100 Jaar Schiphol: ‘klaar voor vertrek’, t/m 7 mei 2017 in het Amsterdam Museum, Amsterdam.

 

Posterbeeld

In het hartje van Amsterdam, binnen de muren van het 16e eeuwse burgerweeshuis is t/m 7 mei de tentoonstelling 100 jaar Schiphol: klaar voor vertrek te zien. Op 19 september was het precies honderd jaar geleden dat het eerste vliegtuig, een Farman f-22, op Schiphol landde. Niet op de huidige polderbaan, maar op een modderige strip in de polder!

Als cadeautje voor 100 jaar trouwe dienst ontving de luchthaven uit handen van koning Willem Alexander het predikaat ‘koninklijk’. Voortaan moeten we dus ‘u’ zeggen tegen de Koninklijke Schiphol Group.

In de expositie krijgt de bezoeker niet alleen een idee van de ‘buitenkant’ van dit enorme bedrijf, maar ook een kijkje achter de schermen. Waar blijft mijn koffer (hopelijk geen overgewicht) na de ‘luggage drop off’; wat doen de mannen van douane en marechaussee? Wat moet die hond aan het begin van de gate bij ‘arrivals’ ? Hoe krijgen de verkeersleiders het voor elkaar om die honderden starts en landingen per dag letterlijk en figuurlijk in goede banen te leiden ?

20160913_105634En evenmin onbelangrijk: hoe vindt de luchtreiziger zijn weg op de grond?  Dat lukt dankzij de heldere bewegwijzering, die in 1962 door Benno Wissing werd uitgedacht en in de jaren ’90 door een nieuw, soortgelijk ontwerp van Bureau Mijksenaar werd vervangen en inmiddels wereldwijd nagevolgd.

U vraagt zich wellicht af: wat moet zo’n eigentijdse expositie in het Amsterdam museum, maar Amsterdam en Schiphol hebben, behalve geluidsoverlast meer gemeen!

Even terug in de tijd. Zes jaar na de doorstart van militaire- naar burger-luchthaven, heeft de gemeente Amsterdam het beheer van Schiphol in 1926 op zich genomen. De roestige sleutels van het eerste ‘stationsgebouw’, een gammele keet, zijn in de expositie te zien.

sleutels_schiphol_lr_rene_gerritsen

Deed  burgemeester Ed van Tijn met de slogan ‘Amsterdam heeft het’ een vergeefse gooi naar het gastheerschap van de  Olympische Spelen van 1992, in 1926 vonden ze hier wèl plaats en dat betekende voor Schiphol een enorme impuls !

paul_huf_maiIn dat jaar verwerkte Schiphol 10.793 passagiers tegen 440 in het eerste jaar van haar bestaan. Vliegen was in die tijd een bijzondere ervaring en ook (g)een koud kunstje. In een van de vitrines ligt een warme voetenzak, voorloper van de deken die je tegenwoordig krijgt aangereikt!

Leuk om te bedenken, dat op deze locatie een door zeelieden gevreesd woest water lag. De Haarlemmermeer was een echte scheepshel; dit is althans een van de verklaringen voor het ontstaan van de naam Schiphol.

Ludolf Bakhuizen, Woelend water (Het Haarlemmermeer), 1655-1675, Amsterdam museum

Na de drooglegging van de Haarlemmermeer in 1852 ontstond een modderige polder; 4 meter onder zeeniveau. Hier ligt thans het kloppend hart van de Nederlandse internationale luchtvaart, met 319 lijndienst bestemmingen en nog eens 23 vrachtbestemmingen. Eindbestemming en hub voor zo’n 60 miljoen passagiers in 2016. Waar ca 500 bedrijven gevestigd zijn met een gezamenlijke werkvloer voor  65.000 werknemers!

In de tentoonstelling worden aan het vliegbedrijf gerelateerde grondberoepen de meeste aandacht besteedt. De cabine bemanning komt er met een kleine modeshow van historische uniformen, waaronder een safari-pakje van Air Kenya,  bekaaider af.

4

Van de piloten, zonder wie Schiphol niet zou bestaan, is afgezien van een grappige vluchtsimulator, geen spoor. Staande op een sweetspot, bewegend met je armen kunnen bezoekers wel zelf proberen een widebody aan de grond te zetten; hetgeen nog niet meevalt!

Het Amsterdamse ontwerpbureau NorthernLight heeft de historische wetenswaardigheden en groeispurten die tot de huidige omvang van Schiphol hebben geleid thematisch-chronologisch prachtig in beeld gebracht. We volgen de ontwikkeling van Schiphol van het prille begin in 1916, tijdens WO II nog een militair veldje, via het nieuwe Schiphol van de jaren ’60 naar Airport City in 1990, waar je kunt werken, wonen, winkelen en zelfs naar het (Rijks)museum kunt gaan. Aan de hand van foto’s, video-presentaties, objecten, hands-on media en spelletjes voor jong en oud op wordt Schiphol dicht bij de bezoeker gebracht.

luchthaven_am_s_ta_39828_1_0

Interessant is het zelfs in onze tijd nog megalomane (niet uitgevoerde) plan van Jan Dellaert. Deze Zeeuwse luchtvaartpionier en latere directeur van Schiphol, leverde in 1956 een ontwerp voor een ster van wel 10 landingsbanen, onder het mom van de in luchtvaarkringen nog steeds gebezigde term the sky is the limit. Dit plan is niet van de grond gekomen. Kritiek was niet van de lucht, maar met de aanleg van de polderbaan werd in 2003 wel een 5e baan gerealiseerd (die baan met een lange taxi-tijd). Dit gebeurde ondanks veel protestacties. Onder meer met de aanplant van bomen -het zogenaamde bulderbosje- werd getracht de plannen tegen te gaan, zoals te zien was in de interessante documentaire 100 jaar Schiphol, uitgezonden op 19 september jl. bij NPO 2.

1487295_435699903226708_1502131391_nNu loop ik echter op de zaken vooruit. In 1963 werd begonnen met de bouw van het Schiphol Centrum. Dit nieuws deed mijn ouders besluiten om op een zondagmiddag eens richting Schiphol te toeren.
In de tentoonstelling wordt de strijd tussen ambitie en praktijk belicht aan de hand van een sculptuur van een citroengele vlinder; het logo van de anti-Schipholbeweging, die in 1968 een krachtig protest, een tegengeluid zogezegd, tegen uitbreiding van Schiphol liet horen. Door verbeterde luchtvaarttechnieken en het laten vallen van de regel dat de ‘plas’ alleen met viermotorige vliegtuigen mocht worden overgestoken, is de geluidshinder weliswaar afgenomen, maar waar gevlogen wordt is geluidshinder, je ontkomt er niet aan. Of je nu dichtbij of verder weg van Schiphol bent.

De luchthaven werd overigens gesticht in een vrijwel onbebouwde polder, maar in omringende gemeenten is de woningbouw, tegen beter weten in, gewoon doorgegaan. In de documentaire 100 Jaar Schiphol komt nog een pionier aan het woord. De agrariër van de boerderij die al in 1902 door zijn overgrootvader werd bewoond. Een tijd zonder vliegtuigen, laat staan een internationale luchthaven in je achtertuin!  De verslaggever moet om de minuut stoppen wegens het oorverdovende lawaai van opstijgende en landende machines. Voor het agrarische bedrijf dat sindsdien van vader op zoon is overgegaan ziet hij nu geen toekomst meer…

Overigens had hij meer geluk dan de bevolking van het dorpje Rijk dat voor de aanleg van de Kaagbaan in 1960 tegen de wil van de bewoners, helemaal werd platgewalst ! Een ‘overlevende’ omschrijft de manier waarop Schiphol hier te werk ging als ‘niet elegant’…

Naast technische en logistieke zaken is in de presentatie ook ruimte voor beleving en tot de verbeelding sprekende zaken. In een klein hoekje is het diploma te vinden van speurhond Caesar, die zijn baasje, de heer Warnies ooit aan een grote vangst heroïne hielp.

Leon Warnies met speurhond Caesar
Leon Warnies met speurhond Caesar

Anders dan ik meende worden de speurhonden die je na aankomst uit Paramaribo besnuffelen, niet verslaafd gemaakt; ze gaan puur op hun reukzin af en moeten, evenals piloten, steeds een ‘proficiency-check’ doen!

20160913_110531_resized
Smokkelboxer met kolibri’s

Naast het diploma van Caesar staat een grote vitrine gevuld met smokkelwaar. Verstopt in (minder slimme) schoenen met plateauzolen, tot meer ingenieus: levende kolibri’s die in een boxershort warmpjes vanuit Suriname werden meegesmokkeld.

 

 

 

En deze geschiedenis houdt in het hier en nu niet op. Bezoekers van de tentoonstelling kunnen hun visie op het reizen in de toekomst kwijt op een instapkaart. Leuk is de video waarin kinderen hierover aan het woord komen. Een van de vele toekomstverwachtingen is ‘teletransportatie’ het fysiek reizen in de geest, dus wel verplaatsing naar een verre bestemming, maar zonder de ongemakken die aan reizen verbonden zijn. Geen jetlag en geen voortdurend huilende of tegen je vliegtuigstoel schoppende kindervoetjes achter je. Thea Beckmann beschreef  in 1973 reeds een machine –de materietransmitter- waarmee reizen in de tijd mogelijk werd voor Dolf, de hoofdrolspeler in het jeugdboek Kruistocht in Spijkerbroek. Voor de ‘fietsenmakers’ in Delft moet het uitvinden van een manier voor teletransportatie toch niet te moeilijk zijn; ze hebben daar immers de ‘teleportatie’ al uitgevonden!

Verder kijken en lezen:

Achtergrondinformatie over groeicijfers en toekomstverwachtingen zie: M. Duursma, Klem in de polder, NRC Weekend, 17 & 18 sept. 2016

Documentaire 100 jaar Schiphol, NPO 2, 19 september 2016

Online tentoonstelling www.100jaarschiphol.nl

www.amsterdammuseum.nl

 

 

 

 

 

 

 

Catharina de Grootste. Zelfgeslepen diamant van de Hermitage, t/m 15 januari 2017 in de Hermitage Amsterdam.

Bij het portret dat Vigilius Eriksen rond 1763 van Catharina maakte, rijst de vraag hoe zag zij zichzelf en hoe werd zij door anderen gezien)?

Eriksen_Catharina II
Vigilius Eriksen
Portret van Catharina II voor de spiegel, ca. 1763 © State Hermitage Museum, St Petersburg

Uit eigentijdse bronnen komt tsarina Catharina naar voren als een persoonlijkheid met vele gezichten. De samenstellers van de tentoonstelling omschrijven haar enigszins bombastisch als ‘zelfgeslepen diamant van de Hermitage’.                                                                                 Voltaire noemde haar ‘de sprankelendste ster van het Noorden’. Graaf de Ségur prijst haar intellect en beminnelijkheid, maar baron de Corberon (door)zag de Macchiavelliaanse trekken in haar karakter. Stanislaus August Poniatowski evenwel bezingt haar: ..’Ze had een verblindend blank gelaat met enorme blauwe ogen en donker haar… een mond die tot zoenen uitnodigde… fraaie armen en benen’ […] Geen wonder dat zij menig mannenhart sneller deed kloppen; de eer het bed te kunnen delen met de machtigste vrouw ter wereld droeg wellicht ook bij tot de opwinding ! De directeuren van de Hermitage, Cathelijne Boers en Michail Piotrovski projecteren twee hedendaagse hoedanigheden op Catharina’s persoonlijkheid: zij noemen haar respectievelijk een ‘netwerker pur sang’ en de ‘eerste feministe’.

Amsterdam revisited

Catharina de Grote was in ook 1996 te gast in Amsterdam. Tijdens een tentoonstelling in de Nieuwe Kerk was de focus gericht op tsarina Catharina, de kunsten èn verhalen over haar talloze minnaars. In de huidige tentoonstelling komen naast persoonlijke aspecten ook de economische en politieke ontwikkelingen die Rusland tot een Europese grootmacht maakten aan de orde. En de kunsten die door Catharina voor propaganda en persoonsverheerlijking werden ingezet. Met het door haar zelf bedachte grafschrift leverde zij een bijdrage aan de positieve beeldvorming rond haar persoonlijkheid:

‘Hier ligt Catharina de Tweede, geboren in Stettin op 21 april 1729. Ze kwam in 1744 naar Rusland om te trouwen met Peter III. […] ze had een drievoudig doel: haar man, Elisabeth en het volk behagen. Ze liet niets na om dit te bereiken. Gedurende achttien jaar van verveling en eenzaamheid las ze nolens volens vele boeken. Na bestijging van de Russische troon wenste ze goed te doen en probeerde ze haar onderdanen geluk, vrijheid en bezit te verschaffen. Ze vergaf makkelijk en koesterde jegens niemand haat. Ze was vergevingsgezind, makkelijk in de omgang, vrolijk van aard, met een republikeinse ziel en een goed hart, en ze had vrienden. Het werken viel haar makkelijk, ze hield van kunst en was graag onder de mensen.’

Scherts of werkelijkheid ?

Bij een rondgang door de expositiezalen van de Hermitage lijken deze woorden deels met de historische werkelijkheid overeen te stemmen.

Grooth_Aleksejevna
Georg Christoph Grooth, Portret van grootvorstin Catharina Aleksejevna, 1745–1746
© State Hermitage Museum, St Petersburg
Pfandzet_Peter III
Lukas Konrad Pfandzeit, Portret van tsaar Peter III, 1761, Museum Hermitage

 

 

 

 

 

 

 

 

Catharina de Grote, geboren als prinses Sophia Augusta Frederika von Anhalt-Zerbst, trad in 1745 inderdaad in het (gearrangeerde) huwelijk met haar achterneef Karl Peter Ulrich van Holstein-Gottorp, alias Pjotr Fjodorovitsj, de latere Tsaar Peter III.

Tsarina Elisabeth had hem, kleinzoon van haar vader Peter de Grote, voorbestemd als opvolger.

Om dynastieke redenen koos Elisabeth een onbeduidend Duits prinsesje als zijn bruid. Bij de eerste kennismaking, de toekomstige bruid en bruidegom waren respectievelijk 15 en 16 jaar oud, ontdekte Catharina hoe kinderlijk hij was en totaal niet geïnteresseerd in de taak die hem wachtte. Hij vertrouwde haar toe met haar te willen trouwen omdat zijn tante dat wilde, maar dat hij eigenlijk verliefd was op een hofdame. Het huwelijksfeest werd uitbundig gevierd, maar de glans ervan verbleekte al snel.

Hoewel de verbintenis ongelukkig was en zonder intimiteit, beviel Catharina in 1754 toch van een zoon, Pavel, de latere Tsaar Paul I.

Pavel Petrovitsj
Kunstenaar onbekend, Portret van grootvorst Pavel Petrovitsj, ca 1760, © State Hermitage Museum, St Petersburg
Prenner_Elisabeth Petrovna
Georg Caspar Prenner
Portret van tsarina Elisabeth Petrovna, ca. 1754
© State Hermitage Museum, St Petersburg

 

 

 

 

 

 

 

 

In de wandelgangen werd gefluisterd dat Catharina’s (eerste) minnaar Sergej Saltykov de vader was. Tsarina Elizabeth nam haar het kind direct af om het zelf op te voeden.  De eenzame ontmoederde, maar geenszins ontmoedigde Catharina doodde de saaie tijd aan het hof met lezen, studeren en paard rijden.

Regeren is vooruitzien, maar de loop der geschiedenis volgde niet het door tsarina Elisabeth uitgestippelde parcours. Niet de daartoe voorbestemde Pjotr, maar het Duitse prinsesje, dat minder kneedbaar bleek dan verwacht, zou gedurende 34 jaar regeren over het Russische keizerrijk. Op 28 juni 1762 werd haar incompetente echtgenoot tsaar Peter III gevangen genomen, waarna zij tot soeverein heerser werd uitgeroepen. Drie weken later werd Peter III door een groep officieren onder leiding van Aleksej Orlov -de broer van Catharina’s minnaar Grigori-  vermoord.

Gedurende de eerste decennia aan het Russische hof had Catharina, als een spin in haar web, de binnen- en buitenlandse politiek van Tsarina Elisabeth nauwlettend gevolgd. Zij wist zich door opportunistisch gedrag en sprezzatura, de vaardigheid om je met het grootst gemak te bewegen in de hoogste kringen, geliefd te maken aan het hof. Tot ergernis van tsarina Elisabeth, die haar allerlei beperkingen oplegde. Catharina incasseerde dit alles geduldig. Toen zij eenmaal aan de macht was kon zij zich omringen met toegewijde en bekwame personen.

 Tijdens Catharina’s regime kende het land een periode van politieke stabiliteit. In alles nam Catharina haar voorganger  Peter de Grote tot voorbeeld. Evenals hij wist ook zij de grenzen van het rijk te verleggen en te consolideren. Postuum bood zij hem in 1782 een geschenk aan, het ruiterstandbeeld door Falconet, met op het sokkel de volgende woorden: Voor Peter I van Catharina II. Hier te zien op een ets van Benjamin Patersen.

Benjamin Patersen, Het ruiterstandbeeld van Peter de Grote op het senaatsplein, 1806 © State Hermitage Museum, St Petersburg
Benjamin Patersen, Het ruiterstandbeeld van Peter de Grote op het senaatsplein, 1806
© State Hermitage Museum, St Petersburg

Ze veroverde Polen en plaatste een ex-favoriet Stanislaus Poniatowski in 1764 op de troon. Tijdens de Russisch-Turkse oorlogen 1768-74 en 1787-92 werd nota bene met hulp van de Hollandse admiraal Jan Hendrik van Kinsbergen de Krim veroverd, waarmee Rusland een strategisch steunpunt verkreeg aan de Zwarte Zee.

Schotel_Kaart zwarte zee
Schotel met een kaart van de Zwarte Zee, Moskou, 1774.

Stel je voor dat de huidige commandant der Nederlandse Zeestrijdkrachten, Rob Verkerk, voor hulp aan de regeringsleider van Rusland richting de Krim zou opstomen!

 

 

Poetin_Paard
Tsaar Poetin

Het bezit van de Krim zou tot in onze tijd voor conflicten zorgen. De huidige Russische president, die blijkbaar graag als Poetin de Grote de geschiedenis hoopt in te gaan, claimt de door hem inmiddels op 18 maart 2014 geannexeerde Krim als eeuwenlang Russisch bezit.

Na diverse krachtmetingen met Zweden kregen de Russen in Catharina’s tijd eveneens toegang tot de Oostzee.

Behalve buitenlandse expansie voerde Catharina, gevoed door verlichtingsideeën van Montesqieu en Voltaire binnenslands velerlei hervormingen door op het gebied van handel, landbouw, industrie, gezondheidszorg, rechtspraak, onderwijs. Zelfs de kerkmuziek werd gemoderniseerd. Gebaseerd op Montesqieu’s  De l’esprit des lois stelde zij een leidraad voor staatslieden op, de zogenoemde ‘Nakaz’.
Ingegeven door de Franse verlichtingsidealen besloot zij de lijfeigenschap af te schaffen. Deze maatregel  bleek echter te voortvarend. De adel protesteerde en noodgedwongen draaide Catharina dit besluit terug. Dat veroorzaakte weer protest bij de lijfeigenen, die tijdens de zogenoemde Pugatsjov opstand van 1773-74 van zich lieten horen. Om pragmatische redenen had Catharina de vrijheidsidealen gereduceerd tot een salon versie. Haar politieke beleid volgde een conservatieve koers.

