Trots van de Stad; de Utrechtse Domtoren. Centraal Museum Utrecht, t/m 2 oktober 2016.

 

Herman Saftleven, Gezicht op de stad Utrecht, ca, 1664. Dresden Staatliche Kunstsammlungen.

In de 14e eeuw schreef Geert Grote, de man van de Moderne Devotie, een fel protest tegen de bouw van de Utrechtse Domtoren: Contra turrim traiectensem. Hij hekelt de hoogmoed van de opdrachtgevers, nota bene de kanunniken van de Maartenskerk.

Waren zij het verhaal van de toren van Babel vergeten ?

Geert Grote voorspelde dat de toren snel zou instorten. Hoewel hij warm was, zat hij er met deze voorspelling toch nèt iets naast. Tijdens een storm in 1674 bleef de toren overeind, terwijl het enorme schip van de kerk op de plek van het huidige domplein instortte. Om een idee van de oorspronkelijke situatie te geven zijn de plaatsen van de pijlers van dit verdwenen schip in het plaveisel gemarkeerd. Nou ja, de oorspronkelijke situatie van dat ingestorte schip dan, want de historie van deze plek gaat veel verder terug. De chronologie van die geschiedenis wordt aan het begin van de expositie zichtbaar gemaakt met maquettes, graf- en bodemvondsten. In de 2e eeuw lag op deze locatie een Romeins castellum; een belangrijk steunpunt van het Romeinse Rijk in Germania Inferior. Lang nadat de Romeinen vertrokken waren bouwde de Angelsaksische missionaris Willibrord hier in de late 7e eeuw een kerkje gewijd aan Sint Maarten. In de vroege 11e eeuw verrees hier in opdracht van bisschop Adelbold een Romaanse kerk, die op zijn beurt weer plaats maakte voor de grote gotische Maartenskerk, geflankeerd door een fiere toren. De domtoren is tot de huidige dag de trots van de stad. En precies zo was het bedoeld; een symbool voor de macht en glorie van de welvarende bisschopsstad Utrecht.

In een tentoonstelling over de Maartensdom mag informatie over het leven van Sint Maarten niet ontbreken. Er is een prachtig 15e eeuws ‘ruiterportret’ door Jan Nude te zien, waarin de dan nog Romeinse soldaat Martinus zijn mantel deelt met een bedelaar. De Utrechtse Universiteitsbibliotheek stond de 13e eeuwse levensbeschrijving van de heilige door Sulpicius Severus af.

Domfabriek en afrekenen met mythes

In het Utrechtse Centraal Museum staat deze toren en de grond waarop zij al 700 jaar centraal in de tentoonstelling: Trots van de Stad. De Utrechtse Domtoren. De expositie vangt aan met een panoramisch gezicht op de ‘skyline’ van Utrecht. De bezoeker hoort bij het krieken van de dag het kraaien van een haan en …. bouwgeluiden. Tussen 1320 en 1382 werd van zonsopgang tot zonsondergang aan de Dom gewerkt. Een 3-D animatie toont in enkele minuten hoe de toren, waaraan in werkelijkheid ca 60 jaar gewerkt werd, wordt opgetrokken. Grappige gedachte dat een kind evenals zijn vader, zijn grootvader en wellicht ook nog de betovergrootvader deze geluiden al hoorde !

Meester van de Kruisafneming van Figdor, Christus aan het kruis, ca. 1505. Amsterdam, Rijksmuseum.

Op een wand worden 15e, 16e en 17e eeuwse schilderijen geprojecteerd, waarin de Utrechtse Domtoren te herkennen is. Het meest bekend is het Gentse Lam Gods van Jan en Hubert van Eyck uit ca. 1430. De toren figureert ook in een anoniem Altaarstuk met dubbelportret van het echtpaar Snoy uit 1530, in een Kruisiging geschilderd door de Meester van de Kruisafneming van Figdor en zelfs in miniaturen van twee getijdenboekjes. Gastconservator en auteur van het boek waarop de tentoonstelling gebaseerd is, René de Kam, licht het indrukwekkende bouwproject toe. Anders dan je wellicht zou verwachten werd zeer economisch en –naar onze begrippen- duurzaam aan de toren gewerkt. Met een vaste, constante ploeg van 15 bouwvakkers naast 15 ‘zzp’ers’, die werden ingehuurd wanneer extra mankracht nodig was. In de ‘bouwloods’ liggen bouwgereedschappen, een hijswerktuig en bouwtekeningen. Ook de financiering door de aflaathandel komt aan bod. De middeleeuwer werd niet alleen in beslag genomen door de zorg voor het leven hier en nu, maar hij was ook zeer gepreoccupeerd met het leven na de dood. In altaarstukken en schilderijen als de anonieme Armenpot van Sint Jacob uit 1562 werd de beschouwer herinnerd aan de twee opties in het hiernamaals. Om weg te blijven uit de hel deed je er verstandig aan om netjes te leven en een aflaat te kopen. Met dit briefje werd de periode waarin de tijdelijke zondestraffen in het vagevuur –het louterende tussenstation- moesten worden uitgeboet bekort. Daar had de goede gelovige, of zo u wilt de goedgelovige, wel wat voor over ! Een in Rome opgemaakte aflaatbrief uit 1288, voorzien voorzien van wel 20 (aarts)bisschoppelijke lakzegels garandeert een aflaat voor allen die bijdragen aan de bouw van de Utrechtse Dom.

Aflaatbrief_Rome_1288.
Aflaatbrief, Rome, 1288.

De tentoonstelling rekent af met de mythe dat het schip van de Maartenskerk zou zijn ingestort omdat het slecht gebouwd was door het wegvallen van de inkomsten uit de aflaathandel. Met de Reformatie kwam wèl een einde aan deze financieringswijze, waardoor de bouw tijdelijk kwam stil te liggen.

In mijn studietijd vernam ik dat Middeleeuwers zo hoog bouwden als zij durfden, maar bij de bouw van de Domtoren was dat geenszins het geval, verzekert De Kam. Bouwhistorisch onderzoek heeft uitgewezen dat de bouw letterlijk en figuurlijk goed doordacht, gepland en stevig onderbouwd was met een fundament van wel 700.000 bakstenen !

Het zal de bezoeker wellicht verbazen dat de Domtoren na voltooiing van een eerste opknapbeurt in 1525 rood-wit beschilderd was in de kleuren van de patroonheilige van de stad: Sint Maarten. Betrokkenen bij een aanstaande restauratie buigen zich over de vraag of die kleuren moeten terugkomen. De huidige restauratie ethiek respecteert de in de loop der tijd ontstane afwijkingen van het oorspronkelijke concept, volgens welke de toren kleurloos zou moeten blijven. Misschien een idee om dan één kant van de toren in de oorspronkelijke kleur terug te brengen ? Diverse historische restauraties van de domtoren komen, geïllustreerd met schilderijen waarop zijn deplorabele staat te zien is, in de tentoonstelling uitvoerig aan bod.

Johan van Kessel, De Dom te Utrecht na de instorting in 1674, Centraal Museum, Utrecht.

Buienalarm anno 1 augustus 1674; code rood !

Hoe kon de Domtoren tijdens de orkaan van 1674, waarbij niet alleen het schip van de domkerk, maar de hele stad in puin lag, overeind blijven ?

Gerard van der Schier, klimatoloog bij het KNMI, presenteert een reconstructie van het weer in de nacht van 1 op 2 augustus 1674. In een eigentijdse meteo-animatie is op de neerslagradar te zien hoe vanuit Noord-Frankrijk een enorme donkerblauwe depressie met dieprode kernen, komt aanzetten. Wanneer de storm ons land bereikt, trekt deze in minder dan een half uur zijn verwoestende spoor over Utrecht. Qua alarmfase zouden we nu spreken van code rood !

Er moeten windstoten van zo’n 240 km per uur geweest zijn en ooggetuigen beschrijven hagelstenen zo groot als kinderkopjes. Bij dit weerbeeld horen strikes, valwinden, die met een verwoestende snelheid neerkomen. Tussen deze valwinden bevinden zich windluwe zones. De meteorologen vermoeden dat de Domtoren precies in zo’n windluwe zone stond.

De desastreuze gevolgen voor de overige gebouwen in de stad zijn o.a. door Pieter Saenredam en Herman Saftleven zorgvuldig geschetst. Bijna 350 jaar later geven hun werken ons een indruk van de ravage in de stad.

Herman Saftleven, Domtoren 1674 Bron: Utrechts archief

“De hooghte van den Doms.toorn is 383. voetmaten. ende is tot den bovensten ommegangh verdeelt in 457 trappen. Anno 1674 den 22 Julius ouden stijl is door Godts onweer een gedeelte van de Domskercke omver gesmeten en dit stuck van binne soo vertoont ende Ao 1675 in … getekent van Herman Saftleven out 66 Jaer”

Verval
Alles in het leven heeft onderhoud nodig en dat geldt ook voor een eeuwenoude toren die voortdurend in weer en wind staat.

Ook aan dit aspect besteedt de tentoonstelling uitvoerig aandacht. Behalve gewoon verval spelen ook klimatologische-, economische-, religieuze- en politieke gebeurtenissen daarbij een rol. In het rampjaar 1672, worden de Fransen, om plundering van de stad te voorkomen, met het kapitale bedrag van ruim 630.000 gulden afgekocht. Voor onderhoud en waar nodig restauratie van de toren blijft niets over.

Restauraties en opknapbeurten werden door de eeuwen heen nu eens provisorisch, dan weer grondiger uitgevoerd. Rekeningen tonen echter aan dat de kapittelheren van de Dom steeds zuinigjes te werk gingen. Wel reparaties, maar het mocht niet veel kosten.

Wisseling van de wacht en van de macht
Wanneer de openbare uitoefening van het Rooms-Katholieke geloof in de late 16e eeuw door de calvinistische overheid is verboden, komt de Maartenskerk, ontdaan van ‘paapse’ beelden en schilderijen, in handen van de sobere protestanten. Wanneer ik dit tijdens een rondleiding aan jongeren vertel reageren ze verontwaardigd: maar dat is discriminatie !

In de Napoleontische tijd, de vroege 19e eeuw, kregen de katholieken hun kathedraal nog heel even terug, waarna de Maartenskerk voorgoed overging in hervormde handen.

In 1674 was de domtoren al op miraculeuze (inmiddels meteorologisch verklaarde) wijze overeind gebleven. In 1836 overleefde hij een tweede stormaanslag, hoewel een deel van het gewelf van de lantaarn instortte. Schilderijen uit die jaren tonen een Domtoren, waarvoor de inwoners van Utrecht nu zich zou schamen. Vier ingenieurs ontwikkelden een bizar herstelplan. Het plaatsen van 4 bakstenen pijlers bovenin de toren zouden deze moeten redden. Het bleek, aldus de Kam, een idioot plan. De uitvoering ervan zou veel te zwaar en lelijk worden; gelukkig ging het niet door.

Reinier Craeyvanger, Stadhuisbrug in Utrecht, 1833. Utrecht, Centraal Museum.

