In het hartje van Amsterdam, binnen de muren van het 16e eeuwse burgerweeshuis is t/m 7 mei de tentoonstelling 100 jaar Schiphol: klaar voor vertrek te zien. Op 19 september was het precies honderd jaar geleden dat het eerste vliegtuig, een Farman f-22, op Schiphol landde. Niet op de huidige polderbaan, maar op een modderige strip in de polder!
Als cadeautje voor 100 jaar trouwe dienst ontving de luchthaven uit handen van koning Willem Alexander het predikaat ‘koninklijk’. Voortaan moeten we dus ‘u’ zeggen tegen de Koninklijke Schiphol Group.
In de expositie krijgt de bezoeker niet alleen een idee van de ‘buitenkant’ van dit enorme bedrijf, maar ook een kijkje achter de schermen. Waar blijft mijn koffer (hopelijk geen overgewicht) na de ‘luggage drop off’; wat doen de mannen van douane en marechaussee? Wat moet die hond aan het begin van de gate bij ‘arrivals’ ? Hoe krijgen de verkeersleiders het voor elkaar om die honderden starts en landingen per dag letterlijk en figuurlijk in goede banen te leiden ?
En evenmin onbelangrijk: hoe vindt de luchtreiziger zijn weg op de grond? Dat lukt dankzij de heldere bewegwijzering, die in 1962 door Benno Wissing werd uitgedacht en in de jaren ’90 door een nieuw, soortgelijk ontwerp van Bureau Mijksenaar werd vervangen en inmiddels wereldwijd nagevolgd.
U vraagt zich wellicht af: wat moet zo’n eigentijdse expositie in het Amsterdam museum, maar Amsterdam en Schiphol hebben, behalve geluidsoverlast meer gemeen!
Even terug in de tijd. Zes jaar na de doorstart van militaire- naar burger-luchthaven, heeft de gemeente Amsterdam het beheer van Schiphol in 1926 op zich genomen. De roestige sleutels van het eerste ‘stationsgebouw’, een gammele keet, zijn in de expositie te zien.
Deed burgemeester Ed van Tijn met de slogan ‘Amsterdam heeft het’ een vergeefse gooi naar het gastheerschap van de Olympische Spelen van 1992, in 1926 vonden ze hier wèl plaats en dat betekende voor Schiphol een enorme impuls !
In dat jaar verwerkte Schiphol 10.793 passagiers tegen 440 in het eerste jaar van haar bestaan. Vliegen was in die tijd een bijzondere ervaring en ook (g)een koud kunstje. In een van de vitrines ligt een warme voetenzak, voorloper van de deken die je tegenwoordig krijgt aangereikt!
Leuk om te bedenken, dat op deze locatie een door zeelieden gevreesd woest water lag. De Haarlemmermeer was een echte scheepshel; dit is althans een van de verklaringen voor het ontstaan van de naam Schiphol.
Na de drooglegging van de Haarlemmermeer in 1852 ontstond een modderige polder; 4 meter onder zeeniveau. Hier ligt thans het kloppend hart van de Nederlandse internationale luchtvaart, met 319 lijndienst bestemmingen en nog eens 23 vrachtbestemmingen. Eindbestemming en hub voor zo’n 60 miljoen passagiers in 2016. Waar ca 500 bedrijven gevestigd zijn met een gezamenlijke werkvloer voor 65.000 werknemers!
In de tentoonstelling worden aan het vliegbedrijf gerelateerde grondberoepen de meeste aandacht besteedt. De cabine bemanning komt er met een kleine modeshow van historische uniformen, waaronder een safari-pakje van Air Kenya, bekaaider af.
Van de piloten, zonder wie Schiphol niet zou bestaan, is afgezien van een grappige vluchtsimulator, geen spoor. Staande op een sweetspot, bewegend met je armen kunnen bezoekers wel zelf proberen een widebody aan de grond te zetten; hetgeen nog niet meevalt!
Het Amsterdamse ontwerpbureau NorthernLight heeft de historische wetenswaardigheden en groeispurten die tot de huidige omvang van Schiphol hebben geleid thematisch-chronologisch prachtig in beeld gebracht. We volgen de ontwikkeling van Schiphol van het prille begin in 1916, tijdens WO II nog een militair veldje, via het nieuwe Schiphol van de jaren ’60 naar Airport City in 1990, waar je kunt werken, wonen, winkelen en zelfs naar het (Rijks)museum kunt gaan. Aan de hand van foto’s, video-presentaties, objecten, hands-on media en spelletjes voor jong en oud op wordt Schiphol dicht bij de bezoeker gebracht.
Interessant is het zelfs in onze tijd nog megalomane (niet uitgevoerde) plan van Jan Dellaert. Deze Zeeuwse luchtvaartpionier en latere directeur van Schiphol, leverde in 1956 een ontwerp voor een ster van wel 10 landingsbanen, onder het mom van de in luchtvaarkringen nog steeds gebezigde term the sky is the limit. Dit plan is niet van de grond gekomen. Kritiek was niet van de lucht, maar met de aanleg van de polderbaan werd in 2003 wel een 5e baan gerealiseerd (die baan met een lange taxi-tijd). Dit gebeurde ondanks veel protestacties. Onder meer met de aanplant van bomen -het zogenaamde bulderbosje- werd getracht de plannen tegen te gaan, zoals te zien was in de interessante documentaire 100 jaar Schiphol, uitgezonden op 19 september jl. bij NPO 2.
Nu loop ik echter op de zaken vooruit. In 1963 werd begonnen met de bouw van het Schiphol Centrum. Dit nieuws deed mijn ouders besluiten om op een zondagmiddag eens richting Schiphol te toeren.
In de tentoonstelling wordt de strijd tussen ambitie en praktijk belicht aan de hand van een sculptuur van een citroengele vlinder; het logo van de anti-Schipholbeweging, die in 1968 een krachtig protest, een tegengeluid zogezegd, tegen uitbreiding van Schiphol liet horen. Door verbeterde luchtvaarttechnieken en het laten vallen van de regel dat de ‘plas’ alleen met viermotorige vliegtuigen mocht worden overgestoken, is de geluidshinder weliswaar afgenomen, maar waar gevlogen wordt is geluidshinder, je ontkomt er niet aan. Of je nu dichtbij of verder weg van Schiphol bent.
De luchthaven werd overigens gesticht in een vrijwel onbebouwde polder, maar in omringende gemeenten is de woningbouw, tegen beter weten in, gewoon doorgegaan. In de documentaire 100 Jaar Schiphol komt nog een pionier aan het woord. De agrariër van de boerderij die al in 1902 door zijn overgrootvader werd bewoond. Een tijd zonder vliegtuigen, laat staan een internationale luchthaven in je achtertuin! De verslaggever moet om de minuut stoppen wegens het oorverdovende lawaai van opstijgende en landende machines. Voor het agrarische bedrijf dat sindsdien van vader op zoon is overgegaan ziet hij nu geen toekomst meer…
Overigens had hij meer geluk dan de bevolking van het dorpje Rijk dat voor de aanleg van de Kaagbaan in 1960 tegen de wil van de bewoners, helemaal werd platgewalst ! Een ‘overlevende’ omschrijft de manier waarop Schiphol hier te werk ging als ‘niet elegant’…
Naast technische en logistieke zaken is in de presentatie ook ruimte voor beleving en tot de verbeelding sprekende zaken. In een klein hoekje is het diploma te vinden van speurhond Caesar, die zijn baasje, de heer Warnies ooit aan een grote vangst heroïne hielp.
Anders dan ik meende worden de speurhonden die je na aankomst uit Paramaribo besnuffelen, niet verslaafd gemaakt; ze gaan puur op hun reukzin af en moeten, evenals piloten, steeds een ‘proficiency-check’ doen!
Naast het diploma van Caesar staat een grote vitrine gevuld met smokkelwaar. Verstopt in (minder slimme) schoenen met plateauzolen, tot meer ingenieus: levende kolibri’s die in een boxershort warmpjes vanuit Suriname werden meegesmokkeld.
En deze geschiedenis houdt in het hier en nu niet op. Bezoekers van de tentoonstelling kunnen hun visie op het reizen in de toekomst kwijt op een instapkaart. Leuk is de video waarin kinderen hierover aan het woord komen. Een van de vele toekomstverwachtingen is ‘teletransportatie’ het fysiek reizen in de geest, dus wel verplaatsing naar een verre bestemming, maar zonder de ongemakken die aan reizen verbonden zijn. Geen jetlag en geen voortdurend huilende of tegen je vliegtuigstoel schoppende kindervoetjes achter je. Thea Beckmann beschreef in 1973 reeds een machine –de materietransmitter- waarmee reizen in de tijd mogelijk werd voor Dolf, de hoofdrolspeler in het jeugdboek Kruistocht in Spijkerbroek. Voor de ‘fietsenmakers’ in Delft moet het uitvinden van een manier voor teletransportatie toch niet te moeilijk zijn; ze hebben daar immers de ‘teleportatie’ al uitgevonden!
Verder kijken en lezen:
Achtergrondinformatie over groeicijfers en toekomstverwachtingen zie: M. Duursma, Klem in de polder, NRC Weekend, 17 & 18 sept. 2016
Documentaire 100 jaar Schiphol, NPO 2, 19 september 2016
Bij het portret dat Vigilius Eriksen rond 1763 van Catharina maakte, rijst de vraag hoe zag zij zichzelf en hoe werd zij door anderen gezien)?
Uit eigentijdse bronnen komt tsarina Catharina naar voren als een persoonlijkheid met vele gezichten. De samenstellers van de tentoonstelling omschrijven haar enigszins bombastisch als ‘zelfgeslepen diamant van de Hermitage’. Voltaire noemde haar ‘de sprankelendste ster van het Noorden’. Graaf de Ségur prijst haar intellect en beminnelijkheid, maar baron de Corberon (door)zag de Macchiavelliaanse trekken in haar karakter. Stanislaus August Poniatowski evenwel bezingt haar: ..’Ze had een verblindend blank gelaat met enorme blauwe ogen en donker haar… een mond die tot zoenen uitnodigde… fraaie armen en benen’ […] Geen wonder dat zij menig mannenhart sneller deed kloppen; de eer het bed te kunnen delen met de machtigste vrouw ter wereld droeg wellicht ook bij tot de opwinding ! De directeuren van de Hermitage, Cathelijne Boers en Michail Piotrovski projecteren twee hedendaagse hoedanigheden op Catharina’s persoonlijkheid: zij noemen haar respectievelijk een ‘netwerker pur sang’ en de ‘eerste feministe’.
Amsterdam revisited
Catharina de Grote was in ook 1996 te gast in Amsterdam. Tijdens een tentoonstelling in de Nieuwe Kerk was de focus gericht op tsarina Catharina, de kunsten èn verhalen over haar talloze minnaars. In de huidige tentoonstelling komen naast persoonlijke aspecten ook de economische en politieke ontwikkelingen die Rusland tot een Europese grootmacht maakten aan de orde. En de kunsten die door Catharina voor propaganda en persoonsverheerlijking werden ingezet. Met het door haar zelf bedachte grafschrift leverde zij een bijdrage aan de positieve beeldvorming rond haar persoonlijkheid:
‘Hier ligt Catharina de Tweede, geboren in Stettin op 21 april 1729. Ze kwam in 1744 naar Rusland om te trouwen met Peter III. […] ze had een drievoudig doel: haar man, Elisabeth en het volk behagen. Ze liet niets na om dit te bereiken. Gedurende achttien jaar van verveling en eenzaamheid las ze nolens volens vele boeken. Na bestijging van de Russische troon wenste ze goed te doen en probeerde ze haar onderdanen geluk, vrijheid en bezit te verschaffen. Ze vergaf makkelijk en koesterde jegens niemand haat. Ze was vergevingsgezind, makkelijk in de omgang, vrolijk van aard, met een republikeinse ziel en een goed hart, en ze had vrienden. Het werken viel haar makkelijk, ze hield van kunst en was graag onder de mensen.’
Scherts of werkelijkheid ?
Bij een rondgang door de expositiezalen van de Hermitage lijken deze woorden deels met de historische werkelijkheid overeen te stemmen.
Catharina de Grote, geboren als prinses Sophia Augusta Frederika von Anhalt-Zerbst, trad in 1745 inderdaad in het (gearrangeerde) huwelijk met haar achterneef Karl Peter Ulrich van Holstein-Gottorp, alias Pjotr Fjodorovitsj, de latere Tsaar Peter III.
Tsarina Elisabeth had hem, kleinzoon van haar vader Peter de Grote, voorbestemd als opvolger.
Om dynastieke redenen koos Elisabeth een onbeduidend Duits prinsesje als zijn bruid. Bij de eerste kennismaking, de toekomstige bruid en bruidegom waren respectievelijk 15 en 16 jaar oud, ontdekte Catharina hoe kinderlijk hij was en totaal niet geïnteresseerd in de taak die hem wachtte. Hij vertrouwde haar toe met haar te willen trouwen omdat zijn tante dat wilde, maar dat hij eigenlijk verliefd was op een hofdame. Het huwelijksfeest werd uitbundig gevierd, maar de glans ervan verbleekte al snel.
Hoewel de verbintenis ongelukkig was en zonder intimiteit, beviel Catharina in 1754 toch van een zoon, Pavel, de latere Tsaar Paul I.
In de wandelgangen werd gefluisterd dat Catharina’s (eerste) minnaar Sergej Saltykov de vader was. Tsarina Elizabeth nam haar het kind direct af om het zelf op te voeden. De eenzame ontmoederde, maar geenszins ontmoedigde Catharina doodde de saaie tijd aan het hof met lezen, studeren en paard rijden.
Regeren is vooruitzien, maar de loop der geschiedenis volgde niet het door tsarina Elisabeth uitgestippelde parcours. Niet de daartoe voorbestemde Pjotr, maar het Duitse prinsesje, dat minder kneedbaar bleek dan verwacht, zou gedurende 34 jaar regeren over het Russische keizerrijk. Op 28 juni 1762 werd haar incompetente echtgenoot tsaar Peter III gevangen genomen, waarna zij tot soeverein heerser werd uitgeroepen. Drie weken later werd Peter III door een groep officieren onder leiding van Aleksej Orlov -de broer van Catharina’s minnaar Grigori- vermoord.
Gedurende de eerste decennia aan het Russische hof had Catharina, als een spin in haar web, de binnen- en buitenlandse politiek van Tsarina Elisabeth nauwlettend gevolgd. Zij wist zich door opportunistisch gedrag en sprezzatura, de vaardigheid om je met het grootst gemak te bewegen in de hoogste kringen, geliefd te maken aan het hof. Tot ergernis van tsarina Elisabeth, die haar allerlei beperkingen oplegde. Catharina incasseerde dit alles geduldig. Toen zij eenmaal aan de macht was kon zij zich omringen met toegewijde en bekwame personen.
Tijdens Catharina’s regime kende het land een periode van politieke stabiliteit. In alles nam Catharina haar voorganger Peter de Grote tot voorbeeld. Evenals hij wist ook zij de grenzen van het rijk te verleggen en te consolideren. Postuum bood zij hem in 1782 een geschenk aan, het ruiterstandbeeld door Falconet, met op het sokkel de volgende woorden: Voor Peter I van Catharina II. Hier te zien op een ets van Benjamin Patersen.
Ze veroverde Polen en plaatste een ex-favoriet Stanislaus Poniatowski in 1764 op de troon. Tijdens de Russisch-Turkse oorlogen 1768-74 en 1787-92 werd nota bene met hulp van de Hollandse admiraal Jan Hendrik van Kinsbergen de Krim veroverd, waarmee Rusland een strategisch steunpunt verkreeg aan de Zwarte Zee.
Stel je voor dat de huidige commandant der Nederlandse Zeestrijdkrachten, Rob Verkerk, voor hulp aan de regeringsleider van Rusland richting de Krim zou opstomen!
Het bezit van de Krim zou tot in onze tijd voor conflicten zorgen. De huidige Russische president, die blijkbaar graag als Poetin de Grote de geschiedenis hoopt in te gaan, claimt de door hem inmiddels op 18 maart 2014 geannexeerde Krim als eeuwenlang Russisch bezit.
Na diverse krachtmetingen met Zweden kregen de Russen in Catharina’s tijd eveneens toegang tot de Oostzee.
Behalve buitenlandse expansie voerde Catharina, gevoed door verlichtingsideeën van Montesqieu en Voltaire binnenslands velerlei hervormingen door op het gebied van handel, landbouw, industrie, gezondheidszorg, rechtspraak, onderwijs. Zelfs de kerkmuziek werd gemoderniseerd. Gebaseerd op Montesqieu’s De l’esprit des lois stelde zij een leidraad voor staatslieden op, de zogenoemde ‘Nakaz’.
