee schilders jongens kijken de kunst af bij hun meester. Een ukkie is ijverig aan het werk. Nog te klein voor een grote schildersezel gebruikt hij daar een stoeltje voor. Na de ontijdige dood van zijn vader kreeg Jan Brueghel de Jonge in 1625 de leiding over de productie en de verkoop van het Antwerpse atelier. Tussen de kunstwerken schilderde Jan het portret van zijn grootvader, Pieter Bruegel de Oude en dat van zijn vader Jan Brueghel de Oude. Niet gehinderd door enige vorm van bescheidenheid plaatste hij hen op één lijn met de groten der kunstgeschiedenis: Michelangelo en Albrecht Dürer.

1.Michelangelo Buonarroti (1475-1564) (engraving); by English School, (19th century); Private Collection; Ken Welsh; English 2. Johanes Wierix (toegeschreven aan) Pieter Brueghel I, 1572

Het boeket dat Pictura schildert lijkt op het grote Bloemstuk waarmee Jan Brueghel de Oude de toon zette voor tal van navolgers. De herkomst ervan uit de collectie van Federico Borromeo, de aartsbisschop van Milaan, geeft aan dat hij tot ver over de grens beroemd was. In een brief aan de opdrachtgever licht Jan toe dat hij de bloemen in de aartshertogelijke hortus naar het leven heeft gekopieerd. Toch weerspiegelt het boeket de werkelijkheid niet, want de soorten waaruit het bloemstuk is samengesteld bloeien niet gelijktijdig. In samenwerking met Hendrik van Balen en Pieter Paul Rubens ontstond een op deze bloemstukken geïnspireerd nieuw onderwerp: de Madonna in een bloemenkrans. Een specialisme waarin ook Jan de Oude’s schoondochter Anna Maria Janssens en Jans kleinzonen Abraham Brueghel en Jan van Kessel uitblonken.                                                                                                     

1.Jan Brueghel de Oude, Bloemstilleven met juweel, munten en schelpen, 1606, olieverf op koper, 65 x 45 cm. © Veneranda Biblioteca Ambrosiana Mondadori Portfolio 2.Anna Maria Janssens, Bloemenguirlande met de Heilige Familie en een musicerende engel, 1620-1668, olieverf op paneel, 78 x 59 cm . © The Phoebus Foundation, Antwerpen

Van Anna Maria Janssens (ca. 1605-na 1668) zijn maar twee gesigneerde werken bekend. Wellicht gaan stukken van haar hand schuil onder de signatuur van mannelijke schilders. Dit gebeurde ook met werk van Judith Leyster, Clara Peeters en Michaelina Wautier. Het is echter niet ondenkbaar dat de grote schare van 11 kinderen die zij met Jan Brueghel II de Jongere kreeg haar carrière brak.  

In de expositie zijn twee op de geschilderde kunstkamer geïnspireerde ‘Kunst und Wunderkammer’ te bewonderen. Naar 16e- en 17e -eeuws gebruik ingericht met door mensenhand gemaakte artificialia en door de natuur voortgebrachte naturalia, waar Pieter Bruegel de Oude ook oog voor had.

Zijn navolgers kopieerden zijn plant- en dierstudies. Jan van Kessel -een kleinzoon van Jan Brueghel de Oude- volstond niet met het naschilderen van de voorbeelden van zijn grootvader. Als exponent van de ontluikende wetenschappelijke belangstelling voor flora en fauna worden zijn naar eigen waarneming geschilderde vlinders, insecten en exotische schelpen getoond.  Als proeve van zijn kunnen creëerde hij een bijzonder geestig visitekaartje, waarop hij zijn naam met behulp van kruipend ongedierte signeerde!

Jan van Kessel de Oude, Naam van de kunstenaar met spinnen en rupsen, 1657. Koper 15 x 20 cm. Part. Collectie

In het de een-na-laatste zaal zien we in de Allegorie van Europa door Jans’ zoon Ferdinand een naklank van dit geintje. 

De samenstellers van de tentoonstelling grijpen deze voorstelling uit 1689 aan om hun gedachten over het toenmalige eurocentrische denken te ventileren. Jan van Kessels guirlande van kunstig gerangschikte exotische schelpen fungeert als kapstok om de bezoeker te informeren over de hoge prijs die de lokale bevolking op de kusten van de Indische Oceaan moest betalen voor het verzamelen, schoonmaken en polijsten van de schelpen.  

De Brueghelvrouwen
In de eerste zaal ziet de bezoeker het dubbelportret van de stammoeder van de Brueghel dynastie Mayken Verhulst (1518-1599) en haar echtgenoot de beroemde schilder Pieter Coecke van Aelst. Vanonder haar witte mutsje lijkt zij ons licht verwijtend aan te kijken, alsof ze zeggen wil, waarom hebben jullie mij al die tijd genegeerd?

In een video zijn museumdirecteuren Jacqueline Grandjean en Ann de Meester met elkaar in gesprek over het fenomeen genegeerde Vrouwen in de Kunst. Ann de Meester heeft daarop een remedie: …’ we kopen zoveel mogelijk vrouwelijke kunstenaars, wanneer die werken eenmaal in het museum hangen komen de namen van de vrouwelijke maaksters vanzelf in de boeken’!…

Dubbelportret van Pieter Coecke van Aelst en Mayken Verhulst, 1550. Doek 50,5 x 59 cm. Kunsthaus Zürich,

Pieter Coecke van Aelst was niet alleen getalenteerd, maar ook reislustig. Hij bezocht Italië en reisde zelfs door naar Istanbul. Zijn in woord en beeld vastgelegde reisimpressies werden na zijn dood door Mayken Verhulst uitgegeven. Van nog grotere betekenis is het door hem uit het Italiaans vertaalde architectuur traktaat van Sebastiano Serlio, dat eveneens getoond wordt. Dankzij dit werk maakten kunstenaars in de Nederlanden kennis met de nieuwe vormentaal van de Renaissance. Dochter Mayken Coecke trouwde met Pieter Bruegel de Oude. Hun zoontjes, die de geschiedenis zijn in gegaan als Pieter Brueghel de Jonge en Jan Brueghel de Oude, leerden het vak van hun grootmoeder Mayken Verhulst. Zij had een aantal studies van dieren, planten en vruchten van hun vader bewaard. Verschillende details komen bij de navolgende generaties steeds terug, zoals het al genoemde aapje.

Pieter B. de Oude, Studieblad met ezeltjes, katten en aapjes. Paneel ca. 1613. 34 x 55,5 cm. Kunsthistorisches Museum, Wenen

Mayken Verhulst raakte is in de loop der tijd uit beeld, maar de schilders biograaf Karel van Mander gaf haar in zijn Groot Schilderboeck in 1604 een plekje in het pantheon van beroemde kunstenaars. En ook de in Antwerpen woonachtige humanist en kunstcriticus Lodovico Guicciardini noemt haar in zijn Descrittione di tutti i Paesi Bassi etc. uit 1567.

Virtueel bezoek aan de tentoonstelling
Met een klein rond paneeltje krijg je in de eerste zaal een voorproefje van de beroemde geschilderde spreekwoorden van Pieter Breugel de Oude. Een groep uitzinnige boeren duwt een dronken kerel in een varkenshok. De scène verbeeldt een destijds bekend spreekwoord: wie een varken is moet in het kot. Getuige zijn lege beurs is het slachtoffer platzak. Dat hij zijn geld verbrast heeft aan drank en vrouwen valt af te leiden uit knollen naast de trog. Rapen golden destijds als afrodisiacum. Hier hangt ook een piepklein paneeltje met een groepje bedelaars. Tijdens Vastenavond, wanneer de omgekeerde wereld wet is, gaan ze, provisorisch uitgedost als wereldse leiders de straat op. Met een kroon en mijter op het hoofd hopen ze wat geld op te halen. De vossenstaarten aan hun schamele kleding verwijzen naar de hermelijnen koningsmantels. Pieter Bruegel de Oude nam het idee over van de in zijn dagen nog altijd populaire Jeroen Bosch (ca. 1450-1516), die in zijn verbeelding van de Strijd tussen Carnaval en Vasten ook een plekje had ingeruimd voor bedelaars en kreupelen. Het verschil tussen echte en voorgewende gebreken was niet altijd duidelijk, maar het publiek dat zich vrolijk maakte om deze stumpers deed met geven van een aalmoes haar christenplicht.  

1.Pieter Bruegel de Oude, De dronkaard in de varkensstal geduwd, 1557, paneel, diam. 20 cm. Particuliere collectie 2.Pieter Bruegel de Oude, De bedelaars, 1568, olieverf op paneel, 18,5 x 21,5 cm. Parijs, Musée du Louvre Afdeling Schilderijen – Schenking van Paul Mantz, 1892. Foto © RMN-Grand Palais (musée du Louvre) / Gérard Blot

Pieter Bruegel de Oude’s laatste werk, de Ekster op de Galg, heeft een ereplekje gekregen. Anders dan zijn gegraveerde en geschilderde portretten als oudere man met een lange baard doet vermoeden is hij maar 44 jaar geworden.

Pieter Bruegel de Oude, De ekster op de galg, 1568, paneel, 46 x 51 cm. Darmstadt, Hessisches Landesmuseum

In een in de voorgrond van een wijds bergachtig landschap maken boeren een vrolijke rondedans onder een galg. Ze negeren het kruis en de schedel, symbolen van de dood, alsof ze willen zeggen: ’Ge leeft maar ene keer!’. De man linksonder heeft daar zelfs letterlijk ‘schijt aan’. Twee luid schetterende eksters staan symbolisch voor verklikkers en lui die schadelijke praatjes verkopen, die zouden kunnen leiden tot de dood.  

Tussen 1552-1554 maakte Pieter Bruegel de Oude een avontuurlijke reis naar Italië. In de tentoonstelling is een zaal gevuld met een keur aan prenten naar de schetsen van bergachtige landschappen die hij onderweg maakte. Elementen daaruit komen fantasievol toegepast terug in veel van zijn schilderijen. Ook al zien ze er bestaanbaar uit, deze geven geen topografisch correcte impressies.   

Van Mander omschreef Bruegels werkwijze als volgt: …’in d’Alpes wesende’ [had hij] al die berghen en rotsen … in gheswolghen, en t’huis ghecomen op doecken en penneelen uytghespogen’….

Johannes I en Lucas van Doetecum naar Pieter Bruegel de Oude, Christus en de Emmaüsgangers, gravure en ets, 1555, 32,3 x 42,3 c.  Noordbrabants Museum, ’s Hertogenbosch

Wie dacht dat Bruegel in zijn prenten alleen fantastische landschappen in beeld bracht, wacht hier een verrassing. Van zijn hand zie je ook een reeks zeilschepen en vergezichten met nauwelijks herkenbare Bijbelse onderwerpen. Zonder de titel Euntes in Emaus zou je dit Bijbelse onderwerp niet snel herkennen. Voor wie het verhaal niet paraat heeft: twee volgelingen van Jezus zijn drie dagen na de dood van hun leidsman op weg naar Emmaüs. Plotseling krijgen ze gezelschap van een ogenschijnlijk onbekende reisgenoot.
Daar gaan ze, rustig voortstappend, getooid met hoed en reismantel, een knapzak en reisstaf in de hand, op weg naar een plek om uit te rusten.  De enige aanwijzing dat we hier te maken hebben met de -flink uit de kluiten gewassen- opgestane Heer vormt de nauwelijks zichtbare aureool rond zijn hoofd. Pieter Bruegel verstopte wel vaker een Bijbels verhaal in een eigentijdse wereldse setting, zoals de Aanbidding der koningen en de talloze malen gekopieerde Volkstelling in Bethlehem.  

De schilderijen in de volgende zaal zorgen voor een feest van herkenning. Hier hangen de bekende boerenbruiloften en danspartijen op een rij. Pieter Brueghel de Jonge en Jan Brueghel de Oude hebben de boerenbruiloften, spreekwoorden en Bijbelse voorstellingen van hun vader veelvuldig gekopieerd. Pieter trad daarbij in het voetspoor van zijn vader, terwijl Jan zowel in thematiek als kleurgebruik, nieuwe wegen insloeg. Leuk spelletje voor zowel de jonge als volwassen bezoeker: zoek de verschillen!
Lang werd gedacht dat Pieter Brueghel zelf een boer was, maar deze mythe wordt door Van Mander ontzenuwd. Hij onthult dat hij zich met zijn vriend Hans Francken als partycrasher avant-la-lettre tussen de gasten van boerenbruiloften mengde om de gewoontes van deze eenvoudige mensen te bestuderen.

Pieter Breugel de Oude, Boerenbruiloftsdans, 1566, olieverf op paneel 119.4 x 157.5 cm.
Institute of Arts, city of Detroit

Pieter Bruegel de Oude was succesvol met zijn eigen repertoire, maar hij speelde ook handig in op de grote vraag naar werken in de stijl van zijn grote voorganger Jeroen Bosch. Dat deed hij zelfs zo goed, dat hij wegens zijn  fantasmagorische hellegezichten, behalve als Boerenbreugel ook werd aangeduid als de Tweede Bosch. Zijn schilderijen met de Verzoeking van de heilige Antonius zijn bevolkt met angstwekkende Bosschiaanse duivels en demonen. Deze blijven ook in het werk van familieleden die in het midden van de 17de eeuw actief waren rondspoken. In het werk van David Teniers de Jonge, echtgenoot van Anna Brueghel, gebruikte deze Boschiaanse demonen en duivels in meerdere versies van de Verzoeking van de Heilige Antonius.