Een als werkplan ontworpen maquette toont de restauratie die in 1840 ter hand werd genomen. Het is een interessant fenomeen dat nieuwere generaties restauratie-architecten altijd ontevreden zijn over het werk van hun voorgangers, die meestal iets van de toen heersende restauratieopvattingen hebben achtergelaten.

Zo werd bij een restauratie door Pierre Cuypers, conform diens neo-middeleeuwse ideëen, de toren in de late 19e eeuw bekleed met baksteen en langs de torenomgang werden gietijzeren balustrades aangebracht. Toen was de heersende gedachte: restaureren zoals de Middeleeuwer het bedoeld had.

Van een volgende restauratie onder George van Heukelom in de jaren ‘20 van de 20e eeuw, dateren invloeden van de Amsterdamse School. (Gelukkig) niet aan het exterieur, maar wel in het interieur. De entrée van de Domtoren is heel donker, conform de toen heersende idee van de ‘donkere Middeleeuwen’.

Terug naar de expositie. In de entresol van de tentoonstellingszaal zijn twee kleine exposities ingericht. Eén slaat een zijweg in en is gewijd aan de homovervolgingen die in 1730 losbarsten nadat de dronken koster van de Maartenskerk justitie had ingelicht over de heimelijke ontmoetingen van mannen in de Michaëlskapel onder de domtoren. Utrecht bood blijkbaar mogelijkheden voor herenliefde, want in de tentoonstelling Vrede en Verdraagzaamheid, over de Vrede van Utrecht, wordt ook gewag gemaakt van heimelijke ontmoetingen van heren   tijdens het congres over de Vrede van Utrecht (1713). Van die dagen dateert de benaming Utrechtenaar voor homosexueel.

Ter herinnering aan deze homovervolgingen en executies werd in 1999 een gedenksteen in het Domplein geplaatst.

Een tweede mini expositie is gewijd aan het wereldberoemde Hemony carillon uit de jaren ‘60 van de 17e eeuw. Vlakbij het eindpunt van de tentoonstelling, weer beneden, hangt een speellijst met verzoeknummers van Utrechters (…) voor de beiaard. In de laatste ruimte van de tentoonstelling bevindt zich een werkplaats, waar jong en oud aan de slag kunnen. Je kunt een blokken versie bouwen van de Domtoren en met een 3-d printerpen onderdeeltjes maken voor een groot bouwproject van de Dom.

Blijvende inspiratiebron
Door de eeuwen heen heeft de Domtoren kunstenaars, ontwerpers en musici geïnspireerd. …

In de tentoonstelling hangt een Utrechts stadsgezicht door Charly Toorop, waarin zij een in 1917 waargenomen impressie geeft van de nog landelijke periferie met de wijk Abstede en in de achtergrond prominent de Domtoren. Deze figureert ook in Piet Vermeulens Portret van Jan Engelsman uit 1961. De Domtoren is hier “heel grappig” weergegeven als een Utrechtse variant op de toren van Pisa.

Piet Vermeulen,Portret van de schrijver Jan Engelman (1900-1972) 1961, Collectie centraal Museum

In de jaren ’80 pakten ontwerpers het aloude symbool van de Domtoren wederom op in een promotiecampagne voor de stad. Overal zag je affiches met ‘Utrecht, mooi stadsie waor’ en een felgekleurde tekening van de dom met opschrift Utrecht ‘Citta del Duomo’. In 2000 scoorde Herman Berkien een hit met het o.a. op de Utrechtse Dom geïnspireerde – Utereg Me Stadje, waarin de zanger zijn geliefde stad, staande bovenop de Domtoren, bezingt.

Als ik boven op de Dom kom Kijk ik even naar benee
dan zie ik het ouwe Grachie ’t Vreeburg en wijk C

De Domtoren blijft tot de verbeelding spreken; deze tentoonstelling zal daar zeker aan bijdragen !

René de Kam, De Utrechtse Domtoren. Trots van de stad, 2014,
Utrecht.

 

 

 

 

Laten wij dan naar .…. Enkhuizen gaan …

 

Zuiderzeemuseum_Enkhuizen_strand
Marina op het Zuiderzeestrand, Zuiderzeemuseum Enkhuizen, 2016

In het binnenmuseum van het Zuiderzeemuseum is de tentoonstelling Wild van Water: de kunst van genieten t/m 6 november 2016 te zien. Het buitenmuseum staat tot 23 oktober 2016 in het teken van het thema De Zuiderzee Overspoeld. Indachtig de opwarming van de aarde en daardoor stijgende zeespiegel, zoals we regelmatig via de media vernemen, wordt de dreiging van overstromingen steeds actueler. Hoe desastreus deze in het verleden waren wordt hier getoond en verteld.

Zelf genietend van water, koersen wij met de Aqua Marijn elk seizoen minstens één maal naar Enkhuizen om in het buitenmuseum een wandeling te maken door het land van toen. De Zuiderzee cultuur; leven en werken in de dorpjes rond de Zuiderzee wordt tegen het decor van elders afgebroken en hier weer opgebouwde authentieke huizen en werkplaatsen geïllustreerd. De klinkerpaadjes van ijsselstenen, moestuintjes en keukentjes met petroleumstellen, herinneren mij aan het dorp van mijn grootvader. Behalve oude levenswijzen door historische figuranten in scène gezet, (‘wilt u een vorkje meeprikken ?’) worden oude ambachten metterdaad gedemonstreerd en in een winkeltje uit grootmoederstijd is sunlightzeep, zoethout en duimdrop te koop. Ook zijn historische kinderspelen te beoefenen, jazeker oefenen, want ‘de jeugd van tegenwoordig’ loopt niet meer zo één-twee-drie weg op stelten. Het laatste sla ook ik over, maar als ik kinderen zie worstelen met het laten rollen van een ijzeren hoepel geef ik even een demonstratie …(geleerd van mijn moeder die dat als kind deed).

Watersnoodstraat_Overspoeld_Zuiderzeemuseum
Bernard van den Berg, foto impressie watersnoodstraat uit presentatie themajaar ‘Overspoeld’ Zuiderzeemuseum, Enkhuizen

Nieuw in het buitenmuseum is de Watersnoodstraat, waar de gevolgen van de Zuiderzeevloed uit 1916 in beeld worden gebracht. Kapot geslagen huisraad, losgeraakte stoelpoten, een geruïneerde wieg, alles bedekt met slijk en dat is nog een vriendelijke impressie. Behalve een toch al levenloze drenkeling in de vorm van een pop zijn de menselijke slachtoffers en het verdronken vee uit de historische filmbeelden die in een aanpalende tent geprojecteerd worden, hier achterwege gelaten. Voor de deuropening van een door de vloed getroffen huisje, staan twee dames in door-de-weekse dracht, de omslagdoeken strak om zich heengetrokken tegen de gure wind. Ze bespreken de ellende met elkaar èn de museumbezoekers. Ze nodigen ons binnen om het verwoeste interieur te zien en zij laten ons de kranten van toen zien, met indrukwekkende foto’s van de overstroomde dorpen. Goed gedaan: dames figuranten ! Niet eenmaal laten zij zich verleiden om in de tegenwoordige tijd met ons mee te praten; living history op z’n best !

Eind mei bezochten wij ook het binnenmuseum, waar de bezoeker een indruk krijgt van kunst, cultuur en erfgoed van de tijd voor- en na de afsluiting van de Zuiderzee, waartoe na de watersnoodramp van 1916 uiteindelijk werd besloten. Verbazingwekkend dat Simon Stevin in de 17e eeuw hier al plannen voor ontwikkelde ! Ondanks protesten – welke gevolgen had de afsluiting voor de vissers – was de afsluitdijk ontworpen door Ir. Lely in 1932 een feit. Zo ook de veiligheid van de bewoners rond de Zuiderzee, die werd omgedoopt in IJsselmeer. Vele vissers bleven op het IJsselmeer, anderen gooiden hun netten op volle zee uit.

Anders dan in het buitenmuseum heeft de tijd in het binnenmuseum niet stilgestaan. Naast historische objecten maakt de bezoeker kennis met een verrassende collectie hedendaagse kunst, vormgeving en design. Die aanpak is ook te zien in de toonstelling Wild van Water, waar ik wild enthousiast over ben.

Ellen Davidzon_Joy of Life, 2013_ affiche en boekomslag_Wild van Water_Zuiderzeemuseum_Enkhuizen
Ellen Davidzon, Joy of Life, 2013 , affiche en boekomslag bij tentoonstelling Wild van water in het Zuiderzeemuseum

Water en Nederland zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden; anders dan de akelige kant van water, zojuist gezien in het buitenmuseum, wordt hier het plezier dat water kan bieden getoond. Op eigentijdse wijze worden zo’n 150 werken uit verschillende periodes samen geëxposeerd. Zeventiende eeuwse impressies van zee- en havengezichten, worden naast latere werken gepresenteerd, waarin leven, werk en vooral plezier op en in het water worden verbeeld.

Ludolf Bakhuizen_Woelige zee met schepen
Ludolf Bakhuizen, Woelige zee met schepen, 1697, Rijksmuseum Amsterdam

Variërend van het bevoorraden van oorlogsschepen in Woelige zee met schepen uit 1697 door Ludolf Bakhuizen  en het overvaren van mens en dier in Salomon van Ruysdaels Stad aan een rivier uit 1647. In Jacob Timmermans aquarel Gezicht op de Vliet uit 1788, zien we een veerboot waarop niet alleen mens en dier, maar zelfs een koets wordt overgezet !

Jacob Timmermans_Gezicht op de Vliet_Leiden
Jacob Timmermans, Gezicht op de Vliet met links de Delftse schouw,1788, Erfgoed Leiden e.o.

Geduldige hengelaars op idyllische plekjes, zoals Carel de Moor ‘s vroeg 18e eeuwse impressie van De hengelaar. De goede verstaander begrijpt dat het hier om meer gaat dan het aan de haak slaan van een visje…

Carel de Moor_De Hengelaar_1700-1738
Carel de Moor, de Hengelaar, 1700-1738, Rijksmuseum Amsterdam

Leuk zijn ook de voorstellingen van spelevarende lieden, zoals in de naïef aandoende tekening door Jacob Timmermans, Vestwal uit 1788, met watersportliefhebbers in vol 18e eeuws ornaat.  Aanvankelijk werden de bedrijfsbootjes op zondag voor dit doel gebruikt, maar eind 16e eeuw werden al speciale ‘speeljachten’ gebouwd.

Scheepvaartmuseum_Abraham Storck_Oude jachthaven van Amsterdam
Abraham Storck, De oude jachthaven van Amsterdam, 1659-1708, Het Scheepvaartmuseum, Amsterdam

Een laat 17e eeuws schilderij van Abraham Storck toont een wereldprimeur: de eerste jachthaven ter wereld, gelegen aan het IJ op de plek van spoor 1 en 2 van het huidige Amsterdamse Centraal Station ! De oude Jachthaven van AmsterdamLeuk gespiegeld bij Jan Altinks eigentijdse impressie van de Jachthaven aan het Paterswoldesemeer daterend van het midden van de 20e eeuw.