Ingegeven door de Franse verlichtingsidealen besloot zij de lijfeigenschap af te schaffen. Deze maatregel bleek echter te voortvarend. De adel protesteerde en noodgedwongen draaide Catharina dit besluit terug. Dat veroorzaakte weer protest bij de lijfeigenen, die tijdens de zogenoemde Pugatsjov opstand van 1773-74 van zich lieten horen. Om pragmatische redenen had Catharina de vrijheidsidealen gereduceerd tot een salon versie. Haar politieke beleid volgde een conservatieve koers.
Maar bevordering van kunsten en wetenschappen bleven op haar program. Zij stichtte de Russische Academie, met aan het hoofd haar vriendin Ekaterina Romanovna Dasjkova (1745-1810). Bij de staatsgreep van 1762 had Dasjkova een cruciale rol gespeeld; in haar vond Catharina een geestverwant. In 1794 werd zij echter op verdenking van republikeinse idealen door Catharina ontslagen en tot ballingschap veroordeeld.
Op zoek naar het waarheidsgehalte van Catharina’s grafschrift zouden we haar in dit geval op een leugentje kunnen betrappen. Beweert zij niet een republikeinse ziel te hebben ?
Onder Catharina de Grote groeide Rusland uit tot een groot en machtig rijk. Deze grootsheid wordt weerspiegeld in een éclatant hofleven. De pracht en praal wordt in de tentoonstelling geïllustreerd met afbeeldingen van fraaie gebouwen, paleisvertrekken gestoffeerd met kunstig gemaakte meubels, beelden, schilderijen, objects of virtue en prachtige serviezen. De aan de serviezen verbonden smakelijke anekdotes, opgedist bij de Catharina tentoonstelling van 1996, ontbreken in de huidige expositie. Conservator Vincent Boelen zei daar bij Opium op Radio 4 over dat men bij deze tentoonstelling is uitgegaan van wetenswaardigheden die er echt toe doen: politiek, economie, kunsten en wetenschappen. Het regiment van Catharina’s (tenminste twaalf) amants blijft historisch overeind, maar zij zijn nu op een enkeling na in de coulissen teruggetreden.
Eén smeuïg detail wil ik u niet onthouden. In de vorige Catharina tentoonstelling werd bij het kostbare Cameeën- Servies van Sèvres, verteld dat het een afscheidsgeschenk (lees: ‘oprotpremie’) was voor Grigori Potjomkin.
Naast staatszaken hield Catharina zich bezig met het verzamelen van kunst. In 1764 werd met de aankoop van de schilderijencollectie van de Berlijnse koopman Gotzkowsky de basis gelegd voor de Hermitage. In de tentoonstelling zijn werken van o.a. Guido Reni, Van Dijck, Teniers de Jongere, Anton Mengs en Angelika Kaufmann te zien, alsook beeldhouwwerk, gesneden stenen en cameeën.
St. Petersburg, de stad die Tsaar Peter naar Amsterdams voorbeeld doortrokken met grachten, op een moeras liet aanleggen, werd door Italiaanse en Franse barok architecten bebouwd. In Catharina’s tijd kwamen daar strakke, classicistische gebouwen bij, ontworpen door o.a. Francesco Bartolomeo Rastrelli. Hij was ook verantwoordelijk voor de bouw van het Winterpaleis aan de Neva, dat in de loop der tijd uitgroeide tot een conglomeraat van paleizen, schuilgaand achter een honderden meters lange paleisfacade.
Ga in de tentoonstelling zelf op zoek naar het waarheidsgehalte van hetgeen in Catharina’s grafschrift wordt beweerd. Middels historische feiten, dagboeknotities en ooggetuigenverslagen; prenten, sculpturen en schilderijen hebben de tentoonstellingsmakers de vele facetten van Catharina de Grote en haar regeringsperiode in beeld gebracht. En dat is goed gelukt !
Tot besluit geef ik Catharina het laatste woord:
…‘Als het lot mij een man zou hebben gegeven van wie ik had kunnen houden, zou ik hem nimmer ontrouw zijn geworden’…
Ter rechtvaardiging van haar losbandige seksleven, het knaagde wellicht toch, verontschuldigde ze zich op haar oude dag met de woorden:
…’Ik zal alleenheerser zijn, dat is mijn taak. De goede God zal mij vergeven, dat is zijn taak’…
Dit was een voorproefje van mijn lezing over Catharina de Grote op 29 september en 7 oktober in de Oosterkerk in Zeist. Komt u luisteren dan zal ik u veel meer vertellen over het leven van Catharina de Grote. U vindt hier het contactformulier .
Denkend aan Japanse prenten zie ik een golf die eigentijdse surfers wellicht in extase zou brengen, maar anderen veeleer angst zou inboezemen: de Grote golf door Hokusai……
Overweldigend die aanrollende natuurkracht en in het golfdal, een boot met nietige roeiers, die vast doodsangsten uitstaan. Aan de horizon in westers perspectief, het rustgevende baken van de Japanners, de berg Fuji.
De prent van Hokusai uit 1832 is in de tentoonstelling van de collectie van Elise Wessels niet te zien. De prenten die er wel zijn dateren van na 1900 en zijn gemaakt door vertegenwoordigers van twee moderne stromingen in de Japanse prentkunst; de zogeheten Shin hanga en de Sosaku hanga. Begin twintigste eeuw gaven zij op verschillende wijze invulling aan de traditionele houtsnede techniek. De Shin hanga brachten hun visie op de moderne tijd op meer traditionele wijze in beeld met geïdealiseerde vrouwenportretten en sfeervolle landschappen, zoals Kawase Hasui’s De Yuhi Waterval en Winter in Arashi uit 1920.
De Sosaku hanga zou je de avant-gardisten van de Japanse prentkunst kunnen noemen. Evenals hun kunstbroeders in het westen vonden zij inspiratie in het moderne stadsleven, de scheepvaart en industrie.
Een tentoonstelling om blij van te worden. Prachtige klassieke Japanse thema’s met soms ook een toetsje moderniteit bij de Shin Hanga enerzijds en impressies van het moderne leven bij de Sosaku Hanga anderzijds.
Als je goed kijkt herken je ook artistieke westerse invloeden in de getoonde prenten; of is er sprake is van synchroniciteit ? Op deze vraag kom ik nog terug.
Elise Wessels begon zo’n 30 jaar geleden quasi toevallig na een eerste aankoop bij de winkel van Watanaba met verzamelen van Japanse prenten. Uitgegroeid tot een enorme collectie is deze verzameling op afspraak te zien in haar privémuseum Nihon No Hanga [Japanse prenten].
De prenten in de tentoonstelling illustreren de Japanse geschiedenis van de eerste decennia van de twintigste eeuw. Wat daaraan voorafging wordt in de catalogus kort vermeld. Zoals de geschiedenis van de Hollanders, die vanaf de vroege 17e eeuw voor de VOC gestationeerd waren op het eilandje Deshima. Zij hadden het monopolie op de handel met Japan. Dat aan de isolatiepolitiek van de Japanse overheid in 1854 na het vlootvertoon van de Amerikaanse commodore Perry een einde kwam, wordt bekend verondersteld. Na deze gedwongen openstelling van Japanse havens voor buitenlandse handel, raakt het land snel overstroomd met westerse producten, bouwtechnieken en invloeden op artistiek gebied. Met de handelscontacten liften ook buitenlandse invloeden op het modieus en kunstzinnig gebied mee. Japanse vrouwen kregen in 1924 een damesblad naar westerse snit. Een complete jaargang is in het Rijksmuseum te zien; de covers gesierd met moderne Japanse prenten in een Franse lay-out.
Behalve prenten worden enkele lakwerkdozen en kimono’s getoond, waaronder een betoverend kinderkimonootje uit 1939. Versierd met applicaties van speelgoed, feesthoedjes, taarten, ballen, maar ook vliegtuigjes, een kanon en een geweer. Met dit zware geschut onder de vlag met de rijzende zon krijgt dit onschuldig ogende kledingstuk een documentaire waarde als spiegel van de ontluikende militaristische tijdgeest.
Tijdens het bekijken van de expositie vraag ik mij af: wat is dat toch met Japanse prenten ? Je wordt meteen gegrepen door de beelden van deze exotische, verre wereld. Hierdoor raakten ook veel Europese kunstenaars aan het eind van de 19e eeuw in de ban van de Japanse prentkunst; gewaardeerd om de pittoreske sfeer en de kernachtig trefzekere lijnvoering. Vincent van Gogh verzamelde Japanse prenten die hij gebruikte als inspiratiebron. Overbekend is zijn bijna-kopie van de Bloeiende Pruimenboomgaard uit 1887 naar de gelijknamige prent van Utagawa Hiroshige uit 1857. In de Wessels collectie zag ik een prent, Maekawa in Soshu in de regen uit 1932 met treffende gelijkenis in de weergave van een regenbui in Vincents Ommuurd veld in de regen uit 1889. (zie mijn bespreking Vincent de waanzin nabij ). Regen die als pijpenstelen neerkomt in Hiroshige’s prent Onverwachte regenbui op de Grote brug uit 1857 inspireerde Vincent tot zijn Brug in de regen.
Anders dan in westerse kunst wordt neerslag in Japanse prenten veelvuldig verbeeld. Regen, zoals in bovengenoemde prent en ook in de impressie van het verlaten Nieuwe Obashi-brug van Kawase Hasui uit 1926.
Neerslag in de vorm van dwarrelende sneeuwvlokjes, sneeuwstormen en pas gevallen sneeuw in verstilde impressies. Sneeuw waarvan je ‘s morgens bij het ontwaken, zonder dat je het nog hebt gezien, al weet dat het gevallen is. Sneeuw waar je als kind blij van werd ! Sneeuw op een sparrentak in traditonele prenten, sneeuw in een prent uit 1916, Meeuw en boten in de sneeuw; sneeuw op een huis in Komura Settai’s Sneeuw in de ochtend uit 1941 of de zorgvuldig gestippelde sneeuwvlokken op de wachtende courtisane in Ito Shinsui’s, Sneeuw in de nacht uit 1923
Heel verrassend vond ik in de eerste zaal de ontdekking van herkenbare westerse invloeden. Onmiskenbaar is de invloed van Paul Gauguin in de Kop van een Bretonse vrouw door Yamamoto Kanae . Het bijschrift zwijgt erover, maar de catalogus meldt dat hij in 1913 werkzaam was in Bretagne !
De prenten van Tanaka Kyuokichi vallen in de Japanse context helemaal uit de toon met hun symbolistische lijnvoering, zoals in Melancholie uit 1915. Zou hij werk uit Jan Toorops symbolistische periode gezien hebben in westerse publicaties die in Japan gelezen werden ?
De zwart-witte figuren in een houtsnede uit de serie van Kawannischi Hide, Badhuis uit 1925 kwamen deden mij denken aan Kirchner. Gaandeweg zag ik steeds meer westerse invloeden, zoals in een vrolijk Raoul Dufy-achtig strandgezicht Augustus-Baden in de zee bij het strand van Tenjin uit 1931 door dezelfde maker. Leuk ook diens acrobate uit 1930, die weer soortgelijke types van Kees van Dongen in herinnering riep. Acrobaten, circus en kermisklanten waren ook favoriet bij Picasso tijdgenoten.
Treffend tenslotte ook de gelijkenis met Whistler in Nachtelijk zicht vanaf de Yanagibashi-brug, uit 1929 door Fukazawa Sakuichi. Whistler’s belangstelling voor Japanse prenten is bekend, maar je vraagt je toch af: wie beïnvloedde wie ?Toen ik het nakeek bleek dat Whitstler’s, Nocturne Blue & Gold; Old Battersea Bridge dateert van ca. 1875 !
De ontwikkeling van de Japanse prentkunst werd beïnvloed door de verwoestende aardbeving van 1923. Heel Tokyo lag in puin. De traditionele uitgeverijen van Shin Hanga prenten, zoals Watanaba, waren hun productiemiddelen kwijt. Korte tijd later kwam aan deze stroming een einde. De zelfstandige, kleinschalig opererende creatieve prentmakers van de Sosuku Hanga daarentegen konden met hun eenvoudige materiaal doorwerken.
De ingestorte houten gebouwen werden in hoog tempo vervangen door hoogbouw in moderne materialen als steen, staal en glas. De wederopbouw en industriële vernieuwingen werden geliefde thema’s in de prentkunst. Daarnaast ontstond een moderne versie van de traditionele ukiyo-e prenten, de zogenoemde ‘vlietende wereld’, met afbeeldingen van acteurs en courtisanes, hoofdrolspelers van het uitgaansleven.
Nieuw in dit genre zijn prenten van dansende vrouwen, zoals Yamamura Koka’s Dansen in het New Carlton Hotel in Sjanghai, uit 1924 en een impressie van een stel in een café, zoals Nakagawa Isaku’s Café uit 1933, waarin een behaagzieke dame met Van Dongen-achtige oogopslag en heel humoristisch een ventilator met de frisse luchtstroom als serpentines …De metamorfose van Japan in de jaren na 1900 wordt weerspiegeld in huidige tentoonstelling. Het land was van een gesloten traditionele natie, met –in westerse ogen- sprookjesachtige landschappen bevolkt door exotische figuren veranderd in een moderne maatschappij. De creatievelingen van de Sosuku Hanga stroming brachten het nieuwe Japan in beeld, zoals in Koizumi Kishio’ De Internationale Luchthaven van Haneda, 1937 waarin thuisblijvers de luchtreizigers uitzwaaien.
Behalve variaties op de meer traditionele vrouwenportretten verschijnen in dit genre ook nieuwe thema’s. Zoals het prachtige Haren door Ito Shinsui, uit 1953.Vergelijk ook Hashiguchi Goyo’s Haren kammende vrouw, 1920 met Torii Kotondo’s invulling van dit thema uit 1930. Illustratief voor de nieuwe tijd zijn afbeeldingen van moderne in bob-lijn gekapte vrouwen, de zogeheten moga’s, de modern girls, die hun kimono hadden verruild voor een korte rok. Zij figureren in prenten van de sport-, film- en reclame wereld.Vergelijk Kobayakawa Kiyoshi, Tipsy, 1930 met Ishii Hakutei, Yanagibaschi uit 1910, met een eveneens sigaretten rokend kimono-vrouwtje.
De moderne tijd wordt als gezegd ook zichtbaar op de dansvloer in twee prenten door Kobayakawa Kioshi. De één toont een danseres in traditionele kimono; de andere een eigentijdse westers geklede danseres met rode schoenen waar, heel geestig, het kleine teentje net uit piept !
Typisch westers is ook het verschijnen van naakt in de prentkunst. Bloot komt weliswaar ook in de traditionele ukyio-e prenten voor, maar dat was functioneel naakt. Een vrouw in het badhuis, een parelduikster of in de semi-illegale erotische prenten, de zogenoemde ‘Shunga’ voor verkoop onder de toonbank.
In de 20e eeuw wordt ook naakt om het naakt in beeld gebracht. Dat was nieuw in Japan èn even wennen !
De serie blote dames, Tien soorten vrouwelijk naakt door Ishikawa Torajiwerd in 1935 door de politie nog in beslag genomen. De naakte waarheid werd kennelijk te ledig en onzedig gevonden; we zien een naakte vrouw spelend met een Pekinees; een andere zit lui plaatjes te kijken.
Bijzonder is de prent met een naakte vrouw die op haar rug een monumentale tatoeage laat aanbrengen: Tatoeage door Komura Settai, 1935. Het literaire citaat ontleend aan Kunieda Kanji bezingt de overeenkomst tussen het strelen van een pruimenbloesemblad en een vrouwenborst.
Het zien van deze prent bracht mij de roman van Tan Twan Eng, De tuin van de avondnevel, in herinnering.
Prachtig van compositie en sfeer is Komura’s prent Riksha, uit 1955. Ogenschijnlijk een impressie van een verliefd stel tijdens een plezierritje, maar in werkelijkheid verbeeldt de prent de laatste reis van Takahashi Oden, een ter dood veroordeelde vrouw op weg naar het schavot … Illustratie in Kunieda Kanji’s roman Oden jigaku, (Odens hel).
Heel interessant is Onchi Koshiro’s prent Duiken uit 1932, een momentopname. Van een duikende vrouw zien we slechts de romp en nog net het uiterste randje van de duikplank. Het meest typerende kenmerk van de Japanse prent, de afsnijding die kunstenaars als Van Gogh en Gauguin zo aansprak, is hier tot het uiterste doorgevoerd. Onchi maakte de prent speciaal voor een tentoonstelling in het LA. Museum of History, Science and Art, ter gelegenheid van de zomerspelen van 1932 en zou niet misstaan in de tentoonstelling Wild van Water, nog t/m 6 november in het Zuiderzeemuseum (in juni besproken op dit blog).