Naast vermakelijke impressies van het boerenleven, spreekwoorden, religieuze en mythologische scènes bevat het oeuvre van Pieter Bruegel ook Allegorieën van de Vier jaargetijden en de Vier elementen. Gestoffeerd met inheemse en exotische gewassen en dieren zijn deze werken niet alleen een lust voor het oog van museumbezoeker, kunsthistorici en biologen, maar ook voor meteorologen die in de winterse taferelen de neerslag zien van de weersomstandigheden van de toenmalige Kleine IJstijd. De reeksen vielen zo in de smaak dat ze ook talloze malen werden gekopieerd.

Het element Lucht wordt verluchtigd met een rijke variëteit aan bekende en uitheemse vogels, zoals een struisvogel, een kraanvogel en enkele papegaaien. Bijzonder zijn de twee paradijsvogels die linksboven door het zwerk zweven.

Jan Brueghel de Oude, Allegorie van de lucht, 1611. Koper 21 x 31,5 cm. Part. Collectie.

In de17e eeuw werd gedacht dat ze altijd moesten doorvliegen, omdat ze geen pootjes hadden. De opgezette specimina die met de schepen van de VOC werden aangevoerd hadden inderdaad geen pootjes. Die waren ze door ontbinding, of bij een opgezet exemplaar, wegens de fragiele staat kwijt geraakt. De personificatie van de Lucht is weergegeven als Urania, de muze van de astronomie en astrologie. Zij houdt een armillairsfeer in de hand, waarmee de sterrenhemel kon worden bestudeerd.

Uit de vele kopieën niet alleen gedaan door de rasechte Brueghels, maar ook door aangetrouwde en in artistieke zin aan hen geparenteerde geesten blijkt hoe populair zij gedurende de 16e en 17e eeuw waren. Ten gevolge van een smaakverandering raken hun boertige werken in de loop van de 18e en vroege 19e eeuw uit de mode. De voorkeur van kunstliefhebbers gaat uit naar monumentale barokke werken van Rubens en zijn tijdgenoten.

Pas vanaf de late 19e en vroege 20e eeuw komen de Brueghels weer in beeld. De herwaardering wordt, aldus de samenstellers van de tentoonstelling, verklaard door de politieke tijdgeest. Na de Napoleontische oorlogen kwam door de vorming van nieuwe staten het nationalisme op gang. Dit chauvinisme vroeg om nationalistische symbolen. De Noordelijke Nederlanden hadden Rembrandt; België had Rubens en de Brueghels werden met succes als nationaal symbool van Vlaanderen en Brabant gepromoot.

Ondoenlijk om de tentoonstelling in een enkele bespreking recht te doen. Op naar Den Bosch om al dat moois met eigen ogen te gaan zien!

Literatuur:

P. van der Coelen & F. Lammertse e.a., De ontdekking van het dagelijks leven; Van Bosch tot Bruegel, Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam, 2015.

N. Groeneveld-Baadj e.a., Brueghel: de Familiereunie. Noordbrabants Museum, ’s-Hertogenbosch, 2023.

Link: Noord Brabants Museum

Roofkunst: tien verhalen.  Tot en met 7 januari 2024 in het Mauritshuis den Haag

In samenwerking met Stiftung Humboldt Forum en drie Berlijnse Musea presenteert het Mauritshuis tot en met 7 januari de tentoonstelling Roofkunst; verteld in 10 verhalen.

Roofkunst: tegenwoordig een actueel onderwerp, maar toen Marei von Saher, de erfgename van de Joodse kunsthandelaar Goudstikker zo’n vijftien jaar geleden over teruggave van diens schilderijen begon, was de roep om restitutie van Joods bezit voor velen nog bijzonder -soms zelfs onaangenaam- nieuws.

Het lukte haar advocaten uiteindelijk om 202 van de door haar geclaimde 267 schilderijen terug te krijgen. Tot spijt van museumdirecties die topstukken uit hun collecties zagen vertrekken. Dit gebeurde o.a. met Jan van Goyens, Gezicht op de Oude Maas bij Dordrecht, dat evenwel voor 3.5 miljoen voor het Dordrechts Museum kon worden teruggekocht. De verkoop van de gerestitueerde werken uit de collectie Goudstikker leverde 35 miljoen op. Deze introductie illustreert de impact en vooral de financiële kant van dit onderwerp.  

Dit verhaal wordt in de tentoonstelling niet verteld. In het Mauritshuis staan vooral de morele en emotionele aspecten en vragen omtrent restitutie van roofkunst centraal.

Al eerder werd aandacht voor roofkunst gevraagd. In 1945 organiseerde Stichting Nederlands Kunstbezit een tentoonstelling waar de gedupeerde eigenaren of hun nabestaanden hun bezit konden claimen. Van teruggave van herkende kunstwerken kwam niet veel terecht. Vanaf 1950 werden deze kwesties als afgedaan beschouwd. De kunstwerken werden geveild of belandden in de door de overheid beheerde NK-collectie, waarvan zich ongeveer 25 schilderijen in het Mauritshuis bevinden. In de zojuist geopende tentoonstelling Pieter Bruegel: de familiereünie ontdekte ik nog een ooit door de nazi’s geroofd werk een Allegorie op de Aarde en de Zomer, daterend van 1610-1620. Het paneel -een bruikleen uit de Rijksdienst voor Cultureel erfgoed- is in de tentoonstelling te zien ‘tot een eventuele nazaat van de oorspronkelijke eigenaar zich meldt’ aldus de zaaltekst. 

Het Joods Historisch Museum organiseerde in 2006 een tentoonstelling met roofkunst uit rijksbezit, waarvan de herkomst onbekend was. Deze expositie leverde destijds eveneens weinig response op, maar de locatie was wel gekozen. De kunstwerken werden bijeengebracht in de Hollandse Schouwburg. Tijdens WOII het administratieve vertrekpunt van Joden naar het doorgangskamp Westerbork. De rest is geschiedenis.

Vandaag de dag kunnen musea echter niet meer om teruggave heen. Onlangs meldden de media dat de VS, na jaren van juridisch touwtrekken, zeven geroofde werken van Egon Schiele terug zal geven aan de nazaten van de in Dachau omgekomen Joodse kunstverzamelaar Fritz Grünbaum. 

Via de website van de commissie die zich bezighoudt met het onderzoeken van claims van nabestaanden, worden belanghebbenden en belangstellenden geïnformeerd over de werkwijze van de zogeheten Retitutiecommisie. De site geeft de mogelijkheid om een claim in te dienen. Films tonen het emotionele proces dat nabestaanden doormaken tijdens het achterhalen van de geschiedenis van een kunstwerk en in de beste gevallen de teruggave daarvan aan rechtmatige erfgenamen.

Tien verhalen over drie episodes
De expositie is ingericht met objecten uit de eigen collectie van het Mauritshuis, het Musée des Beaux-Arts in Rennes en drie Berlijnse musea. In tien verhalen wordt de bezoeker mee teruggenomen in de tijd. Naast WO II (1933-1945) en de Napoleontische tijd (1794-1814) besteedt de expositie aandacht aan de eeuwen durende Koloniale periode.

Tijdens een voorbezichtiging waarschuwt de directeur van het Mauritshuis, Martine Gosselink haar gehoor. Anders dan de bezoekers van het Mauritshuis gewend zijn is dit geen mooie tentoonstelling. Gastcuratoren Jongsma+O’Neill brengen de herkomstgeschiedenis van de getoonde objecten met virtual reality experiences en 3-D modellen in beeld. Eline Jongsma licht deze keuze toe. In musea worden objecten los van hun oorsprong getoond, maar elk object heeft een verhaal. De vrexperience maakt de oorspronkelijke context zichtbaar, waarmee de bezoeker wordt uitgenodigd om na te denken over de vraag hoe geschiedenis ons denken van nu beïnvloed.

Boog van Titus waarop de geroofde Menora uit de tempel van Jeruzalem.

In deze expositie ligt de focus op voornoemde drie episodes uit de West-Europese geschiedenis, maar roofkunst is van alle tijden. Daarvan getuigt het decoratieve programma van de Boog van Titus in Rome, waarop het neerslaan van de Joodse opstand rond het jaar 70 wordt gememoreerd. Vol trots dragen soldaten de oorlogsbuit, waaronder de Menora, de zevenarmige kandelaar, uit de tempel van Jeruzalem, met zich mee. In dit geval is duidelijk sprake van roofkunst. Maar objecten in de huidige tentoonstelling kunnen ook als souvenir of geschenk, zonder kwade bedoelingen zijn meegenomen. De kritische waarnemer zal ingeval van te goeder trouw meegebrachte etnografica uit missiegebieden wellicht liever een genuanceerdere term dan roofkunst horen. Nu is nu, toen was toen. In de eigentijdse benadering van historische gebeurtenissen wordt weleens vergeten om deze in de historische context, met de ogen van toen te bekijken. Hoe je hier ook over denkt: een ding is duidelijk. Grondig onderzoek naar de herkomst van vele duizenden objecten is nodig om hierin duidelijkheid te scheppen en mee te werken aan teruggave van ooit ontvreemde objecten. In de zoektocht naar antwoorden op vragen aangaande teruggave organiseert het Mauritshuis met het Humboldt Forum op 16 en 17 november een internationaal symposium.

Het aantal geroofde kunstwerken uit de tijd van de Nazi’s en de Napoleontische periode staat in geen vergelijk met die uit de Koloniale periode. Het gaat om duizenden stukken. Wat Gosselink betreft moet alles terug.
Als kunsthistoricus vraag ik mij af: hoe gaan de ontvangers in de voormalige koloniën met deze kunstwerken om? Zijn er in de tropen mogelijkheden voor juiste conservering en klimatologisch verantwoorde presentaties? Deze overweging roept de herinnering op aan de door vocht en hitte kromgetrokken perkamenten bladen van een Koptisch handschrift dat ik ooit in het Jewish Cultural Historical Museum op Curaçao zag.

Staf met een vrouwenfiguur, ca. 1900 Hout, metaal en aluminiumfolie, 78 cm Staatliche Museen zu Berlin, Ethnologisches Museum, inv. VA 13776

Introductiefilm
In de introductiefilm volgen we de in een stemmig pak gestoken Surinaamse dichter Onias Landveld, nazaat van de Marrons, die in de koloniale tijd de plantages ontvluchtten. Over zijn kostuum draagt hij een traditionele groenblauw geruite omslagdoek, een zogeheten pangi. In het Etnografische Museum van Berlijn houdt hij een Surinaamse staf in de vorm van een voorouderbeeldje in zijn gehandschoende handen: …’ my people made this, why is it here?’  Hij geeft de wens te kennen het object mee te willen nemen. Waarheen? Vraagt de conservator. Hij antwoordt dat hij er wel een plekje voor zal vinden…

In de expositie worden vragen over het verleden van de getoonde objecten gesteld, zoals hoe en waarom werden ze geroofd?

’Ze werden meegenomen als oorlogsbuit, om soldaten te betalen of om de vijand te vernederen. …De Hernhutters en andere zendelingen ontnamen de mensen onder wie zij missie bedreven hun religie en daarmee hun identiteit; onderzoekers namen spullen uit wetenschappelijke belangstelling mee’.  Roofkunst gaat over grenzen: letterlijk en figuurlijk. Ook vragen over de toekomst van de objecten komen aan de orde.

Teruggeven of terugvragen?
Het gaat in de tentoonstelling niet uitsluitend over teruggeven van roofkunst. Er zijn ook oorspronkelijke eigenaren die hun spullen niet terug willen, zoals het Mauritshuis zelf! De collectie is gebaseerd op de in 1774 door stadhouder Willem V geopende Galerij Willem V. De hele verzameling van ca. 200 schilderijen werd in 1795 meegenomen door de soldaten van Napoleon. In 1816 kwam slechts een deel van de geroofde werken terug. De rest, waaronder een aantal werken van naam, bevindt zich tot de huidige dag in de collectie van het Louvre. Ze zijn nu even in de tentoonstelling te zien; Paulus Potters, Het spiegelende Koetje uit 1648en Jan Mijtens impressie van het Huwelijk van Friedrich Wilhelm keurvorst van Brandenburg met Louise Henriette van Oranje, 1646.  

Paulus Potter, 1625-1654 Het spiegelende koetje, 1648 Olieverf op paneel, 43 x 61 cm Den Haag, Mauritshuis, inv. 137

Ook al meent het museum recht te hebben op deze werken, toch ziet directie op grond van rationele vragen als: voegt het iets toe aan ons verhaal en hebben we er eigenlijk wel plek voor, af van een claim.Dit ter illustratie van de stelling dat de in de expositie belichte periodes niet met elkaar kunt vergelijken. Niet alle vragen omtrent teruggave wegen even zwaar.

Wat is er zoal te zien?  

Rammelaar in de vorm van een aapje. Joods zilver. Foto Marina Marijnen uit de Groep van zilveren objecten(tafelzilver, rammelaars, armbanden, scharen) geroofd van Joodse families Berlijn, Stadtmuseum Berlin

Bij het betreden van de expositie valt het oog op een overvolle vitrinekast. Onder de noemer Joods Zilver zijn een paar honderd nietszeggende objecten bijeengebracht. Maar bij de aanblik van enkele zilveren rammelaars, die beelden oproepen van de kleine knuistjes die ze ooit vasthielden, komt de geschiedenis wel erg dichtbij. Voor deze emotionele beleving is inlevingsvermogen nodig, maar bij de door een VR bril in de historische context waargenomen objecten komt het verleden op   overweldigende wijze vanzelf bij je binnen!