Jan Altink_Jachthaven_Paterswoldsemeer
Jan Altink, Jachthaven aan het Paterswoldsemeer, Simonis en Buunk, Ede

Bijzonder leuk vond ik de naakte zwemmers (zwembroek nog niet bedacht) gespot in Jacob van Ruisdaels Het Huis Kostverloren aan de Amstel uit 1660, waarin bouwvakkers bezig met herstelwerkzaamheden aan het naastgelegen kasteel Kostverloren, in de pauze even een frisse (…) duik in de Amstel maken !

Ruisdael_Huis Kostverloren_Amsterdam museum
Jacob Isaaksz van Ruisdael, het Huis Kostverloren aan de Amstel, 1660, Amsterdam Museum, Amsterdam

In de tentoonstelling hangen geschilderde en gefotografeerde zwemmers van toen en nu hangen broederlijk bijeen. Behalve het campagnebeeld: Ellen Davidzons, Joy of Life uit 2013, met in de branding spelende kinderen vond ik ook de foto van Carel Tirion uit 1934 ontzettend leuk: Glijbaan. De aanblik waarvan ik op een of andere manier zo suggestief ervoer, als klom ik zelf naar boven !

Carel Tirion_Glijbaan_Leiden
Carel Tirion, Glijbaan, 1934, Universiteitsbibliotheek, Leiden

Behalve zomerse taferelen biedt de tentoonstelling talloze historische en eigentijdse impressies van bevroren water. Zeventiende eeuwse- en in navolging daarvan 19e eeuwse winterlandschappen. Ze tonen de typisch Hollandse ijspret, die afgezien van de kleding en de huidige klapschaats door de eeuwen heen in wezen onveranderd is gebleven. Scènes met provisorische koek-en-zopie tentjes als in Charles Leickerts Bevroren vaart met schaatsvolk uit de tweede helft van de 19e eeuw  komt met stereotype beelden van schaatsers.

Leickert_Schaatsvolk_koek en zopie
Charles Leickert, bevroren vaart met schaatsvolk bij een koek en zopie, 1840-1900, Simonis en Buunk, Ede

In 17e eeuwse werken met ijsvermaak verwerkte Hendrick Avercamp steevast wat onderbroekenlol: een gevallen schaatsende vrouw ligt met de billen bloot, haha ! Deze grap ben ik in latere gekuiste winterscènes niet tegen gekomen. Prachtig zijn de grote foto’s van L.J.A.D. Creyghton en Wout Berger, Schaatsers op de Zuiderzee. De enorme ijsvlakte van de Gouwzee bezaaid met schaatsende figuurtjes en tot zeilwagens aangepaste zeilbootjes. Uiterst realistische beelden, zonder opsmuk, vastgelegd vanuit een hoogwerker.

Wout Berger_Schaatsers_Zuiderzee
Wout Berger, Schaatsers op de Zuiderzee, 2010, Zuiderzeemuseum, Enkhuizen

Interessant om deze beelden te vergelijken met de eerste foto’s van winterlandschappen uit de vroege 20e eeuw. Je moet echt twee keer kijken om te ontdekken dat het geen geschilderde winterlandschappen zijn, maar foto’s, gemaakt door Barend Arendsen. Deze fotograaf was lid van de zogenoemde picturalisten, fotografen die beelden vastlegden en, geïnspireerd op 17e eeuwse (winter)landschappen, zodanig bewerkten om fotografie tot kunst te verheffen !

Barend Arendsen_Winterlandschap
Barend Arendsen, Winterlandschap, 1910, , Universiteitsbibliotheek Leiden

Met de foto van eenzame schaatser op het Nannewijd van Bas Jongerius uit 2013 en een still uit Noortje Haegens video-installatie Experiencing yourself experiencing uit 2011, wordt de grootsheid van de natuur en de nietigheid van de mens daarin, op woordeloze, in het laatstgenoemde werk zelfs op bijna angstaanjagende wijze verbeeld.

Bas Jongerius_Nannewijd
Bas Jongerius, een van de eerste schaatsers op het Nannewijd, 2013, collectie van de fotograaf

Link: 

www.zuiderzeemuseum.nl

 

 

 

 

 

‘Wilden’ – tentoonstelling over ‘Brücke’ en ‘der Blaue Reiter’ in Museum de Fundatie in Zwolle en de ‘Nieuwe Wilden’ in het Groninger Museum t/m 18 september 2016.

De term impressionisme roept snel en vluchtig in lichte kleuren gepenseelde indrukken op van een zonnige tuin, ‘n stranddag of een suggestie van een portretkop. Publiek en critici, gewend aan mooie academische historiestukken gedaan in genuanceerde gemengde kleuren, bekeken deze werken aanvankelijk met argwaan en spot. Monets schilderij met opkomende zon boven de haven van le Havre gaf het impressionisme een naam. Gevraagd naar de titel van het werk dat hij in 1874 presenteerde bij de Salon des Refusés antwoordde Monet: noem het maar Impression soleil Levant. In een smalende recensie noemde kunstcriticus Louis Leroy de deelnemers aan deze Salon des Refusés (voor kunstenaars die op de officiële academische Salon waren geweigerd) impressionisten en dat was niet als compliment bedoeld !

Monet_impression soleil levante_1873
Monet, Impression soleil Levant, 1873. Musee Marmottan, Paris

Toch won deze stroming snel aan populariteit. Met snelle toets werd het in de open lucht –en plein air- waargenomen beeld als impressie op het doek gezet. Gewoon een vluchtige indruk, meer niet !

Van een heel andere orde zijn de eveneens snel, maar nu in felle kleuren en krachtige vormen gepenseelde werken van de expressionisten. Niet de buitenwereld maar de binnenwereld is hun inspiratiebron. Zij gaven uitdrukking aan een subjectieve innerlijke beleving of emotie. Evenals hun kunstbroeders van het impressionisme, wier werken zij oppervlakkig vonden, gooiden ook de expressionisten de academische regels overboord, maar daar houdt de overeenkomst op.

Ernst L. Kirchner_Jonge meisjes op Fehmarn_1913-1920
Ernst Ludwig Kirchner, Jonge meisjes op Fehmarn 1913-1920. Wilhelm Lehmbruck Museum, Duisburg

In Museum de Fundatie in Zwolle is t/m 18 september een groot overzicht van Duitse expressionisten te zien. Sinds 1905 verenigd in de door Erich Heckel, Ernst-Ludwig Kirchner en Karl Schmidt-Rotluff in Dresden opgerichte kunstenaarsvereniging Brücke, zij wilden een brug slaan naar de toekomst. In 1911 werd in München een soortgelijk collectief opgericht; Der Blaue Reiter, met o.a. Wassily Kandinsky, Franz Marc, August Macke, Heinrich Campendonk en Alexej von Jawlensky. Zij gooiden begin 20e eeuw het roer radicaal om. In felle vaak ongemengde kleuren gaven zij uitdrukking aan wat hen bezig hield. De werken weerspiegelen hun reactie op de maatschappelijke veranderingen in de jaren voor en vlak na de Eerste Wereldoorlog in Duitsland. De tijd van de industriële revolutie, urbanisatie en ‘ontgoddelijking’ van de samenleving; ‘God is dood’ zei Nietzche. De ontdekking van het onderbewuste, de opkomst van de psychoanalyse en wetenschappelijke vondsten als de relativiteitstheorie deden het vertrouwde mensbeeld wankelen en oude zekerheden weg vallen. De expressionisten moesten van die eigentijdse vernieuwingen blijkbaar niet veel hebben. Zij zetten zich af tegen het materialistische vooruitgangsdenken en richtten de blik op de natuur en de geestelijke wereld. Zij leefden in een nieuwe tijd en die vroeg om nieuwe kunst. Zij wilden de band tussen mens en natuur herstellen. Niet het onpersoonlijke stadsleven, maar de eenvoud van het landleven werd met name het ideaal van de leden van de Brücke. August Macke geeft aan dit ideaal gestalte in een vroeg werk Voor het huis in Tegernsee, uit 1910, dat welbeschouwd naar mijn idee in tint en toets ook nog wel iets impressionistisch en zelfs iets van Paul Cézanne heeft !

Macke_voor het huis in Tengernsee 1 1910 kopie
August Macke, Voor het huis in Tegernsee I, 1910. Kunstmuseum Gelsenkirchen.

Dit streven wordt krachtiger weerspiegeld in de kleurrijke expressieve werken Max Pechstein en voornoemde leden van de Brücke. Hoewel sterk gestileerd blijven hun onderwerpen herkenbaar: landschappen en naakten in de natuur.

Ernst L. Kirchner_Dorp met blauwe wegen_1916-1920
Ernst Ludwig Kirchner, Dorp met blauwe wegen, 1916-20, Museum Ostwall, Dortmund

De hang naar het onbedorven landleven leidde zelfs tot naamwisseling ! Emil Hansen verruilde zijn achternaam voor die van zijn dorp: en werd Emil Nolde. Karl Schmidt bezorgde zichzelf een dubbele achternaam met het achtervoegsel Rothluf, de naam van zijn geboortedorp.

Alexej von Jawlensky_Meisje met rode strik_1910
Alexej von Jawlensky, Meisje met rode strik, 1910, Leopold Hoesch Museum Dresden

Alexej von Jawlensky en Wassily Kandinsky van Der Blaue Reiter gaan in hun artistieke ontwikkeling een stap verder. Bij hen leidt het streven naar vergeestelijking uiteindelijk tot een voorstellingsloos, abstract beeld. In Jawlensky’s Meisje met rode strik zijn de kleuren uiterst expressief, maar de hele voorstelling is goed herkenbaar. Zijn op Russische ikonen geïnspireerde portretreeks, daterend van 1917-1925, illustreert zijn ontwikkeling naar abstractie.

Alexej von Jawlensky_grote vrouwenkop_1917
Alexj von Jawlensky, Grote vrouwenkop, 1917. Wilhelm Lehmbruck Museum, Duisburg.

Alexej von Jawlensky_Licht en duisternis_1925
Alexej von Jawlensky, Licht en duisternis, 1925. Museum Wiesbaden.

 

 

 

 

 

 

 

 

Beide kunstenaarsgroepen riepen jonge kunstenaars op om de gevestigde orde de rug toe te keren en te kiezen voor bewegings- en levensvrijheid. ‘Bij ons hoort iedereen die direct en onvervalst weergeeft wat hem tot scheppen aanzet’, aldus een pamflet van Brücke in 1906. Gedurende enkele jaren vormde Brücke het bindmiddel voor kunstenaars als Emil Nolde, Max Pechtein en Otto Mueller. Edvard Munch en Vincent van Gogh waren hun grote voorbeeld. Daarvan getuigen o.a. Christian Rohlfs Zonnebloemen, als hommage aan Vincent van Gogh. Niet toevallig rond 1905-1906 geschilderd, het jaar van de eerste overzichtstentoonstelling van Van Gogh in het Stedelijk en de publicatie van zijn brieven. Hun bewondering voor Van Gogh ging zelfs zo ver dat Max Pechstein het kunstenaars collectief naar hem wilde vernoemen: Van Goghiana.