Het beeldmiddel van de afsnijding zien we tenslotte ook in de ogenschijnlijk eigentijdse (maar uit de vroege jaren ‘40 daterende) prenten van een Frank Lloyd Wright-achtige Japans huis, Sneeuw in de ochtend en Wilg, beide door Komura Settai. In de laatste zien we door de opengeschoven deuren, bijna mysterieus, een paar instrumenten.
Uehara Konen maakt in 1928 eveneens gebruik van de afsnijding; door een sluier van takken laat hij een verlicht gebouw in de wijk Dotonbori in Osaka doorschemeren.
Tenslotte nog iets over de houtsnede techniek. Deze werd in de 8e eeuw al toegepast voor de verspreiding van boeddhistische teksten. Later gebruikt voor het vervaardigen van zwart-wit geïllustreerde boeken en nog later voor de autonome prentkunst. Rond 1700 verschijnt een toetsje oranje in de zwart-wit prenten; halverwege de 18e eeuw ontstaat de eerste kleurendruk. Het drukken van een kleurenprent, waarvoor een kunstenaar het ontwerp leverde, is het werk van ambachtslieden. Het ontwerp wordt door een kopiist in zwarte contourlijnen overgezet op transparant papier dat vervolgens op een houtblok wordt gelegd. De houtsnijder snijdt het ontwerp door het papier in hoogreliëf uit in het blok. In dit zogenoemde sleutelblok blijft alleen de voorstelling staan. Met zwarte inkt wordt dit basisontwerp afgedrukt op papier, waarin vervolgens de kleuren worden aangegeven. Voor elke kleur wordt heel minutieus een apart kleurblok in hoogreliëf gesneden. Uiteindelijk moeten al die kleurvlakjes als een puzzel precies binnen de eerder afgedrukte zwarte lijnen passen !
Een uitgever als Wataba coördineerde en financierde dit alles voor de Shin Hanga kunstenaars; de individuele Sosaku Hanga hadden het hele productieproces in eigen hand. Door de aardbeving van 1923 zijn de grote uitgeverijen verwoest, waarna aan de stroming van de Shin Hanga na enige tijd een einde komt.
Voor achtergrondinformatie kan ik de prachtige gebonden catalogus aanbevelen: Marije Jansen, Japan Modern: Japanse prenten uit de collectie Elise Wessels, Rijksmuseum, Amsterdam, 2016.
Het genieten van de schilderijen van Van Gogh is net als andere genoegens van het leven. Zoals lekker eten of het drinken van goede wijn. Je krijgt er nooit genoeg van; steeds op zoek naar andere aspecten van deze genietingen.
Dat doen de conservatoren van het van het Van Gogh Museum ook, ze belichten steeds weer andere aspecten van Van Gogh’s werk. In 2013 organiseerden zij de expositie Van Gogh aan het werk. Nu presenteren zij een expositie rond de aard van zijn ziekte. In de tentoonstelling De Waanzin Nabij; Van Gogh en zijn ziekte, neemt het incident met het oor een belangrijke plaats in.
Waarom ‘Ophouden over dat oor’ ?
Boven een ingezonden brief in de NRC las ik onlangs: ‘Houd toch op over dat oor’. Hoe goed bedoeld ook, waarschijnlijk een reactie van iemand zonder historisch besef. Natúúrlijk houden we daar niet over op! Het is zelfs aanleiding voor een nieuwe tentoonstelling.
Een Ierse onderzoeker, Bernadette Murphy, vond een brief van Félix Rey, de arts bij wie Vincent in 1888 onder behandeling was. Deze schrijft dat Vincent danig in de war bleek, nadat hij zich verwond had aan zijn linkeroor.
Jarenlang was het onduidelijk: had hij slechts een stukje of het gehele oor afgesneden ? Deze brief, te zien in de tentoonstelling, neemt alle twijfel weg: Félix Rey schetst heel precies hoe Vincent zich verwondde.
Hij sneed zijn gehele oor af. Verpakt in een oude krant leverde hij het vervolgens af bij een bordeel: ter attentie van een zekere Rachel. Hij sprak: …’ jij zult je mij herinneren’, gevolgd door de bijbels klinkende zinsnede: …’waarlijk dat zeg ik je’. De dame die het pakje opende viel terstond flauw. Murphy wist de familie van deze Rachel zelfs te achterhalen.
Hoe gestoord moet je zijn voor een dergelijke daad?
In de tentoonstelling worden mogelijke ziektebeelden op een rij gezet. Tijdens het interdiciplinaire symposium dat het Van Goghmuseum op 14 september gaat houden zullen onderzoekers meer licht werpen op de aard van Van Goghs psychische stoornis. Zijn ziekte was -dat stellen de auteurs van de begeleidende catalogus duidelijk- nìet de bron van zijn schilderijen, maar zijn meesterwerken ontstonden ondanks zijn aandoening. Wat nog meer bewonderenswaardig is. Al suggereren de woorden van de kunstcriticus Albert Aurier in 1890, het tegendeel: …’Van Goghs kunst … blonk uit door overdaad, in kracht en gespannenheid en door geweld in de expressie. Hij was een opgewonden mens, een kokend brein dat zijn lava uitstort over alle ravijnen van de kunst…. Een geweldig en radeloos genie’…
Twaalf ambachten en 13 ongelukken
In de catalogus doen de conservatoren van het Van Gogh Museum Vincents weg naar de waanzin uitvoerig uit de doeken. Terugblikkend op zijn jonge jaren komt uit correspondentie van en met zijn familieleden reeds een moeilijke jongen naar voren, een enfant terrible. Een mens van goede wil, dat wel, die voortdurend met de nodige teleurstellingen tegen de grenzen van zijn eigen kunnen aanloopt. Als je de brieven goed leest zijn er signalen te over die vooruitwijzen naar de zenuwinzinkingen en vlagen van verstandsverbijstering, die hem rond zijn vijfendertigste levensjaar troffen. Als jong volwassene was hij al melancholisch en nerveus van aard en bij spanningen had hij last van een zenuwtrek. Toen hij 27 was overwogen zijn ouders al om hem in een inrichting op te laten nemen. Hoewel een eensluidende diagnose over de aard van zijn psychische stoornis (nog) niet kan worden gegeven is duidelijk dat zijn mentale instabiliteit niet zomaar uit de lucht is komen vallen.
Verschillende artsen opperden destijds epilepsie. Manische depressiviteit (bipolaire stoornis) verergerd door overmatig alcoholgebruik lijkt mij een waarschijnlijke diagnose. Wellicht leed hij aan syfilis, een aandoening die uiteindelijk tot krankzinnigheid leidt. Destijds epidemisch onder kunstenaars. Manet en zijn broers hadden het en ook Theo Van Gogh overleed, slechts een half jaar na Vincents dood, aan de gevolgen van syfilis. Ook hij had ernstige psychiatrische problemen en leed aan paranoia. Wellicht was zijn ziekte genetisch bepaald, maar zeker is dat Theo aan deze geslachtsziekte leed. In Auvers-sur-Oise vond hij, naast Vincent, zijn laatste rustplaats. In de NRC van 29 juli j.l.las ik dat het bestuur van het kerkhof, bezig is met fundraising om de schade veroorzaakt door toeristen, te herstellen.
Tijdens de tentoonstelling Lichte Zeden, dit voorjaar in het Van Gogh Museum (klik op voorbije tentoonstellingen) kon de bezoeker vernemen dat Van Gogh om, naar eigen zeggen, in balans te blijven, tweewekelijks 3 francs reserveerde voor bordeelbezoek. Het was in die dagen vrijwel onmogelijk om daar fysiek gezond bij te blijven. Uit bronnen blijkt –hij schrijft er over aan Theo- dat hij last had van ‘een druiper’ en op medisch voorschrift aluin-baden moest nemen.
Doodgewone kunstenaarsverdwazing
Terug naar zijn mentale instabiliteit. Ontroerend zijn Van Goghs talrijke briefnotities over de aanvallen van verstandsverbijstering. Eerst is er de ontkenning: hij deed aanvankelijk of hij ‘niets gehad had’ . In 1888 schrijft hij aan Theo dat er sprake was van een ‘doodgewone kunstenaarsverdwazing’. Sinds de Renaissance is veel geschreven over de melancholie van kunstenaars, geboren onder het gesternte van Saturnus. Scheppende geniën als Michelangelo leden aan melancholie; vervelend, maar het stelde hen wel tot goddelijke creaties in staat. Nog altijd zeer lezenswaard is Wittkowers publicatie uit 1963: Born under Saturn.
Wanneer de aanvallen van verstandsverbijstering in hoge frequentie terugkeren kan Van Gogh zich niet langer aan de werkelijkheid onttrekken. Vincent zelf: …’lichamelijk maak ik het goed. De wond [van het afgesneden oor] heelt erg goed en het grote bloedverlies herstelt zich weer.. het ergste is de slapeloosheid …’ Tegen slapeloosheid stopt hij kampher in zijn kussen, een tip ontleend aan het zelfhulpboek voor medicatie, De la Santé, door Francois Vincent Raspail. Deze remedie zou voor menigeen reden zijn direct uit bed te stappen en alsjeblieft nooit meer te hoeven slapen !
Deerniswekkend is ook de uitlating: …’ Vroeger wist ik wel dat je armen en benen kon breken…. Maar ik wist niet dat je geestelijk gebroken kon worden’…
Aanvankelijk probeerde hij zijn ziekte de baas te worden. Het was net of er iemand in hem schuilde die hij niet kende en ook niet wilde kennen. Wanneer de aanvallen van waanzin de overhand krijgen beschouwt hij zijn leven als mislukt. Naar eigen zeggen was hij ‘aan de wortel aangetast’. Hij overleed na een poging tot zelfmoord middels een pistoolschot. Zou het toeval zijn dat zijn allerlaatste schilderij in close-up geschilderde boomwortels tot onderwerp heeft ?
Het vermoedelijke corpus delicti is in de expositie te zien. Een verroest pistool, dat in de jaren zestig werd gevonden in een veld nabij Auvers-sur-Oise. Een gaaf exemplaar van hetzelfde type ligt erbij; het lijkt wel een klappertjespistool. Vreemde gedachte dat Vincent zich met dit wapen van het leven beroofde. Volgens het bijschrift is onbekend hoe Vincent aan het wapen kwam. Ik meen mij te herinneren dat een hoogbejaarde telg uit de familie Ravoux -destijds eigenaar van het café waar Vincent in Auver-sur-Oise verbleef- in de tv-serie Krabbé op zoek naar Van Gogh, vertelde dat hij het wapen van de cafébaas zou hebben geleend.
Jammer dat de fingerprints en het DNA sinds lang verdwenen zijn. In de begeleidende catalogus wordt, behalve in een voetnoot, geen aandacht besteed aan de complottheorie van Naifeh en Smith White. Vincent zou geen zelfmoord gepleegd hebben, maar vermoord zijn door twee pestkoppen uit het dorp. Jeroen Krabbé hechtte geloof aan deze hypothese. Uit Vincents laatste brieven spreekt zijns inziens juist optimisme en ‘lust for life’. Vincents grote artistieke productiviteit sterkt hem in deze overtuiging.
In de vitrine naast het pistool liggen de rouwkaart, condoléances en ontroerend, de troostrijke brief die Vincents moeder op 31 juli 1890 schreef aan haar zoon Theo: … ‘Dank beste Theo … Gij hebt hem het leven tot leven gemaakt, door uwe liefde en zorg !’
Vincents Nederlandse jaren
Uit Vincents honderden brieven aan zijn broer Theo en anderen, komt een wanhopige zoekende, getormenteerde man naar voren. Deerniswekkend, eenzaam en eenzelvig, maar ook betweterig en irritant. Een man die altijd gebrek had aan geld, aan schildersbenodigdheden, erkenning en vooral gebrek aan liefde en affectie. Een man van 12 ambachten en 13 ongelukken. Na zijn ontslag als assistent bij de kunsthandelaar Goupil in Londen, werd hij lekeprediker en schoolmeester in Engeland. Als gesjeesde theologie student gaat hij evangeliseren onder mijnwerkers in de Borinage. Omdat hij het alleen niet kon bolwerken stond hij diverse malen bij zijn ouders op de stoep. Door al deze lotgevallen loopt een rode draad van conflicten.
Wanneer hij uiteindelijk besluit om kunstenaar te worden, valt ook dat niet mee. Vincent had moeite met figuurtekenen en perspectief. Vanuit òns perspectief kun je zeggen dat hij pech had, want kort nà zijn dood maalde niemand meer om anatomisch correcte weergave van het menselijk lichaam of toepassing van het juiste perspectief. Vincent bleef echter oefenen. Hij ging naar de kunstacademie in Brussel, maar werd weggestuurd wegens onvoldoende talent. In 1881 belandde hij in Den Haag bij zijn achterneef Anton Mauve. Deze moedigde hem om wat kleur in zijn werk te brengen. Hij raakt gefascineerd door de kleurencirkel en de theorie van de complementaire kleuren, die in de kleurencirkel tegenover elkaar staan. Rood tegenover groen; geel tegenover paars; blauw tegenover oranje. Zij contrasteren en versterken elkaars werking. In zijn Nuenense jaren komt hij al tot de overtuiging:
…’het is niet nodig om een kleur te kiezen die overéénkomt met de werkelijkheid… !
Dit zou één van zijn belangrijkste grondbeginselen worden. Hij meent dat een schilder moet uitgaan van de kleuren op zijn palet in plaats van die van de natuur, want …’kleur drukt uit zichzelf iets uit ! aldus Van Gogh in een van zijn brieven.
In Nuenen voorzag Van Gogh zijn mogelijkheden met kleur.
…’Nóóit heb ik zóó de overtuiging gehad dat ik dingen zal maken die goed doen, dat ik er in slagen al mijn kleuren zoo te berekenen dat ik effekt in mijn magt heb’
Frankrijk
In Parijs kwam deze verwachting uit de verf ! Na zijn jaren in Den Haag, Drenthe, Nuenen, Antwerpen en Brussel, was Vincent in 1886 ingetrokken bij zijn broer Theo. Hij bleef experimenteren met kleur èn de manier waarop hij de verf aanbracht: …’door dik en dun’…!
Hij neemt les bij Fernand Cormon en absorbeert invloeden van Toulouse Lautrec; Seurat en Signac; impressionisten en neo-impressionisten. Zijn voorheen donkere palet klaart op, maar zijn nerveuze, prikkelbare aard raakt overvoerd door al deze invloeden. Hij is niet bestand tegen het enerverende leven in de metropool. Hij vlucht in de drank en neemt in februari 1888 de trein naar het zuiden. Zijn Zelfportret als schilder, dat in die Parijse periode (1887-1888) ontstond, weerspiegelt zijn rusteloze, gekwelde geest.
Met zijn komst naar het zuiden wordt zijn werk steeds lichter en kleurrijker, maar omgekeerd wordt zijn gemoed steeds donkerder. Aanvankelijk is hij euforisch over het zonnige zuiden en de mogelijkheden op artistiek gebied. In Arles huurt hij een woning, het Gele Huis, dat hij als een ‘Maison d’Artistes’ wil openstellen. Daartoe nodigt hij Paul Gauguin uit. Gedreven door dit plan schildert Vincent zijn reeks van vier schilderijen met Zonnebloemen om de kamer van Gauguin op te fleuren. Hij verwacht veel van diens komst: kameraadschap, inspiratie en gedeelde kosten voor het huishouden. Het samenwonen begon goed: Gauguin kon lekker koken; Vincent zorgde voor de wijn. De verwachtingen waren echter te hoog gespannen; al snel ontstonden verschillen van inzicht. Vincent werkte graag naar zichtbare voorbeelden in de natuur, terwijl Gauguin vond dat een schilder moest werken vanuit zijn verbeelding. Tot overmaat van ramp werden beide verliefd op de bazin van het dorpscafé. De film The Yellow House, gebaseerd op een boek van Martin Gayford, geeft een indringende impressie van deze gezamenlijke periode, waarin toenemende irritaties leidden tot heftige ruzies en de zenuwinzinking, waarbij Van Gogh op 23 december 1888 zijn oor afsneed. Gauguin, die -bang voor Vincent- de nacht in een hotel had doorgebracht, verdween de volgende dag spoorslags naar Parijs. De door Vincent geschilderde lege Stoel van Gauguin, stille getuige van het dramatisch verloop van de vriendschap, is in de tentoonstelling te zien, alsook de vervormde beeltenis van Vincent, welke Gauguin kort tevoren maakte:
Arles
Hier begint het verhaal van de tentoonstelling De Waanzin Nabij; Van Gogh en zijn ziekte. De bezoeker ziet bij binnenkomst een van Vincents vele schilderijen met korenvelden. Aan het eind van de expositie hangt nog een exemplaar, Korenveld met maaier uit 1889, ter illustratie van de locatie van Vincents zelfverkozen dood.