Osipov_Dasjkova
Aleksej Agapijevitsj Osipov, Portret van vorstin Ekatarina Romanovna Dasjkova in ballingschap. Hermitage St. Petersburg

Maar bevordering van kunsten en wetenschappen bleven op haar program. Zij stichtte de Russische Academie, met aan het hoofd haar vriendin Ekaterina Romanovna Dasjkova (1745-1810). Bij de staatsgreep van 1762 had Dasjkova een cruciale rol gespeeld; in haar vond Catharina een geestverwant. In 1794 werd zij echter op verdenking van republikeinse idealen door Catharina ontslagen en tot ballingschap veroordeeld.

Op zoek naar het  waarheidsgehalte van Catharina’s grafschrift zouden we haar in dit geval op een leugentje kunnen betrappen. Beweert zij niet een republikeinse ziel te hebben ?

Onder Catharina de Grote groeide Rusland uit tot een groot en machtig rijk. Deze grootsheid wordt weerspiegeld in een éclatant hofleven. De pracht en praal wordt in de tentoonstelling geïllustreerd met afbeeldingen van fraaie gebouwen, paleisvertrekken gestoffeerd met kunstig gemaakte meubels, beelden, schilderijen, objects of virtue en prachtige serviezen. De aan de serviezen verbonden smakelijke anekdotes, opgedist bij de Catharina tentoonstelling van 1996, ontbreken in de huidige expositie. Conservator Vincent Boelen zei daar bij Opium op Radio 4 over dat men bij deze tentoonstelling is uitgegaan van wetenswaardigheden die er echt toe doen: politiek, economie,  kunsten en wetenschappen. Het regiment van Catharina’s (tenminste twaalf) amants blijft historisch overeind, maar zij zijn nu op een enkeling na in de coulissen teruggetreden.

Sevres-Porselein
Drie stukken uit een servies versierd met camee-en. Sevres porseleinfabriek, Parijs 1777-1779.

Eén smeuïg detail wil ik u niet onthouden. In de vorige Catharina tentoonstelling werd bij het kostbare Cameeën- Servies van Sèvres, verteld dat het een afscheidsgeschenk (lees: ‘oprotpremie’) was voor Grigori Potjomkin.

Naast staatszaken hield Catharina zich bezig met het verzamelen van kunst. In 1764 werd met de aankoop van de schilderijencollectie van de Berlijnse koopman Gotzkowsky de basis gelegd voor de Hermitage. In de tentoonstelling zijn werken van o.a. Guido Reni, Van Dijck, Teniers de Jongere, Anton Mengs en Angelika Kaufmann te zien, alsook beeldhouwwerk, gesneden stenen en cameeën.

St. Petersburg, de stad die Tsaar Peter naar Amsterdams voorbeeld doortrokken met grachten, op een moeras liet aanleggen, werd door Italiaanse en Franse barok architecten bebouwd. In Catharina’s tijd kwamen daar strakke, classicistische gebouwen bij, ontworpen door o.a. Francesco Bartolomeo Rastrelli. Hij was ook verantwoordelijk voor de bouw van het Winterpaleis aan de Neva, dat in de loop der tijd uitgroeide tot een conglomeraat van paleizen, schuilgaand achter een honderden meters lange paleisfacade.

Paterssen_Paleiskade en Winterpaleis
Benjamin Paterssen,Gezicht op de Paleiskade en het Winterpaleis vanaf de Strelka van het Vasiljevski eiland St. Petersburg, 1799

Ga in de tentoonstelling zelf op zoek naar het waarheidsgehalte van hetgeen in Catharina’s grafschrift wordt beweerd. Middels historische feiten, dagboeknotities en ooggetuigenverslagen; prenten, sculpturen en schilderijen hebben de tentoonstellingsmakers de vele facetten van Catharina de Grote en haar regeringsperiode in beeld gebracht. En dat is goed gelukt !

Tot besluit geef ik Catharina het laatste woord:

‘Als het lot mij een man zou hebben gegeven van wie ik had kunnen houden, zou ik hem nimmer ontrouw zijn geworden’…

Ter rechtvaardiging van haar losbandige seksleven, het knaagde wellicht toch, verontschuldigde ze zich op haar oude dag met de woorden:

…’Ik zal alleenheerser zijn, dat is mijn taak. De goede God zal mij vergeven, dat is zijn taak’…

Borovikovski_Wandeling in het park
Vladimir Borovikovski Een wandeling in het park van Tarskoje Selo (met de Cesme zuil in de achtergrond), 1794. Tretjakov Galerij, Moskou. [Bridgeman Images]
 

Dit was een voorproefje van mijn lezing over Catharina de Grote op 29 september en 7 oktober in de Oosterkerk in Zeist. Komt u luisteren dan zal ik u veel meer vertellen over het leven van Catharina de Grote. U vindt hier het contactformulier .

Museum Hermitage, Amsterdam

Japanse Prenten in het Rijksmuseum, Japan Modern, Collectie Elise Wessels, nog t/m 11 september 2016.

 

Denkend aan Japanse prenten zie ik een golf die eigentijdse surfers wellicht in extase zou brengen, maar anderen veeleer angst zou inboezemen: de Grote golf door Hokusai……

Katsushika Hokusai_The Great Wave off Kanagawa
Katsushika Hokusai (1760-1849), De grote golf van Kanagawa,1830-1833, Kleuren houtsnede.

Overweldigend die aanrollende natuurkracht en in het golfdal, een boot met nietige roeiers, die vast doodsangsten uitstaan. Aan de horizon in westers perspectief, het rustgevende baken van de Japanners, de berg Fuji.

De prent van Hokusai uit 1832 is in de tentoonstelling van de collectie van Elise Wessels niet te zien. De prenten die er wel zijn dateren van na 1900 en zijn gemaakt door vertegenwoordigers van twee moderne stromingen in de Japanse prentkunst; de zogeheten Shin hanga en de Sosaku hanga. Begin twintigste eeuw gaven zij op verschillende wijze invulling aan de traditionele houtsnede techniek. De Shin hanga brachten hun visie op de moderne tijd op meer traditionele wijze in beeld met geïdealiseerde vrouwenportretten en sfeervolle landschappen, zoals Kawase Hasui’s De Yuhi Waterval en Winter in Arashi uit 1920.

Kawase Hasui (1883-1957)_waterval
DE YŪHI WATERVAL, SHIOBARA, Kawase Hasui (1883-1957), 1920, P0810. Collectie Elise Wessels – Nihon no hanga
Kawase Hasui (1883-1957)_Winter in Arashi
WINTER IN ARASHI, Kawase Hasui (1883-1957), 1921, P0801. Collectie Elise Wessels – Nihon no hanga

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De Sosaku hanga zou je de avant-gardisten van de Japanse prentkunst kunnen noemen. Evenals hun kunstbroeders in het westen vonden zij inspiratie in het moderne stadsleven, de scheepvaart en industrie.

Een tentoonstelling om blij van te worden. Prachtige klassieke Japanse thema’s met soms ook een toetsje moderniteit bij de Shin Hanga enerzijds en impressies van het moderne leven bij de Sosaku Hanga anderzijds.

Als je goed kijkt herken je ook artistieke westerse invloeden in de getoonde prenten; of is er sprake is van synchroniciteit ? Op deze vraag kom ik nog terug.

Elise Wessels begon zo’n 30 jaar geleden quasi toevallig na een eerste aankoop bij de winkel van Watanaba met verzamelen van Japanse prenten. Uitgegroeid tot een enorme collectie is deze verzameling op afspraak te zien in haar privémuseum Nihon No Hanga [Japanse prenten].

De prenten in de tentoonstelling illustreren de Japanse geschiedenis van de eerste decennia van de twintigste eeuw. Wat daaraan voorafging wordt in de catalogus kort vermeld. Zoals de geschiedenis van de Hollanders, die vanaf de vroege 17e eeuw voor de VOC gestationeerd waren op het eilandje Deshima. Zij hadden het monopolie op de handel met Japan. Dat aan de isolatiepolitiek van de Japanse overheid in 1854 na het vlootvertoon van de Amerikaanse commodore Perry een einde kwam, wordt bekend verondersteld. Na deze gedwongen openstelling van Japanse havens voor buitenlandse handel, raakt het land snel overstroomd met westerse producten, bouwtechnieken en invloeden op artistiek gebied. Met de handelscontacten liften ook buitenlandse invloeden op het modieus en kunstzinnig gebied mee. Japanse vrouwen kregen in 1924 een damesblad naar westerse snit. Een complete jaargang is in het Rijksmuseum te zien; de covers gesierd met moderne Japanse prenten in een Franse lay-out.

Behalve prenten worden enkele lakwerkdozen en kimono’s getoond, waaronder een betoverend kinderkimonootje uit 1939. Versierd met applicaties van speelgoed, feesthoedjes, taarten, ballen, maar ook vliegtuigjes, een kanon en een geweer. Met dit zware geschut onder de vlag met de rijzende zon krijgt dit onschuldig ogende kledingstuk een documentaire waarde als spiegel van de ontluikende militaristische tijdgeest.

Tijdens het bekijken van de expositie vraag ik mij af: wat is dat toch met Japanse prenten ? Je wordt meteen gegrepen door de beelden van deze exotische, verre wereld. Hierdoor raakten ook veel Europese kunstenaars aan het eind van de 19e eeuw in de ban van de Japanse prentkunst; gewaardeerd om de pittoreske sfeer en de kernachtig trefzekere lijnvoering. Vincent van Gogh verzamelde Japanse prenten die hij gebruikte als inspiratiebron. Overbekend is zijn bijna-kopie van de Bloeiende Pruimenboomgaard uit 1887 naar de gelijknamige prent van Utagawa Hiroshige uit 1857.  In de Wessels collectie zag ik een prent, Maekawa in Soshu in de regen uit 1932 met treffende gelijkenis in de weergave van een regenbui in Vincents Ommuurd veld in de regen uit 1889. (zie mijn bespreking Vincent de waanzin nabij ). Regen die als pijpenstelen neerkomt in Hiroshige’s prent Onverwachte regenbui op de Grote brug uit 1857 inspireerde Vincent tot zijn Brug in de regen.

Utagawa Hiroshige_onverwachte regenbui
Utagawa Hiroshige (1797-1858), Onverwachte regenbui op de Grote brug in Atake, 1857
Vincent van Gogh_Brug in de regen
Vincent van Gogh (1853-1890), Brug in de regen, 1887, Van Gogh Museum, Amsterdam

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Anders dan in westerse kunst wordt neerslag in Japanse prenten veelvuldig verbeeld. Regen, zoals in bovengenoemde prent en ook in de impressie van het verlaten Nieuwe Obashi-brug van Kawase Hasui uit 1926.

Komura Settai_Sneeuw in de ochtend
Komura Settai, Sneeuw in de ochtend (1941), Collectie Elise Wessels – Nihon no hanga

Neerslag in de vorm van dwarrelende sneeuwvlokjes, sneeuwstormen en pas gevallen sneeuw in verstilde impressies. Sneeuw waarvan je ‘s morgens bij het ontwaken, zonder dat je het nog hebt gezien, al weet dat het gevallen is. Sneeuw waar je als kind blij van werd ! Sneeuw op een sparrentak in traditonele prenten, sneeuw in een prent uit 1916, Meeuw en boten in de sneeuw; sneeuw op een huis in Komura Settai’s Sneeuw in de ochtend uit 1941 of de zorgvuldig gestippelde sneeuwvlokken op de wachtende courtisane in Ito Shinsui’s, Sneeuw in de nacht uit 1923

 

Heel verrassend vond ik in de eerste zaal de ontdekking van herkenbare westerse invloeden. Onmiskenbaar is de invloed van Paul Gauguin in de Kop van een Bretonse vrouw door Yamamoto Kanae . Het bijschrift zwijgt erover, maar de catalogus meldt dat hij in 1913 werkzaam was in Bretagne !

De prenten van Tanaka Kyuokichi vallen in de Japanse context helemaal uit de toon met hun symbolistische lijnvoering, zoals in Melancholie uit 1915. Zou hij werk uit Jan Toorops symbolistische periode gezien hebben in westerse publicaties die in Japan gelezen werden ?

Kawanishi Hide_Circus
CIRCUS, Kawanishi Hide (1894-1965). Kleurenhoutsnede op papier, 1925, P0366. Collectie Elise Wessels – Nihon no hanga

De zwart-witte figuren in een houtsnede uit de serie van Kawannischi Hide, Badhuis uit 1925 kwamen deden mij denken aan Kirchner. Gaandeweg zag ik steeds meer westerse invloeden, zoals in een vrolijk Raoul Dufy-achtig strandgezicht Augustus-Baden in de zee bij het strand van Tenjin uit 1931 door dezelfde maker. Leuk ook diens acrobate uit 1930, die weer soortgelijke types van Kees van Dongen in herinnering riep.  Acrobaten, circus en kermisklanten waren ook favoriet bij Picasso tijdgenoten.

 

Nocturne: Blue and Gold - Old Battersea Bridge_ Whistler
Nocturne: Blue and Gold – Old Battersea Bridge c.1872-5 James Abbott McNeill Whistler 1834-1903

Treffend tenslotte ook de gelijkenis met Whistler in Nachtelijk zicht vanaf de Yanagibashi-brug, uit 1929 door Fukazawa Sakuichi. Whistler’s belangstelling voor Japanse prenten is bekend, maar je vraagt je toch af: wie beïnvloedde wie ?Toen ik het nakeek bleek dat Whitstler’s, Nocturne Blue & Gold; Old Battersea Bridge dateert van ca. 1875 !

 

 

 

De ontwikkeling van de Japanse prentkunst werd beïnvloed door de verwoestende aardbeving van 1923. Heel Tokyo lag in puin. De traditionele uitgeverijen van Shin Hanga prenten, zoals Watanaba, waren hun productiemiddelen kwijt. Korte tijd later kwam aan deze stroming een einde. De zelfstandige, kleinschalig opererende creatieve prentmakers van de Sosuku Hanga daarentegen konden met hun eenvoudige materiaal doorwerken.

De ingestorte houten gebouwen werden in hoog tempo vervangen door hoogbouw in moderne materialen als steen, staal en glas. De wederopbouw en industriële vernieuwingen werden geliefde thema’s in de prentkunst. Daarnaast ontstond een moderne versie van de traditionele ukiyo-e prenten, de zogenoemde ‘vlietende wereld’, met afbeeldingen van acteurs en courtisanes, hoofdrolspelers van het uitgaansleven.

Yamura Koka, DANSEN IN HET NEW CARLTON HOTEL IN SHANGHAI
Dansen in het New Carlton hotel in Shangai, Yamamura Kōka (1885-1942). Kleurenhoutsnede op papier 1924, P0151. Collectie Elise Wessels – Nihon no hanga

Nieuw in dit genre zijn prenten van dansende vrouwen, zoals Yamamura Koka’s Dansen in het New Carlton Hotel in Sjanghai, uit 1924 en een impressie van een stel in een café, zoals Nakagawa Isaku’s Café uit 1933, waarin een behaagzieke dame met Van Dongen-achtige oogopslag en heel humoristisch een ventilator met de frisse luchtstroom als serpentines …De metamorfose van Japan in de jaren na 1900 wordt   weerspiegeld in huidige tentoonstelling. Het land was van een gesloten traditionele natie, met –in westerse ogen- sprookjesachtige landschappen bevolkt door exotische figuren veranderd in een moderne maatschappij. De creatievelingen van de Sosuku Hanga stroming brachten het nieuwe Japan in beeld, zoals in Koizumi Kishio’ De Internationale Luchthaven van Haneda, 1937 waarin thuisblijvers de luchtreizigers uitzwaaien.

Koizumi Kishio (1893-1945)_DE INTERNATIONALE LUCHTHAVEN HANEDA
DE INTERNATIONALE LUCHTHAVEN HANEDA, Koizumi Kishio (1893-1945) Kleurenhoutsnede op papier 1937. P0058-087. Collectie Elise Wessels – Nihon no hanga

Behalve variaties op de meer traditionele vrouwenportretten verschijnen in dit genre ook nieuwe thema’s. Zoals het prachtige Haren door Ito Shinsui, uit 1953.Vergelijk ook Hashiguchi Goyo’s Haren kammende vrouw, 1920 met Torii Kotondo’s invulling van dit thema uit 1930. Illustratief voor de nieuwe tijd zijn afbeeldingen van moderne in bob-lijn gekapte vrouwen, de zogeheten moga’s, de modern girls, die hun kimono hadden verruild voor een korte rok. Zij figureren in prenten van de sport-, film- en reclame wereld.Vergelijk Kobayakawa Kiyoshi, Tipsy, 1930 met Ishii Hakutei, Yanagibaschi uit 1910, met een eveneens sigaretten rokend kimono-vrouwtje.

De moderne tijd wordt als gezegd ook zichtbaar op de dansvloer in twee prenten door Kobayakawa Kioshi. De één toont een danseres in traditionele kimono; de andere een eigentijdse westers geklede danseres met rode schoenen waar, heel geestig, het kleine teentje net uit piept !

 

Kobayakawa Kiyoshi (1899-1948)_Danseres
DANSERES, Kobayakawa Kiyoshi (1899-1948). Kleurenhoutsnede op papier, 1932, P0140. Collectie Elise Wessels – Nihon no hanga

 

Typisch westers is ook het verschijnen van naakt in de prentkunst. Bloot komt weliswaar ook in de traditionele ukyio-e prenten voor, maar dat was functioneel naakt. Een vrouw in het badhuis, een parelduikster of in de semi-illegale erotische prenten, de zogenoemde ‘Shunga’ voor verkoop onder de toonbank.

In de 20e eeuw wordt ook naakt om het naakt in beeld gebracht. Dat was nieuw in Japan èn even wennen !

De serie blote dames, Tien soorten vrouwelijk naakt door Ishikawa Torajiwerd in 1935 door de politie nog in beslag genomen. De naakte waarheid werd kennelijk te ledig en onzedig gevonden; we zien een naakte vrouw spelend met een Pekinees; een andere zit lui plaatjes te kijken.

Bijzonder is de prent met een naakte vrouw die op haar rug een monumentale tatoeage laat aanbrengen: Tatoeage door Komura Settai, 1935. Het literaire citaat ontleend aan Kunieda Kanji bezingt de overeenkomst tussen het strelen van een pruimenbloesemblad en een vrouwenborst.

Het zien van deze prent bracht mij de roman van Tan Twan Eng, De tuin van de avondnevel, in herinnering.

Prachtig van compositie en sfeer is Komura’s prent Riksha, uit 1955. Ogenschijnlijk een impressie van een verliefd stel tijdens een plezierritje, maar in werkelijkheid verbeeldt de prent de laatste reis van Takahashi Oden, een ter dood veroordeelde vrouw op weg naar het schavot … Illustratie in Kunieda Kanji’s roman Oden jigaku, (Odens hel).

Onchi Kōshirō (1891-1955)_Duiken
DUIKEN, Onchi Kōshirō (1891-1955). Kleurenhoutsnede op papier, 1932, P0560. Collectie Elise Wessels – Nihon no hanga

Heel interessant is Onchi Koshiro’s prent Duiken uit 1932, een momentopname. Van een duikende vrouw zien we slechts de romp en nog net het uiterste randje van de duikplank. Het meest typerende kenmerk van de Japanse prent, de afsnijding die kunstenaars als Van Gogh en Gauguin zo aansprak, is hier tot het uiterste doorgevoerd. Onchi maakte de prent speciaal voor een tentoonstelling in het LA. Museum of History, Science and Art, ter gelegenheid van de zomerspelen van 1932 en zou niet misstaan in de tentoonstelling Wild van Water, nog t/m 6 november in het Zuiderzeemuseum (in juni besproken op dit blog).