Christiab Rohlfs_Zonnebloemen_zj
Christian Rohlfs, Zonnebloemen, z.j., Beck & Eggeling, Düsseldorf

Vincent_van_Gogh_-_Le_Moulin_de_blute-fin_1886_de Fundatie Zwolle
Vincent van Gogh, De molen ‘Le blute-fin’, 1886. Museum de Fundatie, Zwolle

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De expositie in Zwolle toont ook Van Goghs ‘Molen le Blute-fin’ uit de eigen collectie nabij -met een knipoog- een door Rob Scholte gesigneerd borduurwerk van een Molen, dat achterstevoren is ingelijst, waarover straks meer. In deze ruimte hangt ook Emil Noldes, Moeraslandschap met, even heel goed kijken: ook een molen uit ca. 1920-25. Galerie Ludorff, Düsseldorf alleen bij bijschrift dus.

Emil Nolde_Moeraslandschap met molen_ca 1920-1925
Emil Nolde, Moeraslandscahap met molen, ca. 1920-25. Galerie Ludorff, Düsseldorf

In die vroege 20e eeuw ontstond belangstelling voor ‘primitieve’ volken. Moderne kunstenaars zagen hen als erfgenamen van het verloren paradijs. In volkenkundige musea in Dresden en Berlijn zagen zij uitheemse sculpturen en maskers. In deze overzeese kunstuitingen herkenden zij een gemeenschappelijke oerbron van pure op innerlijke beleving ontstane expressieve kunst. Deze invloed is in verschillende creaties van Brücke te zien. Hoekige vormen, herinneren aan de uit hout gesneden beelden, maar ook ronde vormen vinden in hun werk een echo, in respectievelijk Karl Schmidt Rothlufs, Stilleven met Afrikaanse pijpenkoppen uit 1913,  en Max Pechsteins Liggend naakt op een tweezijdig beschilderde doek uit 1920.

Max Pechstein_liggend naakt_1920
Max Pechsteins Liggend naakt ,1920. Leopold Hoesch Museum, Düren

Karl Schmidt Rothlu_Stilleven Afrikaanse pijpenkoppen_1913_Kunsthalle Bremen
Karl Schmidt Rothluf, Stilleven (Afrikaanse pijpenkoppen), 1913. Kunsthalle Bremen.

 

 

 

 

 

 

 

In het geprononceerde achterwerk van deze figuur zien de tentoonstellings-makers onmiskenbaar invloed van de ronde billen van Afrikaanse sculpturen. In Frankrijk waren Pablo Picasso en Paul Gauguin eveneens geboeid en geïnspireerd door exotische kunst. Gauguin gaf aan deze fascinatie zelfs metterdaad gehoor en vertrok in 1891 naar Tahiti. Emil Nolde en Max Pechstein gingen eveneens scheep naar de verre kusten van Nieuw Guinea en de Palau-eilanden, waar Pechstein zelfs een onbewoond eiland kocht. Zijn schilderij Teruggekeerde Zeilschepen uit 1919 brengt dit Fernweh mooi in beeld

Max Pechstein_Teruggekeerde zeilschepen_1919
Max Pechstein, Teruggekeerde zeilschepen,1919. Kunstmuseum Moritzburg Halle.

De term expressionisme werd rond 1910 voor het eerst gebruikt om deze nieuwe stroming te onderscheiden van het impressionisme. Manifestaties van een heftige weergave van de werkelijkheid ontstonden in Parijs. Henri Matisse en Kees van Dongen zetten de toenmalige kunstwereld op z’n kop met woest gepenseelde, felgekleurde werken, die hen de scheldnaam ‘Les Fauves’ (de wilden) bezorgden !

Henri Matisse_Naakt met handdoek_1903
Henri Matisse, Naakt met handdoek, 1903, part. coll.

De tentoonstellingsmakers kozen deze scheldnaam -later geuzennaam- als titel voor de huidige tentoonstelling, Wilden. Vooral het revolutionaire gedachtengoed van de maatschappelijk geëngageerde Duitse expressionisten wordt in de thematisch ingedeelde opstelling benadrukt. Zij probeerden zich via deze felgekleurde kunst los te maken van de bestaande orde, die al snel een steeds sterkere greep op het leven kreeg. De Eerste Wereldoorlog maakte een einde aan hun optimistische streven naar artistieke vrijheid en Brücke en Der Blaue Reiter vielen uiteen. August Macke en Franz Marc, die enthousiast vrijwillig onder de wapenen gingen, waren in de loopgraven gesneuveld.

Erich Heckel_Vlaamse vlakte_1916
Erich Heckel, Vlaamse Vlakte, 1916. Städtisches Museum, Mönchengladbach

Erich Heckels, Vlaamse Vlakte uit 1916 illustreert de troosteloosheid en immense verlatenheid, waarmee deze vrijwilligers in Flanders Fields werden omarmd. Individueel gingen de overige kunstenaars verder, gebukt onder het nazi-regime dat hun werk als Entartete Kunst stigmatiseerde en vernietigde.
Gelukkig waren er in die dagen verzamelaars die oog hadden voor het revolutionaire en bijzondere karakter van de expressionistische werken. Ondergronds ontkwamen deze bij particulieren aan vernietiging waarna ze uiteindelijk hun weg naar musea vonden, zoals het Von der Heydtmuseum in Wuppertal en Museum de Fundatie, dat met Marcs Schepping van de paarden uit 1913, DIA Kees van Dongens Mobilisatie en het Van Gogh voornoemde De Molen ‘Le Blute-fin’ een aantal sleutelwerken bezit.

Aanleiding voor de tentoonstelling is het sterfjaar van Marc, die honderd jaar geleden in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog het leven liet. Zijn doek de Schepping van de Paarden uit de eigen collectie, daterend van 1913 -wie kent het niet van de kunstgeschiedenisles op de middelbare school ?- is in de laatste zaal te zien. DIA Een variant van meerdere werken met blauwe paarden, waarmee Wassily Kandinsky in 1903 reeds de toon had gezet met zijn doek Der Blaue Reiter (part. Coll.), dat later door de kunstenaarsgroep als naam werd geadopteerd.

Frans Marc_de schepping van de paarden_1913_fundatie_Zwolle
Franz Marc, Schepping van de Paarden, 1913. Museum de Fundatie, Zwolle.

De expositie in de Fundatie, van een serie met speciale aandacht voor de maatschappelijke rol van kunst, maakt deel uit van een dubbeltentoonstelling. In het Groninger Museum zijn t/m 23 oktober de Nieuwe Wilden met het neo-expressionisme van de jaren ’80 te zien. Ondanks verschillen hebben beide stromingen één gemene deler: artistieke vrijheid zonder compromis. In het radioprogramma Opium op 4 van 28 april jl. was een interessant vraaggesprek te beluisteren met Andreas Blühm, directeur van het Groninger Museum. In dit interview werd gememoreerd dat de vorige directeur Frans Hack, nogal wat werken van de Nieuwe Wilden had aangekocht. Deze aankopen vormen het uitgangspunt voor de huidige expositie in Groningen. Opvallend is het enorme formaat van deze schilderijen, de felle kleuren en de teruggekeerde figuratie. Bezien tegen de historische context, de minimal art en conceptual art van de jaren ‘60 en ‘70, waarin figuratie uit den boze was, is het interessant dat de Nieuwe Wilden teruggrepen op de avant-garde van de vroege 20e eeuw. Zij vroegen zich af waarom kunstenaars steeds iets nieuws zouden moeten verzinnen. Les Fauves en de Duitse Expressionisten maakten zich destijds los van het knellende keurslijf van academische en kleinburgerlijke regels. De Nieuwe Wilden voelden zich op hun beurt ook bevrijd: want figuratie mocht weer; en hoe !

Enkelen borduurden voort op de traditie, anderen sloegen een nieuwe weg in door zo lelijk mogelijk te schilderen: bad painting werd de leus !
Toch voegden zij wel degelijk iets nieuws toe met hun rauwe, provocerende soms zelfs agressieve werken met hier en daar een vleugje humor ! Zo brutaal en heftig als de punk ooit de wereld van de popmuziek opschudde, zo manifesteerde het neo-expressionisme zich iets later in de kunstwereld. Aangezien ik deze expositie niet met eigen ogen gezien heb, beveel ik deze verder voor zelfstudie aan.

Over voortborduren gesproken. Ook Rob Scholte is terug van weggeweest ! Bekend van tentoonstellingen in de jaren ’80 in Boijmans Van Beuningen, de Dokumenta, de Venetiaanse Biënnale van 1990 en de bomaanslag in 1995, waarbij hij beide benen verloor. De Fundatie toont nu een opzienbarende tentoonstelling van bijna 1000 borduurwerken van zijn hand; nou ja hij maakte ze niet eigenhandig, maar hij kocht ze wel zelf in kringloopwinkels, waarna hij ze van zijn signatuur voorzag en achterstevoren inlijste. En zo werd kitsch kunst: de kleurrijke keerzijdes met rafelige, deels slordig loshangende niet afgehechte draden doen met wat fantasie denken aan expressionistische penseelstreken. Origineel is het zeker deze Embroidery Show. De talrijke anonieme vrouwenhanden die de voorgedrukte borduurpatronen van Tesselschade Arbeid Adelt met kruissteken vulden, krijgen in de Fundatie een eerbetoon waar de brave bordurende dames zelf niet van hadden kunnen dromen !

En hoe vreemd ook, het heeft wel iets, die hele rijen overbekende vissers met zuidwester en pijp, de eindeloze reeks weelderige zigeunerinnen, Leonardo’s laatste avondmaal, de drinker van Frans Hals en de nachtwacht van Rembrandt, zo rafelig raar en vertrouwd tegelijk !

rob_scholte_-_nachtwacht_detail_2007
Rob Scholte, Embroidery Show, detail nachtwacht, 2007

Wie nog steeds niet genoeg heeft van expressieve kunst, kan tot 18 september ook nog terecht in kasteel het Nijenhuis in Heino/Wijhe, dependance van het Zwolse museum, waar onder de titel De Lyriek van het landschap, 100 jaar expressionistische landschapschilderkunst in Nederland wordt getoond. De invloed van de bevrijding van knellende academische regels in van het begin van de 20e eeuw is hier te zien in kleurrijk en vormvernieuwend werk van Jan Sluijters, Leo Gestel, Jan Wiegers, Ger Lataster, Armando, Jan Cremer, Marc Mulders e.a.

Literatuur:

Hoekstra e.a., Wilden: Expressionisme van Brücke en der Blaue Reiter, Museum de Fundatie, Zwolle, 2016.

Keuning, M. Bril e.a., Rob Scholte: Embroidery Show, Museum de Fundatie, Zwolle, 2016.

Blühm e.a., Nieuwe Wilden: Duits neo-expressionisme uit de jaren 80, Groninger Museum, 2016.