Op de muur een blow-up van het Gele Huis, waar Vincent zich in 1888 vol idealen gevestigd had. Zoals gezegd staat in de tentoonstelling niet zijn schildercarrière, maar de vraag naar de aard van Van Goghs ziekte centraal.
Hierover wordt de bezoeker geïnformeerd middels brieven van vrienden, doktersrapporten opgesteld in het ziekenhuis van Arles, de psychiatrische inrichting nabij St. Rémy en van de hand van dokter Gachet in Auvers-sur-Oise, waar de schilder in 1889 overleed.
Deze documenten geven, samen met een petitie van verontruste buurtbewoners en een procesverbaal, waarin vier personen verklaren dat Van Gogh krankzinnig is, inzicht in de de chronologie der gebeurtenissen rond Vincents ziekte en opname.
In een brief, die in de expositie ook te beluisteren is, brengt de diepbedroefde Emile Bernard het bericht van Vincents dood over aan Gabriel-Albert Aurier.
…’Mijn allerbeste vriend Vincent is krankzinnig. Sinds ik het heb vernomen ben ik het bijna zelf’….
Bernard schetst de lotgevallen van Van Goghs leven die tot deze wanhoopsdaad hebben geleid. Bernard spreekt van het afsnijden van zijn [gehele] oor, zoals hij dat van Gauguin heeft vernomen. Hij prijst Vincents buitengewone medemenselijkheid jegens prostituees en misdeelden. Zijn bezetenheid van het geloof leidden tot, zoals Bernard het omschrijft, ‘Bijbelse’ zelfkastijdingen. In de film The Yellow House wordt gesuggereerd dat het afsnijden van zijn oor is ingegeven door een gebeurtenis tijdens de gevangenneming van Christus in de hof van Olijven. Daar sloeg Petrus met zijn zwaard het oor van Malchus af, een van de belagers af.
Het boek dat Paul Gauguin 1903 publiceerde, Avant et Après ligt open bij zijn beschrijving van de noodlottige gebeurtenis. Mijn oog valt op een regel in het midden van de linkerbladzijde:
…’Voici ce qui c’était passé’…als het begin van een macaber sprookje.
Boven de vitrine met voornoemde bronnen, hangt de vondst van Bernadette Murphy. De brief van dokter Félix Rey, gericht aan Irving Stone, destijds schrijvend aan de roman Lust for Life. De tekening en explicatie tonen de aard van de verwonding, waarbij het gehele oor werd afgesneden, overduidelijk. Een scepticus zou kunnen betwijfelen of Rey, zo’n 40 jaar na dato, een eerlijke voorstelling van zaken geeft. In een geromantiseerde biografie is het afsnijden van het complete oor natuurlijk spectaculairder dan wanneer het oor slechts ten dele gecoupeerd werd. Vincents eigen woorden over de integere dokter zouden deze twijfel kunnen wegnemen:
…’Rey is een heel goed mens; een vreselijk harde werker. Wat een mensen die dokters van tegenwoordig…’
Als dank voor diens goede zorgen schilderde Vincent in 1889 het prachtig portret van Félix Rey, dat het Poesjkin Museum in bruikleen afstond.
In een rapport van 7 februari 1889 meldt dokter Albert Delon van het ziekenhuis in Arles dat Van Gogh, ten prooi aan een tweede crisis, in een toestand van ware waanzin verkeert. Hij hoort stemmen die hem verwijten maken en hij meent dat hij vergiftigd wordt. De vijandige houding van de buurtbewoners, waarvan zelfs een stabiele persoonlijkheid last zou hebben, zal daar zeker toe hebben bijgedragen. In bovengenoemde petitie gericht aan de burgemeester van Arles, vragen de ondertekenaars om Van Gogh, ‘le fou hollandais’, de schrik van de buurt, terug te sturen naar zijn familie of hem te laten opnemen.
Dit document en de brief van de burgemeester, waarin hij de gedwongen opname van de patiënt in een inrichting verordonneert, is in de tentoonstelling te zien. Door herstel van de patiënt kwam het hier echter niet van.
Van Gogh blijft 4 maanden in het gasthuis van Arles. Paul Signac bezoekt hem en neemt hem mee naar buiten. Het weerzien van het gele huis, bezorgt hem echter een terugval.
Dr. Delon van het gasthuis van Arles raadt daarom opname in een speciale inrichting aan. Vincent neemt dit advies ter harte. Op 8 mei 1889 arriveert hij in de inrichting Saint-Paul de Mausole in Saint-Rémy. In een rapport van dokter Th. Peyron is de anamnese uitvoerig beschreven. Het verslag eindigt met de mededeling dat de patiënt na ontslag uit het gasthuis zijn oude leven weer wilde oppakken. De hallucinaties keerden echter direct terug, waarna hij zich op eigen verzoek liet opnemen in de inrichting.
De herstellende Van Gogh schrijft zijn broer wat hem de beste remedie tegen zijn ziekte lijkt: innige vriendschappen en werken. Zijn grote werklust ziet hij als resultaat van ‘iemand die zelfmoord had willen plegen, maar de kant probeert te bereiken, omdat hij het water te koud vindt’…
Het felle, kleurrijke palet is van de baan; hij concentreert zich op tekenen naar de natuur. In deze tijd ontstaan ontroerende werken, zoals de Pieta, een kopie naar Delacroix. In het gezicht van de gestorven Christus met rode baard, zou je gelijkenis met Vincent zelf kunnen zien en het reeds genoemde symbolische werk van de Maaier, waarin Vincent niet het afschrikwekkende, maar door het goudgele licht, veeleer troostrijke beeld van de dood zag. Van een verstilde schoonheid is het Korenveld bij zonsopgang. Ommuurd veld in de regen vind ik interessant: anders dan in schilderijen met nat geregende straten van bijvoorbeeld Marquet of Breitner, regent het hier échte pijpenstelen !
In de inrichting schildert Van Gogh een kopie van de bekende Slaapkamer, waarin hij kleur gebruikt om emotie in verf uit te drukken. De aanblik van het werk moest in Vincents woorden …’rust geven aan het hoofd ‘….
Van deze periode dateren eveneens de minder bekende Binnenplaats van het ziekenhuis en een inkijkje in de Slaapzaal in het ziekenhuis,
Van tijd tot tijd is Van Gogh zo buiten zinnen dat hij in een isoleercel wordt geplaatst. Als hij gekalmeerd is mag hij weer schilderen, tot hij weer raar gaat doen: aarde opeet en een fles terpentijn probeert leeg te drinken. Hij voelt zich een gevangene; dit gevoel wordt weerspiegeld in een kopie geschilderd naar Gustave Doré’s Gevangenis. (1890). Uit de brieven en de status van de artsen blijkt dat zijn herstel zich in golfbewegingen voltrekt. Uiteindelijk besluit Van Gogh de inrichting te verlaten, omdat hij ‘gek’ wordt van alle ‘gekken’ om hem heen!
Interessant is de bewering, genoteerd in een rapport van 16 mei 1890, waarmee Dr. Peyron Vincent van Gogh genezen verklaard; een voorbarige conclusie zoals later zal blijken.
Op zoek naar rust reist Vincent naar Auvers-sur-Oise, waar hij onder behandeling komt van dokter Paul Gachet. Hij klopt aan bij de weduwe van de door hem bewonderde Daubigny. Zij geeft hem, bij gebrek aan materiaal, een theedoek waarop hij, vier dagen voor zijn dood, haar bloementuin schildert. Dit werk is niet in de expositie –maar wel elders in het museum- te zien. Hij is bedroefd, maar toch van plan zijn leven weer op te pakken. Gesteund door Gachet, die optimistisch is over Vincents herstel. Evenals de dokter rookt hij zijn pijpje, maar het roken verjaagt de onrust niet.
Dokter Paul-Ferdinand Gachet, die korte tijd later onder het pseudoniem Paul van Ryssel Vincents dodenportret schetste.
Vincent maakt zich zorgen om broer Theo, die inmiddels belast met de verantwoordelijkheid voor vrouw en kind, voor zichzelf wil beginnen. Een stel dorpsjongens maken hem het leven zuur. Het gaat kortom minder goed dan dokter Gachet meende of hoopte. Vincent besluit zijn allerlaatste, onvoltooide brief van woensdag 23 juli 1890, met de volgende woorden:…’mijn werk, daarvoor riskeer ik mijn leven en het heeft me de helft van mijn verstand gekost’… eindigt abrupt middenin een zin. Diezelfde middag werd het fatale schot gelost, dat Vincent helaas geen verlossing bracht. Na twee etmalen van intens lijden –de kogel was inoperabel- gaf Vincent van Gogh op 29 juli de geest. Op de rouwkaart is de locatie van de rouwdienst, l’Eglise d’Auvers sur Oise, met de pen doorgestreept. De pastoor wilde de kerk niet beschikbaar stellen voor de uitvaart van een protestantse zelfmoordenaar.
Tot slot
Aangrijpender nog dan Vincents ontroerende geschilderde impressies van de inrichting, zijn de zwart-wit foto’s van de desolate, inmiddels leegstaande inrichting.
Zijn kamertje met het doorgeefluik, het afgehaalde krakkemikkige bed en de kapotte stoel. De ruimte met de verlaten baden voor hydrotherapie en de hal en atelierkamer waar de dikke tralies in zwart-wit prominenter staan afgetekend dan in Vincents schilderijen.
De informatieve en mooi ingerichte tentoonstelling vult een leemte in de kennis over de alom bekende maar ook onbekende schilder, die dat wij na het zien van deze expositie, iets meer nabij gekomen zijn.
Bibliografie:
M. & R. Wittkower, Born under Saturn: the Character and Conduct of Artists, New York, 1963/ 2006.
M.Vellekoop e.a., Van Gogh aan het werk, tentoonstellingscatalogus Van Gogh Museum, Amsterdam/Brussel, 2013.
S. Naifeh & G. White Smith, Vincent Van Gogh: de biografie, Amsterdam, 2011
R. Thompson, N. Bakker e.a., Lichte Zeden: Prostitutie in de Franse Kunst 1850-1910, tentoonstellingscatalogus Van Gogh Museum, 2015.
B. Murphy, Van Goghs oor: het ware verhaal, Amsterdam, 2016.
Bakker e.a., De Waanzin Nabij: van Gogh en zijn ziekte, Van Goghmuseum, Amsterdam, 2016.
Tijdens een voorbezichtiging van de tentoonstelling Botero:Celebrate Life ! waren Botero (*1932) en zijn dochter Lina aanwezig. Emily Ansink, directeur van de Kunsthal, licht toe dat de titel van de expositie een citaat is uit Fernando Botero’s eigen woorden. Vier het leven ! In de kunsthal zijn schilderijen en beelden uit de eigen collectie van de kunstenaar bijeengebracht; een unieke kans om zoveel werk van de Colombiaanse schilder bij elkaar te zien. In Nederland was dat in 1975 voor het laatst mogelijk in Museum Boijmans van Beuningen. De kopieën van zijn werk door meestervervalser Geert Jansen -sinds zijn bestraffing- netjes gesigneerd ‘naar Botero’ heb ik niet meegerekend.
Sinds 1975 is het oeuvre van de Zuid-Amerikaan gestaag in volume toegenomen, letterlijk en figuurlijk ! De kunsthal toont zo’n honderd schilderijen, tekeningen, pastels en beeldhouwwerken, waar de 84-jarige kunstenaar zich op latere leeftijd eveneens in bekwaamd heeft. Centraal staat het enorme Caballo, uit de collectie van het voormalige Scheringa Museum, dat gedurende enkele jaren een bekend ijkpunt langs de weg naar Friesland was.
Tijdens de bijeenkomst stond Botero de pers te woord. In antwoord op mijn voor de hand liggende vraag naar het waarom van de …‘blown-up, fat figures’… corrigeert Botero mij, geen ‘fat figures’, maar volumineuze figuren. Daarna volgt -naar Zuid-Amerikaans literair gebruik- een breedvoerig relaas. Nog maar 14 of 15 jaar oud begon hij te aquarelleren; als vanzelf ontstonden ronde vormen. Als jong volwassene werd hij gegrepen door de grote Italiaanse meesters; Giotto, Massaccio en vooral Michelangelo, die altijd bezig was met -aldus Botero-…’sensuality and fullness of flesh’. De verschillende Renaissance meesters wezen hem de weg èn (een niet nader gespecificeerd boek van) Bernard Berenson. Deze kunsthistoricus beschreef, in diverse uitgaven, de kunst van de Middeleeuwen en vooral de Italiaanse Renaissance.
In 1930 werden deze laatsten gebundeld in The Italian Painters of the Renaissance. Met name Berensons theorieën over ‘volumes’, daar heb je het, spraken Botero naar eigen zeggen aan. Zo is het dus gekomen dat zijn werk bol staat van volumineuze figuren! De schilderijen worden in de tentoonstelling thematisch gepresenteerd. Het dagelijks leven gebaseerd op herinneringen aan zijn geboortedorp, hommages aan beroemde oude meesters, onderwerpen ontleend aan het circus en het stierengevecht en uitbundige close-up geschilderde stillevens. Alles even kleurrijk, je wordt er helemaal blij van ! Botero verdient het niet dat zijn werk wordt afgedaan als een gimmick, een trucje, zoals Sandra Smets in een recensie van 18 juli jl. in NRC deed. Dat zou je dan ook wel kunnen zeggen van het werk van bijvoorbeeld Jackson Pollock of Karel Appel, die de kritiek op zijn werk: ‘dat kan mijn kleine zusje ook’, pareerde met: ..’dat kan wel wezen, maar ik heb het gedaan’ ! Botero’s werken, gedaan in een heel eigen unieke stijl, zijn samengebracht in een leuke tentoonstelling.
Zijn werk weerspiegelt zijn jeugd, maatschappelijke problemen en beelden van de burgeroorlog in Colombia. Talrijk ook zijn de schilderijen met remakes van beroemde werken uit de kunstgeschiedenis. Botero groeide op in een provinciaal, geïsoleerd plaatsje in Colombia. Je had er niets; geen kunst, geen musea en communicatie met de hoofdstad was er evenmin. Eigenlijk was het een micro-republiek waar de wereldlijke en kerkelijke leiders de baas waren, zo vertelt hij. Aanvankelijk werd hij geboeid door pre-Colombiaanse kunst en altaarstukken in koloniale barokstijl. Als jonge man sloeg hij zijn vleugels uit. Hij reisde naar Bogota, Spanje en het kleurrijke Mexico, dat zijn palet zou gaan bepalen. Hier zag hij werk van de muralisten Diego Rivera en Jose Clemente Orozco. Hij volgde zijn ‘vocation’; hij moest schilderen. In de vroege jaren ’50 reisde hij naar Italië, waar hij studeerde aan de Academia van San Marco in Florence. Na Velazquez en Goya richtte hij de focus op Giotto, Andrea del Castagno, Piero della Francesca, Paolo Ucello, Michelangelo, Leonardo da Vinci, de held van de (noordelijke) Renaissance, Albrecht Dürer en de barokschilder Peter Paul Rubens. Zonder zich iets aan te trekken van de tijdgeest -figuratief werken was inmiddels not done– ontwikkelde hij zich tot een bekend kunstenaar. Al ging daar wel wat tijd overheen. Kunstcritici konden zijn figuratieve werk niet waarderen. Zijn schilderijen brachten in de vroege jaren ’50 nog geen brood op de plank. Vanaf 1957 vertoont zijn curriculum een stijgende lijn in exposities. Het begon met een succesvolle tentoonstelling in de Gres Gallery in Washington. Het Moma kocht in 1961 Botero’s Mona Lisa, maar negatieve kritiek bleef, zoals bleek bij een tentoonstelling het jaar daarop in de galerie The Contemporaries. Na een expositie in 1966 in de Kunsthalle van Baden-Baden, volgen tentoonstellingen in o.a. Milwaukee, New York, Parijs, Zwitserland, Tokyo, Rome, Palermo, Knokke, Los Angeles en St. Petersburg. Tot de huidige dag worden zijn werken over de hele wereld en zelfs in Rotterdam getoond !
Behalve werk geïnspireerd op oude meesters, waarover straks meer, schilderde Botero ook ‘his childhood memories’; scènes uit het dagelijks leven. We zien vrouwen op de markt, vrouwen in een naaiatelier, Colombiaanse straatjes in een mix van realiteit en fantasie.
Diverse werken herinneren aan de ellende van de burgeroorlog in Colombia en de lange periode van strijd tussen overheid en guerilla-beweging FARC. Zoals in ‘20.15 Bloedbad’ waarin een kamer met door geweld getroffen personen getoond wordt. Aan deze misere lijkt met het tekenen van een vredesakkoord binnenkort een eind te komen, aldus een hoopvol gestemde Botero.
Geestig zijn de monumentale portretten van de president en de first lady van Colombia uit 1989.