Komura Settai_Sneeuw in de ochtend
Komura Settai, Sneeuw in de ochtend (1941), Collectie Elise Wessels – Nihon no hanga

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het beeldmiddel van de afsnijding zien we tenslotte ook in de ogenschijnlijk eigentijdse (maar uit de vroege jaren ‘40 daterende) prenten van een Frank Lloyd Wright-achtige Japans huis, Sneeuw in de ochtend en Wilg, beide door Komura Settai. In de laatste zien we door de opengeschoven deuren, bijna mysterieus, een paar instrumenten.

Uehara Konen (1878-1940)_Dotonbori
DOTONBORI, Uehara Konen (1878-1940). Kleurenhoutsnede op papier, 1928, P0762. Collectie Elise Wessels – Nihon no hang

Uehara Konen maakt in 1928 eveneens gebruik van de afsnijding; door een sluier van takken laat hij een verlicht gebouw in de wijk Dotonbori in Osaka doorschemeren.

Tenslotte nog iets over de houtsnede techniek. Deze werd in de 8e eeuw al toegepast voor de verspreiding van boeddhistische teksten. Later gebruikt voor het vervaardigen van zwart-wit geïllustreerde boeken en nog later voor de autonome prentkunst. Rond 1700 verschijnt een toetsje oranje in de zwart-wit prenten; halverwege de 18e eeuw ontstaat de eerste kleurendruk. Het drukken van een kleurenprent, waarvoor een kunstenaar het ontwerp leverde, is het werk van ambachtslieden. Het ontwerp wordt door een kopiist in zwarte contourlijnen overgezet op transparant papier dat vervolgens op een houtblok wordt gelegd. De houtsnijder snijdt het ontwerp door het papier in hoogreliëf uit in het blok. In dit zogenoemde sleutelblok blijft alleen de voorstelling staan. Met zwarte inkt wordt dit basisontwerp afgedrukt op papier, waarin vervolgens de kleuren worden aangegeven. Voor elke kleur wordt heel minutieus een apart kleurblok in hoogreliëf gesneden. Uiteindelijk moeten al die kleurvlakjes als een puzzel precies binnen de eerder afgedrukte zwarte lijnen passen !

Een uitgever als Wataba coördineerde en financierde dit alles voor de Shin Hanga kunstenaars; de individuele Sosaku Hanga hadden het hele productieproces in eigen hand. Door de aardbeving van 1923 zijn de grote uitgeverijen verwoest, waarna aan de stroming van de Shin Hanga na enige tijd een einde komt.

Voor achtergrondinformatie kan ik de prachtige gebonden catalogus aanbevelen:  Marije Jansen, Japan Modern: Japanse prenten uit de collectie Elise Wessels, Rijksmuseum, Amsterdam, 2016.

Museum Nihon No Hanga Museum, Keizersgracht, Amsterdam

Rijksmuseum Amsterdam

Sieboldhuis, Leiden

 

 

 

 

 

De Waanzin Nabij. Van Gogh en zijn ziekte. Van Gogh Museum Amsterdam, t/m 25 september 2016

 Het genieten van de schilderijen van Van Gogh is net als andere genoegens van het leven. Zoals lekker eten of het drinken van goede wijn. Je krijgt er nooit genoeg van; steeds op zoek naar andere aspecten van deze genietingen.

Dat doen de conservatoren van het van het Van Gogh Museum ook, ze belichten steeds weer andere aspecten van Van Gogh’s werk. In 2013 organiseerden zij de expositie Van Gogh aan het werk. Nu presenteren zij een expositie rond de aard van zijn ziekte. In de tentoonstelling De Waanzin Nabij; Van Gogh en zijn ziekte, neemt het incident met het oor een belangrijke plaats in.

Van Gogh_zelfportret_verbonden oor_1889
Van Gogh, zelfportret met verbonden oor, 1889, the Courtauld Gallery, the Samuel Courtauld Trust, London

 Waarom ‘Ophouden over dat oor’ ?

Boven een ingezonden brief in de NRC las ik onlangs: ‘Houd toch op over dat oor’. Hoe goed bedoeld ook, waarschijnlijk een reactie van iemand zonder historisch besef. Natúúrlijk houden we daar niet over op! Het is zelfs aanleiding voor een nieuwe tentoonstelling.

Een Ierse onderzoeker, Bernadette Murphy, vond een brief van Félix Rey, de arts bij wie Vincent in 1888 onder behandeling was. Deze schrijft dat Vincent danig in de war bleek, nadat hij zich verwond had aan zijn linkeroor.

Jarenlang was het onduidelijk: had hij slechts een stukje of het gehele oor afgesneden ? Deze brief, te zien in de tentoonstelling, neemt alle twijfel weg: Félix Rey schetst heel precies hoe Vincent zich verwondde.

Brief van Felix Rey
Brief van Felix Rey aan Irving Stone met tekeningen van de verminking van het oor van Vincent van Gogh. 18 Aug 1930, The Bancroft library, University of California, Berkeley

Hij sneed zijn gehele oor af. Verpakt in een oude krant leverde hij het vervolgens af bij een bordeel: ter attentie van een zekere Rachel. Hij sprak: …’ jij zult je mij herinneren’, gevolgd door de bijbels klinkende zinsnede: …’waarlijk dat zeg ik je’. De dame die het pakje opende viel terstond flauw. Murphy wist de familie van deze Rachel zelfs te achterhalen.

Hoe gestoord moet je zijn voor een dergelijke daad?

In de tentoonstelling worden mogelijke ziektebeelden op een rij gezet. Tijdens het interdiciplinaire symposium dat het Van Goghmuseum op 14 september gaat houden zullen onderzoekers meer licht werpen op de aard van Van Goghs psychische stoornis. Zijn ziekte was -dat stellen de auteurs van de begeleidende catalogus duidelijk- nìet de bron van zijn schilderijen, maar zijn meesterwerken ontstonden ondanks zijn aandoening. Wat nog meer bewonderenswaardig is. Al suggereren de woorden van de kunstcriticus Albert Aurier in 1890, het tegendeel: …’Van Goghs kunst … blonk uit door overdaad, in kracht en gespannenheid en door geweld in de expressie. Hij was een opgewonden mens, een kokend brein dat zijn lava uitstort over alle ravijnen van de kunst…. Een geweldig en radeloos genie’…

Twaalf ambachten en 13 ongelukken

In de catalogus doen de conservatoren van het Van Gogh Museum Vincents weg naar de waanzin uitvoerig uit de doeken. Terugblikkend op zijn jonge jaren komt uit correspondentie van en met zijn familieleden reeds een moeilijke jongen naar voren, een enfant terrible. Een mens van goede wil, dat wel, die voortdurend met de nodige teleurstellingen tegen de grenzen van zijn eigen kunnen aanloopt. Als je de brieven goed leest zijn er signalen te over die vooruitwijzen naar de zenuwinzinkingen en vlagen van verstandsverbijstering, die hem rond zijn vijfendertigste levensjaar troffen. Als jong volwassene was hij al melancholisch en nerveus van aard en bij spanningen had hij last van een zenuwtrek. Toen hij 27 was overwogen zijn ouders al om hem in een inrichting op te laten nemen. Hoewel een eensluidende diagnose over de aard van zijn psychische stoornis (nog) niet kan worden gegeven is duidelijk dat zijn mentale instabiliteit niet zomaar uit de lucht is komen vallen.

Verschillende artsen opperden destijds epilepsie. Manische depressiviteit (bipolaire stoornis) verergerd door overmatig alcoholgebruik lijkt mij een waarschijnlijke diagnose. Wellicht leed hij aan syfilis, een aandoening die uiteindelijk tot krankzinnigheid leidt. Destijds epidemisch onder kunstenaars. Manet en zijn broers hadden het en ook Theo Van Gogh overleed, slechts een half jaar na Vincents dood, aan de gevolgen van syfilis. Ook hij had ernstige psychiatrische problemen en leed aan paranoia. Wellicht was zijn ziekte genetisch bepaald, maar zeker is dat Theo aan deze geslachtsziekte leed. In Auvers-sur-Oise vond hij, naast Vincent, zijn laatste rustplaats. In de NRC van 29 juli j.l.las ik dat het bestuur van het kerkhof, bezig is met fundraising om de schade veroorzaakt door toeristen, te herstellen.

Tijdens de tentoonstelling Lichte Zeden, dit voorjaar in het Van Gogh Museum (klik op voorbije tentoonstellingen) kon de bezoeker vernemen dat Van Gogh om, naar eigen zeggen, in balans te blijven, tweewekelijks 3 francs reserveerde voor bordeelbezoek. Het was in die dagen vrijwel onmogelijk om daar fysiek gezond bij te blijven. Uit bronnen blijkt –hij schrijft er over aan Theo- dat hij last had van ‘een druiper’ en op medisch voorschrift aluin-baden moest nemen.

Doodgewone kunstenaarsverdwazing

Terug naar zijn mentale instabiliteit. Ontroerend zijn Van Goghs talrijke briefnotities over de aanvallen van verstandsverbijstering. Eerst is er de ontkenning: hij deed aanvankelijk of hij ‘niets gehad had’ . In 1888 schrijft hij aan Theo dat er sprake was van een ‘doodgewone kunstenaarsverdwazing’. Sinds de Renaissance is veel geschreven over de melancholie van kunstenaars, geboren onder het gesternte van Saturnus. Scheppende geniën als Michelangelo leden aan melancholie; vervelend, maar het stelde hen wel tot goddelijke creaties in staat. Nog altijd zeer lezenswaard is Wittkowers publicatie uit 1963: Born under Saturn.

Wanneer de aanvallen van verstandsverbijstering in hoge frequentie terugkeren kan Van Gogh zich niet langer aan de werkelijkheid onttrekken. Vincent zelf: …’lichamelijk maak ik het goed. De wond [van het afgesneden oor] heelt erg goed en het grote bloedverlies herstelt zich weer.. het ergste is de slapeloosheid …’ Tegen slapeloosheid stopt hij kampher in zijn kussen, een tip ontleend aan het zelfhulpboek voor medicatie, De la Santé, door Francois Vincent Raspail. Deze remedie zou voor menigeen reden zijn direct uit bed te stappen en alsjeblieft nooit meer te hoeven slapen !

Van Gogh_stilleven_uien_1889
Vincent van Gogh, Stilleven rond een bord met uien en met boek De la Sante door Raspail, januari 1889, Coll. Kröller-Müller Museum, Otterlo

Deerniswekkend is ook de uitlating: …’ Vroeger wist ik wel dat je armen en benen kon breken…. Maar ik wist niet dat je geestelijk gebroken kon worden’

Aanvankelijk probeerde hij zijn ziekte de baas te worden. Het was net of er iemand in hem schuilde die hij niet kende en ook niet wilde kennen. Wanneer de aanvallen van waanzin de overhand krijgen beschouwt hij zijn leven als mislukt. Naar eigen zeggen was hij ‘aan de wortel aangetast’. Hij overleed na een poging tot zelfmoord middels een pistoolschot. Zou het toeval zijn dat zijn allerlaatste schilderij in close-up geschilderde boomwortels tot onderwerp heeft ?

Vincent van Gogh, boomwortels,1890
Vincent van Gogh (1853-1890), Boomwortels, 1890, Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting).

Het vermoedelijke corpus delicti is in de expositie te zien. Een verroest pistool, dat in de jaren zestig werd gevonden in een veld nabij Auvers-sur-Oise. Een gaaf exemplaar van hetzelfde type ligt erbij; het lijkt wel een klappertjespistool. Vreemde gedachte dat Vincent zich met dit wapen van het leven beroofde. Volgens het bijschrift is onbekend hoe Vincent aan het wapen kwam. Ik meen mij te herinneren dat een hoogbejaarde telg uit de familie Ravoux -destijds eigenaar van het café waar Vincent in Auver-sur-Oise verbleef- in de tv-serie Krabbé op zoek naar Van Gogh, vertelde dat hij het wapen van de cafébaas zou hebben geleend.

Revolver lafauchex a broche, 1865-1893, prive collectie.
Revolver lafauchex a broche, 1865-1893, prive collectie.

Jammer dat de fingerprints en het DNA sinds lang verdwenen zijn. In de begeleidende catalogus wordt, behalve in een voetnoot, geen aandacht besteed aan de complottheorie van Naifeh en Smith White. Vincent zou geen zelfmoord gepleegd hebben, maar vermoord zijn door twee pestkoppen uit het dorp. Jeroen Krabbé hechtte geloof aan deze hypothese. Uit Vincents laatste brieven spreekt zijns inziens juist optimisme en ‘lust for life’. Vincents grote artistieke productiviteit sterkt hem in deze overtuiging.

In de vitrine naast het pistool liggen de rouwkaart, condoléances en ontroerend, de troostrijke brief die Vincents moeder op 31 juli 1890 schreef aan haar zoon Theo: … ‘Dank beste Theo … Gij hebt hem het leven tot leven gemaakt, door uwe liefde en zorg !’

 Vincents Nederlandse jaren

Uit Vincents honderden brieven aan zijn broer Theo en anderen, komt een wanhopige zoekende, getormenteerde man naar voren. Deerniswekkend, eenzaam en eenzelvig, maar ook betweterig en irritant. Een man die altijd gebrek had aan geld, aan schildersbenodigdheden, erkenning en vooral gebrek aan liefde en affectie. Een man van 12 ambachten en 13 ongelukken. Na zijn ontslag als assistent bij de kunsthandelaar Goupil in Londen, werd hij lekeprediker en schoolmeester in Engeland. Als gesjeesde theologie student gaat hij evangeliseren onder mijnwerkers in de Borinage. Omdat hij het alleen niet kon bolwerken stond hij diverse malen bij zijn ouders op de stoep. Door al deze lotgevallen loopt een rode draad van conflicten.

Wanneer hij uiteindelijk besluit om kunstenaar te worden, valt ook dat niet mee. Vincent had moeite met figuurtekenen en perspectief. Vanuit òns perspectief kun je zeggen dat hij pech had, want kort nà zijn dood maalde niemand meer om anatomisch correcte weergave van het menselijk lichaam of toepassing van het juiste perspectief. Vincent bleef echter oefenen. Hij ging naar de kunstacademie in Brussel, maar werd weggestuurd wegens onvoldoende talent. In 1881 belandde hij in Den Haag bij zijn achterneef Anton Mauve. Deze moedigde hem om wat kleur in zijn werk te brengen. Hij raakt gefascineerd door de kleurencirkel en de theorie van de complementaire kleuren, die in de kleurencirkel tegenover elkaar staan. Rood tegenover groen; geel tegenover paars; blauw tegenover oranje. Zij contrasteren en versterken elkaars werking. In zijn Nuenense jaren komt hij al tot de overtuiging:

’het is niet nodig om een kleur te kiezen die overéénkomt met de werkelijkheid… !

Dit zou één van zijn belangrijkste grondbeginselen worden. Hij meent dat een schilder moet uitgaan van de kleuren op zijn palet in plaats van die van de natuur, want …’kleur drukt uit zichzelf iets uit ! aldus Van Gogh in een van zijn brieven.

In Nuenen voorzag Van Gogh zijn mogelijkheden met kleur.

…’Nóóit heb ik zóó de overtuiging gehad dat ik dingen zal maken die goed doen, dat ik er in slagen al mijn kleuren zoo te berekenen dat ik effekt in mijn magt heb’

Frankrijk

In Parijs kwam deze verwachting uit de verf ! Na zijn jaren in Den Haag, Drenthe, Nuenen, Antwerpen en Brussel, was Vincent in 1886 ingetrokken bij zijn broer Theo. Hij bleef experimenteren met kleur èn de manier waarop hij de verf aanbracht: …’door dik en dun’…!

Hij neemt les bij Fernand Cormon en absorbeert invloeden van Toulouse Lautrec; Seurat en Signac; impressionisten en neo-impressionisten. Zijn voorheen donkere palet klaart op, maar zijn nerveuze, prikkelbare aard raakt overvoerd door al deze invloeden. Hij is niet bestand tegen het enerverende leven in de metropool. Hij vlucht in de drank en neemt in februari 1888 de trein naar het zuiden. Zijn Zelfportret als schilder, dat in die Parijse periode (1887-1888) ontstond, weerspiegelt zijn rusteloze, gekwelde geest.

Van Gogh_zelfportret_1887-1888
Vincent van Gogh (1853-1890), Zelfportret als schilder, 1887 – 1888, Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting).

Met zijn komst naar het zuiden wordt zijn werk steeds lichter en kleurrijker, maar omgekeerd wordt zijn gemoed steeds donkerder. Aanvankelijk is hij euforisch over het zonnige zuiden en de mogelijkheden op artistiek gebied. In Arles huurt hij een woning, het Gele Huis, dat hij als een ‘Maison d’Artistes’ wil openstellen. Daartoe nodigt hij Paul Gauguin uit. Gedreven door dit plan schildert Vincent zijn reeks van vier schilderijen met Zonnebloemen om de kamer van Gauguin op te fleuren. Hij verwacht veel van diens komst: kameraadschap, inspiratie en gedeelde kosten voor het huishouden. Het samenwonen begon goed: Gauguin kon lekker koken; Vincent zorgde voor de wijn. De verwachtingen waren echter te hoog gespannen; al snel ontstonden verschillen van inzicht. Vincent werkte graag naar zichtbare voorbeelden in de natuur, terwijl Gauguin vond dat een schilder moest werken vanuit zijn verbeelding. Tot overmaat van ramp werden beide verliefd op de bazin van het dorpscafé. De film The Yellow House, gebaseerd op een boek van Martin Gayford, geeft een indringende impressie van deze gezamenlijke periode, waarin toenemende irritaties leidden tot heftige ruzies en de zenuwinzinking, waarbij Van Gogh op 23 december 1888 zijn oor afsneed. Gauguin, die -bang voor Vincent- de nacht in een hotel had doorgebracht, verdween de volgende dag spoorslags naar Parijs. De door Vincent geschilderde lege Stoel van Gauguin, stille getuige van het dramatisch verloop van de vriendschap, is in de tentoonstelling te zien, alsook de vervormde beeltenis van Vincent, welke Gauguin kort tevoren maakte:

Gauguin_Vincent van Gogh_zonnebloemen
Paul Gauguin (1848 – 1903), Vincent van Gogh zonnebloemen schilderend, 1888, Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting).

Arles

Hier begint het verhaal van de tentoonstelling De Waanzin Nabij; Van Gogh en zijn ziekte. De bezoeker ziet bij binnenkomst een van Vincents vele schilderijen met korenvelden. Aan het eind van de expositie hangt nog een exemplaar, Korenveld met maaier uit 1889, ter illustratie van de locatie van Vincents zelfverkozen dood.

Van Gogh_korenveld
Vincent van Gogh (1853-1890), Korenveld met maaier, 1889, Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting).

Op de muur een blow-up van het Gele Huis, waar Vincent zich in 1888 vol idealen gevestigd had. Zoals gezegd staat in de tentoonstelling niet zijn schildercarrière, maar de vraag naar de aard van Van Goghs ziekte centraal.

Hierover wordt de bezoeker geïnformeerd middels brieven van vrienden, doktersrapporten opgesteld in het ziekenhuis van Arles, de psychiatrische inrichting nabij St. Rémy en van de hand van dokter Gachet in Auvers-sur-Oise, waar de schilder in 1889 overleed.

Deze documenten geven, samen met een petitie van verontruste buurtbewoners en een procesverbaal, waarin vier personen verklaren dat Van Gogh krankzinnig is, inzicht in de de chronologie der gebeurtenissen rond Vincents ziekte en opname.

In een brief, die in de expositie ook te beluisteren is, brengt de diepbedroefde Emile Bernard het bericht van Vincents dood over aan Gabriel-Albert Aurier.