Zo komt het Paardenhoofd dat is overgebleven van de verloren gegane originele Quadriga op de Brandenburger Tor heel indrukwekkend tot leven. Met de handen stevig op een metalen hekje, sta ik met mijn VR bril hoog boven op de Brandenburger Tor. Om mij heen besneeuwde daken en in de diepte het grote plein, waar ruiters zich verzamelen. Naast mij staat het befaamde Vierspan; tijdens dit machtige moment ervaar ik zelfs een koude luchtstroom of slaat mijn fantasie op hol en is dat slechts suggestie?

Gottfried Schadow, 1764-1850 Paardenhoofd van de Quadriga van de Brandenburger Tor, 1793 Koper, 125 x 66 cm Berlijn, Stadtmuseum Berlin, inv. I 52.374

De geschiedenis van het Paardenhoofd is een interessant voorbeeld van roofkunst. Het door Gottfried Schaduw in 1793 ontworpen vierspan werd tijdens de Napoleontische oorlog door de Fransen geroofd. Na Napoleons overgave werd de enorme sculptuur in 1814 teruggegeven aan Duitsland. Helaas, zou je bijna zeggen, want het origineel ging bij een bombardement in WOII verloren.

Even later stond ik ineens diep onder de grond in een Oostenrijkse zoutmijn oog in oog met het Zelfportret van Rembrandt. Het werk werd in WOII gestolen van het Joodse echtpaar Rathenau. Samen met ca. 6.500 kunstwerken, waaronder het Gentse Altaarstuk van de gebroeders van Eyck, was de Rembrandt voorbestemd voor het Führermuseum. Toen Hitlers droom -of beter nachtmerrie- in duigen viel gaf hij opdracht de hele kunstverzameling te vernietigen. De ontploffing van de mijn werd gelukkig verijdeld, waarna de geallieerde monuments men, de kunstschatten in veiligheid brachten en waar mogelijk voor restitutie zorgden. Zo kwam Rembrandt terug bij de rechtmatige eigenaar, die het werk aan het Mauritshuis verkocht. Een zeldzaam voorbeeld van geroofde kunst die op een nette manier in een museumcollectie is beland.

Rembrandt, 1606-1669 Zelfportret, 1669 Olieverf op doek, 65 x 60 cm Den Haag, Mauritshuis, inv. 840 Aangekocht van de Rathenau familie met steun van de Vereniging Rembrandt en particulieren, 1947


Balinese kris Indonesië (Bali) Kris, ca. 1800-1850 Metaal, nikkel en hout, 48,5 x 9,5 x 4 cm Berlijn, Staatliche Museen zu Berlin, Ethnologisches Museum, inv. IC 298a-b

Meteen links in de opstelling wordt een Balinees steekwapen getoond. Deze Kris uit het Ethnologisches Museum in Berlijn werd tijdens de door de Nederlanders als ‘pacificatieoorlogen’ aangeduide strijd buitgemaakt. De strafexpeditie tegen plunderende eilandbewoners van Bali trok een spoor van moord en doodslag. Ook hier word je terug geprojecteerd in de tijd en bevindt de bezoeker zich in een door overdadige vegetatie omgeven kampong, met -luguber detail- een gedode inlander aan je voeten. Geweerschoten klinken; een bizarre ervaring!

Anders dan verwacht zorgden de besprekingen over teruggave van de kris voor een verrassing. De huidige vorst van Kunklung wil het object niet terug als is het waarom niet duidelijk. De weigering houdt wellicht verband met de gedachte dat het religieuze object in handen van de vijand ontheiligd zou zijn. 

Tijdens hun optreden stuitten de Nederlanders op heftige tegenstand van de bevolking. De bevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten Michiels werd door de hand van een vrouw, gedood. Ida Dewa Agung Istri Kanya, de zuster van de koning van Klungkung wordt op Bali tot de huidige dag als een heldin vereerd.

Benin Bronzen: Duitsland, 20ste eeuw Gipsafgietsels en mallen van de Benin bronzen Gips, silicone, verschillende maten Berlijn, Staatliche Museen zu Berlin, Gipsformerei

Ook de installatie met de zogeheten Benin Bronzes die in 1897 door het Britse leger werden meegenomen is indrukwekkend en actueel. De bezoeker ziet hier replica’s en mallen van de gipsafgietsels van de originele beelden. In de tentoonstelling Kirchner en Nolde: Expressionisme en Kolonialisme, (2021) in het Stedelijk Museum was een origineel exemplaar te zien. De uitkomst van de claim tot teruggave werd destijds breed uitgemeten in de media. In 2021 werden, na jarenlang delibereren, 514 Benin Bronzen door het Ethnologisches Museum in Berlijn overgedragen aan Nigeria. Het maken van replica’s is sindsdien niet toegestaan. De vraag naar het waarom wordt in de expositie eveneens gesteld.
Het exemplaar in de Haagse expositie, een goed getroffen replica van gips, fungeert als pars pro toto voor de ongeveer 5.000 originele koninklijke beeldhouwwerken met religieuze functie die door de Britten uit Benin, het huidige Nigeria, werden geroofd.

Nog recenter zijn de bijzondere lotgevallen van het Kanon van Kandy uit de collectie van het Rijksmuseum, dat onlangs tot restitutie aan Sri Lanka besloot. Het geschut stuk werd in 1765 door de Nederlanders meegenomen uit het Paleis van koning Radja Singh in Kandy op het toenmalige Ceylon, waar de VOC handelsvestigingen had. Met de opstand van de geknechte bevolking begon een jarenlange guerrillaoorlog. Na de verovering van de koningsstad Kandy belandde het kanon als oorlogsbuit in de verzameling van Stadhouder Willem V en via het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden in het Mauritshuis. In de Napoleontische tijd namen de Fransen het mee. In de veronderstelling dat het kanon een geschenk was van de Bey van Algiers aan Michiel de Ruyter werd het kanon in 1816, wegens de historische betekenis, teruggegeven aan het het volk van Nederland. Het kreeg een ereplaats in het Rijksmuseum, waar het oog van een van de conservatoren viel op een intrigerend etiketje… Na bestudering van de tekst -die niet in het Arabisch maar in het  Singhalees was opgesteld- bleek dat het met de herkomst heel anders zat. Deze anekdote onderstreept het belang van grondig herkomstonderzoek.

Kanon: Digitaal 3D model van ‘Kanon van Kandy’ Jongsma+O’Neill

Het oorspronkelijk als diplomatiek geschenk vervaardigde sierwapen ontstond in de tweede helft van de 17e eeuw. Het vertoont naast Europese elementen als putti en handvatten in de vorm van dolfijntjes ook later aangebrachte Sri Lankaanse decoratie. Van dit kanon is een digitale reproductie gemaakt. Evenals bij de replica’s van de Benin Bronzes worden door de samenstellers van de tentoonstelling ook hier vraagtekens geplaatst aangaande kwesties over de autonomie van kunstwerken, het ‘intellectuele eigendomsrecht’ en aanverwante vragen geplaatst.  Kunnen digitale modellen slechts als kopieën van originele objecten worden beschouwd?

Met het kijken alleen naar de voorbeelden van als roofkunst gepresenteerde objecten alleen ben je er nog niet; de bezoeker wordt uitgenodigd om zelf ook na te denken over de vragen rond roofkunst.

Informatie: Mauritshuis Den Haag

Van Gogh aan de Seine, Van Gogh Museum Amsterdam, tot en met 14 januari 2024.

Deze tentoonstelling, waarmee het jubileumjaar wordt afgesloten, is gewijd aan de tot nog toe onderbelichte jaren waarin Vincent Van Gogh en zijn collega’s Charles Angrand, Paul Signac, Georges Seurat, Emile Bernard vanaf 1881 enkele jaren regelmatig gezamenlijk werkzaam waren aan de Seine.

Vincent van Gogh, Bruggen over de Seine bij Asnières, 1887, Olieverf op doek, 53,5 x 67 cm, Sammlung Emil Buhrle, in langdurig bruikleen bij Kunsthaus Zürich

Ze ontmoeten elkaar in het toen nog schilderachtige plaatsje Asnières ten noordwesten van Parijs. In Vincents tijd was het een geliefde groene plek waar stedelingen graag hun vrije tijd doorbrachten. Het gebied was nog maar kortelings ontsloten door het spoor en ijzeren bruggen.

Inmiddels heeft de tijd deze situatie ingehaald. Door verstedelijking en industrialisatie restten van dat ooit pittoreske plaatsje slechts impressies op de schilderijen van Van Gogh en zijn schilders-vrienden. Van hun hand zijn 75 werken uit topmusea en privécollecties bijeengebracht. Een aantal daarvan uit privécollecties was niet eerder te zien. In deze schilderijen zie je niet alleen indrukken van de oprukkende moderne geïndustrialiseerde tijd, maar ook sporen van de verschillende stijlen waarmee deze kunstenaars elkaar onderling beïnvloedden. Dat Vincent tijdens zijn Parijse jaren volop experimenteerde in de stijlen van zijn collega’s is bekend. Ook in deze expositie zie je nu eens een impressionistische toets, dan weer een gestippeld werk of een doek waarin de invloed van Emile Bernard -en daarmee van diens vriend Paul Gauguin- herkenbaar is.

Aan het begin van de opstelling hangt een daarmee contrasterend vroeg Parijs werkje van Van Gogh dat in grijs-, groen en bruintonen nog helemaal in de geest van de Haagse School gedaan is: Aan de rand van Parijs, uit 1886, De daarin prominent neergezette wandelaar is wellicht Van Gogh zelf, want in die jaren liep hij dagelijks naar Asnières.

Op de oevers van de Seine en het eiland La Grande Jatte vonden de schilders tal van motieven, waaronder zich verpozende Parijzenaars. Georges Seurat,  Paul Signac en in navolging ook Charles Angrand stippelden er in de pointillistische stijl lustig op los, resulterend in verrukkelijke, zonovergoten doeken met zeilboten op de Seine.

1. Georges Seurat, De Seine bij La Grande Jatte, 1888, Olieverf op doek, 65 x 82 cm, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, Brussel
2. Charles Angrand, De Seine bij Courbevoie: La Grande Jatte, 1888, Olieverf op doek 50 x 60 cm, Particuliere collectie

Bernard werkte zijn onderwerpen heel anders uit: in grote kleurvlakken binnen duidelijke contouren. Het lijkt wel of de kopjes daardoor in reliëf zijn uitgevoerd, maar bij nadere beschouwing zijn de deze toch helemaal plat. Het zogenoemde cloisonnisme, waarin je de werkwijze van Paul Gauguin herkent.

Emile Bernard, Twee vrouwen op de voetgangersbrug van Asnières, 1887, Olieverf op doek, 38 x 46,5 cm. Musée des Beaux-Arts de Brest métropole

Dit schilderij wordt evenals andere werken in de expositie, getoond naast een oude foto waarop je de destijds geschilderde industriële gebouwen en bruggen herkent.

Tussen de werken van voornoemde namen springt een doek van wellicht de minst bekende van het stel, Charles Angrand in het oog. De Seine bij zonsopgang, 1889, van de Associaton des Amis du Petit Palais in Geneve. Een minutieus gestippelde betoverende impressie van de morgenstond. Het rimpelloze wateroppervlak, aan de skyline tekenen zich vaag de schoorstenen van de industriële bebouwing af en iets links van het midden alleen een klein, als door een aureool van licht omgeven vissersbootje. Prachtig; bij de aanblik ervan word je completely zen!

Charles Angrand, DeSeine bij zonsopgang, 1889Olieverf op doek, 61×81 cm, Association des Amis du Petit Palais, Genève

Drieluiken van Vincent van Gogh
Van Vincents hand worden drie drieluiken getoond. Deze doeken had hij  bewust als ensemble gecomponeerd in de hoop ze als zodanig te verkopen, maar dat is in zijn tijd niet gebeurd. En daarna evenmin; uit verschillende collecties zijn ze alle negen nu voor het eerst weer samen te zien.

Elke set heeft een eigen sfeer: het drieluik met impressies van La Grande Jatte is schetsmatig; de doeken die in Clichy ontstonden zijn frisgroen van tint en de werken die in Asnières ontstonden zijn levendig van karakter. De Wandelende vrouw in een tuin en Rivieroever in de lente lijken wel Monets of Renoirs! Zie het zelf.

Vincent van Gogh, Vissen in de lente, de Pont de Clichy (Asnières), 1887, Olieverf op doek, 50,5 x 60 cm, The Art Institute of Chicago. Schenking van Charles Deering McCormick, Brooks McCormick, en de erven Roger McCormick
Vincent van Gogh, Rivieroever in de lente, 1887, Olieverf op doek, 48,9 × 58,1 cm, Dallas Museum of Art. Schenking van dhr. en mevr. Eugene McDermott ter nagedachtenis aan Arthur Berger
Vincent van Gogh, Een wandelende vrouw in een tuin, 1887, Olieverf op doek, 48 × 60 cm, Particuliere collectie

De bezoeker krijgt een goede indruk van de jaren waarin Van Gogh en zijn tijdgenoten hun schetsboeken meenamen naar Asnières. In de 75 werken legden zij hun aan de waterkant opgedane impressies in kleurrijke werken vast.