Uit liefde voor de Italiaanse Renaissance kocht Botero een huis in Toscane, nabij Carrara, de groeve waar Michelangelo zijn marmer haalde. Hij begon met het maken van sculpturen met de techniek van de oude meesters. In de expositie staan een aantal bronzen, die evenals de geschilderde figuren opgeblazen (dus niet dik…) en volumineus van vorm zijn. Op dezelfde wijze modelleert hij ook zijn op topwerken uit de Italiaanse Renaissance geïnspireerde schilderijen. Zoals de geestige portretten van Federigo da Montefeltro en zijn gade, in de 15e eeuw geschilderd door Piero della Francesca.
Evenals zijn vroegere voorgangers, brengt hij de verf ook zorgvuldig, laag voor laag aan. In een van de zalen zijn Botero’s watercolours, schetsen en tekeningen geëxposeerd, waarin we zijn eerste invallen en ideeën herkennen voor de elders in de opstelling getoonde schilderijen.
Humoristisch en sarcastisch tegelijk zijn de religieuze werken. Een in vol ornaat badende bisschop, ongetwijfeld verwijzend naar het ‘warme bad’, waarin de Romeinse prelaten leven. Een ‘kamerheer’ met donkere huidskleur staat al gedienstig met een handdoek klaar !
Grappig is ook de reeks vrouwelijke hooggehakte heiligen in eigentijdse kleding, waarvan ik hier, als hommage aan een van mijn beste vriendinnen, de Heilige Dorothea laat zien. Vanzelfsprekend beperkt de gelijkenis zich slechts tot de naam. De heilige maagden zijn voor de goede verstaander herkenbaar aan hun traditionele attributen.
Via stierenvechters, portretten van kermisklanten en acrobaten, die, lijvig als zij zijn, toch lenig aan de rekstok hangen of behendig staan te jongleren,komen we bij de stillevens. Hier wordt de blik van de toeschouwer recht in de volle boeketten getrokken of in de schaal met appetijtelijk fruit. Een echtpaar ligt, luierend, maar ernstig kijkend, te picknicken.
Bij het schilderij met een sinaasappelstilleven staan Botero en zijn dochter Lina, die ons, beurtelings vertellend, rondleiden, even stil. Aan een simpel onderwerp als één enkele geschilderde sinaasappel kun je toch de stijl aflezen van een specifieke kunstenaar. Het lijkt een open deur, maar het is wel een eye-opener voor wie er nog nooit goed naar heeft gekeken. Leg maar eens een (sinaas)appel van Cézanne, naast een door Picasso of …. Botero geschilderd exemplaar! Bij veel kunstenaars kun je een ontwikkeling in stijl waarnemen. Gevraagd naar de ontwikkeling van Botero’s stijl (niet dus), antwoordt hij dat deze manier van werken nu eenmaal zijn ‘conviction’ is, ‘why change it ?’ Gevolgd door de ietwat cryptische woorden:…’A good artist looks for the solution of problems; a great artist looks for problems’…
Zo komt het dus dat je tussen vroeg en laat werk, afgezien van wisselende inspiratiebronnen, nauwelijks significante stijlverschillen ziet. Vergelijkt Botero’s Picknick uit 2001 met bijvoorbeeld zijn Onze Lieve Vrouwe van Colombia uit 1992.
Uiteindelijk is er toch iets vreemds aan deze werken. Bij geen van de tentoongestelde werken ontdekte ik ook maar (een zweem van) een glimlach. Ondanks de vaak blije onderwerpen en vrolijke kleuren ontbreekt echte vreugde en dat in een tentoonstelling die nota bene oproept tot het vieren van het leven !…’How come’…? Ligt de oorzaak in de ongelukkige gewelddadige geschiedenis van Botero’s vaderland ?
Dat zou ik Botero, die zelf ook op geen enkele foto lacht, nog wel eens willen vragen !
In 1902 werden deze dichtregels van Giambattista de Curtis door zijn broer Ernesto getoonzet in de ultieme Napolitaanse canzone. Dit woord te vertalen als smartlap zou een grove belediging zijn !
Beluister de versies van Luciano Pavarotti in duet met Meat Loaf of Andrea Boccelli
In de sixties weerklonk deze melodie in een hartstochtelijke remake van Elvis Presley: Surrender !
Dat Sorrento in vele toonaarden werd bezongen is geen wonder. Het bloemrijke, door azuurblauw water omspoelde Peninsola Sorrentina is een groot feest; althans voor de toeristen. De camerieri in de hotels en restaurants, gestoken in zwarte pakken en overhemden met lange mouwen, serverend in temperaturen van (nu al) 340, ervaren dat vast anders, al laten ze het niet merken. Tijdens een vakantieweek in Sorrento, zagen wij niets dan vriendelijke sorrisi !
Wanneer je je geen zomervakantie zonder zee kunt voorstellen is Sorrento een ideale bestemming voor kunst- en cultuurliefhebbers. Boek een hotel met toegang tot een privé strand. Zoals Palace Hotel Europa met zwembad en een lift die stopt in een spannende ondergrondse tunnel, aan het eind waarvan licht gloort en … de zee.
Culturele uitstapjes zijn vanaf Sorrento eenvoudig te maken met de Circumvesuviana, de trein met eindstation Napoli, die je naar de scavi van Pompeii en Ercolano (Herculaneum) brengt. Aan de pier van Sorrento varen ferry’s af en aan naar Napels, Procida, Ischia en het eveneens talloze malen bezongen Capri.
Wij begonnen de week met een bezoek aan het Museo di Capodimonte, het ‘rijksmuseum’ van Napels, hooggelegen in een mooi park. De draagvleugelboot brengt je vanaf Sorrento in een mezz’oretta, ‘n half uurtje, naar Napels. In plaats van het zoeken naar de metro (dove ?) en daarna de bus (come ?) kozen wij voor gemak. Een taxi bestuurd door een autista met het schizofrene karakter van een bandito en een pirata, bracht ons in een kwartiertje op onze bestemming.
De Farnese collectie, welke koning Karel III in 1734 van zijn moeder Elisabetta Farnese erfde, vormt de basis van dit enorme museum, eertijds het paleis van de koningen van het huis Bourbon. Behalve overdadig versierde vertrekken, waaronder een porseleinsalon in Chinoiserie stijl, vindt u hier topwerken van de vroege 13e tot in de 19e eeuw. In de collectie zijn schilders van naam vertegenwoordigd: Masaccio, Bellini, Parmigianino, Titiaan, Guido Reni, Caravaggio, Artemisia Gentileschi, Mattia Preti, Pieter Breughel de Oude en onze eigen Matthias Stomer uit Amersfoort, die als veel Nederlandse kunstenaars in de 17e eeuw naar Italië reisde en daar de rest van zijn leven bleef. In navolging van Caravaggio schilderde hij historiestukken met halffiguren, die dramatisch in chiaro-scuro belicht worden, zoals zijn Emmaüsgangers en Aanbidding der herders. Van een andere belangrijke fiammingho, Pieter Brueghel de Oude, bewaart het museum de Parabel van de Blinden.
Indrukwekkend zijn Massaccio’s Kruisiging, Titiaans Danaë en portretten van paus Paulus III. Zo ook Parmigianino’s, Lucrezia, naar wier beeltenis -ontdekte ik- de dochter van Paus Alexander VI in de tv serie de Borgia’s, onmiskenbaar gemodelleerd is. Hetzelfde blonde haar omzoomt het lieflijke, lichtroze getinte gezicht.
Van documentaire waarde is Jacopo de’ Barbari’s Portret van Fra Luca Pacioli met zijn leerling Guidobaldo da Montefeltro, zoon van Federigo, hertog van Urbino, die in mijn bespreking van Fernando Botero in de Kunsthal binnenkort nog ter sprake zal komen.
De geleerde monnik Fra Pacioli is de personificatie van de nieuwe Renaissance mens. Hij publiceerde een wiskundige verhandeling gebaseerd op Euclides en was niet alleen de leermeester van Guidobaldo, maar eveneens van Leonardo da Vinci.
Ook Caravaggio’s Geseling van Christus, maakte veel indruk, maar Artemisia Gentileschi’s Judith en Holofernes sloeg alles. In andere schilderijen, waarin de bloedmooie oudtestamentische heldin figureert, toont zij triomfantelijk het reeds van de romp gescheiden hoofd van de vijandelijke legeraanvoerder. Hier bevindt de beschouwer zich midden in de crime scene, terwijl de brute moord wordt voltrokken ! Automatisch doe je een stap naar achteren om geen bloedspatten op je kleding te krijgen !
Behalve oude meesters zijn in Capodimonte ook 19e en 20e eeuwse meesters te zien, zoals Andy Warhols Vesuvius, uit 1985.
Een bezoek aan het Certosa van San Martino in de wijk Vomero is eveneens de moeite waard. Goed bereikbaar met de Funicolare. In dit kartuizerklooster wordt de geschiedenis van Napels aanschouwelijk gemaakt; daarnaast vindt u hier een keur aan Napolitaanse kerststallen. Rust even uit in de met marmeren zuilen omzoomde kloosterhof; het Chiostro Grande en geniet van het panorama; de golf van Napels met de Vesuvius, zoals u dat tot nu toe alleen van ansichtkaarten en reisfolders kende.
Natuurlijk mag een bezoek aan het Nationaal Archeologisch Museum niet ontbreken. Na een bezoek aan Ercolano (Herculaneum) en Pompeii worden de blinde vlekken in uw voorstellingsvermogen hier ingevuld. Zoals de transparante tekeningen die je in populaire archeologie boekjes over foto’s met ruïnes kunt leggen. In het archeologisch museum vindt u de èchte dansende faun, waarvan u in de luxueuze gelijknamige villa in Pompeii een replica zag.
Ook allerlei gebruiksvoorwerpen en huisraad, waaronder een schommelwiegje, sieraden en heel ontroerend: de gipsafgietsels van de slachtoffers die in hun vlucht werden ingehaald door de dood. Kort na de verwoestende uitbarsting van de Vesuvius in de zomer van het jaar 79 probeerden plunderaars nog kostbaarheden uit de bedolven steden op te diepen, maar in de loop der tijd raakten Pompeii en Herculaneum in de vergetelheid. Tot een boer in 1710, bij het slaan van een waterput op een aantal stukken gekleurd marmer stuitte. Het begin van de herontdekking van Herculaneum, dat, zo’n 25 meter onder het huidige nivo, onder een dikke laag lava, goed geconserveerd bleef. Voornoemde objecten en zelfs verkoolde broden en eieren bleven als bij toverslag eeuwenlang staan, alsof een spookachtig commando: ‘freeze !’ had weerklonken.
Bijzonder schokkend zijn de bewoners, die tijdens hun vlucht door de dood werden ingehaald; verstikt door een reeks pyroclastische golven. Aan de periferie van Herculaneum liggen ze nog steeds; gestold in doodsangst.
Lopend door Herculaneum en Pompeii hoor je, wanneer je je fantasie laat werken, de karren ratelen over de met keien geplaveide straten; de uitgesleten sporen zie je nog. Voor mijn geestesoog zag ik ook antieke figuren eten in de thermopolia, de snackbars van de Romeinen, met de kruiken voor etenswaren nog in situ.
Beeldhouwer Igor Mitoraj (1944-2014) voegt aan de intrigerende resten van de oude stad een extra dimensie toe met zijn monumentale op de oudheid geïnspireerde sculpturen, zoals Ikaro Blu, op het Forum, de gevallen Icarus. Zijn beeltenis zou niet hebben misstaan op de cover van Kate Atkinsons, prijswinnende bestseller A god in Ruins.
Voor een bezoek aan Pompeii by night, kunt u tijdens de zomermaanden op zaterdagavond terecht. Maar kom op tijd: omdat de entree dan € 2,– i.p.v. € 20,– is, staat er om 20.00 uur al een enorme rij wachtenden voor de biglietteria.
Voor wie niet naar Napels reist biedt de catalogus die in 2007 verscheen bij de tentoonstelling De laatste uren van Herculaneum, in Museum het Valkhof, een goed alternatief.
Sorrento is een prima uitvalsbasis voor excursies. Behalve in noordelijke richting kun je in zuidelijk richting Salerno de tempels van Paestum bezoeken of kiezen voor een bustocht langs de Costa Amalfitana. Rijd over de smalle kustweg met in de diepte de schitterende costa smeralda naar het pittoreske Positano. De locatie waar Francesca uit de film ‘Under the Tuscan sun’ haar Italiaanse vlam terugvindt, maar -niet ongebruikelijk bij ‘latin lovers’– in de armen van een volgende verovering. We reden door naar Amalfi, eertijds een belangrijke zeerepubliek. Bij de haven staat een standbeeld van Flavio Gioia, die volgens de overlevering in de 13e eeuw het kompas zou hebben uitgevonden. Een uitvinding die ook door Genua wordt geclaimd.
In Amalfi bezochten wij de Dom gewijd aan de heilige Andreas die gestorven is aan een X-vormig kruis. Zoals alle kerken in Italië, heeft ook deze, gesticht in de 9e eeuw, een lange geschiedenis. Achter de beroemde bronzen deuren met bijbelse scènes in de Lombardisch-Romaanse facade gaat een barok interieur schuil. Tussen de zuilen bevinden zich enkele spolia; antieke zuilen geroofd uit Paestum. ’s Middags gingen we op zoek naar de passeggiata costiera, een romantisch rotspaadje langs de zee, dat ik mij na 45 jaar nog goed herinner… Twee jonge informatrices van de locale VVV hadden geen idee, maar een paar oudjes wisten het (nog) wel; …’lí sopra l’acqua’… Zij wezen ons een met houten leuninkjes afgezet, onbereikbaar paadje langs de rotsen, vlak boven het water. Ook hier heeft de opwarming van de aarde toegeslagen; het zeewater is zodanig gestegen dat het paadje niet meer bereikbaar is. We konden er alleen nog maar naar kijken. Een diner bij ristorante Lo Smeraldino, naast de jachthaven maakte alles goed. Met uitzicht op het sprookjesachtige Amalfi, waar steeds meer lichtjes aangingen.
Wij moesten de cameriere, luisterend naar de naam Erasmo (ja, in Italië kan dat !) aansporen om de gangen snel achter elkaar te serveren. …’Non vi preoccupare, Signora’, als u de laatste bus mist breng ik u en vostra bella figlia persoonlijk terug naar Sorrento. Un vero cavaliere ! Jammer dat we toch nog op tijd waren voor de laatste bus!
Maak tenslotte ook een bezoek aan Capri. Diverse lijnen, waaronder de SNAV, varen af en aan met hydrofoils, afgeladen met toeristen. Koop uw tickets van te voren om op de dag zelf niet onaangenaam verrast te worden. Voor onze geplande terugreis met de laatste boot van 18.30 waren geen ticktets meer beschikbaar, zodat wij Capri al om 15.55 moesten verlaten. Wat gezien de drukte en hitte achteraf niet zo erg was. ‘Thuis’ konden we nog even zwemmen en chillen (in de woorden van dochterlief) bij ons hotel.
We keken terug op een spectaculaire rit met funicolare vanaf Marina Grande naar het hoger gelegen stadje Capri. We maakten een bloemrijke wandeling door pittoreske straatjes en via Via Krupp bereikten we de Giardini di Augusto met een betoverend panorama.
In het nabijgelegen kartuizerklooster ontdekte een monnik bij toeval het maken van parfum (è vero ?). We lieten ons helaas verleiden tot de aankoop van een van de beroemde Profumi di Capri di Carthusia maar werden ‘geflest’ want bij gebruik bleek de geur met de frisheid van limoenen na enkele minuten reeds vervlogen !
Omwille van de tijd moesten wij jammergenoeg afzien van een bezoek aan Villa Jovis, het paleis van keizer Tiberius. De wandeling naar punta del Capo zou met 34o trouwens ook afzien zijn geweest. Toch hadden we de salto di Tiberio wel graag willen zien; de plek van waar hij ongewenste gasten via een valluik in het azuurblauwe water liet tuimelen. Dit azuurblauwe water kunt u bewonderen in de grotta azzurra. Sinds de tijd van de Grand Tours al een verplicht nummer. Het water neemt hier door lichtreflectie een heel bijzondere kleur aan; een mengeling van opaal, smaragd en aquamarijn.
In de 19e eeuw werd Capri een geliefde bestemming van kunstenaars en schrijvers als Alexandre Dumas, Oscar Wilde en de Zweedse arts en schrijver Axel Munthe. Evenals de Duitse industrieel Krupp werd hij verliefd op Capri en liet er een huis bouwen.Villa Michele is thans een museum. Laat u tenslotte door een van de talrijke schippers brengen naar een van de rotsstrandjes, waar je een verfrissend bad kunt nemen in het goddelijke azuurblauwe water.
Met het voorgaande heb ik u een impressie van Napels, Capri en het heerlijke schiereiland Sorrento gegeven. Wie de voorkeur geeft aan een kortere, poëtische impressie klikt hier voor de woorden van de gebroeders De Curtis !