’Mijn allerbeste vriend Vincent is krankzinnig. Sinds ik het heb vernomen ben ik het bijna zelf’….

Bernard schetst de lotgevallen van Van Goghs leven die tot deze wanhoopsdaad hebben geleid. Bernard spreekt van het afsnijden van zijn [gehele] oor, zoals hij dat van Gauguin heeft vernomen. Hij prijst Vincents buitengewone medemenselijkheid jegens prostituees en misdeelden. Zijn bezetenheid van het geloof leidden tot, zoals Bernard het omschrijft, ‘Bijbelse’ zelfkastijdingen. In de film The Yellow House wordt gesuggereerd dat het afsnijden van zijn oor is ingegeven door een gebeurtenis tijdens de gevangenneming van Christus in de hof van Olijven. Daar sloeg Petrus met zijn zwaard het oor van Malchus af, een van de belagers af.

Het boek dat Paul Gauguin 1903 publiceerde, Avant et Après ligt open bij zijn beschrijving van de noodlottige gebeurtenis. Mijn oog valt op een regel in het midden van de linkerbladzijde:

’Voici ce qui c’était passé’…als het begin van een macaber sprookje.

Boven de vitrine met voornoemde bronnen, hangt de vondst van Bernadette Murphy. De brief van dokter Félix Rey, gericht aan Irving Stone, destijds schrijvend aan de roman Lust for Life. De tekening en explicatie tonen de aard van de verwonding, waarbij het gehele oor werd afgesneden, overduidelijk. Een scepticus zou kunnen betwijfelen of Rey, zo’n 40 jaar na dato, een eerlijke voorstelling van zaken geeft. In een geromantiseerde biografie is het afsnijden van het complete oor natuurlijk spectaculairder dan wanneer het oor slechts ten dele gecoupeerd werd. Vincents eigen woorden over de integere dokter zouden deze twijfel kunnen wegnemen:

’Rey is een heel goed mens; een vreselijk harde werker. Wat een mensen die dokters van tegenwoordig…’

Van Gogh_Felix Rey_1889
Vincent van Gogh, Portret Dr Félix Rey, olieverf op doek, januari 1889, The State Pushkin Museum of Fine Arts, Moscow

Als dank voor diens goede zorgen schilderde Vincent in 1889 het prachtig portret van Félix Rey, dat het Poesjkin Museum in bruikleen afstond.

In een rapport van 7 februari 1889 meldt dokter Albert Delon van het ziekenhuis in Arles dat Van Gogh, ten prooi aan een tweede crisis, in een toestand van ware waanzin verkeert. Hij hoort stemmen die hem verwijten maken en hij meent dat hij vergiftigd wordt. De vijandige houding van de buurtbewoners, waarvan zelfs een stabiele persoonlijkheid last zou hebben, zal daar zeker toe hebben bijgedragen. In bovengenoemde petitie gericht aan de burgemeester van Arles, vragen de ondertekenaars om Van Gogh, ‘le fou hollandais’, de schrik van de buurt, terug te sturen naar zijn familie of hem te laten opnemen.

Petitie_van Gogh
Petitie kort voor 27 februari 1889, Archives communales d’Arles

Dit document en de brief van de burgemeester, waarin hij de gedwongen opname van de patiënt in een inrichting verordonneert, is in de tentoonstelling te zien. Door herstel van de patiënt kwam het hier echter niet van.

Van Gogh blijft 4 maanden in het gasthuis van Arles. Paul Signac bezoekt hem en neemt hem mee naar buiten. Het weerzien van het gele huis, bezorgt hem echter een terugval.

Dr. Delon van het gasthuis van Arles raadt daarom opname in een speciale inrichting aan. Vincent neemt dit advies ter harte. Op 8 mei 1889 arriveert hij in de inrichting Saint-Paul de Mausole in Saint-Rémy. In een rapport van dokter Th. Peyron is de anamnese uitvoerig beschreven. Het verslag eindigt met de mededeling dat de patiënt na ontslag uit het gasthuis zijn oude leven weer wilde oppakken. De hallucinaties keerden echter direct terug, waarna hij zich op eigen verzoek liet opnemen in de inrichting.

De herstellende Van Gogh schrijft zijn broer wat hem de beste remedie tegen zijn ziekte lijkt: innige vriendschappen en werken. Zijn grote werklust ziet hij als resultaat van ‘iemand die zelfmoord had willen plegen, maar de kant probeert te bereiken, omdat hij het water te koud vindt’

Het felle, kleurrijke palet is van de baan; hij concentreert zich op tekenen naar de natuur. In deze tijd ontstaan ontroerende werken, zoals de Pieta, een kopie naar Delacroix.  In het gezicht van de gestorven Christus met rode baard, zou je gelijkenis met Vincent zelf kunnen zien en het reeds genoemde symbolische werk van de Maaier, waarin Vincent niet het afschrikwekkende, maar door het goudgele licht, veeleer troostrijke beeld van de dood zag. Van een verstilde schoonheid is het Korenveld bij zonsopgang. Ommuurd veld in de regen vind ik interessant:  anders dan in schilderijen met nat geregende straten van bijvoorbeeld Marquet of Breitner, regent het hier échte pijpenstelen !

Van Gogh_Ommuurd veld_regen_1889
Vincent van Gogh, Ommuurd veld in de regen, 1889, Collectie Henry P.McIIhenny, ter herinnering aan Frances P.McIIhenny

 

In de inrichting schildert Van Gogh een kopie van de bekende Slaapkamer, waarin hij kleur gebruikt om emotie in verf uit te drukken. De aanblik van het werk moest in Vincents woorden …’rust geven aan het hoofd ‘….

Van deze periode dateren eveneens de minder bekende Binnenplaats van het ziekenhuis en een inkijkje in de Slaapzaal in het ziekenhuis,

Van Gogh_slaapzaal_1889
Vincent van Gogh, Slaapzaal in het ziekenhuis, 1889, Collectie Oskar Reinhart ‘Am Romerholz’, Winterthur
Van Gogh_binnenplaats ziekenhuis_1889
Vincent van Gogh, Binnenplaats van het ziekenhuis,1889, Collectie Oskar Reinhart ‘Am Romerholz’ , Winterthur

 

 

 

 

 

 

Van tijd tot tijd is Van Gogh zo buiten zinnen dat hij in een isoleercel wordt geplaatst. Als hij gekalmeerd is mag hij weer schilderen, tot hij weer raar gaat doen: aarde opeet en een fles terpentijn probeert leeg te drinken. Hij voelt zich een gevangene; dit gevoel wordt weerspiegeld in een kopie geschilderd naar Gustave Doré’s Gevangenis. (1890). Uit de brieven en de status van de artsen blijkt dat zijn herstel zich in golfbewegingen voltrekt. Uiteindelijk besluit Van Gogh de inrichting te verlaten, omdat hij ‘gek’ wordt van alle ‘gekken’ om hem heen!

 Interessant is de bewering, genoteerd in een rapport van 16 mei 1890, waarmee Dr. Peyron Vincent van Gogh genezen verklaard; een voorbarige conclusie zoals later zal blijken.

Op zoek naar rust reist Vincent naar Auvers-sur-Oise, waar hij onder behandeling komt van dokter Paul Gachet. Hij klopt aan bij de weduwe van de door hem bewonderde Daubigny. Zij geeft hem, bij gebrek aan materiaal, een theedoek waarop hij, vier dagen voor zijn dood, haar bloementuin schildert. Dit werk is niet in de expositie –maar wel elders in het museum- te zien. Hij is bedroefd, maar toch van plan zijn leven weer op te pakken. Gesteund door Gachet, die optimistisch is over Vincents herstel. Evenals de dokter rookt hij zijn pijpje, maar het roken verjaagt de onrust niet.

Ryssel_Sterfbed_Van Gogh_1890
Paul van Ryssel, Vincent van Gogh op zijn sterfbed, 1890, Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting).

Dokter Paul-Ferdinand Gachet, die korte tijd later onder het pseudoniem Paul van Ryssel Vincents dodenportret schetste.

Vincent maakt zich zorgen om broer Theo, die inmiddels belast met de verantwoordelijkheid voor vrouw en kind, voor zichzelf wil beginnen. Een stel dorpsjongens maken hem het leven zuur. Het gaat kortom minder goed dan dokter Gachet meende of hoopte. Vincent besluit zijn allerlaatste, onvoltooide brief van woensdag 23 juli 1890, met de volgende woorden:…’mijn werk, daarvoor riskeer ik mijn leven en het heeft me de helft van mijn verstand gekost’… eindigt abrupt middenin een zin. Diezelfde middag werd het fatale schot gelost, dat Vincent helaas geen verlossing bracht. Na twee etmalen van intens lijden –de kogel was inoperabel- gaf Vincent van Gogh op 29 juli de geest. Op de rouwkaart is de locatie van de rouwdienst, l’Eglise d’Auvers sur Oise, met de pen doorgestreept. De pastoor wilde de kerk niet beschikbaar stellen voor de uitvaart van een protestantse zelfmoordenaar.

Tot slot

Aangrijpender nog dan Vincents ontroerende geschilderde impressies van de inrichting, zijn de zwart-wit foto’s van de desolate, inmiddels leegstaande inrichting.

Vestibule in de inrichting ca 1950-1958, Foto, Van Gogh Museum, Amsterdam
Vestibule in de inrichting ca 1950-1958, Foto, Van Gogh Museum, Amsterdam
Van Gogh_vestibule _1889
Vincent van Gogh, Vestibule in de inrichting, 1889, Van Gogh Museum, Amsterdam

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zijn kamertje met het doorgeefluik, het afgehaalde krakkemikkige bed en de kapotte stoel. De ruimte met de verlaten baden voor hydrotherapie en de hal en atelierkamer waar de dikke tralies in zwart-wit prominenter staan afgetekend dan in Vincents schilderijen.

De informatieve en mooi ingerichte tentoonstelling vult een leemte in de kennis over de alom bekende maar ook onbekende schilder, die dat wij na het zien van deze expositie, iets meer nabij  gekomen zijn.

 Bibliografie:

M. & R. Wittkower, Born under Saturn: the Character and Conduct of Artists, New York, 1963/ 2006.

M.Vellekoop e.a., Van Gogh aan het werk, tentoonstellingscatalogus Van Gogh Museum, Amsterdam/Brussel, 2013.

S. Naifeh & G. White Smith, Vincent Van Gogh: de biografie, Amsterdam, 2011

R. Thompson, N. Bakker e.a., Lichte Zeden: Prostitutie in de Franse Kunst 1850-1910, tentoonstellingscatalogus Van Gogh Museum, 2015.

B. Murphy, Van Goghs oor: het ware verhaal, Amsterdam, 2016.

Bakker e.a., De Waanzin Nabij: van Gogh en zijn ziekte, Van Goghmuseum, Amsterdam, 2016.

Link film: The Yellow House. 

Link: Van Gogh Museum

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Botero: Celebrate Life ! t/m 11 september 2016 in de Kunsthal, Rotterdam

BOTERO, ZELFPORTRET, KUNSTHAL
Botero, zelfportret met beschermengel, 2015

Tijdens een voorbezichtiging van de tentoonstelling Botero: Celebrate Life ! waren Botero (*1932) en zijn dochter Lina aanwezig. Emily Ansink, directeur van de Kunsthal, licht toe dat de titel van de expositie een citaat is uit Fernando Botero’s eigen woorden. Vier het leven ! In de kunsthal zijn schilderijen en beelden uit de eigen collectie van de kunstenaar bijeengebracht; een unieke kans om zoveel werk van de Colombiaanse schilder bij elkaar te zien. In Nederland was dat in 1975 voor het laatst mogelijk in Museum Boijmans van Beuningen. De kopieën van zijn werk door meestervervalser Geert Jansen -sinds zijn bestraffing- netjes gesigneerd ‘naar Botero’ heb ik niet meegerekend.

Botero_Monumentaal paard_2009
Botero, Monumentaal Paard, 2009

Sinds 1975 is het oeuvre van de Zuid-Amerikaan gestaag in volume toegenomen, letterlijk en figuurlijk ! De kunsthal toont zo’n honderd schilderijen, tekeningen, pastels en beeldhouwwerken, waar de 84-jarige kunstenaar zich op latere leeftijd eveneens in bekwaamd heeft. Centraal staat het enorme Caballo, uit de collectie van het voormalige Scheringa Museum, dat gedurende enkele jaren een bekend ijkpunt langs de weg naar Friesland was

Tijdens de bijeenkomst stond Botero de pers te woord. In antwoord op mijn voor de hand liggende vraag naar het waarom van de …‘blown-up, fat figures’… corrigeert Botero mij, geen ‘fat figures’, maar volumineuze figuren. Daarna volgt -naar Zuid-Amerikaans literair gebruik- een breedvoerig relaas. Nog maar 14 of 15 jaar oud begon hij te aquarelleren; als vanzelf ontstonden ronde vormen. Als jong volwassene werd hij gegrepen door de grote Italiaanse meesters; Giotto, Massaccio en vooral Michelangelo, die altijd bezig was met -aldus Botero-…’sensuality and fullness of flesh’. De verschillende Renaissance meesters wezen hem de weg èn (een niet nader gespecificeerd boek van) Bernard Berenson. Deze kunsthistoricus beschreef, in diverse uitgaven, de kunst van de Middeleeuwen en vooral de Italiaanse Renaissance.

Botero, the Bath, 1989
Botero, Bad, 1989

In 1930 werden deze laatsten gebundeld in The Italian Painters of the Renaissance. Met name  Berensons theorieën over ‘volumes’, daar heb je het, spraken Botero naar eigen zeggen aan. Zo is het dus gekomen dat zijn werk bol staat van volumineuze figuren! De schilderijen worden in de tentoonstelling thematisch gepresenteerd. Het dagelijks leven gebaseerd op herinneringen aan zijn geboortedorp, hommages aan beroemde oude meesters, onderwerpen ontleend aan het circus en het stierengevecht en uitbundige close-up geschilderde stillevens. Alles even kleurrijk, je wordt er helemaal blij van ! Botero verdient het niet dat zijn werk wordt afgedaan als een gimmick, een trucje, zoals Sandra Smets in een recensie van 18 juli jl. in NRC deed. Dat zou je dan ook wel kunnen zeggen van het werk van bijvoorbeeld Jackson Pollock of Karel Appel, die de kritiek op zijn werk: ‘dat kan mijn kleine zusje ook’, pareerde met: ..’dat kan wel wezen, maar ik heb het gedaan’ ! Botero’s werken, gedaan in een heel eigen unieke stijl, zijn samengebracht in een leuke tentoonstelling.

Zijn werk weerspiegelt zijn jeugd,  maatschappelijke problemen en beelden van de burgeroorlog in Colombia. Talrijk ook zijn de schilderijen met remakes van beroemde werken uit de kunstgeschiedenis. Botero groeide op in een provinciaal, geïsoleerd plaatsje in Colombia. Je had er niets; geen kunst, geen musea en communicatie met de hoofdstad was er evenmin. Eigenlijk was het een micro-republiek waar de wereldlijke en kerkelijke leiders de baas waren, zo vertelt hij. Aanvankelijk werd hij geboeid door pre-Colombiaanse kunst en altaarstukken in koloniale barokstijl. Als jonge man sloeg hij zijn vleugels uit. Hij reisde naar Bogota, Spanje en het kleurrijke Mexico, dat zijn palet zou gaan bepalen. Hier zag hij werk van de muralisten Diego Rivera en Jose Clemente Orozco. Hij volgde zijn ‘vocation’; hij moest schilderen. In de vroege jaren ’50 reisde hij naar Italië, waar hij studeerde aan de Academia van San Marco in Florence. Na Velazquez en Goya richtte hij de focus op Giotto, Andrea del Castagno, Piero della Francesca, Paolo Ucello, Michelangelo, Leonardo da Vinci, de held van de (noordelijke) Renaissance, Albrecht Dürer en de barokschilder Peter Paul Rubens. Zonder zich iets aan te trekken van de tijdgeest -figuratief werken was inmiddels not done– ontwikkelde hij zich tot een bekend kunstenaar. Al ging daar wel wat tijd overheen. Kunstcritici konden zijn figuratieve werk niet waarderen. Zijn schilderijen brachten in de vroege jaren ’50 nog geen brood op de plank. Vanaf 1957 vertoont zijn curriculum  een stijgende lijn in exposities. Het begon met een succesvolle tentoonstelling in de Gres Gallery in Washington. Het Moma kocht in 1961 Botero’s Mona Lisa, maar negatieve kritiek bleef, zoals bleek bij een tentoonstelling het jaar daarop in de galerie The Contemporaries. Na een expositie in 1966 in de Kunsthalle van Baden-Baden, volgen tentoonstellingen in o.a. Milwaukee, New York, Parijs, Zwitserland, Tokyo, Rome, Palermo, Knokke, Los Angeles en St. Petersburg. Tot de huidige dag worden zijn werken over de hele wereld en zelfs in Rotterdam getoond !

Botero,Kunsthal, De Straat
Botero, De straat, 2000

Behalve werk geïnspireerd op oude meesters, waarover straks meer, schilderde Botero ook ‘his childhood memories’; scènes uit het dagelijks leven. We zien vrouwen op de markt, vrouwen in een naaiatelier, Colombiaanse straatjes in een mix van realiteit en fantasie.

 

 

 

 

Botero, Kunsthal, Bloedbad
Botero, 20.15 Bloedbad, 2004

Diverse werken herinneren aan de ellende van de burgeroorlog in Colombia en de lange periode van strijd tussen overheid en guerilla-beweging FARC.  Zoals in ‘20.15 Bloedbad’ waarin een kamer met door geweld getroffen personen getoond wordtAan deze misere lijkt met het tekenen van een vredesakkoord  binnenkort een eind te komen, aldus een hoopvol gestemde Botero.

Geestig zijn de monumentale portretten van de president en de first lady van Colombia uit 1989.

Botero_De President_1989
Botero, de President, 1989
Botero_First Lady_1989
Botero, First Lady, 1989

 

 
Uit liefde voor de Italiaanse Renaissance kocht Botero een huis in Toscane, nabij Carrara, de groeve waar Michelangelo zijn marmer haalde. Hij begon met het maken van  sculpturen met de techniek van de oude meesters. In de expositie staan een aantal bronzen, die evenals de geschilderde figuren opgeblazen (dus niet dik…) en volumineus van vorm zijn. Op dezelfde wijze modelleert hij ook zijn op topwerken uit de Italiaanse Renaissance geïnspireerde schilderijen.  Zoals de geestige portretten van  Federigo da Montefeltro en zijn gade, in de 15e eeuw geschilderd door Piero della Francesca.

Botero, Frederico de Montefeltro naaar Pierro della Francesca, 1998
Botero, Frederico de Montefeltro naaar Pierro della Francesca, 1998
Pierro della Francesca, Frederico da Montefeltro, Uffizi, Napoli
Pierro della Francesca, Frederico da Montefeltro, Uffizi, Napoli

 

 

 

 

 

 

 

 

Evenals zijn vroegere voorgangers, brengt hij de verf ook zorgvuldig, laag voor laag aan. In een van de zalen zijn Botero’s watercolours, schetsen en tekeningen geëxposeerd, waarin we zijn eerste invallen en ideeën herkennen voor de elders in de opstelling getoonde schilderijen.

Botero_vader_1990
Botero, Portret van mijn vader, 1990
Botero_man en paard_
Botero, Man op een Paard, 2001

 

 

 

 

 

 

 

Humoristisch en sarcastisch tegelijk zijn de religieuze werken. Een in vol ornaat badende bisschop, ongetwijfeld verwijzend naar het ‘warme bad’, waarin de Romeinse prelaten leven. Een ‘kamerheer’ met donkere huidskleur staat al gedienstig met een handdoek klaar !