Beelden van een veranderende wereld, waarin de natuur en de opkomende industrie soms samengaan, maar waarin de natuur vaker plaats moet maken voor de moderne tijd.  Zoals subtiel verbeeld in Vincents doek met Bruggen over de Seine bij Asnières waarin je boven het water met de voor de dagjesmensen klaarliggende bootjes, een trein over de spoorbrug ziet razen. In andere werken heeft de moderne tijd helemaal de overhand gekregen, zoals in Fabrieken bij Clichy uit het Saint Louis Art Museum in Missouri. Van harte aanbevolen: Vincent van Gogh aan de Seine tot en met 14 januari in het Van Gogh Museum.  

Henry Moore; vorm en materiaal. Tot en met 22 oktober in Museum Beelden aan Zee.

Campagnebeeld Henry Moore, cover van de catalogus

He leaped the fence and saw that all nature was a garden’, aldus omschreef Horace Walpole de filosofie van William Kent (1685-1748). De Engelse tuinarchitect had de directe omgeving van het historische landgoed Stowe omgetoverd tot een natuurlijke landschapstuin. Kent ‘abhorred a straight line’; het ordeningsprincipe van de destijds modieuze Franse formele tuin. We maken even een gedachtesprong naar de Britse beeldhouwer Henry Moore (1898-1986), wiens werk tot en met 22 oktober in Museum Beelden aan Zee te zien is. Moore had eveneens een hekel aan rechte lijnen. Hij gaf de voorkeur aan ronde vormen. Ook hij vond zijn inspiratie in de natuur: …’the whole of nature is an endless demonstration of shape and form. It always surprises me when artists try to escape from this’.

Deze woorden kunnen niet beter geïllustreerd worden dan met de afgeronde vormen van zijn in het open veld opgestelde Sheep Piece uit 1971. Waargenomen vanachter een hek, legde de fotograaf de beeldengroep vast. In de reusachtige vormen herken je echo’s van de eromheen grazende schapen.  

Henry Moore, Perry Green, 1977 met zijn werk Sheep Piece, 1971-1972.
Henry Moore Foundation. Buiten tentoonstelling

Vaak balanceren Moore’s werken op de grens van figuratie en abstractie. In zijn fantasierijke creaties is de natuur letterlijk en figuurlijk nooit ver weg. Dat geldt niet alleen voor de organische en morfologische vormentaal, maar ook voor de thema’s, waarin de moeder-kind relatie centraal staat.

Henry Moore, Mother and Child, 1930. IJzerzandsteen, 15,3 x 12,5 x 5,5 cm. Foto: Marina Marijnen

Moore deed zijn inspiratie ook op uit gevonden voorwerpen. Tijdens wandelingen raapte hij allerlei door weer, wind en water gepolijste stenen, botten en schelpen op, waarin moeder natuur zelf als beeldhouwer bezig is geweest. Deze wheather beaten objecten vormen zijn voornaamste inspiratiebron. Ook de materialen waarin hij zijn ideeën gestalte gaf stuurden de vormgeving. Maar er is meer. Misschien het belangrijkste en minst belichte beeldmiddel in Moore’s werk is ruimte.

Na eerdere spraakmakende tentoonstellingen over wereldberoemde beeldhouwers als Ossip Zadkine (2018), Niki de Saint Phalle (2019) en Igor Mitoraj (2021) zijn de zalen van museum Beelden aan Zee nu gevuld met indrukwekkende, kleine en monumentale werken van Henry Moore. Terecht wordt hij als een pionier van de moderne Europese beeldhouwkunst gepresenteerd. Aan de hand van een groot aantal bruiklenen van de Henry Moore Foundation wordt zijn artistieke ontwikkeling getoond.

Naturalia 
Aan het begin van de expositie zie je Moore’s naturalia verzameling: kleine en grote stenen en botjes uitgestald naast een reusachtige olifantenschedel. Moeiteloos ontdekt zelfs het ongeoefende kunsthistorische oog echo’s van deze objecten in Moore’s kleine en grote sculpturen.

Henry Moore aan het werk; geflankeerd door de olifantenschedel, ca. 1965. Foto published by the Henry Moore Foundation

In overeenstemming met de subtitel vorm en materiaal maakt de opstelling niet alleen Moore’s artistieke visie, maar ook het creatieve proces zichtbaar. Begeleid met spannende muziek en het toepasselijke geluid van zeemeeuwen toont een video hoe de sculpturen op spectaculaire wijze met hijswerktuigen op hun plaats worden gezet.

Nog even terug naar Moore’s inspiratiebron: de natuur. Anders dan zijn beroemde voorgangers Michelangelo en Rodin, die gebruikmaakten van voorstudies en de punteermachine, zette Moore de beitel meestal direct in het marmer. Een werkwijze die sindsdien als direct carving bekend staat.

Toch wortelt Moore’s werk ook in een eeuwenlange beeldhouwkundige traditie. In zijn werk herken je sporen van de millennia oude Cycladische sculpturen, Romeins-Griekse en Middeleeuwse reminiscenties. Alsook invloeden van de beeldhouwkunst van de Renaissance en de Barok, waarmee Moore tijdens studiereizen in Italië kennis maakte. Terwijl Moore’s vroege werk ook aangeraakt werd door het ideeëngoed van het Constructivisme en Surrealisme bleef de natuur steeds zijn artistieke kompas. Bij dit alles is eveneens duidelijk dat hij een belangrijke erfgenaam is van Michelangelo en Auguste Rodin.

Op de scheidslijn van figuratie en abstractie bleef het menselijke, psychologische aspect in Moore’s werk het belangrijkste: … ‘als ik abstract werk bedoel ik dat ik de natuur bestudeer zonder haar te kopiëren; ik probeer recht te doen aan het materiaal … de eigenschappen van het materiaal …maar ook aan het idee dat ik daaruit probeer te bevrijden’…
In dit vertaalde citaat is een speelse variant herkenbaar op de woorden van Michelangelo. Over zijn gebeeldhouwde figuren zou hij eufemistisch hebben opgemerkt: … ‘ze zitten al in het marmer; ik hoef ze alleen maar te bevrijden!…

Het menselijke lichaam nodigde Moore tot velerlei variaties uit. Zijn oeuvre kent drie hoofdthema’s: de liggende gestalte, moeder en kind en sculpturen met een gecombineerde innerlijke en uiterlijke vorm. Van deze laatste categorie is het van 1950 daterende Helmet Head, dat geïnspireerd is op antieke wapenrustingen, een mooi voorbeeld. In dit werk beschermt een harde schil een zachtere organische vorm. De gedachte van protectie is eveneens het leidmotief in de moeder-kind beelden.

H. Moore, Helmet Head, 1950. Gietsel, lood, 35,5 x 26 x 26 cm.

In de jaren ’20 vond Moore ook inspiratie in de dierenwereld. Bij de uitwerking van deze ideeën keek Moore eveneens over de grenzen. Zijn Dog uit 1922 vertoont onmiskenbaar verwantschap met de contemporaine beeldhouwkunst van de Amsterdamse School.

H. Moore, Dog. 1922. Marmer 17,8 x 13,7 x 10 cm. Foto: Marina.Marijnen

Zijn op het menselijk lichaam en de natuur geïnspireerde onderwerpen vertaalde Moore niet alleen in marmer, maar ook in polystyreen en brons. De liggende figuren ademen een ‘holistische visie’, waarmee de verbondenheid van de mens met de natuur bedoeld wordt. Mooi verbeeld in Two piece reclining figure no 2, waarin twee gefragmenteerde liggende gestalten opgaan in de hen omringende (landschappelijke) omgeving. De twee delen versmelten tot een geheel, maar als je deze afzonderlijk bekijkt verschijnt verrassend genoeg iets anders op je netvlies. Dan ontstaan associaties met krijtrotsformaties, die doen denken aan de ijzingwekkende kliffen van Moore’s geboortegrond Yorkshire. Of, we steken denkbeeldig even het Kanaal over, de rotskust bij Etretat die Georges Seurat zo kleurrijk en lieflijk in beeld heeft gebracht. Bij Moore zijn deze vormen echter bedoeld als metaforen voor het menselijk bestaan. Het levenspad van de mens loopt soms langs steile afgronden; voor velen is het vaak: erop of eronder. Een glanzend gepolijste versie van dit ontwerp werd in 1972 op spectaculaire wijze in Florence getoond in de solotentoonstelling Mostra di Henry Moore.

Henry Moore, Two piece reclining figure no 2, 1960. Brons, 135 x 259 x 140 cm. Foto: Marina Marijnen

Moore’s ambivalente houding ten aanzien van figuratie en abstractie, beperkt zich niet tot de vormentaal, maar is ook herkenbaar in de de toepassing van velerlei invloeden, die hij als een spons absorbeerde. Aan de academie, was hij in het voetspoor van avant garde kunstenaars als Picasso en Brancusi, modernistisch geschoold. Maar hij had, zoals gezegd ook oog voor Cycladische kunst en de beeldhouwkunst van de Azteken. In deze potpourri van invloeden ontdek je zelfs een vleugje Engelse gotiek. Sinds 1925 kwamen daar in Toscane opgedane invloeden bij. In de arena van al deze soms tegenstrijdige -bipolaire- artistieke gevoelens, die hij omschreef als het ruwe en het tedere, het klassieke en het romantische probeerde Moore uitgebalanceerde, harmonieuze kunst te scheppen. Sculpturen waarin combinaties van organische zachte vormen en classicistische noties als orde, symmetrie en hardheid samengaan, maar waar ook ruimte was voor verrassingen, zoals het kleine op een buitenaards gelijkend wezentje dat verscholen is in Egg form Pebbles, dat in mijn fantasie associaties oproept met de nieuwsgierige blik van een alien.

Henry Moore, Egg form Pebbles, 1977. Gips 8 x 11 x 9,5 cm. Foto: Marina Marijnen

Deze doelstelling trachtte hij in de jaren ’30, toen hij open stond voor het Surrealisme en abstracte stromingen als Unit one en Circle ook trouw te blijven. Dit streven naar harmonie heeft mooi gestalte gekregen in Carving van 1936, waarin hij de enigszins unheimische maskers van de Azteken en surrealistische beelden aldus de catalogus trachtte te combineren in de semi-abstracte weergave van het menselijk gelaat. Door de neutrale titel Carving liet de beeldhouwer de interpretatie over aan de beschouwer. In Carving herken ik veeleer een echo van Cycladische beelden die tussen 4000-1100 v.Chr. ontstonden.

Henry Moore, Carving, 1936. Travertijn, 52 x 49 x 24 cm. Foto Marina Marijnen

Ook Moore’s materiaalkeuze is interessant. Tijdens het interbellum verruilde hij traditionele materiaal als marmer voor steensoorten als travertijn, kalk- en baksteen, die in de bouwkunst werden gebruikt.  

Waterscheiding
WOII slaat een wig in Moore’s beeldhouwkunstige carrière. Ook hij moet zijn steentje aan de oorlogsmachine bijdragen. Hij wordt niet onder de wapenen geroepen, maar Moore zet zijn skills anderszins in. Als oorlogskunstenaar brengt hij getekend verslag uit van Londenaren die tijdens de bombardementen de metrostations in zijn gevlucht. Deze zogenoemde shelter drawings van mensen die onder angstige omstandigheden wat probeerden te slapen, inspireerden hem tot het maken van zijn naoorlogse Reclining figures.

Henry Moore, Reclining figure, 1985. Brons, 15,6 x 36,8 x 16 cm. Foto: Marina Marijnen

Ook in creatieve zin zat hij in die tijd niet stil. Behalve de oorlogstekeningen legde hij zijn artistieke ingevingen vast in schetsen en studies. Toen hij na de oorlog weer aan de slag kon pakte hij zijn creatieve proces anders aan dan voorheen. Hij begon met maquettes en kleine modellen in gips en terracotta. Deze methode doet denken aan de werkwijze van beeldhouwers ten tijde van de Renaissance en de barok. Alvorens aan het echte werk te beginnen vervaardigden Giambologna, Hans Vredeman de Vries en Gian Lorenzo Bernini proefstukjes in de vorm van zogeheten bozzetti.

Moore kreeg zoals gezegd ook oog voor andere manieren om driedimensionaal werk te creëren, zoals het werken in polystyreen, baksteen en het gieten van vormen in brons en lood. Methodes die mogelijkheden boden om te voldoen aan de naoorlogse roep om beelden voor de publieke ruimte waaraan tijdens de wederopbouw van gebombardeerde steden behoefte aan was. Moore paste daarin niet alleen de schaal, maar ook zijn beeldtaal aan de moderne stedelijke omgeving aan. Mooi voorbeeld is het muur reliëf in Rotterdam. Lokale metselaars zetten Moore’s afgietsels van in geometrische patronen uitgevoerde creaties om in baksteen.

Henry Moore, Wall Relief nr 1, 1955. Baksteen 689 x 1122 cm. Bouwcentrum Rotterdam

Maar dit werk lag hem niet echt. Zijn figuratieve op de menselijk maat gecreëerde werken hoorden meer thuis in een open landschappelijke setting dan aan een muur.

In de jaren vijftig komen Moore’s liggende figuren overeind. Zoals te zien in de verschillende versies van zijn op totempalen gelijkende Upright Motives, waarvan je voorbeelden ziet opde binnenplaats van het museum en zijn geestige King and Queen.

Henry Moore, King and Queen, 1952-1953. Gietsel 1985. Brons 167 x 140 x 85,5 cm. Foto Marina: Marijnen

We zagen al dat Moore het materiaal onverschrokken te lijf ging. In de expositie is te zien dat zijn lust tot experimenteren zich niet beperkte tot direct carving. Hij experimenteerde ook volop met het gieten van bronzen en loden beelden. De expositie volstaat niet met alleen maar het tonen van Moore’s voor zichzelf sprekende werken. Ook al gaf Moore de beschouwer de vrijheid om een eigen interpretatie aan zijn werk te geven, de samenstellers van de tentoonstelling zoeken wel antwoorden op vragen als in hoeverre beïnvloedde Moore’s materiaalkeuze de uiteindelijke vorm en formaat van het gekozen onderwerp. Daarmee wordt een rondgang door de tentoonstelling extra interessant.

