Tussen Hemel en Oorlog: Kunst en Religie in het Interbellum. Tot en met 15 juni in Museum Catharijneconvent

Olga Fröbe-Kapteyn, The Sign of Life is the Cross. Gemengde techniek op papier: tempera, bladgoud, Indische inkt, ca. 1926-1934

Met de tentoonstelling Tussen Hemel en Oorlog: Kunst en Religie in het Interbellum pak ik de zoektocht naar spiritualiteit, zoals in de onlangs besproken exposities Zien & Geloven en Zoektocht naar Zingeving, weer op. Het zal geen verbazing wekken dat de eeuwenoude hang naar religie en spiritualiteit een prominente rol speelt tijdens de turbulente jaren van het interbellum. De herwonnen vrede en vooruitgang ten spijt maakte het optimisme van de roaring twenties snel plaats voor politieke onrust en economische crisis

Kunstenaars reflecteerden op velerlei manieren op deze ontwikkelingen. Zij experimenteerden met nieuwe stijlen, vormen en technieken. In Utrecht zien we werk van realisten, expressionisten, kubisten en surrealisten. Ook de docenten en leerlingen van de revolutionaire kunstopleiding van het Bauhaus zijn vertegenwoordigd. De tentoonstellingszalen zijn als tijdscapsules ingericht.  
Dat de preoccupatie met zingeving tijdens het interbellum actueler was dan ooit zie je aan de kleurrijke doeken vol emotie en betekenis.  Sommige kunstenaars vertaalden hun gevoelens van verdriet en angst in aangrijpende beelden; anderen brachten juist hoop tot uitdrukking.     

Käthe Kollwitz, Pieta, 1937. Berlijn, Neue Wache

Carel Willink en Käthe Kollwitz beeldden regelmatig klassieke christelijke thema’s uit. Van Kollwitz hand zie je een deerniswekkende op middeleeuwse voorbeelden geïnspireerde eigentijdse Pieta, waarin zij zelf haarin de oorlog gedode zoon in de armen houdt.  

In hun zoektocht naar de ‘essentie’ van het bestaan lieten Alexej von Jawlensky en Jacoba van Heemskerck zich naast het christendom ook inspireren door esoterische stromingen als de theosofie en antroposofie. Weer anderen, zoals Max Beckmann richtten hun teleurstelling en boosheid op een God die de wereld in de steek had gelaten. Dit bonte palet aan veelkleurig emotioneel en politiek geladen werk is tot en met 15 juni in de oude kloostergangen van het Catharijneconvent te zien.

Tijdens een voorbezichtiging licht conservator Rosanne de Bruine de aanleiding voor de expositie toe: het Interbellum ligt meer dan 100 jaar achter ons. De werken die in 1934 werden verworven door het Museum voor Nieuwe Religieuze kunst -de voorloper van het in 1979 geopende Catharijneconvent- vormen het uitgangspunt.  

Met 70 objecten wordt het veelkleurige verhaal van die periode aan de hand van vier thema’s getoond. Verwerking en Houvast, Verbinding en Vernieuwing met als subtitel kritiek op religie en maatschappij, het zoeken naar Geestelijke Waarden, Vrijheid en Identiteit.

Introductie
Het interbellum is een periode van tegenstellingen. Er is sprake van cultuurpessimisme, maar ook van utopisch geloof in een nieuwe wereld. Met oude beelden schetst een introductiefilm de historische context. Terwijl Duitsland tijdens het interbellum gebukt gaat onder hoge herstelbetalingen groeien de VS uit tot een machtige speler op het wereldtoneel. Intussen blaast de het communistische Rusland ook zijn partijtje mee. De doelstelling van de in 1919 opgerichte Volkerenbond, nooit meer oorlog, bleek al snel een illusie

Anno 2025 geven de ontwikkelingen in de wereld weinig reden tot optimisme. Desgevraagd antwoordt Rosanne dat in de tentoonstelling geen link naar het heden wordt gelegd. Overpeinzingen over de actuele toestand in de wereld worden aan de bezoekers overgelaten.
 

Mariette Lydis, Maria Boodschap, 1931. Museum Catharijneconvent

In het boeiende beeldverhaal hebben ook vrouwen een stem gekregen. Van de vrijgevochten Mariette Lydis is een modern vormgegeven Annunciatie te zien. Adya van Rees, Marianne von Werefkin en Charley Toorop zijn ook met religieus geïnspireerd werk present. Indrukwekkend is het spiritueel getinte symbolistisch drieluik van Olga Fröbe-Kapteyn. In het middenpaneel van The Sign of life is the Cross (1926-1934)verwerkte zij het oosterse yin-yang teken. In de rechtervleugel, Sing of Life, waarin het leven wordt bezongen, herken je de theosofische toets. 

Virtuele rondleiding
In de zaal waarin Verwerking en Houvast centraal staat ontmoet je Otto en Adya van Rees. Om te ontsnappen aan de oorlog zochten zij hun heil letterlijk en figuurlijk in Ascona. Zij bekeerden zich tot het christendom. Van deze keuze leggen zij getuigenis af in werken met Bijbelse thema’s, zoals het monumentale wandkleed dat Adya in 1929 met engelengeduld borduurde. Blikvanger is een verleidelijk portret van Eva, de moeder aller zonden. Naast het rustbed staat God de vader met geheven vinger. De titel van het werk, Dieu avertit, verwijst naar Gods vergeefse waarschuwing om niet van de verboden vrucht te eten…

Adya van Rees, Dieu avertit. Geborduurd wandkleed. Museum de Pont, Tilburg.

Hier zie je ook het portret van de heilige Benoit le Fabre dat Otto van Rees in kubistische vormen schilderde. Ook Marianne von Werefkin, aan wie Museum de Fundatie onlangs een expositie wijdde, was in 1914 naar Ascona gevlucht. Onder de bezielende kracht van Olga Frobe was in de Zwitserse stad een vrijplaats voor kunstenaars ontstaan. Terwijl zij hun trauma’s verwerkten deelden zij hun belangstelling voor alternatieve levensbeschouwingen. Hier ontstonden nieuwe vormen van kunst, zoals Von Werefkins expressieve Via Crucis dat zij in 1921 in tempera schilderde. Ter nagedachtenis van Jezus kruisweg, gaat een rij kloosterzusters zingend en biddend op weg naar een kapel in de bergen.

Valerius de Saedeleer, De Perelaer, c. 1926. Antwerpen, The Phoebus Foundation

Indrukwekkend is de in een besneeuwd Vlaams landschap geplaatste Perelaer van Valerius de Saedeleer. De prominent tegen een door avondrood gekleurde achtergrond geschilderde boom is het hoofdmotief, maar daaronder gaat een boerenhoeve schuil. Het werk roept associaties op aan Jan Brueghel de Oude’s impressie van de Winter, waarin de zon na een mooie winterdag, eveneens ter kimme neigt. Het beeld dat de Saedeleer de beschouwer voor ogen tovert versmelt met zijn woorden: …’sneeuw verzoent alles op aarde en de aarde met de hemel’… Met dit werk bracht de kunstenaar de rust die het katholieke geloof hem schonk in beeld.

Het werk van een andere Vlaming, Gustave van de Woestyne, die ook op zoek was naar het raakvlak tussen het aardse en het bovennatuurlijke, ademt dezelfde devote sfeer.

Niet iedereen vond troost en inspiratie in het christelijke geloof. Anderen vroegen zich vertwijfelt af waar God was. Max Beckmann, gepokt en gemazeld tijdens zijn werk als hospik aan het front, uitte zijn teleurstelling en boosheid in een rauwe, op middeleeuws vocabulaire geïnspireerde beeldtaal. In Das Martyrium bracht hij zijn credo in beeld: …’mijn religie is verzet tegen God!’… In deze overtuiging stond hij niet alleen. Getuige een prent met verminkte Christuskop verkeert Karl Schmidt-Rottluf in hetzelfde kamp.

Karl Schmidt-Rottluff, Kristus, 1918. Den Haag Kunstmuseum

Otto en Adya Van Rees konden met hun religieuze werken rekenen op sympathie van het publiek, maar Beckmann, Karl Schmidt-Rottluff en Albert Servaes ontmoetten weerstand en onbegrip. De in expressionistische stijl geschilderde kruiswegstaties van Servaes moesten in 1919 op last van het Vaticaan uit de kerk verwijderd worden. Anders dan het in de Middeleeuwen ‘populaire’ beeld van Christus als Man van Smarten gaf de eigentijdse kerk de voorkeur aan een triomferende Christusfiguur.

Servaas ging niet verloren. Zijn Calvarie uit 1924, waarvoor in de kerk geen plaats was, werd in 1934 opgenomen in de collectie van het Museum voor Nieuwe Religieuze kunst. Waarin ook de eerder genoemde Annunciatie van de ruimdenkende Mariette Lydis werd opgenomen. Behalve vrouwelijke heiligen maakte zij ook illustaties voor de Koran.

In de aan Verbinding en Vernieuwing gewijde zaal staat de ‘strijd’ tussen religie en moderniteit centraal. Deze wordt verduidelijkt aan de hand van de destijds verzuilde maatschappij. Lezers van mijn generatie weten het nog wel: Nederland was destijds in streng van elkaar gescheiden religieuze en politieke kampen verdeeld. Elke geloofsrichting had haar eigen sportclubs, vakbonden, omroepen en scholen. De hoofdonderwijzer van mijn christelijke basisschool stelde zijn leerlingen regelmatig de retorische vraag: als er een katholieke en een gereformeerde bakker is; waar koop je dan je brood?

In deze ruimte zie je hoe kunstenaars vormgaven aan het rijke roomse leven. Na een persoonlijke zoektocht ging Jan Toorop over tot het katholicisme. In zijn kenmerkende symbolische beeldtaal legt hij, in De Pelgrim uit 1921 zijn geloofsbelijdenis vast.  Zijn werk kon echter niet ieders goedkeuring wegdragen. Naast zijn zelfportret in Het Offer  (1927-1930) plaatste hij prominent de kop van de leider van de Italiaanse fascisten: Benito Mussolini.

Jan Dunselman, de Heilige Familie in de werkplaats, 1922, Museum Catharijneconvent foto: Ruben de Heer

Met de Heilige familie in de timmermanswerkplaats bracht Jan Dunselman in 1922 niet alleen een traditioneel katholiek thema in beeld, maar ook een impressie van het arbeidsethos van een hardwerkende katholieke arbeider. Vergelijk dit beeld met de eigentijdse variant van dit thema door Jozef Cantré.

Josef Cantré, Sint Jozef de Timmerman, 1925. Museum Catharijneconvent

Voor wie de geschiedenis van de eeuwenlange discriminatie van katholieke gelovigen in ons land niet paraat heeft: na de Opstand waarmee de Noordelijke Nederlanden zich in de late 16e  eeuw vrij maakten van hun Spaanse katholieke koning, werd de openbare uitoefening van het katholieke geloof door de calvinistische overheid verboden. Pas na het zogeheten herstel van de bisschoppelijke hiërarchie beleefde het katholieke geloof in ons land sinds 1853 een grote opleving. Daarvan getuigen prenten, schilderijen en het door Joep Nicolas ontworpen vakbondsvaandel van het trein- en trampersoneel met Tobias en de Engel als beschermheiligen. Van Nicolas hand zie je ook het kleurrijke aan Sint-Maarten gewijde glas-in-lood raam.

Vakbondsvlag met Tobias en de aartsengel Rafaël, Joep Nicolas 1927, Zijde en katoen, Museum Catharijneconvent Utrecht

Interessant zijn de in de vitrines getoonde edities van de Gemeenschap, een cultureel maandblad voor jonge katholieken, die in woord en beeld een modern vormgegeven sociaal geëngageerd geloof nastreefden. Met zijn in geometrische vormen gesuggereerde Kruisiging leverde Sybold van Ravesteyn een ultramoderne bijdrage voor het julinummer in 1925. De redacteuren van het blad vonden woorden voor de wel heel onorthodoxe verbeelding van de gekruisigde Christus: …’het is zonder weerga zuiver[e], wiskundige mystiek’…

Sybold van Ravesteyn, Kruisiging, 1925. Bijlage julinummer de Gemeenschap, 1925

Op zoek naar geestelijke waarden.
De hoop op een nieuw toekomstperspectief krijgt tijdens het interbellum een impuls door de kennismaking met de theosofie en de antroposofie. Geloof in reïncarnatie speelt daarin een belangrijke rol, alsook gedachten over de evolutie van de menselijke geest als een tijdloze oer-wijsheid waar alle godsdiensten uit zijn ontstaan. Kunstenaars als Wassily Kandinsky, Charley Toorop, Elisabeth Stoffers en Jacoba van Heemskerck worden aangeraakt door deze buiten-Europese ideeën. Van Van Heemskercks hand zie je een origineel op theosofische ideeën geïnspireerd mozaïek met een kleurrijke levensboom. In uit organische vormen samengestelde abstracte pastels zocht Elisabeth Stoffers naar verbinding met de immateriële wereld.
In een poging om een hogere of ‘universele’ waarheid te communiceren, laten ook Kandinsky en Lyonel Feiniger de zichtbare werkelijkheid los. Met hun abstracte werk verbeelden zij de ‘goddelijke’ kracht. Beide waren verbonden aan het Bauhaus. Docenten en leerlingen waren ervan overtuigd dat zij door kunst hun ideaal van een betere wereld konden realiseren. De geestelijke vader van het Bauhaus, Walter Gropius verwoordde deze overtuiging als volgt:

’het nieuwe gebouw van de toekomst zal op een dag naar de hemel reiken, vanaf de handen van een miljoen arbeiders, als het kristalheldere symbool van een nieuw geloof dat eraan komt

Lyonel Feininger, Umpferstedt III, 1919. Dublin, National Gallery of Ireland

Deze woorden lijken te zijn gematerialiseerd in  Feiningers Umpferstedt III uit 1919. Anders dan de naam van dit in kubistische vormen weergegeven werk wellicht doet vermoeden zien we hier geen Dadaïstische creatie, maar een impressie van een ten hemel reikende toren in het nabij Weimar gelegen plaatsje Umpferstedt. Nog geen twee decennia later zou deze toren treffender kunnen worden omschreven als ten hemel schreiend. Met de sluiting van het Bauhaus door de nazi’s, komt in 1933 een abrupt einde aan de zojuist genoemde idealen. Omdat zij entartete kunst maakten werden moderne kunstenaars gecanceld.  

Bij het thema op zoek naar vrijheid en identiteit wordt een korte film geprojecteerd. Het jaar 1929 betekende een waterscheiding in het interbellum. De beurskrach van dat jaar veroorzaakte een wereldwijde economische crisis. Werkloosheid en armoede waren het gevolg. De positieve kijk op de toekomst slaat om in pessimisme. In de jaren van de Grote Depressie komen Jozef Stalin en Adolf Hitler aan de macht. Deze periode wordt gekenmerkt door vervolgingen wegens etniciteit, seksuele geaardheid en/of politieke voorkeur. Gebruikmakend van vanitasmotieven, apocalyptische taferelen en christelijke symboliek uitten kunstenaars hun angst, verontrusting en verdriet in veelal schrijnende beelden. Magisch realisten als Carel Willink en Raoul Hynkes en de expressionist Tinus van Doorn zetten de toon.

Met een voorstelling van Apocalyptische ruiters schetst Van Doorn in 1932 een weinig opwekkend toekomstperspectief.

Raoul Hynckes, Spons der Bitterheid, Kunstmuseum den Haag

Met religieuze symbolen verwijst Raoul Hynckes in zijn Spons der Bitterheid eveneens naar de eigen duistere tijd. De goede verstaander herkent de spons met azijn die Jezus hangend aan het kruis, op een stok kreeg aangereikt. De beeldhouwer Jacques Lipschitz vertaalde zijn klacht tegen de nazi’s in 1933 in een aangrijpende sculptuur met David en Goliath.   

Georg Muche, Frauen in der Kirche, 1935. Berlin, Staatliche Museen, Neue Natinalgalerie

Niet alles is zwart. De figuur met de fakkel in Georg Muche’s Frauen in der Kirche getuigt van de optimistische gedachte dat er ondanks alles nog hoop is. De woorden van deze kunstenaar vormen een positief slotakkoord:  

 …’ het geweten werd de enige zekerheid van ons bestaan. Wanneer het geweten wordt veracht, valt de barrière weg die mensen voor het ergste behoudt’.


Verder lezen: Rozanne de Bruijne e.a., Kunst en spiritualiteit in het Interbellum, Museum Catharijneconvent, Utrecht. 2025.

De uitgebreide catalogus is, volgens de leus: kunst gaat nooit alleen over kunst, met veel aandacht voor de historische context geschreven.

Link Catharijneconvent

Op de website ontdek je een groot aantal aan de expositie gerelateerde  activiteiten. En ook leuk: kijk even in de kledingkast van je (over)grootmoeder of ga naar de vintage store. Wanneer je je in een kleedje van de ‘roaring twenties’ bij de kassa presenteert, mag je gratis naar binnen!

Nieuw Parijs; van Monet tot Morisot. Tot en met 9 juni in het Kunstmuseum Den Haag.

Alweer een tentoonstelling over de impressionisten? Die hebben we toch net in het Van Gogh Museum gezien? Klopt. Met een keur aan vluchtig gepenseelde impressies van landschappen, strandscènes en alledaagse voorstellingen schilderde Vive l’Impressionnisme een kleurrijk, pretentieloos beeld van deze stroming, die zo’n 150 jaar geleden met Monets Impression Soleil Levant begon. De iconische, schetsmatige impressie van een zonsopkomst boven Le Havre. Tegenwoordig zijn de vlot gepenseelde laat negentiende-eeuwse modernisten populair, maar op een tentoonstelling in 1874 wist het publiek -gewend aan schilderijen in academische stijl- niet wat het zag!

Claude Monet, Impression Soleil Levant, 1872, doek 50 x 65 cm. Musée Marmottan Monet, Parijs

Het in de complementaire kleuren oranje en blauw opgezette werk deed een groot beroep op het voorstellingsvermogen. Het licht van de opkomende zon was met wat grove vegen in oranje aangeduid, terwijl het kabbelende water met enkele schetsmatige likken zwarte verf werd gesuggereerd. Water, land en lucht gaan haast onzichtbaar in elkaar over. Gevraagd naar de titel van het schilderij zou Claude Monet geantwoord hebben: noem het maar Impression soleil Levant. Kunstcriticus Louis Leroy omschreef de schilderijen van Monet en zijn geestverwanten als het werk van de impressionisten. Dat was niet als compliment bedoeld, maar de naam van een nieuwe stroming was geboren. 

Vive l’Impressionnisme was in mijn ogen al een feest, maar de tentoonstelling Nieuw Parijs, waarin de bezoeker naast kleurrijk werk een gedegen geschiedenisles krijgt voorgeschoteld, plaatst het veelkleurige palet van de impressionisten letterlijk en figuurlijk in een ander licht.

De in het Van Gogh Museum terloopse vermelding van Claude Monets vlucht naar Engeland en daaropvolgend verblijf in Zaandam, waaraan zijn lieflijke impressie van Huizen aan de Zaan herinnert, valt in het Kunstmuseum door de historische context op zijn plaats.

Monet, Huizen aan de over van de Zaan, 1871-72. Städel Museum Frankfurt am Main

Mijn kennis over de Frans-Duitse oorlog, waarbij het Pruisische leger in 1870 het beleg voor Parijs sloeg was weggezakt. De oude stad had dankzij de renovatie van Baron Haussmann, waarover zo meer, een complete remake ondergaan. Frankrijk had zich in die jaren tot het machtigste land van Europa ontwikkeld. In een poging die status te bewaren verklaarde Frankrijk het snelgroeiende Duitsland in juli 1870 de oorlog. De gegoede burgerij kon de stad bijtijds ontvluchten, maar de arme bevolking bleef achter in de door hongersnood geteisterde stad. Naar schatting lieten 40.000 mensen het leven. Nog geen jaar later werd de strijd op 10 mei 1871 in het nadeel van de Fransen beslecht. Met de nederlaag kwam een einde aan het tweede Franse Keizerrijk en Keizer Napoleon III werd afgezet.

De belegering had behalve de door de Duitsers beoogde capitulatie, een desastreus effect.  De kiem van onvrede die door de grootscheepse stedelijke renovatie -in eigentijds jargon: gentrificatie- onder de arme bevolking was ontstaan, kwam letterlijk en figuurlijk tot een ontploffing! In een burgeroorlog lieten de underdogs van Parijs krachtig van zich horen. In hun verlangen naar onafhankelijkheid riepen zij een onafhankelijke staat uit: de ‘Commune’. In de ooggetuigen verslagen van de gebroeders de Goncourt lees je dat de stad is overgegaan in de handen van de armen, maar niet voor lang. De nationale regering sloeg de opstand met harde hand neer. Met zijn Explosie laat Edouard Manet zien hoe het nieuwe Parijs in puin wordt geschoten!

Edouard Manet, De explosie, 1871. Doek 38 x 46 cm. Museum Folkwang, Essen

Duizenden opstandelingen worden opgepakt. In een van de kabinetjes wordt dit hoofdstuk toegelicht met prenten en het portret van de anarchistische martelares, de feministe Louise Michel.

Terwijl ik dit schrijf hoor ik op 26 februari tijdens de NPO klassieke Filmmuziek Top 200 toevallig Dmitri Sjostakovitsj Nieuw Babylon, in 1921 gecomponeerd voor de gelijknamige film over de opstand in Parijs. Volgens presentator Hans Hafmans hoor je de onrust in Parijs er niet in terug, maar ik denk dat hij niet goed heeft geluisterd.

In deze woelige tijd leven en werken de impressionisten. De chroniqueurs van de luchtige, mooie kant van het leven waren er als ooggetuigen bij, maar de meesten liepen met oogkleppen op. Hun schilderijen weerspiegelen het optimisme en de vreugde van de nieuwe tijd; de gehavende gebouwen hielden ze angstvallig buiten beeld.

Nieuw Parijs 
De titel Nieuw Parijs verwijst letterlijk naar de nog altijd veelgeprezen, radicale renovatie die de architect Baron Georges-Eugène Haussmann in opdracht van keizer Napoleon III sinds 1852 ter hand nam. Hij is in de expositie vertegenwoordigd met een trots portret. Het Middeleeuwse brandgevaarlijke Parijs moest plaats maken voor een leefbare gezonde stad, met een goede infrastructuur. De arme bevolking leefde in krotten; de Seine was als open riool een broeiplaats van besmettelijke ziekten als cholera. De grootscheepse operatie ging zoals je ook vandaag de dag nog overal ter wereld ziet gepaard met onteigeningen, speculatie en corruptie. Na de afbraak knapte de stad ontegenzeglijk op. Aan brede boulevards verrezen statige woonblokken afgewisseld met lommerrijke parken. Ondergronds werd met een nieuw rioleringssysteem nog een ‘wegennet’ aangelegd. De stad werd bovendien verrijkt met theaters, restaurants en een indrukwekkende opera. Deze faciliteiten boden de welgestelde Parijzenaren een beter leven, maar dat was niet voor iedereen weggelegd. De keerzijde van het Parijse succesverhaal wordt in het hoofdstuk de Mythe van Parijs op aangrijpende wijze in woord en beeld toegelicht. Door de afbraak van de oude stad werd de arme bevolking naar de periferie van Parijs verdreven, maar de welgestelde Gustave Caillebotte had geluk. Vanaf het balkon van zijn nieuwe appartement geeft hij de beschouwer een blik op de Boulevard Haussmann.

Gustave Caillebotte, Uitzicht door een balkon, 1880. Doek 66 x 55 cm. Van Gogh Museum Amsterdam.
Honoré Daumier, uit de serie Huurders en eigenaren. “Het is een beetje moeilijk om in een vat te wonen als men niet een geboren cynicus is”. 1854 Lithografie Musée Carnavalet, Paris

Voor de nieuwbouw werden naar schatting 35.000 metselaars en timmerlieden uit de provincie opgetrommeld. Ze werden door de bourgeoisie met de nek aangekeken en moesten maar zien waar ze de nacht doorbrachten. De problemen leidden niet alleen tot de opstand van 1871, maar inspireerden Honoré Daumier. Met een flinke dosis zwarte humor brengt hij de misstanden in beeld. In zijn reeks Huurders en Eigenaren geeft hij impressies van daklozen die slapen in een nog niet geplaatste rioolbuis of met een knipoog naar Diogenes, in een lege ton. In een van zijn litho’s zie je zelfs verschoppelingen die zich nestelen in een urinoir.