Botero_de vaticaanse badkamer_2006 _NEW

 

Botero, Kunsthal, Dorothy
Botero, De heilige Dorothea, 2014

Grappig is ook de reeks vrouwelijke hooggehakte heiligen in eigentijdse kleding, waarvan ik hier, als hommage aan een van mijn beste vriendinnen, de Heilige Dorothea laat zien. Vanzelfsprekend beperkt de gelijkenis zich slechts tot de naam. De heilige maagden zijn voor de goede verstaander herkenbaar aan hun traditionele attributen.

 

 

 

 

 

Botero_jongleur_slangenmens
Botero, Jongleur en Slangenmens, 2008

Via stierenvechters, portretten van kermisklanten en acrobaten, die, lijvig als zij zijn, toch lenig aan de rekstok hangen of behendig staan te jongleren, komen we bij de stillevens. Hier wordt de blik van de toeschouwer recht in de volle boeketten getrokken of in de schaal met appetijtelijk fruit. Een echtpaar ligt, luierend, maar ernstig kijkend, te picknicken.

 

 

 

Botero_sinaasappels_2008
Botero, Sinaasappels, 2008

Bij het schilderij met een sinaasappelstilleven staan Botero en zijn dochter Lina, die ons, beurtelings vertellend, rondleiden, even stil. Aan een simpel onderwerp als één enkele geschilderde sinaasappel kun je toch de stijl aflezen van een specifieke kunstenaar. Het lijkt een open deur, maar het is wel een eye-opener voor wie er nog nooit goed naar heeft gekeken. Leg maar eens een (sinaas)appel van Cézanne, naast een door Picasso of …. Botero geschilderd exemplaar! Bij veel kunstenaars kun je een ontwikkeling in stijl waarnemen. Gevraagd naar de ontwikkeling van Botero’s stijl (niet dus), antwoordt hij dat deze manier van werken nu eenmaal zijn ‘conviction’ is, ‘why change it ?’ Gevolgd door de ietwat cryptische woorden:…’A good artist looks for the solution of problems; a great artist looks for problems’…

Botero_picknick
Botero, Picknick, 2001

Zo komt het dus dat je tussen vroeg en laat werk, afgezien van wisselende inspiratiebronnen, nauwelijks significante stijlverschillen ziet. Vergelijkt Botero’s Picknick uit 2001  met bijvoorbeeld zijn Onze Lieve Vrouwe van Colombia uit 1992.

Botero, Onze lieve vrouwe van Colombia, 1992
Botero, Onze lieve vrouwe van Colombia, 1992

Uiteindelijk is er toch iets vreemds aan deze werken. Bij geen van de tentoongestelde werken ontdekte ik ook maar (een zweem van) een glimlach. Ondanks de vaak blije onderwerpen en vrolijke kleuren ontbreekt echte vreugde en dat in een tentoonstelling die nota bene oproept tot het vieren van het leven !…’How come’…? Ligt de oorzaak in de ongelukkige gewelddadige geschiedenis van Botero’s vaderland ?
Dat zou ik Botero, die zelf ook op geen enkele foto lacht, nog wel eens willen vragen !

Link:

Kunsthal Rotterdam, Fernando Botero

Info Kunsthal Telefoon 010-4400301
Openingstijden: dinsdag t/m zaterdag 10.00 – 17.00 uur, 
zon- en feestdagen 11.00 – 17.00 uur

 

 

 

 

 

 

Reiskoorts, de Hallen, Haarlem tot 11 september 2016

Andrea Roiter_My luggage_AKINCI
Andrea Roiter, My Luggage, installatie,courtesy de kunstenaar en AKINCI, Amsterdam

Reizen…. Het zit de Hollanders in het bloed ! In de Haarlemse Hallen is t/m 11 september de grensoverschrijdende tentoonstelling Reiskoorts bij Nederlandse kunstenaars sinds 1850 te zien.

Zelf behept met reiskoorts, of zoals de Duitsers het zeggen ‘Fernweh’, word ik soms overvallen door een intens verlangen naar vreemde oorden en verre kusten. Vanuit mijn comfortabele stoel geniet ik enigszins afgunstig van de avontuurlijke omzwervingen van Floortje Dessing op (be)zoek naar het ‘einde van de wereld’, maar op haar ontberingen ben ik niet jaloers ! Eénmaal bezocht ik zo’n Floortje Dessing bestemming. In een nog niet door 9/11 bezoedelde wereld reisde ik via New Delhi naar Kasjmir.  Zoals fotograaf J.C.J. Vanderheyden in de jaren ‘70 boven de Himalaya vloog, bezag ook ik comfortabel vanuit mijn vliegtuigstoel de Mount Everest.

Mt.Everest_Chomolungma_JCJ Vanderheyden
JCJ Vanderheyden , Everest of Chomolungma, 2007, collectie Warmerdam-Boerland

In de hoofdstad Srinagar deed ik een bijzondere ontdekking: in een onooglijk moskeetje bezocht ik het graf van Jezus van Nazareth; ja u leest het goed ! Bent u benieuwd naar mijn reisverhaal ? Ik tekende het op voor dagblad Trouw en Geschiedenis Magazine. De link vindt u onder dit artikel.

In de Haarlemse tentoonstelling bereist de beschouwer in de geest, zowel in tijd als in geografische zin, verre en nabije bestemmingen. Zoals bovengenoemde globetrotter mij verbaast met haar afgelegen bestemmingen, zo spreken ook de pelgrimsreizen van kunstenaars als Jan van Scorel tot mijn verbeelding. Wanneer je vandaag de dag naar Israël reist is dat met een vroege meldingstijd op Schiphol naar eigentijdse begrippen, al een tijdrovende onderneming. In de 16e eeuw gingen er maanden overheen eer je je bestemming bereikte. Deels te voet, te paard of meerijdend op een boerenkar bereikte een reiziger als Jan van Scorel in 1518 uiteindelijk Venetië om van daar scheep te gaan naar het Heilige land. Gedreven door de wens het land van Jezus te bezoeken,  als zelf opgedragen- of door de overheid opgelegde boetedoening of uit verlangen naar een middeleeuws sabbatical of wellicht gewoon uit ‘wandersucht’. Eenmaal veilig terug in Nederland sloten deze pelgrims zich aan bij een Jeruzalembroederschap. In een speciale kapel hielden hun groepsportretten (te zien in het Frans Hals- en Centraal Museum) de herinnering aan de pelgrimage levend. Met een mis en gezamenlijke maaltijd werd deze jaarlijks gememoreerd.

Jan van Scorel schetste de landschappen en plaatsen in het heilige land. In de Lockhorsttryptiek (Utrecht Centraal Museum) gaf hij de eerste topografisch correcte afbeelding van Jeruzalem. Op de terugweg bracht hij een bezoek aan zijn zojuist tot paus gekozen landgenoot: Adriaen Boeyens. Deze vroeg hem te blijven als conservator van de pauselijke collecties. Dit kortstondig verblijf in het Vaticaan, waaraan door de ontijdige dood van paus Adriaan in 1523 een einde kwam, maakte een onuitwisbare indruk op Van Scorel. In zijn Schilderboeck van 1604 beschreef Karel van Mander hem als …’de lantaarndrager die licht bracht in de duisternis’, doelend op Scorels introductie van de vormentaal van de Italiaanse Renaissance in de Noordelijke landen. Met zijn bestudering van de werken van Michelangelo en Rafaël gaf hij latere kunstenaars een voorbeeld. In Van Scorels voetspoor trokken andere kunstenaars over de Alpen naar Italië en nog verder. De weerslag van dergelijke studiereizen naar Italië is in het Frans Halsmuseum o.a. te zien in tekeningen en schilderijen van Maarten van Heemskerck. Frans Post reisde niet zuid-, maar westwaarts. In 1636 vergezelde hij gouverneur Johan Maurits van Nassau Siegen naar Brazilië. Van deze expeditie wordt t/m 28 augustus een goede indruk gegeven in de tentoonstelling Mapping Brasil in de Amersfoortse Kunsthal aan de Eem, waar naast eigentijdse Braziliaanse kunst ook een zaal gewijd is aan de 17e eeuwse Nederlandse periode in Brazilië. Terug naar Haarlem waar in het Frans Halsmuseum een kleine presentatie is ingericht met vroege voorbeelden van kunst-over-de-grenzen.

Voor modernere voorbeelden van door reiskoorts geïnspireerde kunst moet u in de Haarlemse Hallen zijn, waar werken van reizende kunstenaars uit de afgelopen 150 jaar te zien zijn. De geschilderde, geschetste of gefotografeerde reisimpressies geven niet alleen informatie over het weergegeven onderwerp, maar ze zeggen ook iets over de aard van de kunstenaar. Waarnemingen van uitheemse mensen, objecten en landschappen inspireren eigentijdse kunstenaars niet alleen tot weergave van de werkelijkheid, maar ook tot artistieke creaties, waarbij de realiteit ogenschijnlijk is achtergelaten, zoals in de performance Sammlung Weltensand: Quartz, waarin Elvira Wersche zand, dat zij op haar wereldreizen verzamelde, in geometrische vloerpatronen strooit.

Elvira Wersche_Sammlung Weltensand_Museum de Hallen
Elvira Wersche, Sammlung Weltensand; Quartz, 2016, performance, Museum de Hallen, Haarlem

Onderverdeeld in de thema’s reisschetsen, reisherinneringen, rondreizen en herbeleving van historische tochten, toont de expositie werken van o.a. Jan Sluijters, Isaäc Israëls, Marius Bauer en hedendaagse kunstenaars als Jan Dibbets en Joost Conijn. Het eigenhandig gebouwde vliegtuig van Conijns Afrikaanse odyssee in 2010 schittert door afwezigheid, maar de ‘handgemaakte’, houtgestookte houten auto, waarmee hij in 2001 door Oost-Europa en Rusland toerde, is wel te zien.

Hout auto_Joost Conijn_Centraal museum_Utrecht
Joost Conijn, Hout Auto, 2001-2001,Centraal Museum, Utrecht

Zoals Conijn bevangen werd door reiskoorts had ook Marius Bauer het twee eeuwen geleden ook behoorlijk te pakken ! Na eerdere verkenningen in Noord Afrika raakte hij in India in vuur en vlam. Met de volgende woorden trachtte hij ook anderen met reiskoorts te infecteren: …’komt hier zelf en ziet. Breekt uw spaarpot open en pakt uw valiesje. Al was het uw laatste geld, waarmede ge de reis moet maken, doet het, doet het !’

Is een reis door India nu al enerverend, twee eeuwen terug moet het contrast tussen de prachtige Moghulpaleizen en – tuinen enerzijds en het lawaai, de stank en de door lepra aangetaste bedelaars anderzijds, overrompelend geweest zijn. De kleurrijk geklede baders die zich ter reiniging in de vervuilde heilige rivier de Ganges onderdompelen inspireerden Marius Bauer tot een aantal pakkende werken. Terwijl de gelovigen zich baden in het heilige water kan zomaar een lijk voorbij drijven met, zoals ik ooit met afschuw zag: een kraai die met zijn snavel in het hoofd zat te pikken..

M.Bauer_Paleisingang_1906
Marius Bauer, Paleisingang, ca 1906, Singer, Laren

Marius Bauer was bezeten van India en schetste zijn impressies, van een feestdag in Benares of Paleisingang in suggestieve soms zelfs Rembrandteske stijl. Tja, Rembrandt zou zijn ogen hier ook uitgekeken hebben! Gefascineerd door exotische landen en types was hij zeker, getuige zijn portret van Sjah Jahan en de ets met oosterse types en  oudtestamentische figuren. Deze waren geïnspireerd op zijn verzameling Moghul-prenten. Rembrandt bleef van reiskoorts verstoken want reizen vond hij zonde van zijn tijd en hij is dan ook niet aanwezig op deze tentoonstelling.

In de Hallen zijn prachtige voorbeelden van vroegmoderne reisimpressies te zien. Zoals werk van Willem de Famars Testas, die van 1858-1860 deel nam aan een wetenschappelijke expeditie naar Egypte. Hij vond het ‘drommels mooi’ en ‘wonderbaarlijk pittoresk’, maar de Arabieren hebben daar zelf aldus De Famars, ‘wellicht geen benul van’

de Famars Testas_koffiehuis_Cairo
Willem de Famars Testas, Straatgezicht met een koffiehuis in Cairo, ca 1860-1872, Teylers museum, Haarlem

Deze werken passen in de 19e eeuwse stroming van het Oriëntalisme. Tijdens de Romantiek oefenden bestemmingen als Marokko, Egypte, het Nabije- en het Verre Oosten een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit op avontuurlijke kunstenaars. In hun werk gaven zij een geïdealiseerd beeld van de Arabische cultuur.

Het zonnige zuiden of koude noorden

Ook Italië bleef in trek. Kunstenaars grepen terug op de grote meesters van de Renaissance. Winnaars van de Prix de Rome, bestudeerden hen conform de voorwaarden verbonden aan de prijs. In de tentoonstelling is een a-typisch werk van Jan Sluyters te zien. In 1905/06 kopieerde hij met tegenzin Titiaans Danaë’. Zijn artistieke energie wilde echter een andere kant op. Welke ? Dat is bijvoorbeeld te zien in zijn kleurrijke Danseres van ca. 1907 (Singer, Laren).

Jan Sluyters_danseres
Jan Sluyters, danseres 1907, Singer Laren

Louis Apol, bekend van de op 17e eeuwse voorbeelden geïnspireerde Hollandse winterlandschappen, monsterde in 1880 aan op de Willem Barents voor een wetenschappelijke expeditie naar Nova Zembla. Wanneer hij klaar was met wachtlopen legde hij als scheepstekenaar de nog niet door opwarming van de aarde aangetaste ijselijke wereld vast…. Middernachtzon boven de Noordelijke IJszee,  Gebaseerd op zijn impressies werd in de Amsterdamse Plantage Panorama Nova Zembla ingericht, compleet met opgezette ijsberen !

Louis Apol_Middernachtzon,_scheepvaartmuseum
Louis Apol, Middernachtzon boven de Noordelijke IJszee, 1880, het Scheepvaartmuseum, Amsterdam

Parijs

Anderen trokken naar Parijs, hèt centrum van de kunstwereld. Jan Sluijters (1881-1957) kwam hier onder invloed van de avant-garde en het uitgaansleven, in Bal Tabarin uit 1907 helemaal los van de academische stijl. Hij reisde nog eenmaal naar Zuid-Europa, maar daarna hield Sluyters het reizen voor gezien. Hij vond zijn inspiratie naar eigen zeggen voortaan ‘binnen een straal van 25 meter om zich heen’. Anderen trokken na Parijs verder. Else Berg en Mommie Schwarz bereisden in de jaren ‘30 het toenmalige Joegoslavië, waar zij in een ingetogen kleurengamma het eigenaardige van een (haar) onbekende volksaard in beeld bracht.

Else Berg_Dorpsplein_Stedelijk Museum_Alkmaa
Else Berg, Dorpsplein, 1931-1932, Stedelijk Museum, Alkmaar

Na Parijs, Rimini en Venetië belandde Isaäc Israëls zelfs in Batavia. Van zijn cosmopolitische omzwervingen zijn talloze schetsen en brieven bewaard. Uit een daarvan spreekt zijn rusteloze, wispelturige aard: … ‘t is hier vandaag weer bar heet… ik vind hier niets aan… Geloof maar niet dat ‘t geluk in reizen gevonden wordt. Heelemaal niet’, maar even later toonde hij zich weer content over zijn verblijf (in 1928) aan het Venetiaanse lido.

Isaac israels_Lido Venetie_Frans Hals Museum_Haarlem
Isaac Israels, Lido Venetie, ca 1925-1930, Frans Hals Museum, Haarlem

Indië

Een absoluut topwerk uit Israëls Indonesische periode is het portret van de Javaanse prins Mankoenegara VII uit 1922. Exemplarisch voor de trefzekere toets, waarmee Israëls een sfeer of in dit geval het karakter van een persoon wist vast te leggen.

Israels_javaanse prins_Frans Hals Museum
Isaac Israels,Portret van de Javaanse prins Pangeran Adipati Ario Praboe Mangkoenegara VII, 1922, Frans Hals Museum, Haarlem

Fraai zijn ook de Indonesische landschappen van de in Den Haag bij Andreas Schelfhout geschoolde Javaanse kunstenaar Raden Saleh (1811-1880), in wiens romantische landschappen de stijl van zijn leermeester doorklinkt. Indonesisch landschap met kampong, ca. 1860.

Raden Saleh_Indonesisch landschap met kampong
Raden Saleh, Indonesisch landschap met kampong, ca 1860-1875, Rijksdienst voor het Cultureeel Erfgoed

Willem Dooijewaard (1892-1980) kwam nog verder. Als een vroeg 20e eeuwse Ruben Terlou verkende hij de grenzen van Japan en China. In de tentoonstelling is een impressie van de Kyomizu-tempel in Kyoto en een doek met een Chinese herdersjongen uit 1925.

Willem Dooijewaard_Chinese herdersjongen_ S
Willem Dooijewaard, Chinese herdersjongen, 1925, Singer Museum, Laren

Het beeld van een andere jongen intrigeerde mij evenzeer. In een foto uit Juul Hondius serie mensen onderweg, Harmless 13.1 New York, 2003, staart een jongen van wiens gezicht slechts de kaaklijn, en vaag wimpers en mond te zien zijn, naar een voor de beschouwer niet zichtbare buitenwereld.

Juul Hondius_H13.1 New York _Harmless)_collectie Pieter en Marieke Sanders
Juul Hondius, H13.1 New York (uit project Harmless), 2003, collectie Pieter en Marieke Sanders

Oosterse invloed, maar dan anders, is ook te zien in de textile colourfields van Fransje Killaars, die zich door de kleuren van India liet inspireren tot ruimtevullende installaties van textiel, geconstrueerd met speciaal in India handgeweven felgekleurde stoffen.

Fransje Killaars_Textile colour fields_installatie
Fransje Killaars, Textile colour fields, installatie tijdens expositie in Gemeente Museum Den Haag.

 

Gingen veel oudere kunstbroeders gewapend met schetsboek of schilderskist op reis, anderen trokken er met hun camera op uit. Sem Pessers legde in 1953 een aardige impressie van de rivièra in Monte Carlo vast.

Sem Presser_Casino_Monte carlo
Sem Presser, Voor het Casino van Monte Carlo, Monaco, 1953, foto MAI Amsterdam

Fotografen van recenter datum leggen tijdens een thematisch georganiseerde rondreis, al dan niet geregisseerde beelden vast, anderen doen dat at random.

Bepaald kunstig zijn de creaties van Jan Dibbets, die koepels van kerken e.a. gebouwen fotografeerde en aanbracht op een gezeefdrukte achtergrond, zoals Palacio Guël, 1989.

Jan Dibbets_Palacio Guell
Jan Dibbets, Palacio Guell, 1989, particuliere collectie

Enkele eigentijdse fotografen tenslotte, traden in het voetspoor van vermaarde voorgangers en beleefden hun avontuur op hun eigen manier opnieuw. Zo reisde Paul Huf in het voetspoor van Van Gogh door Frankrijk. Vanuit de Hal van het psychiatrisch ziekenhuis in Saint Remy fotografeerde hij de tuin, waarbij hij het zelfde standpunt innam dat Vincent van Gogh koos voor zijn Hal van het Psychiatrisch ziekenhuis.