Links:

Museum de Fundatie, Zwolle

Groninger Museum

Ontdek het ‘nieuwe’ Centraal Museum

Op een stralende voorjaarsdag opende het Centraal Museum in Utrecht haar gloednieuwe deuren. In gedachten liep ik er gewoon aan voorbij, gewend als ik was om het pand via de ‘zij-ingang’ aan het Nicolaaskerkhof binnen te gaan.

Exterieur_Centraal_Museum_-_foto_door_Hagen_Zeisberg.jpg
Ingang Centraal Museum foto; Hagen Zeisberg

De nieuwe entrée aan de Agnietenstraat betekent letterlijk en figuurlijk een totaal andere benadering van het gebouw. De oorspronkelijke ingang van het oude klooster, vormt het startpunt voor een bezoek aan de vaste collectie en tijdelijke tentoonstellingen. Toegankelijkheid, helderheid en zichtbaar maken zijn de belangrijkste sleutelwoorden bij de herinrichting van het museum, dat voorheen door bezoekers als een labyrinth werd ervaren. Dwalen is leuk, maar verdwalen niet ! De oorspronkelijke opzet had tot doel de bezoeker te verrijken met kunst en cultuur en middels subtiele verwijzingen ook met informatie over het historische verleden van de gebouwen. Deze deden oorspronkelijk dienst als klooster, weeshuis en onderkomen van het Aartsbisschoppelijk Museum (thans Museum Catharijneconvent) en in de stallen was de Utrechtse cavalerie ondergebracht. De ontwerpers van Soda+ zijn, aldus Marco Grab zakelijk directeur van het museum, op zoek gegaan naar de oorsprong van de plek. Zij laten de architectuur ‘voor zichzelf spreken’. En deze make-over is, in mijn ogen, echt geslaagd.

Informatiecentrum_Centraal Museum
Entree, hal met informatiecentrum en museumwinkel

Vanuit de entreehal ziet de bezoeker meteen links de museumwinkel in de middeleeuwse kapel. Als blikvanger voor het jonge publiek dat aan de overkant het Nijntje museum bezoekt, staat daar een enorme uitstalling van kleurige Nijntje parafernalia. Een sierlijke wenteltrap leidt naar de galerij van de kapel. Op de achterwand van het hier gevestigde informatiecentrum, herinnert een blow-up aan de dagen waarop Agnieten hier acht maal per dag de getijden baden.

Centraal Museum_informatiecentrum
Achterwand Informatiecentrum Centraal Museum

Het is een blad uit het vroeg 15e eeuwse Psalmenboek verlucht door Petrus van Herenthals, Collectarius Super Librum Psalmorum, uit ca 1400, met een in rood en blauw verluchte penwerkinitiaal. Hierin is zo’n subtiele verwijzing naar het verleden verwerkt. Als je goed kijkt zie je in de versierde hoofdletter het typische Utrechtse draakje, dat tussen 1000 en 1500 het handelsmerk was van de Utrechtse boekverluchting. Terug naar de centrale hal kom je via een trapje in de Refter. Rolstoelgebruikers gaan via een in staal uitgevoerde helling, met de namen van kunstenaars als een anti-sliplaag, naar de lift. De voormalige eetzaal van de kloosterlingen is nu een introductiezaal. Bezoekers worden verwelkomd met tekst en uitleg, informatiefilmpjes, een maquette en verhalen over de geschiedenis van het museum. Daarna worden ze -niet langer via een ondergrondse connectie- via een bovengrondse glazen corridor, traîte-d’union tussen het kloostergebouw en de tentoonstellingsruimte, naar de stallen geleid. In vroeger tijden de standplaats van de Utrechtse cavalerie. De muren zijn opengebroken; enorme vensters bieden een prachtig uitzicht op de binnentuin en de door Jan David Zocher in de 19e eeuw tot park omgetoverde bolwerken.

Centraal Museum_binnentuin_doorkijkje_Zocher
Doorkijkje binnentuin Centraal Museum

 In de Hallen is tot 29 mei a.s. de opmerkelijke tentoonstelling ‘Haar’ te bewonderen over menselijk haar in kunst en mode. Hier zijn kleine uiterst fijn geknutselde traditionele haarwerkjes in medaillons te zien met een memoriefunctie; ter herinnering aan een geliefde (overledene). Voorts kunstige decoratieve creaties en zelfs kleding geweven van echt haar, zoals de twee luchtige doorkijkjurken.

HAAR_Shoplifter
Tentoonstelling Haar

Uiteindelijk betreedt men, na in de voormalige stal de daarin doorlopende straat te zijn overgestoken, de Tuinzaal voor festiviteiten. Deze ruimte kan ook gebruikt worden voor evenementen georganiseerd in de aanpalende Nicolaïkerk. Onder het motto ‘hemel en aarde bewegen’ gaan deze kerk en het Centraal Museum samenwerken. Museum en kerk zijn klaar voor de teruggave van de kerk aan de maatschappij in een gezamenlijke toekomst op cultureel, muzikaal en kerkelijk gebied. De fraai aangelegde beschutte tuin vormt daarbij de verbinding. Wandelend door die tuin bereikt men het restaurant, in de voormalige entreehal. Het is maar goed dat de meeste bezoekers van dit groene rustpunt niet weten dat ze zich verpozen op het oude kerkhof van de Nicolaïkerk, waar onder al dat fraaie groen nog talloze doden rusten. Reden waarom noodgedwongen gekozen werd voor de glazen loopbrug. Naar die oorspronkelijke functie van deze groene binnentuin wordt subtiel verwezen in het gesmede metalen hek met lichtzilverkleurige poeder-coating, dat de parkeerplaats van het Nicolaaskerkhof scheidt van deze kloosterhof. Ontwerper Couzijn van Leeuwen bracht, geïnspireerd op het gedicht de Tuinman en de Dood door P. N. van Eyck uit 1926,  speelse verwijzingen naar de dood aan, middels gebladerte, tuingereedschap en een platgeslagen tweedimensionale kruiwagen.

20160420_161132_resized
Couzijn van Leeuwen, gesmeed hek, Centraal Museum

Ook in het restaurant is het verleden niet ver weg. De grillig gevormde smeedijzeren lampen zijn geen eigentijdse creaties, maar in depot teruggevonden ‘spolia’.  Ooit verlichtten ze de entree in het het gebouw van Levensverzekering Maatschappij de Utrecht. De sloop daarvan in 1974 wordt door veel Utrechters nog als traumatisch ervaren. Evenals de toen gedempte Catharijnesingel moest het Jugendstil monument wijken voor de vooruitgang; de aanleg van winkelcentrum Hoog Catharijne en een vierbaansweg dwars door de stad. De oude waterloop wordt inmiddels hersteld, maar het gerestaureerde historisch bewustzijn kan gebouw ‘De Utrecht’ nooit meer terugbrengen. Gelukkig werden de lampen destijds gered voor inmiddels aangebroken betere tijden !

Lamp_de Utrecht_Jugendstil
Jugendstil Lampen uit het gebouw verzekerings maatschappij ‘de Utrecht’, (gesloopt in 1974)

Ook leuk, maar dit moet je wel weten, zijn de op de restaurant tafeltjes gedrukte place-mats, die in jaren ’50 door Benno Premsela voor de Bijenkorf werden ontworpen. De tags met inventarisnummers hangen er nog aan; handig voor bezoekers die meer willen weten; ze kunnen het zo opzoeken ! Inmiddels zijn we terug in het oude kloostergebouw. De zalen met de vaste collectie, met stukken uit o.a. de van Baarencollectie, hebben ook een facelift ondergaan. Sereen witte muren met brede verhoogde plinten (nee, niet om op te zitten) om de bezoeker op veilige afstand te houden van de schilderijen.

Na de Stijl met een opstelling van Rietveld stoelen betreedt de bezoeker een zaal met oude bekenden. Abraham Bloemaert (ca. 1565-1651) met zijn Aanbidding der Koningen en Utrechtse Caravaggisten als Hendrick ter Brugghen (1588-1629), Gerard van Honthorst (1592-1656), wegens zijn nachtelijke scènes Gerardo della Notte genoemd en Dirck van Baburen (1595-1624). Zij illustreren de Gouden Eeuw in Utrecht. In de Utrechtzaal wordt aan de hand van maquettes van de Domtoren en het Rietveld-Schröderhuis een dialoog gepresenteerd tussen Middeleeuwse- en moderne Utrechtse architectuur. Middels ontwerptekeningen in een grote ladenkast is het ontstaansproces van het Rietveld-Schröderhuis te zien. Rietvelds opdrachtgeefster en minnares Truus Schröder-Schrader had daarin een belangrijke stem. In deze ruimte herinneren geschonden beelden als stille getuigen aan de beeldenstorm die in de late 16e eeuw ook in Utrecht woedde.

pyke_het wachten
Pyke Koch, Het Wachten, offset litho, 1994

Een paar rode dansschoentjes uit de mode collectie illustreert de ruimte met thema ‘Let’s dance’ . Hier hangen schilderijen van de Utrechtse magisch realist Pyke Koch (1901-1991), waaronder zijn Zelfportret met zwarte haarband en het portret van zijn echtgenote Hedwig De Geer. Van zijn hand ook Het Wachten uit 1941, een rij koppen van dames van lichte zeden, die een speelse echo vindt in een reeks blote billen gezichten in Marlene Dumas Group Show uit 1993.

Marlene Dumas_Group Show_1993
Marlene Dumas, Group Show, 1993

Dan volgt een zaal, getiteld ‘Na de Reformatie’. Hier is de kleurstelling indachtig de strenge calvinisten, toepasselijk zwart-wit. Waarmee letterlijk en figuurlijk verwezen wordt naar het cliché van het vermeende rigide denken, waarmee calvinisten nog altijd geassocieerd worden. Indertijd waren de tinten zwart en wit gewoon de uit Spanje overgewaaide modekleuren ! Hier ontmoeten we de Utrechtse maniëristen Paulus Moreelse (1571-1638) en Joachim Uyttewael (1566-1638), vorig jaar nog met pikant werk in de solotentoonstelling Liefde en Lust belicht. Van zijn hand hangt hier een keurig ‘calvinistisch’ portret van zijn dochter Eva Wttewael uit 1628.

Omdat mode een belangrijke onderdeel van de vaste collectie van het museum vormt staat in elke zaal een etalagepop, met zoals in deze ruimte een eigentijdse creatie van Niels Klavers: een verrassend damesgilet. De expositie wordt voortgezet met een reeks 18e eeuwse portretten met het thema ‘Moderne Burgers’. Zoals Pieter Christoffel Wonders, Het Trappenhuis van de Londense woning van de schilder, uit 1828 het mooie Portret van Olga Emilie Sillem uit 1834 door J.A. Kruseman.