Een nieuw begin
Het verhaal begint met een stadsgezicht van Monet uit de eigen collectie van het Kunstmuseum: Quai du Louvre uit 1867. In dat jaar meldde Monet zich met een ongebruikelijk verzoek bij het Louvre. Anders dan veel van zijn collega’s kwam hij niet om de oude meesters te kopiëren, maar hij vroeg toestemming om vanaf het oostelijke balkon een stadsgezicht te schilderen. Kunsthistorica Linda Nochlin duidde deze handeling in 1971 als een veelzeggend symbolisch gebaar.  Met zijn eigentijdse stadsgezicht keerde Monet de oude meesters in de zalen van het Louvre letterlijk en figuurlijk de rug toe. Dit werk markeert niet alleen het begin van een uit de as herrezen stad en een nieuwe levensstijl van de bourgeoisie, maar ook het begin van een nieuwe kunststroming. De eeuwenlang als het hoogste goed geprezen academische historiestukken, maakten plaats voor impressies van het eigentijdse leven. Monet nam het voortouw. Het schilderij dat Monet in 1867 vanaf het balkon schilderde heeft, naast twee andere stadsgezichten van zijn hand, een eigen wand gekregen. In de grote zaal hangt ook zijn Jardin de l’Infante uit het Allen Memorial Art Museum in Ohio en een zomerse impressie van de Eglise Saint-Germain-l’Auxerrois, 1867 uit Berlijn.

In de tentoonstelling zijn zo’n 65 impressionisten uit binnen- en buitenlandse collecties te zien. Voorbeelden van louter eigentijdse impressies van de bedrijvigheid in de stad; l’art pour l’art, waarin ook plaats is vooreen reclamebord en zoiets vulgairs als een urinoir. Destijds een nieuw element in het straatbeeld, waarvan je in de eerste zaal naast een reeks serieuze ontwerpen ook spotprenten ziet van Honoré Daumier.  

Claude Monet, Quai du Louvre, 1867. Doek ,65 x 93 cm. Kunstmuseum Den Haag

Het academische tijdperk, waarin het historiestuk met een mythologisch of bijbels onderwerp als de belangrijkste tak van schilderkunst gold wordt afgesloten met een streng zelfportret van de kampioen van het classicisme: Jean-Dominique Ingres. Hij overleed op bijna symbolische wijze in het jaar waarin Monet zijn Quai du Louvre schilderde. Het portret dat Carolus Durand in datzelfde jaar van Monet schilderde hangt hier ook. Nooit geweten dat de oude bebaarde Monet, in zijn jonge jaren zo’n knappe man was!

Portrait of Claude Monet (1840-1926) 1867 (oil on canvas)Carolus-Duran, MUSEE MARMOTTAN, PARIS,

Monet wordt gezien als de vader van het impressionisme, maar hij was een dwerg die stond op de schouders van een voorganger. Monet had zijn toets naar eigen zeggen geleerd van de Nederlandse Fransman Johan Bartold Jongkind. Van zijn hand zie je een impressie van de afbraak van een oude leerfabriek aan de Rue des Francs-Bourgeois-Saint-Marcel uit 1868. Op het dak gaan werklieden het oude gebouw met sloophamers te lijf.  

Johan Barthold Jongkind, Afbraak van de Rue des Francs-Bourgeois-Saint-Marcel, 1868. Doek, 34 x 42 cm. Kunstmuseum Den Haag

De meeste impressionisten brengen de mooie kant van het nieuwe Parijs in beeld. De stad die kunstenaars tot de huidige dag blijft inspireren. Dertig jaar na Monets Quai du Louvre beklom Etienne Moreau-Nelaton de Nôtre Dame. Vanaf ijzingwekkende hoogte gaf hij een originele impressie van de nog in nevelen gehulde stad.

Etienne Moreau-Nelaton, Parijs gezien vanaf de Nôtre Dame, ca. 1898. Doek 62 x 88 cm. Staatsgalerie, Stuttgart
Charles Marville, Boven aan de rue Champlain, 20e arrondissement, 1877-1878, albuminedruk van glasnegatief 26 x 37 cm, Musee Carnavalet – Histoire de Paris.

De geschilderde beelden van het nieuwe Parijs worden aangevuld met foto’s die Charles Marville van de vele sloop- en bouwactiviteiten maakte. Zoals een opname van een vies en haveloos gebouw naast de winkel van Maison Colin, waar Monet vermoedelijk zijn schilder benodigdheden kocht. Prachtig maar ook schrijnend is de foto van een groep metselaars. Zij maakten deel uit van de tienduizenden arbeiders aan wie de nieuwbouw werk verschafte. De anonieme working-class hero’s zijn roemloos de vergetelheid ingegleden, maar de werken hunner handen, waarin voor hen geen plaats was, staan nog altijd fier overeind. Met een opname uit 1877 geeft Charles Marville een desolate impressie van een man die uitkijkt over de uit planken en andere troep opgetrokken nieuwe krottenwijk. De door de sloophamers opgeruimde krotten gaven lucht en ruimte; daarvan getuigt de Jongkinds impressie van de na afbraak bijna geheel vrijstaande Nôtre Dame.

Johan Barthold Jongkind, De kapel van de Nôtre -Dame gezien van de Pont de la Tournelle, 1854.
Doek 44 x 65 cm. Kunstmuseum Den Haag.

Auguste Renoir had eveneens oog voor een middeleeuws bouwwerk dat de afbraak had overleefd. De sprankelende impressie, die hij in 1872 schilderde van de oudste brug van Parijs, de Pont Neuf is ook te zien.

Wederopbouw
Na de burgeroorlog moest, voordat aan herstel werkzaamheden kon worden gedacht, weer puin worden geruimd. De Nederlandse impressionist Arthur Briët geeft met zijn schildering van de fraai aangelichte Sacré Coeur een mooi tijdsbeeld. De nog in de steigers weergegeven basiliek werd ter nagedachtenis aan de oorlogsslachtoffers gebouwd.

Even een flashback: de impressionisten keerden terug naar hun gehavende stad, maar in hun doeken brengen ze met optimistische blik als gezegd alleen de mooie kant van de stad in beeld. Het verloederde gebied rond het Louvre, werd opgeschoond en veranderde uiteindelijk met de nabijgelegen Tuilerieën in een heerlijke plek waar Parijzenaren konden genieten van de gecultiveerde natuur. Maar anders dan het schilderij van Claude Monet uit 1876 doet vermoeden, was dit project in dat jaar nog niet gerealiseerd. In zijn kleurrijke impressie van de tuinen naast het gespaarde Pavillion de Flore houdt hij het tijdens de opstand van de Commune verbrande paleis zorgvuldig buiten beeld.

Claude Monet, De Tuilerieën, 1876. Doek 54 x 73 cm. Musée Marmottan Monet, Parijs.

De politieke voorkeuren van de impressionisten lopen uiteen, maar ze voelen zich verbonden door het gezamenlijk doel van nationale eenheid. Renoir en Degas waren in het rechts conservatieve kamp te vinden, Pissarro hing links-anarchistische idealen aan, maar hun frisse impressies getuigen van een gedeelde positieve kijk op de toekomst. Met dat doel wordt 30 juni in 1878 uitgeroepen tot een feestdag. De wereldtentoonstelling die in dat jaar wordt georganiseerd ademt dezelfde vooruitgangsgedachte. Met een impressie van honderden wapperende vlaggen brengt Monet het nieuwe elan en de feestvreugde in beeld!

Monet, De Rue Montorgueil in Parijs. Viering van 30 juni 1878. Doek 81 x 50 cm. Musee d’Orsay, Parijs
Charles Marville, Vespasienne (urinoir), Pont d’Arcole Parijs 1858-1871 Albuminedruk, Musée Carnavalet, Paris

Voorbeelden van de technologische voortuitgang die de industriële revolutie voortbracht zie je eveneens terug in de schilderijen van die tijd.  Voor de afzet van machinaal gemaakte producten werd voor het eerst op grootschalige wijze reclame gemaakt. Affiches die voorheen op muren werden aangebracht, worden nu op urinoirs en speciaal ontworpen reclamezuilen geplakt. Dit laatste als courtesy voor de dames die niet bij de pissoirs hoefden stil te staan om de reclameboodschappen voor parfumerieën te lezen. Met de renovatie van de stad werd winkelen een nieuwe vorm van vrijetijdsbesteding.

De zojuist aangelegde parken boden een nieuwe vorm van vrijetijdsbesteding. Manet geeft een leuke impressie van een groep Parijzenaren tijdens een partijtje croquet.

 

Mary Cassat, Herfst, portret van Lydia Cassat, 1880. Doek 93 x 66 cm. Petit Pales, Musee des beaux-Arts de la Ville de Paris.

Vrouwelijke kunstenaars en elegante Parisiennes
In de expositie is ook aandacht voor vrouwen. Vrouwelijke kunstenaars werden destijds niet toegelaten op de Academie. Tegenwoordig is dat ondenkbaar, maar even alleen een cafe bezoeken was not done!  Toch bliezen ze hun partijtje, gewapend met de female gaze, op schilderkunstig gebied volmondig mee!

Berthe Morisot schetste vrouwen en kinderen tijdens een picknick. Mary Cassatt portretteerde haar zus Lydia bij een bezoek aan het theater. In een andere impressie gaf zij haar weer terwijl ze tijdens een herfstwandeling even op een bankje zit te genieten. Niet veel later is ze dood.

In die dagen ontwikkelde Parijs een toonaangevende rol op het gebied van damesmode. In de grote zaal zie je voorbeelden van de later spreekwoordelijk geworden elegante vrouw: de Parisienne!

In 1882 schetste Manet het portret van ‘Jeanne’ als personificatie van het voorjaar. De afbeelding wordt getoond naast een editie de Petit Courrier des dames uit 1867 met de nieuwste modesnufjes. Het onderwerp wordt geïllustreerd met twee hypermoderne dames in hoepelrokken, die op het punt staan om in de trein te stappen.

Modes de Paris, Modeprent uit Petit Courrier des Dames, 1867. Staalgravure 29 x 20 cm.
Kunstmuseum Den Haag

Modieuze japonnen waren nodig voor soirées en het bezoeken van het theater en de opera. Een foto geeft een impressie van de nog in aanbouw zijnde Opera .  

Louis-Émile Durendelle, Bouwplaats van de Opéra Garnier, zijkant, Albumineprint, Bibliothèque National de France

Pisarro was onder de indruk van de nieuwe Opera en vond daarbij inspiratie. Een boom in herfsttooi fungeert als repoussoir voor zijn vluchtige impressie van de Avenue de l’Opera in 1898.

Gaf Pissarro een impressie van de buitenkant; Edgar Degas was veelvuldig binnen te vinden Zittend in de coulissen schetste hij vanuit een ongebruikelijke invalshoek, een close-up geschetste pastel van drie danseressen.

Edgar Degas, Drie danseressen, ca. 1903. Pastel op papier 94 x 81 cm.
Fondation Beyeler, Riehen/Bazel, Beyeler Collectie

Verrassend zijn Degas momentopnames waarin hij theaterbezoeksters met een toneelkijker betrapt. Probeerden ze beter zicht te krijgen op de voorstelling of bespiedden ze een interessant personage in een andere loge? Dit onderwerp werd door zijn leerling Mary Cassatt eveneens ter hand genomen.

Mary Cassatt, In het theater, ca. 1880. Litho 45 x 31 cn. Van Gogh Museum

Het ogenschijnlijk mooie, mondaine theaterleven had een keerzijde. Achter de schermen van het uit marmer opgetrokken, met goud vergulde decoraties gesierde operagebouw was veel mis. De opera bood weliswaar een podium aan arme meisjes, kinderen soms nog, maar zij vielen niet zelden ten prooi aan uitbuiting en gedwongen sekswerk, aldus de samenstellers van de tentoonstelling.

Naast een chique garderobe met uitgaanskleding, was ook kleding voor sportieve activiteiten te koop. Auguste Renoir portretteerde Madame Henriette Darras in ruiterkostuum. 

Auguste Renoir, Portret van Madame Henriette Darras, ca.  1868. Doek 48 x 40 cm. Musee d’Orsay

De voor die tijd gewaagde stoere outfit wordt versterkt door de zelfverzekerde blik die zij de beschouwer vanachter haar voile toewerpt. Sportieve parisiennes als Madame Darras waren regelmatig in het Bois de Boulogne te vinden. Vrouwen van stand die destijds nog geketend waren aan conventies, mochten hier zonder chaperonne paardrijden.

Het in kunstwerken geschetste tijdsbeeld wordt met geschreven bronnen, foto’s en affiches gecompleteerd. Je ziet interessante spotprenten van de al genoemde Daumier en foto’s van de fotograaf en ballonvaarder Felix Nadar, die de op de Salon geweigerde impressionisten in 1874 zijn studie een podium voor hun tentoonstelling bood.

Honore Daumier, Nadar verheft de fotografie tot het hoogtepunt van kunst, 1862. Uit Le Boulevard, lithografie 27 x 22 cm. Bibliothèque Nationale de France, Parijs

Naast stadsgezichten en portretten ontdekten Bazille, Manet en Renoir in figuren aan de zelfkant van de samenleving een nieuwe inspiratiebron, zoals voddenrapers, vagebonden en circusartiesten. Bekend voorbeeld is de Clown van Renoir. In de expositie zie je ook Italiaanse straatzangeres door Frederic Bazille, die in 1871 zou sneuvelen tijdens de Frans-Duitse oorlog. Toen Monet, die de oorlog ontvlucht was, terugkwam was de industriële revolutie volop in gang. De gietijzeren overkappingen en de locomotieven die daaronder op stoom kwamen vormende het symbool bij uitstek van de moderne tijd. Ze inspireerden hem tot in stoom gehulde impressies van de Pont de l’Europe Gare St. Lazare uit 1877. Het verhaal gaat dat hij de stokers vroeg om wat extra kolen op het vuur te gooien zodat hij zijn compositie in stoomwolken kon hullen.

Claude Monet, Pont de L’Europe Gare St. Lazare, 1877,

Paul Cézanne, die de geschiedenis is ingegaan als de bruggenbouwer tussen de impressionisten en de kubisten, vond in zijn jonge jaren eveneens inspiratie in het nieuwe Parijs. Van zijn hand zie je een vingeroefening, waarin hij Arman Guillaumin de Bercy’s, Quai d Guercy met havenarbeiders kopieert.    

Paul Cézanne, Quai de Bercy in Parijs, ca. 1875-1876. Doek 60 x 73 cm. Hamburger Kunsthalle

In een van de laatste zalen kom ik in Monets La Grenouillère uit 1869 de print op mijn jas tegen. De impressie van het kikkereilandje waar Parijzenaren in hun vrije tijd vertier zochten, inspireerde modeontwerpers Lizzy & Co tot de creatie waarin ook ik mij even een Parisienne waan.

Claude Monet, La Grenouillère, 1869. Doek 75 x 100 cm. The Metropolitan Museum of Art, New York.

Het bovenstaande is slechts een impressie van deze belangwekkende expositie, waarin voor het eerst het complete verhaal van de impressionisten en hun tijd verteld wordt.

Literatuur:

F. van Dijke, Nieuw Parijs: van Monet tot Morisot. Kunstmuseum Den Haag, 2024.

Link naar tentoonstelling Nieuw Parijs in het Kunstmuseum Den Haag.

Link naar mijn bespreking van de tentoonstelling Vive l’Impressionnisme.

Zien & Geloven en Zoeken naar Zingeving. Tot begin mei in Rijksmuseum Twenthe Enschede en Museum Kröller Müller Ottterlo.

Ga mee terug in de tijd en ervaar de Middeleeuwse geloofsbeleving!

Zien en Geloven. Met deze woordspeling op de uitspraak van Jezus presenteert Rijksmuseum Twenthe tot en met 4 mei een tentoonstelling rond het beleven van religie in de Middeleeuwen. Bijbelvasten herkennen het fragment waarin de ongelovige Thomas zijn vinger letterlijk en figuurlijk op de zere plek legt: de zijdewond die Jezus aan het kruis was toegebracht. Het tastbare bewijs dat zijn meester echt was opgestaan uit de dood. 

In Twente worden alle zintuigen aangesproken om de Middeleeuwse beleving van spiritualiteit te laten herleven.

Eeuwenoude altaarstukken met knielende opdrachtgevers, miniaturen in gebedenboeken en tal van liturgische en devotionele objecten nemen de bezoeker mee naar Middeleeuwse kathedralen en kapellen. Geluiden, smaken en geuren vervolmaken de lang vervlogen sfeer. Daarmee is de expositie in Twente naar eigen zeggen uniek. Nou ja, bijna uniek. Want in de expositie Zoeken naar Zingeving in Museum Kröller-Müller staat tot half mei de queeste naar spiritualiteit eveneens centraal.

Zaalimpressie Zingeving met beeld van Ossip Zadkine Rebacca foto: Marina Marijnen

Deze intieme tentoonstelling is postuum ingericht naar de persoonlijke visie van de stichter van het museum Helene Kröller-Müller (1869-1939). Tijdens een virtuele reis langs kunstenaars en stromingen wordt de bezoeker uitgenodigd tot nadenken over kunst en het leven. Een andere invalshoek maar ook verwant aan de Twentse tentoonstelling.
Met de oprichting van een museum in de verstilde natuur stond Helene Kröller-Müller in 1938 een ‘centrum voor geestelijk leven’ voor ogen. Een plek waar je in hedendaagse bewoordingen je accu weer kan opladen.

Dat werd voor ons werkelijkheid. Op weg naar het museum brak de grijze hemel ineens open. Indachtig de leus Ars longa vita brevis stapten we in het Nationale Park de Hoge Veluwe uit om tijdens een wandeling te genieten van dit onverwachte geschenk. Met wat fantasie ervoeren we het levensmotto van Helene: Spiritus et Materia Unum; geest en materie zijn één. De doorsnee bezoeker zal de relatie met spiritualiteit en filosofie niet zo een twee drie opvallen, maar deze begrippen vormen de bouwstenen waarmee de collectie is samengesteld. De zaalteksten informeren de bezoeker over Helenes persoonlijk zoektocht naar zingeving. Haar twijfel aan de traditionele christelijke dogma’s werd gevoed door kunstpedagoog H.P. Bremmer.

In de visie van de 17e eeuwse filosoof Spinoza, dat God zich in al het aardse manifesteert, vindt zij in kunst het antwoord op haar vragen. De neerslag van deze overtuiging is te zien in de nu getoonde modernisten die in dialoog gepresenteerd worden met oude Nederlandse en Italiaanse meesters. Pseudo Pier Francesco Fiorentino is vertegenwoordigd met een portret van een onbekende vrouw, in wie Helene in haar fantasie niet alleen Beatrice, de geliefde van Dante herkent, maar ook de gedroomde vriendin, die zij in haar leven mist. Het portret hing boven haar schrijftafel.

Pseudo Pier Francesco Fiorentino, Portret van een Vrouw, ca. 1470.

In de tentoonstellingszalen zijn uit blank hout opgetrokken alkoven geplaatst. Daarbinnen kan de bezoeker zich, al of niet geleid door de woorden van filosofe Désanne van Brederode in de audiotour, concentreren op één van de getoonde topstukken.

Zaalimpressie met Vincent van Goghs Mand met Citroenen en fles uit 1888 en Middeleeuwse Christuskop

De expositie vangt aan met een stilleven van Vincent van Gogh, dat ter overpeinzing wordt getoond naast een Middeleeuwse Christuskop. Via de wandtekst nodigt Helene de bezoeker uit zich in te leven in het gemoed van de man die ons met zijn verfrissende blik op citroenen ‘ten spijt van alles’ nog altijd weet te boeien.

In deze zaal staat een metershoge sculptuur van een Oosterse vrouw met een waterkruik door Ossip Zadkine; de maker van de Verscheurde Stad in Rotterdam. Dit uit één boomstam gesneden beeld stelt de Bijbelse Rebecca voor. De vrouw in wie Abrahams knecht Eliëzer bij een waterput de ideale bruid voor diens zoon Isaac vond. Zij gaf niet alleen hem, maar uit eigener beweging ook zijn kamelen te drinken. Later zou blijken dat Rebecca ook een minder mooie kant had, maar dat is een ander verhaal.

In de navolgende zalen zie je werk van realisten en symbolisten als Johan Thorn Prikker en Jan Toorop, die met zijn betoverende Zang der tijden, de Drie bruiden en Les Rodeurs vertegenwoordigd is. Welhaast psychedelische impressies van …. ja, wat eigenlijk?

Jan Toorop, De drie bruiden, 1892-1893, 78 x 98 cm. Krijt, potlood op papier Kröller-Müller Museum

’Iemand die mij niet ziet in mijn Oosterse gedachtewereld en de bezwerende tekenen niet verstaat die ik in die kunst heb aangevuld, kan mijn werk niet begrijpen’…verduidelijkt Toorop.  

In Otterloo zijn behalve op het Christendom ook op het Hindoeïsme en Boeddhisme geïnspireerde kunstwerken te zien. In Kröller-Müller beperkt de ontmoeting met geloof zich tot zien en overdenken; in Enschede, waar het christendom centraal staat, worden alle zintuigen aangesproken.

Tijdens een voorbezichtiging vertelt conservator Nelleke de Vries dat de eigen collectie en met name de door de oprichter van het museum Jan Herman van Heek verzamelde 140 Middeleeuwse handschriften, het uitgangspunt van de tentoonstelling vormt.

Doorgaans worden Middeleeuwse kunstwerken solitair, los van de oorspronkelijke functie getoond. In Enschede worden ze in de oorspronkelijke context gepresenteerd. Het kijken naar religieuze kunst wordt hier in modieus jargon: een immersieve ervaring!  

Meester van de Levensbron, Gregoriusmis, ca. 1510, paneel, 92 x 78 cm, Museum Catharijneconvent Utrecht

Met de Gregoriusmis uit het Catharijneconvent wordt de oorspronkelijke functie van religieuze kunst in een oogopslag duidelijk. Kniel in de geest naast de anonieme opdrachtgever en kijk eens goed naar de verschillende episodes.

                               Wat zien en ervaren we hier?

De Meester van de Levensbron bracht de legendarische verschijning van Christus aan paus Gregorius (540-604) in beeld. Volgens de katholieke leer verandert de wijn tijdens de eucharistie in het bloed van Christus. Om de twijfel aan dit wonder weg te nemen stroomt het bloed uit de kruiswond in de miskelk. Een tweede straaltje bloed daalt linksonder neer op een naakt mannetje in de hellemond. Het is de ziel van de opdrachtgever, die vereeuwigd in aanbidding, hoopt op een plek in de hemel. Bij het zien van dit detail weerklinkt in mijn auditieve geheugen de smeekbede uit Mozarts Requiem: … Libera eas de ore Leonis….Salva me, Fons pietatis! Bevrijd hen uit de muil van de leeuw… Red mij bron van goedheid… Deze voorstelling nodigt de museumbezoeker uit om -denkbeeldig- de wijn van de eucharistie te proeven. Ook de andere zintuigen worden aangesproken. Raak denkbeeldig het goudbrokaat van het Gregorius kazuifel aan, voel de gloed van het hellevuur, hoor de altaarbel en ruik de zwavellucht van het vagevuur en de geur van wierook. Het welriekende gomhars verdreef niet alleen vieze geurtjes, maar op de rook stegen de gebeden naar de hemel!

Bewonder tenslotte ook de in gouddraad en zijde geborduurde voorstelling  van de Kruisiging op Gregorius gewaad. Deze fungeerde als aandachtspunt voor de gelovigen. De priester stond destijds met zijn rug naar hen toe. De kerkgangers hadden iets om naar te kijken, want van de Latijnse mis verstonden ze niets! Een kazuifel uit de rijke collectie van het Catharijneconvent had hier niet misstaan.