Anish Kapoor, untitled, 2020. Pink onyx. Lisson Gallery, London Foto: Marina Marijnen

Met zijn vernieuwende werkwijze en stijl is Moore een inspiratiebron voor anderen. De expositie geeft daar geen voorbeelden van, maar in mijn geheugen dienen zich twee voorbeelden aan. Van de Brits-Indiase beeldhouwer Anish Kapoor zag in op de TEFAF van dit jaar bij Lisson Gallery een prachtig in roze marmer uitgevoerde sculptuur, dat onmiskenbaar invloed van- of op zijn minst verwantschap met- Henry Moore’s Egg form Pebbles vertoont. Moore’s invloed beperkt zich niet tot de monumentale werken van Anish Kapoor. Zijn invloed doet zich ook op klein formaat, tussen kunst en kitsch voor. Onlangs vond ik stomtoevallig in een bric-a-brac winkeltje een door een liggend figuurtje omarmde asbak

Asbak omarmd door een, Henry Moore achtige Reclining figure. Foto: Marina Marijnen

Bij zijn creatie moet de schepper die zijn werk met de initialen Y.G.H. signeerde, de reclining figures van Moore in gedachten hebben gehad. Zijn grote en kleine liggende figuren waren vanaf de jaren ‘20 in tal van internationale tentoonstellingen te zien.

Henry Moore werd op 30 juli 1898 geboren in Castleford. Ouders wilden dat hij leraar werd, maar van jongs af maakte hij al houten figuurtjes. Zijn ouders meenden dat een toekomst als beeldhouwer geen hout zou snijden, maar lerares aan de Castleford Secondary school zag zijn talent en moedigde hem aan. Met zijn glansrijke carrière stelde hij haar, maar ook zijn ouders niet teleur. In 1916 werd hij aangenomen als onderwijzer op zijn eigen lagere school. Behalve over artistieke aanleg beschikte Moore over educatieve en bestuurlijke talenten. Hij bekleedde commissariaten en ontving meerdere prijzen en eredoctoraten. Zijn werk is wereldwijd in musea en publieke ruimtes te vinden. Moore vond zelf dat zijn werk het best in de natuur tot zijn recht kwam. Voor deze expositie is Museum Beelden aan zee, omgeven door strand, duinen, lucht èn ruimte dan ook de plek bij uitstek.

Bibliografie

S. Barassi e.a., Henry Moore: Vorm en Materiaal. Museum Beelden aan Zee, Scheveningen. 2023.

Link: Beelden aan Zee, Henry Moore

Van Gogh, Cézanne, Le Fauconnier en de Bergense School, tot en met 3 september in Stedelijk Museum Alkmaar

Met panne gestrand in Enkhuizen: wat nu? Het Zuiderzeemuseum kennen we inmiddels van binnen- en van buiten. Stedelijk Alkmaar? Goed idee, maar het museum is per spoor wegens stormschade aan bovenleidingen onbereikbaar. Tweeëneenhalf uur heen met de bus en evenzoveel tijd weer terug is wel een heel hoge prijs…. Wagon wheels niet beschikbaar? Geen nood: mywheels biedt uitkomst. Dit vierwielige alternatief voor de OV fiets heeft in Enkhuizen zegge en schrijve één deelwagentje staan! Een uurtje later staan we oog in oog met de helden van het modernisme.

In de tentoonstelling Van Gogh (1853-1890), Cézanne (1839-1906), Le Fauconnier (1881-1945) zie je hoe Nederlandse kunstenaars zich in de vroege twintigste eeuw lieten inspireren door hun negentiende-eeuwse voorgangers. De tentoonstelling geeft antwoord op de vraag welke invloed zij hebben gehad op de ontstaansgeschiedenis van de Bergense School. Zelfs als je de zaalteksten negeert krijg je de doelstelling van de expositie mee. De beelden van de in dialoog gepresenteerde werken van de drie protagonisten en hun navolgers spreken voor zich! Met deze tentoonstelling plaatst Stedelijk Museum Alkmaar de Bergense School in een internationale context.

Terwijl de Nederlanders nog drukdoende zijn met onderwerpen die de schilders van de Haagse School bezighielden: schepen in de branding, vissers, armoedige binnenhuisscènes, strand- en polderlandschappen, leven kunstenaars in onze buurlanden zich uit in het vrolijke licht getinte palet van de impressionisten, de toets van de postimpressionisten of de felle kleuren van de fauvisten.

Dankzij de tentoonstellingen die Jan Toorop en Jo Bonger, de schoonzus van Vincent van Gogh, in de vroege 20e eeuw organiseren maken de Hollanders kennis met de artistieke innovaties die zich in de ateliers -en in de openlucht- onder de handen van voornoemde kunstenaars hebben voltrokken. Hier mag de naam van Piet Boendermaker niet ontbreken. Deze kunstverzamelaar en mecenas droeg met financiële steun en de (latere) opening van zijn Kunstzaal bij tot de verbreiding van de moderne kunst.

De werken van Van Gogh, Cézanne en Le Fauconnier vormen de voedingsbodem voor de Bergense School. In de compositie en het kleurgebruik van Gerrit Willem van Blaaderens (1873-1935) Huizen in een Landschap uit 1908-12, zie je duidelijk invloed van Paul Cézanne’s, Verlaten huis bij Aix-en-Provence, van ca. 1886.

En in Landschap met korenschoven van Leo Gestel van 1907-09 zijn echo’s van Van Goghs Korenschoven uit 1885 evident.

Bijzonder om in deze Noord-Hollandse provinciestad een authentieke versie van Cézanne’s Montaigne Sainte Victoire uit 1888 te aanschouwen. Dat geldt ook voor een (reproductie van) Stilleven met appels, waarbij Cézannes veel aangehaalde citaat nog steeds verfrissend klinkt:

                                   …’Avec une pomme je veux étonner Paris’

…’Zij [de appels] houden ervan zich te laten portretteren […] Zij komen naar je toe met al hun parfum, sprekende over de velden die zij hebben verlaten, de regen die hen heeft gevoed, de zonsopgangen die zij hebben gezien’…

Cézanne, stilleven met appels, 1879-1880, foto: Marina Marijnen

Met zijn prominent geportretteerde appels doorbrak Cézanne een taboe. Anders dan historiestukken waar kennis voor nodig was, werden stillevens -slechts een imitatie van de natuur- destijds in academische kringen maar matig gewaardeerd.

Cézanne keek met nieuwe ogen naar de hem omringende natuur. Hetgeen hij waarnam vertaalde hij vervolgens in geometrische vormen. Daarbij had hij lak aan de door de Academie gedicteerde regel van lineair perspectief. Gebruikmakend van lichte en donkere kleuren creëerde hij diepte in zijn werk. Aldus legde hij de basis voor de kubisten die een stap verder zouden gaan.

Paul Cezanne, Montagne Sainte Victoire, 1888. Stedelijk Museum, Amsterdam. Foto: Marina Marijnen

Ook Henri le Fauconnier begon zijn onderwerpen, eerst nog voorzichtig, in geometrische vormen te ontleden. Mooi te zien in het uit hoekige vormen opgebouwde Portret van de dichter Paul Castiaux uit 1910.

Toen zijn werk in 1911 in het Amsterdamse Stedelijk getoond werd was het wel even wennen voor het Amsterdamse publiek. Le Fauconniers stijl werd in 1911 door critici zelfs met ‘barbaarsch’ omschreven!

Henri le Fauconnier, Portret van de dichter Paul Castiaux, 1910 Foto: Marina Marijnen

Op de tweede verdieping van de Alkmaarse tentoonstelling geeft het museum een ode aan de schilders van de Bergense school; in hun werken zijn de drie inspiratiebronnen niet ver weg. In het werk van de hier getoonde kunstenaars komen alle genoemde stilistische invloeden samen. Niet alleen in de onderwerpkeuze, maar vooral in de toets en het kleurgebruik, dat varieert van een heel licht tot kenmerkend voor de vroege Bergense school, donker palet.

Gerrit Willem van Blaaderen, Impressie van de Bretonse Haven van Doarnenez 1922 Foto: Marina Marijnen

Zoals in Van Blaaderens impressie van de Bretonse Haven van Doarnenez, dat hij in 1922 uit eigen waarneming schilderde. De verzamelaar Piet Boendermaker kocht het werk en schonk het aan het Stedelijk in Amsterdam.

Leo Gestel en anderen rekenen af met de traditionele benadering: …’Om aan gevoel van ritme van vorm en expressie van de kunst te voldoen, moet de natuur eraan geloven’… aldus Leo Gestel, …’daar is niets aan te doen’…En dat was ook helemaal niet nodig.

Dit nieuwe uitgangspunt resulteerde in krachtig werk geschilderd door de andere leden van de Bergense School. We zien kleurrijke landschappen van Dirk Filarski (1885-1964) en Jan Sluyters (1881-1957). In Laag water, kanaal bij Veere paste de artistieke kameleon Jan Toorop (1858-1928) een luministische toets toe.

Zijn dochter Charly, met haar eigen duidelijk herkenbare (bijna magisch) realistische stijl, is eveneens vertegenwoordigd. In Kroeg in Westkapelle zet ze de enigszins trieste boertige  bartypes en een naar aandacht hunkerend Zeeuws meisje treffend neer. 

Charly Toorop (1891-1955), Kroeg Westkapelle, 1925 Foto: Marina Marijnen

Heel toepasselijk voor ons dagje in Alkmaar ontdek ik een schitterende impressie van de wekelijkse Kaasmarkt. Volgens het bijschrift schilderde Charly Toorop dit werk in 1932-33 op verzoek van de Joodse kunsthandelaar Jacques Goudstikker. De aanblik van dit schilderij roept een verre persoonlijke herinnering op: een schoolreisje naar de kaasmarkt in Alkmaar. Mijn vermoeden dat je met dit uitje tegenwoordig niet meer hoeft aan te komen wordt in een oogopslag bevestigd. Op de site www.schoolreis.nl met wel dertig interactieve, sportieve en educatieve suggesties komt de kaasmarkt in Alkmaar niet voor.

Charly Toorop, Kaasmarkt in Alkmaar, 1932-1933 Foto: Marina Marijnen

Ook Toorops zoon Edgar Fernhout (1912-1974), die het schildersvak van zijn van zijn moeder leerde, is aanwezig. Van zijn hand zie je twee weidse oer-Hollandse duinlandschappen. Met het volledig abstracte Bos uit 1961 gooide hij na haar dood het roer radicaal om.  

Het voorgaande is slechts een impressie van het weinig bekende, prachtige werk van de Bergense School, dat met deze expositie in een Europese context wordt geplaatst.  

Na het uitbreken van WOI is het met de beïnvloeding van dit op Van Gogh, Cézanne en Le Fauconnier geïnspireerde werk gedaan. De tastbare herinnering aan dit hoofdstuk uit de vroeg twintigste -eeuwse moderne Hollandse schilderkunst wordt in het Stedelijk Museum bewaard en is tot 3 september in deze bijzonder verhelderende tentoonstelling te zien.

Link: Stedelijk Museum Alkmaar

Van Gogh in Auvers. Zijn laatste Maanden. Tot en met 3 september 2023 in het Van Gogh Museum.

Het Van Gogh Museum is deze zomer in een feestelijke stemming, maar op het uitvergrote zelfportret, waarmee de bezoekers worden begroet kijkt Vincent niet blij. Toch heeft hij daar wel reden voor. Ter gelegenheid van het vijftigjarige bestaan presenteert het Van Gogh Museum een tentoonstelling over zijn laatste maanden in Auvers-sur-Oise. Aan dit onderbelichte hoofdstuk in Van Goghs artistieke nalatenschap is een prachtig geïllustreerde publicatie gewijd. 

Via plattegronden van Auvers en omstreken neemt Wouter van der Veen, directeur van het Instituut Van Gogh in Auvers-sur-Oise, de lezer in Vincents voetsporen mee naar de plekken waar hij inspiratie voor zijn laatste werken opdeed. Op een oude ansichtkaart ontdekte Van der Veen enkele jaren geleden ook de precieze locatie van Vincents allerlaatste werk Boomwortels, dat eveneens in de expositie te zien is.

Om dichter bij zijn broer Theo te zijn verhuisde Vincent naar het bij kunstenaars geliefde Auvers sur Oise, waar hij op diens advies ook de zenuwarts Paul Ferdinand Gachet kon consulteren. Na zijn verblijf in een psychiatrische kliniek kwam Van Gogh in deze landelijke omgeving (ogenschijnlijk) tot rust. In medische zin haalde het niet veel uit, maar het contact met Gachet ontwikkelde zich tot een hechte vriendschap. In Gachet, die eveneens kunstzinnig talent had, vond Vincent op artistiek gebied een klankbord.  Aan deze relatie is op de tweede verdieping een extra expositie gewijd: Dr. Gachet & Van Gogh. Experimenteren met etsen.  

Toch ging het uiteindelijk niet goed. Zijn mentale gezondheid ging weer achteruit, maar Vincent bleef letterlijk en figuurlijk als een bezetene werken. Dat hielp, maar niet voor lang.