De lokroep van het lied is even gestild, maar de herinneringen aan deze onvergetelijke reis beginnen zich nu al zodanig te nestelen dat wij een come-back niet uitsluiten !
Verder lezen:
Ph. Von Zabern, Verschüttet vom Vesuv: Die letzten Stunden von Herculaneum, Mainz am Rhein, 2006.
Reizen…. Het zit de Hollanders in het bloed ! In de Haarlemse Hallen is t/m 11 september de grensoverschrijdende tentoonstelling Reiskoorts bij Nederlandse kunstenaars sinds 1850 te zien.
Zelf behept met reiskoorts, of zoals de Duitsers het zeggen ‘Fernweh’, word ik soms overvallen door een intens verlangen naar vreemde oorden en verre kusten. Vanuit mijn comfortabele stoel geniet ik enigszins afgunstig van de avontuurlijke omzwervingen van Floortje Dessing op (be)zoek naar het ‘einde van de wereld’, maar op haar ontberingen ben ik niet jaloers ! Eénmaal bezocht ik zo’n Floortje Dessing bestemming. In een nog niet door 9/11 bezoedelde wereld reisde ik via New Delhi naar Kasjmir. Zoals fotograaf J.C.J. Vanderheyden in de jaren ‘70 boven de Himalaya vloog, bezag ook ik comfortabel vanuit mijn vliegtuigstoel de Mount Everest.
In de hoofdstad Srinagar deed ik een bijzondere ontdekking: in een onooglijk moskeetje bezocht ik het graf van Jezus van Nazareth; ja u leest het goed ! Bent u benieuwd naar mijn reisverhaal ? Ik tekende het op voor dagblad Trouw en Geschiedenis Magazine. De link vindt u onder dit artikel.
In de Haarlemse tentoonstelling bereist de beschouwer in de geest, zowel in tijd als in geografische zin, verre en nabije bestemmingen. Zoals bovengenoemde globetrotter mij verbaast met haar afgelegen bestemmingen, zo spreken ook de pelgrimsreizen van kunstenaars als Jan van Scorel tot mijn verbeelding. Wanneer je vandaag de dag naar Israël reist is dat met een vroege meldingstijd op Schiphol naar eigentijdse begrippen, al een tijdrovende onderneming. In de 16e eeuw gingen er maanden overheen eer je je bestemming bereikte. Deels te voet, te paard of meerijdend op een boerenkar bereikte een reiziger als Jan van Scorel in 1518 uiteindelijk Venetië om van daar scheep te gaan naar het Heilige land. Gedreven door de wens het land van Jezus te bezoeken, als zelf opgedragen- of door de overheid opgelegde boetedoening of uit verlangen naar een middeleeuws sabbatical of wellicht gewoon uit ‘wandersucht’. Eenmaal veilig terug in Nederland sloten deze pelgrims zich aan bij een Jeruzalembroederschap. In een speciale kapel hielden hun groepsportretten (te zien in het Frans Hals- en Centraal Museum) de herinnering aan de pelgrimage levend. Met een mis en gezamenlijke maaltijd werd deze jaarlijks gememoreerd.
Jan van Scorel schetste de landschappen en plaatsen in het heilige land. In de Lockhorsttryptiek (Utrecht Centraal Museum) gaf hij de eerste topografisch correcte afbeelding van Jeruzalem. Op de terugweg bracht hij een bezoek aan zijn zojuist tot paus gekozen landgenoot: Adriaen Boeyens. Deze vroeg hem te blijven als conservator van de pauselijke collecties. Dit kortstondig verblijf in het Vaticaan, waaraan door de ontijdige dood van paus Adriaan in 1523 een einde kwam, maakte een onuitwisbare indruk op Van Scorel. In zijn Schilderboeck van 1604 beschreef Karel van Mander hem als …’de lantaarndrager die licht bracht in de duisternis’, doelend op Scorels introductie van de vormentaal van de Italiaanse Renaissance in de Noordelijke landen. Met zijn bestudering van de werken van Michelangelo en Rafaël gaf hij latere kunstenaars een voorbeeld. In Van Scorels voetspoor trokken andere kunstenaars over de Alpen naar Italië en nog verder. De weerslag van dergelijke studiereizen naar Italië is in het Frans Halsmuseum o.a. te zien in tekeningen en schilderijen van Maarten van Heemskerck. Frans Post reisde niet zuid-, maar westwaarts. In 1636 vergezelde hij gouverneur Johan Maurits van Nassau Siegen naar Brazilië. Van deze expeditie wordt t/m 28 augustus een goede indruk gegeven in de tentoonstelling Mapping Brasil in de Amersfoortse Kunsthal aan de Eem, waar naast eigentijdse Braziliaanse kunst ook een zaal gewijd is aan de 17e eeuwse Nederlandse periode in Brazilië. Terug naar Haarlem waar in het Frans Halsmuseum een kleine presentatie is ingericht met vroege voorbeelden van kunst-over-de-grenzen.
Voor modernere voorbeelden van door reiskoorts geïnspireerde kunst moet u in de Haarlemse Hallen zijn, waar werken van reizende kunstenaars uit de afgelopen 150 jaar te zien zijn. De geschilderde, geschetste of gefotografeerde reisimpressies geven niet alleen informatie over het weergegeven onderwerp, maar ze zeggen ook iets over de aard van de kunstenaar. Waarnemingen van uitheemse mensen, objecten en landschappen inspireren eigentijdse kunstenaars niet alleen tot weergave van de werkelijkheid, maar ook tot artistieke creaties, waarbij de realiteit ogenschijnlijk is achtergelaten, zoals in de performance Sammlung Weltensand: Quartz, waarin Elvira Wersche zand, dat zij op haar wereldreizen verzamelde, in geometrische vloerpatronen strooit.
Onderverdeeld in de thema’s reisschetsen, reisherinneringen, rondreizen en herbeleving van historische tochten, toont de expositie werken van o.a. Jan Sluijters, Isaäc Israëls, Marius Bauer en hedendaagse kunstenaars als Jan Dibbets en Joost Conijn. Het eigenhandig gebouwde vliegtuig van Conijns Afrikaanse odyssee in 2010 schittert door afwezigheid, maar de ‘handgemaakte’, houtgestookte houten auto, waarmee hij in 2001 door Oost-Europa en Rusland toerde, is wel te zien.
Zoals Conijn bevangen werd door reiskoorts had ook Marius Bauer het twee eeuwen geleden ook behoorlijk te pakken ! Na eerdere verkenningen in Noord Afrika raakte hij in India in vuur en vlam. Met de volgende woorden trachtte hij ook anderen met reiskoorts te infecteren: …’komt hier zelf en ziet. Breekt uw spaarpot open en pakt uw valiesje. Al was het uw laatste geld, waarmede ge de reis moet maken, doet het, doet het !’
Is een reis door India nu al enerverend, twee eeuwen terug moet het contrast tussen de prachtige Moghulpaleizen en – tuinen enerzijds en het lawaai, de stank en de door lepra aangetaste bedelaars anderzijds, overrompelend geweest zijn. De kleurrijk geklede baders die zich ter reiniging in de vervuilde heilige rivier de Ganges onderdompelen inspireerden Marius Bauer tot een aantal pakkende werken. Terwijl de gelovigen zich baden in het heilige water kan zomaar een lijk voorbij drijven met, zoals ik ooit met afschuw zag: een kraai die met zijn snavel in het hoofd zat te pikken..
Marius Bauer was bezeten van India en schetste zijn impressies, van een feestdag in Benares of Paleisingang in suggestieve soms zelfs Rembrandteske stijl. Tja, Rembrandt zou zijn ogen hier ook uitgekeken hebben! Gefascineerd door exotische landen en types was hij zeker, getuige zijn portret van Sjah Jahan en de ets met oosterse types en oudtestamentische figuren. Deze waren geïnspireerd op zijn verzameling Moghul-prenten. Rembrandt bleef van reiskoorts verstoken want reizen vond hij zonde van zijn tijd en hij is dan ook niet aanwezig op deze tentoonstelling.
In de Hallen zijn prachtige voorbeelden van vroegmoderne reisimpressies te zien. Zoals werk van Willem de Famars Testas, die van 1858-1860 deel nam aan een wetenschappelijke expeditie naar Egypte. Hij vond het ‘drommels mooi’ en ‘wonderbaarlijk pittoresk’, maar de Arabieren hebben daar zelf aldus De Famars, ‘wellicht geen benul van’
Deze werken passen in de 19e eeuwse stroming van het Oriëntalisme. Tijdens de Romantiek oefenden bestemmingen als Marokko, Egypte, het Nabije- en het Verre Oosten een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit op avontuurlijke kunstenaars. In hun werk gaven zij een geïdealiseerd beeld van de Arabische cultuur.
Het zonnige zuiden of koude noorden
Ook Italië bleef in trek. Kunstenaars grepen terug op de grote meesters van de Renaissance. Winnaars van de Prix de Rome, bestudeerden hen conform de voorwaarden verbonden aan de prijs. In de tentoonstelling is een a-typisch werk van Jan Sluyters te zien. In 1905/06 kopieerde hij met tegenzin Titiaans Danaë’. Zijn artistieke energie wilde echter een andere kant op. Welke ? Dat is bijvoorbeeld te zien in zijn kleurrijkeDanseres van ca. 1907 (Singer, Laren).
Louis Apol, bekend van de op 17e eeuwse voorbeelden geïnspireerde Hollandse winterlandschappen, monsterde in 1880 aan op de Willem Barents voor een wetenschappelijke expeditie naar Nova Zembla. Wanneer hij klaar was met wachtlopen legde hij als scheepstekenaar de nog niet door opwarming van de aarde aangetaste ijselijke wereld vast…. Middernachtzon boven de Noordelijke IJszee, Gebaseerd op zijn impressies werd in de Amsterdamse Plantage Panorama Nova Zembla ingericht, compleet met opgezette ijsberen !
Parijs
Anderen trokken naar Parijs, hèt centrum van de kunstwereld. Jan Sluijters (1881-1957) kwam hier onder invloed van de avant-garde en het uitgaansleven, in Bal Tabarin uit 1907 helemaal los van de academische stijl. Hij reisde nog eenmaal naar Zuid-Europa, maar daarna hield Sluyters het reizen voor gezien. Hij vond zijn inspiratie naar eigen zeggen voortaan ‘binnen een straal van 25 meter om zich heen’. Anderen trokken na Parijs verder. Else Berg en Mommie Schwarz bereisden in de jaren ‘30 het toenmalige Joegoslavië, waar zij in een ingetogen kleurengamma het eigenaardige van een (haar) onbekende volksaard in beeld bracht.
Na Parijs, Rimini en Venetië belandde Isaäc Israëls zelfs in Batavia. Van zijn cosmopolitische omzwervingen zijn talloze schetsen en brieven bewaard. Uit een daarvan spreekt zijn rusteloze, wispelturige aard: … ‘t is hier vandaag weer bar heet… ik vind hier niets aan… Geloof maar niet dat ‘t geluk in reizen gevonden wordt. Heelemaal niet’, maar even later toonde hij zich weer content over zijn verblijf (in 1928) aan het Venetiaanse lido.
Indië
Een absoluut topwerk uit Israëls Indonesische periode is het portret van de Javaanse prins Mankoenegara VII uit 1922. Exemplarisch voor de trefzekere toets, waarmee Israëls een sfeer of in dit geval het karakter van een persoon wist vast te leggen.
Fraai zijn ook de Indonesische landschappen van de in Den Haag bij Andreas Schelfhout geschoolde Javaanse kunstenaar Raden Saleh (1811-1880), in wiens romantische landschappen de stijl van zijn leermeester doorklinkt. Indonesisch landschap met kampong, ca. 1860.
Willem Dooijewaard (1892-1980) kwam nog verder. Als een vroeg 20e eeuwse Ruben Terlou verkende hij de grenzen van Japan en China. In de tentoonstelling is een impressie van de Kyomizu-tempel in Kyoto en een doek met een Chinese herdersjongen uit 1925.
Het beeld van een andere jongen intrigeerde mij evenzeer. In een foto uit Juul Hondius serie mensen onderweg, Harmless 13.1 New York, 2003, staart een jongen van wiens gezicht slechts de kaaklijn, en vaag wimpers en mond te zien zijn, naar een voor de beschouwer niet zichtbare buitenwereld.
Oosterse invloed, maar dan anders, is ook te zien in de textile colourfields van Fransje Killaars, die zich door de kleuren van India liet inspireren tot ruimtevullende installaties van textiel, geconstrueerd met speciaal in India handgeweven felgekleurde stoffen.
Gingen veel oudere kunstbroeders gewapend met schetsboek of schilderskist op reis, anderen trokken er met hun camera op uit. Sem Pessers legde in 1953 een aardige impressie van de rivièra in Monte Carlo vast.
Fotografen van recenter datum leggen tijdens een thematisch georganiseerde rondreis, al dan niet geregisseerde beelden vast, anderen doen dat at random.
Bepaald kunstig zijn de creaties van Jan Dibbets, die koepels van kerken e.a. gebouwen fotografeerde en aanbracht op een gezeefdrukte achtergrond, zoals Palacio Guël, 1989.
Enkele eigentijdse fotografen tenslotte, traden in het voetspoor van vermaarde voorgangers en beleefden hun avontuur op hun eigen manier opnieuw. Zo reisde Paul Huf in het voetspoor van Van Gogh door Frankrijk. Vanuit de Hal van het psychiatrisch ziekenhuis in Saint Remy fotografeerde hij de tuin, waarbij hij het zelfde standpunt innam dat Vincent van Gogh koos voor zijn Hal van het Psychiatrisch ziekenhuis.
Jaren geleden verslond ik boeken over ontdekkingsreizigers en vooral avontuurlijke dames als de 19e eeuwse Alexandrine Tinne en nog avontuurlijker, de laat 17e eeuwse Maria Sybilla Merian. Zij reisde naar Suriname om in de binnenlanden exotische planten, rupsen en vlinders te schilderen. Ook Joos van der Plas was door deze onderneming gefascineerd. In 2005 reisde zij Maria Sybilla 300 jaar later, achterna. Niet alleen om te zien waar deze sterke vrouw gewoond en gewerkt had, maar ook om de bijbehorende ontberingen aan den lijve te ondervinden. Daarna tekende zij de vlinders van Maria minutieus na, te zien in het zogenoemde Portfolio Wiesbaden.
Als traîte-d’union tussen de zalen met historische- en eigentijdse werken fungeren de zogenoemde ‘pavement patterns’, die Henri Jacobs tijdens zijn talrijke reizen fotografeerde.
Hier stopt deze virtuele reis door de tentoonstelling. Mocht u deze in de Haarlemse Hallen willen overdoen; dan wens ik u een goede reis !
In de 14e eeuw schreef Geert Grote, de man van de Moderne Devotie, een fel protest tegen de bouw van de Utrechtse Domtoren: Contra turrim traiectensem. Hij hekelt de hoogmoed van de opdrachtgevers, nota bene de kanunniken van de Maartenskerk.
Waren zij het verhaal van de toren van Babel vergeten ?
Geert Grote voorspelde dat de toren snel zou instorten. Hoewel hij warm was, zat hij er met deze voorspelling toch nèt iets naast. Tijdens een storm in 1674 bleef de toren overeind, terwijl het enorme schip van de kerk op de plek van het huidige domplein instortte. Om een idee van de oorspronkelijke situatie te geven zijn de plaatsen van de pijlers van dit verdwenen schip in het plaveisel gemarkeerd. Nou ja, de oorspronkelijke situatie van dat ingestorte schip dan, want de historie van deze plek gaat veel verder terug. De chronologie van die geschiedenis wordt aan het begin van de expositie zichtbaar gemaakt met maquettes, graf- en bodemvondsten. In de 2e eeuw lag op deze locatie een Romeins castellum; een belangrijk steunpunt van het Romeinse Rijk in Germania Inferior. Lang nadat de Romeinen vertrokken waren bouwde de Angelsaksische missionaris Willibrord hier in de late 7e eeuw een kerkje gewijd aan Sint Maarten. In de vroege 11e eeuw verrees hier in opdracht van bisschop Adelbold een Romaanse kerk, die op zijn beurt weer plaats maakte voor de grote gotische Maartenskerk, geflankeerd door een fiere toren. De domtoren is tot de huidige dag de trots van de stad. En precies zo was het bedoeld; een symbool voor de macht en glorie van de welvarende bisschopsstad Utrecht.
In een tentoonstelling over de Maartensdom mag informatie over het leven van Sint Maarten niet ontbreken. Er is een prachtig 15e eeuws ‘ruiterportret’ door Jan Nude te zien, waarin de dan nog Romeinse soldaat Martinus zijn mantel deelt met een bedelaar. De Utrechtse Universiteitsbibliotheek stond de 13e eeuwse levensbeschrijving van de heilige door Sulpicius Severus af.