Bezien door de huidige bril zijn de getoonde objecten voor de meeste mensen niet meer dan kunstwerken, maar voor Middeleeuwse gelovigen vormden ze een medium om verbinding te maken met het hogere. De tentoonstelling bevat geluiden en tastbare objecten voor een extra dimensie. Ook de reukzin wordt bediend. Flacons met knijpbolletjes produceren een pufje middeleeuwse putlucht, wierook of bloemengeur.

De tentoonstelling is thematisch ingericht naar de volgende onderwerpen:  Zien & Geloven, Lezen & Bidden, Pelgrimsreizen, de Mis als theater, Hemelse Muziek en de Dood.   

De lijdende Christus als inspiratiebron voor meditatie en gebed. 
Bij het zien van het overweldigende aantal aan het geloof gerelateerde objecten wordt een ding duidelijk. Anders dan de hedendaagse mens, die vooral bezig is met het leven vòòr de dood, was de Middeleeuwer als viator mundi, bovenal gepreoccupeerd met het leven de dood. De aardse pelgrim op weg naar het hemelse vaderland probeerde zich het lijden van Christus in te leven. Zijn kruisdood werd niet alleen als een daad van uiterste opofferingsgezindheid gezien, maar bood de gelovigen troost en de mogelijkheid om de eigen levensomstandigheden te relativeren. Ook al was het leven zwaar, bij het besef dat Jezus met zijn offerdood vrijwillig had geleden, viel de eigen ellende in het niet.

Albrecht Bouts (toegeschreven), Christus met de doornenkroon, vr. 16e eeuw. Paneel, 33 x 24 cm, Rijksmuseum Twenthe, Enschede

Schilderijen en sculpturen van Jezus fungeerden als aandachtspunt voor meditatie en gebed. In de loop van de Middeleeuwen veranderen de afbeeldingen van Jezus als een almachtige koning in meelijwekkende, toegankelijker beelden van een lijdende sterveling. Zoals de Man van Smarten door Albrecht Bouts. In het Getijdenboek van de Adair Meester zie je een bizar voorbeeld van Middeleeuwse symboliek: een miniatuur van Christus in de mystieke wijnpers, waarin zijn bloed vers van de pers in een miskelk wordt opgevangen.   

Meester van het Adair Getijdenboek, Christus in de wijnpers, ca. 1490, verluchting op perkament, 16,2 x 11,1 cm, Universiteit van Amsterdam, Hs. BPH 131, fol. 99v.
Keulen, Christus in de wijnpers, ca. 1450­1500, verluchting op perkament, 12 x 8,7 cm, Bijzondere Collecties van de Radboud Universiteit, Universiteitsbibliotheek Nijmegen, Hs. 292, fol. 181r.  

Een persoonlijk hulpmiddel om je in te leven in het lijden van Christus was de zogeheten gebedsnoot van niet veel meer dan 7 bij 5 cm. Gebedsnoten los meegedragen of bevestigd aan een gebedssnoer waren steeds binnen handbereik om je op een intiem moment over te geven aan meditatie en gebed. Bij het geopende exemplaar met een vrouwenhoofd kun je je ogen niet geloven. Binnenin ontvouwt zich een wonder in de vorm van twee uiterst gedetailleerde op miraculeuze wijze gesneden passie scènes. Ter verhoging van de zintuigelijke beleving mag je een kopie van zo’n gebedsnoot aanraken.  

Gebedsnoot in de vorm van het hoofd van Maria: gesloten staat, 16de eeuw, buxushout, 6,7 x 5,2 x 5,2 cm, Museum Schnütgen, Keulen
Gebedsnoot in geopende staat, 16de eeuw, buxushout, 6,7 x 5,2 x 5,2 cm, Museum Schnütgen, Keulen

Alle getoonde religieuze objecten en handelingen waren gericht op het verwerven van een plekje in de hemel. De kans daarop kon je bevorderen door veel te bidden, het maken van een pelgrimsreis en het doen van goede werken. Op een vroeg zestiende-eeuws paneel van de Meester van de Levensbron worden ze op een rijtje gezet: het voeden van de hongerigen, het laven van de dorstigen, het verzorgen van zieken en het bezoeken van gevangenen om er enkele te noemen. Wanneer het levenseinde naderde was het zaak om je met een uitgave van de Ars Moriendi -de kunst om goed te sterven- op een goede dood voor te bereiden. Middeleeuwers waren als de dood voor een plotseling einde. Als je stierf zonder je zonden te hebben gebiecht ging je, zo geloofde men, regelrecht naar de hel. In het gunstigste geval moest je voor je zonden langer boeten in het vagevuur, de plek waar je ziel volgens de apostel Paulus door vuur werd beoordeeld. Waren je zonden uitgeboet dan mocht je hopelijk door naar de hemel. Een illustratie in de Ars Moriendi toont hoe een engel en een duivel strijden om de ziel van de overledene. De angst voor een slechte dood zat er zo diep in dat eigenaar de duivel heeft weggewreven!

Vlaamse Meester, Getijdenboek van ca. 1480. Perkament 17 x 12,5 cm. HieronymusMuseum Catharijneconvent

Boeken
Boeken vormen een belangrijk onderdeel van de expositie ook al worden geen 150 exemplaren getoond, zoals onlangs in een recensie in de NRC te lezen was. Voor de uitvinding van de boekdrukkunst werden ze met de hand geschreven. In koude scriptoria met verkleumde vingers waren kloosterlingen uren achtereen bezig met het  spreekwoordelijk geworden ‘monnikenwerk’: het kopiëren van teksten. De bewondering die je ervaart bij het zien van de gebedenboeken met fraai versierde pagina’s neemt toe wanneer je bedenkt onder hoeveel handen deze tot stand zijn gekomen. De invulling van het nog blanke perkament (geprepareerde dierenhuid) begon met het werk van de scriptor die de hoofdtekst in zwarte inkt noteerde. Daarbij liet hij ruimte open voor de rubricator die bepaalde tekstgedeelten in rode inkt markeerde. Een volgende hand voegde de versierde hoofdletter toe, waarin soms een kleine geheiligde afbeelding was verwerkt: een zogeheten gehistorieerde initiaal. Tenslotte werden de marges versierd, terwijl de miniatuurschilder aan het begin van een nieuw hoofdstuk -afhankelijk van de financiële draagkracht van de opdrachtgever- een pagina vullende afbeelding toevoegde.  

Jan van Eyck, Hiëronymus in zijn studeerkamer, ca. 1395­1441, olieverf op papier en paneel, 31,9 x 24,4 x 4,8 cm, Detroit Institute of Arts, Detroit

In de late Middeleeuwen nam de geletterdheid zowel bij mannen als bij vrouwen toe. Dat was niet alleen van belang in het werkzame leven, maar ook om nader tot God te komen. Tegenwoordig kennen we de leus wie schrijft, die blijft, maar in de 15e eeuw wist men: …’die vele leest hi es te vroeder’.. Wie veel leest wordt wijs, ontvangt goddelijke genade en -ook niet onbelangrijk- lezen zou zonden verdrijven! Deze overtuiging wordt in de tentoonstelling geïllustreerd met heiligen als Hieronymus (347-­420) en Antonius (251-356) die respectievelijk lezend in een studeervertrek of afgezonderd in de natuur zijn weergegeven.  
Ook de Maagd Maria is veelvuldig met een boek in beeld gebracht. Talrijk zijn de afbeeldingen van de Annunciatie, waarbij de rust van Maria verstoord wordt door de aartsengel Gabriel die plots klapwiekend binnenkomt met de blijde, doch verontrustende boodschap dat ze moeder zal worden van Gods Zoon.

Getijdenboek. Verluchting met de Annunciatie ca. 1500, perkament, 25 x 12 x 20,5 cm, Tournai, KB, Nat. bibliotheek, Den Haag, Hs. 76 G 4, fols. 29v­30r

De woorden van de engel: Ave Maria, Gratia Plena vormen het uitgangspunt voor het rozenkrans gebed. Met dit gebedssnoer, dat vaak is afgebeeld op stichtersportretten, repeteerde de gelovige de tot Maria en God de Vader gerichte gebeden.

Zwarte-ogen-meesters, Gebedenboek, detail Pater Noster en Ave Maria, ca. 1480-1510. KB, Nationale bibliotheek Den Haag, Hs. 135 E 19 fol. 25 v.

Ook in het verre verleden hadden mensen behoefte om snel een notitie te maken. In de tentoonstelling zie je een voorbeeld van de Middeleeuwse I-Pad. Een mooi gesneden ivoren diptiekje dat bestreken met was gebruikt werd om notities te maken met een stilus. Fascinerende gedachte dat Johanna van Harcourt (1372–1456), echtgenote van Willem II (1355­-1418), graaf van Namen ruim 600 jaar geleden haar boodschappen of gedachten op dit kleinood noteerde.

Parijs, Schrijftableau met religieuze voorstellingen van Tristan & Isolde en reisetui, ca. 1330-­1340, ivoor, zilver en leer, TreM.a ­ Musée des Arts anciens du Namurois, Namen.
Mr van Viborg, Sculptuur Profeet uit altaarretabel van de Kreuzbrüderkirche in Keulen, 1515-1520. Gepolychrom.eikenhout 57 x 26 x 9 cm. Museum Schnütgen, Keulen.

Brillen en Grote Letter bibliotheek
Brildragers weten hoezeer slechtziendheid je leven beïnvloedt. De uitvinding van de bril rond 1280 betekende een enorme doorbraak. Deze gebeurtenis wordt gemarkeerd met een in onze ogen geestige sculptuur van een bebrilde profeet. De uitvinding was niet alleen fijn voor slechtzienden, maar drukte ook de kosten van het kostbare perkament. In plaats van gebedenboeken met grote letters van bijna een centimeter groot, zoals het zojuist besproken gebedenboek met afbeelding van de Annunciatie, konden nu manuscripten met kleine letters worden afgeschreven. Boeken werden niet alleen gelezen. De afbeeldingen met Jezus, Maria en geliefde heiligen werden door de gelovigen ook aangeraakt en gekust. In de expositie zie je diverse objecten en handschriften die slijtage vertonen. Een missaal uit Huis Bergh, dat fungeerde als handleiding voor het vieren van de mis vertoont vlekken. Deze zijn paradoxaal genoeg ontstaan als gevolg van de in rode inkt genoteerde instructie dat de priester alvorens de eucharistie te vieren zijn vingers moet wassen in ablutione digitorum.

Missaal met instructies voor het wassen van de handen in rood, Johannieters, 1469. Perkament. 39 x 30 x 11 cm. Coll. Huis Bergh, s-Heerenberg

Door herhaaldelijk strelen van geliefde heiligen of het expres wegvlakken van duiveltjes, zijn verschillende figuren vrijwel geheel verdwenen, zoals in een miniatuur met de tenietgegane afbeelding van Maria in een Brugs gebedenboek. 

Gebedenboek, Maagd Maria, Brugge, 1401-1415. Perkament 14,5 x 22 cm. Bisschoppelijk Semnarie, Brugge
Pietà, ca. 1400, elzenhout, 79 x 66,5 x 39,5 cm, Collectie Bonnefanten, Maastricht. Langdurig bruikleen Suermondt-­Ludwig­Museum, Aachen

Processies, passiespelen en andere rituelen 
Een interessant aspect van Middeleeuwse devotie vormen processies en passiespelen. Op de zondag voor Pasen, Palmpasen, werd de intocht van Jezus in Jeruzalem herdacht. Een groot beeld van Christus op de ezel werd door de straten voortgetrokken, toegezongen door met palmtakken zwaaiende gelovigen. Op Goede Vrijdag werd de kruisdood met de graflegging herdacht, gevolgd door de Verrijzenis op Paaszondag. Dit ritueel wordt met een zogeheten Pieta toegelicht; een sculptuur van de Maagd Maria die haar dode zoon op schoot heeft.

Bij de kersttijd hoorde een vrolijk ritueel: het zogeheten Kindje Wiegen. Beeldjes van het Kindje Jezus werden door nonnen in een wiegje gelegd, dat vervolgens zachtjes heen en weer werd bewogen. In de opstelling zie je enkele Christuspopjes en een zilveren wiegje.   

Kunstenaar onbekend, Kerstwieg (Jésueau), (verguld) zilver. Luik, vroege 15e eeuw. TreM.a–Musée des Arts Anciens du Namurois, Namen

Het kindje Jezus inspireerde verschillende schilders tot lieflijke verbeeldingen. Tijdens de rust op de vlucht naar Egypte laat Dirck Bouts hem even spelen. Op schoot bij zijn moeder probeert hij een vogel aan een touwtje te lokken met een kers. De meervoudige symbolische betekenis van de kers was destijds alom bekend. Kersen werden gezien als hemelse vruchten, ze konden symbool staan voor de Annunciatie, maar wegens de bloedrode kleur ook voor het lijden van Christus.
Een ander belangrijk door nonnen beoefend ritueel vond in augustus plaats: de Kroning van Maria tot Koningin van de hemel. Als bemiddelaarster tussen haar hemelse familie en de gelovigen op aarde was zij bijzonder geliefd. Dit feest wordt geïllustreerd met een laat 15e eeuws gebeeldhouwd reliëf door een navolger van Veit Stoss uit de collectie van Huis Bergh.

Atelier van Dirk Bouts, Maria met Kind, gezeten op een zodenbank (detail), ca. 1450, tempera en olieverf op paneel, 41,2 x 29,6 cm, Rijksmuseum Twenthe, Enschede

Pelgrimstochten                                                                                                  
In de hoop op vergeving van zonden of genezing trokken gelovigen in de Middeleeuwen de stoute schoenen aan om gesteund door de beschermheiligen Christoffel en Jacobus de Meerdere, een pelgrimsreis te maken naar een kerk met belangrijke relieken. De Middeleeuwer was er heilig van overtuigd dat de helende kracht van de overleden martelaar in zijn of haar stoffelijke resten en persoonlijke bezittingen, op aarde was achtergebleven.

In Rome werd behalve de relieken van de apostel Petrus ook de wonderdadige Zweetdoek van Veronica met de gelaatstrekken van Jezus bewaard. Het graf van Jacobus de Meerdere in Santiago de Compostela was en is nog steeds een geliefd bedevaartsoord. Dichter bij huis kon je in Tongeren een fragment van de hoofddoek van Maria bewonderen. Deze reliek is nu in Enschede te zien.

Reliekhouder met een fragment van de sluier van Onze-Lieve-Vrouw, ca. 1401-1410. Zuidelijke Nederlanden. Tempera op paneel, zijde, goud, koper, parel en linnen. Eigendom
O.-L.-V.-Geboorte Basiliek, Tongeren

In talloze kerken werden relieken van het Heilig Kruis bewaard. Op een van de wanden wordt een fragment uit de film De Naam van de Roos geprojecteerd. De hoofdrolspeler William van Baskerville waarschuwt zijn pupil Adson, dat hij niet te veel geloof moet hechten aan relieken van het Ware Kruis. Als ze allemaal echt zouden zijn ontstond er een heel woud van heilige bomen!

Jacobus de Meerdere, 15e e. eikenhout, 138 x 24 x 28 cm. RM Twenthe. Met pelgrimsinsigne op zijn hoed

Na voltooiing van een bedevaart brachten gelovigen reli-souvenirs mee. Metalen pelgrimsinsignes met de beeltenis of het attribuut van heiligen, aan wie wonderdadige kracht werd toegekend, zoals de Sint Jacobsschelp op de hoed van de gelijknamige heilige die in Santiago de Compostela wordt vereerd.

Op een 15e- eeuws paneel uit Madrid zie je hoe een pelgrim, die zo te zien nogal wat ontberingen heeft doorstaan zo’n insigne krijgt aangereikt.
Het geloof in de kracht van heiligen bereikt een bizar hoogtepunt in het nuttigen van zogeheten Schluckbilder. Prentjes met afbeeldingen van heiligen die in de hoop op genezing werden opgegeten.

De hoopvolle verwachting op een plek in het hemelse paradijs tenslotte wordt op indrukwekkende wijze verbeeld in twee vroeg-16e eeuwse panelen van de Haarlemse schilder Jan Mostaert. Op het linker paneel uit de eigen collectie is de zogeheten Nederdaling ter Helle te zien, waarbij Christus verschillende rechtvaardige figuren uit het Oude Testament bevrijdt. Zij leefden lang voor de Zoon van God op aarde kwam, zoals beschreven in het Nieuwe testament, waardoor zij de door de Heiland geschonken verlossing niet konden ervaren. In deze scène worden Adam, Eva, en koning David alsnog gered uit uit het voorgeborchte van de hel; een schemergebied tussen hel en hemel.

Om de wachttijd te verzachten zorgden Engelen voor de muzikale omlijsting. De rechtervleugel uit de collectie van het Madrileense Museum Thyssen Bornemisza zie je de gelukzaligen die in de hemel zijn toegelaten. De biddende vrouw is waarschijnlijk een portret van Maria van Bourgondië, de moeder van Margaretha van Oostenrijk voor wie Mostaert het diptiek vervaardigde.

Jan Mostaert, Vleugel van een diptiek met de Verschijning van Christus aan Maria, ca. 1515-1520, olieverf op paneel, 26 x 18 cm, Rijksmuseum Twenthe, Enschede
Jan Mostaert, Vleugel van een diptiek met de Rechtvaardige zielen en een opdrachtgeefster (Maria van Bourgondië), ca. 1515-1520, olieverf op paneel,24 x 16 cm, Museo Nacional Thyssen-Bornemisza, Madrid.     


Een bezoek aan deze tentoonstellingen, waar nog veel meer te zien en te genieten is, is echt een aanrader.

Publieksboek dat is verschenen bij de tentoonstelling: de Vries, K. Rudy e.a., Zien en Geloven: Zintuigelijke ervaring in de late Middeleeuwen. Rijksmuseum Twenthe, Enschede, 2025.

Link: Kröller Müller, Otterlo

Link: Rijksmuseum Twenthe, Enschede

                                               

Hoe van Gogh naar Groningen kwam. Tot en met 5 mei in het Groninger Museum

Vincent van Gogh, Tuin te Arles, 1888, olieverf op doek, 73 x 92 cm. Kunstmuseum Den Haag, langdurig bruikleen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Voorheen in de collectie van Jan Willem Moll

Het Amsterdamse Van Gogh Museum trekt het hele jaar grote bezoekersaantallen. Dat geldt helaas niet voor veel musea in de provincie.  Met de veelbelovende titel Hoe van Gogh naar Groningen kwam proberen de samenstellers kunstliefhebbers te enthousiasmeren om ‘in het voetspoor van Van Gogh’ naar de het Noorden af te reizen. Het lijkt een publiciteitsstunt, maar de titel van de tentoonstelling is niet uit de lucht gegrepen. Toen nog vrijwel niemand hem kende was hier in 1896 een allereerste aan Vincent van Gogh gewijde tentoonstelling van grootstedelijke allure te zien.

De hedendaagse expositie vertelt het verhaal van een groep vooruitstrevende Groningse studenten die tussen 1896 en 1897 acht tentoonstellingen organiseerden. Daarmee brachten zij destijds moderne, eigentijdse kunst onder de aandacht van het publiek.

De werken van Van Gogh, Jan Toorop, Johan Thorn Prikker, Belgische symbolisten en Franse prentkunstenaars als Henri de Toulouse-Lautrec deden de Groningers destijds niet alleen versteld staan, maar wekten ook de kooplust van lokale verzamelaars. In deze ontwikkeling speelde de geschiedenis student Johan Huizinga, later beroemd geworden met zijn Herfsttij der Middeleeuwen, een belangrijke rol.

Door Van Gogh naast generatiegenoten en latere bewonderaars te presenteren is zijn invloed in vrijwel alle gevallen in een oogopslag duidelijk!

Jan Toorop, Landschap Ardennen, 1902. Doek 37x 41 cm. Collectie Stichting J.B. Scholtenfonds, bruikleen Groninger Museum.

Van Goghs destijds in Groningen getoonde werken openden ook de ogen van docenten en studenten van kunstacademie Minerva. Ze vormden (indirect) een belangrijke inspiratiebron voor een nieuwe generatie: Johan Dijkstra, Jan Altink en andere leden van het in 1918 gestichte kunstenaarscollectief De Ploeg. Hun werk en dat van hedendaagse studenten van Minerva is eveneens in de Groninger expositie te zien.  

Historie
Tegenwoordig is Groningen een levendige studentenstad. Het wekt wellicht verbazing dat hier op cultureel gebied ook in de late 19e en vroege 20e eeuw al veel te beleven was. De hoofdstad van de meest Noordelijke Nederlandse provincie was sinds de aanleg van het spoor in 1870 goed bereikbaar. De stad had een concertzaal, een schouwburg en een Oudheidkundig museum, maar moderne kunst ontbrak. Zes studenten besloten daar verandering in te brengen. In de Museumtip van NPO klassiek vertelde conservator Belle de Rode op 1 december jl. hoe zij dat deden. ‘Om de stad wat op te fleuren’ nodigden zij Thorn Prikker, Van Hoytema en anderen uit om hun werk in Groningen te laten zien. Jo Van Gogh-Bonger werd eveneens benaderd met het verzoek om het werk van haar zwager in Groningen ten toon te stellen. Jan Toorop was destijds ook te zien. Aan de artistieke omnivoor -of beter kameleon, want hij veranderde vaak van stijl- Jan Toorop besteedt de tentoonstelling uitgebreid aandacht. In zijn werken is Van Goghs invloed duidelijk aanwezig.

Dat geldt eveneens voor Johan Thorn Pricker, enkele Belgische symbolisten en Franse prentkunstenaars, waaronder Henri de Toulouse-Lautrec. Het werk van deze vernieuwers binnen de bestaande kunstorde, was eind 19e eeuw in het hoge noorden al te zien!  

Henri de Toulouse l’Autrec, Portret van Vincent van Gogh, 1887. Pastelkrijt op papier 54 x 46 cm. Van Gogh Museum, Amsterdam

De vraag òf Van Gogh naar Groningen kwam kan niet bevestigend worden beantwoord. Zoals in een de voorbije tentoonstelling Op reis met Vincent in Assen te zien was is hij niet verder gekomen dan Drenthe. Hoe hij toch in Groningen belandde wordt in deze deels historisch gereconstrueerde tentoonstelling duidelijk. Met de zending van 128 werken uit de collectie van Jo Van Gogh-Bonger, kwam Vincent Van Gogh in 1896 wel degelijk naar Groningen. Deze expositie gaf een belangrijke impuls aan de waardering van het destijds als zeer ongebruikelijk ervaren kleurrijke werk van haar in 1890 overleden miskende zwager. De bezoeker ziet het portret dat Johan Cohen Gosschalk, met wie Jo Bonger in 1901 hertrouwde, van haar maakte.

Johan Cohen Gosschalk, Johanna Cohen Gosschalk-Bonger, ca. 1905, aquarel, houtskool en pastelkrijt op papier, 35 x 33 cm. Drents Museum, Assen, schenking Stichting Schone Kunsten

In 1905 zou Jo Vincent met een groot overzicht in het Amsterdamse Stedelijk Museum voorgoed op de kunsthistorische kaart zetten. Sindsdien namen de prijzen voor Van Goghs schilderijen een hoge vlucht, maar zover was het destijds in Groningen nog niet.
Wat krijgt de bezoeker nu van Van Gogh te zien?
Met archiefmateriaal, foto’s, informatie uit oude catalogi en niet in de laatste plaats 40 bruiklenen wordt het verhaal van die veelbetekenende historische tentoonstelling in beeld gebracht. De bezoeker wordt niet alleen over de kunsten, maar ook over de historische context geïnformeerd. De presentatie van enkele wetenschappelijke instrumenten geeft een impressie van de contemporaine vooruitgang van wetenschappelijk onderzoek aan de Groningse Universiteit, bezorgd door knappe mannelijke koppen.  Bij een foto van een klas van kunstacademie Minerva in 1917 doe ik een bijzondere ontdekking. De samenstelling van de mannelijke en vrouwelijke studenten is, voor die tijd uitzonderlijk, de dames zijn zelfs nipt in de meerderheid!