Enorme productiviteit
Alsof hij zijn einde voelde aankomen legde Vincent in Auvers, met gemiddeld één, soms wel twee schilderijen per etmaal, een enorme productiviteit aan de dag. In 70 dagen ontstonden 74 schilderijen!

Vincent van Gogh, Korenveld met Kraaien, 1890, Van Gogh Museum, Amsterdam

Vanaf 20 mei, de dag dat hij aankwam in Auvers tot zijn sterfdag 29 juli 1890 dateren enkele van zijn meest indrukwekkende werken, zoals het dramatische Korenveld met kraaien.  

In een brief van 10 juli 1890 (nr 898) aan Theo geeft Vincent lucht aan zijn geestesgesteldheid. Hij schrijft dat hij gewoonlijk tamelijk goedgehumeurd is, maar …’dat zijn leven aan de wortel is aangetast’… Hoewel het penseel naar eigen zeggen bijna uit zijn hand valt, heeft hij toch nog drie grote doeken geschilderd. In twee versies van uitgestrekte korenvelden brengt hij zijn triestheid en eenzaamheid tot uitdrukking.  Van het derde doek, een impressie van de tuin van Daubigny, maakt hij in deze brief slechts melding, maar in zijn laatste brief van 23 juli (nr. 902) stuurt hij daarvan een getrouwe schets mee.

Ook al was het hem zwaar te moede toch had Vincent nog plannen. Hij bestelde verf en was vastbesloten de recente schilderijen aan Theo en zijn vrouw Jo te laten zien. Vincents droevige, doch vastberaden woorden leidden tot de veronderstelling dat de schilder niet door zelfdoding, maar door moord aan zijn einde zou zijn gekomen. In een destijds spraakmakende publicatie brachten de kunsthistorici Steven Naifeh en Gregory White Smith deze gedachte in 2011 naar buiten. De conservatoren van het Van Gogh Museum houden evenwel vast aan de theorie dat Van Gogh zichzelf van het leven beroofde.   

Unieke bruiklenen                                                                                       
De tentoonstelling kwam in samenwerking met het Musée d’Orsay, dat acht eenmalige bruiklenen afstond, tot stand. De expositie is aangevuld met dertien niet eerder getoonde werken uit Amerikaanse museale- en privécollecties. Zo ziet de bezoeker het fijngevoelige portret van de dochter van de herbergier waar Vincent logeerde. Voor de poseer sessie had ze haar mooiste jurk aangetrokken. Toen Adeline Ravoux zestig jaar later werd geïnterviewd kenschetste zij de roodharige Hollander als een rustige man, die niet veel sprak. Van alle werken uit deze periode draagt alleen dit portret Vincents signatuur. Vincent vertrouwde Theo toe dat hij met zijn portretten iets van de ziel en gevoelens van de persoon tot uitdrukking wilde brengen. In de beeltenis van dit prille 12-jarige meisje, dat Van Gogh niet in opdracht, maar op zijn eigen verzoek portretteerde is dat goed gelukt.

Vincent van Gogh, Portret van Adeline Ravoux, 1890. Doek 76 x 55 cm. Privecollectie. Met dank aan HomeArt

Sightseeing in Auvers|
De chronologisch-thematisch ingedeelde expositie begint met Vincents eerste werken. Een tekening van de Oude Wijngaard gedaan in potlood, olie en waterverf uit de eigen collectie. Getoond naast zijn eerste schilderij uit Auvers: Bloeiende Kastanjebomen. Qua kleurgebruik, penseelstreek en compositie verraden beide werken invloed van de Japanse prenten die Vincent kort tevoren in een Parijse expositie gezien had.

1 Vincent van Gogh, Oude Wijngaard met boerin,1890. Potlood, olie- en waterverf. Vergépapier 44,3 x 54 cm. Vincent van Gogh Museum, Amsterdam.
2 Vincent van Gogh, Bloeiende Kastanjebomen, 1890. Doek 63,3 x 49,8 cm. Kröller-Müller Museum, Otterloo.

Daarna volgen schilderijen, waarin hij het hele dorp in kaart brengt. Via de landschappelijke dorpsgezichten met oude huizen wandel je in de geest door het pittoreske stadje, waar de tijd heeft stilgestaan. Bij Gezicht op Auvers met boerderijen wijst conservator Nienke Bakker de B & B aan waar zij onlangs nog logeerde. Ook attendeert zij ons op de bijzondere wolkenlucht in dit werk. Van Gogh bracht -even goed kijken- met witte verf de wolken als achtergrond aan; Met daaroverheen geschilderde blauwe vegen suggereerde hij de lucht.

Vincent van Gogh, boerderijen in Auvers sur Oise, 1890, Finish National Gallery, Helsinki, Antell Collections

In deze laatste periode wisselde Vincents artistieke aanpak nogal eens. Hij schakelde veelvuldig tussen stijlen en formaten. In tien van de twaalf panoramische landschappen rond Auvers hanteerde hij echter steeds hetzelfde van één rol gesneden formaat van 100 x 50 cm. Naast elkaar gepresenteerd komen ze -niet toevallig- mooi uit: Landschap bij Avondschemering en Landschap met wandelend paar tussen bomen, dat enkele jaren geleden in de tentoonstelling Van Gogh/Munch eveneens te zien was.

V. van Gogh, Kreupelhout met twee figuren, 1890. Doek 50 x 100 cm. Cincinnati Art Museum. Legaat Mary E. Johnston.

Bakker licht toe dat Van Gogh vaker in ensembles dacht, zoals in de tekening en het schilderij van het huis van Père Pilon. In de laatste zoemt hij iets in op de woning; geflankeerd door een impressie van Kastanjebomen.

1 Vincent van Gogh, (Doodlopende weg met) het huis van Père Pilon, 1890. Tekening, potlood, pen en inkt. 45 x 56 cm. Van Gogh Museum, Amsterdam
2 Vincent van Gogh (Doodlopende weg met) het huis van Père Pilon, 1890 olieverf op doek, 49 x 70 cm. Privécollectie

Tijdens de voorbezichtiging staan we even stil bij een voor Van Gogh atypische, vrolijke zomerse impressie van bootjes op de Oise. In heldere kleuren zette hij op impressionistische wijze een man op de kant en een vissend vrouwtje neer. Het werk doet denken aan Monets Baders bij La Genouillère, maar Vincent geeft aan zijn riviergezicht een heel eigen draai.

V. van Gogh, Oever van de Oise in Auvers, 1890. Doek 71 x 93,7 cm. Detroit Institute of Arts,
legaat van Robert H. Tannahill.

Indrukwekkend is de bijna beeldvullende impressie van De kerk van Auvers-sur-Oise. De architectuur van de prominent in beeld gebrachte Notre-Dame-de-l’Assomption tekent zich welhaast vibrerende af tegen de kobaltblauwe lucht. In een brief aan Theo schrijft Vincent dat deze kerk hem in de geest terugvoert naar de dorpskerk van hun jeugd in Nuenen.

Vincent van Gogh, De kerk van Auvers-sur-Oise, 1890. Musée d’Orsay, Parijs

Dr. Paul Gachet                                                                                         
In de tentoonstelling is ook aandacht voor dokter Paul Gachet, wiens portret door Vincent werd geschilderd. Gachet was gespecialiseerd in de behandeling van melancholie; tegenwoordig aangeduid als depressie. Van Gogh portretteerde hem heel toepasselijk in de traditionele, klassieke houding van een melancholicus met het hoofd zwaar rustend op de arm. Voor hem ligt -niet zonder betekenis- een takje vingerhoedskruid. Kennelijk was Gachet bekend met de medicinale werking van digoxine dat uit digitalis wordt gewonnen. De Engelse arts William Withering ontdekte in de 18e eeuw dat deze stof een heilzame werking had bij hartritmestoornissen en oedeem. Wellicht onderzocht Gachet de toepassing van dit plantaardige medicijn bij de behandeling van een overspannen geest. In de tegenoverliggende vitrine zie je een doos met homeopathische medicamenten uit de nalatenschap van de arts.

Vincent van Gogh, Portret van Dr. Paul Gachet, 1890. Doek 68 x 57 cm. Muse d’Orsay, Parijs.

In dit gedeelte van de tentoonstelling zijn prachtige bloemstillevens van zowel Paul Gachet en Vincent van Gogh te zien. Gepresenteerd naast impressies van tuinen, waaronder de drie versies van de bloemrijke lusthof van de weduwe van de door Vincent hogelijk gewaardeerde Charles Daubigny. Twee bijna identieke doeken van ca. 50 x 100 cm uit respectievelijk de collectie van Rudolf Staechelin en het Hiroshima Museum of Art en een vierkante versie van de Vincent van Gogh Stichting. Aan deze laatste is een aardige anekdote verbonden. Aangetrokken door de bloemenpracht klopte Vincent aan bij Daubigny’s weduwe: of hij de tuin even mag zien. Meteen kreeg hij zin om de impressie vast te houden. Bij gebrek aan schilderslinnen legde hij de kleurenpracht vast op een theedoek van mevrouw Daubigny. Zijn laatste brief aan Theo bevat een ode aan de tuin, vergezeld van een schets.

incent van Gogh, Tuin van Daubigny. Doek 51 x 51 cm. Van Gogh Museum Amsterdam
(Vincent van Gogh Stichting)

Misschien wel het meest bijzondere doek in de expositie vormt de op een langwerpig formaat geschilderde impressie van een in de schilderkunst zelden weergegeven weersgesteldheid: een regenbui. Hiertoe raakte Vincent ongetwijfeld geïnspireerd door neerslag in Japanse prenten die hij zeer bewonderde.

Vincent van Gogh, Regen – Auvers -sur-Oise, 1890. Doek 50 x 100 cm. Amgueddfa Cymru-National Museum Wales, Cardiff

Tekeningen, schetsboekjes en enkele brieven completeren deze boeiende expositie. In een van de vitrines ligt een interessante tekening van het gemeentehuis van Auvers. Daarin is ook een perspectiefraam te zien. Van dit optische hulpmiddel maakte Vincent ook eerder al gebruik. In een schets gemaakt in de duinen van Scheveningen, probeerde Van Gogh een boot op zee met behulp van zo’n perspectiefraam in de juiste afmetingen op het doek te krijgen.

Ontroerend is de al genoemde allerlaatste brief van 23 juli, die Vincent enkele dagen voor zijn dood op 29 juli schreef. In mineur doet hij Theo  de volgende confessie: …’mijn werk, daarvoor riskeer ik mijn leven en het heeft me de helft van mijn verstand gekost’

Op de tweede verdieping is de voornoemde kleine tentoonstelling ingericht: Dr. Gachet & Van Gogh. Experimenteren met etsen.

Hier zie je ook het palet van Gachet, dat Vincent mocht lenen voor het schilderen van het portret van Gachets dochter, dat ook aanwezig is in de expositie. Als droevig slotakkoord van de expositie ziet de bezoeker het aandoenlijke doodsportret dat Gachet, onder zijn pseudoniem Paul van Rijssel, van Vincent maakte.

Aan het eind van de expositie wordt kun je als postuum eerbetoon, een eigenhandig dankwoord aan Vincent schrijven…

Dank Vincent voor zoveel moois dat uit zoveel verdriet is voortgekomen…

Wie denkt dat met dit boeiende laatste hoofdstuk van Van Goghs leven alles zo zoetjesaan wel is verteld vergist zich. Terwijl de openingstijden van deze expositie die nog tot 3 september te zien, wegens overweldigende belangstelling zijn verruimd, wordt achter de schermen al hard gewerkt aan de volgende tentoonstelling: Van Gogh aan de Seine, waarover dit najaar meer op dit blog.

Bibliografie

N. Bakker e.a., Brieven van Vincent van Gogh. Troost voor bedroefde Harten, Van Gogh Museum, Amsterdam, 2020.

Idem, Van Gogh in Auvers-sur-Oise; Zijn laatste maanden, Vincent van Gogh Museum/Musée d’Orsay, Amsterdam, 2023.

Link: Eerder artikel op deze site over afgelopen expositie “in the picture’ in het Van Gogh Museum

Link: Eerder artikel op deze site over afgelopen expositie ” je liefhebbende Vincent” in het Van Gogh Museum

Impressie van een bezoek aan het Watersnoodmuseum in Ouwerkerk.

De watersnood van 1 februari 1953 werd zeventig jaar na dato herdacht. Als kind van Zeeuwse ouders kreeg ik de verhalen van jongs af aan mee. Vanaf het strand in Oostkapelle zag je in de jaren zestig een enorm betonnen gevaarte dat voor de kust van Schouwen uit de golven stak. Een caisson wist mijn moeder, gebruikt om de instroom van zeewater na de dijkdoorbraken van de watersnood van 1953 te stoppen. Meer dan eens vertelde ze hoe haar verloofde, mijn vader, de middag van 30 januari met de fiets uit Middelburg naar Oostkapelle was gekomen. Het was hard trappen en op St Laurens moest hij stoppen om bij te komen. De tegenwind had zich tot een woeste storm ontwikkeld. Mijn grootmoeder zei ’s avonds …‘zou je nie bluve sloape, Dick’?
Nu denk je: gekkenwerk om met zulk weer de deur uit te gaan, maar anno 1953 bestond het met geel, oranje en rood gecodeerde waarschuwingssysteem van de KNMI nog niet. Meteorologische en andere communicatie was nihil. In de jaren vijftig werd om de zes uur een weersverwachting opgesteld, die per telex alleen aan abonnees werd verzonden. Het bericht dat er op 30 januari zwaar weer op til was bereikte slechts een beperkt aantal bestuurders. Kort daarna was het met de geringe mogelijkheden voor communicatie helemaal gedaan. De storm had de verbinding via draad en telefoonpalen onmogelijk gemaakt. Op Middeleeuwse wijze werd alarm geslagen door op deuren te bonzen en het luiden van de kerkkokken. 