Vincent van Gogh_Hal_psychiatrisch ziekenhuis_Saint Remy,_Van Gogh Museum_Amsterdam
Vincent van Gogh, Hal van het psychiatrisch ziekenhuis te Saint Remy, 1889, Van Gogh Museum, Amsterdam
Paul Huf, Hal van het psychiatrisch ziekenhuis, Saint Remy, foto
Paul Huf, Hal van het psychiatrisch ziekenhuis, Saint Remy, foto

 

 

 

 

 

 

 

 

Jaren geleden verslond ik boeken over ontdekkingsreizigers en vooral avontuurlijke dames als de 19e eeuwse Alexandrine Tinne en nog avontuurlijker, de laat 17e eeuwse Maria Sybilla Merian. Zij reisde naar Suriname om in de binnenlanden exotische planten, rupsen en vlinders te schilderen. Ook Joos van der Plas was door deze onderneming gefascineerd. In 2005 reisde zij Maria Sybilla 300 jaar later, achterna. Niet alleen om te zien waar deze sterke vrouw gewoond en gewerkt had, maar ook om de bijbehorende ontberingen aan den lijve te ondervinden. Daarna tekende zij de vlinders van Maria minutieus na, te zien in het zogenoemde Portfolio Wiesbaden.

Als traîte-d’union tussen de zalen met historische- en eigentijdse werken fungeren de zogenoemde ‘pavement patterns’, die Henri Jacobs tijdens zijn talrijke reizen fotografeerde.

Hier stopt deze virtuele reis door de tentoonstelling. Mocht u deze in de Haarlemse Hallen willen overdoen; dan wens ik u een goede reis !

Artikel Trouw over het graf van Jezus in India

Trots van de Stad; de Utrechtse Domtoren. Centraal Museum Utrecht, t/m 2 oktober 2016.

 

Herman Saftleven, Gezicht op de stad Utrecht, ca, 1664. Dresden Staatliche Kunstsammlungen.

In de 14e eeuw schreef Geert Grote, de man van de Moderne Devotie, een fel protest tegen de bouw van de Utrechtse Domtoren: Contra turrim traiectensem. Hij hekelt de hoogmoed van de opdrachtgevers, nota bene de kanunniken van de Maartenskerk.

Waren zij het verhaal van de toren van Babel vergeten ?

Geert Grote voorspelde dat de toren snel zou instorten. Hoewel hij warm was, zat hij er met deze voorspelling toch nèt iets naast. Tijdens een storm in 1674 bleef de toren overeind, terwijl het enorme schip van de kerk op de plek van het huidige domplein instortte. Om een idee van de oorspronkelijke situatie te geven zijn de plaatsen van de pijlers van dit verdwenen schip in het plaveisel gemarkeerd. Nou ja, de oorspronkelijke situatie van dat ingestorte schip dan, want de historie van deze plek gaat veel verder terug. De chronologie van die geschiedenis wordt aan het begin van de expositie zichtbaar gemaakt met maquettes, graf- en bodemvondsten. In de 2e eeuw lag op deze locatie een Romeins castellum; een belangrijk steunpunt van het Romeinse Rijk in Germania Inferior. Lang nadat de Romeinen vertrokken waren bouwde de Angelsaksische missionaris Willibrord hier in de late 7e eeuw een kerkje gewijd aan Sint Maarten. In de vroege 11e eeuw verrees hier in opdracht van bisschop Adelbold een Romaanse kerk, die op zijn beurt weer plaats maakte voor de grote gotische Maartenskerk, geflankeerd door een fiere toren. De domtoren is tot de huidige dag de trots van de stad. En precies zo was het bedoeld; een symbool voor de macht en glorie van de welvarende bisschopsstad Utrecht.

In een tentoonstelling over de Maartensdom mag informatie over het leven van Sint Maarten niet ontbreken. Er is een prachtig 15e eeuws ‘ruiterportret’ door Jan Nude te zien, waarin de dan nog Romeinse soldaat Martinus zijn mantel deelt met een bedelaar. De Utrechtse Universiteitsbibliotheek stond de 13e eeuwse levensbeschrijving van de heilige door Sulpicius Severus af.

Domfabriek en afrekenen met mythes

In het Utrechtse Centraal Museum staat deze toren en de grond waarop zij al 700 jaar centraal in de tentoonstelling: Trots van de Stad. De Utrechtse Domtoren. De expositie vangt aan met een panoramisch gezicht op de ‘skyline’ van Utrecht. De bezoeker hoort bij het krieken van de dag het kraaien van een haan en …. bouwgeluiden. Tussen 1320 en 1382 werd van zonsopgang tot zonsondergang aan de Dom gewerkt. Een 3-D animatie toont in enkele minuten hoe de toren, waaraan in werkelijkheid ca 60 jaar gewerkt werd, wordt opgetrokken. Grappige gedachte dat een kind evenals zijn vader, zijn grootvader en wellicht ook nog de betovergrootvader deze geluiden al hoorde !

Meester van de Kruisafneming van Figdor, Christus aan het kruis, ca. 1505. Amsterdam, Rijksmuseum.

Op een wand worden 15e, 16e en 17e eeuwse schilderijen geprojecteerd, waarin de Utrechtse Domtoren te herkennen is. Het meest bekend is het Gentse Lam Gods van Jan en Hubert van Eyck uit ca. 1430. De toren figureert ook in een anoniem Altaarstuk met dubbelportret van het echtpaar Snoy uit 1530, in een Kruisiging geschilderd door de Meester van de Kruisafneming van Figdor en zelfs in miniaturen van twee getijdenboekjes. Gastconservator en auteur van het boek waarop de tentoonstelling gebaseerd is, René de Kam, licht het indrukwekkende bouwproject toe. Anders dan je wellicht zou verwachten werd zeer economisch en –naar onze begrippen- duurzaam aan de toren gewerkt. Met een vaste, constante ploeg van 15 bouwvakkers naast 15 ‘zzp’ers’, die werden ingehuurd wanneer extra mankracht nodig was. In de ‘bouwloods’ liggen bouwgereedschappen, een hijswerktuig en bouwtekeningen. Ook de financiering door de aflaathandel komt aan bod. De middeleeuwer werd niet alleen in beslag genomen door de zorg voor het leven hier en nu, maar hij was ook zeer gepreoccupeerd met het leven na de dood. In altaarstukken en schilderijen als de anonieme Armenpot van Sint Jacob uit 1562 werd de beschouwer herinnerd aan de twee opties in het hiernamaals. Om weg te blijven uit de hel deed je er verstandig aan om netjes te leven en een aflaat te kopen. Met dit briefje werd de periode waarin de tijdelijke zondestraffen in het vagevuur –het louterende tussenstation- moesten worden uitgeboet bekort. Daar had de goede gelovige, of zo u wilt de goedgelovige, wel wat voor over ! Een in Rome opgemaakte aflaatbrief uit 1288, voorzien voorzien van wel 20 (aarts)bisschoppelijke lakzegels garandeert een aflaat voor allen die bijdragen aan de bouw van de Utrechtse Dom.

Aflaatbrief_Rome_1288.
Aflaatbrief, Rome, 1288.

De tentoonstelling rekent af met de mythe dat het schip van de Maartenskerk zou zijn ingestort omdat het slecht gebouwd was door het wegvallen van de inkomsten uit de aflaathandel. Met de Reformatie kwam wèl een einde aan deze financieringswijze, waardoor de bouw tijdelijk kwam stil te liggen.

In mijn studietijd vernam ik dat Middeleeuwers zo hoog bouwden als zij durfden, maar bij de bouw van de Domtoren was dat geenszins het geval, verzekert De Kam. Bouwhistorisch onderzoek heeft uitgewezen dat de bouw letterlijk en figuurlijk goed doordacht, gepland en stevig onderbouwd was met een fundament van wel 700.000 bakstenen !

Het zal de bezoeker wellicht verbazen dat de Domtoren na voltooiing van een eerste opknapbeurt in 1525 rood-wit beschilderd was in de kleuren van de patroonheilige van de stad: Sint Maarten. Betrokkenen bij een aanstaande restauratie buigen zich over de vraag of die kleuren moeten terugkomen. De huidige restauratie ethiek respecteert de in de loop der tijd ontstane afwijkingen van het oorspronkelijke concept, volgens welke de toren kleurloos zou moeten blijven. Misschien een idee om dan één kant van de toren in de oorspronkelijke kleur terug te brengen ? Diverse historische restauraties van de domtoren komen, geïllustreerd met schilderijen waarop zijn deplorabele staat te zien is, in de tentoonstelling uitvoerig aan bod.

Johan van Kessel, De Dom te Utrecht na de instorting in 1674, Centraal Museum, Utrecht.

Buienalarm anno 1 augustus 1674; code rood !

Hoe kon de Domtoren tijdens de orkaan van 1674, waarbij niet alleen het schip van de domkerk, maar de hele stad in puin lag, overeind blijven ?

Gerard van der Schier, klimatoloog bij het KNMI, presenteert een reconstructie van het weer in de nacht van 1 op 2 augustus 1674. In een eigentijdse meteo-animatie is op de neerslagradar te zien hoe vanuit Noord-Frankrijk een enorme donkerblauwe depressie met dieprode kernen, komt aanzetten. Wanneer de storm ons land bereikt, trekt deze in minder dan een half uur zijn verwoestende spoor over Utrecht. Qua alarmfase zouden we nu spreken van code rood !

Er moeten windstoten van zo’n 240 km per uur geweest zijn en ooggetuigen beschrijven hagelstenen zo groot als kinderkopjes. Bij dit weerbeeld horen strikes, valwinden, die met een verwoestende snelheid neerkomen. Tussen deze valwinden bevinden zich windluwe zones. De meteorologen vermoeden dat de Domtoren precies in zo’n windluwe zone stond.

De desastreuze gevolgen voor de overige gebouwen in de stad zijn o.a. door Pieter Saenredam en Herman Saftleven zorgvuldig geschetst. Bijna 350 jaar later geven hun werken ons een indruk van de ravage in de stad.

Herman Saftleven, Domtoren 1674 Bron: Utrechts archief

“De hooghte van den Doms.toorn is 383. voetmaten. ende is tot den bovensten ommegangh verdeelt in 457 trappen. Anno 1674 den 22 Julius ouden stijl is door Godts onweer een gedeelte van de Domskercke omver gesmeten en dit stuck van binne soo vertoont ende Ao 1675 in … getekent van Herman Saftleven out 66 Jaer”

Verval
Alles in het leven heeft onderhoud nodig en dat geldt ook voor een eeuwenoude toren die voortdurend in weer en wind staat.

Ook aan dit aspect besteedt de tentoonstelling uitvoerig aandacht. Behalve gewoon verval spelen ook klimatologische-, economische-, religieuze- en politieke gebeurtenissen daarbij een rol. In het rampjaar 1672, worden de Fransen, om plundering van de stad te voorkomen, met het kapitale bedrag van ruim 630.000 gulden afgekocht. Voor onderhoud en waar nodig restauratie van de toren blijft niets over.

Restauraties en opknapbeurten werden door de eeuwen heen nu eens provisorisch, dan weer grondiger uitgevoerd. Rekeningen tonen echter aan dat de kapittelheren van de Dom steeds zuinigjes te werk gingen. Wel reparaties, maar het mocht niet veel kosten.

Wisseling van de wacht en van de macht
Wanneer de openbare uitoefening van het Rooms-Katholieke geloof in de late 16e eeuw door de calvinistische overheid is verboden, komt de Maartenskerk, ontdaan van ‘paapse’ beelden en schilderijen, in handen van de sobere protestanten. Wanneer ik dit tijdens een rondleiding aan jongeren vertel reageren ze verontwaardigd: maar dat is discriminatie !

In de Napoleontische tijd, de vroege 19e eeuw, kregen de katholieken hun kathedraal nog heel even terug, waarna de Maartenskerk voorgoed overging in hervormde handen.

In 1674 was de domtoren al op miraculeuze (inmiddels meteorologisch verklaarde) wijze overeind gebleven. In 1836 overleefde hij een tweede stormaanslag, hoewel een deel van het gewelf van de lantaarn instortte. Schilderijen uit die jaren tonen een Domtoren, waarvoor de inwoners van Utrecht nu zich zou schamen. Vier ingenieurs ontwikkelden een bizar herstelplan. Het plaatsen van 4 bakstenen pijlers bovenin de toren zouden deze moeten redden. Het bleek, aldus de Kam, een idioot plan. De uitvoering ervan zou veel te zwaar en lelijk worden; gelukkig ging het niet door.

Reinier Craeyvanger, Stadhuisbrug in Utrecht, 1833. Utrecht, Centraal Museum.

Een als werkplan ontworpen maquette toont de restauratie die in 1840 ter hand werd genomen. Het is een interessant fenomeen dat nieuwere generaties restauratie-architecten altijd ontevreden zijn over het werk van hun voorgangers, die meestal iets van de toen heersende restauratieopvattingen hebben achtergelaten.

Zo werd bij een restauratie door Pierre Cuypers, conform diens neo-middeleeuwse ideëen, de toren in de late 19e eeuw bekleed met baksteen en langs de torenomgang werden gietijzeren balustrades aangebracht. Toen was de heersende gedachte: restaureren zoals de Middeleeuwer het bedoeld had.

Van een volgende restauratie onder George van Heukelom in de jaren ‘20 van de 20e eeuw, dateren invloeden van de Amsterdamse School. (Gelukkig) niet aan het exterieur, maar wel in het interieur. De entrée van de Domtoren is heel donker, conform de toen heersende idee van de ‘donkere Middeleeuwen’.

Terug naar de expositie. In de entresol van de tentoonstellingszaal zijn twee kleine exposities ingericht. Eén slaat een zijweg in en is gewijd aan de homovervolgingen die in 1730 losbarsten nadat de dronken koster van de Maartenskerk justitie had ingelicht over de heimelijke ontmoetingen van mannen in de Michaëlskapel onder de domtoren. Utrecht bood blijkbaar mogelijkheden voor herenliefde, want in de tentoonstelling Vrede en Verdraagzaamheid, over de Vrede van Utrecht, wordt ook gewag gemaakt van heimelijke ontmoetingen van heren   tijdens het congres over de Vrede van Utrecht (1713). Van die dagen dateert de benaming Utrechtenaar voor homosexueel.

Ter herinnering aan deze homovervolgingen en executies werd in 1999 een gedenksteen in het Domplein geplaatst.

Een tweede mini expositie is gewijd aan het wereldberoemde Hemony carillon uit de jaren ‘60 van de 17e eeuw. Vlakbij het eindpunt van de tentoonstelling, weer beneden, hangt een speellijst met verzoeknummers van Utrechters (…) voor de beiaard. In de laatste ruimte van de tentoonstelling bevindt zich een werkplaats, waar jong en oud aan de slag kunnen. Je kunt een blokken versie bouwen van de Domtoren en met een 3-d printerpen onderdeeltjes maken voor een groot bouwproject van de Dom.

Blijvende inspiratiebron
Door de eeuwen heen heeft de Domtoren kunstenaars, ontwerpers en musici geïnspireerd. …

In de tentoonstelling hangt een Utrechts stadsgezicht door Charly Toorop, waarin zij een in 1917 waargenomen impressie geeft van de nog landelijke periferie met de wijk Abstede en in de achtergrond prominent de Domtoren. Deze figureert ook in Piet Vermeulens Portret van Jan Engelsman uit 1961. De Domtoren is hier “heel grappig” weergegeven als een Utrechtse variant op de toren van Pisa.

Piet Vermeulen,Portret van de schrijver Jan Engelman (1900-1972) 1961, Collectie centraal Museum

In de jaren ’80 pakten ontwerpers het aloude symbool van de Domtoren wederom op in een promotiecampagne voor de stad. Overal zag je affiches met ‘Utrecht, mooi stadsie waor’ en een felgekleurde tekening van de dom met opschrift Utrecht ‘Citta del Duomo’. In 2000 scoorde Herman Berkien een hit met het o.a. op de Utrechtse Dom geïnspireerde – Utereg Me Stadje, waarin de zanger zijn geliefde stad, staande bovenop de Domtoren, bezingt.

Als ik boven op de Dom kom Kijk ik even naar benee
dan zie ik het ouwe Grachie ’t Vreeburg en wijk C

De Domtoren blijft tot de verbeelding spreken; deze tentoonstelling zal daar zeker aan bijdragen !

René de Kam, De Utrechtse Domtoren. Trots van de stad, 2014,
Utrecht.

 

 

 

 

Laten wij dan naar .…. Enkhuizen gaan …

 

Zuiderzeemuseum_Enkhuizen_strand
Marina op het Zuiderzeestrand, Zuiderzeemuseum Enkhuizen, 2016

In het binnenmuseum van het Zuiderzeemuseum is de tentoonstelling Wild van Water: de kunst van genieten t/m 6 november 2016 te zien. Het buitenmuseum staat tot 23 oktober 2016 in het teken van het thema De Zuiderzee Overspoeld. Indachtig de opwarming van de aarde en daardoor stijgende zeespiegel, zoals we regelmatig via de media vernemen, wordt de dreiging van overstromingen steeds actueler. Hoe desastreus deze in het verleden waren wordt hier getoond en verteld.

Zelf genietend van water, koersen wij met de Aqua Marijn elk seizoen minstens één maal naar Enkhuizen om in het buitenmuseum een wandeling te maken door het land van toen. De Zuiderzee cultuur; leven en werken in de dorpjes rond de Zuiderzee wordt tegen het decor van elders afgebroken en hier weer opgebouwde authentieke huizen en werkplaatsen geïllustreerd. De klinkerpaadjes van ijsselstenen, moestuintjes en keukentjes met petroleumstellen, herinneren mij aan het dorp van mijn grootvader. Behalve oude levenswijzen door historische figuranten in scène gezet, (‘wilt u een vorkje meeprikken ?’) worden oude ambachten metterdaad gedemonstreerd en in een winkeltje uit grootmoederstijd is sunlightzeep, zoethout en duimdrop te koop. Ook zijn historische kinderspelen te beoefenen, jazeker oefenen, want ‘de jeugd van tegenwoordig’ loopt niet meer zo één-twee-drie weg op stelten. Het laatste sla ook ik over, maar als ik kinderen zie worstelen met het laten rollen van een ijzeren hoepel geef ik even een demonstratie …(geleerd van mijn moeder die dat als kind deed).

Watersnoodstraat_Overspoeld_Zuiderzeemuseum
Bernard van den Berg, foto impressie watersnoodstraat uit presentatie themajaar ‘Overspoeld’ Zuiderzeemuseum, Enkhuizen

Nieuw in het buitenmuseum is de Watersnoodstraat, waar de gevolgen van de Zuiderzeevloed uit 1916 in beeld worden gebracht. Kapot geslagen huisraad, losgeraakte stoelpoten, een geruïneerde wieg, alles bedekt met slijk en dat is nog een vriendelijke impressie. Behalve een toch al levenloze drenkeling in de vorm van een pop zijn de menselijke slachtoffers en het verdronken vee uit de historische filmbeelden die in een aanpalende tent geprojecteerd worden, hier achterwege gelaten. Voor de deuropening van een door de vloed getroffen huisje, staan twee dames in door-de-weekse dracht, de omslagdoeken strak om zich heengetrokken tegen de gure wind. Ze bespreken de ellende met elkaar èn de museumbezoekers. Ze nodigen ons binnen om het verwoeste interieur te zien en zij laten ons de kranten van toen zien, met indrukwekkende foto’s van de overstroomde dorpen. Goed gedaan: dames figuranten ! Niet eenmaal laten zij zich verleiden om in de tegenwoordige tijd met ons mee te praten; living history op z’n best !