Als gezegd kwamen verschillende docenten van Minerva onder Van Goghs betovering. Ook Franciscus Hermanus Bach, van wie je in de Groningse stationshal een reeks tegelplateaus in academische stijl kunt zien, werd aangeraakt door de stijl van Van Gogh. Nadat hij zijn werk in 1896 had gezien begon hij zich toe te leggen op de verbeelding van het Groningerland. Deze keuze werd later veelvuldig nagevolgd door de leden van de Ploeg. Lang na de besproken tentoonstelling in Groningen bezochten zij de toonzaal van Helene Kröller-Müller in Den Haag, waar ruim honderd werken van Van Gogh te zien waren. In het werk van Johan Dijkstra, Landschap met struikgewas en akker en Jan Altinks, Groninger landschap, is Van Goghs invloed overduidelijk.  

1. Johan Dijkstra, Landschap met struikgewas en akker, ca. 1924-1925, olieverf op doek, 50 x 59,5 cm (verso van Johan Dijkstra, Fietser in het park, ca 1924-1925). Collectie Stichting De Ploeg, bruikleen Groninger Museum.
2. Jan Altink, Groninger Landschap 1947, 50 x 60. RCE bruikleen aan Groninger Museum

Reconstructie
Op grond van correspondentie en krantenartikelen zijn de samenstellers van de expositie erin geslaagd om 60 van de in 1896 geëxposeerde werken te identificeren. Dat was gezien de summiere beschrijvingen van de nog niet met de hedendaagse titels aangeduide werken een hele opgave. De duiding van het werk dat als volgt werd omschreven zorgde echter niet voor hoofdbrekens:

 …’zeer hardgeel, bijna schreeuwend geel; daarboven een hemel van een pijnlijk doodelijk blauw en uit den stroom van het koren vliegen eenige zwarte raven omhoog’…

Deze woorden roepen het letterlijk en figuurlijk dramatische Korenveld met kraaien op, dat Vincent kort voor zijn zelfverkozen dood in 1890 schilderde.


Vincent van Gogh, Korenveld met kraaien, 1890, olieverf op doek, 50,5 x 103 cm. Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting

Gezien de enorme waardestijging van zijn schilderijen konden de destijds getoonde werken van Van Gogh niet nogmaals naar Groningen komen. De bezoekers moeten het doen met 25 tekeningen en tien schilderijen die in 1896 te zien waren. Zoals het Papaverveld, een Olijfgaard uit 1889, het Portret van Etienne-Lucien Martin, die met zijn forse gestalte maar net binnen de lijst past en Vincents Zelfportret met hoed uit 1887 dat tot en met 2 februari te zien was.

Vincent van Gogh, Zaalimpressie met het Papaverveld, 1890. foto: Niels Knelis

Van Goghs in 1896 getoonde portret van Patience Escalier (1888) inspireerde niet alleen Johan Dijkstra tot een soortgelijke beeltenis van een rustende opzichter; ook Henk Melgers modelleerde zijn zelfportret uit 1923 naar dit voorbeeld en in F.H. Bach’s getekende zelfportret uit 1908 is Van Goghs evenmin ver weg.

Vincent van Gogh, Portret van Etienne- Lucien Martin, 1887, olieverf op doek, 68 x 54,5 cm. Van Gogh Museum,
Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting). Als nr. 23, Mansportret op de Groningse tentoonstelling in 1896.

1.Vincent van Gogh, Portret van Patience Escalier (1888), doek 64 x 55 cm. Simon Norton Art Foundation, Pasadena
2. Henk Melgers, Zelfportret, 1923. Doek 60 x 50 cm. Stichig de Ploeg, bruikleen Groninger Museum.

Om toch een idee te geven van die befaamde tentoonstelling zijn de ‘hangplekken’ van de destijds getoonde werken op de wanden van de Van Goghzaal aangegeven. Met reproducties wordt het gemis aan authentieke Van Goghs op een leuke manier gecompenseerd. De bezoeker mag de replica’s gewoon in de hand nemen om ze beter te bekijken.  

De vraag hoe Van Gogh in Groningen kwam is inmiddels duidelijk, maar hoe hij daar is gebleven wordt eveneens uit de doeken gedaan. Zijn werk had zoals we zagen in de late 19e eeuw een enorme impact op eigentijdse docenten en studenten van kunstacademie Minerva. In het tweede decennium van de twintigste eeuw werkte Van Goghs invloed eveneens door bij de kunstenaars van De Ploeg. De tentoonstelling maakt duidelijk dat ook Jan Wiegers, Jan Altink, Johan Dijkstra en Henk Melgers schatplichtig waren aan Van Gogh.  

Op advies van ‘kunstpaus’ H.P. Bremmer, die ook richting gaf aan de kunstaankopen van Helene Kröller-Müller, begonnen enkele Groningse hoogleraren als Gerard Heymans in de vroege twintigste eeuw kunst van Van Gogh te verzamelen.

Zaalimpressie met zonnebloemen foto: George Martens

Zelfs in zijn stoutste dromen had Vincent het niet voor mogelijk gehouden dat zijn doek Veertien Zonnebloemen in 1924 door de Londense National Gallery zou worden aangekocht. Laat staan dat er anno 2025 in Groningen een hele reeks op zijn werk geïnspireerde doeken geschilderd door bewonderaars te zien zouden zijn! Ze zijn niet op de vingers van een hand te tellen.

Ook Van Goghs landschappen vonden navolging In de tentoonstelling is een hele wand ingericht met vlotte kleurrijke toets geschilderde impressies van het Groningse land geschilderd door o.a. Johan Dijkstra, Jan Altink en Henk Melgers.  

Henk Melgers, oogstende vrouwen op het Groninger land, ca 1926, olieverf op doek 80 x 93,5 cm
Gezien op de Pan bij kunsthandel Mark Smit

Op de recente editie van de PAN waren ze te koop. Ik zag een kleurrijk doek van Henk Melgers met een impressie van Oogstende vrouwen op het Groninger land uit 1926 dat voor bijna 40.000 euro werd aangeboden bij kunsthandel Mark Smit. Met zijn doek Oogsten in Noord-Groningen bleef Johan Dijkstra in toets en kleur nog dichter bij zijn bewonderde voorbeeld. Daar was ook te zien dat Van Goghs invloed zich niet beperkte tot de kunstenaars in Groningen. Van Co Breman die tot de Larense School wordt gerekend, zag ik eveneens een onmiskenbaar op Van Gogh geïnspireerd zinderend landschap met Korenschoven uit 1926.

Co Breman Korenschoven Olie op doek 39 x 55 cm, gesigneerd linksonder en gedateerd 1906, Kunsthandel Mark Smit

De werken van Vincent van Gogh en de daarop geïnspireerde schilderijen van Kunstkring de Ploeg zijn tot en met 3 mei te zien in het Groninger Museum.    

Met werk van recent afgestudeerde studenten van Minerva krijgen de bezoekers in de laatste zaal een passende toegift. De besproken historische tentoonstelling was in 1896 ingericht in het huidige pand van Minerva aan de Praediniussingel, waar het Groninger Museum destijds was ondergebracht.  

Om potentiële bezoekers te enthousiasmeren staat in de stationshal van Groningen een zogeheten luistercoupé waar je een teaser van de audiotour bij de tentoonstelling kunt beluisteren.

Verder lezen: M. Jansen e.a., Hoe Van Gogh naar Groningen kwam, catalogus Groninger Museum, Groningen, 2024.

Link: Het Groninger Museum

Vive l’Impressionisme; Topstukken uit Nederlandse Collecties.Van Gogh Museum Amsterdam tot en met 26 januari

Claude Monet, Papaverveld, 1881, Museum Boijmans van Beuningen Rotterdam
Campagnebeeld tentoonstelling

Met de tentoonstelling Vive l’Impressionnisme memoreert het museum het feit dat de stroming 150 jaar geleden werd ‘uitgevonden’. Nou ja, uitgevonden… In 1872 gaf Claude Monet met enkele losse penseelstreken een ongebruikelijke impressie van Le Havre bij zonsopkomst. Tegenwoordig zijn de vlot gepenseelde laat negentiende-eeuwse modernisten populair, maar op een tentoonstelling in 1874 wist het publiek, dat gewend was aan schilderijen in academische stijl, niet wat het zag!

Een in de complementaire kleuren oranje en blauw schetsmatig opgezet werk, dat een groot beroep deed op het voorstellingsvermogen van de beschouwer. Het licht van de opkomende zon was met wat grove vegen in oranje aangeduid, terwijl het kabbelende water met enkele schetsmatige likken zwarte verf werd gesuggereerd. Water, land en lucht gaan haast onmerkbaar in elkaar over. Gevraagd naar de titel van het schilderij zou Claude Monet geantwoord hebben: noem het maar Impression soleil Levant. Kunstcriticus Louis Leroy omschreef de schilderijen van Monet en zijn geestverwanten daarna als het werk van de impressionisten. Dat was niet als compliment bedoeld, maar de naam van een nieuwe stroming was geboren. 

Claude Monet, Impression Soleil Levant, 1872, doek 50 x 65 cm. Musée Marmottan Monet, Parijs

Wegens de on-academische stijl werden de impressionisten geweigerd op de door de Académie des Beaux Arts georganiseerde Salon. Hier zag het publiek alleen portretten, landschappen en historiestukken die anatomisch correct en in het juiste perspectief waren geschilderd. De impressionisten lieten zich niet van de wijs brengen en organiseerden vanaf 1874 alternatieve exposities. Hier toonden Claude Monet, Berthe Morisot, Auguste Renoir, Paul Cézanne, Edgar Dégas en Alfred Sisley hun vernieuwende werk.

Landschappen, een veld met klaprozen, een vluchtige impressie van een winderige stranddag of zich badende vrouwen. Momentopnames die in snelle naast elkaar geplaatste toetsen van ongemengde verf op het doek zijn gebracht. Schilderijen die als voltooide kunstwerken werden getoond, maar er onvoltooid uitzagen.

Ontvangst in Nederland
Bij de huidige tentoonstelling is een informatieve catalogus gepubliceerd: 150 jaar Impressionisme: Het licht breekt door in Nederland. De subtitel doet denken aan hedendaagse politieke beloftes waar je een vraagteken bij kunt zetten, maar in artistiek opzicht brak het licht destijds wel degelijk door, al ging niet iedereen daarin mee.         

Tijdens Nederlandse les werd hij op de Middelbare school als een moderne auteur gepresenteerd, maar ook Marcellus Emantshad in 1876 veel moeite met de nieuwlichters. Wegens het ontbreken van perspectief, tekening en kennis van de anatomie zou het impressionisme in zijn ogen ‘…nimmer den naam van kunst kunnen verdienen’…

Emants was niet de enige die er zo over dacht. In een vertaald krantenartikel bestempelde de Franse criticus Henry Havard de impressionisten in 1875 als luie schilders die de kijker al het werk lieten doen.  Emants voorspelling is niet uitgekomen, maar zijn reactie geeft aan hoe de nieuwe stroming zelfs door de culturele elite werd ervaren. Om de impact die de impressionisten veroorzaakten aanschouwelijk te maken vangt de tentoonstelling aan met schilderijen die rond de eeuwwisseling in ons land ontstonden. Onder invloed van het opkomende nationalisme nam in die jaren de belangstelling voor kunst van eigen bodem toe. Nederlandse verzamelaars hadden vooral oog voor werk van de Haagse School.

De heersende smaak werd bepaald door oer-Hollandse landschappen en zeegezichten in een palet van harmonieuze tinten. Werk dat qua thematiek al wel afweek van de destijds favoriete academische Bijbelse en mythologische onderwerpen met niet zelden een moralistische ondertoon. De impressionisten brachten het moderne leven in beeld, zonder bijbetekenis: l’Art pour l’Art !

Edouard Manet, Portret van Berthe Morisot, litho, 35 x 41 cm. Van Gogh Museum, Amsterdam

Na eerdere scepsis brak het licht van de impressionisten ook in Nederland door. Als trait-d’union tussen Parijs en Nederland speelde kunsthandelaar Theo van Gogh een belangrijke rol. Door zijn toedoen waren sinds 1885-1896 op de jaarlijkse tentoonstelling van de Nederlandse Etsclub impressionistische prenten te zien, zoals Edouard Manets Portret van Berthe Morisot, dat nu in het Van Gogh museum getoond wordt.  
De eerste impressionisten in ons land waren te zien bij Jos de Kuyper in Rotterdam. Deze kunstminnende slijter stichtte in 1883 de Rotterdamse Kunstclub, waar hij bruiklenen van de Parijse kunsthandelaar Paul Durand Ruel tentoonstelde. Tussen de gearriveerde schilders van Barbizon was ook werk te zien van Claude Monet en Pierre- Auguste Renoir.                                    

Medardo Rosso, Vrouw met sluier, 1895k (gietsel 1919), was over gips, 72 x 60 x 30 cm. Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam

Andere koers
Met Vive l’Impressionnisme doorbreekt het Van Gogh Museum de tendens om mega exposities met bruiklenen uit alle windstreken te houden. Deze tentoonstelling is ingericht met werken uit 15 Nederlandse collecties. De bezoeker ziet minder bekende, maar ook iconische doeken als Monets Papaverveld uit 1881 en Pissarro’s Regenboog à Pontoise uit 1877. Naast schilderijen wordt keramiek, teken- en prentkunst getoond. Bij de term impressionisme wordt vooral aan tweedimensionaal werk gedacht, maar ze is ook van toepassing op beeldhouwkunst. Behalve realistisch ogende beelden van Auguste Rodin en Edgar Dégas worden sculpturen van Medardo Rosso getoond, die het impressionisme getuige zijn schetsmatig vormgegeven Vrouw met sluier, letterlijk in de vingers had. Deze expositie gaat niet alleen over kijken. De historische context en de herkomstgeschiedenis van de werken komen eveneens aan bod.

Na een aarzelende start won het impressionisme steeds meer terrein in ons land. Het enthousiasme van Theo van Gogh, zijn zwager Andries Bonger en Jos de Kuyper vond navolging. Ook Daniel George van Beuningen, die het later naar hem genoemde Rotterdamse museum niet alleen in materieel- maar ook in financieel opzicht steunde en museumdirecteur Dirk Hannema kochten impressionisten. Getuige een in 1928 opgediste anekdote ‘vochten’ ze zelfs om Monets Hut van de Visser. Jaren nadat hij als winnaar uit de strijd was gekomen memoreerde Dirk Hannema de teleurstelling van zijn mededinger: …’ik zie nog het gezicht van Van Beuningen:’Is het je toch gelukt!’… Ik hoopte steeds dat het mislukken zou, dan had ik het gekocht. Het is zo’n prachtig schilderij!’…

Claude Monet, hut van de visser, 1882 Museum Boijmans van Beuningen Rotterdam

De stichter van het museum op de Hoge Veluwe, Helene Kröller-Müller die het werk van de impressionisten eigenlijk ‘te luchtig en te vluchtig’ vond, ging ook overstag. Ze kocht Caillebottes Landschap met hooimijten en de Schildersboot van Monet; één van de meest beroemde impressionistische werken.  

Mijn veronderstelling dat deze verstilde impressie van hooimijten op een heiige zomerdag naar voorbeeld van Claude Monet tot stand was gekomen bleek een misvatting. Monet bracht hele series van dit onderwerp op het doek, weergegeven onder steeds andere weersomstandigheden, maar tot mijn verbazing ontstond Caillebotte’s pastel vijftien jaar vóórdat Monet dit thema ter hand nam.

Toen het impressioniste eenmaal was doorgebroken nam de waardering voor de stroming een hoge vlucht. Tot de huidige dag worden Franse Impressionisten door Nederlandse verzamelaars gekocht. Ze moeten wel snel en financieel daadkrachtig zijn, want op het wereldtoneel verschuiven niet alleen economische- maar ook artistieke panelen. Caillebotte’s Vlakte van Gennevilliers (1883) belandde onlangs in de Hollandse collectie Sitskoorn. 

Paul Cezanne, Monte Sainte Victoire, ca. 1888, olieverf op doek 72 x 83 cm. Stedelijk Museum Amsterdam.

Tussen de verzamelaars van het eerste uur neemt de jurist Cornelis Hoogendijk een bijzondere plaats in. Met vooruitziende blik kocht hij in de negentiger jaren 34 schilderijen van Paul Cézanne. De kunstenaar die met zijn in vereenvoudigde geometrische vormen weergegeven impressies van Monte Sainte Victoire en stillevens met appels een brug sloeg tussen het impressionisme en het kubisme.

Lang heeft Hoogendijk niet van zijn schilderijen kunnen genieten. Wegens psychotische verschijnselen werd hij opgenomen. Zijn familie gaf de werken in 1906 in bruikleen aan het Rijks, maar toen de erven beseften wat de schilderijen waard waren geworden, haalden ze deze terug. De veiling van de doeken die Cornelis voor een appel en een ei, gekocht had legde hen geen windeieren. Een aantal daarvan belandde in de collectie van de Amerikaanse verzamelaar Albert C. Barnes die ze onderbracht in het Philadelphia Museum. Aan het einde van de expositie zien we een van deze uit Nederland vertrokken werken in een video installatie met de weemoedige titel: Boulevard of broken dreams.  

Paul Cézanne, Stilleven met Flessen en Perziken, ca. 1890. Stedelijk Museum.

Dit werk doet denken aan een van Cézannes eenvoudige stillevens met appels. In antwoord op de vraag waaròm hij zoiets simpels schilderde antwoordde Cézanne:

                           ‘Je veux étonner Paris avec une pomme!

Ik dacht altijd dat de stillevens met appels op een wankel tafelblad een vinding van Cézanne was, maar in de tentoonstelling verbaasde Caillebotte mij een tweede keer. Van zijn hand wordt een zeven jaar eerder geschilderd stilleven getoond met mooi in kleur en textuur getroffen perziken op een bord dat elk moment van het schuine, met opzet perspectivisch verkeerd geschilderde tafelblad kan schuiven.

Gustave Caillebotte, Bord met perziken, ca 1882 olieverf op doek 38 x 46 cm. Van Gogh Museum, Amsterdam

Cézannes profetische woorden werden 8 jaar geleden in een andere context nogmaals bewaarheid. In 2016 werd Cézannes Stilleven met appels bij Sotheby’s voor bijna 32 miljoen euro verkocht.  

Het werk van Cézanne valt op door vereenvoudigde vormen en verrassende gezichtspunten. Dat laatste geldt ook voor Edgar Dégas afbeeldingen van vrouwen tijdens hun toilet. Daarvan is de pastel van een op de rug geziene vrouw die zich afsponst een mooi voorbeeld. Zoals bij een snel genomen foto vallen haar kapsel en de tobbe waarin ze staat buiten beeld. Een bewuste compositorische keuze. Dégas modelleerde haar lichaam met streepjes en arceringen in de complementaire kleuren oranje-versus-blauw.

Edgar Degas, Badende vrouw, ca. 1887. Pastel op papier op karton 73 x 57 cm. Van Gogh Museum.

Niet alleen in zijn tijd, maar ook nu nog oogsten Dégas naakttekeningen kritiek. Daar conservatoren van het Van Gogh Museum in Dégas techniek een inspiratiebron van Vincent van Gogh herkenden werd deze tekening aangekocht. Dit zorgde in 2020 voor consternatie. Niet wegens het schandelijke bloot; de kritiek ging over de vraag of er in musea al niet genoeg blote vrouwenbillen te zien waren.

Met soortgelijke kritiek waren de zogeheten Guerrilla Girls in de jaren ’80 van de vorige eeuw hun offensief tegen seksisme en racisme in de kunstwereld begonnen. Terwijl in het MOMA in New York talloze vrouwelijke naakten hingen, was slechts 1% van de getoonde kunstenaars vrouw. De acties van deze strijdlustige vrouwen hebben intussen enig effect gesorteerd. Hoewel nog ondervertegenwoordigd zijn in de huidige tentoonstelling vier vrouwelijke kunstenaars aanwezig: Mary Cassatt, Berthe Morisot en de minder bekende Eva Gonzales en Marie Braquemond.

Na haar leertijd bij de academie-schilder Jean-Leon Gérome (1824-1904) exposeerde de succesvolle Amerikaanse Mary Cassatt vanaf 1886 al op de Salon. De ontmoeting met Edgar Dégas betekende echter een keerpunt in haar leven. In 1874 deed Cassatt mee in de impressionisten tentoonstelling. In haar vanuit verrassende invalshoeken weergegeven composities is zijn invloed onmiskenbaar. Evenals haar collega-schilders raakte Cassatt in de ban van Japanse prenten. Ze had de Oosterse onderwerpen en stijl zo in de vingers dat haar prenten nauwelijks van authentiek Japans werk te onderscheiden zijn.

Mary Cassatt, De Brief, uit de prentenserie The Ten, 1890-1891. Droge naald, vernis mou en aquatint in kleur op papier, 42 x 32 cm. Van Gogh Museum.

Haar collega Berthe Morisot is prominent aanwezig in de tentoonstelling. Aangezien zij als vrouw niet toegelaten werd op de Academie oefende zij haar hand in het Louvre, waar ze grote meesters kopieerde. Al dat oefenen baarde kunst. Sinds 1864 werd ze toegelaten tot de Salon, waar ze aanvankelijk nog denigrerend werd omschreven als een huisschilderes. Haar talent bleef echter niet onopgemerkt. Edouard Manet, met wiens broer Eugène ze later zou trouwen, bood haar schilderlessen aan.

Tijdens haar leven was de jonggestorven Morisot zeer succesvol. Doordat haar werk in de familie was gebleven, raakte ze qua bekendheid aanvankelijk ver achter bij haar mannelijke collega’s. In 1896 organiseerde Paul Durand Ruel een grote postume overzichtstentoonstelling. Inmiddels is haar naam gevestigd. Onlangs kochten het Van Gogh en Museum Boijmans werken van haar hand aan.  

In een aquarel geeft ze een schetsmatig, atmosferische impressie van een uitstapje in de natuur, waarvoor haar zus en haar kinderen model stonden. Terwijl de moeder weg kijkt richt het grootste meisje haar blik op Berthe, die aan de overzijde van het meertje en-plein-air zit te schetsen.

In de tentoonstelling is ook werk van Eva Gonzalès te zien. Vanaf 1869 kreeg ook zij schilderles van Manet. Tegenwoordig geen bekende naam, maar in 1878 werd zij met pastels ‘van uitzonderlijke kwaliteit’ op de Salon opgemerkt door de prominente critici Emile Zola en Louis Leroy. In 1883 wijdde de prestigieuze Galerie George Petit een solotentoonstelling aan Gonzalès, die kort daarop in het kraambed overleed.

Van haar hand zie je een uiterst simpele aquarel van een Schaaltje met peterselie, getoond naast enkele eveneens eenvoudige stillevens van haar leermeester, waaronder een met een gietertje verlucht briefje aan collega-schilder Felix Bracquemond. Diens echtgenote Marie is de vierde vrouw in deze tentoonstelling.

Eva Gonzalès, Schaaltje met peterselie, 1878. Waterverf op papier, 12 x 18 cm. Coll. Kitty Valkier-Schreurs.

De sinds de late 19e eeuw in de vergetelheid geraakte Marie Braquemond is evenals Gonzalès sinds kort herontdekt. Kunstcriticus Gustave Geoffroy rekende haar samen met Berthe Morisot en Mary Cassatt tot grote drie van het impressionisme.

In 1879, 1880 en 1886 was haar werk te zien op de tentoonstelling van de impressionisten. In Amsterdam is zij vertegenwoordigd met een subtiel portret van haar zus Louise. In een reeks keramische borden, het Service de Fleurs et rubans uit 1879, geeft ze impressies van de wijze waarop welgestelde dames hun tijd doorkomen. Ze spelen een partijtje badminton, lezen van een boek, bezoeken het theater, gaan naar een concert of de dierentuin.

Marie Braquemond, portret van Louise 1877

In de grote benedenzaal staan sculpturen opgesteld van Auguste Rodin en Edgar Dégas. Getuige de gevoelige uitdrukking van de getormenteerde burgers van Calais en het beeld van de wanhopige Eva na de zondeval, hadden ook zij de impressionistische toets letterlijk in de vingers.