Recycling Phoenix Caissons  

                                                                              

In Ouwerkerk wordt de herinnering aan de ramp, die aan 1836 mensen het leven kostte, levend gehouden. Het museum is heel toepasselijk ondergebracht in vier gerecyclede Phoenix caissons van 62 x 19 x 18. Na het dichten van de stroomgaten hebben ze een tweede leven gekregen. De enorme betonnen zinkbakken, die tijdens de wederopbouw na de ramp, in de stroomgaten werden afgezonken, bieden nu ruimte aan een enorme hoeveelheid rampzalige materiële en immateriële herinneringen. De focus ligt op Ouwerkerk, dat in de bewuste nacht en navolgende dagen helemaal van de kaart werd weggespoeld. Via het op de website te raadplegen ‘oral history project 1953’ komt het leed en het verdriet in persoonlijke verhalen heel dichtbij. Bezien door de interactieve ‘deltaviewer’ krijgt de bezoeker een overrompelende impressie van de nooit voltooide strijd tegen het water. Kijkend door een virtual reality bril stijgt het water je op beangstigende wijze tot de lippen!
Met mijn hoogbejaarde moeder speuren we de lijst met namen van de slachtoffers na. We zoeken haar schoolvriendinnetje Pietje Roelse, die met haar man en pasgeboren kindje op de zolder van haar huisje in Rilland is verdronken. De jonge vader zat al op het dak, maar toen het zijn vrouw niet lukte om hem door het dakraampje te volgen ging hij weer terug. 
Op een trouwfoto ontdekken we Pietje, waarop ze het leven nog vol vertrouwen tegemoetziet. Door de foto komt het verleden even heel dichtbij. Op bezoek bij moeders eveneens hoogbejaarde schoonzus wordt een wel heel bizarre herinnering aan het korte levensverhaal van Pietje opgediept. Op het strand van Oostkapelle was ze als kind al eerder (bijna) verdronken… Een omstander wist de bewusteloze drenkelinge toen nog te reanimeren.


Vlakbij Pietjes trouwfoto hangt een lichtblauwe bruidsjurk van een inderhaast getrouwd zwanger meisje. Haar kindje zou het levenslicht nooit aanschouwen.
Dit zijn maar enkele voorbeelden van de talloze families die werden overvallen door de dood. Met persoonlijke bezittingen en foto’s worden de verdronken levens gememoreerd. Zoals het aandoenlijke kiekje van een lachend broertje en een zusje: Mina en Han. Ze werden op 1 februari 1953 voorgoed van elkaar gescheiden. In de kinderspeurtocht leven ze voort. Op een familiefoto herken ik het schattige witte jurkje uit de vitrine. Gemaakt van parachutestof, dat tijdens WOII door neergeschoten piloten die zich met hun valscherm trachtten te redden, beschikbaar werd. 

Hulpverlening uit alle windrichtingen     

Deense noodwoning die nog in gebruik is.

Het museum vertelt niet alleen het verhaal van de slachtoffers, maar ook dat van de hulpverlening, die vanuit Europa en ver daarbuiten op gang kwam. Op weg naar het museum passeer je de Deense geschenkwoningen, die als bouwpakket werden aangeleverd. Het Rode kruis zette wereldwijd hulpacties op touw.

Zelfs in Karachi in Pakistan werden inwoners opgeroepen om de Nederlanders bij de wederopbouw te steunen! Het affiche met de noodkreet is geïllustreerd met twee Hollandse jongetjes die manmoedig gaten in de dijk proberen te dichten.
In de opstelling liggen allerlei meer en minder nuttige geschenken, zoals een porseleinen peper en zoutstel uit het Italiaanse Capodimonte en een gereedschapskist van het Canadese Rode Kruis. Zodra dat kon kwamen koningin Juliana en leden van andere vorstenhuizen naar het rampgebied, zoals de koningin van Denemarken en koning Haakon van Noorwegen. Op een van de foto’s herken ik de Britse prinses Anne. De toegangsweg naar het museum, de Weg van de Buitenlandse pers, memoreert de vele journalisten die vanuit alle windrichtingen in Ouwerkerk verhaal kwamen halen.

Er is ook aandacht voor de talrijke hulpverleners: militairen en door maatschappelijke organisaties opgeroepen krachten kwamen naar het rampgebied om puin en aangespoelde rommel op te ruimen. Niet alleen ferme knapen maar ook stoere meiden. Zogenoemde ‘moddermeisjes’ kijken, al dweilend, lachend op naar de fotograaf, die de vrijwilligers in beeld bracht!

Van depressie tot noordwester met orkaankracht
Hoe kwam deze rampzalige storm, waarvan meteorologen de kracht niet voorzagen, tot ontwikkeling? De factoren die hiertoe leidden worden duidelijk uitgelegd. Anders dan wel gedacht wordt was springtij niet de grootste boosdoener, al hielpen de gevolgen van extreem hoogwater na de volle maan van 30 januari wel mee. Een depressie op de Atlantische oceaan ontwikkelde zich tot een noordwester storm, die afkoersend op IJsland tot orkaankracht uitgroeide. 
Het zeewater werd langs de Engelse oostkust in zuidelijke richting voortgedreven. In het Kanaal ontmoette het opkomende hoogwater -de zogeheten getijgolf- het door de noordwester storm opgestuwde water. Het als geografische trechter omschreven Nauw van Calais kon al dat water niet aan. Met een noodgang zocht het tot ongekende hoogten opgezweepte water, letterlijk en figuurlijk een uitweg richting de kusten van België, Nederland en Denemarken. 
In een van de vitrines ligt de foto van de KLM vliegenier Piet Hoorweg, die samen met Carel Enkelaar van de Volkskrant de eerste ooggetuige was van de verbijsterende beelden, die associaties opriepen met de oudtestamentische zondvloed. 


Het artikel van de journalist fungeerde als doemscenario voor de film die in 2009 door Ben Samboogaart gerealiseerde film De Storm, waarin de kijker de wanhopige jonge moeder (Sylvia Hoeks) volgt tijdens de overigens weinig realistische zoektocht naar haar baby. Analoog aan het legendarische babytje van de Middeleeuwse Sint Elizabeth vloed, overleefde ook haar kindje de ramp dankzij een zwarte kat die het op de golven deinende kistje in evenwicht hield.

De tentoonstelling geeft niet alleen een interessant historisch beeld van de ramp en het antwoord daarop, met een uitgebreid hoofdstuk over de Deltawerken. De presentatie van de oude en recente water geschiedenis van ons land, geplaatst in internationale context, maakt de bezoeker bewust van de actuele gevaren van het door de opwarming van de aarde alsmaar wassende water. Goede communicatie, een vooruitziende blik ten aanzien van watermanagement en mondiale samenwerking zijn daarbij onontbeerlijk.

Wandkleed Claudy Jongstra

Mooie bijvangst tijdens een bezoek aan het Watersnoodmuseum vormen de wandkleden van Claudy Jongstra. Tegen de kale betonnen wanden komt de reeks Reliëfs in meekrap, alkanet en chochenille prachtig uit. Gemaakt van natuurlijke materialen: wol van eigen zeldzame Drentse heideschapen en natuurlijke kleurstoffen uit Jongstra’s eigen kweektuin.

Het Watersnoodmuseum, Weg van de Buitenlandse Pers 5 4305 RJ Ouwerkerk telefoon 0111 – 644 382

Link: Watersnoodmuseum

Zuiderzeemuseum Enkhuizen 75 jaar. Tot en met 24 september.

Havenkom Enkhuizen Compagnieshaven in avondzon

Eenentwintig juni, de langste dag. Tijd voor een korte nachtstop Enkhuizen…Fortuna is ons gunstig gezind. In het havenkommetje bij het Zuiderzeemuseum gooien wij ons anker uit; vrijwel niemand was op dat idee gekomen. Gedurende een etmaal heerste er ongehoorde rust, tot een boot met een uitzinnige jaarclub kwam binnenlopen!

Leven en laten leven; het binnen- en buitenmuseum boden een heerlijke vluchthaven.

Zicht op Zuiderzeemuseum Enkhuizen

Ter gelegenheid van haar 75-jarig bestaan is een leuke tentoonstelling te zien van ’the making of’ het buitenmuseum. In 1948 werden eerdere ideeën serieus ter hand genomen. In navolgende jaren werden gelden gegenereerd en plannen gesmeed om de aanleg van het buitenmuseum te realiseren. Onder de bezielende leiding van Siebe Jan Bouma gingen architecten aan het werk. Met tal van historische gebouwen die de naoorlogse vooruitgang rond het IJsselmeer in de weg stonden werd een heel nieuw ‘zuiderzeedorp’ opgebouwd. Winkeltjes compleet met inventaris, vissershuisjes, fabriekjes, een wasserij, een smederij en onbewoonbaar verklaarde woninkjes begonnen naast de oude kern van  Enkhuizen een tweede leven. Verwonderd wandelde ik hier al vaak door de gereconstrueerde verleden tijd. Dankzij deze expositie weet ik nu wat er bij de opbouw van dit ogenschijnlijk originele dorpje allemaal kwam kijken!


Vleeschhouwerij op transport, foto Zuiderzeemuseum en de Vleeschhouwerij zoals nu te zien is in het museum, foto Marina Marijnen

In het binnenmuseum zie je foto’s waarop de tijd even is stilgezet. Vervallen huisjes nog in situ, een bakkerswinkel die gaat sluiten en een smid bij wie het vuur voorgoed gedoofd dreigt te worden. Op enkele beelden is te zien hoe deze gebouwen van hun sokkel worden gelicht en op vrachtwagens en schepen naar hun nieuwe woonplaats worden getransporteerd. In het buitenmuseum herken ik het houten pand uit Purmerend; het onderkomen van de slagerij, compleet met hammen en zijden spek. In de fris betegelde ruimte staat heel toepasselijk voor deze hete zomerdag- een geëmailleerd bord met opschrift: Gedurende de zomermaanden zijn alle vleeschwaren in de ijskast voorradig.

Ook andere gebouwen herken ik van de transportfoto’s, zoals het kaaspakhuis uit Landsmeer en de banketbakker.  

Kaaspakhuis Landsmeer, Foto, Zuiderzeemuseum, Enkhuizen.  Kaaspakhuis Landsmeer op transport. Foto Zuiderzeemuseum

Slenterend steek je in het buitenmuseum passief heel wat -soms zelfs verrassende- kennis op. Bij een boerenhuisje lees ik: een eigen gasbel. Het tekstbord informeert dat er in het westen en noorden van ons land soms vlak onder de oppervlakte gas kon worden gewonnen. Via een brongasinstallatie in de achtertuin werd je gasfornuisje gevoed. Ideaal: zonder instortingsgevaar of angst voor muur scheuren denk ik. Wegens praktische en financiële bezwaren raakte deze wijze van gaswinning echter na WOII in onbruik.

Er is nog meer in onbruik geraakt. Dit lot trof ook de vervallen gereformeerde Wieringer kapel uit Den Oever. Ook hier bood het Zuiderzeemuseum uitkomst. Het intieme godshuis maakte niet alleen in profane zin een doorstart; enkele jaren geleden waren wij hier getuige van een kerkelijke huwelijksvoltrekking. Met een jawoord verankerd in deze mooie historie zit je gebeiteld!


Wieringer kapel, Den Oever. Foto Zuiderzeemuseum, Enkhuizen. Dia Wieringer kapel. Zuiderzeemuseum. Foto Marina Marijnen

Monopoly|
Hoe breng je zo’n historisch potje monopoly in kaart? Daar zijn heel wat uren achter de tekentafel aan vooraf gegaan. In de tentoonstelling zie je de ontwerptekeningen. In het buitenmuseum zie je wat er van die plannen terecht is gekomen. Een geweldige impressie van de inmiddels voltooid verleden tijd van ons land in de late 19e en vroege 20e eeuw. Gebouwen en huisjes met authentieke inrichting en figuranten in historische kleding, die graag iets over het leven in hun werkplaats of winkeltje vertellen. In een eenvoudig stulpje werd ik zelfs uitgenodigd om tijdens het middageten een vorkje mee te prikken! Tja, dat zijn leuke dingen voor de mensen, om met de woorden van cabaretier Paul van Vliet, die inmiddels ook geschiedenis is, te spreken.

Een brug te ver. Foto Zuiderzeemuseum Enkhuizen.

Tijdens het verwerven van historische panden en bouwkundige kunstwerken was er behalve lof ook kritiek. Die van Jorwerd, waar God later ook zou verdwijnen, wilden hun oude brug niet afstaan voor het nieuwe museum. Hoewel ze protesteerden hielp er geen lieve vader of moeder meer aan.
Gelukkig maar. In het Zuiderzeemuseum kunnen jong en oud genieten van living history.

Een plek waar de bezoekers het zeezout op hun tong proeven, de vis ruiken, de wind en zon op hun huid voelen, getimmer horen en verblind worden door de kleurenpracht van de klederdracht. Een totaalbeleving aldus de website van het museum.