Eind mei bezochten wij ook het binnenmuseum, waar de bezoeker een indruk krijgt van kunst, cultuur en erfgoed van de tijd voor- en na de afsluiting van de Zuiderzee, waartoe na de watersnoodramp van 1916 uiteindelijk werd besloten. Verbazingwekkend dat Simon Stevin in de 17e eeuw hier al plannen voor ontwikkelde ! Ondanks protesten – welke gevolgen had de afsluiting voor de vissers – was de afsluitdijk ontworpen door Ir. Lely in 1932 een feit. Zo ook de veiligheid van de bewoners rond de Zuiderzee, die werd omgedoopt in IJsselmeer. Vele vissers bleven op het IJsselmeer, anderen gooiden hun netten op volle zee uit.

Anders dan in het buitenmuseum heeft de tijd in het binnenmuseum niet stilgestaan. Naast historische objecten maakt de bezoeker kennis met een verrassende collectie hedendaagse kunst, vormgeving en design. Die aanpak is ook te zien in de toonstelling Wild van Water, waar ik wild enthousiast over ben.

Ellen Davidzon_Joy of Life, 2013_ affiche en boekomslag_Wild van Water_Zuiderzeemuseum_Enkhuizen
Ellen Davidzon, Joy of Life, 2013 , affiche en boekomslag bij tentoonstelling Wild van water in het Zuiderzeemuseum

Water en Nederland zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden; anders dan de akelige kant van water, zojuist gezien in het buitenmuseum, wordt hier het plezier dat water kan bieden getoond. Op eigentijdse wijze worden zo’n 150 werken uit verschillende periodes samen geëxposeerd. Zeventiende eeuwse impressies van zee- en havengezichten, worden naast latere werken gepresenteerd, waarin leven, werk en vooral plezier op en in het water worden verbeeld.

Ludolf Bakhuizen_Woelige zee met schepen
Ludolf Bakhuizen, Woelige zee met schepen, 1697, Rijksmuseum Amsterdam

Variërend van het bevoorraden van oorlogsschepen in Woelige zee met schepen uit 1697 door Ludolf Bakhuizen  en het overvaren van mens en dier in Salomon van Ruysdaels Stad aan een rivier uit 1647. In Jacob Timmermans aquarel Gezicht op de Vliet uit 1788, zien we een veerboot waarop niet alleen mens en dier, maar zelfs een koets wordt overgezet !

Jacob Timmermans_Gezicht op de Vliet_Leiden
Jacob Timmermans, Gezicht op de Vliet met links de Delftse schouw,1788, Erfgoed Leiden e.o.

Geduldige hengelaars op idyllische plekjes, zoals Carel de Moor ‘s vroeg 18e eeuwse impressie van De hengelaar. De goede verstaander begrijpt dat het hier om meer gaat dan het aan de haak slaan van een visje…

Carel de Moor_De Hengelaar_1700-1738
Carel de Moor, de Hengelaar, 1700-1738, Rijksmuseum Amsterdam

Leuk zijn ook de voorstellingen van spelevarende lieden, zoals in de naïef aandoende tekening door Jacob Timmermans, Vestwal uit 1788, met watersportliefhebbers in vol 18e eeuws ornaat.  Aanvankelijk werden de bedrijfsbootjes op zondag voor dit doel gebruikt, maar eind 16e eeuw werden al speciale ‘speeljachten’ gebouwd.

Scheepvaartmuseum_Abraham Storck_Oude jachthaven van Amsterdam
Abraham Storck, De oude jachthaven van Amsterdam, 1659-1708, Het Scheepvaartmuseum, Amsterdam

Een laat 17e eeuws schilderij van Abraham Storck toont een wereldprimeur: de eerste jachthaven ter wereld, gelegen aan het IJ op de plek van spoor 1 en 2 van het huidige Amsterdamse Centraal Station ! De oude Jachthaven van AmsterdamLeuk gespiegeld bij Jan Altinks eigentijdse impressie van de Jachthaven aan het Paterswoldesemeer daterend van het midden van de 20e eeuw.

Jan Altink_Jachthaven_Paterswoldsemeer
Jan Altink, Jachthaven aan het Paterswoldsemeer, Simonis en Buunk, Ede

Bijzonder leuk vond ik de naakte zwemmers (zwembroek nog niet bedacht) gespot in Jacob van Ruisdaels Het Huis Kostverloren aan de Amstel uit 1660, waarin bouwvakkers bezig met herstelwerkzaamheden aan het naastgelegen kasteel Kostverloren, in de pauze even een frisse (…) duik in de Amstel maken !

Ruisdael_Huis Kostverloren_Amsterdam museum
Jacob Isaaksz van Ruisdael, het Huis Kostverloren aan de Amstel, 1660, Amsterdam Museum, Amsterdam

In de tentoonstelling hangen geschilderde en gefotografeerde zwemmers van toen en nu hangen broederlijk bijeen. Behalve het campagnebeeld: Ellen Davidzons, Joy of Life uit 2013, met in de branding spelende kinderen vond ik ook de foto van Carel Tirion uit 1934 ontzettend leuk: Glijbaan. De aanblik waarvan ik op een of andere manier zo suggestief ervoer, als klom ik zelf naar boven !

Carel Tirion_Glijbaan_Leiden
Carel Tirion, Glijbaan, 1934, Universiteitsbibliotheek, Leiden

Behalve zomerse taferelen biedt de tentoonstelling talloze historische en eigentijdse impressies van bevroren water. Zeventiende eeuwse- en in navolging daarvan 19e eeuwse winterlandschappen. Ze tonen de typisch Hollandse ijspret, die afgezien van de kleding en de huidige klapschaats door de eeuwen heen in wezen onveranderd is gebleven. Scènes met provisorische koek-en-zopie tentjes als in Charles Leickerts Bevroren vaart met schaatsvolk uit de tweede helft van de 19e eeuw  komt met stereotype beelden van schaatsers.

Leickert_Schaatsvolk_koek en zopie
Charles Leickert, bevroren vaart met schaatsvolk bij een koek en zopie, 1840-1900, Simonis en Buunk, Ede

In 17e eeuwse werken met ijsvermaak verwerkte Hendrick Avercamp steevast wat onderbroekenlol: een gevallen schaatsende vrouw ligt met de billen bloot, haha ! Deze grap ben ik in latere gekuiste winterscènes niet tegen gekomen. Prachtig zijn de grote foto’s van L.J.A.D. Creyghton en Wout Berger, Schaatsers op de Zuiderzee. De enorme ijsvlakte van de Gouwzee bezaaid met schaatsende figuurtjes en tot zeilwagens aangepaste zeilbootjes. Uiterst realistische beelden, zonder opsmuk, vastgelegd vanuit een hoogwerker.

Wout Berger_Schaatsers_Zuiderzee
Wout Berger, Schaatsers op de Zuiderzee, 2010, Zuiderzeemuseum, Enkhuizen

Interessant om deze beelden te vergelijken met de eerste foto’s van winterlandschappen uit de vroege 20e eeuw. Je moet echt twee keer kijken om te ontdekken dat het geen geschilderde winterlandschappen zijn, maar foto’s, gemaakt door Barend Arendsen. Deze fotograaf was lid van de zogenoemde picturalisten, fotografen die beelden vastlegden en, geïnspireerd op 17e eeuwse (winter)landschappen, zodanig bewerkten om fotografie tot kunst te verheffen !

Barend Arendsen_Winterlandschap
Barend Arendsen, Winterlandschap, 1910, , Universiteitsbibliotheek Leiden

Met de foto van eenzame schaatser op het Nannewijd van Bas Jongerius uit 2013 en een still uit Noortje Haegens video-installatie Experiencing yourself experiencing uit 2011, wordt de grootsheid van de natuur en de nietigheid van de mens daarin, op woordeloze, in het laatstgenoemde werk zelfs op bijna angstaanjagende wijze verbeeld.

Bas Jongerius_Nannewijd
Bas Jongerius, een van de eerste schaatsers op het Nannewijd, 2013, collectie van de fotograaf

Link: 

www.zuiderzeemuseum.nl

 

 

 

 

 

‘Wilden’ – tentoonstelling over ‘Brücke’ en ‘der Blaue Reiter’ in Museum de Fundatie in Zwolle en de ‘Nieuwe Wilden’ in het Groninger Museum t/m 18 september 2016.

De term impressionisme roept snel en vluchtig in lichte kleuren gepenseelde indrukken op van een zonnige tuin, ‘n stranddag of een suggestie van een portretkop. Publiek en critici, gewend aan mooie academische historiestukken gedaan in genuanceerde gemengde kleuren, bekeken deze werken aanvankelijk met argwaan en spot. Monets schilderij met opkomende zon boven de haven van le Havre gaf het impressionisme een naam. Gevraagd naar de titel van het werk dat hij in 1874 presenteerde bij de Salon des Refusés antwoordde Monet: noem het maar Impression soleil Levant. In een smalende recensie noemde kunstcriticus Louis Leroy de deelnemers aan deze Salon des Refusés (voor kunstenaars die op de officiële academische Salon waren geweigerd) impressionisten en dat was niet als compliment bedoeld !

Monet_impression soleil levante_1873
Monet, Impression soleil Levant, 1873. Musee Marmottan, Paris

Toch won deze stroming snel aan populariteit. Met snelle toets werd het in de open lucht –en plein air- waargenomen beeld als impressie op het doek gezet. Gewoon een vluchtige indruk, meer niet !

Van een heel andere orde zijn de eveneens snel, maar nu in felle kleuren en krachtige vormen gepenseelde werken van de expressionisten. Niet de buitenwereld maar de binnenwereld is hun inspiratiebron. Zij gaven uitdrukking aan een subjectieve innerlijke beleving of emotie. Evenals hun kunstbroeders van het impressionisme, wier werken zij oppervlakkig vonden, gooiden ook de expressionisten de academische regels overboord, maar daar houdt de overeenkomst op.

Ernst L. Kirchner_Jonge meisjes op Fehmarn_1913-1920
Ernst Ludwig Kirchner, Jonge meisjes op Fehmarn 1913-1920. Wilhelm Lehmbruck Museum, Duisburg

In Museum de Fundatie in Zwolle is t/m 18 september een groot overzicht van Duitse expressionisten te zien. Sinds 1905 verenigd in de door Erich Heckel, Ernst-Ludwig Kirchner en Karl Schmidt-Rotluff in Dresden opgerichte kunstenaarsvereniging Brücke, zij wilden een brug slaan naar de toekomst. In 1911 werd in München een soortgelijk collectief opgericht; Der Blaue Reiter, met o.a. Wassily Kandinsky, Franz Marc, August Macke, Heinrich Campendonk en Alexej von Jawlensky. Zij gooiden begin 20e eeuw het roer radicaal om. In felle vaak ongemengde kleuren gaven zij uitdrukking aan wat hen bezig hield. De werken weerspiegelen hun reactie op de maatschappelijke veranderingen in de jaren voor en vlak na de Eerste Wereldoorlog in Duitsland. De tijd van de industriële revolutie, urbanisatie en ‘ontgoddelijking’ van de samenleving; ‘God is dood’ zei Nietzche. De ontdekking van het onderbewuste, de opkomst van de psychoanalyse en wetenschappelijke vondsten als de relativiteitstheorie deden het vertrouwde mensbeeld wankelen en oude zekerheden weg vallen. De expressionisten moesten van die eigentijdse vernieuwingen blijkbaar niet veel hebben. Zij zetten zich af tegen het materialistische vooruitgangsdenken en richtten de blik op de natuur en de geestelijke wereld. Zij leefden in een nieuwe tijd en die vroeg om nieuwe kunst. Zij wilden de band tussen mens en natuur herstellen. Niet het onpersoonlijke stadsleven, maar de eenvoud van het landleven werd met name het ideaal van de leden van de Brücke. August Macke geeft aan dit ideaal gestalte in een vroeg werk Voor het huis in Tegernsee, uit 1910, dat welbeschouwd naar mijn idee in tint en toets ook nog wel iets impressionistisch en zelfs iets van Paul Cézanne heeft !

Macke_voor het huis in Tengernsee 1 1910 kopie
August Macke, Voor het huis in Tegernsee I, 1910. Kunstmuseum Gelsenkirchen.

Dit streven wordt krachtiger weerspiegeld in de kleurrijke expressieve werken Max Pechstein en voornoemde leden van de Brücke. Hoewel sterk gestileerd blijven hun onderwerpen herkenbaar: landschappen en naakten in de natuur.

Ernst L. Kirchner_Dorp met blauwe wegen_1916-1920
Ernst Ludwig Kirchner, Dorp met blauwe wegen, 1916-20, Museum Ostwall, Dortmund

De hang naar het onbedorven landleven leidde zelfs tot naamwisseling ! Emil Hansen verruilde zijn achternaam voor die van zijn dorp: en werd Emil Nolde. Karl Schmidt bezorgde zichzelf een dubbele achternaam met het achtervoegsel Rothluf, de naam van zijn geboortedorp.

Alexej von Jawlensky_Meisje met rode strik_1910
Alexej von Jawlensky, Meisje met rode strik, 1910, Leopold Hoesch Museum Dresden

Alexej von Jawlensky en Wassily Kandinsky van Der Blaue Reiter gaan in hun artistieke ontwikkeling een stap verder. Bij hen leidt het streven naar vergeestelijking uiteindelijk tot een voorstellingsloos, abstract beeld. In Jawlensky’s Meisje met rode strik zijn de kleuren uiterst expressief, maar de hele voorstelling is goed herkenbaar. Zijn op Russische ikonen geïnspireerde portretreeks, daterend van 1917-1925, illustreert zijn ontwikkeling naar abstractie.

Alexej von Jawlensky_grote vrouwenkop_1917
Alexj von Jawlensky, Grote vrouwenkop, 1917. Wilhelm Lehmbruck Museum, Duisburg.

Alexej von Jawlensky_Licht en duisternis_1925
Alexej von Jawlensky, Licht en duisternis, 1925. Museum Wiesbaden.

 

 

 

 

 

 

 

 

Beide kunstenaarsgroepen riepen jonge kunstenaars op om de gevestigde orde de rug toe te keren en te kiezen voor bewegings- en levensvrijheid. ‘Bij ons hoort iedereen die direct en onvervalst weergeeft wat hem tot scheppen aanzet’, aldus een pamflet van Brücke in 1906. Gedurende enkele jaren vormde Brücke het bindmiddel voor kunstenaars als Emil Nolde, Max Pechtein en Otto Mueller. Edvard Munch en Vincent van Gogh waren hun grote voorbeeld. Daarvan getuigen o.a. Christian Rohlfs Zonnebloemen, als hommage aan Vincent van Gogh. Niet toevallig rond 1905-1906 geschilderd, het jaar van de eerste overzichtstentoonstelling van Van Gogh in het Stedelijk en de publicatie van zijn brieven. Hun bewondering voor Van Gogh ging zelfs zo ver dat Max Pechstein het kunstenaars collectief naar hem wilde vernoemen: Van Goghiana.

Christiab Rohlfs_Zonnebloemen_zj
Christian Rohlfs, Zonnebloemen, z.j., Beck & Eggeling, Düsseldorf

Vincent_van_Gogh_-_Le_Moulin_de_blute-fin_1886_de Fundatie Zwolle
Vincent van Gogh, De molen ‘Le blute-fin’, 1886. Museum de Fundatie, Zwolle

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De expositie in Zwolle toont ook Van Goghs ‘Molen le Blute-fin’ uit de eigen collectie nabij -met een knipoog- een door Rob Scholte gesigneerd borduurwerk van een Molen, dat achterstevoren is ingelijst, waarover straks meer. In deze ruimte hangt ook Emil Noldes, Moeraslandschap met, even heel goed kijken: ook een molen uit ca. 1920-25. Galerie Ludorff, Düsseldorf alleen bij bijschrift dus.

Emil Nolde_Moeraslandschap met molen_ca 1920-1925
Emil Nolde, Moeraslandscahap met molen, ca. 1920-25. Galerie Ludorff, Düsseldorf

In die vroege 20e eeuw ontstond belangstelling voor ‘primitieve’ volken. Moderne kunstenaars zagen hen als erfgenamen van het verloren paradijs. In volkenkundige musea in Dresden en Berlijn zagen zij uitheemse sculpturen en maskers. In deze overzeese kunstuitingen herkenden zij een gemeenschappelijke oerbron van pure op innerlijke beleving ontstane expressieve kunst. Deze invloed is in verschillende creaties van Brücke te zien. Hoekige vormen, herinneren aan de uit hout gesneden beelden, maar ook ronde vormen vinden in hun werk een echo, in respectievelijk Karl Schmidt Rothlufs, Stilleven met Afrikaanse pijpenkoppen uit 1913,  en Max Pechsteins Liggend naakt op een tweezijdig beschilderde doek uit 1920.

Max Pechstein_liggend naakt_1920
Max Pechsteins Liggend naakt ,1920. Leopold Hoesch Museum, Düren

Karl Schmidt Rothlu_Stilleven Afrikaanse pijpenkoppen_1913_Kunsthalle Bremen
Karl Schmidt Rothluf, Stilleven (Afrikaanse pijpenkoppen), 1913. Kunsthalle Bremen.

 

 

 

 

 

 

 

In het geprononceerde achterwerk van deze figuur zien de tentoonstellings-makers onmiskenbaar invloed van de ronde billen van Afrikaanse sculpturen. In Frankrijk waren Pablo Picasso en Paul Gauguin eveneens geboeid en geïnspireerd door exotische kunst. Gauguin gaf aan deze fascinatie zelfs metterdaad gehoor en vertrok in 1891 naar Tahiti. Emil Nolde en Max Pechstein gingen eveneens scheep naar de verre kusten van Nieuw Guinea en de Palau-eilanden, waar Pechstein zelfs een onbewoond eiland kocht. Zijn schilderij Teruggekeerde Zeilschepen uit 1919 brengt dit Fernweh mooi in beeld

Max Pechstein_Teruggekeerde zeilschepen_1919
Max Pechstein, Teruggekeerde zeilschepen,1919. Kunstmuseum Moritzburg Halle.

De term expressionisme werd rond 1910 voor het eerst gebruikt om deze nieuwe stroming te onderscheiden van het impressionisme. Manifestaties van een heftige weergave van de werkelijkheid ontstonden in Parijs. Henri Matisse en Kees van Dongen zetten de toenmalige kunstwereld op z’n kop met woest gepenseelde, felgekleurde werken, die hen de scheldnaam ‘Les Fauves’ (de wilden) bezorgden !

Henri Matisse_Naakt met handdoek_1903
Henri Matisse, Naakt met handdoek, 1903, part. coll.

De tentoonstellingsmakers kozen deze scheldnaam -later geuzennaam- als titel voor de huidige tentoonstelling, Wilden. Vooral het revolutionaire gedachtengoed van de maatschappelijk geëngageerde Duitse expressionisten wordt in de thematisch ingedeelde opstelling benadrukt. Zij probeerden zich via deze felgekleurde kunst los te maken van de bestaande orde, die al snel een steeds sterkere greep op het leven kreeg. De Eerste Wereldoorlog maakte een einde aan hun optimistische streven naar artistieke vrijheid en Brücke en Der Blaue Reiter vielen uiteen. August Macke en Franz Marc, die enthousiast vrijwillig onder de wapenen gingen, waren in de loopgraven gesneuveld.

Erich Heckel_Vlaamse vlakte_1916
Erich Heckel, Vlaamse Vlakte, 1916. Städtisches Museum, Mönchengladbach

Erich Heckels, Vlaamse Vlakte uit 1916 illustreert de troosteloosheid en immense verlatenheid, waarmee deze vrijwilligers in Flanders Fields werden omarmd. Individueel gingen de overige kunstenaars verder, gebukt onder het nazi-regime dat hun werk als Entartete Kunst stigmatiseerde en vernietigde.
Gelukkig waren er in die dagen verzamelaars die oog hadden voor het revolutionaire en bijzondere karakter van de expressionistische werken. Ondergronds ontkwamen deze bij particulieren aan vernietiging waarna ze uiteindelijk hun weg naar musea vonden, zoals het Von der Heydtmuseum in Wuppertal en Museum de Fundatie, dat met Marcs Schepping van de paarden uit 1913, DIA Kees van Dongens Mobilisatie en het Van Gogh voornoemde De Molen ‘Le Blute-fin’ een aantal sleutelwerken bezit.