Domfabriek en afrekenen met mythes
In het Utrechtse Centraal Museum staat deze toren en de grond waarop zij al 700 jaar centraal in de tentoonstelling: Trots van de Stad. De Utrechtse Domtoren. De expositie vangt aan met een panoramisch gezicht op de ‘skyline’ van Utrecht. De bezoeker hoort bij het krieken van de dag het kraaien van een haan en …. bouwgeluiden. Tussen 1320 en 1382 werd van zonsopgang tot zonsondergang aan de Dom gewerkt. Een 3-D animatie toont in enkele minuten hoe de toren, waaraan in werkelijkheid ca 60 jaar gewerkt werd, wordt opgetrokken. Grappige gedachte dat een kind evenals zijn vader, zijn grootvader en wellicht ook nog de betovergrootvader deze geluiden al hoorde !
Op een wand worden 15e, 16e en 17e eeuwse schilderijen geprojecteerd, waarin de Utrechtse Domtoren te herkennen is. Het meest bekend is het Gentse Lam Gods van Jan en Hubert van Eyck uit ca. 1430. De toren figureert ook in een anoniem Altaarstuk met dubbelportret van het echtpaar Snoy uit 1530, in een Kruisiging geschilderd door de Meester van de Kruisafneming van Figdor en zelfs in miniaturen van twee getijdenboekjes. Gastconservator en auteur van het boek waarop de tentoonstelling gebaseerd is, René de Kam, licht het indrukwekkende bouwproject toe. Anders dan je wellicht zou verwachten werd zeer economisch en –naar onze begrippen- duurzaam aan de toren gewerkt. Met een vaste, constante ploeg van 15 bouwvakkers naast 15 ‘zzp’ers’, die werden ingehuurd wanneer extra mankracht nodig was. In de ‘bouwloods’ liggen bouwgereedschappen, een hijswerktuig en bouwtekeningen. Ook de financiering door de aflaathandel komt aan bod. De middeleeuwer werd niet alleen in beslag genomen door de zorg voor het leven hier en nu, maar hij was ook zeer gepreoccupeerd met het leven na de dood. In altaarstukken en schilderijen als de anonieme Armenpot van Sint Jacob uit 1562 werd de beschouwer herinnerd aan de twee opties in het hiernamaals. Om weg te blijven uit de hel deed je er verstandig aan om netjes te leven en een aflaat te kopen. Met dit briefje werd de periode waarin de tijdelijke zondestraffen in het vagevuur –het louterende tussenstation- moesten worden uitgeboet bekort. Daar had de goede gelovige, of zo u wilt de goedgelovige, wel wat voor over ! Een in Rome opgemaakte aflaatbrief uit 1288, voorzien voorzien van wel 20 (aarts)bisschoppelijke lakzegels garandeert een aflaat voor allen die bijdragen aan de bouw van de Utrechtse Dom.
De tentoonstelling rekent af met de mythe dat het schip van de Maartenskerk zou zijn ingestort omdat het slecht gebouwd was door het wegvallen van de inkomsten uit de aflaathandel. Met de Reformatie kwam wèl een einde aan deze financieringswijze, waardoor de bouw tijdelijk kwam stil te liggen.
In mijn studietijd vernam ik dat Middeleeuwers zo hoog bouwden als zij durfden, maar bij de bouw van de Domtoren was dat geenszins het geval, verzekert De Kam. Bouwhistorisch onderzoek heeft uitgewezen dat de bouw letterlijk en figuurlijk goed doordacht, gepland en stevig onderbouwd was met een fundament van wel 700.000 bakstenen !
Het zal de bezoeker wellicht verbazen dat de Domtoren na voltooiing van een eerste opknapbeurt in 1525 rood-wit beschilderd was in de kleuren van de patroonheilige van de stad: Sint Maarten. Betrokkenen bij een aanstaande restauratie buigen zich over de vraag of die kleuren moeten terugkomen. De huidige restauratie ethiek respecteert de in de loop der tijd ontstane afwijkingen van het oorspronkelijke concept, volgens welke de toren kleurloos zou moeten blijven. Misschien een idee om dan één kant van de toren in de oorspronkelijke kleur terug te brengen ? Diverse historische restauraties van de domtoren komen, geïllustreerd met schilderijen waarop zijn deplorabele staat te zien is, in de tentoonstelling uitvoerig aan bod.
Buienalarm anno 1 augustus 1674; code rood !
Hoe kon de Domtoren tijdens de orkaan van 1674, waarbij niet alleen het schip van de domkerk, maar de hele stad in puin lag, overeind blijven ?
Gerard van der Schier, klimatoloog bij het KNMI, presenteert een reconstructie van het weer in de nacht van 1 op 2 augustus 1674. In een eigentijdse meteo-animatie is op de neerslagradar te zien hoe vanuit Noord-Frankrijk een enorme donkerblauwe depressie met dieprode kernen, komt aanzetten. Wanneer de storm ons land bereikt, trekt deze in minder dan een half uur zijn verwoestende spoor over Utrecht. Qua alarmfase zouden we nu spreken van code rood !
Er moeten windstoten van zo’n 240 km per uur geweest zijn en ooggetuigen beschrijven hagelstenen zo groot als kinderkopjes. Bij dit weerbeeld horen strikes, valwinden, die met een verwoestende snelheid neerkomen. Tussen deze valwinden bevinden zich windluwe zones. De meteorologen vermoeden dat de Domtoren precies in zo’n windluwe zone stond.
De desastreuze gevolgen voor de overige gebouwen in de stad zijn o.a. door Pieter Saenredam en Herman Saftleven zorgvuldig geschetst. Bijna 350 jaar later geven hun werken ons een indruk van de ravage in de stad.
“De hooghte van den Doms.toorn is 383. voetmaten. ende is tot den bovensten ommegangh verdeelt in 457 trappen. Anno 1674 den 22 Julius ouden stijl is door Godts onweer een gedeelte van de Domskercke omver gesmeten en dit stuck van binne soo vertoont ende Ao 1675 in … getekent van Herman Saftleven out 66 Jaer”
Verval Alles in het leven heeft onderhoud nodig en dat geldt ook voor een eeuwenoude toren die voortdurend in weer en wind staat.
Ook aan dit aspect besteedt de tentoonstelling uitvoerig aandacht. Behalve gewoon verval spelen ook klimatologische-, economische-, religieuze- en politieke gebeurtenissen daarbij een rol. In het rampjaar 1672, worden de Fransen, om plundering van de stad te voorkomen, met het kapitale bedrag van ruim 630.000 gulden afgekocht. Voor onderhoud en waar nodig restauratie van de toren blijft niets over.
Restauraties en opknapbeurten werden door de eeuwen heen nu eens provisorisch, dan weer grondiger uitgevoerd. Rekeningen tonen echter aan dat de kapittelheren van de Dom steeds zuinigjes te werk gingen. Wel reparaties, maar het mocht niet veel kosten.
Wisseling van de wacht en van de macht Wanneer de openbare uitoefening van het Rooms-Katholieke geloof in de late 16e eeuw door de calvinistische overheid is verboden, komt de Maartenskerk, ontdaan van ‘paapse’ beelden en schilderijen, in handen van de sobere protestanten. Wanneer ik dit tijdens een rondleiding aan jongeren vertel reageren ze verontwaardigd: maar dat is discriminatie !
In de Napoleontische tijd, de vroege 19e eeuw, kregen de katholieken hun kathedraal nog heel even terug, waarna de Maartenskerk voorgoed overging in hervormde handen.
In 1674 was de domtoren al op miraculeuze (inmiddels meteorologisch verklaarde) wijze overeind gebleven. In 1836 overleefde hij een tweede stormaanslag, hoewel een deel van het gewelf van de lantaarn instortte. Schilderijen uit die jaren tonen een Domtoren, waarvoor de inwoners van Utrecht nu zich zou schamen. Vier ingenieurs ontwikkelden een bizar herstelplan. Het plaatsen van 4 bakstenen pijlers bovenin de toren zouden deze moeten redden. Het bleek, aldus de Kam, een idioot plan. De uitvoering ervan zou veel te zwaar en lelijk worden; gelukkig ging het niet door.
Een als werkplan ontworpen maquette toont de restauratie die in 1840 ter hand werd genomen. Het is een interessant fenomeen dat nieuwere generaties restauratie-architecten altijd ontevreden zijn over het werk van hun voorgangers, die meestal iets van de toen heersende restauratieopvattingen hebben achtergelaten.
Zo werd bij een restauratie door Pierre Cuypers, conform diens neo-middeleeuwse ideëen, de toren in de late 19e eeuw bekleed met baksteen en langs de torenomgang werden gietijzeren balustrades aangebracht. Toen was de heersende gedachte: restaureren zoals de Middeleeuwer het bedoeld had.
Van een volgende restauratie onder George van Heukelom in de jaren ‘20 van de 20e eeuw, dateren invloeden van de Amsterdamse School. (Gelukkig) niet aan het exterieur, maar wel in het interieur. De entrée van de Domtoren is heel donker, conform de toen heersende idee van de ‘donkere Middeleeuwen’.
Terug naar de expositie. In de entresol van de tentoonstellingszaal zijn twee kleine exposities ingericht. Eén slaat een zijweg in en is gewijd aan de homovervolgingen die in 1730 losbarsten nadat de dronken koster van de Maartenskerk justitie had ingelicht over de heimelijke ontmoetingen van mannen in de Michaëlskapel onder de domtoren. Utrecht bood blijkbaar mogelijkheden voor herenliefde, want in de tentoonstelling Vrede en Verdraagzaamheid, over de Vrede van Utrecht, wordt ook gewag gemaakt van heimelijke ontmoetingen van heren tijdens het congres over de Vrede van Utrecht (1713). Van die dagen dateert de benaming Utrechtenaar voor homosexueel.
Ter herinnering aan deze homovervolgingen en executies werd in 1999 een gedenksteen in het Domplein geplaatst.
Een tweede mini expositie is gewijd aan het wereldberoemde Hemony carillon uit de jaren ‘60 van de 17e eeuw. Vlakbij het eindpunt van de tentoonstelling, weer beneden, hangt een speellijst met verzoeknummers van Utrechters (…) voor de beiaard. In de laatste ruimte van de tentoonstelling bevindt zich een werkplaats, waar jong en oud aan de slag kunnen. Je kunt een blokken versie bouwen van de Domtoren en met een 3-d printerpen onderdeeltjes maken voor een groot bouwproject van de Dom.
Blijvende inspiratiebron Door de eeuwen heen heeft de Domtoren kunstenaars, ontwerpers en musici geïnspireerd. …
In de tentoonstelling hangt een Utrechts stadsgezicht door Charly Toorop, waarin zij een in 1917 waargenomen impressie geeft van de nog landelijke periferie met de wijk Abstede en in de achtergrond prominent de Domtoren. Deze figureert ook in Piet Vermeulens Portret van Jan Engelsman uit 1961. De Domtoren is hier “heel grappig” weergegeven als een Utrechtse variant op de toren van Pisa.
In de jaren ’80 pakten ontwerpers het aloude symbool van de Domtoren wederom op in een promotiecampagne voor de stad. Overal zag je affiches met ‘Utrecht, mooi stadsie waor’ en een felgekleurde tekening van de dom met opschrift Utrecht ‘Citta del Duomo’. In 2000 scoorde Herman Berkien een hit met het o.a. op de Utrechtse Dom geïnspireerde – Utereg Me Stadje, waarin de zanger zijn geliefde stad, staande bovenop de Domtoren, bezingt.
“Als ik boven op de Dom kom Kijk ik even naar benee dan zie ik het ouwe Grachie ’t Vreeburg en wijk C“
De Domtoren blijft tot de verbeelding spreken; deze tentoonstelling zal daar zeker aan bijdragen !
René de Kam, De Utrechtse Domtoren. Trots van de stad, 2014, Utrecht.
In het binnenmuseum van het Zuiderzeemuseum is de tentoonstelling Wild van Water: de kunst van genieten t/m 6 november 2016 te zien. Het buitenmuseum staat tot 23 oktober 2016 in het teken van het thema De Zuiderzee Overspoeld. Indachtig de opwarming van de aarde en daardoor stijgende zeespiegel, zoals we regelmatig via de media vernemen, wordt de dreiging van overstromingen steeds actueler. Hoe desastreus deze in het verleden waren wordt hier getoond en verteld.
Zelf genietend van water, koersen wij met de Aqua Marijn elk seizoen minstens één maal naar Enkhuizen om in het buitenmuseum een wandeling te maken door het land van toen. De Zuiderzee cultuur; leven en werken in de dorpjes rond de Zuiderzee wordt tegen het decor van elders afgebroken en hier weer opgebouwde authentieke huizen en werkplaatsen geïllustreerd. De klinkerpaadjes van ijsselstenen, moestuintjes en keukentjes met petroleumstellen, herinneren mij aan het dorp van mijn grootvader. Behalve oude levenswijzen door historische figuranten in scène gezet, (‘wilt u een vorkje meeprikken ?’) worden oude ambachten metterdaad gedemonstreerd en in een winkeltje uit grootmoederstijd is sunlightzeep, zoethout en duimdrop te koop. Ook zijn historische kinderspelen te beoefenen, jazeker oefenen, want ‘de jeugd van tegenwoordig’ loopt niet meer zo één-twee-drie weg op stelten. Het laatste sla ook ik over, maar als ik kinderen zie worstelen met het laten rollen van een ijzeren hoepel geef ik even een demonstratie …(geleerd van mijn moeder die dat als kind deed).
Nieuw in het buitenmuseum is de Watersnoodstraat, waar de gevolgen van de Zuiderzeevloed uit 1916 in beeld worden gebracht. Kapot geslagen huisraad, losgeraakte stoelpoten, een geruïneerde wieg, alles bedekt met slijk en dat is nog een vriendelijke impressie. Behalve een toch al levenloze drenkeling in de vorm van een pop zijn de menselijke slachtoffers en het verdronken vee uit de historische filmbeelden die in een aanpalende tent geprojecteerd worden, hier achterwege gelaten. Voor de deuropening van een door de vloed getroffen huisje, staan twee dames in door-de-weekse dracht, de omslagdoeken strak om zich heengetrokken tegen de gure wind. Ze bespreken de ellende met elkaar èn de museumbezoekers. Ze nodigen ons binnen om het verwoeste interieur te zien en zij laten ons de kranten van toen zien, met indrukwekkende foto’s van de overstroomde dorpen. Goed gedaan: dames figuranten ! Niet eenmaal laten zij zich verleiden om in de tegenwoordige tijd met ons mee te praten; living history op z’n best !
Eind mei bezochten wij ook het binnenmuseum, waar de bezoeker een indruk krijgt van kunst, cultuur en erfgoed van de tijd voor- en na de afsluiting van de Zuiderzee, waartoe na de watersnoodramp van 1916 uiteindelijk werd besloten. Verbazingwekkend dat Simon Stevin in de 17e eeuw hier al plannen voor ontwikkelde ! Ondanks protesten – welke gevolgen had de afsluiting voor de vissers – was de afsluitdijk ontworpen door Ir. Lely in 1932 een feit. Zo ook de veiligheid van de bewoners rond de Zuiderzee, die werd omgedoopt in IJsselmeer. Vele vissers bleven op het IJsselmeer, anderen gooiden hun netten op volle zee uit.
Anders dan in het buitenmuseum heeft de tijd in het binnenmuseum niet stilgestaan. Naast historische objecten maakt de bezoeker kennis met een verrassende collectie hedendaagse kunst, vormgeving en design. Die aanpak is ook te zien in de toonstelling Wild van Water, waar ik wild enthousiast over ben.
Water en Nederland zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden; anders dan de akelige kant van water, zojuist gezien in het buitenmuseum, wordt hier het plezier dat water kan bieden getoond. Op eigentijdse wijze worden zo’n 150 werken uit verschillende periodes samen geëxposeerd. Zeventiende eeuwse impressies van zee- en havengezichten, worden naast latere werken gepresenteerd, waarin leven, werk en vooral plezier op en in het water worden verbeeld.
Variërend van het bevoorraden van oorlogsschepen in Woelige zee met schepen uit 1697 door Ludolf Bakhuizen en het overvaren van mens en dier in Salomon van Ruysdaels Stad aan een rivier uit 1647. In Jacob Timmermans aquarel Gezicht op de Vliet uit 1788, zien we een veerboot waarop niet alleen mens en dier, maar zelfs een koets wordt overgezet !