Zaalimpressie beelden op de tentoonstelling Vive L’impressionisme foto Marina Marijnen

Met zijn Burgers van Calais koos Rodin een heroïsch academisch onderwerp, dat door hem in een non-conformistisch eigentijds jasje werd gestoken. Deze sculpturen memoreren een belangrijk moment uit de geschiedenis van Calais. In 1347 offerden zes notabelen zich op om de belegering van de stad door de Engelse Koning Edouard III te beëindigen. Met gelaatsuitdrukkingen en handgebaren bracht Rodin hun emoties letterlijk en figuurlijk expressief in beeld.  

Edgar Degas, veertienjarig danseresje 1881-1882, gietsel 2022, brons en textiel, 98 x 49 x 50 cm. Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam

Behalve het overbekende in een inmiddels wat rafelige tutu gehuld balletdanseresje zie je hier ook kleine sculptuurtjes van Edgar Dégas. Danseressen in een soort zweefduik en baadsters die zich in allerlei bochten wringen om zich op moeilijke plekjes te wassen. En een vrouwtje dat zichzelf heel humoristisch klein probeert te maken om te passen in een bad dat meer weg heeft van een vogeldrinkschaal.

1 Edgar Degas, Vrouw die haar rug wast met een spons, 1911. Brons 40 x 28 x 18 cm. Museum de Fundatie, collectie Hannema-De Stuers, Fundatie Heino/Wijhe.
2 Edgar Degas, Het bad, ca. 1889 (gietsel na 1919). Brons 22 x 42 x 45 cm. Van Gogh Museum, bruikleen Stedelijk, Amsterdam

Tenslotte wordt in de tentoonstelling ook aandacht besteed aan geaquarelleerd en grafisch werk. In deze disciplines vonden kunstenaars een uitdaging om te spelen met licht en donker. Hier ontmoet de kijker een belangrijke voorloper van de impressionisten: Johan Barthold Jongkind. Met zijn vluchtige en plein-air geschetste impressies van landschappen, zee- en riviergezichten was hij een belangrijke inspiratiebron voor Claude Monet. Met hem en Eugène Boudin was Jongkind regelmatig aan de kade van de Seine te vinden. De beïnvloeding is geen door latere kunsthistorici opgetekende waarneming. Monet zei het zelf: 

             …C’est a lui (Jongkind) qu je doit l’éducation de mon oeil’

Johan Barthold Jongkind, Seinekade te Parijs, ca. 1878 zwart krijt, transparante en dekkende waterverf op papier, 331 x 47 cm. Museum Boijmans, Rotterdam.

Jongkind kon toveren met kleuren en licht dat wordt gereflecteerd op het water, dat hij onder een lage horizon weergaf onder een welhaast parelmoeren lucht. Ook hierin vond Monet een inspiratiebron in de Hollandse schilder. Monet had een palet van diamanten en edelstenen nodig om de schittering op het azuurblauwe water te vangen.     

Ludovic-Napoleon Lepics vier etsen van een Hollands winterlandschap met molens en schaatsers en Camille Pissarro’s verstilde aquattinten van een Bouwvallig huis beveel ik graag voor zelfstudie aan.

Sinds de doorbraak van de Franse impressionisten, die indertijd nog enigszins betaalbaar waren, zijn de prijzen torenhoog gestegen. Een doek met Hooibergen van Monet werd in 2019 voor bijna 100 miljoen euro afgehamerd. Impressionistische schilderijen belanden niet alleen aan de wanden van gelukkige kopers. Ze worden niet zelden als belegging gekocht, om na een incubatietijd in een Zwitserse kluis weer op de markt te brengen.

Het bedroevende feit dat Hollandse musea bij veilingen van impressionisten geen kans meer maken wordt met de flitsende virtuele installatie Galerij van gemiste kansen duidelijk gemaakt. In deze film van vormgever Nick Verstand (1984) passeert een aantal voor ons land verloren impressionisten de revue, zoals Renoirs van 1881 daterende Lunch van de Roeiers dat in de vorige eeuw in The Philips Collection in Washington belandde. 

Hoe dat voelt kan de bezoeker, staand in de schoenen van de museumdirecteur die op een veiling misgrijpt, zelf ervaren. De tentoonstelling loopt nog tot en met 26 januari.

Boek: Rosa de Carvalho e.a., 150 jaar impressionisme: het licht breekt door in Nederland, Van Gogh Museum, Amsterdam. 2024.

Link: Van Gogh Museum

Tentoonstelling In de Ban van de Middeleeuwen, tot en met 26 januari in Museum Catharijneconvent in Utrecht.

Duccio di Buoninsegna, Engel, ca. 1308-131. ‘s-Heerenberg, Kasteel Huis Bergh

Met een flitsende presentatie raakt de bezoeker direct in de ban van het verhaal van deze tentoonstelling: de lotgevallen van Middeleeuwse kunst die oorspronkelijk uitsluitend in kerken en kloosters te zien is geweest.

Rond 1800 raakt religieuze kunst op drift. Deze ontwikkeling begon tijdens de Franse Revolutie van 1789. Kerken en kloosters werden werden conform de idealen vrijheid, gelijkheid en broederschap gesloten. Voor het gangbare standsverschil in de kerk was geen plaats meer. Kunsthandelaren zagen wel brood in de afgedankte Roomse kunst. Heiligenbeelden en schilderijen werden door hen voor een appel en een ei gekocht. De panelen van grote altaarstukken werden gedemonteerd en verzaagd, zodat ze afzonderlijk voor veel geld aan liefhebbers konden worden verkocht. Niet alleen God verdween uit de Rooms-Katholieke kerken, maar Middeleeuwse kunst uit Frankrijk, Nederland en Duitsland raakte over heel Europa verspreid.

En, even buiten de tentoonstelling, Middeleeuwse kunst belandde zelfs in Amerika. In het authentiek ogende klooster, waaraan The Cloisters in Manhattan haar naam dankt, waan je je als God in Frankrijk. De bouwstenen van dit aan Middeleeuwse kunst gewijde dependance van het Metropolitan Museum zijn echter afkomstig van vijf afgebroken Franse kloosters. In de jaren dertig werden ze als bouwpakket naar New York verscheept. Je kunt hier je vraagtekens bij zetten, maar in de New York wordt het monument in elk geval voor verval behoed.

Veel Middeleeuwse kunstwerken zijn verloren gegaan, andere dragen de sporen van geweld. Niet alleen van beschadigingen die werden toegebracht tijdens de Franse Revolutie. Een zwaar toegetakeld reliëf in de Utrechtse Domkerk vertoont oudere letselschade. Tijdens de Beeldenstorm van 1566 viel het aan de Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop toegeschreven werk ten prooi aan sloophamers van ‘ketters’ en meelopers die het op ‘paapse superstitiën’ gemunt hadden.

Joan Reixach 1437-1486), Retabel met de tronende Maagd en Kruisiging, Haarzuilens, Kasteel de Haar foto Mike Bink

Verschillende kunstwerken die destijds aan dit vandalisme waren ontkomen vielen in de late 19e en vroege twintigste eeuw alsnog ten prooi aan geweld, maar dat kwam voort uit kunstliefde. Baron Etienne van Zuylen van Nijevelt, een van de hoofdrolspelers in deze tentoonstelling, liet een stukje van de originele lijst van een Catalaans retabel afzagen, zodat het precies boven zijn bed paste.

In de introductiezaal ligt een fragment van een Catalaans altaarstuk uit Kasteel Huis Bergh dat eveneens sporen van de ‘botte bijl’ vertoont. Het paneel met scènes uit het leven van Sint-Maarten en de Opstanding werd aan de linkerkant ruwweg afgezaagd. 

Conservator René de Kam ‘biecht’ -om in Rooms jargon te blijven- op dat de teloorgang van Middeleeuwse religieuze kunst niet alleen te wijten is aan Beeldenstormers en Franse revolutionairen. De Katholieke kerk heeft daar zelf ook schuld aan. In antwoord op de door Luther in gang gezette Reformatie begon de katholieke kerk met de Contrareformatie een tegenoffensief. De vroegmiddeleeuwse tot verstilde piëteit uitnodigende religieuze kunst werd in de zeventiende eeuw vervangen door Barokke beelden en altaarstukken, die de gelovigen letterlijk en figuurlijk van hun stuk moesten brengen Met overdonderende beelden van de lijdende Christus, zijn in zwijm gevallen moeder en in extase verkerende heiligen werden de gelovigen direct emotioneel aangesproken.

Romantiek
Intussen had de tijd niet stilgestaan. Door de technische vooruitgang was het leven in de 19e eeuw in snel tempo veranderd. De vooruitgang die de industrialisatie en daarmee gepaard gaande verstedelijking met zich meebracht, bleek niet voor iedereen een zegen. De horizon van het groene landschap met alleen maar bomen en kerktorens als verticale elementen, werd sinds de industriële revolutie vervuild door fabrieksschoorstenen. Erger was de verpaupering. Voor arme fabrieksarbeiders die onder onmenselijke omstandigheden werkten en opeengepakt in ongezonde sloppen woonden, was van vooruitgang geen sprake. Her en der werden de ogen geopend voor dit leed. Op de golfbeweging van de tijd begon het tij te keren. Denkers, schrijvers, dichters en kunstenaars verlangden naar andere tijden. Zij grepen terug op de Middeleeuwen, een periode waarin alles ‘puur en goed was’. Een tijd waarin de mensen via gildes en broederschappen nog naar elkaar omkeken en waarin van religieuze verdeeldheid geen sprake was. In de kerken gold het motto: eerst zien dan geloven. Met aansprekende sculpturen en altaarstukken werd de christelijke heilsgeschiedenis zichtbaar gemaakt.  

Tijdens de Romantiek werd de periode van kastelen en ridders, kerken en heiligen ten onrechte verheerlijkt. Met talloze oorlogen en epidemieën waren de Middeleeuwen helemaal niet beter dan de eigen tijd. Kunstenaars en schrijvers als Sir Walter Scott en Johann Wolfgang von Goethe schilderden een geïdealiseerd beeld van dit verre verleden.  

Dit verlangen naar de tijden van weleer wordt in de expositie geïllustreerd met een romantisch landschap met een Middeleeuwse kasteelruïne. Heel toepasselijk want twee van de drie collecties die in de tentoonstelling centraal staan zijn ondergebracht in een Middeleeuws kasteel.

Wijnand Nuijen, Landschap met kasteelruïne, 1838 Rijksmuseum Amsterdam

Tijdens de Tachtigjarige oorlog, waarin de Noordelijke Nederlanden zich bevrijdden van de katholieke Spaanse overheerser, werd de openbare uitoefening van het katholieke geloof door de calvinistische overheden verboden. Kerkgangers die het oude geloof trouw bleven ontmoetten elkaar in schuilkerken die aan de straatzijde niet als godshuis herkenbaar waren. Pas na bijna 250 jaar mocht het katholieke geloof in 1848 weer openlijk beleden worden. In 1853 wordt ook de zogeheten katholieke hiërarchie hersteld. Nederland krijgt weer een aartsbisschop en wordt in vijf bisdommen verdeeld. In Driebergen-Rijssenburg wordt een priesteropleiding geopend. De eerste priester die daar afgestudeerde was Gerard van Heukelum (1834-1910). Als verzamelaar van het eerste uur speelt hij een belangrijke rol in deze expositie. Ook hij was aangeraakt door de romantische tijdgeest. In de Middeleeuwen had het katholieke geloof immers haar bloeitijd beleefd. Voor de bouw en inrichting van nieuwe katholieke kerken greep Van Heukelum metterdaad terug op de Middeleeuwen.

In de ban van de Middeleeuwen is samengesteld met kunstwerken die in de vorige eeuw bijeengebracht zijn door drie markante collectioneurs, of eigenlijk vier, want de verzameling van Etienne van Zuylen van Nijevelt (1860-1934) is verkregen met geld van zijn echtgenote, Hélène de Rothschild (1863-1947), die zich onder huwelijkse voorwaarden aan hem verbond.
Alle zijn gepassioneerde collectioneurs, maar hun drijfveer verschilde. Van Heukelum verzamelde als vrome katholiek, het echtpaar Van Zuylen van Nijevelt gebruikte de Middeleeuwse verzameling om hun voorname pedigree en welstand te etaleren. Met zijn collectie manifesteerde textielbaron Jan Herman van Heek (1873-1957 zich als beschermer van Middeleeuws erfgoed.

Utrecht in de Middeleeuwen
Voorafgaand aan de bezichtiging neemt De Kam ons even mee naar het Middeleeuwse Utrecht, waar 5 kapittelkerken, 10 parochiekerken en wel 30 kloosters te vinden waren. Een stadsgezicht van Herman Saftleven geeft een mooie impressie van de Middeleeuwse skyline van Utrecht, die in de 17e eeuw nog bestond. In die tijd was Utrecht zowel op economisch, religieus als kunstzinnig gebied een welvarende stad. Er werden prachtige kunstwerken gemaakt, zoals de beroemde Madonna van de Utrechtse meester van de Stenen Vrouwenkop. Nu in de collectie van het Catharijneconvent.

Herman Saftleven, Gezicht op de stad Utrecht, ca, 1664. Dresden Staatliche Kunstsammlungen.

Met de komst van de Reformatie kwam aan de productie van devotionele religieuze kunst een einde. Luther richtte zijn pijlen op de misstanden in de katholieke kerk. Vooral de aflaathandel moest het ontgelden. Met het stopzetten daarvan stagneerde ook de bouw van de Domkerk die voor 70% gefinancierd werd door de ‘crowd-funding’ van de Middeleeuwen, aldus De Kam, die weet waarover hij spreekt. In 2014 publiceerde hij een uitgebreide geschiedenis over de Utrechtse domtoren. Een boek dat in het licht van de zojuist voltooide restauratie weer actualiteitswaarde heeft.
Na de Reformatie was er in Utrecht geen plaats meer voor rooms katholieke kunst. ‘Verkocht voor vis en zalm’ raakte Middeleeuwse kunst uit Utrecht over de hele wereld verspreid.

Neogotische Ciborie, Gerard Bartel Blom, 1888

De naam van de oudste verzamelaar Gerard van Heukelum ken ik nog van de jaren waarin ik rondleidingen gaf in het Catharijneconvent. Oud-conservator Caspar Staal memoreerde hem in de jaren ’80 respectvol als Monseigneur. De Kam bestempelt Van Heukelum in eigentijds jargon als de Foundling Father van het Catharijneconvent. Hij was de juiste man op de juiste plaats. Toen de katholieken weer vrijheid van godsdienst kregen droeg van Heukelum met raad en daad bij aan het katholieke reveil. Hij was betrokken bij kerkrestauraties en reisde, vaak vergezeld van zijn medestander aartsbisschop Andreas Ignatius Schaepman, per koets door het aartsbisdom op zoek naar authentieke Middeleeuwse objecten. Her en der kocht hij de ‘ouwe troep’ op, waarmee de huidige tentoonstelling is ingericht. Ook neusde hij rond in pastorieën en op de zolders van Utrechtse schuilkerken. Voor de nieuw te bouwen en in te richten katholieke kerken was van alles nodig. Naar voorbeeld van authentieke objecten vervaardigden de leden van het door hem gestichte Sint Bernulphusgilde neogotische beelden, liturgische gewaden en vaatwerk. De door Gerard Bartel Blom gesmede ciborie voor het bewaren van gewijde hosties is daar een mooi voorbeeld van.  

Aartsbisschoppelijk Museum.
Met de soms spectaculaire vondsten bracht hij in Huis Loenersloot aan de Nieuwe Gracht de collectie bijeen die in 1872 als het Aartsbisschoppelijk museum voor publiek geopend werd. De daar bijeengebrachte werken vormen de topstukken in de huidige expositie, zoals het betoverende laat dertiende-eeuwse fragment van een ontmanteld altaarstuk voorstellende de Maagd Maria met kind uit Siena door de Meester van Badia a Isola en een paneel met de Man van Smarten dat van Heukelum in de schuilkerk aan de Utrechtse Herenstraat ontdekte.

In dit paneel confronteerde Geertgen tot Sint-Jans de middeleeuwse gelovige op indringende wijze met het lijdensverhaal. Als in een boze droom comprimeerde hij alle episodes op een op een paneeltje van 24 x 35 cm. De martelwerktuigen rechts verwijzen naar de geseling van Christus, die staand in het graf zijn kruis nog draagt. Tegelijkertijd toont Hij zijn wonden. Dit zogeheten Andachtbild hielp de gelovige om zich het lijden van Jezus in te leven.

Geertgen tot Sint-Jans, Man van Smarten, ca. 1485. Museum Catharijneconvent

Met het vroeg vijftiende-eeuwse Rijnlands altaar dat het slotakkoord vormt van deze expositie loop ik even op de zaken vooruit. Verscholen achter een witte stuclaag had dit monumentale altaarstuk de Reformatie in een Keulse kerk getrotseerd. Achter de gesloten beschadigde zijluiken waren de scènes met hoogtepunten uit de christelijke leer wonderwel bewaard. Voor de ogen van de ongeletterde gelovigen ontvouwde de heilsgeschiedenis zich als in een kleurrijk stripverhaal. De iconografie van de Verkondiging aan de Maagd Maria is heel bijzonder. Terwijl de engel zijn/haar boodschap brengt zendt de zelden in beeld gebrachte God de Vader de Heilige Geest in de vorm van een duif met in zijn kielzog een kant en klaar baby’tje naar beneden! 

Het mysterie van de maagdelijke conceptio per aurem wordt hier op glasheldere wijze aanschouwelijk gemaakt. Terwijl Maria de woorden van de engel hoort vindt de bevruchting [door het oor] plaats. Ook de ontmoeting tussen Maria en haar zwangere nicht Elizabeth is door de anonieme kunstenaar prachtig verbeeld. In de schoot van beide vrouwen knielt neef Johannes voor het Christuskind in wording. De verbeelding van het bezoek van de Driekoningen moest alle twijfel over het vaderschap wegnemen. Om duidelijk te maken dat hij met de conceptie niets te maken heeft kijkt Jozef vanachter een gordijn naar het hoge bezoek!

Middelrijns Altaar aanbidding en visitatie. Middelrijn of Westfalen ca.1410 collectie Museum Catharijneconvent.

Terwijl deze episodes uit het Middelrijns altaarstuk stralen tegen een met bladgoud versierde achtergrond, schittert de zogeheten Bernulphuscodex (ca. 1040 e.v.) door afwezigheid. Aan de verwerving van dit Middeleeuwse boek uit de Utrechtse Domschat is een bijzondere anekdote verbonden. In roerige tijden werd de codex, samen met twee andere Middeleeuwse boeken in de Deventer Lebuinuskerk in veiligheid gebracht. In de 19e eeuw werden ze op de zolder van de pastorie teruggevonden, waar de huishoudster de codices gebruikte om de linnenpers te verzwaren.  

Uit piëteit voor de kostbare inhoud is het vuistdikke handgeschreven evangelieboek met halfedelstenen, goud en filigrainwerk versierd. Het is in de oostelijke kloostergang op de begane grond te zien.

Bernulphuscodex, Reichenau, ca. 1040, band 13e eeuw, Catharijneconvent, Utrecht, foto Ruben de Heer

Kasteel de Haar
Een substantieel onderdeel van de tentoongestelde werken is afkomstig de collectie van het echtpaar Van Zuylen van Nijevelt- de Rothschildt. Op de ruïne van de middeleeuwse donjon van zijn voorvaderen, liet Van Zuylen door architect Pierre Cuypers een neogotisch sprookjeskasteel bouwen. 

Kasteel de Haar anno nu. Foto Dennis G. Jarvis.

Het luxe van alle comfort voorziene interieur was bepaald niet middeleeuws. De mondaine levenswijze van de baron en zijn echtgenote evenmin. Afgezien van de overdadige banketten die deden denken aan de door de Gebroeders Limbourg vereeuwigde feestmalen van de 15e-eeuwse gourmet Jean Duc de Berry.

Hangend Servies en Bestekbestek. Foto Marina Marijnen

Anders dan de disgenoten van deze hertog, die de maaltijd met de hand tot zich namen, aten en dronken de gasten van Kasteel de Haar van een ‘middeleeuws’ servies en bestek van speciaal voor de Van Zuylens gesmeed 700-delige set tafelzilver. Met een knipoog naar deze megalomane cassette heeft de vormgever Studio Ilona Laurijsse moderne plastic lepels en vorken boven het antieke tafelgerei opgehangen.

Het echtpaar Van Zuylen was gefascineerd door de moderne tijd met snelle auto’s en vliegtuigen. Barones Hélène deed destijds als een van de eerste vrouwen ooit mee aan een autorally. Je ziet een foto waarop zij zich met nauwelijks verholen trots in haar automobiel, een Dion-Bouton, liet vereeuwigen.

De drijfveer voor het verzamelen van Middeleeuwse kunst bij de Van Zuylens is volstrekt profaan. Gesouffleerd door Cuypers kochten ze wandtapijten en middeleeuwse kunstwerken, zoals het al genoemde Catalaanse altaarstuk, waarvan het middelpaneel in Van Zuylens slaapkamer belandde. De overige delen van het verzaagde altaarstuk waren in andere vertrekken te zien. Behalve authentieke Middeleeuwse stukken kochten de Van Zuylens ook neogotische objecten. Naast een vijftiende-eeuws beeld van de met pijlen doorboorde Heilige Sebastiaan stond in de kapel van het kasteel ook een Mariabeeld uit de werkplaats van het Bernulphusgilde.

Kasteel Huis Bergh
De derde verzamelaar is de Twentse textielbaron Jan Herman Van Heek; eigenaar van de spinnerij en weverij Rigtersbeek. Zijn naam is ook verbonden aan Rijksmuseum Twente, dat hij in 1930 oprichtte om de textielarbeiders in Enschede liefde voor kunst bij te brengen…

Getuige een dagboeknotitie neemt Van Heek in 1919 de belangrijkste stap in zijn leven. Met de aankoop van 117 kunstwerken uit de collectie van de neogotische ontwerper Friedrich Wilhelm Mengelberg blijft deze verzameling voor Nederland behouden. Dat was inderdaad belangrijk, want destijds verdween veel Nederlandse kunst naar de stadspaleizen van Amerikaanse nouveaux riches. Met deze deal was 195.000 gulden gemoeid; omgerekend naar de huidige waarde zo’n 1,2 miljoen euro!

Van Heek bracht zijn verzameling onder in Huis Bergh. In 1912 liet hij de kasteelruïne in oude luister herbouwen. Van Heeks voorliefde gaat, geheel in overeenstemming met de romantische tijdgeest, uit naar de eenvoudige kleine middeleeuwse werken, die nog niet zijn aangeraakt door wereldse invloeden. Het rijkversierde laat vijftiende-eeuwse drieluikje met Maria en Kind door Neri di Bicci is daar een voorbeeld van.

Een tweeluikuit Tirol omschreef Van Heek als ‘de merkwaardigste’ uit zijn verzameling. ….’Waarom precies is onbekend’… aldus het bijschrift, maar dat laat zich wel raden. De scènes uit het leven van de Maagd Maria zijn uniek! Op het linkerpaneel zit de duidelijk zichtbaar zwangere Maria te spinnen. Jozef kijkt toe terwijl een engel voor een achtergrondmuziekje zorgt. Als in een Netflix serie zijn we in het tweede paneel ineens een half jaar verder. Om te ontkomen aan de moordlustige soldaten van Koning Herodes zijn Jozef, Maria en het kind op de vlucht naar Egypte.

Het drieluik met de zogeheten Heilige Maagschap beschouwde Van Heek als zijn belangrijkste werk. In de Middeleeuwen was de voorststelling van Maria met het kindje Jezus, haar (in de Bijbel niet genoemde) moeder Anna en de rest van de familie een geliefd onderwerp. Van Heek waardeerde vooral de in prachtige kleuren geschilderde kleding.

Hans Döring, Maagschap van de heilige Anna, 1515. ‘s-Heerenberg, Kasteel Huis Bergh.

Met uitzondering van Giovanni del Biondo’s Heilige Stephanus zijn alle in de expositie getoonde objecten afkomstig uit de drie besproken collecties. Dit kleurrijke paneel van de 14e-eeuwse Florentijnse schilder werd door het Bonnefanten Museum uitgeleend. Gehuld in een bloedrood gewaad is de in de bijbel genoemde martelaar die om zijn geloof werd gestenigd, althans voor de kenner van het verhaal, herkenbaar aan de attributen op zijn hoofd.