Kruseman_Olga Emilie Sillem_1834
J.A. Kruseman, Portret van Olga Emilie Sillem, 1834

Hier ook 19e eeuwse impressies van het ruïneuze kasteel Vredenburg, waarover conservator Marja Bosma ons een scabreus weetje verklapt: dit was destijds een ontmoetingsplaats voor homo’s. Karel Appels ‘Drift op Zolder’, zet de toon voor een zaal met surrealistische werken. De samenstellers van de herinrichting doelen op de spoken en hersenspinsels en de in schilderijen van Moesman (1909-1988) gestolde driften en verlangens van de mens. Ook hier een fraaie textiele creatie van Helen Price; een weinig flatteuze wollige jurk, waarin de draagster er m.i. uit zal zien als een parmantige struisvogel.

Helen Price_textiele creatie_Centraal Museum Utrecht
Helen Price, textiele creatie met rechtsachter Karel Appel, drift op zolder 1947

Tot slot betreedt de bezoeker de ‘Lusthof’, een hommage aan de tuin en alles wat daar groeit en bloeit. Gestoffeerd met een eigentijds en antiek tuinbankje vormt deze zaal het décor voor 17e eeuwse pastorales van Utrechtse meesters, als het Portret van twee kinderen in pastorale kleding (1640 – 1650) door Bernard Zwaerdecroon en Venus en Adonis van Paulus Moreelse. Hier hangt ook het Paard van Roeland Saverij (1596-1639) in een paradijselijke setting, tegenover het poppenhuis van Petronella de la Court.

Thuisgekomen ontdek ik dat een belangrijk onderdeel van de collectie is overgeslagen. Waar zijn de schilderijen van Jan van Scorel (1495-1562) gebleven ? De man zonder wie het hele Centraal Museum er nooit geweest zou zijn. Karel van Mander beschreef hem in zijn Schilderboeck uit 1604 als dè lantaarndrager die licht bracht in de duisternis. Bij navraag blijkt dat hij wel degelijk vertegenwoordigd is en wel in het zaaltje Zing, Vecht, Huil, Bid – Katholiek Utrecht” op de begane grond, na de zaal met Dumas en Koch. Niet vergeten dus om, wanneer u het vernieuwde Centraal Museum bezoekt hier even te kijken naar het werk van de man die op terugreis van een pelgrimsreis naar het Heilige Land in 1522 Rome even aandeed. Daar was onze eigen paus Adriaan VI net tot hoofd van de Rooms-Katholieke kerk gekozen. Als Hollanders onder mekaar vroeg de kersverse paus van Scorel te blijven als conservator van de pauselijke kunstcollecties. Deze aanstelling was wegens de ontijdige dood van Adriaan helaas van korte duur, maar Van Scorel had genoeg gezien. Hij bracht een schat aan schilderkunstige impressies mee, invloeden van Rafael en Michelangelo, die nog altijd aanwijsbaar zijn in zijn werk en dat van zijn volgelingen. In het Centraal Museum is o.a. het Lockhortsttriptiek te zien met de Intocht van Christus in Jeruzalem uit 1526 te zien. Altaarstukken en portretten van Scorels hand zijn niet alleen in het Centraal Museum, maar ook in het Frans Halsmuseum en Museum Catharijneconvent te zien.

Link; Centraal Museum, Utrecht

 

 

 

 

 

 

Wonen in de Amsterdamse School (1910-1930); tentoonstelling Stedelijk Amsterdam, t/m 28 augustus 2016.

hetschip_amsterdamse school
Michel de Klerk, Het Schip, in 1919 gebouwd als arbeiderspaleis voor Woningbouwvereniging Eigen Haard. Thans Amsterdamse School Museum

‘De Amsterdamse School’, wie kent de term niet ? In 1916 werd deze geïntroduceerd door architect Jan Gratama in zijn bespreking van het zojuist geopende Scheepvaarthuis. Rijdend door Amsterdam zie je golvende baksteengevels, mooi rond gemetselde hoekoplossingen, decoratief metselwerk met gebeeldhouwde details bijvoorbeeld langs de Holendrechtstraat in de Rivierenbuurt en het Spaarndammerplantsoen. Deze stroming in de architectuur met ontwerpen van Michel de Klerk, J.P. Oud en anderen, wordt toegelicht in het door Michel de Klerk in 1919 gebouwde wereldberoemde ‘arbeiderspaleis’, thans Museum het Schip, dè apotheose van de architectuur volgens de Amsterdamse School.

De komende maanden kan vanaf deze plek worden ingescheept voor een bustocht langs de ‘highlights’ van deze stroming in de architectuur van de jaren ’20 – ’30 van de vorige eeuw, waarbij de focus ligt op het exterieur van de gebouwen.

Sinds 10 april worden ook de resultaten van 10 jaar onderzoek naar het interieur van de Amsterdamse School in het Stedelijk getoond. Anders dan vaak wordt gedacht hoort Berlage er niet meer bij. De architecten van de Amsterdamse School zetten zich zelfs tegen hem af, maar wie goed kijkt ziet dat zij bepaalde stijlelementen toch overnamen. De Amsterdamse School, populair tijdens het tweede kwart van de vorige eeuw, raakte na de Tweede Wereldoorlog uit de gratie, toen de rationele vormentaal van de Stijl en het Bauhaus meer gewaardeerd raakte. Sinds de jaren ‘70 kwam er, aanvankelijk in de VS en Italië, weer waardering voor de architectuur van de Amsterdamse School, waarvan invloed te zien is in eigentijdse ontwerpen van o.a. Liesbeth van der Pol. De bakstenen façade met golvende lijn van een flatgebouw aan het Meerhuizenplein (2002) lijkt geïnspireerd op S.J. Bouma’s gebouw voor Gemeentewerken in Groningen uit 1928.

In de jaren ‘90 volgde ook herwaardering van de binnenhuis architectuur. De tentoonstelling in het Stedelijk legt zich hierop toe met een verrassende veelheid aan ontwerpen van meubelen, lampen, tapijten, accessoires, glas-in-loodramen en …. klokken, heel veel klokken ! Deze zijn in wel 200 verschillende ontwerpen door o.a. Hildo Krop, in de eerste zaal op een piramide tentoongesteld !

02.SM-AMSTERDAMSE SCHOOL 2016-PH.GJ.vanROOIJ
Hildo Krop, klokken in soorten en maten, ca. 1909 e.v. jaren

Pendules die ons terugbrengen in de huiskamers van onze grootmoeders. Herkenning ook bij het zien van de loodzware fauteuils en eetkamerstoelen, die hoe fraai ook, in onze door welvaartziekten als RSI en lage rugpijn geteisterde tijdperk, absoluut niet meer kunnen. Maar fraai zijn deze creaties wel, zoals het interieur van een damesstudeerkamer-ameublement in mahonie en leer uit 1924, ontworpen door Jacques van den Bosch.

03_dames studeerkamer ameublement
Jacq. van den Bosch, Dames studeerkamer-ameublement, 1924. Collectie Grand Hotel Amrâth, Amsterdam

De honderden klokken die na een oproep aangemeld werden, plaatsten de tentoonstellingsmakers even voor ‘n vraagstuk, waarop het antwoord snel werd gevonden. Op 1 mei 1909 werd namelijk de nationale tijd ingevoerd, noodzakelijk voor het spoorboekje bij de ingebruikstelling van de spoorwegen. Voor ons wereldreizigers gewend aan mondiale tijdsverschillen is het nauwelijks voorstelbaar dat de tijd in Nederland toen, naarmate je verder oostwaarts reisde ook verschilde met die in het westen des lands. Je kreeg er geen jet-lag van, maar lastig was het wel.

De talrijke topstukken in de tentoonstelling, grotendeels afkomstig uit particulier bezit, zijn niet afkomstig uit de voornoemde woningen. De architecten van de Amsterdamse School, die van de gemeente opdracht kregen voor sociale woningbouw, mochten zich niet bezighouden met de indeling van de woningen, laat staan met de binnenhuis- architectuur. Wat we in het Stedelijk zien was niet bedoeld voor de eenvoudige binnenkamers van de arbeiders en kleine luiden. Deze ontwerpen sierden aanvankelijk de interieurs van de vrienden en familie van de ontwerpers en later ook kantoren. Veel kunstenaars waren in die tijd bezig met de kleurenleer beschreven door Goethe e.a. Dit is niet alleen in de schilderijen van bijvoorbeeld Van Gogh en Sluyters te zien, maar ook in de binnenhuis ontwerpen van de Amsterdamse School. De meubelen soms voorzien van gebeeldhouwde delen zijn gemaakt van mooie materialen en in uitbundige kleurstellingen uitgevoerd. Ook de veelkleurige tapijten, klokken, de decoratieve glas-in-lood ramen en lampen weerspiegelen deze fascinatie met kleur.

04_indische oceaan
H. van den Eijnde & H. Krop, Entree Scheepvaarthuis met beeldhouw-werk: ‘Indische Oceaan, 1914-15.

Een machtig monument van de Amsterdams School is het Scheepvaarthuis, dat 100 jaar geleden aan de Prins Hendrikkade werd geopend en aanleiding vormt voor de tentoonstelling in het Stedelijk. Joan Melchior van der Meij kreeg in 1912 de opdracht, die hij samen met collega’s Michel de Klerk en Piet Kramer van het architectenbureau Eduard Cuypers -wat de hang naar decoratie verklaart- realiseerde. Het interieur van het Amsterdamse Scheepvaarthuis, thans Grand hotel Amrâth is als Gesamtkunstwerk ontworpen. Meubilair en kasten, kapstokken, wandlampjes en prachtige glas-in-lood ramen door Willem Bogtman en bijbehorende ontwerptekeningen vullen een hele zaal. Onder de rustgevende klanken van Wouter van Bemmels compositie: Italië Tutti nr. 17, is het of de (nationale) tijd hier even heeft stilgestaan en waan je je in de entreehal met het betoverend plafond.

Scheepvaarthuis_lamp_vanderMey
J.M. van der Mey (en/of M. de Klerk) lamp in entreehal van het Scheepvaarthuis, 1914-15. Collectie Grand Hotel Amrâth, Amsterdam.

Een volgende zaal is ingericht met ontwerpen van Hildo Krop (van de klokken) wiens ontwerp van een Faunskop op sokkel uit 1920, in blow-up is afgebeeld op de linker zijwand.  Hier staan salonmeubelen, bekleed met pluche uit Huize de Geer en een salon-ameublement met bijpassend vloerkleed ontworpen voor de familie Polak-Krop. En nog meer loodzware fauteuils met stoelpoten als de glijders van een arrenslee, ontworpen door Michel de Klerk.

bank sledepoten_Michel de Klerk_Ameublement
Michel de Klerk, ameublement + tapijt voor familie Polak-Krop, 1917. Collectie Gemeentemuseum, Den Haag

In deze zaal trok een plafonnière voor het Haarlems postkantoor mijn aandacht. In al haar schoonheid bijna te mooi voor een postkantoor. Daarover schrijvend viel mij een sketchje van Wim Sonneveld te binnen: de man aan het loket, die, had hij in dit postkantoor gestaan, vast minder boos zou zijn geworden. Weliswaar gedateerd, maar bezien in de historische context nog altijd grappig.

reygersnest
P. Vorkink en Jac. Ph. Wormser, Villa het Reygersnest, 1926, Oostvoorne

Ronduit idyllisch is het rietgedekte, sprookjesachtige Reygersnest, vakantiehuis van de familie Hudig. Exterieur en interieur als geheel, ontworpen door P. Vorkink en Jac. Ph. Wormser, 1926.