Aanleiding voor de tentoonstelling is het sterfjaar van Marc, die honderd jaar geleden in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog het leven liet. Zijn doek de Schepping van de Paarden uit de eigen collectie, daterend van 1913 -wie kent het niet van de kunstgeschiedenisles op de middelbare school ?- is in de laatste zaal te zien. DIA Een variant van meerdere werken met blauwe paarden, waarmee Wassily Kandinsky in 1903 reeds de toon had gezet met zijn doek Der Blaue Reiter (part. Coll.), dat later door de kunstenaarsgroep als naam werd geadopteerd.

Frans Marc_de schepping van de paarden_1913_fundatie_Zwolle
Franz Marc, Schepping van de Paarden, 1913. Museum de Fundatie, Zwolle.

De expositie in de Fundatie, van een serie met speciale aandacht voor de maatschappelijke rol van kunst, maakt deel uit van een dubbeltentoonstelling. In het Groninger Museum zijn t/m 23 oktober de Nieuwe Wilden met het neo-expressionisme van de jaren ’80 te zien. Ondanks verschillen hebben beide stromingen één gemene deler: artistieke vrijheid zonder compromis. In het radioprogramma Opium op 4 van 28 april jl. was een interessant vraaggesprek te beluisteren met Andreas Blühm, directeur van het Groninger Museum. In dit interview werd gememoreerd dat de vorige directeur Frans Hack, nogal wat werken van de Nieuwe Wilden had aangekocht. Deze aankopen vormen het uitgangspunt voor de huidige expositie in Groningen. Opvallend is het enorme formaat van deze schilderijen, de felle kleuren en de teruggekeerde figuratie. Bezien tegen de historische context, de minimal art en conceptual art van de jaren ‘60 en ‘70, waarin figuratie uit den boze was, is het interessant dat de Nieuwe Wilden teruggrepen op de avant-garde van de vroege 20e eeuw. Zij vroegen zich af waarom kunstenaars steeds iets nieuws zouden moeten verzinnen. Les Fauves en de Duitse Expressionisten maakten zich destijds los van het knellende keurslijf van academische en kleinburgerlijke regels. De Nieuwe Wilden voelden zich op hun beurt ook bevrijd: want figuratie mocht weer; en hoe !

Enkelen borduurden voort op de traditie, anderen sloegen een nieuwe weg in door zo lelijk mogelijk te schilderen: bad painting werd de leus !
Toch voegden zij wel degelijk iets nieuws toe met hun rauwe, provocerende soms zelfs agressieve werken met hier en daar een vleugje humor ! Zo brutaal en heftig als de punk ooit de wereld van de popmuziek opschudde, zo manifesteerde het neo-expressionisme zich iets later in de kunstwereld. Aangezien ik deze expositie niet met eigen ogen gezien heb, beveel ik deze verder voor zelfstudie aan.

Over voortborduren gesproken. Ook Rob Scholte is terug van weggeweest ! Bekend van tentoonstellingen in de jaren ’80 in Boijmans Van Beuningen, de Dokumenta, de Venetiaanse Biënnale van 1990 en de bomaanslag in 1995, waarbij hij beide benen verloor. De Fundatie toont nu een opzienbarende tentoonstelling van bijna 1000 borduurwerken van zijn hand; nou ja hij maakte ze niet eigenhandig, maar hij kocht ze wel zelf in kringloopwinkels, waarna hij ze van zijn signatuur voorzag en achterstevoren inlijste. En zo werd kitsch kunst: de kleurrijke keerzijdes met rafelige, deels slordig loshangende niet afgehechte draden doen met wat fantasie denken aan expressionistische penseelstreken. Origineel is het zeker deze Embroidery Show. De talrijke anonieme vrouwenhanden die de voorgedrukte borduurpatronen van Tesselschade Arbeid Adelt met kruissteken vulden, krijgen in de Fundatie een eerbetoon waar de brave bordurende dames zelf niet van hadden kunnen dromen !

En hoe vreemd ook, het heeft wel iets, die hele rijen overbekende vissers met zuidwester en pijp, de eindeloze reeks weelderige zigeunerinnen, Leonardo’s laatste avondmaal, de drinker van Frans Hals en de nachtwacht van Rembrandt, zo rafelig raar en vertrouwd tegelijk !

rob_scholte_-_nachtwacht_detail_2007
Rob Scholte, Embroidery Show, detail nachtwacht, 2007

Wie nog steeds niet genoeg heeft van expressieve kunst, kan tot 18 september ook nog terecht in kasteel het Nijenhuis in Heino/Wijhe, dependance van het Zwolse museum, waar onder de titel De Lyriek van het landschap, 100 jaar expressionistische landschapschilderkunst in Nederland wordt getoond. De invloed van de bevrijding van knellende academische regels in van het begin van de 20e eeuw is hier te zien in kleurrijk en vormvernieuwend werk van Jan Sluijters, Leo Gestel, Jan Wiegers, Ger Lataster, Armando, Jan Cremer, Marc Mulders e.a.

Literatuur:

Hoekstra e.a., Wilden: Expressionisme van Brücke en der Blaue Reiter, Museum de Fundatie, Zwolle, 2016.

Keuning, M. Bril e.a., Rob Scholte: Embroidery Show, Museum de Fundatie, Zwolle, 2016.

Blühm e.a., Nieuwe Wilden: Duits neo-expressionisme uit de jaren 80, Groninger Museum, 2016.

Links:

Museum de Fundatie, Zwolle

Groninger Museum

Ontdek het ‘nieuwe’ Centraal Museum

Op een stralende voorjaarsdag opende het Centraal Museum in Utrecht haar gloednieuwe deuren. In gedachten liep ik er gewoon aan voorbij, gewend als ik was om het pand via de ‘zij-ingang’ aan het Nicolaaskerkhof binnen te gaan.

Exterieur_Centraal_Museum_-_foto_door_Hagen_Zeisberg.jpg
Ingang Centraal Museum foto; Hagen Zeisberg

De nieuwe entrée aan de Agnietenstraat betekent letterlijk en figuurlijk een totaal andere benadering van het gebouw. De oorspronkelijke ingang van het oude klooster, vormt het startpunt voor een bezoek aan de vaste collectie en tijdelijke tentoonstellingen. Toegankelijkheid, helderheid en zichtbaar maken zijn de belangrijkste sleutelwoorden bij de herinrichting van het museum, dat voorheen door bezoekers als een labyrinth werd ervaren. Dwalen is leuk, maar verdwalen niet ! De oorspronkelijke opzet had tot doel de bezoeker te verrijken met kunst en cultuur en middels subtiele verwijzingen ook met informatie over het historische verleden van de gebouwen. Deze deden oorspronkelijk dienst als klooster, weeshuis en onderkomen van het Aartsbisschoppelijk Museum (thans Museum Catharijneconvent) en in de stallen was de Utrechtse cavalerie ondergebracht. De ontwerpers van Soda+ zijn, aldus Marco Grab zakelijk directeur van het museum, op zoek gegaan naar de oorsprong van de plek. Zij laten de architectuur ‘voor zichzelf spreken’. En deze make-over is, in mijn ogen, echt geslaagd.

Informatiecentrum_Centraal Museum
Entree, hal met informatiecentrum en museumwinkel

Vanuit de entreehal ziet de bezoeker meteen links de museumwinkel in de middeleeuwse kapel. Als blikvanger voor het jonge publiek dat aan de overkant het Nijntje museum bezoekt, staat daar een enorme uitstalling van kleurige Nijntje parafernalia. Een sierlijke wenteltrap leidt naar de galerij van de kapel. Op de achterwand van het hier gevestigde informatiecentrum, herinnert een blow-up aan de dagen waarop Agnieten hier acht maal per dag de getijden baden.

Centraal Museum_informatiecentrum
Achterwand Informatiecentrum Centraal Museum

Het is een blad uit het vroeg 15e eeuwse Psalmenboek verlucht door Petrus van Herenthals, Collectarius Super Librum Psalmorum, uit ca 1400, met een in rood en blauw verluchte penwerkinitiaal. Hierin is zo’n subtiele verwijzing naar het verleden verwerkt. Als je goed kijkt zie je in de versierde hoofdletter het typische Utrechtse draakje, dat tussen 1000 en 1500 het handelsmerk was van de Utrechtse boekverluchting. Terug naar de centrale hal kom je via een trapje in de Refter. Rolstoelgebruikers gaan via een in staal uitgevoerde helling, met de namen van kunstenaars als een anti-sliplaag, naar de lift. De voormalige eetzaal van de kloosterlingen is nu een introductiezaal. Bezoekers worden verwelkomd met tekst en uitleg, informatiefilmpjes, een maquette en verhalen over de geschiedenis van het museum. Daarna worden ze -niet langer via een ondergrondse connectie- via een bovengrondse glazen corridor, traîte-d’union tussen het kloostergebouw en de tentoonstellingsruimte, naar de stallen geleid. In vroeger tijden de standplaats van de Utrechtse cavalerie. De muren zijn opengebroken; enorme vensters bieden een prachtig uitzicht op de binnentuin en de door Jan David Zocher in de 19e eeuw tot park omgetoverde bolwerken.

Centraal Museum_binnentuin_doorkijkje_Zocher
Doorkijkje binnentuin Centraal Museum

 In de Hallen is tot 29 mei a.s. de opmerkelijke tentoonstelling ‘Haar’ te bewonderen over menselijk haar in kunst en mode. Hier zijn kleine uiterst fijn geknutselde traditionele haarwerkjes in medaillons te zien met een memoriefunctie; ter herinnering aan een geliefde (overledene). Voorts kunstige decoratieve creaties en zelfs kleding geweven van echt haar, zoals de twee luchtige doorkijkjurken.

HAAR_Shoplifter
Tentoonstelling Haar

Uiteindelijk betreedt men, na in de voormalige stal de daarin doorlopende straat te zijn overgestoken, de Tuinzaal voor festiviteiten. Deze ruimte kan ook gebruikt worden voor evenementen georganiseerd in de aanpalende Nicolaïkerk. Onder het motto ‘hemel en aarde bewegen’ gaan deze kerk en het Centraal Museum samenwerken. Museum en kerk zijn klaar voor de teruggave van de kerk aan de maatschappij in een gezamenlijke toekomst op cultureel, muzikaal en kerkelijk gebied. De fraai aangelegde beschutte tuin vormt daarbij de verbinding. Wandelend door die tuin bereikt men het restaurant, in de voormalige entreehal. Het is maar goed dat de meeste bezoekers van dit groene rustpunt niet weten dat ze zich verpozen op het oude kerkhof van de Nicolaïkerk, waar onder al dat fraaie groen nog talloze doden rusten. Reden waarom noodgedwongen gekozen werd voor de glazen loopbrug. Naar die oorspronkelijke functie van deze groene binnentuin wordt subtiel verwezen in het gesmede metalen hek met lichtzilverkleurige poeder-coating, dat de parkeerplaats van het Nicolaaskerkhof scheidt van deze kloosterhof. Ontwerper Couzijn van Leeuwen bracht, geïnspireerd op het gedicht de Tuinman en de Dood door P. N. van Eyck uit 1926,  speelse verwijzingen naar de dood aan, middels gebladerte, tuingereedschap en een platgeslagen tweedimensionale kruiwagen.

20160420_161132_resized
Couzijn van Leeuwen, gesmeed hek, Centraal Museum

Ook in het restaurant is het verleden niet ver weg. De grillig gevormde smeedijzeren lampen zijn geen eigentijdse creaties, maar in depot teruggevonden ‘spolia’.  Ooit verlichtten ze de entree in het het gebouw van Levensverzekering Maatschappij de Utrecht. De sloop daarvan in 1974 wordt door veel Utrechters nog als traumatisch ervaren. Evenals de toen gedempte Catharijnesingel moest het Jugendstil monument wijken voor de vooruitgang; de aanleg van winkelcentrum Hoog Catharijne en een vierbaansweg dwars door de stad. De oude waterloop wordt inmiddels hersteld, maar het gerestaureerde historisch bewustzijn kan gebouw ‘De Utrecht’ nooit meer terugbrengen. Gelukkig werden de lampen destijds gered voor inmiddels aangebroken betere tijden !

Lamp_de Utrecht_Jugendstil
Jugendstil Lampen uit het gebouw verzekerings maatschappij ‘de Utrecht’, (gesloopt in 1974)

Ook leuk, maar dit moet je wel weten, zijn de op de restaurant tafeltjes gedrukte place-mats, die in jaren ’50 door Benno Premsela voor de Bijenkorf werden ontworpen. De tags met inventarisnummers hangen er nog aan; handig voor bezoekers die meer willen weten; ze kunnen het zo opzoeken ! Inmiddels zijn we terug in het oude kloostergebouw. De zalen met de vaste collectie, met stukken uit o.a. de van Baarencollectie, hebben ook een facelift ondergaan. Sereen witte muren met brede verhoogde plinten (nee, niet om op te zitten) om de bezoeker op veilige afstand te houden van de schilderijen.

Na de Stijl met een opstelling van Rietveld stoelen betreedt de bezoeker een zaal met oude bekenden. Abraham Bloemaert (ca. 1565-1651) met zijn Aanbidding der Koningen en Utrechtse Caravaggisten als Hendrick ter Brugghen (1588-1629), Gerard van Honthorst (1592-1656), wegens zijn nachtelijke scènes Gerardo della Notte genoemd en Dirck van Baburen (1595-1624). Zij illustreren de Gouden Eeuw in Utrecht. In de Utrechtzaal wordt aan de hand van maquettes van de Domtoren en het Rietveld-Schröderhuis een dialoog gepresenteerd tussen Middeleeuwse- en moderne Utrechtse architectuur. Middels ontwerptekeningen in een grote ladenkast is het ontstaansproces van het Rietveld-Schröderhuis te zien. Rietvelds opdrachtgeefster en minnares Truus Schröder-Schrader had daarin een belangrijke stem. In deze ruimte herinneren geschonden beelden als stille getuigen aan de beeldenstorm die in de late 16e eeuw ook in Utrecht woedde.

pyke_het wachten
Pyke Koch, Het Wachten, offset litho, 1994

Een paar rode dansschoentjes uit de mode collectie illustreert de ruimte met thema ‘Let’s dance’ . Hier hangen schilderijen van de Utrechtse magisch realist Pyke Koch (1901-1991), waaronder zijn Zelfportret met zwarte haarband en het portret van zijn echtgenote Hedwig De Geer. Van zijn hand ook Het Wachten uit 1941, een rij koppen van dames van lichte zeden, die een speelse echo vindt in een reeks blote billen gezichten in Marlene Dumas Group Show uit 1993.

Marlene Dumas_Group Show_1993
Marlene Dumas, Group Show, 1993

Dan volgt een zaal, getiteld ‘Na de Reformatie’. Hier is de kleurstelling indachtig de strenge calvinisten, toepasselijk zwart-wit. Waarmee letterlijk en figuurlijk verwezen wordt naar het cliché van het vermeende rigide denken, waarmee calvinisten nog altijd geassocieerd worden. Indertijd waren de tinten zwart en wit gewoon de uit Spanje overgewaaide modekleuren ! Hier ontmoeten we de Utrechtse maniëristen Paulus Moreelse (1571-1638) en Joachim Uyttewael (1566-1638), vorig jaar nog met pikant werk in de solotentoonstelling Liefde en Lust belicht. Van zijn hand hangt hier een keurig ‘calvinistisch’ portret van zijn dochter Eva Wttewael uit 1628.

Omdat mode een belangrijke onderdeel van de vaste collectie van het museum vormt staat in elke zaal een etalagepop, met zoals in deze ruimte een eigentijdse creatie van Niels Klavers: een verrassend damesgilet. De expositie wordt voortgezet met een reeks 18e eeuwse portretten met het thema ‘Moderne Burgers’. Zoals Pieter Christoffel Wonders, Het Trappenhuis van de Londense woning van de schilder, uit 1828 het mooie Portret van Olga Emilie Sillem uit 1834 door J.A. Kruseman.

Kruseman_Olga Emilie Sillem_1834
J.A. Kruseman, Portret van Olga Emilie Sillem, 1834

Hier ook 19e eeuwse impressies van het ruïneuze kasteel Vredenburg, waarover conservator Marja Bosma ons een scabreus weetje verklapt: dit was destijds een ontmoetingsplaats voor homo’s. Karel Appels ‘Drift op Zolder’, zet de toon voor een zaal met surrealistische werken. De samenstellers van de herinrichting doelen op de spoken en hersenspinsels en de in schilderijen van Moesman (1909-1988) gestolde driften en verlangens van de mens. Ook hier een fraaie textiele creatie van Helen Price; een weinig flatteuze wollige jurk, waarin de draagster er m.i. uit zal zien als een parmantige struisvogel.

Helen Price_textiele creatie_Centraal Museum Utrecht
Helen Price, textiele creatie met rechtsachter Karel Appel, drift op zolder 1947

Tot slot betreedt de bezoeker de ‘Lusthof’, een hommage aan de tuin en alles wat daar groeit en bloeit. Gestoffeerd met een eigentijds en antiek tuinbankje vormt deze zaal het décor voor 17e eeuwse pastorales van Utrechtse meesters, als het Portret van twee kinderen in pastorale kleding (1640 – 1650) door Bernard Zwaerdecroon en Venus en Adonis van Paulus Moreelse. Hier hangt ook het Paard van Roeland Saverij (1596-1639) in een paradijselijke setting, tegenover het poppenhuis van Petronella de la Court.

Thuisgekomen ontdek ik dat een belangrijk onderdeel van de collectie is overgeslagen. Waar zijn de schilderijen van Jan van Scorel (1495-1562) gebleven ? De man zonder wie het hele Centraal Museum er nooit geweest zou zijn. Karel van Mander beschreef hem in zijn Schilderboeck uit 1604 als dè lantaarndrager die licht bracht in de duisternis. Bij navraag blijkt dat hij wel degelijk vertegenwoordigd is en wel in het zaaltje Zing, Vecht, Huil, Bid – Katholiek Utrecht” op de begane grond, na de zaal met Dumas en Koch. Niet vergeten dus om, wanneer u het vernieuwde Centraal Museum bezoekt hier even te kijken naar het werk van de man die op terugreis van een pelgrimsreis naar het Heilige Land in 1522 Rome even aandeed. Daar was onze eigen paus Adriaan VI net tot hoofd van de Rooms-Katholieke kerk gekozen. Als Hollanders onder mekaar vroeg de kersverse paus van Scorel te blijven als conservator van de pauselijke kunstcollecties. Deze aanstelling was wegens de ontijdige dood van Adriaan helaas van korte duur, maar Van Scorel had genoeg gezien. Hij bracht een schat aan schilderkunstige impressies mee, invloeden van Rafael en Michelangelo, die nog altijd aanwijsbaar zijn in zijn werk en dat van zijn volgelingen. In het Centraal Museum is o.a. het Lockhortsttriptiek te zien met de Intocht van Christus in Jeruzalem uit 1526 te zien. Altaarstukken en portretten van Scorels hand zijn niet alleen in het Centraal Museum, maar ook in het Frans Halsmuseum en Museum Catharijneconvent te zien.

Link; Centraal Museum, Utrecht

 

 

 

 

 

 

Geverifieerd door MonsterInsights