Lest best 
In de laatste zaal worden naast het al besproken Middelrijns altaar en de Tronende Madonna uit Kasteel de Haar nog enkele topstukken getoond. Vandaag de dag is het ondenkbaar, maar Van Heek wist in 1924 de hand te leggen op een fragment van Duccio di Buoninsegna’s Maesta uit de Dom van Siena, dat in 1800 werd verzaagd en verkocht. Afgezien van twee engelen in Amerikaanse collecties is de verblijfplaats van de overige panelen onbekend.

Duccio di Buoninsegna, Engel, achterkant ca. 1308-131. ‘s-Heerenberg, Kasteel Huis Bergh

Duccio’s Engel is zodanig opgesteld dat je ook de achterkant kunt zien. De Kam spreekt over dit werk als een schilderij ‘met een rugzakje’. In het bijschrift lees ik wat hij bedoelt. Aan de achterzijde is te zien dat de engel, die oorspronkelijk deel uitmaakte van de hoofdvoorstelling, in de 18e eeuw in halfronde vorm is gezaagd en later is voorzien van de driehoekige bovenkant. Een ogenschijnlijk onbeduidend rood lakzegel geeft bovendien informatie over de herkomstgeschiedenis. In de Napoleontische tijd belandde het stuk op het Camposanto in Pisa. Van dit verzamelpunt werd roofkunst naar Parijs verscheept. Het etiket linksonder laat zien dat Duccio’s engel uiteindelijk (be)landde in de kamer van ‘Mijnheer’ op Huis Bergh.

Wil je meer weten over de markante verzamelaars die deze tentoonstelling postuum mogelijk hebben gemaakt? Ga dan terug naar de een-na-laatste zaal. Terwijl je oude foto’s bewondert kun je interviews met nazaten van- en mensen uit de omgeving van de van de verzamelaars beluisteren. Daarin komt onder anderen Astrid van Heek, de kleindochter van Jan Herman van Heek, aan het woord.

Verder lezen:

Themanummer In de Ban van de Middeleeuwen. Catharijne. Magazine van Museum Catharijneconvent. Jaargang 42, nummer 3, 2024.

René de Kam, De Utrechtse Domtoren. Trots van de stad, 2014,
Utrecht.

PAN Amsterdam 2024

Een bezoek aan de PAN Amsterdam 2024 RAI Amsterdam

Deze week bezocht ik de 37e editie van de Amsterdamse kunstbeurs, die haar naam, anders dan je wellicht zou denken, niet dankt aan de mythologische bosgod maar de letters zijn een initialisme van de titel die de initiatiefnemers voor deze beurs in 1987 bedachten: Pictura Antiquairs Nationale, PAN. In deze mega verkooptentoonstelling kun je, naar de letterlijke betekenis van het woord ‘pan’ behalve schilderkunst alle andere takken van kunst en design vinden. Het door Nynke Teynagel ontworpen Campagnebeeld geeft daarvan een duizelingwekkende inhoudsopgave!

Nynke Tynagel, Campagnebeeld PAN Amsterdam 2024

Om in enkele uren mijn weg in het overweldigende aanbod van ruim 2000 jaar kunstgeschiedenis te vinden kies ik dit jaar het impressionisme als leidmotief. Dit thema sluit mooi aan bij de actuele tentoonstelling Vive l’Impressionnisme, waarin het Van Gogh Museum herdenkt dat de stroming 150 jaar geleden werd ‘uitgevonden’.
Nou ja, uitgevonden… In 1872 gaf Claude Monet met enkele schetsmatige penseelstreken een onacademische impressie van de Le Havre bij zonsopkomst. Tegenwoordig zijn de laat 19e -eeuwse impressionisten populair, maar destijds wekten de schetsmatige, ogenschijnlijk onvoltooide momentopnames de spotlust van het publiek. Gevraagd naar de titel van het schilderij dat in 1874 getoond werd zou Claude Monet nonchalant geantwoord hebben: noem het maar Impression soleil Levant. Kunstcriticus Louis LeRoy omschreef de werken van Monet en zijn geestverwanten daarna als het werk van de impressionisten. Dat was niet als compliment bedoeld, maar de naam van een stroming was geboren. Met hun on-academische werk werden zij geweigerd op de Salon; de officiële tentoonstelling van de Academie des Beaux Arts.   

De impressionisten organiseerden daarom alternatieve exposities. De voorspelling van de laat 19e -eeuwse auteur Marcellus Emants dat hun werken… ‘nimmer den naam van kunst [zouden] kunnen verdienen’…is niet uitgekomen. De destijds beschimpte werken van Claude Monet, Berthe Morisot, Auguste Renoir, Paul Cézanne, Edgar Degas, Alfred Sisley en anderen worden vandaag de dag voor fabelachtige bedragen verkocht. Een doek met Hooibergen van Monet werd in 2019 voor 100 miljoen dollar verkocht. Bizarre gedachte dat deze werken tegenwoordig niet zelden als belegging worden gekocht, om ze na een incubatietijd in een Zwitserse kluis weer op de markt te brengen!

Mijn zoektocht naar de impressionisten van het eerste uur bleek wishfull thinking, maar op de PAN worden heel wat werken aangeboden die het etiket impressionisme verdienen. Voordat ik daarvan een korte impressie geef ga ik even terug naar het thema dat ik vorig jaar voor mijn bloemlezing koos: water.  Het in beeld brengen van dit fluïde, steeds van gedaante en tint wisselende element stelde de impressionisten voor een uitdaging. Zelfs Monet, die kon toveren met impressies van licht, lucht en water had er moeite mee. Om de schittering op het azuurblauwe water te vangen had hij naar eigen zeggen ‘een palet van diamanten en edelstenen nodig’!

Paul Leduc, Zicht op Martiques, Provence-Alpes-Cote d’Azur aan de Cote d’Azur, 1905. Foto Marina Marijnen

Op de PAN schittert Monet door afwezigheid, maar bij Kunsthandel Studio 2000 (stand 15) zag ik een mediterrane impressie die deze woorden illustreren. Paul Leducs Zicht op Martiques aan de Cote d’Azur uit 1905 verraadt dat deze schilder zo’n door Monet genoemd palet bezat.

Kim Boske (1978), Untitled, 2024. Inkjet in artist frame. 100 x 150 cm. Gallerie Flatland

Het zien van een beeldvullende bloemrijke impressie bij Galerie Flatland (stand 99) roept ook associaties op met Claude Monet. In zijn beroemde doeken van zijn tuinen in Giverny zoomde Monet vaak helemaal in op de weelderige vegetatie. Het Huis tussen de Rozen dat nu in het Van Gogh Museum getoond wordt is daar een goed, bijna abstract voorbeeld van. De titelloze inkjet van Kim Boske is in mijn ogen onmiskenbaar geïnspireerd op Monets tuinimpressies, compleet met waterlelies. Met haar fotografische werk probeert Boske de essentie van de natuur te vangen. Door het werk uit meerdere lagen op te bouwen creëert zij bovendien de illusie van diepte.  

Impressionisme in Nederland
In navolging van de Franse impressionisten bevrijdden ook Nederlandse kunstenaars zich van de academische regels. In de late 19e en vroege 20e eeuw schilderden zij luchtige, kleurrijke landschappelijke impressies en scènes uit het dagelijks leven. Bij Kunstgalerij Albricht (stand 103) vind je werk van Hendrik Jan Wolter, Ferdinand Hart Nibbrig en Co Breman (1865-1938) die vertegenwoordigd is met een kleurrijke impressie van een Wilg aan de Slootkant. Een in paarstinten neergezet Boslandschap van Jan Sluijters is tijdens het openingsweekend voor €450.000,– verkocht. Je moet er op tijd bij zijn.

Co Breeman, wilg aan de slootkant (Kunstgallerij Albricht Oosterbeek)

Van Jan Toorops hand zie je een Appelplukster en een kleine zomerse impressie van een biddend Zeeuws meisje. Samen met geestverwanten als Piet Mondriaan bracht Toorop in de vroege 20e eeuw de zomermaanden door in Domburg. Geïnspireerd door de stijl van hun Franse collega’s brachten zij het pittoreske Zeeuwse land, de folkloristische modellen en het Zeeuwse licht met kleine toetsjes van ongemengde kleuren op het doek.

Het Angelus, Olieverf/Doek 29,7 x 34,3 cm Rechtsonder gesigneerd “J.Th. Toorop” (Kunstgalerij Albricht Oosterbeek)

De titel van dit doek het Angelus is afgeleid van de begroeting van de engel die Maria de blijde boodschap brengt: Weesgegroet Maria. Hiermee past de katholieke Toorop een stukje geschiedvervalsing toe. De heersende godsdienst op het eiland Walcheren was het protestantisme. De muts van het meisje, met een typerende brede strook aan de achterkant, werd alleen door protestantse meisjes gedragen; mijn Zeeuwse grootmoeder droeg er als kind ook een. Hiermee is meteen een belangrijkste les van kunstbeschouwing gegeven: goed kijken!

We blijven even in Zeeland. Bij Ivo Bouman (stand 127) zag ik een doek met een impressie van een anders dan door Bløf bezongen Grauwe dag in Zoutelande van Ferdinand Hart Nibbrig (1866 – 1915). Bij Studio 2000 (stand 15) vind je nog een Zeeuws meisje van Jan Heyse (1882-1954) en een impressie van de Ondergaande zon boven Veere van Theo van Rysselberghe (1862-1926).

Franse impressionisten van het eerste uur heb ik niet gevonden. Bij Albricht (stand103) zag ik wel werk van Eugène Boudin (1824-1898) en Johan Barthold Jongkind (1819-1891). Deze kunstenaars worden als voorlopers van de Franse impressionisten gezien. Niet alleen door latere kunsthistorici: Monet zei het zelf:
…’C’est a lui [Jongkind] que je doit mon oeil’!..
Boudin was een van de eersten die ‘en plein-air’ haven-, strand- en stadsgezichten schilderde. Zijn Rivierlandschap bij Duinkerken uit 1889, wordt toepasselijk getoond naast Schepen op rivier van Johan Hendrik van Mastenbroek (1875-1945). Beide schilders kozen voor een lage horizon, zodat zij met een hoge wolkenlucht de sfeer van een winderige dag in krachtige toetsen konden weergeven.

E. Boudin, rivier bij Duinkerken

In het vervolg van dit stukje neem ik de naam van de vaak als licht en luchtig gedefinieerde stroming maar even ruim, want niet alle impressionistische doeken zijn licht getoonzet. De stadsgezichten van George Hendrik Breitner (1857-1923) en de landschappen van Johan Hendrik Weissenbruch (1824-1903) zijn met een impressionistische blik waargenomen, maar in een gedempt palet met hier en daar een kleurrijk accent in beeld gebracht. Breitners impressies van de dam, waarvan ik bij kunsthandel Pygmalion (stand 91) een mooi voorbeeld zag zijn exemplarisch.

George Hendrik Breitner (1857 – 1923) Dam bij avond,
Kunsthandel Pygmalion, Maarssen

De Nederlandse impressionisten zoomden vaak in op hun onderwerp.  Breitner bracht Drie vrouwen in de sneeuw  met snelle brede toetsen close-up in beeld. Deze compositie werd hem als amateurfotograaf ingegeven. De door snelle snapshots per ongeluk afgesneden beelden, gebruikte hij bewust als vernieuwend compositorisch element.

George Hendrik Breitner, Drie vrouwen in de Sneeuw, doek  70 x 100 cm

Sprekend over snelle impressies van het dagelijks leven mag Isaac Israëls (1865-1934) niet ontbreken. De getalenteerde zoon van de Haagse schilder Jozef Israëls, was met zijn schildersezel regelmatig op de boulevard van Scheveningen te vinden. Voorbijgangers waren verbaasd over de snelheid waarmee hij een portret kon maken. Toen iemand kritiek had op de korte tijd waarin Israëls zijn portret had ‘afgeraffeld’, repliceerde de schilder …’wat je ook van het portret vindt, je kunt niet zeggen dat je er te lang voor geposeerd hebt’…  Bij het zien van zijn voltooide portret meende een andere opdrachtgever dat hij nog in de grondverf stond.   
Bijzonder goed getroffen zijn Israëls impressies van een Lezende dame in het bois de Boulogne, (Albricht, stand 103), een stel dat een glaasje drinkt op een Parijs terras of een dame die een sigaretje opsteekt dat ik zag bij Mark Smit (stand 32).

Isaac Israëls, Dame die sigaret opsteekt, doek 36,5 x 28,5 cm Mark Smit kunsthandel. Foto Marina Marijnen

Israëls schilderde slechts sporadisch mannen, maar Studio 2000 biedt een portret van een ten voeten uit geschilderde Altviolist aan. Hier zie je bovendien dat Israëls niet de enige zoon van een schilder was. Ook Simon Maris (1873-1935) nam evenals zijn vader het palet ter hand. Anders dan de verstilde Hollandse landschappen van Willem Maris (1844-1910) van wie werk wordt aangeboden door kunsthandel Bies en Hein Klaver, verkoos Simon scènes uit het bruisende nachtleven. Daarvan getuigt de in gedempte tonen geschilderde vrolijke impressie van een zwarte musicus met een bevallige witte dame.

Simon Maris (Den Haag 1873 – Amsterdam 1935) Muzikanten Kunsthandel Studio 2000 Blaricum

Op de drempel van de 20e eeuw kwamen zwarte musici vanuit de VS naar het continent. In jazzcafés en nachtclubs veroverden zij niet alleen de harten van muziekliefhebbers, maar ook die van Europese vrouwen. Liefde en muziek verlenen glans aan het leven en dat zie je ook in dit doek van Simon Maris, dat tevens een interessant beeld geeft van de Jazz Age.  

Aan het einde van mijn rondgang viel mijn oog bij Mark Smit (stand 32) op een kleurrijke Van Gogh-achtige oogstscène van Johan Dijkstra (1896-1978). Interessant en actueel werk, want vanaf 30 november biedt het Groninger Museum onder de wervende titel Hoe Van Gogh naar Groningen kwam een podium aan de schilders van het Groningse kunstenaarscollectief De Ploeg.

Johan Dijkstra (Groningen 1896 – Groningen 1978) Oogsten in Noord-Groningen Olieverf op doek 60 x 91.5 cm, gesigneerd linksonder Mark Smit Kunsthandel Ommen

Alleen maar kijken is al heerlijk en kopen natuurlijk ook, maar via Pan Podium kun je ook nog wat leren. Deze week worden 40 lezingen aangeboden, waarin experts op velerlei gebied hun licht laten schijnen over kunst in de breedste zin van het woord met themalezingen over Kunst en Welzijn, Alles is Kleur en Amsterdam 750 jaar. Nadat de kunstgeschiedenis eeuwenlange his-story was, wordt in PAN Podium nu ook her-story verteld; deze blijven niet beperkt tot verhalen over vrouwelijke kunstenaars, maar ook kunstverzamelaars en vrouwelijke kunsthandelaren. Over vergeten vrouwelijke kunstenaars lees je meer in mijn bespreking van TEFAF 2023.

Waar ik mij slechts heb gericht op de schilderkunst is er nog zoveel meer te zien. Ga voor informatie over lezingen en rondleidingen naar www.Pan.nl

Maarten van Heemskerck (1498-1574). Tot 20 januari in het Frans Hals Museum, het Teylers Museum en het Stedelijk Museum Alkmaar.

Na blockbusters over de grote drie van de Gouden Eeuw: Rembrandt, Vermeer en Frans Hals gaan we met de minder bekende zestiende-eeuwse kunstenaar Maarten van Heemskerck (1498-1574) verder terug in de tijd. Dit najaar wordt zijn werk in een indrukwekkend drieluik gepresenteerd. Het Frans Hals Museum, het Teylers Museum en het Stedelijk Museum in Alkmaar tonen elk een hoofdstuk van zijn omvangrijke oeuvre. Vanuit alle windstreken zijn 50 schilderijen, 15 tekeningen en 70 prenten ingevlogen van de man die de beeldtaal van de Hoog-Renaissance en het Maniërisme in Nederland introduceerde. Een verbazingwekkend groot oeuvre wanneer je bedenkt dat deze werken ruim voor de bloeiende 17e eeuw en deels ook nog ver van huis zijn ontstaan!

Op de vraag wie kent Maarten van Heemskerck zal het merendeel van de museumbezoekers het antwoord waarschijnlijk schuldig blijven, maar bij dit portret van een ijverige scholier gaat wellicht toch een belletje rinkelen

Maarten van Heemskerck, Het scholiertje, 1531. Paneel 46,5 x 35 cm. Rotterdam, Museum Boijmans van Beuningen

Dit voorheen aan Jan van Scorel toegeschreven portret van een studieuze jongeman stelt mogelijk de 12-jarige wijsneus: Bartholomeus van Teijlingen uit Alkmaar voor. Terwijl hij de beschouwer veelbetekenend aankijkt leert hij deze een lesje. Op het met fotografische precisie weergegeven briefje staat in spiegelschrift genoteerd:

Omnia dat Dominus non habet ergo minus’: de Heer geeft alles en heeft daarom niets minder’. De woorden op de lijst verduidelijken de boodsc

QUIS DIVES? QUI NIL CUPIT. QUIS PAUPER?  AVAR[us]
Wie is rijk? Hij die niets begeert 
Wie is Arm? De Gierigaard!

Deze spreuk is ontleend aan een leerboek dat Desiderius Erasmus in 1514 samenstelde voor leerlingen van de Latijnse School. Hiermee is in enkele woorden alles gezegd over het belang van Maarten van Heemskerck. Met zijn belangstelling voor de klassieke oudheid schaarde hij zich achter de kunstenaars en geleerden, zogeheten humanisten, die de artistieke en literaire voortbrengselen van de antieke Griekse en Romeinse Oudheid bestudeerden. Ook Van Heemskerck was een echte Renaissance kunstenaar!

Wie was Maarten van Heemskerck? 
In oudere publicaties lees je dat Maarten van Veen werd in 1498 in Heemskerk als eenvoudige boerenzoon geboren. Deze vermelding is inmiddels achterhaald. Maartens vader was herenboer corrigeert conservator Christi Klinkert. De passage die kunstenaars-biograaf Karel van Mander in zijn Groot Schilder-boeck (1604) aan hem wijdt leest als een jongensboek.

’Tot grooten onlust van den Ionghen’… verwachtte Maartens vader, Jacob Willemsz van Veen, dat hij hem op de boerderij zou gaan helpen. Met het verspillen van een emmer melk maakte zoonlief duidelijk dat hij daar niet voor in de wieg was gelegd: hij wilde schilder worden!Toen zijn vader hem met een eind hout achterna zat hield Maarten zich schuil in de hooiberg. De volgende morgen stopte zijn moeder hem wat geld toe, waarna hij zijn knapzak pakte om de stem van zijn hart te volgen. Te oordelen naar de gelaatsuitdrukking op het portret dat Maarten jaren later vervaardigde, was zijn vader er in 1632 nog steeds niet overheen.

Maarten van Heemskerck, Portret van Jacob Willemsz van Veen, 1632. Paneel 52 x 35 cm. New York, Metropolitan

Van 1510-1513 kwam Maarten in de leer bij Cornelis Willemsz (1481-1552). Daarna werd hij assistent in de werkplaats van de om zijn Italiaanse stijl geroemde Jan van Scorel (1495-1562). In korte tijd ontwikkelde Maarten zich tot de spreekwoordelijke tovenaarsleerling die zijn meester overtreft. Enthousiast geworden door de reisverhalen van Van Scorel vertrok Van Heemskerck in 1632 naar Italië. Daar bestudeerde hij de kunst van Michelangelo (1475-1564) en Rafaël (1483-1520). De kort daarvoor opgegraven antieke sculpturen wakkerden zijn belangstelling voor het verleden niet alleen aan, maar verschaften hem ook authentiek materiaal voor de setting van mythologische en Bijbelse onderwerpen.

Na thuiskomst in 1536 introduceerde hij de vormentaal van de Italiaanse Renaissance en met name het anatomisch ‘correct’ -in onze ogen nogal over de top- geschilderde naakt van de zogeheten maniëristen. In Heemskercks schilderijen ontdek je invloeden van genoemde meesters en echo’s van de antieke Torso Belvedère en de Laocoöngroep. Het fabelachtig vormgegeven beeld toont het dramatische einde van de Trojaanse priester die zijn stadgenoten tevergeefs had gewaarschuwd voor de Griekse list met het paard van Troje. De goden straften hem en zijn zoons met wurgslangen.

Hagesandros, Polydoros en Athnodorus van Rhodos, Laocoön en zijn zonen proberen zich te bevrijden van wurgslangen, 40-20 v. Chr. marmer, 208 x 163 x 112 cm. Vaticaanstad, Vaticaanse Musea

In een oogopslag is duidelijk waar van Heemskerck de houding van de hevig getormenteerde Christusfiguur in het paneel met de Geseling uit het Laurentius altaarstuk (1538-1543) ontleende.  

Maarten van Heemskerck, Geseling van Christus, Laurentiuslataarstuk, 1538-1543, paneel ca. 600 x 800 cm. Linköping, Dom

Jaren later was Van Heemskerck zijn Italiaanse ervaringen nog niet vergeten. In 1553 schilderde hij dit trotse zelfportret, waarin hij als hipster avant-la-lettre een selfie maakt bij het Colosseum. Met zijn korte kapsel en volle baard zou hij vandaag de dag geen gek figuur slaan!

Maarten van Heemskerck, Zelfportret met Colosseum, 1553, Cambridge, Fitzwilliam Museum

Heemskerck, waarom nu?
Tijdens de Beeldenstorm in 1566 is een deel van het werk van de ooit beroemde kunstenaar verwoest. Daarna werd Heemskerck overschaduwd door de grote meesters van de 17e eeuw. Smaakverandering speelde daarbij ook een rol. Zijn on-Hollandse Rooms-katholieke onderwerpen, met overdreven druk gebarende en in onmogelijke houdingen weergegeven personen, werden in de protestantse Nederlanden niet meer gewaardeerd. Heemskerck had alles uit de kast gehaald, maar deze overdreven stijl viel in de 17e eeuw niet meer in de smaak. In zijn Vite dei’ piu eccellenti scultori e pittori (1568) licht kunstenaar-biograaf Giorgio Vasari toe waarom kunstenaars op die manier werkten. Toen zij met toepassing van het lineaire perspectief en het correct weergeven van de menselijke anatomie de verworvenheden van de Renaissance onder de knie hadden gingen zij een stap verder. Met deze naar onze maatstaven nogal overdreven stijl wilden ze laten zien wat ze konden; ze deden het … per mostrar l’arte…. Aan Vasari’s typering la bella maniera dankt het Maniëriesme haar naam.

Vroeg werk in het Frans Hals Museum
Ook voor zijn vertrek naar Italië is Heemskercks vernieuwingsdrang al zichtbaar. In zijn vroege portretten vereeuwigde hij rijke burgers als mensen van vlees en bloed in een alledaagse omgeving. Gewend aan 17e -eeuwse interieurstukken weten wij niet beter, maar in de zestiende eeuw was een portret in dergelijke huiselijke mise-en-scène een nouveauté!

Voorheen werden zij als opdrachtgevers op de zijluiken van altaarstukken geportretteerd, afgetekend tegen een landschappelijke achtergrond. In Heemskercks portretten worden zij autonoom afgebeeld. Het Portret van een spinnende vrouw uit 1528 is daar een mooi voorbeeld van. Dankzij een tevoorschijn gekomen familiewapen is zij geïdentificeerd als de Haarlemse Anne Claesdr van der Laan. Zij bevindt zich ogenschijnlijk in een louter alledaagse setting, maar tijdgenoten begrepen de symbolische boodschap. Niet gehinderd door enige vorm van bescheidenheid heeft Anna zich laten portretteren als de ideale vrouw, wier signalement in de bijbel wordt omschreven … ‘Een sterke vrouw wie zal haar vinden? […] ... haar handen zijn voortdurend aan het spinrok’…  (Spreuken 31: 10 e.v.).