En inderdaad; jonkies zullen met ongeloof kijken naar de manier waarop hun overgrootmoeders de was deden, terwijl hun oma’s een Aha Erlebnis ervaren bij het zien van een pak Radion zeeppoeder en een zakje Reckitblauw, waarmee zij de witte was nog witter kregen!
De toegangspoort en de bruggen van het museale Zuiderzeedorp zijn vrolijk versierd en er zijn tal van feestelijke evenementen.

Versierde toegangspoort Zuiderzeemuseum 75 jaar. Foto Marina Marijnen

De tentoonstelling 75 jaar Zuiderzeemuseum is tot en met 24 september in het Binnenmuseum te zien.

Zie www.zuiderzeemuseum.nl

Ode aan Antwerpen; het Geheim van de Hollandse Meesters. tot en met 17 september in Museum Catharijneconvent in Utrecht.

Jan Anthonisz. van Ravesteyn, Memorietafel van A. van Maeusyenbroeck en A. Elant (detail), 1618. Utrecht, Museum Catharijneconvent, foto Marco Sweering

Over aandacht in Nederlandse musea hebben onze artistieke Zuiderburen dit jaar niets te klagen! Drie toonaangevende musea hebben aandacht besteed aan Vlaanderen.

In het Frans Hals Museum was eind vorig jaar de boeiende tentoonstelling Nieuwkomers. Vlaamse kunstenaars in Haarlem 1580-1630 te zien. Aan de hand van Frans Hals, Karel van Mander en anderen werd getoond hoe de stijl van deze Vlaamse immigranten in Haarlem voor grote veranderingen zorgden in de schilder- en beeldhouwkunst van die tijd.   

Tot en met 20 augustus is in het Haagse Kunstmuseum de tentoonstelling Vlaams Expressionisme; heerlijke herinneringen te zien. Een impressie van deze leuke tentoonstelling met vaak humoristische werken uit ‘the roaring twenties’ leest u elders op deze site.

In de expositie Ode aan Antwerpen; het Geheim van de Hollandse Meesters gaan we in het Catharijneconvent weer terug in de tijd. Zoals ook in het Frans Hals Museum te zien was konden Vlaamse schilders er in de 16e eeuw ook al wat van. Sterker nog: met hun letterlijk en figuurlijk gevarieerde palet en onderwerpkeuze legden de 16e en 17e eeuwse voorgangers van voornoemde Vlaamse expressionisten de basis voor hun kunstbroeders in de Noordelijke Nederlanden. Waarmee ik meteen het in de subtitel genoemde publieke ‘geheim’ prijsgeef. In het navolgende leest u een bescheiden impressie.

De verhelderen zaalteksten bieden de gelegenheid om uw kennis van de wellicht wat weggezakte ‘vaderlandse geschiedenis’ ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog op te frissen.

Wegens de vervolging van andersdenkenden waren de Noordelijke Provincies in 1568 in opstand gekomen tegen hun katholieke koning Filips II van Spanje. Na de val van Antwerpen, waarbij de calvinistische Scheldestad in 1585 weer in katholieke Spaanse handen was gevallen, zochten veel Vlamingen het om religieuze en economische redenen letterlijk hoger op. In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden streken zij niet alleen neer in Haarlem, maar ook in Zeeland en Amsterdam.

Sebastiaan Vranckx, De Wereldhaven van Antwerpen, 1616-1618, Antwerpen The Phoebus Foundation.

In hun geestelijke bagage reisde niet alleen het zuidelijke savoir-vivre mee. Met hun kennis van velerlei zaken en artistieke ideeën gaven de immigranten daar een enorme impuls aan het economische en artistieke leven.

In geen tijd verdubbelde de Amsterdamse bevolking; driekwart van dat aantal bestond uit immigranten! Vanuit Vlaams perspectief raakte Antwerpen door deze exodus geleidelijk aan haar leidende positie in de toenmalige wereldhandel kwijt aan Amsterdam. Toen Antwerpen weer in Spaanse handen was gevallen bleef de vloot die uitgevaren was om de de stad te bevrijden als blokkade op de Schelde liggen, waardoor de overzeese handel onmogelijk werd. De protestanten in Antwerpen konden kiezen of delen: terugkeren in de schoot van de Katholieke moederkerk of vertrekken. Velen kozen voor de laatstgenoemde optie. In een schilderij van Sebastiaen Vranckx met het havenhoofd van Antwerpen is, temidden van alle bedrijvigheid te zien hoe mensen, onder wie een zogende moeder, met have en goed wachten om scheep te gaan naar het veilige Amsterdam. Het inwonertal van de stad halveerde van 100.000 naar 50.000 zielen. Met de gouden eeuw van Antwerpen als haven- en handelsstad was het gedaan. 

In de tentoonstelling worden vele glorieuze voorbeelden van Vlaamse schilderkunst getoond: klinkende namen van o.a. Peter Paul Rubens, Jacob Jordaens, Sebstiaan Vranckx, Frans Francken II, Joachim Patinir, zijn leerling Herri met de Bles en leden van de Antwerpse school als Quinten Massijs, Joos van Cleve, Maerten de Vos en Pieter Coecke van Aelst.

Met de komst van de zuiderlingen raakten de noorderlingen ook bekend met de vormentaal van de Italiaanse Renaissance. Van groot belang in de verspreiding van die vormentaal was de schilder Pieter Coecke van Aelst. Hij wordt met recht gepresenteerd als een uomo universale, zoals artistieke alleskunners als Leonardo en Michelangelo in Italië werden genoemd. Van Aelst kon niet alleen goed schilderen, maar hij ontwierp ook glas-in-loodramen, tapijten en prenten. De bereisde Van Aelst was bovendien toegerust met een talenknobbel. Hij vertaalde Italiaanse verhandelingen over architectuur van Vitruvius (1e eeuw v. Chr.) en Sebastiano Serlio (1475-1554) in onse spraeck, aldus schilders biograaf Karel van Mander. Dankzij Van Aelst publicaties werd de vormentaal van de Italiaanse Renaissance ook in onze contreien verspreid. In de tentoonstelling is een hele sectie aan werk van Pieter Coecke van Aelst gewijd.

Talloze malen stond ik -succes verzekerd- met groepen stil bij een van zijn werken in de collectie van het Catharijneconvent. Een pikante impressie van Jozef en de Vrouw van Potifar, geënsceneerd tegen een op de architectuur van de Romeinse oudheid geïnspireerd decor. De deugdzame en zeer gewaardeerde huisbediende van de rijke Potifar wordt op een ochtend in negligé achternagezeten door de minder deugdzame echtgenote van de heer des huizes.

In de calvinistische Republiek hoefde niemand de bijbel erop na te slaan. Iedereen kende het verhaal van het door zijn jaloerse broers tot slaaf gemaakte lievelingszoontje van hun vader. De beelden spreken voor zich, maar degenen die deze story niet paraat hebben verwijs ik naar het Bijbelboek Genesis 39:1 e.v. waarin Jozefs ijzingwekkende levensverhaal is opgetekend, dat met een happy end een filmscenario waardig is

Pieter Coecke van Aelst, Jozef vlucht weg voor de vrouw van Potifar, ca. 1540. Utrecht, Museum Catharijneconvent

Na de reformatie viel de Rooms-katholieke kerk in de Noordelijke Nederlanden als belangrijkste opdrachtgever weg. Schilders gingen zich specialiseren in onderwerpen voor de vrije markt. Verschillende soorten stillevens, zee- en stadsgezichten en talloze binnenhuisscenes. In de tentoonstelling is die ontwikkeling, onder invloed van die Vlaamse instroom in grote stappen te volgen.

Door de kruisbestuiving tussen Vlaamse en Noord-Nederlandse stijlen ontstonden in de schilderkunst nieuwe genres. Het zal de bezoekers van de tentoonstelling wellicht verbazen dat Amsterdam ten tijde van die Vlaamse immigratiegolf slechts 20 kunstschilders telde. Rond het midden van de 17e eeuw zou hun aantal uitgroeien tot ca 175.

In de tentoonstelling is een bijzondere co-productie tussen Vlaamse en Amsterdamse kunstenaar te zien. Een drieluik met Rust op de vlucht naar Egypte van Pieter Coecke van Aelst, dat door een echtpaar in de Republiek werd gekocht. Op de onbeschilderde zijluiken bracht Dirck Jacobszoon in Amsterdam vakkundig hun portret aan, waarbij hij het landschap in de achtergrond liet doorlopen. Let op het kleurverschil van de pigmenten!

Pieter Coecke van Aelst en Dirck Jacobsz., Drieluik met Rust op de vlucht naar Egypte, ca. 1535. Utrecht, Museum Catharijneconvent

Vormt in dit werk het religieuze onderwerp nog het hoofdonderwerp, in Keukenscène met Jezus en de Emmausgangers van Joachim de Beuckelaer van ca. 1560-1565 is het bijbelverhaal, ten koste van een overdadige uitstalling van kostelijke etenswaren, gereduceerd tot een stipje aan de horizon. Staaltje van 16e eeuwse secularisering.

Joachim de Beuckelaer, Keukenscène met Jezus en de Emmaüsgangers, ca. 1560-1565. Den Haag, Mauritshuis

Ode aan Antwerpen is een traditionele tentoonstelling, zoals het oudere publiek dat van het Catharijneconvent gewend is. De tentoonstelling is samengesteld met eigen werk, bruiklenen van het Rijksmuseum, het Mauritshuis en The Phoebus Foundation in Antwerpen. De schilderijen zijn niet alleen een lust voor het oog, ze vormen ook een intellectuele uitdaging. Kijkend naar de uitgebeelde voorstellingen kan de bezoeker zijn/haar/hun Bijbelkennis en die van genoemde profane takken van schilderkunst toetsen.

Jammer dat deze interessante tentoonstelling plaats vindt in het museale laagseizoen. Op een mooie junimiddag liep ik nagenoeg alleen door de zalen van het convent.

Goed nieuws voor wie niet genoeg kan krijgen van de Vlaamse schilderkunst: dit najaar organiseert het Noordbrabants Museum een grote tentoonstelling gewijd aan het werk van Jan Brueghel de Oude en familie, waarover te zijner tijd meer op dit blog.

Ode aan Antwerpen. Het Geheim van de Hollandse Meesters, tot en met 17 september in Museum Catharijneconvent Utrecht.

Link: Museum Catharijneconvent, Ode aan Antwerpen

Impressie van Vlaams Expressionisme, Kunstmuseum Den Haag tot en met 20 augustus.

Edgard Tytgat (1879-1957), Herinnering aan een zondag, 1926, olieverf op doek, 89 x 116,5 cm, Museum Dhondt-Dhaenens, Deurle © Edgar Tytgat / Pictoright 2023

Op het Belgische platteland lijken de ‘roaring twenties’ op het eerste gezicht ver weg. Maar wie goed luistert hoort de moderne jazz over de rivier de Leie schallen’

Met deze verlokkende op Edgar Tytgats Herinnering aan een zondag geïnspireerde woorden opent de voorjaarstentoonstelling over het zogenoemde Vlaams Expressionisme in het Haagse Kunstmuseum.

Tijdens een exclusieve voorbezichtiging geven directeur Benno Tempel, conservator Thijs de Raedt en gastconservator Peter J.H. Pauwels tekst en uitleg. De tentoonstelling is samengesteld met werken uit de eigen collectie, de Phoebus Foundation en dankzij de goedkeuring van het Vlaams Topstukkendecreet zijn ook bijzondere werken uit Belgische collecties te zien.

Gustave de Smet (1877-1943), De plezierboot, 1925, olieverf op doek, 71,5 x 79 cm, The Phoebus Foundation, Antwerpen

Een prelude informeert de bezoeker dat er eind 19e eeuw in Vlaanderen een internationaal gekleurde artistieke wind waaide. Begin twintigste eeuw restte daarvan nog slechts een slap aftreksel. Emile Claus (1849-1924), Frits van den Berghe (1883-1939) en Gustave de Smet (1877-1943) schilderden weliswaar plezante, maar weinig vernieuwende werken met gemakkelijke onderwerpen gedaan in luministische toets. Zomerse landschappen en tuinscènes, waarin echo’s van de Franse impressionisten doorklinken. Een sluimerende, halfnaakte Renoirachtige dame; een idyllische balkonscène in de avondzon beide van Léon (de getalenteerde broer van Gustave) de Smet; en het sterk door Monet beïnvloede Matin de juin uit 1908 door Emile Claus. In de expositie zag ik zegge en schrijve één schilderij gemaakt door een vrouw: Anna de Weert. In haar Bloemen in de tuin uit 1912 zoomt zij in op een weelderig bloeiende voorjaarstuin. Met de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog komt een einde aan deze zoetgevooisde episode in de Vlaamse kunst.

Blaricum
Uitgeweken naar het neutrale Nederland maken Van den Berghe en De Smet kennis met het internationale modernisme. Invloeden van het fauvisme, kubisme, het Italiaanse futurisme en zelfs invloeden van abstracte kunst vinden hun weg naar hun ateliers. Resulterend in een mengstijl die aangeduid wordt als Vlaams Expressionisme. Deze term is echter enigszins verwarrend. De stijlaanduiding Expressionisme roept expressieve werken op, met heftig vormgegeven onderwerpen die in knallende kleuren op het doek zijn gebracht. Maar met de benaming Vlaams expressionisme werden indertijd alle nieuwe moderne kunstuitingen aangeduid die niet onder het Impressionisme of Luminisme konden worden gerangschikt.  

Hubert Malfait (1898-1971), De fietser, 1927, olieverf op doek, 120 x 82 cm, The Phoebus Foundation, Antwerpen

Kunstmuseum den Haag, impressie van Vlaams expressionisme

Geverifieerd door MonsterInsights