Een historisch zwart-wit filmpje geeft een gelukkige impressie van spelende kinderen op het gazon en gezellig cautende volwassenen op het terras, daarboven deint vrolijk een vlieger op de wind. De vrouw des huizes zittend op het terrasmuurtje laat -zoals de Prediker toen nog kon dicteren- haar hand niet rusten en is bezig met een nuttig handwerkje. Dan komt er kleur in de film. Een eigentijdse camera (bevestigd aan een drone) geeft in vogelvluchtperspectief een kijkje op de omgeving. Vlak achter de door bomen omzoomde lieflijke villa doemt de Maasvlakte met uitstoot van haar zware industrie op !

Naast de uitbundige art-deco-achtige interieur-ontwerpen (de Amsterdamse school is de Nederlandse variant van de Art Nouveau) kent de Amsterdamse school een strakkere geometrische variant, met een meer architectonisch lijnenspel.  Dit grafische werk met affiches en omslagen van het blad Wendingen; o.a. door Fré Cohen, een van de eerste vrouwelijke ontwerpers, vult een hele zaal. In verschillende kabinetten worden nog meer aspecten van de Amsterdamse School getoond. We zien o.a. het Nederlands Paviljoen op de Wereldtentoonstelling van 1925 in Parijs, waarmee deze stroming in Europa werd verspreid.

Bijzonder interessant is de weerslag van de Amsterdamse School in Nederlands Indië. In het voetspoor van zijn Nederlandse collega’s ontwerpt Liem Bwan Tjie in 1932 een interieur voor de woning van de familie Han Tiauw Tjong  Hij kreeg de opdracht dankzij de hier getoonde eigenhandige aanbevelingsbrief van Michel de Klerk !

AMSTERDAMSE SCHOOL_woning_familie Han Tiauw Tjong
Liem Bwan Tjie, Interieur voor de woning van de familie Han Tiauw Tjong, 1932, Semarang. Collectie Stichting BONAS, Rotterdam.

De Nederlandse ontwerpers namen op hun beurt ook oosterse motieven over, zoals in gebatikte lampenkappen en de expositie toont zelfs een door L. Bogtman ontworpen kast uit 1925 met gebatikt hout. In een ander kabinet zijn we terug in eigen land met de inrichting van de Bijenkorf in Den Haag. Wat een prachtig trappenhuis ontworpen door P.L. Kramer en H.A. van den Eijnde. Een exotisch uitziende hanglamp werd speciaal ontworpen voor de oosterse tapijten-afdeling. Exemplarisch voor het streven naar het ontwerpen van een Gesamtkunstwerk is het door H.L. de Jong ontworpen bioscooptheater Tuschinski (1919-1921). Niet alleen mooi aan de buitenkant, maar evenzeer betoverend van binnen !

Tuschinski_Lamp_amsterdamse school
P. den Besten, Wandschildering & Chr. Bartels wandlamp theaterbioscoop Tuschinsky, Amsterdam, 1921.

Er is een werkplaats waarin historische gereedschappen en materialen worden getoond, ter illustratie van het ideaal van ambachtelijkheid, waarmee door de (binnenhuis)architecten van de Amsterdamse School duurzame, mooie gebruiksvoorwerpen werden gecreëerd. Hier kunnen knutselaars van alle leeftijden een kartonnen pendule met een echt uurwerk in elkaar zetten.  Dan volgt een zaal met kleinoden. Ontwerpen voor serviezen, sieraden en bureau-accessoires. Hier is ook een haardscherm van Marie Kuyken te zien. Zij is, met Tine Baanders en Margaret Kropholler, die de huizen aan de Holendrechtstraat ontwierp, een pionierster in het mannendomein van de (binnenhuis)architectuur.

Haardscherm_amsterdamse school_Marie Kuyken
Marie Kuyken, Haardscherm, ca. 1920. Collectie Stedelijk Museum Amsterdam

Na een overdadig ingerichte zaal met glas-in-loodramen en lampen die de interieurs van de Amsterdamse School een betoverend glans verleenden, betreedt de bezoeker de laatste sober ingerichte zaal. Hier is te zien waar de rechtlijnige variant van de Amsterdamse School uiteindelijk toe heeft geleid: de rood-blauwe stoel van Gerrit Rietveld en De Stijl. Maar dat is een ander verhaal. Wie daar meer van wil weten kan terecht in permanente expositie Mondriaan en de Stijl in het Haagse Gemeentemuseum.

I. de Roode & M. Groot, Wonen in de Amsterdamse School: Ontwerpen voor het interieur 1910-1930, Stedelijk Museum Amsterdam, 2016.

H. Janssen en M. White, Het verhaal van de Stijl; van Mondriaan tot van Doesburg, Gemeentemuseum den Haag, 2011.

01_hetschip
Museum Het Schip

LogoStedelijk

 

 

‘Gainsborough in his own words’, Rijksmuseum Twenthe t/m 24 juli 2016

‘Gainsborough (1727-1788) in his own words’

thomas_gainsborough_zelfportret_ca._1787_royal_academy_of_art
Thomas Gainsborough, Self Portrait, ca. 1787, Royal Academy of Arts, London

In de tentoonstelling ‘Gainsborough in his own words’ zijn twee portretten te zien van Gainsboroughs echtgenote Margaret, geschilderd met een interval van 27 jaar. Op het eerste uit 1758, zien we een struise, blozende vrouw met mooi zwart haar.

thomas_gainsborough_portrait_of_the_artists_wife_gemalde_galerie_JfkMlJeYHYXzaQUg
Thomas Gainsborough, portret of the artists wife, 1758, Gemälde Galerie, Berlin

Van het tweede doek uit 1785 kijkt een gekwetste, doch trotse vrouw ons aan. Alsof ze zeggen wil ‘nou, en ?!’ Onder haar muts komen inmiddels grijze haren tevoorschijn. Zo te zien zijn de jaren niet vriendelijk voor haar geweest. En dat lijkt te kloppen, volgens Gainsboroughs eigen woorden.

Mrs Thomas Gainsborough, 1785, Gainsborough House, Sudbury c) Gainsborough's House; Supplied by The Public Catalogue Foundation
Mrs Thomas Gainsborough, 1785, Gainsborough House, Sudbury (c) Gainsborough’s House; Supplied by The Public Catalogue Foundation

Je zult door je echtgenoot maar ‘old Marge’ genoemd worden; voortdurend bedrogen- en met soa’s opgezadeld worden en dan elk jaar ook nog lief moeten opzitten voor een portret… Uit bronnen komt Margaret Gainsborough naar voren als een dominante vrouw, wat de zoektocht van manlief naar uithuizige pleziertjes wellicht verklaart.

Het echtpaar had twee dochters Margaret en Mary, ‘his dear girls’. Zij zijn in de tentoonstelling in een nogal merkwaardig portret aanwezig. Merkwaardig niet alleen wegens de opvallende naad die er doorheen loopt (de zusjes werden ooit gescheiden), maar ook qua compositie en uitstraling.

thomas_gainsborough_the_artists_two_daughters_ca_1758_va
Thomas Gainsborough, the artists two daughters, 1758, Victoria and Albert Museum, Londen

Anders dan het in de audiotekst – er is geen catalogus – gesuggereerde liefdevolle gebaar, lijkt de ene zus de ander veeleer bij een pluk haar vast te grijpen, waardoor het kleintje enigszins verschrikt en hulpeloos de blik naar de beschouwer wendt. Hoe zich dit laat rijmen met de beschrijving van wederom Gainsborough zelf, dat de jongste Marge, een bazig typetje was en daarom de captain werd genoemd, en de zachtaardige oudste Mary, bijgenaamd Molly, weet ik niet….

Als dochters van (maar) een schilder en een moeder die als onwettig kind geboren was, waren ze verloren tussen twee werelden en hoorden ze in de toenmalige Engelse society nergens echt bij. Daarom gaf Gainsborough hen teken- en schilderles, opdat zij zich later een goede positie zouden kunnen verwerven. Daar kwam echter niets van. Hun volwassen leven bracht hen weinig geluk. Mary wordt krankzinnig en het huwelijk van Marge met de musicus Johann Christian Fischer, in portret prominent aanwezig op de tentoonstelling, loopt uit op een fiasco.

thomas_gainsborough_johann_christian_fischer_ca._1780_royal_collection_windsor
Thomas Gainsborough, Johann Christian Fisher, ca.1780, Royal Collection, Windsor

Portretten en landschappen

Behalve familieportretten vervaardigde Gainsborough ook beeltenissen van tijdgenoten. Adellijke en hooggeplaatste personen en al of niet bevriende figuren uit de literaire- en theaterwereld van die dagen. Het genre portret werd door de 17e eeuwse kunsttheoreticus Gerard de Lairesse, hoofdrolspeler in de najaar tentoonstelling van het Twents museum, wegens het kopiëren van de natuur smalend afgedaan als een genre voor zwakke geesten. Zijn tijdgenoot Samuel van Hoogstraten omschreef portretschilders als ‘maer gemene soldaten in het veltleger van de konst’. Ook Gainsborough vond het schilderen van portretten ‘rather boring’, en dat is nog zacht uitgedrukt. Hij schreef: ‘I am sick of portraits, and wish very much to take my Viola da Gamba and walk off to some sweet village where I can paint landskips and enjoy the fag end of life in quietness and ease’.. Elders heeft hij het zelfs over de ‘cursed face business’ ! Maar er moest wel brood op de plank komen.

Voor we Gainsboroughs geliefde landschappen bekijken nu eerst een korte rondgang door Gainsboroughs portretgalerij.

800px-David_Garrick_by_Thomas_Gainsborough
Thomas Gainsborough, David Garrick, 1770, National Portrait Gallery, London

David Garrick, de goodlooking acteur met wie Gainsborough in het culturele centrum Bath bevriend was, heeft hij zeker niet met tegenzin geschilderd. Gainsborough hield het werk na voltooiing geruime tijd in zijn atelier om het te kopiëren. Met zijn bruine ogen kijkt Garrick ons vanonder zijn grijs gepoederde pruik vriendelijk aan.  De levendige portretten die Gainsborough vervaardigde van componist Johann Christian Bach (ja, zoon van) en de operazanger Giusto Ferdinand Tenducci lijken evenmin aan verveling ontsproten. Enigszins verveeld was hij wellicht wel bij het portretteren van Sir Edward Turner of de wat afwezig op haar harp tokkelende Louisa, Lady Clarges.

Het directe, aansprekende portret van zijn vriend John Joshua Kirby kan Gainsborough onmogelijk met tegenzin hebben geschilderd. Kirby, architect en landschapschilder, doceerde niet alleen aan de Royal Academy, maar hij gaf ook schilderles aan de koning George III !

Kirby’s vader schreef een reisgids de ‘Suffolk traveller’. De hedendaagse anglofiel weet dat het landschap van Suffolk betoverend is, niet alleen voor reizigers, maar ook voor schilders. Die betovering wordt in Gainsboroughs oeuvre weerspiegeld en bevestigd in de volgende woorden: ‘Nature was his teacher and the woods of Suffolk his academy’ !

Bij het Boomachtig landschap met rustende herder uit ca. 1745 valt de Hobbema- en Ruisdaelachtige sfeer op in de woeste natuur, de grillige bomen overhuifd door een dramatische wolkenlucht. In A Forest Road is deze parallel nog duidelijker en in Wooded landscap with a Herdsman bereikt deze gelijkenis een absolute climax !

thomas_gainsborough_boomachtig_landschap_ca_1745_rijksmuseum_twenthe_-_kopie
Thomas Gainsborough, boomachtig landschap met een rustende herder bij een zonnig pad en schapen, ca 1745, Rijksmuseum Twenthe

Academische manier

Gainsborough was een verklaard tegenstander van de gelikte academische schildertrant met historische, Bijbelse of mythologische onderwerpen, gestoffeerd met geïdealiseerde personages. Gainsborough liet zich wel door de natuur inspireren, maar volgde een eigen, onopgesmukt schoonheidsideaal, dat hij vertaalde in een losse, soms bijna impressionistische stijl. Hij liet zich echter wel inspireren door bewonderde voorgangers. Ook de academische praktijk van het bestuderen en kopiëren van oude meesters hield hij erin. We zien een Kruisafneming naar het altaarstuk dat Rubens voor de kathedraal van Antwerpen schilderde en van diens leerling Anthony van Dijck, kopieerde hij het Portret van Lord Bernard Stuart.

Aan een beetje academisme ontkwam hij dus niet en van het podium dat de Royal Academy bood om zijn werk tentoon te stellen maakte hij ook dankbaar gebruik !

Historische context

De werken van Gainsborough worden in de historische context gepresenteerd. Uit museum Boerhave zijn objecten te zien die de Engelse Gouden Eeuw, the Age of Reason illustreren. Een ambivalente tijd: niet alleen de rede maar ook het gevoel begon een steeds grotere rol te spelen: sense and sensibility (…), zoals de portretten en landschappen weerspiegelen.

De hoofdrol die Engeland zich in de 18e eeuw op mondiaal niveau had verworven bracht economische voorspoed, waardoor kunsten en wetenschappen bloeiden. De zojuist uitgevonden stoommachine, een gigantische spiegeltelescoop, een elektriseermachine (waarbij de haren je te berge rijzen). Een hemel- en aardglobe illustreren de zich verruimende horizonten. Het Haags Gemeentemuseum stond twee herenkostuums (habits à la Francaise, zie mijn bespreking van The Catwalk) en prachtige japonnen (robes ajustées) af, die corresponderen met de kleding op Gainsboroughs portretten.

Gainsborough maakte zich als eerste Engelse kunstenaar los uit het academische keurslijf. De academische eis van op monumentaal formaat geschilderde historiestukken liet hij varen. Hij bracht de hem omringende wereld in een losse toets op het doek; gewoon kunst omwille van de kunst. Daarmee was hij een verklaard tegenstander van de man van de Royal Academy, Sir Joshua Reynolds (1723-1792) zijn rivaal, eveneens bekend van succesvolle portretten van de toenmalige Britse upper class.

Tot slot: Turner (1775-1851) en Constable (1776-1837) zijn zonder de baanbrekende stappen van Gainsborough ondenkbaar. Ook zij brachten de natuur op monumentaal formaat, met losse penseelstreek in beeld. Waarbij Turner zich als een impressionist- later zelfs abstract-expressionist avant-la-lettre, ontwikkelde, zoals onlangs eveneens in Twenthe (en Zwolle) te zien was.

Landschappen niet langer gestoffeerd met mythologische of Bijbelse figuren, maar met een enkele reiziger, ruiter of herder, waarmee Gainsborough, Turner en Constable overigens teruggrepen op de bewonderde meesters van de Hollandse Gouden Eeuw, dat wel !

Twenthe

Rijksmuseum Twenthe

 

 

Maya’s in het Drents Museum Assen t/m 4 september 2016

Maya’s: heersers van het regenwoud

Hoog boven de uitgestrekte regenwouden van Guatemala en het Mexicaanse schiereiland Yucatan torenen nog de ruïneuze resten van de bouwwerken van de Maya cultuur; andere zijn door het oerwoud helemaal overwoekerd. De hoogstaande beschaving van de tot de verbeelding sprekende Maya’s kende een bloeiperiode van 250 tot 900 volgens onze –zij kenden een andere- jaartelling. Waarom de Maya steden, met piramides, paleizen en sportvelden naar het schijnt plotseling werden verlaten is een van de vragen die in de Drentse expositie centraal staan.

Regenwoud en piramide, Tikal Guatemala, foto Edwin van Steenis

 Om ons onbekende redenen verlieten de Maya’s hun dichtbevolkte steden, waar zoals in Oxul, wel 6.000 mensen woonden. Waar zijn ze gebleven ?

Ze trokken naar de kust en anders dan wel gedacht wordt, bestaan de Maya’s nog steeds. Bij mijn bezoek aan de nog in opbouw zijnde tentoonstelling zag ik nazaten van die oude Maya’s aan het werk !

Door een smalle corridor tussen twee enorme foto’s van het regenwoud, de habitat van de Maya’s, betreedt de bezoeker de tentoonstellingszaal waar langs smalle gangpaden de vitrines met kostbare Maya-objecten staan opgesteld. De kleur van de kasten, een allesoverheersend maïsgeel, verwijst naar de ontstaansgeschiedenis van dit taaie oerwoudvolk: de eerste Maya-mens zou uit een maïskolf geboren zijn ! De maïsgod, een poppetje met een kolf als hoofd, is dan ook op allerlei voorwerpen te zien.

De bewoners van elk continent hebben zo hun eigen ontstaansgeschiedenis, maar deze genese is wel heel origineel !

De cyclus van het zaaien van maïs, de groei, bloei, oogst en wedergeboorte, vormt het leitmotief in de tentoonstelling. Zonder maïs en water was leven in de Maya steden niet mogelijk. Op ingenieuze wijze werd regenwater in ondergrondse holten en in bepleisterde bassins opgevangen en bewaard.

De grote paleizen en hoge piramides spreken nog altijd tot onze verbeelding. In de jaren 80 beklom ik de piramide in Chichen Itza, in Yucatan; een activiteit waarvoor je beslist ‘schwindelfrei’ moest zijn, want de enige houvast was je eigen mentale kompas !

Zelfs waagde ik mij aan een excursie naar het binnenste van de grafkamer, een claustrofobische ervaring !

 

Piramide Chichen Itza (Mexico), foto Drents Museum Assen

De mysterieuze hiëroglyphen waarmee zij communiceerden fascineren evenzeer. Zo’n 800 letter- en beeldtekens komen voor op gedenkzuilen, altaren, aardewerk en voorwerpen van jade, het ‘goud’ van de Maya’s. De duiding van deze mysterieuze tekens is inmiddels voor 90% mogelijk dankzij Maya kenner Prof. Dr. Nikolai Grube, hoogleraar aan de Universiteit van Bonn.

Eveneens fascinerend zijn de bloederige offers en het levensgevaarlijke balspel, waarbij de bal door een kleine, ronde opening moest worden geworpen. De spelers ‘gingen ervoor’ en speelden letterlijk en figuurlijk op leven en dood; het verliezende team werd onthoofd.…

Balspel Chíchen Itzá
Balspel Chíchen Itzá

Van dit alles komt niets ons bekend voor, het enige raakvlak met dit mysterieuze volk is de graagte waarmee zij ‘hot chocolate’ dronken ! Daar waren de Maya’s dol op getuige het deksel van een wierookbrander met een door cacaobonen (zo kostbaar dat ze ook als betaalmiddel fungeerden) bedekt beeld van de godin van de cacaoboon

Deksel van wierookvat met cacaogodin en cacao bonen. Collectie Nationaal Museum voor Archeologie en Etnologie, Guatemala

 Zij is één van de vele goden van de Maya’s. Deze huisden en in de onder-, midden- en bovenwereld. Heilige bomen speelden hierin een belangrijke rol, want de wortels, de stam en de takken waren in elk van deze 3 werelden aanwezig. Ook andere goden werden met een wierook, copal, in voornoemde antropomorfe branders vereerd.

Machtige koningen met goddelijke status, heersten over de verschillende elkaar regelmatig bevechtende stadstaten van het Mayarijk, dat delen van Zuid-Mexico, Guatemala, Belize, Honduras en El Salvador besloeg. De koning fungeerde als intermediair tussen de aardbewoners en de godenwereld. Op diverse stèles in de tentoonstelling zijn hun verdiensten geboekstaafd, zoals op een exemplaar van wel 800 kg ! De directeur van het in Guatemalteekse Archeologisch museum verschaft de menselijke (Maya) maat.

Directeur Daniel Aquino Lara Museo Nacional de Arqueologia y Etnologia, Guatemala met Stèle Foto Drents Museum 

Het koningschap was erfelijk, maar de troonpretendent moest zonder piepen wel een bloederige initiatierite doorstaan. Met een roggestekel werd zijn penis bewerkt, zoals te zien in een een replica van een tempel fresco uit San Bartolo, ‘de Sixtijnse kapel van de Maya’s’

Muurschildering met bloedige rituelen in de piramide San Bartolo Guatemala
Muurschildering met bloedige rituelen in de piramide San Bartolo Guatemala

Met deze tentoonstelling biedt het Drents Museum wederom een spraakmakende archeologische tentoonstelling, aangeprezen met de woorden: …van de makers van het Terracotta Leger…  De expositie toont een fascinerende mix van in Europa nog nooit getoonde bruiklenen uit o.a. Guatemala en Schaffhausen. Tot de absolute topstukken behoort het spectaculaire koningsmasker van Jade, het affiche van de tentoonstelling.

 

Jademasker
Jademasker, vindplaats onbekend, Collectie Fundación La Ruta Maya, foto Drents Museum

Behalve een mooie terugblik op de bloeiperiode van de Maya’s en de artefacten uit hun bestaan, geeft de tentoonstelling suggesties voor antwoorden op hun raadselachtige trek naar de kust.

Wellicht was de grond door monocultuur uitgeput, zeker is dat voorafgaand aan hun vertrek een bevolkingsexplosie plaats vond en dat het gebied in de jaren 810, 860 en 910 n Chr. geteisterd werd door aanhoudende droogte, waardoor de waterbassins opdroogden.

Heel Assen staat in het teken van de Maya’s, op 25 februari was het op het grasveld voor het museum een drukte van belang, daar zal voor de duur van de expositie een heuse piramide verrijzen !

Literatuur:

V.T. van Vilsteren & N. Grube, Maya’s: Heersers van het Regenwoud, tentoonstellingscatalogus Drents Museum, Assen, 2016. (WBOOKS €24,95)

  CR92sPT5          

 

 

Geverifieerd door MonsterInsights