Heemskerck vergrootte de huiselijkheid door het naaimandje aan de wand. Het met een dolfijn versierde spinnewiel is niet zomaar een ding dat we uit het sprookje van Doornroosje kennen maar volgens een deskundige is het een functioneel werktuig.

Maarten van Heemskerck, Portret van een vrouw, waarschijnlijk Anna Claesdr van der Laen, ca. 1528, olieverf op paneel,105 x 86 cm, Madrid, Museo Nacional Thyssen-Bornemisza

Heemskercks vroege werk wordt in dialoog gepresenteerd met inspirerende tijdgenoten als Joos van Cleve, Jan Mostaert, Jan Gossaert en Jan van Scorel. Volgens het antieke devies van emulatio probeerde hij hen niet alleen te evenaren, maar liever nog te overtreffen. De belangrijkste inspiratiebron voor een intieme enscenering van moederliefde vormde Michelangelo’s Madonna met Kind uit de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Brugge, die Heemskerck tijdens zijn reis gezien zal hebben. De gedraaide houding van het kindje en de lichte marmerachtige textuur van de huid lijken daarop te duiden.

Michelangelo, Madonna met Christuskind, 1501—1504. Onze-Lieve-Vrouwe-Kerk in Brugge

Ik herken Michelangelo’s Madonna uit de film The Monuments Men (2014). Luitenant Frank Stokes, gespeeld door George Clooney, en zijn team vinden dit door de nazi’s geroofde beeld terug in de zoutmijn van het Oostenrijkse Altaussee.

Maarten van Heemskerck, , Madonna met Kind bij ruïne, 1530. Paneel 90 x 70 cm. Kunstmuseum Basel.

Het pièce de résistence in het Frans Hals Museum is het onlangs gerestaureerde dubbelpaneel Lucas Schildert de Madonna dat Heemskerck in 1532 als afscheidscadeau voor het gilde van St. Lucas vervaardigde. In het als trompe l’oeil aangehechte briefje roept hij zijn kunstbroeders op om tijdens de voorgenomen buitenlandse reis voor hem te bidden. Materiaal-technisch onderzoek met röntgen, infraroodreflectografie en analyse van verfmonsters bracht 17e en 19e -eeuwse restauraties aan het licht. Ook werd ontdekt dat het ogenschijnlijk uit één stuk vervaardigde werk uit twee panelen bestaat. De restauratie wordt aan de hand van foto’s en een video aanschouwelijk gemaakt.

Maarten van Heemskerck, Lucas schildert de Madonna, 1532. 2 Panelen, Haarlem, Frans Hals Museum.

Heemskerck ‘Pionier op Papier’                                                                               
Na zijn vormende jaren in Rome ontwikkelt Heemskerck zich tot de meest toonaangevende en productieve kunstenaar van de Noordelijke Nederlanden. Zoals privépersonen en zakenlui tegenwoordig via social media hun ideeën wereldkundig maken, verspreidde Heemskerck zijn werk via de toenmalige social: de prentkuntst.

Daarvan wordt in Teylers Museum een interessante en verrassende selectie getoond. Professionele prentsnijders als Dirck Volkertsz Coornhert brachten Heemskercks ontwerpen over in houtsneden en kopergravures. Deze waren niet alleen een inspiratiebron voor tijdgenoten, maar ook Rembrandt die prenten van hem bezat, kon een halve eeuw later nog iets van Heemskerck leren!

Dat is duidelijk te zien in Rembrandts ets voorstellende De thuiskomst van de Verloren zoon die hij in 1636 maakte naar voorbeeld van Heemskercks honderd jaar eerder gemaakte compositie. Met veel gevoel bracht Heemskerck de hulpeloosheid van de aan lagerwal geraakte zoon in beeld en de vreugde van de vader met diens terugkeer. Als schoolkind ging mijn sympathie uit naar de verontwaardigde, hardwerkende andere zoon die nooit een schouderklopje van zijn vader had gekregen, maar inmiddels begrijp ik de boodschap.   

1. Rembrandt, Thuiskomst van de Verloren Zoon, 1636. Ets 156 x 136 mm. Haarlem Teylers Museum. 2. Dirck Volkertszn Coornhert naar Maarten van Heemskerck, De Verloren Zoon, 1546-48, houtsnede 242 x 183 mm. Noord Hollands archief.

Dirck Volkertsz Coornhert, naar Maarten van Heemskerck, De geboorte van Isaac, 1549. Ets op papier, Noord-Hollands Archief, Haarlem

Deze prent is al indrukwekkend, maar de vroegst bekende voorstelling van een bevalling raakte echt een gevoelige snaar. Als figuranten koos Heemskerck de Bijbelse aartsvader Abraham en zijn vrouw Sara. Het stel dat tegen elke verwachting in op hoogbejaarde leeftijd nog een zoon kreeg, zoals beschreven in Genesis 21:1-7. Na de partus ondersteunt Abraham de uitgeputte kraamvrouw; een tijdloos beeld. Let op de gespierde vroedvrouwen -dit hebben ze vaker bij de hand gehad- en de weer volle borsten van de stokoude kraamvrouw.

Wellicht werd het thema hem ingegeven door een droevige persoonlijke gebeurtenis. Heemskercks eerste vrouw, Marie Jacobs Coningsdochter, met wie hij in 1540 gehuwd was overleed in het kraambed. In 1550 hertrouwde Heemskerck met Marietje Gerritsdr, die niet meer een van de jongsten was. Dit huwelijk bleef kinderloos.

Maarten van Heemskerck, Portret van Marie Jacobsdr de Coninck 1543-1544. Pan. 69 x 58 cm. Frans Hals Museum

Rome                                                                                                                
In Alkmaar bereikt het vergeten verhaal van Maarten van Heemskerck een hoogtepunt. Tegen het decor van de uitvergrote tekeningen van het Forum worden de tekeningen, schetsen en daarop geïnspireerde werken gepresenteerd. Hier zie je ook een levensgroot gipsafgietsel van de Torso Belvedere, wiens postuur en musculatuur je op diverse tekeningen en schilderijen terugziet.
De tekeningen die afzonderlijk op ooghoogte worden getoond, zijn speciaal voor deze expositie losgemaakt uit het album waarin ze in het Berlijnse Kupferstichkabinett bewaard worden. Prachtig is de gewassen tekening van het Overspel van Venus en Mars, dat hij tegen het decor van de Romeinse ruïnes, als een zoekplaatje componeerde

Maarten van Heemskerck, Overspel van Venus en Mars, 1538. Pen bruine inkt op grijs papier. bruin gewassen met witte hoogsels. 393 x 433 mm. Londen British Museum

Heemskercks meest prestigieuze en monumentale Laurentiusaltaarstuk dat hij voor de Grote Kerk vervaardigde schittert in Alkmaar door afwezigheid. Voor Heemskercks magnum opus was na de reformatie geen plaats meer in de door de protestanten overgenomen Laurentiuskerk. Het aan de koning van Zweden verkochte werk bevindt zich in de dom van Linköping. Ter compensatie worden in een doorlopende wand vullende projectie enorme beelden van Heemskercks belangrijkste altaarstuk getoond. Echt fantastisch om al die details, die je in werkelijkheid nooit van zo nabij zou kunnen zien, hier zittend op een bankje voorbij te zien komen. Eigenlijk is het helemaal niet erg dat het altaarstuk er zelf niet is!

Anders dan de meer gezapige middeleeuwse en vroeg zestiende-eeuwse altaarstukken viel dit werk destijds niet alleen op door de enorme afmetingen maar meer nog wegens de vernieuwende beeldtaal.

Kerkgangers die gewend waren aan ingetogen religieuze figuren konden hun ogen niet geloven! Door de kleding van de afgebeelde heiligen zagen ze behalve spieren, pezen, armen en benen ook hun borsten en billen. En dat in de kerk!

Door de huidige beeldcultuur met halfnaakt popsterren en reclamefiguren verblikken of verblozen wij niet zo gauw, maar dat lag in de 16e eeuw anders. Behalve ‘functioneel naakt’ in schilderijen met Bijbelse personages als Eva, Bathseba of Suzanna werd het weergeven van- en schetsen naar naaktmodel in Heemskercks tijd nog ongepastgevonden.  

Maarten van Heemskerck, Laurentiusaltaarstuk, 1538-1543. Paneel 600 x 800 cm. Dom Linköping

Het zogeheten Drenckwaerttriptiek uit Warschau geeft een goed idee van de impact die Heemskercks vrijmoedige stijl destijds veroorzaakte. Opdat hij niet vergeten zou worden bestelde de schout van Dordrecht, Jan Willemsz van Drenckwaert deze memorietafel. In het middenpaneel wordt de gemartelde Christus aan het volk getoond. Pontius Pilatus, de Romeinse gouverneur van Judea laat het volk beslissen wie voor gratie in aanmerking komt: Jezus of de ter dood veroordeelde misdadiger Barrabas. De rest is geschiedenis.

Maarten van Heemskerck, Drenckwaerttriptiek, 1544. Middenpaneel 162 x 89 cm zijpanelen 171 x 51 cm. Warschau.

Wat verdiende Heemskerck met zijn schilderijen? Het antwoord op deze vraag is vijfhonderd jaar na dato lastig te achterhalen, maar wonder boven wonder zijn archiefstukken met informatie over het Laurentiusaltaar bewaard. Daarin staat dat een knecht van de schilder op 5 augustus 1538 naar Alkmaar reisde om de maten op te nemen van de panelen. De onderwerpen, de data van oplevering en de betalingen werden contractueel vastgelegd. Voor de middenpanelen zou hij 325 gulden krijgen; voor de voorstellingen op de binnenkant van de luiken werd 400 gulden afgesproken en voor die op de buitenkant 200 gulden. Het totaalbedrag van 925 gulden werd bijeengebracht door meerdere opdrachtgevers die Heemskerck op de voorstelling met Laurentius, vereeuwigde. Om zelf ook niet vergeten te worden voegde de schilder zijn zelfportret toe.

Maarten van Heemskerck, Sponsoren van het Laurentius altaarstuk, 1538-1543

Met een reeks mythologische en Bijbelse krachtpatsers wordt in Alkmaar een sterk staaltje van Heemskercks anatomische kennis gepresenteerd. Nadat de panelen verspreid raakten is de reeks Sterke mannen uit 1555 na 75 jaar voor het eerst weer samen te zien. Met hun gezwollen bicepsen en buitenproportionele musculatuur lijken ze op eigentijdse bodybuilders die spierversterkende middelen hebben gebruikt. Heemskerkcks sterke jongens moesten hun spieren op eigen kracht versterken in de Palaestra, de sportschool van de Oudheid.

Met deze grote overzichtstentoonstelling heeft de vergeten kunstenaar zijn plek op de tijdlijn van de Nederlandse kunstgeschiedenis teruggekregen. Zijn veelzijdige werk is nog tot 20 januari 2025 op drie locaties zien.

Verder lezen
Ilja. M. Veldman, Maarten van Heemskerck 1498-1574, tentoonstellingscatalogus, Zwolle, 2024.

Artikel Maria in de beeldende kunst bij de gelijknamige tentoonstelling in het Catharijneconvent in 2017

Link: Frans Hals Museum , Teylers Museum Haarlem, Stedelijk Museum Alkmaar

Wassily Kandinsky; Pionier van de Abstracte Kunst. Museum H’ART tot 11 november 2024

Wassily Kandinsky, Auf Weiss II (Sur blanc II), 1923.105 x 98 cm, Olie op doek. Geschonken door Nina Kandinsky in 1976

Met deze tentoonstelling wordt een nieuw hoofdstuk in de jonge geschiedenis van Museum H’ART (voorheen Hermitage Amsterdam) geschreven. Na de breuk met Rusland is het museum nieuwe samenwerkingsverbanden aangegaan, o.a. met het Centre Pompidou in Parijs, dat de artistieke nalatenschap beheert van Wassily  Kandinsky (1866-1944). Deze connectie biedt het Nederlandse publiek de kans om kennis te maken met het fascinerende werk van deze pionier van de abstracte kunst. 

Geschoold als jurist maakt Kandinsky in 1896 een carrière switch. In München, destijds de culturele hoofdstad van Europa, neemt hij teken- en schilderlessen. Ook bekwaamt hij zich in het maken van houtsneden. Deze techniek, waarbij de motieven plat met van elkaar gescheiden kleurvlakken in beeld komen, opende de weg naar abstractie. In Samstagabend in Marken is deze invloed bij voorbeeld duidelijk te zien.

W. Kandinsky, Samstagabend, 1904, Tempera op zwart papier; geplakt op karton 35 x 50 cm.
Centre Pompidou, Parijs

Het begin van dit traject wordt geïllustreerd met kleine werkjes die ontstonden tijdens reizen door Europa en Tunesië. In de grote zaal wordt Kandinsky’s ontwikkeling naar abstractie zichtbaar gemaakt. Werken die in het Zuid-Duitse Murnau ontstonden laten zien hoe Kandinsky de zichtbare werkelijkheid geleidelijk aan verlaat.

Hoogtepunt van de tentoonstelling vormt de reconstructie van de met wand-schilderingen gesierde ontvangstsalon van de Juryfreie Kunstschau, die in 1922 in Berlijn te zien was. De explosie aan kleuren en vormen van dit ontwerp voor een fictief museum was geïnspireerd op Kandinsky’s herinneringen aan kleurrijk beschilderde Russische boerenhuizen. In de talrijke geometrische vormen zijn onmiskenbaar ook invloeden van de Russische constructivisten aanwijsbaar, waarmee hij tijdens zijn kortstondige aanstelling in dienst van het communistische regime in 1917 had kennis gemaakt. Afgezien van vijf voorstudies zijn de originele ontwerpen tijdens WOII verloren gegaan. Deze reconstructie werd in 1977 gemaakt ter gelegenheid van de opening van het Centre Pompidou. Vanaf de bovenverdieping heb je er mooi zicht op.

Museum H’ART, Reconstructie van de Salon de Reception d l’exposition van de Juryfreie in Berlijn, 1922
. Foto: Alizé Barthelémy

In 1922 was deze nieuwe beeldtaal voor velen wel even wennen. Voor een goed begrip van het toenmalige onbegrip voor abstracte kunst even een schets van het Europese kunstklimaat in de vroege twintigste eeuw. Terwijl het publiek, gewend aan traditioneel geschilderd academisch werk, na aanvankelijke weerstand eindelijk waardering begon te krijgen voor de snel gepenseelde vluchtige indrukken van de impressionisten zocht een volgende generatie kunstenaars alweer naar nieuwe artistieke wegen.

De werken van de expressionisten zijn van een heel ander kaliber. Niet de buitenwereld, maar de binnenwereld vormde hun inspiratiebron. In vereenvoudigde, vervormde beelden schilderden zij hun gevoelens in felle kleuren van zich af.Abstract werkende kunstenaars gaan even later nog een stap verder. Zij verlaten de zichtbare werkelijkheid.

Kandinsky’s kunsttheorieën
Als kind van zijn tijd, filosofeerde Kandinsky over kunst en metafysische aangelegenheden. Zijn ideeën ontvouwde hij in verschillende traktaten, waarvan Über das Geistige in der Kunst uit 1911 het bekendst is. In deze verhandeling legt hij een relatie tussen kleur en muziek: klankkleur. Hij werd daartoe geïnspireerd door zijn vriend de uitvinder van de atonale muziek Arnold Schönberg. In Kandinsky’s ogen stond de mensheid aan de vooravond van een nieuw tijdperk, waarin het materialisme zou plaats maken voor het ‘geestelijke’. Daarin stond Kandinsky niet alleen. Zijn ideeën werden gevoed door antroposofisch en theosofisch gedachtengoed dat destijds breed in de belangstelling stond. Deze gedachte manifesteert zich in alle kunstvormen. In de schilderkunst wordt deze aan een innerlijke noodzaak ontsproten ‘geestelijke’ kunst vormgegeven met kleurvlakken en lijnen die ‘net zo abstract zijn als muziek’. Met een aan Kandinsky ontleende beeldspraak wordt deze enigszins lastig te vatten abstracte gedachte in een video aanschouwelijk gemaakt:

…’Kleur is een middel om rechtstreeks de ziel te beïnvloeden… Kleur is het klavier; het oog is de hamer, terwijl de ziel een piano met vele snaren is. De kunstenaar is de hand waarmee het middel, de verschillende toetsen, de menselijke ziel kan laten trillen’…

In zijn jonge jaren was Kandinsky ook al gepreoccupeerd met kunsttheorie. In de door hem opgerichte kunstenaarsgroep Phalanx deelt hij in 1901 zijn ideeën met anderen. Zoals in de gelijknamige oud-Griekse slagorde richtten de leden hun lansen als één speerpunt op de door hen als oubollig ervaren academische stijl. Onder dezelfde naam opent Kandinsky een kunstschool, die -ongebruikelijk voor die tijd- ook vrouwelijke leerlingen toelaat. In Gabriele Münter ontmoet Kandinsky een nieuwe levenspartner. In 1902 trokken zij er met medestanders op uit om in de natuur te werken. De school werd echter in 1904 weer gesloten.

In 1904 beginnen Kandinsky en Münter aan hun trip door Nederland, Duitsland, Italië en Tunesië. Van het verblijf in Nederland dateren enkele nostalgische stadsgezichten en een impressie van de haven van Rotterdam. In een video bladert een onzichtbare hand door Münters schetsboek met impressies van Marker huisjes en raak getroffen figuurtjes. In de vergeelde foto’s die zij in Holland maakte herken je de inspiratiebron voor Kandinsky’s Kanal in Holland.

Wassily Kandinsky Kanal in Holland, uit 1904. Doek op karton, 23 x 33 cm. Centre Pompidou

Van 1904-1905 overwinterde het stel in Tunesië. Aan dit verblijf herinneren kleine stadsgezichten en impressies van verstilde stranden. In de dik aangebrachte verfbanen herken je de eerste symptomen van Kandinsky’s weg naar abstractie.

Wassily Kandinski, Parc de Saint-Cloud, Dunkle Allee, 1906. Centre Pompidou, Paris

In 1906 maakt het duo in Parijs kennis met werk van Matisse, Picasso, Dufy, Gauguin en Monet. Van die periode dateren Kandinsky’s in de openlucht geschetste impressies van het Parc de Saint-Cloud, met rake indrukken van de kleur- en lichtvlekken onder de schaduwrijke bomen.

Murnau
In 1908 vestigen Kandinsky en Münter zich in Beieren. In het schilderachtige Murnau werken ze vol overgave in de openlucht. Kandinsky’s figuratieve werken worden geleidelijk aan expressiever en abstracter.

Het zou, gezien haar belangrijke rol in hun gezamenlijke weg naar abstractie interessant geweest zijn om ook enkele nauwelijks van Kandinsky te onderscheiden werken van haar hand te zien, maar Münter schittert in de expositie door afwezigheid. Had Nina Kandinsky, die het werk van haar man schonk aan het Centre Pompidou, misschien iets tegen de beroemde ex van haar man? Geen slechte vraag besefte ik na lezing van de bijdrage van emeritus-hoogleraar Paul Akkerman in het zomernummer van Kunstschrift. Daarin wordt een recensent van de Haagse Post in 1963 geciteerd: …’deze levendige vrouw [Nina Kandinsky] blijkt nog steeds gebeten op Gabriele Münter’ …

Een andere journalist tekende uit Nina’s mond op dat de jaren waarin Kandinsky met een ‘Duitse schilderes’ had samengeleefd …’een zeer ongelukkige tijd [vormden], waarin hij veel geleden heeft’…

Anders dan vaak gedacht was Kandinsky’s ‘uitvinding’ van de abstracte kunst ‘geen eenmansproject, maar een gezamenlijk avontuur’ van kunstenaars die tussen 1909 en 1914 samen werkten in het huis van Gabriele Münter, die in deze ontwikkeling zelfs een belangrijk aandeel had, aldus Akkerman.

1 Wassily Kandinsky, Studie voor Murnau mit Kirche II, 1910. Karton 32 x 44 cm. Part. Coll.
2 Gabrielle Münter, Wind und Wolken, 1910, Olieverf op karton 50 x 65 Sprengel Museum, Hannover

Dat Nina liever niet aan Münter wilde worden herinnerd is niet geheel onbegrijpelijk, maar dat museumdirecteuren en samenstellers van tentoonstellingen Münters rol op weg naar abstractie eveneens hebben doodgezwegen intrigeerde Akkerman. In haar in 1914 ontstane verbeelding van vogels dat terecht de titel Abstrakt draagt, is de zichtbare werkelijkheid ver te zoeken.

Gabrielle Münter, Abstrakt, 1914

Vanaf 1914 beginnen de wegen van Kandinsky en Münter te divergeren. Kandinsky zet zijn zoektocht op de ingeslagen weg naar abstractie voort. Münter keerde in de stijl van de zogeheten Nieuwe Zakelijkheid, terug naar de figuratie.

Gabrielle Münter, Frühstuck mit Vogel, 1934

Na WOII stond abstracte kunst symbool voor vrijheid. Wie figuratief was blijven werken had volgens Akkerman de ‘afslag gemist’. In 1954 begon Münter weer abstract te werken, maar haar bekering kwam voor een vermelding bij de voorlopers van de abstracte kunst te laat.

Gabrielle. Münter, Abstrakt (Mitte hellblau, oval), 1954. Karton 45 x 33 cm. Städtische Galerie im Lenbachhaus und Kunstbau, München.

Terug naar de tentoonstelling. Met de oprichting van de Neue Kunstlervereinigung München (NKVM) ontvouwt Kandinsky in 1909 een nieuw artistiek initiatief. Onder deze paraplu werkten Gabriele Münter, Alexej von Jawlensky, Marianne Von Werefkin, Franz Marc en Paul Klee samen. Dit resulteerde in de oprichting van Der blaue Reiter. De naam is, anders dan vaak gedacht, niet ontleend aan de blauwe paarden van Franz Marc, maar aan Kandinsky’s Blaue Reiter uit 1903.

Wassily Kandinsky Der Blaue Reiter, 1903. (part.Coll.)

In 1911 publiceren Kandinsky en Marc Der Blaue Reiter Almanach. Met dit revolutionaire manifest starten zij een letterlijk en figuurlijk grensverleggende dialoog tussen verschillende artistieke genres. Met de expressieve, felgekleurde lyrische schilderijen die zij in datzelfde jaar tentoonstellen overrompelen de leden van der Blaue Reiter het publiek.

W.K. Ankündigung der Blaue Reiter, (alternativer Titel: Mit Schwan), 1911-1912

Een klein ogenschijnlijk geheel abstract werkje herinnert aan deze tijd. In Ankündigung der Blaue Reiter zie je links van het midden, gehuld in een blauwe ‘wolk’ de contouren van een ruiter te paard.   Met het uitbreken van WOI valt de groep uiteen. Macke en Marc vinden een ontijdige dood in de loopgraven.

Op weg naar abstractie.
In de grote zaal vormen Kandinsky’s vroegste bijna-abstracte werken een eye-opener voor wie niet veel op heeft met non-figuratieve kunst. In Improvisation III uit 1909 zijn een man en paard nog enigszins herkenbaar. Gaandeweg lost de figuratie echter op in een feest van kleuren en vormen, zoals in het doek Mit dem Schwarzen Bogen uit 1912. De kern van deze compositie: de zwarte boog kom je ook in andere composities tegen. Deze is afgeleid van een zogeheten doega. Een rondbogige dissel waarmee 3 paarden voor een trojka -een Russische slede- kan worden aangespannen. 

Wassily Kandinsky, Improvisation 3, 1909. 94 x 130 cm, Olieverf op doek Centre Pompidou Paris Geschonken door Nina Kandinsky in 1976

Twee jaar later ontstond het monumentale Bild mit rotem Fleck. Kandinsky’s verkenning van conflicterende kleurverhoudingen zou zijn ingegeven door de dissonanten in Schönbergs composities. De bewering dat elke verwijzing naar de werkelijkheid hier verlaten zou zijn klopt echter niet. Linksonder staat in mijn ogen toch duidelijk een ballerina in de spotlight.

1  Wassily Kandinsky, Mit dem schwarzen Bogen (Avec l’arc noir), 1912. 189 x 198 cm Olieverf op doek, Centre Pompidou Paris, Geschonken door Nina Kandinsky in 1976.
2. Wassily Kandinsky, Bild mit rotem Fleck 1914. 189 x 198 cm Olieverf op doek, Centre Pompidou Paris, Geschonken door Nina Kandinsky in 1976

Rusland Overgangsjaren.
Onder deze noemer besteedt de tentoonstelling aandacht aan de periode na Gabriele Münter. Bij het uitbreken van de WOI keerde Kandinsky noodgedwongen terug naar Rusland. Münter vestigt zich in Stockholm. Na een kortstondige hereniging gaat het stel in 1916 uit elkaar. Niet lang daarna leerde Kandinsky een nieuwe liefde kennen. Geen liefde op het eerste gezicht, maar op het eerste gehoor. Na een telefoongesprek wilde hij de vrouw met de lieflijke stem aan de andere kant van de lijn leren kennen. In 1917 trad de vijftigjarige schilder in het huwelijk met de 16-jarige Nina Andrejevskaja. Kort daarna werd hun zoon Vsevolod geboren. Tijdens de ontberingen die volgden op de Russische Revolutie overleed het kind op 16 januari 1920. Van dat onheil is in de impressie van Nina en haar zus Tatiana nog geen spoor. In deze idylle houdt hij nog even vast aan de stijl uit Murnau, maar niet voor lang….

Wassily Kandinsky, Akhtyrka, Nina & Tatiana dans la veranda, 1917 olieverf op doek 27,5 x 33,6 cm Centre Pompidou, Paris

Ook op artistiek terrein is het tijd voor verandering. In Moskou richt Kandinsky in 1921 de Russische Academie der Kunstwetenschappen op. Twee jaar eerder ontstond het destijds opzienbarende doek Im Grau. Wegens de ingetogen tinten die scherp contrasteren met primaire kleuren kenschetste de eigentijds kunstcriticus Will Grohmann het werk als …’extreem ingewikkeld en onrustbarend in zijn uitbundigheid’… De vormen zweven door een oneindige ruimte. Voor een rood hemellichaam tekent zich wederom de zwarte boogvorm af. Dit werk markeert een waterscheiding. Na 1919 ontstaan evenwichtige composities samengesteld uit duidelijke geometrische vormen.

Kandinsky, Im Grau, 1919. Olieverf op doek 129 x 176 cm Centre Pompidou,Paris

Op weg naar het vervolg van de expositie ziet de bezoeker oude ‘abstracte’ filmbeelden van Walter Ruttmann: Opus II, III, IV: Black and White Silent, uit 1921-1925. Op de trap weerklinkt de betoverende prelude van Richard Wagners romantische opera Lohengrin. Het horen van deze muziek veroorzaakte in 1896 een doorslaggevende ervaring in Kandinsky’s artistieke ontwikkeling die leidde tot zijn carrière switch.

Bauhaus
In de bovenzalen staat Kandinsky’s relatie met het Bauhaus centraal: de progressieve kunstopleiding die van 1919 tot sluiting door de nazi’s in 1933 achtereenvolgens in Weimar, Dessau en Berlijn gevestigd was. Je ziet documenten, foto’s en meubels uit die tijd geven een indruk van Kandinsky’s eetkamer. Aan de wand hangt het uit 1923 daterende doek Auf Weiss. In het Bauhaus, de kraamkamer van de Gesamtkunst, ontstonden creaties die de traditionele grenzen tussen architectuur, beeldende kunst en nijverheid overstegen.

Onder invloed van collega docent Lazlo Moholy Nagy nemen Kandinsky’s composities na 1925 een meer analytische, systematische wending. Mooi voorbeeld van dit zogeheten lyrisch geometrisme is het doek Auf Spitzen, dat ook suprematische invloed vertoont van de geometrische abstracte stijl van Kazimir Malevitsj.

Wassily Kandinsky Auf Spitzen, 1928. Doek 140 x 140 cm. Centre Pompidou Paris

In 1925 ordent Kandinsky zijn ideeën hierover in de publicatie Punkt und Linie zu Fläche. In de expositie wordt een bladzijde uit dit boek getoond, waarin Kandinsky tekst en uitleg geeft over de plek – en daarmee samenhangende betekenis van de punt. Het vergt enig geduld en -lastig met al die mensen om je heen- concentratie, maar vooral goede ogen om de pointevan dit exposé te vatten!

Getuige enkele als Entwicklung aangeduide werken stond Kandinsky ook na zijn Bauhaustijd niet stil! Het doek Zerbrechlich uit 1931vormt het uitgangspunt voor de installatie Kunst is een reis van Bink van Vollenhoven en Søren Siebel. In dit digitale ‘klank en lichtspel’ worden aan Kandinsky’s werk ontleende vormen geprojecteerd, aangevuld met een geestig: oer-Hollandse bottertje dat de opmerkzame bezoeker elders in de expositie heeft kunnen zien. Eveneens indrukwekkend is het monumentale Entwicklung in Braun, dat de overgang markeert van Kandinsky’s tijd aan het Bauhaus en de jaren in Parijs. Vanuit sombere bruintinten lichten, als door een geopende deur, vormen en kleuren als een hoopgevend toekomstperspectief op. Picasso, Braque en Moholy Nagy zijn niet ver weg; Jean Arp en Joan Miro met zijn biomorfe figuren evenmin.

Wassily Kandinsky, Entwicklung in Braun, 1933. Doek 101 x 121 cm. Centre Pompidou Paris

Mijn gedachten over -ogenschijnlijke- overeenkomsten tussen de stijl van het Bauhaus en dè Stijl van Gerrit Rietveld, Theo van Doesburg en Piet Mondriaan worden bevestigd bij het zien van een in het publieksboek afgebeelde reconstructie van een wandschildering in het Bauhaus in Weimar. Na een uitnodiging om lid te worden van de kunstenaarsgroep Cercle & Cahier maakt Kandinsky in 1929 kennis met die andere pionier van de abstracte kunst: Piet Mondriaan.

Er is weliswaar enige gelijkenis, maar anders dan in de Nieuwe Beelding van De Stijl zijn de geometrische vormen van Kandinsky’s Bauhausjaren bepaald niet strak en monochroom. Later worden Kandinsky’s abstracte composities zelfs nog complexer. 

Van de Bauhausjaren dateren werken in meer of minder ver doorgevoerde stadia van abstractie. In de geometrische vormen op de kerstkaart die Kandinsky in 1926 voor Nina maakte zijn de zon, de maan en met wat fantasie een kerstboom met ballen en een orthodox kruis nog herkenbaar.

Wassily Kandinsky A Nina pour Noël, 1926. Olieverf op karton 33 x 45 cm. Centre Pompidou, Paris

In de kabinetten zijn meer minder bekende Kandinsky’s te zien zoals het indrukwekkende Einzelne Klänge uit 1927. Dit suggestieve werkje bezorgde mij een vreemde sensatie. Het was als of ik mij in een onmetelijk donkerheelal bevond, waar allerlei vormen gewichtloos rondzweefden als voorafbeelding van het ruimteafval in de 21e eeuw.

Wassily Kandinsky, Einzelne Klänge, 1927. Olieverf op karton 33 x 41 cm
Centre Pompidou, Paris

Zijn laatste jaren brengt Kandinsky door in Neuilly-sur-Seine, waar zijn palet, naar eigen zeggen ‘ontspant’. De soberheid van de laatste Bauhaus schilderijen maakt plaats voor een feest van vorm en kleur. In Frankrijk doet hij bovendien weer nieuwe invloeden op. Na kennismaking met Marcel Duchamp verschijnen naast strenge geometrische ook aan de fantasie ontsproten vormen. In 1933 doet Kandinsky mee aan een tentoonstelling van de Surrealisten. En zelfs in Amerika was Kandinsky in  1936 te zien. In de tentoonstelling Cubism and Abstract Art in het MOMA werd het doek Deux Points uit 1935 getoond, waarin hij naast olieverf, evenals de kubisten, zand verwerkt had. In de laatste zalen zie je meer voorbeelden van Kandinsky’s niet aflatende vernieuwingsdrang. In diverse abstracte werken steekt zelfs de figuratie weer de kop op. De boven een oudroze achtergrond zwevende motieven in Cercle et Carré zijnonmiskenbaar afgeleid van realistische vormen, die mij doen denken aan  figuren op gebatikt Oosters textiel.

Wassily Kandinsky, Cercle et Carré, 1943. Olieverf en tempera op karton, 42 x 58 cm. Centre Pompidou, Parijs

De expositie eindigt met twee onvoltooide werken, die er overigens niet als zodanig uitzien. In de ene Peinture Inachevée zie je zwarte lijnvormige figuren op een groen veld. In de tweede onvoltooide roepen de op een zwart vlak aangebrachte figuurtjes associaties op met het artistieke vocabulaire van de Maya’s of Inca’s in Zuid-Amerika, maar misschien heb ik te veel fantasie.

Kort na voltooiing van deze onvoltooide werken overlijdt Kandinsky aan de gevolgen van een beroerte. Boven de baar hing zijn laatste grote doek: Accord Réciproque. In dit luchtige werk waarin Kandinsky een precaire balans tussen natuurlijke organische vormen zocht, zou je een uitnodiging kunnen zien om Kandinsky’s leven te vieren; het plezier spat ervan af!

Wassily Kandinsky, Accord réciproque, 1942. Olieverf en ripolin op doek, 114 x 146 cm. Centre Pompidou, Parijs.


Link: Museum H’Art, Wassily Kandinsky

Cultureel nazomeren in Edinburgh, september 2024,

The National Galleries of Schotland

Jarenlang heb ik het kunnen vermijden: Schotland. Altijd regen en overal muggen, mij niet gezien! Hoewel de reisgids ons verzekerde dat angst voor de gevreesde mitches na augustus onnodig zou zijn, bleken beide vooroordelen helaas op waarheid te berusten. In Edinburgh regende het cats & dogs, maar dat was met 4 vestigingen van de National Galleries of Scotland geen probleem.  

En met een adembenemende High Tea in The Palmcourt van het Balmoral Hotel was de regen snel vergeten. Exotische palmen, een enorme kroonluchter van Venetiaans glas en beschaafde gedempte conversatie schiepen de perfecte setting om te genieten van tongstrelende sandwiches, scones, pastries & more. De hemelse sfeer werd versterkt door de zoete tonen die een harpiste vanaf een balkonnetje de zaal inzond. Wil je meedoen met dit toneelstukje dan sparen en ruim van te voren reserveren: Treat yourself

John Singer Sargent, Lady Agnew of Lochmaw, 1892. Doek 126 x 100 cm The National Gallery, Edinburgh

Een bezoek aan de nabijgelegen vestiging van de National Galleries of Scotland is gratis. In deze immense kunsttempel worden grote Europese en Engelse meesters getoond: Rafael, Botticelli, Rubens, Vermeer, Monet, Constable, Turner om enkele te noemen. Hier hangt ook John Singer Sargents iconische portret van Lady Agnew of Lochmaw, dat de cover van de museumcatalogus siert. Rembrandt is eveneens vertegenwoordigd met een impressie van een op bed liggende halfnaakte oer-Hollandse Venus. Onwillekeurig weerklinkt een variatie op de hit waarmee Egbert Douwe in de seventies hoog scoorde:…’ kom in de bedstee m’n liefste’…                 
Wie van Rembrandts huishoudsters dit uitnodigende gebaar maakt -de onfortuinlijke Geertje Dircx of Hendrickje Stoffels- weten we niet. Wel is duidelijk dat we hier een volkomen nieuwe on-academische presentatie zien van het traditionele vrouwelijk naakt!   

Rembrandt, A Woman in Bed, 1647(?). Doek 81 x 68 cm, The National Gallery, Edinburgh

Van Vincent van Gogh bezit het museum een Olijfgaard uit 1889. De glooiing van de heuvel heeft hij trefzeker met snelle penseelstreken gesuggereerd. Paul Gauguin met wie Van Gogh kortstondig bevriend was, is ook vertegenwoordigd. Tot dusver kende ik het werk slechts van reproducties, maar nu stond ik oog in oog met zijn Visioen na de preek. Wat een compositie! In grote kleurvlakken plaatste Gauguin dit oudtestamentische verhaal in een eigentijdse context.

Paul Gauguin, Het visioen na de Preek, 1888. Doek 72 x 91 cm

Over de witgekapte hoofden van de Bretonse vrouwen zijn ook wij getuige van Jacobs nachtelijke worsteling met de engel (Genesis 32: 24-25). De protagonist ziet vreselijk op tegen de ontmoeting met zijn tweelingbroer Ezau, die hij 20 jaar tevoren op bedrieglijke wijze het eerstgeboorterecht heeft ontstolen. Gelouterd door de krachtmeting en geleid door Gods hand volgt in de morgen een verzoening tussen beide broers.   

Tafeltje in Balmoral Hotel, Edinburgh

In de National Gallery op The Mound is eveneens een grote ruimte ingericht met een keur aan Engelse en Schotse kunstenaars. Bijzonder origineel en geestig vond ik Sir Henry Raeburns portret van de schaatsende dominee Robert Walker. Dat de spreekwoordelijke Britse humor zich niet beperkt tot de schilderkunst en het gesproken woord ontdekten wij in The Balmoral. Staand tegen de muur van de entreehal stond een  bijzonder voorbeeld van een tot meubilair getransformeerde gedienstige Schotse transman!

Sir Henry Raeburn, Reverend Robert Walker skating on Duddingston Loch, ca. 1795

The New Scottisch Galleries
Een breed podium is ingeruimd voor de befaamde Glasgow Boys èn Glasgow Girls! Dankzij de steun van enkele vermogende verzamelaars kreeg een groep kunstenaars rond 1880 de gelegenheid om zich in de Glasgow School of Art te ontwikkelen. In 2015 wijdde het Drents Museum een boeiend overzicht aan deze in ons land weinig bekende Glasgow Boys. Zij lieten zich vooral inspireren door de Franse Impressionisten. James Guthrie (1859-1930) was een van de voortrekkers. Van zijn hand zag ik een Larense school-achtig doek In the Orchard, waarin twee lieflijke kinderen valappels verzamelen.

Edwin Landseer (1902-1873), Monarch of the Glen, 1851. Doek 164 x 169 cm

De trots van het museum is het meer dan levensgrote portret van de Monarch of the Glen, uit 1851. De beeltenis van dit edelhert is het handelsmerk van de Schotse Hooglanden. Op whisky flessen en koektrommels kom je het dier steeds weer tegen. Dit imposante beest werd vereeuwigd door Sir Edwin Landseer (1902-1873), een goede vriend van de beroemde schotse romancier Sir Walter Scott over wie straks meer.

Bessie Macnicol, The lilac Sunbonnet uit 1899. doek 41 x 31 cm

Rond 1885 werden ook vrouwen toegelaten tot de Glasgow School of Art. De zogeheten Glasgow Girls lieten zich niet onbetuigd.  Van hun hand worden niet alleen schilderijen getoond, maar ook voorbeelden van design, keramiek, metaalbewerking en monumentale borduurwerken. Je ziet hier aquarellen van Bessie Macnicol, zoals The lilac Sunbonnet uit 1899. Een zonnige impressie van een fieldworker die leunend op een hooivork even poseert voor de schilder. Macnicols stijl verraadt haar leertijd in Parijs. In haar korte leven, ze stierf op 34-jarige leeftijd aan de complicaties van een zwangerschap, exposeerde ze in Engeland, Europa en zelfs in de VS. Flora Macdonald Reid (1860-1945) koos eenvoudige landarbeiders als onderwerp.

Phoebe Anna Traquair, The Progress of the Soul, The Entrance, 1895. 180 x 71 cm

Frances en Margaret Macdonald zijn vertegenwoordigd met fraaie enigszins mysterieuze aquarellen. Bijzonder indrukwekkend is de reeks monumentale borduurwerken van Phoebe Anna Traquair (1852-1936), Progress of the Soul. Als multitalent -ze schilderde, maakte miniaturen en geëmailleerde voorstellingen- was zij een van de belangrijkste ontwerpers van de Arts and Crafts Movement. Haar borduurwerken weerspiegelen invloeden van de Pre-Raphaelieten, de schilderende dichter William Blake en de Italiaanse Renaissance. Bij de aanblik van deze enorme borduurwerken vraag ik me verbluft af hoe ze dit steek voor steek met de hand voor elkaar heeft gekregen. Ze deed een heel jaar over een exemplaar.

Verschillende Schotse kunstenaars haalden inspiratie uit de werken van Shakespeare (1564-1616), Sir Walter Scott (1771-1832) en Dante Alighieri (1265-3121).
Ontleend aan L’Inferno van Dante’s Divina Commedia gaf William Dyce in 1837 een impressie van de verboden liefde van Francesca da Rimini en haar zwager Paolo da Malatesta. Staand voor dit zoetelijke Romantische werk valt mijn oog op een ‘losse’ hand links op de balustrade. Hij behoorde toe aan Francesca’s van het doek afgesneden jaloerse echtgenoot, Gian Ciotto, die op het punt stond de geliefden te vermoorden.

William Dyce (1806-1864), Francesca da Rimini, doek 142 x 176 (Google Art Project)

Sir Walter Scott, bijgenaamd the ‘Wizard of the North’ mag niet ontbreken. Met zijn Gothic Novels was hij van grote invloed op de Schotse Romantiek. Een bizar zwartgeblakerd torenhoog gotisch monument aan Princess Street houdt de herinnering aan hem levend.

Dit virtuele bezoek aan deze collectie besluit ik dan ook met het doek waarin John Knox (1778-1845) een heerlijke impressie geeft van toeristen die, vergezeld van een piper het idyllische Ellen’s eiland in Loch Kathrine bezoeken. De voorstelling is gebaseerd op een passage in Scotts bestseller The Lady of the Lake uit 1810. De volgende dag deden we een leuke ontdekking: Knox romantische impressie van deze plek bleek nog onveranderd!

John Knox, Landscape with Tourists at Loch Katrine, ca. 1815-20

De collectie van the National Galleries is zoals gezegd verdeeld over vier locaties. Na het bezoeken van de tweede grote afdeling, the National Portrait Gallery met kopstukken die een rol hebben gespeeld in de roemruchte geschiedenis van Schotland, ben je nog niet klaar! In Modern One aan Belford street wordt moderne en eigentijdse Britse en Europese kunst getoond. Aan de overkant ligt ook nog Modern Two, dat ondergebracht is in een voormalig weeshuis: the Dean Orphanage.

Modern Two
In Modern Two is tot 26 januari Women in Revolt te zien. Een interessante tentoonstelling over de tweede Emancipatiegolf in Engeland. Het museum biedt een podium aan meer dan 100 vrouwelijke kunstenaars die het traditionele gezicht van de Britse cultuur en samenleving in de jaren ‘70 en ‘80 van de vorige eeuw ‘uitdaagden en… veranderden’.  Met een mengeling van herkenning en verwondering keek ik naar de krantenknipsels, affiches, video’s en kunstwerken, waarin Engelse vrouwen destijds letterlijk en figuurlijk hun stem lieten horen. Zoals in de bijzonder indringende video van Gina Birch, die in haar Scream drie minuten lang al het vrouwenleed van de wereld uitschreeuwt!                      
Bij het betreden van de zaal, waarin ook miskramen en aanverwant leed aan de orde komen, wordt de bezoeker gewaarschuwd voor emotionele beelden en het geschreeuw van Birch. Om dit geluid te dempen zijn earplugs available at the desk!

In een affiche aan het begin van de expositie worden alle eisen van de opstandige vrouwen opgesomd. Over een rode gebalde vuist zijn de Seven Demands -geestige, doch bloedserieuze zinspeling op de Bijbelse Commandments- genoteerd: zoals recht op gelijke scholing, banen, gelijke beloning, gratis voorbehoedsmiddelen en recht op abortus.

In deze expositie was ik niet alleen gefascineerd door de tentoongestelde objecten, maar ook door een eenvoudig geklede oude, op het oog doodgewone Engelse huisvrouw met een grijs permanentje. Ze ging er in elke ruimte rustig voor zitten om alle zaalteksten aandachtig te lezen. Het leek erop dat ze down memory lane, het traject van haar voorbije leven bewandelde. Dat greep mij in deze tentoonstelling nog het meeste aan: haar (althans door mij veronderstelde) spijt over al de opgedrongen huishoudelijke alledaagse taken en de gemiste kansen… Misschien had ze ook op de barricades moeten staan?


Modern One
Tot slot nog een impressie van de kunstwerken in Modern One. Op het tympaan van deze kunsttempel lees je de geruststellende in neonletters geschreven boodschap: EVERYTHING IS GOING TO BE ALLRIGHT.
Verscholen tussen het groen naast het kortgeschoren gazon lazen we juist de enigszins verontrustende waarschuwing: THERE WILL BE NO MIRACLES HERE.
In de tentoonstelling Allemaal Wonderen, die in 2020 te zien was in het Utrechtse Catharijneconvent was dit lichtkunstwerk toepasselijk, maar wat moesten we hier op deze plek nu van denken?

Eenmaal binnen lieten we de collectie op ons afkomen en het was inderdaad oké. Werk van Europese kunstenaars als André Derain, Pablo Picasso, Ernst-Ludwig Kirchner, Henri Matisse, Paul KLee, Max Ernst en René Magritte zorgden niet alleen voor een feest van herkenning, maar ook voor nieuwe ontdekkingen. Een vroege David Hockney uit 1965 heeft hier een plek gekregen: Rocky Mountains and Tired Indians.

Charles Rennie Mackintosh, Montalba, ca. 1924-1927

Hier kom je ook weer enkele Schotse kunstenaars tegen. Van de Glasgow Boy en architect Charles Rennie Mackintosh zie je een bijna abstracte weergave van het in Frankrijk ontstane Montalba. In deze aquarel zoomt hij in op de geologische gelaagdheid van de Pyreneeën. Zijn echtgenote, een van de Glasgow Girls, Margaret MacDonald Mackintosch (1865-1933) is vertegenwoordigd met The Mysterous Garden dat zij in 1911, waarschijnlijk geïnspireerd op een eigentijds toneelstuk The Blue Bird van Maurice Maeterlicnk, vervaardigde. Deze in symbolistische stijl uitgevoerde aquarel roept herinneringen op aan de periode waarin de artistieke kameleon Jan Toorop in deze stijl werkte. In de aan Gustav Klimt gewijde tentoonstelling in het Van Gogh Museum werden in 2020 enkele door haar geborduurde panelen naast Toorops Sfinx uit 1898 getoond.

Margaret MacDonald Mackintosch (1865-1933), The Mysterious Garden, 1911

Volgens de suppoost in Modern One, waren we very lucky, want hij stond op het punt de enorme deuren te sluiten van het volgestouwde atelier van Eduardo Paolozzi (1924-2005). Van deze surrealist bezit het museum enkele interessante sculpturen, waaronder een St. Sebastian uit 1957. Oneerbiedig gezegd: een opeenstapeling van bronzen schroot, afgetopt met iets dat lijkt op een mijter. Het vereist een groot inlevingsvermogen om hierin de door pijlen doorzeefde christelijke martelaar te herkennen.  In het museumcafé torende hoog boven onze hoofden Paleozzi’s monumentale Boccioni-achtige Vulcan. De metershoge Romeinse god van het vuur werd door hem op indrukwekkende wijze uit glimmende aan elkaar geklonken stukken plaatstaal gecreëerd.

Edoardo Paleozzi, Vulcan, 1998-1999. Welded Steel, 730 cm

In de beeldentuin gaat de expositie door met belangwekkende sculpturen. Hier zie je ook een betoverend voorbeeld van landschapskunst/tuinarchitectuur: Charles Jencks Landform. Vlak voor de entree herken ik Henry Moore’s tweeledige Reclining figure, waarvan vorig jaar in Museum Beelden aan Zee een versie te zien was. Joan Miro is aanwezig met een verrassende sculptuur uit 1978: Personage. Aan zijn werk als beeldhouwer -Miro is bij het grote publiek vooral bekend als schilder- wijdt Museum Beelden aan Zee dit najaar een groot retrospectief.  

Geverifieerd door MonsterInsights