Geduldige hengelaars op idyllische plekjes, zoals Carel de Moor ‘s vroeg 18e eeuwse impressie van De hengelaar. De goede verstaander begrijpt dat het hier om meer gaat dan het aan de haak slaan van een visje…
Leuk zijn ook de voorstellingen van spelevarende lieden, zoals in de naïef aandoende tekening door Jacob Timmermans, Vestwal uit 1788, met watersportliefhebbers in vol 18e eeuws ornaat. Aanvankelijk werden de bedrijfsbootjes op zondag voor dit doel gebruikt, maar eind 16e eeuw werden al speciale ‘speeljachten’ gebouwd.
Een laat 17e eeuws schilderij van Abraham Storck toont een wereldprimeur: de eerste jachthaven ter wereld, gelegen aan het IJ op de plek van spoor 1 en 2 van het huidige Amsterdamse Centraal Station ! De oude Jachthaven van Amsterdam. Leuk gespiegeld bij Jan Altinks eigentijdse impressie van de Jachthaven aan het Paterswoldesemeer daterend van het midden van de 20e eeuw.
Bijzonder leuk vond ik de naakte zwemmers (zwembroek nog niet bedacht) gespot in Jacob van Ruisdaels Het Huis Kostverloren aan de Amstel uit 1660, waarin bouwvakkers bezig met herstelwerkzaamheden aan het naastgelegen kasteel Kostverloren, in de pauze even een frisse (…) duik in de Amstel maken !
In de tentoonstelling hangen geschilderde en gefotografeerde zwemmers van toen en nu hangen broederlijk bijeen. Behalve het campagnebeeld: Ellen Davidzons, Joy of Life uit 2013, met in de branding spelende kinderen vond ik ook de foto van Carel Tirion uit 1934 ontzettend leuk: Glijbaan. De aanblik waarvan ik op een of andere manier zo suggestief ervoer, als klom ik zelf naar boven !
Behalve zomerse taferelen biedt de tentoonstelling talloze historische en eigentijdse impressies van bevroren water. Zeventiende eeuwse- en in navolging daarvan 19e eeuwse winterlandschappen. Ze tonen de typisch Hollandse ijspret, die afgezien van de kleding en de huidige klapschaats door de eeuwen heen in wezen onveranderd is gebleven. Scènes met provisorische koek-en-zopie tentjes als in Charles Leickerts Bevroren vaart met schaatsvolk uit de tweede helft van de 19e eeuw komt met stereotype beelden van schaatsers.
In 17e eeuwse werken met ijsvermaak verwerkte Hendrick Avercamp steevast wat onderbroekenlol: een gevallen schaatsende vrouw ligt met de billen bloot, haha ! Deze grap ben ik in latere gekuiste winterscènes niet tegen gekomen. Prachtig zijn de grote foto’s van L.J.A.D. Creyghton en Wout Berger, Schaatsers op de Zuiderzee. De enorme ijsvlakte van de Gouwzee bezaaid met schaatsende figuurtjes en tot zeilwagens aangepaste zeilbootjes. Uiterst realistische beelden, zonder opsmuk, vastgelegd vanuit een hoogwerker.
Interessant om deze beelden te vergelijken met de eerste foto’s van winterlandschappen uit de vroege 20e eeuw. Je moet echt twee keer kijken om te ontdekken dat het geen geschilderde winterlandschappen zijn, maar foto’s, gemaakt door Barend Arendsen. Deze fotograaf was lid van de zogenoemde picturalisten, fotografen die beelden vastlegden en, geïnspireerd op 17e eeuwse (winter)landschappen, zodanig bewerkten om fotografie tot kunst te verheffen !
Met de foto van eenzame schaatser op het Nannewijd van Bas Jongerius uit 2013 en een still uit Noortje Haegens video-installatie Experiencing yourself experiencing uit 2011, wordt de grootsheid van de natuur en de nietigheid van de mens daarin, op woordeloze, in het laatstgenoemde werk zelfs op bijna angstaanjagende wijze verbeeld.
Nooit in Bologna geweest en ook niet van plan daar naar toe te gaan ? Reis dan in de geest met mij mee naar la Grassa, of zo je wilt la Dotta. Bijnamen van de oudste universiteitsstad op het westelijk halfrond, gesticht in 1088. Respectievelijk de vette, niet in de huidige betekenis als superlatief voor iets ‘cools’, maar duidend op welstand en la Dotta, tja, dat kan alleen maar de geleerde betekenen.
Bologna is een bruisende studentenstad, zoals wij ‘s nachts in onze B & B met kamer aan een ogenschijnlijk doodstille straat, helaas ondervonden. Vroeg uit de veren dus, maar dat moest toch wel gezien het programma dat wij voor deze midweek hadden opgesteld.
We begonnen met een bezoek aan de San Petronio, een kolossale gotische kerk aan het Piazza Maggiore, gewijd aan de beschermheilige van de stad, wiens feestdag 4 oktober, toevallig samenvalt met die van mijn vorige protagonist, Franciscus van Assisi. Petronius reisde in zijn jonge jaren naar het heilige land. In 432 werd hij gewijd tot bisschop van Bologna. Zijn attribuut een kerkmodel verwijst naar de diverse door hem gestichte kerken. In 450 vond hij zijn laatste rustplaats in de San Stefano; een van de 7 vroegchristelijk kerkjes die ook een belangrijke bezienswaardigheid vormen.
Terug naar de San Petronio. Wanneer je de kerk via het hoofdportaal in de onvoltooid gebleven façade betreedt, sta dan even stil bij de vroeg 15e eeuwse reliëfs met oudtestamentische scènes door Jacopo della Quercia. Ze vormden een bron van inspiratie voor Michelangelo.
Door toedoen van paus Pius IV bleef de façade onvoltooid. De San Petronio zou de Sint Pieter in Rome naar de kroon steken !
Binnen sta je op historische grond: in 1530 werd Karel de V hier tot keizer gekroond en tijdens het Concilie van Trente (1535-63) kwamen de bisschoppen ook hier in vergadering bijeen. Staand in de immense binnenruimte zie ik deze historische beelden voor mijn geestesoog verschijnen ! Interessant is de enorme zonnewijzer aangebracht in het plaveisel van de kerk; rond het midden van de 17e eeuw ontworpen door Giovanni Domenico Cassini. Na uitbreiding van de kerk herstelde hij de reeds in de 16e eeuw voor didactische doeleinden aangebrachte meridiaan, die dwars over de kerkvloer loopt.
Evenzeer interessant zijn de fresco’s in de Cappella dei Re Magi. Koop even een apart kaartje om de vroeg 15e eeuwse fresco’s door Giovanni da Modena goed te kunnen bekijken. Indrukwekkend is de ‘Boschiaanse’ scène gebaseerd op Dante’s Inferno, waarin een afzichtelijke behaarde duivel zondaren verslindt, die hem vervolgens langs de natuurlijke weg weer verlaten. Rechtsboven dit duivelse monster bevindt zich de scène waarin Mohammed verscheurd wordt door demonen, welke enige jaren geleden aanleiding gaf voor een voorgenomen, maar verijdelde aanslag door moslimextremisten…..
Op het Piazza Maggiore bevindt zich een fontein met het boegbeeld van Bologna: de prachtige Neptunus, van Giambologna de als Jean de Boulogne geboren maniërist. Hij leefde zich uit in het weergeven van de geprononceerde musculatuur en de moeilijke houding van de god van de zee, die balancerend op één voet, (voorbij aan het het Renaissance ideaal van stand-en-spilbeen ) het hele plein domineert !
Ook bezochten wij het Archiginnasio, de bakermat van de Universiteit van Bologna, met het anatomisch theater en de naar Joachino Rossini’s Stabat Mater vernoemde gehoorzaal. De Universiteits bibliotheek van Bologna is hier eveneens gehuisvest. In de 16e eeuw gebouwd in opdracht van Paus Pius IV. In het met lambrizeringen betimmerde anatomisch theater herinneren een wit marmeren snijtafel en sculpturen van -ter bestudering van de musculatuur- gestripte mannen, aan de didactische taferelen van weleer.
Op advies van onze gastvrouw ondernamen wij een pelgrimage naar het Sanctuaria di San Luca; een pelgrimskerk hoog boven de stad, die de echte pelgrim te voet bereikt via een bijna 4 kilometer lange overdekte colonnade. Deze werd speciaal ontworpen ter bescherming van de icoon die tijdens een processie langs dit steile traject naar boven werd gedragen. Wie geen boete wil doen kan beter een taxi nemen om niet amechtig aan te komen bij de Madonna di San Luca.
In de barokke kerk voert een trap naar een klein podium op het koor, waar je even kunt mediteren, bidden en/of een foto maken van de ikoon, wier beeltenis van de maagd Maria teruggaat op het oerbeeld dat geschilderd zou zijn door de evangelist Lucas. Vanachter een risa, de bekleding met verguld zilverbeslag, lijkt zij, samen met haar ouwelijke kindje, de devote beschouwers te begluren, terwijl deze na het slaan van een kruis hun gebeden tot haar richten. Volgens de overlevering werd deze ikoon door een pelgrim meegebracht uit Constantinopel. Let op de sieraden die smekelingen haar in ruil voor bijstand hebben geschonken en geniet daarna van het fraaie uitzicht en de rust !
Gastronomia Bolognese
In Bologna wilden wij de beroemde spaghetti alla Bolognese ook wel eens proeven. ‘No, no’, zei onze gastheer; ‘spaghetti alla Bolognese non esista’, bestaat niet, ‘è un mito’. Het is een wijdverbreide mythe !
Teleurgesteld gingen we toen maar op zoek naar een pizza Bolognese. Bij bestudering van het menu bleek zijn bewering onjuist: in een restaurantje op de incrocio Montegrappa stond tagliatelle Bolognese wel degelijk op het menu! In dit ristorante, zwaait een aardige identieke tweeling (‘gemelli identiche’) zeer gastvrij de scepter. Met hun fraai in jaren ‘60 stijl gekapte identieke hoofden en precies dezelfde gulle glimlach, waren zij slechts aan hun verschillend gekleurde truitjes te herkennen. Aanrader voor een goede Italiaanse maaltijd genoten in een sfeervolle omgeving. Heel anders dan het ons aanbevolen veel duurdere da Nello, gerund door ongastvrij, arrogant personeel.
Behalve voedsel voor de inwendige mens heeft Bologna veel geestelijk voer te bieden. Voor oude kunst kun je je hart ophalen in de Pinacoteca Nazionale, vlakbij de Due Torri, waarover zo meer. In het voormalige Jezuïetenklooster van Sant’Ignazio zijn werken van de 13e t/m de 18e eeuw te zien. Schilderijen van Giotto en tijdgenoten, 14e eeuwse fresco’s, en werken uit de periode van het Humanisme en de Renaissance van kunstenaars als Rafaël, Perugino, Carracci, maniëristen als Vasari en Parmiggianino en barokke meesters als Guido Reni. Na een ochtend (let op, het museum sluit al om 13.30), kun je in deze studentenwijk voor un tozzo di pane; voor een appel en een ei, een kop koffie met een panino gebruiken om krachten te verzamelen voor de volgende bezienswaardigheid; het beklimmen van de Torre degli Asinelli, de Bolognese tegenhanger van het torentje van Pisa. Na 500 treden wordt je letterlijk en figuurlijk adembenemend beloond met een wijds uitzicht !
Voor liefhebbers van moderne en eigentijdse kunst is een bezoek aan het Mambo, het Modern Art Museum van Bologna een must. Een ruim en licht museum ondergebracht in een voormalige broodfabriek, waar behalve het Museo Morandi ook moderne en eigentijdse kunst vanaf WO II te zien is, met onder andere voorbeelden van Minimal Art en Arte Povera. Via Don Minzoni 14. Wie geïnteresseerd is in de ontstaansgeschiedenis van Bologna moet in het Palazzo Pepoli zijn. Hier is de ontwikkeling van de stad deels gepresenteerd aan de hand van moderne beeldmiddelen, vanaf de stichting in de Etruskische tijd tot nu te volgen. In een ‘virtueel theater’ stap je via een 3D-film zo in de geschiedenis van Bologna !
En verder terug in de tijd kunt u naar het Museo Civico Archeologico aan de Via dell’Archiginnasio, waarover ik hierboven al schreef. Hier tref je een boeiende, maar ouderwetse encyclopedische opstelling aan van Pre-historie, Egyptenaren, Etrusken, Grieken en Romeinen. Verrassend was de prachtige tentoonstelling, Egitto Splendore Millenario capolavori da Leiden a Bologna, waar het verhaal van het oude Egypte aan de hand van prachtige artefacten, teksten, mummiekisten en mummies tot 17 juli a.s. verteld wordt. Om deze tentoonstelling te zien non è necessario andare a Bologna, hoef je niet perse naar Bologna te reizen. De tentoonstelling is tot stand gekomen in samenwerking met het RMO in Leiden. Een groot aantal objecten zal daar vanaf 6 oktober te zien zijn in een nieuwe vaste opstelling.
Wie even genoeg heeft van musea (..) bezoeke het complesso monumentale di Santa Maria della Vita, wier barokke koepel het stadsbeeld domineert.
De stichting van deze kerk gaat terug op de reis die Raniero Barcobini Fasani in 1260 maakte. Zichzelf geselend onder het uitroepen van Pace, Pace, kwam hij vanuit Perugia aan in Bologna. Hij stichtte de orde der Battuti Bianchi, de frati flagellanti. Naast zelfkastijding hielden deze flagellanten zich bezig met de verzorging van zieken en pelgrims in hun gasthuis. Het aanpalende kerkje gewijd aan San Vito, werd wegens de vele genezingen omgedoopt tot ‘chiesa della Vita’. Deze middeleeuwse stichting groeide uit tot het huidige kunstrijke complex (toch weer een museum !) van Santa Maria della Vita annex oratorium.
De belangrijkste bezienswaardigheid is de laat 15e eeuwse terracotta beeldengroep van Niccolò dell’Arca. Een expressieve bewening, waarbij de beeldhouwer alle registers van verdrietige emoties heeft open getrokken. Als je goed naar de verbijsterde, door verdriet overmande figuren kijkt, kun je bijna horen hoe hoe ze het uitschreeuwen. Letterlijk en figuurlijk ongehoord voor een kunstwerk uit de 15e eeuw. Het suggereren van dergelijke gemoedstoestanden geschilderd op het platte vlak is al knap, maar het driedimensionaal uitbeelden van dergelijke emoties was volkomen nieuw in die dagen.
Van links naar rechts: Jozef van Arimathea met hamer en nijptang, waarmee hij zojuist de spijkers uit Jezus handen en voeten heeft verwijderd. Direct naast hem staat Maria, de moeder van de zonen van Zebedeus (Jacobus de Meerdere en Johannes de Evangelist); ontzet knijpt zij in haar bovenbenen. Aan haar rechterzijde staan de handenwringende Madonna en Johannes, die sprakeloos zijn hand in een traditioneel gebaar van treurnis voor de mond geslagen heeft. Maria Cleophas probeert met haar handen tevergeefs het kwaad en onrecht af te weren en over Maria Magdalena de boetvaardige zondares, lijkt een stormwind te razen. Zij geeft in een welhaast macabere dans uiting aan haar verdriet. In schril contrast met deze dynamische figuren ligt daar heel sereen en verstild de gekruisigde op een met fraaie textiel bekleed bed.
Bijbelvasten onder de lezers zullen één figuur missen. De grote afwezige is Nicodemus, de ongelovige die hielp bij het overbrengen van het lichaam naar het graf. Volgens de overlevering droeg zijn beeld de gelaatstrekken van Giovanni Il Bentivoglio, een hoge piet in Bologna, wiens beeld na inname van de stad door Paus Jullius II in 1506 werd vernietigd om de herinnering aan deze voormalige signore (alleenheerser) van de stad, uit te wissen.
Eveneens bijzonder en in 1568 reeds bezongen door Vasari in diens Vite, is een beeldengroep uit 1522 in het oratorium, met het Ontslapen van de Maagd Maria, door Alfonso Lombardi. Een wervelende, uiterst realistische verbeelding geplaatst tegen een prachtige trompe-l’oeil; een bedrieglijk echt, maar geschilderd architectonisch décor. In de voorgrond ligt de ongelovige Hebreëer, die volgens de legende probeerde de baar omver te werpen. God strafte direct: zijn beide handen werden afgehakt. De man, zeer onthand, kwam echter meteen tot geloof, waarna een engel zijn handen weer vastplakte !
Tot slot noem ik nog even de tentoonstelling over Edward Hopper in het Palazzo delle Esposizioni. De expositie met ca. 60 werken, variërend van Parijse aquarellen, landschappen en stadsgezichten van de jaren ‘60 tot mooie beelden van desolate Amerikaanse landschappen en eenzame individuen is nog tot 24 juli in 2016 in Bologna te zien.
Dit en meer, zagen wij in Bologna !
Hopelijk heeft u met mijn verslag een goede virtuele reis naar Bologna gehad en mochten deze regels u geïnspireerd hebben om daadwerkelijk naar la Dotta af te reizen: dan zeg ik: