Johan Maurits, Bewogen Beeld, Mauritshuis tot en met 7 juli 2019.

Atlas Johannes Blau, 1665, Prefectuur De Caraibo et Rio Grande

In eerdere exposities (1953, 1979, 2004) werden de verdiensten van ‘Maurits de Braziliaan’, bouwheer van het Mauritshuis, vooral bezongen. Dankzij een door hem gesponsorde publicatie van Caspar Barlaeus, Rerum per octennium in Brasilia […], 1647, stond Johan Maurits van Nassau-Siegen (1604-1679) tot voor kort te boek als een verlicht bestuurder. Als gouverneur van Nederlands Brazilië (1636-1644) moest hij het op de Portugezen veroverde noordoostelijk deel van Brazilië consolideren en profijtelijk maken. Hij vestigde zich in de streek Pernambuco. Als liefhebber van kunsten en wetenschappen besteedde hij veel tijd en geld aan de opbouw van zijn kolonie. Het kleine dorpje Recife groeide uit tot een dichtbevolkte stad en op het eiland Antonio Vaz verrees Mauritsstad (Mauritia), waarvan de ‘skyline’ gedomineerd werd door paleis Vrijburg.

Barleus, naar Frans Post, Paleis Vrijburg in Mauritsstad (Recife), 1647

Aan de westkant van het eiland verrees het buitenhuis van de gouverneur, Boa Vista, dat tevens als verdedigingswerk fungeerde. In de miljoenenstad Recife herinnert het gelijknamige stadsdeel nog aan de Hollandse periode, die hier anders dan in Nederland niet is vergeten. Waar ooit paleis Vrijburg stond is nu Johan Maurits standbeeld te vinden en voor schoolkinderen is de zogenoemde ‘Tempo dos Flamengos’ verplichte stof. Wegens de economische omstandigheden zou de huidige bevolking regelmatig verzuchten: waren de Hollanders maar gebleven, terwijl burgemeesters bij hun ambtsaanvaarding beloven te regeren als een tweede Johan Maurits. Er lopen zelfs heel wat jongens rond die luisteren naar de naam Joao Mauricio.

Braziliaanse erfenis van de hand gedaan
Economisch gewin was de hoofdreden van zijn komst, maar Johan Maurits had ook belangstelling voor de verschillende bevolkingsgroepen en de natuurlijke gesteldheid van het wingewest. ‘Natuurvorsers’, cartografen, geografen en schilders brachten het land letterlijk en figuurlijk in kaart. Frans Post (1612-1680) schilderde landschappen gestoffeerd met kleine figuurtjes.

Frans Post, Gezicht op het eiland Itamaraca, 1637, Mauritshuis

Albert Eckhout (ca 1610- 1666) bracht de Braziliaanse flora, fauna en bevolking op monumentaal formaat gedetailleerd in beeld. Deze portretten zijn in de tentoonstelling slechts in geprojecteerde beelden te zien. Hoewel van onschatbare etnografische en documentaire waarde, schitteren deze vroegste natuurgetrouwe beelden van de nieuwe wereld door afwezigheid. Ten onrechte. Albert Eckhout stond lange tijd in de schaduw van Frans Post, die na terugkeer de kunstmarkt overspoelde met honderden tot in den treure herhaalde Braziliaanse landschappen. Doordat Johan Maurits Eckhout’s Braziliaanse werk van de hand deed raakte diens artistieke nalatenschap in ons land tot 2004 in de vergetelheid. Een map met honderden tekeningen verkocht hij in 1652 aan de keurvorst van Brandenburg, deze bevinden zich thans in de Jagiellonbibliotheek in Krakau. In 1679 schonk Johan Maurits diverse Braziliaanse tekeningen aan de koning van Frankrijk, Lodewijk XIV. Deze stonden model voor een serie wandtapijten, de zogenoemde Tentures des Indes, waarvan de bezoeker ook geprojecteerde beelden ziet langs komen.

Albert Eckhout , Dans van de Tarairiu indianen, National Museum Kopenhagen

De acht monumentale doeken met Eckhout’s paarsgewijze portretten van de Braziliaanse bevolkingsgroepen, een doek met dansende Tarairiu Indianen, drie portretten van gezanten uit Congo en twaalf stillevens met tropische gewassen deed Johan Maurits in 1654 cadeau aan koning Frederik III van Denemarken. In ruil wenste hij de eervolle onderscheiding van de orde van de Witte Olifant te ontvangen. De zilveren ster op Jan de Baen’s portret en de epauletten in de vorm van olifantjes op het borstbeeld van de graaf bewijzen de toekenning daarvan. Eckhout’s schilderijen bevinden zich thans in het Nationaal Museum in Kopenhagen.

Kantelend beeld

Zacharias Wagner, Mensenhandel in Recife, ca. 1637-1641

Werd Johan Maurits in het verleden nog bewierookt, anno 2019 is de tijd rijp om de eenzijdig belichte Nederlands-Braziliaanse geschiedenis te herschrijven. Daartoe nodigt het Mauritshuis onderzoekers van verschillende disciplines en nationaliteiten uit. Enkele jaren geleden deed de historicus Zihni Özdil een geëmotioneerde aanval op het ontstaan van het Mauritshuis, dat gefinancierd zou zijn ‘over de ruggen van de zwarte slaven’ die arbeid verrichten op de Braziliaanse suikerplantages. Daarna is de bal gaan rollen. Het jargon is aangepast, tegenwoordig spreken we liever over ’tot slaaf gemaakten’. De teneur van de op I-pads te lezen toelichting bij de objecten in de tentoonstelling is kritisch van toon. Begrijpelijk en veelal terecht, maar er is weinig aandacht voor de historische context. Enige nuance vind ik in de teksten van voormalig directeur van het Mauritshuis Frits Duparc en kenner van de overzeese geschiedenis historicus Piet Emmer. Van wiens hand ik mij de relativerende reactie herinner op Özdils verwijt: ‘Mauritshuis verzwijgt duister verleden’, waarin Emmer dat verleden in historisch perspectief plaatst. De link naar beide stukken treft u aan bij de bibliografie.

De slavenhandel waarin Portugezen, Denen, Engelsen en Nederlanders een aandeel hadden vormt een zwarte bladzijde in de Europese geschiedenis. Het is niet algemeen bekend dat deze mensonterende praktijk in Afrika sinds mensenheugenis en – o.a. in Mali – nog steeds plaats vindt. Zwarte koningen namen destijds hele dorpen gevangen. En brachten hun rasgenoten naar Fort Elmina op de kust van Ghana tot er genoeg waren om een scheepslading van de Europeanen te vullen. Daar zou je tegenin kunnen werpen: ja, maar als die er niet geweest waren…. In de 17e en 18e eeuw werd de markt bepaald door vraag èn aanbod. Onder de titel “schipperen tussen zwart en wit” publiceerde ik in het Nederlands Dagblad een artikel bij de tentoonstelling die het Scheepvaartmuseum in 2002 organiseerde over Slavernij.

Johannes Vingboons, Gezicht op het Casteel van Mina, 1665, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag

In 1637 veroverde Johan Maurits het Portugese slavenfort El Mina waarmee hij daadwerkelijk betrokken raakte bij de slavenhandel. Paradoxaal genoeg lag aan deze mensonterende handel een menslievend advies van de 16e eeuwse bisschop Bartolomeus de Las Casas ten grondslag. Uit medelijden met de indianen, die niet bestand waren tegen het zware werk, adviseerde hij de Spaanse kroon om voor het plantagewerk de sterkere zwarten uit Afrika te importeren.

In de huidige expositie ligt de focus op de slavernij in het verleden, maar slavernij is van alle tijden. Nederlandse boeren en fabrieksarbeiders gingen vroeger eveneens gebukt onder wat je nu ‘slavernij’ zou noemen. Dat geldt vandaag de dag ook nog voor de talloze Aziatische arbeidskrachten die buiten hun land worden uitgebuit. Aan deze vormen van moderne slavernij wordt hopelijk aandacht besteed in de voor 2020 in het Rijksmuseum geprogrammeerde tentoonstelling Slavernij.

Barthelomeus Eggers, Borstbeeld van Johan Maurits, 1664

Na de verwijdering vorig jaar van het borstbeeld van Johan Maurits uit de entreehal van het Mauritshuis kwam een storm van reacties los. Positieve, maar ook negatieve. Historische gebeurtenissen kunnen niet worden veranderd, maar de beeldvorming wel. Met die doelstelling is de huidige tentoonstelling samengesteld als startpunt van een langlopend onderzoekstraject, waarin vertegenwoordigers van velerlei disciplines en landen zijn uitgenodigd om de revisie van Johan Maurits gestalte te geven. De volgende stap is een symposium dat in juni plaats zal vinden in het Mauritshuis.

Het is interessant om ‘het’ verleden van tijd tot tijd met hedendaagse ogen te bekijken. Verschillende historische helden zijn daarbij letterlijk en figuurlijk al van hun voetstuk gevallen.

Slavernij op school?

De meeste van mijn generatiegenoten hoorden op school, afgezien van de leestip de Hut van Oom Tom, niets over de transatlantische handel in zwarte arbeidskrachten. Tijdens de voorbezichtiging deelde een van de onderzoekers mij de (niet nagetrokken) informatie mee, dat de leerstof over de slavenhandel op veel scholen nog steeds marginaal is.

Toen de slavenhandel nog in handen van de Portugezen was bestempelden de Nederlanders deze nog als onchristelijk. Dit veranderde toen de West Indische Compagnie vanaf 1621 ook een aandeel in deze handel nam. Calvinistische predikanten en kooplieden trachtten de mensonterende praktijk aan de hand van een bijbeltekst goed te praten. Noach, die tijdens de zondvloed een heldenrol vervulde, had eens onmatig van de opbrengst van zijn wijngaard genoten. Terwijl hij in kennelijke staat zijn roes lag uit te slapen wees diens zoon Cham zijn broers op deze schaamteloze vertoning. Toen Noach ontwaakte vervloekte hij Cham zeggende: …’gaat heen voortaan zul jij en je nageslacht een knecht der knechten zijn’….of woorden van gelijke strekking. (Gen. 9: 20-27). Op grond van deze bijbelpassage zijn Noach’s zonen de geschiedenis in gegaan als stamvaders van de rassen. Als het zwarte schaap van de familie werd Cham de oervader der zwarten.

Mauritshuis als Suikerpaleis op de tentoonstelling

Expositie
In de kleine expositie staat een replica van het Mauritshuis gebouwd met suikerklontjes, verwijzend naar de 17e eeuwse bijnaam van het stadspaleis, dat door de afgunstige bewindhebbers van de WIC werd aangeduid als het palais du sucre. De bouw van het door Jacob van Campen ontworpen classicistische stadspaleis, was gefinancierd met verdiensten uit Johan Maurits Braziliaanse periode. Het onderzoek van Erik Odegard, een van de samenstellers van de tentoonstelling, richt zich op dit aspect van Johan Maurits carrière.
Tijdens de bouw verbleef Johan Maurits in Brazilië. Zijn buurman Constantijn Huyghens hield een oogje in het zeil. De tuin aan de voorzijde van het huis, waar nu het plein ligt, grensde aan die van Huyghens, wiens woning gesitueerd was op de plek van het huidige gerechtsgebouw. Niet alleen het exterieur, maar ook het interieur was fraai.

Albert Eckhout , Studie van twee Braziliaanse schildpadden

Een ooggetuige zag schilderijen van Braziliaanse landschappen met haar bewoners, de flora en fauna, alsook Johan Maurits verzameling Afrikaanse en Braziliaanse etnografische voorwerpen: assegaaien, bijlen en opgezette uitheemse dieren, een krokodil, een waterslang, een rinoceros, een kleine olifant en Braziliaanse schildpadden. Een realistische impressie van twee vechtende Braziliaanse schildpadden door Albert Eckhout is in de tentoonstelling te zien.

Kort na terugkeer in Nederland verraste Johan Maurits zijn gasten tijdens een soirée met een groep naakte Braziliaanse indianen die tot verbijstering en wellicht verrukking van de aanwezige Haagse dames een woeste dans uitvoerden. Zoiets was in Den Haag nog nooit vertoond! Op een van Eckhouts schilderijen is een soortgelijke ‘stampvoetersdans’ in beeld gebracht. Tussen de geprojecteerde beelden ontbreekt deze ‘dans van de Tapoeiers’, zoals de Tapuya Indianen door de Hollanders genoemd werden.

Barlaeus en Nieuhof (Gedenkweerdige Brasiliaense lant- en zeereise, 1682), informeren de lezers dat de dans, die gepaard ging met grote drinkgelagen, in het leven van de Indianen een belangrijke plaats in nam.

Eckhout, Tapuya Indiaan ca 1640 Kupferstichkabinett Berlijn

Niet alleen de indianen maar ook de zwarte arbeids-krachten wekten Eckhouts artistieke belangstelling. Tussen de geprojecteerde beelden flitst zijn portret van een Zwarte vrouw met zoontje langs. Speciaal voor het portret is ze fraai uitgedost. Een tot slaaf gemaakte vrouw droeg geen mooie hoed en zeker geen sieraden. Zwarte vrouwen van de kusten van Guinee tot Sierra Leone werden om hun properheid dikwijls als huisslavin aangesteld. Hoewel predikanten het ‘bouleren met zwartinnen’ ernstig afkeurden, kozen WIC-dienaren zich vaak een zwarte bijzit. Het vogeltje van haar zoontje, dat duidelijk een tintje lichter is dan zijn moeder, verwijst symbolisch naar deze gewoonten. De geportretteerde vrouw is waarschijnlijk een huisslavin. De zeilschepen in de achtergrond van het schilderij verwijzen naar haar komst van overzee.

Albert Eckhout, Vrouw met kind, 1641, National Museum Kopenhagen

Vanuit mijn ooghoek zie ik een soortgelijke zwarte vrouw geschetst door een Duitser in dienst van Johan Maurits, Zacharias Wagner, met één opvallend verschil. Anders dan Eckhout’s vrouw draagt zij een brandmerk boven haar linkerborst.

Zacharias Wagner, Jonge vrouw met kind, 1641, Kupferstich Kabinett, Dresden
Detail brandmerk, Zacharias Wagner, Vrouw met kind, 1641

Hij mag dan bekend staan als een menslievend en humaan bestuurder, maar Johan Maurits was een kind van zijn tijd. In zijn Politiek Testament noteerde hij de volgende aanbeveling: ‘daarom zou ik willen dat de lichamen der negers van het merk der Compagnie voorzien werden, opdat het bedrieglijk volk geen schlechteren voor betere in de plaats stelle’

Albert Eckhout, Portret van een Tarairiu man, 1641, en pendant van een Tarairiu vrouw National Museum Kopenhagen

In de strijd om de macht die na de Nederlandse verovering losbarstte, verzekerden zowel de Portugezen als de Nederlanders zich van de steun van lokale bondgenoten. De geciviliseerde Tupinamba indianen stonden aan Portugese zijde, de Nederlanders werden bijgestaan door de niets-ontziende Tarairiu indianen. Joan Nieuhof verklaart de Nederlandse keuze: ‘Zij zijn ongemeen sterk en kunnen eenen stier ter neer vellen.’ Maar ook zij konden niet verhinderen dat Nederlands Brazilië in 1654 weer in Portugese handen viel. De wat raadselachtige ‘string’ in Eckhout’s meer dan levensgrote portret van een Tapoeier, verklaart Nieuhof als volgt: … ‘Alle tapoeiers gaan bijna moedernaekt: …’alleenlijk hebben zij de roede van hunne mannelijkheid ingetrokken …en binden het met zeker bantje vast’… De Tarairiu zwommen graag in de rivier. Het touwtje fungeerde als ‘voorbehoedsmiddel’ tegen het binnendringen van kleine waterdiertjes.  

Het pendant heeft eveneens interessante antropologische documentaire waarde. Stappend over een paar stenen kijkt een Tarairiu vrouw even in de lens van een denkbeeldige archaïsche fotograaf. De proviand die de schilder speels uit haar mandjes laat steken, verwijst naar het kannibalisme van deze stam. Zij aten niet alleen hun gedode vijanden, schrijft Barlaeus, maar ook de lichamen van hun overleden stamgenoten. Dit laatste in een daad van uiterste toewijding: hun dierbaren konden nergens beter rusten. Albert Eckhout’s etnografische portretten behoren tot de vroegste uitingen van een 17de-eeuwse stroming in kunsten en wetenschappen: het wetenschappelijk naturalisme. Ze leveren de vroegste bijdrage aan de beeldvorming van de Nieuwe Wereld en haar bewoners.

Onder deze projecties zijn echte objecten en schilderijen tentoongesteld. Zoals het portret van Johan Maurits door Joan de Baen, een brief van zijn hand en een bloemstilleven met een Wanli vaas en Braziliaanse schelpen door Balthasar van der Ast.

Even vraag je je af wat Govert Flinck’s portret van een meisje hier doet, maar bij nadere beschouwing zie je dat ze haar handje uitstrekt naar wat suikergoed op haar kinderstoel.

Govert Flinck, Meisje bij kinderstoel, 1640 , Mauritshuis

Suiker was, naast het als kleurstof gebruikte brazielhout het belangrijkste Braziliaanse exportproduct. Met de persoonlijke visie van de samenstellers is Bewogen Beeld een mooie en informatieve tentoonstelling geworden. Over deze bijzondere periode in de gedeelde geschiedenis van Nederland en Brazilië is het laatste woord nog niet gezegd. Naar aanleiding van het wetenschappelijk onderzoek zullen weer nieuwe meningen worden gevormd.

Wie nu verder wil lezen kan dat doen via de links direct onder de tekst:

In 2016 publiceerde ik een review over de kleine expositie die het Rijksmuseum aan Frans Post wijdde. In 2004 publiceerde ik ter gelegenheid van de tentoonstelling over Albert Eckhout, een uitgebreid artikel, in Spieghel Historiael (thans Geschiedenis Magazine), nr. 2, jaargang 2004.

De hierin verwerkte informatie is een samenvatting van mijn doctoraal scriptie uit 1985, Albert Eckhout, hofschilder van Johan Maurits, die nog wel in de bibliotheek van het Mauritshuis en de RKD te vinden is.

Diverse Links :

Bij expositie Frans Post in het Rijksmuseum

Artikel over Nederlands Brazilië uit Spieghel Historiael

Schipperen tussen zwart en wit uit het Nederlands Dagblad

Stille getuigen van de Nederlands Braziliaanse periode

Historiek, het slavernijverleden van het Mauritshuis

Den Haag FM ; Mauritshuis verzwijgt duister verleden

Een vandaag, Johan Maurits weg uit foyer

Impressie tentoonstelling Alle Rembrandts, tot en met 10 juni in het Rijksmuseum.

Ter gelegenheid van het 350ste sterfjaar van Rembrandt presenteert het Rijksmuseum alle Rembrandts uit de eigen collectie. Tweeëntwintig schilderijen, een selectie van zestig tekeningen en driehonderd etsen, waarin de oplettende kijker composities en figuren uit Rembrandts schilderijen herkent.

Voorafgaand aan de openstelling van de tentoonstelling vond een ludieke act plaats. Alle Nederlanders die anno 2019 luisteren naar de naam Rembrandt mochten met hun naamgever op de foto.

In de thematisch ingerichte tentoonstelling ziet de bezoeker eerst Rembrandts talrijke zelfportretten, geschetste en geëtste huiselijke scènes, levendige portretten van familie en vrienden wiens karakter of gemoedstoestand hij feilloos wist vast te leggen. Prachtig zijn ook de impressies opgedaan tijdens wandelingen in en buiten de stad. Daarna ziet de bezoeker Rembrandt als verteller van verhalen. Niet alleen het schilderen van een historisch-, mythologisch- of bijbels onderwerp, maar ook de herkenning daarvan, maakte het zogenoemde historiestuk tot het hoogst gewaardeerde genre in de 17e eeuwse kunstkritiek.

Zelfportretten

Rembrandt zelfportret als de apostel Paulus, 1661, Rijksmuseum Amsterdam

In de eerste zaal kijkt de oude Rembrandt als de apostel Paulus, je over de hoofden van de bezoekers aan alsof hij denkt…’is that all there is ?’  Een van de laatste in een reeks van wel 80 selfies. Er tegenover hangt zijn vroegste zelfportret uit 1628. Hij was 22 jaar toen hij dit paneeltje bij het schijnsel van een lamp schilderde. Van zijn gezicht zie je niet veel meer dan een glimlichtje op zijn neus. Door de krullen afzonderlijk in te krassen met de achterkant van zijn penseel, wordt de geelbruine grondering zichtbaar, waardoor een coupe-soleil-achtig effect ontstaat. Wie op 5 maart jl. keek naar het Geheim van de Meester, zag dat het niet meeviel dit werk te kopiëren.

Rembrandt, zelfportret als jongeman 1628, Rijksmuseum Amsterdam

Om Charlotte Caspers te helpen werd in de studio van Peter Greenaway met het licht geëxperimenteerd tot zij de mysterieuze lichtval op het gelaat en de krullenbol van de Rembrandt look-alike kon reproduceren. Ze begon overigens haar werk met alleen maar goed te kijken!

Hoe het Rembrandt tussen het schilderen van dit vroegste en zijn laatste zelfportret is vergaan is in deze tentoonstelling te zien. De aandachtige kijker wordt met menig aha-moment beloond. Zoals bij een voorstudie van de Verloren Zoon uit de Hermitage of de tekening van de Leeuw, die de ledenpas van de Vereniging Rembrandt siert. In 1660 maakte Rembrandt een snelle schets, van een met een VOC schip meegekomen leeuw. Als finishing touch bracht hij, voordat het beest in beweging zou komen, gauw nog wat schaduwpartijen aan door de inkt met zijn vinger uit te smeren.

Rembrandt, Liggende Leeuw, pen en bruine inkt, ca. 1660. RM Amsterdam

Prachtig zijn de geëtste portretjes van Saskia en dat van Titus uit 1656, op wiens neus (die heeft hij van zijn vader) Rembrandt een glimlichtje aanbracht.

Rembrandt. portret van Titis, 1656, Rijksmuseum Amsterdam

In 2015 achtte conservator Taco Dibbets de kans groot dat je bij het zien van de toenmalige tentoonstelling Late Rembrandt geen droge ogen zou houden. Hij sprak van een …’once- in-a- lifetime’, zo niet ‘once- in- eternity experience’…  Maar zo lang heeft het publiek niet hoeven wachten. Nog geen 4 jaar later komt hij, als directeur, op deze uitspraak terug. Rembrandt is werelderfgoed. Voor het Rijksmuseum is het Rembrandtjaar 2019 de gelegenheid om weer eens met hem uit te pakken. Dat doe je, aldus Dibbits, twee keer in de vijftig jaar. Op Alle Rembrandts volgt deze zomer de expositie: Lang Leve Rembrandt, waarin het publiek op Rembrandt geïnspireerde werk mag tonen. Dan gaat in het openbaar de restauratie van de Nachtwacht van start. Het jubileumjaar wordt in oktober afgesloten met de expositie Rembrandt-Velazquez. Niet alleen het Rijksmuseum, maar ook tal van andere musea besteden aandacht aan het jubileumjaar. In het Rembrandthuis wordt Rembrandts familie en vriendenkring tot en met 17 mei belicht. In het Mauritshuis staan elf Rembrandts uit eigen bezit, waaronder zijn laatste zelfportret (met prominente neus) en de zeven ‘afgeschreven’ doch evenzeer interessante werken tot 16 september centraal. Tot 8 juli is daar ook de tentoonstelling Bewogen beeld – Op zoek naar Johan Maurits te zien. In deze expositie wordt een andere visie op de tot voor kort als een verlicht bestuurder van Nederlands-Brazilië bezongen bouwheer van het Mauritshuis gepresenteerd. Waarover u elders op mijn blog wordt geïnformeerd. Terug naar Rembrandt

Rembrandt, biografie van een rebel, Jonathan Bicker, Rijksmuseum Amsterdam

De mens Rembrandt
Iedereen kent de schilder, maar Rembrandt de mèns kennen we niet. Van zijn hand zijn slechts enkele ego-documenten bewaard. Puttend uit eigentijdse bronnen schreef conservator Jonathan Bikker Rembrandt’s levensverhaal. Rembrandt: biografie van een rebel leest als een roman. Mooi uitgegeven op gerecycled papier, met slechts één minpuntje: de zeer kleine paginanummers vlak naast de bindrug. 
Anders dan wel gedacht wordt kwam de in 1606 geboren molenaarszoon niet uit een arm gezin. Hij doorliep de Latijnse School en stond ingeschreven bij de Leidse Universiteit, maar Rembrandt verkoos het schildersvak dat hij o.a. bij Herman van Swanevelt en Pieter Lastman leerde. Al jong had hij in Leiden een werkplaats met leerlingen, onder wie Gerard Dou. Zijn talent werd opgemerkt door Constantijn Huyghens. Behalve persoonlijke wetenswaardigheden rond zijn huwelijk met Saskia, haar overlijden, zakelijke kwesties, zijn faillissement en zijn latere levensgezellin Hendrikje komt de lezer nog veel meer over deze icoon van de Gouden Eeuw te weten. Niet alles is even fraai zoals de afwikkeling van de problemen met zijn huishoudster Geertje Dircx.                                
Zijn slechte reputatie had Rembrandt vooral te danken aan de negatieve berichtgeving door Samuel Van Hoogstraten en Arnold Houbraken, die nogal wat roddels de wereld in hebben gestuurd.

Miskend genie?
In de late 17e en vroege 18e eeuw neemt de populariteit van zijn werk af. Dat had niets te maken met de mythe van Rembrandt als miskend genie, zoals ik op de lagere school leerde, maar met een smaakverandering in de tweede helft van de 17e eeuw. Desondanks hield hij bewonderaars en opdrachtgevers. Zijn financiële situatie was niet florissant, maar dat kwam omdat hij niet met geld kon omgaan. De biografie begint pakkend met een hoofdstukje over de kast van Cornelia, de dochter die Rembrandt samen met Hendrickje kreeg. Na zijn dood, komt de weduwe van Titus bij haar schoonzus verhaal halen inzake de financiële nalatenschap. Het eerste van een reeks verhelderende hoofdstukken, waarin Bikker de lezer een inkijkje verschaft in het leven van Rembrandt.  

De schilderijen in de tentoonstelling laten zich moeiteloos bekijken, maar voor de talrijke werken op papier is geduld en concentratie nodig. De gratis te downloaden of te huren audiotour helpt om de aanwezigheid van andere belangstellenden een beetje weg te denken. De manier waarop Vincent Van Gogh’s dat had willen doen is nu absoluut onmogelijk. In 1885 schreef hij… ‘Ik zou er 10 jaar van mijn leven voor over hebben, om hier (bij de Joodse Bruid) 14 dagen lang met alleen water en een stuk brood naar te kunnen kijken’...

Rembrandt, Isaäc en Rebekka bekend als de Joodse Bruid, 1665 RM Amsterdam

De Joodse bruid, is één van mijn favorieten. Anders dan de glad gepenseelde portretten die hij in opdracht maakte, bracht Rembrandt de verf in dit schilderij met het paletmes dik aan. Zo ontstond in de mouw van de man een sculpturaal effect. Sinds jaar en dag wordt dit werk de Joodse bruid genoemd, maar wat stelt deze scène eigenlijk voor?

Een tekening in de opstelling geeft het antwoord. Rembrandt bracht het bijbelse paar Isaäc en Rebecca, als portrait historié, in beeld. De bijbelse geliefden wanen zich onbespied, maar koning Melchisedek kijkt mee (verder lezen: Genesis 26).

Waardering
Gerard de Lairesse omschrijft Rembrand’s techniek in 1707 misprijzend als ‘kladderij’. In zijn Groote Schouwburgh der Nederlantsche Konstchilders en Schilderessen van 1718 beschrijft Houbraken een portret waarin Rembrandt de verf met een ‘metselaarstroffel’ zodanig had aangebracht, dat je het werk zo bij de neus kon optillen. Dat ging vast over Rembrandts laatste zelfportretten, waarin de neus en de rimpels in zijn voorhoofd eveneens geboetseerd lijken. 

Terwijl zijn tijdgenoten de werkelijkheid vooral idealiseerden, bracht Rembrandt zijn wereld levensecht in beeld. Ook de lelijke kanten, zoals te zien in de vrouwelijke naakten. De dichter Andries Pels, noteerde in 1681 dat Rembrandt liever…’een wasvrouw of turftrapster dan een Griekse Venus’… als model gebruikte. Overeenkomstig de werkelijkheid …’met slappe borsten, verwrongen handen; de striemen van het keurslijf op haar buik en de kousenband om het been’…. 

Rembrandt, naakte vrouw gezeten op een verhoging ca 1631, Rijksmuseum Amsterdam

Bikker verklaart waarom. …‘cellulitis bij een model, was voor Rembrandt een speelveld voor licht en schaduw’… Maar vroeger werd dit anders uitgelegd.

Alterstil?

Kunstcriticus Roger de Piles publiceerde in 1669 ideëen over de ontwikkeling van kunstenaars. Ze beginnen in het spoor van hun leermeester, ontdekken vervolgens hun eigen stijl, waarna later het verval intreedt. Aan de hand van Titiaan legt hij het uit. Omdat zijn ogen achteruit gingen en zijn handen trilden hanteerde Titiaan een losse toets. Zijn late werk moet daarom van enige afstand bekeken worden. Ook Rembrandts ontwikkeling werd aldus verklaard. Inmiddels is bekend dat Rembrandt’s vrije stijl niets te maken had met ouderdomskwalen. Zijn losse, ‘ruwe’ toets was louter een artistieke keuze.

Na zijn leertijd bij Pieter Lastman, wiens kleur- en figuurrijke stijl naklinkt in zijn vroege werk, ontwikkelde Rembrandt zijn eigen richting. Door Tobit, Anna en het bokje te vergelijken met Jeremia treurend om de val van Jeruzalem en later werk is zijn indrukwekkende groei goed te volgen. Tussen beide werken zijn maar enkele jaren verstreken, maar ze tonen een wereld van verschil. In de volgende zalen kun je deze ontwikkeling verder volgen.

  • Rembrandt, Tobit, Anna en het bokje, 1626. Rijksmuseum Amsterdam
  • Rembrandt, Jeremiah treurend om de val van Jeruzalem, 1630, Rijks Museum Amsterdam

Portretten in Amsterdam
In 1632 verruilt Rembrandt Leiden voor het welvarende Amsterdam. Ook al werd het schilderen van portretten door kunstcritici minachtend als een zijweg der kunsten beschouwd, Rembrandt schilderde ze graag. Met het zwierige zelfportret waarin Rembrandt zijn vaardigheid als portretschilder afficheert hoopte hij potentiële opdrachtgevers aan te trekken.

Rembrandt Zelfportret in de gedaante van een flamboyante dandy, 1631- 1633. Rijksmuseum Amsterdam

De eerste cliënt die de weg naar Rembrandt’s atelier wist te vinden was de doopsgezinde bonthandelaar Nicolaes Ruts (1574-1638) Het levendig geschetste karakter en de prachtige stofuitdrukking op diens portret bleven niet onopgemerkt. Ook de remonstrantse predikant Johannes Wttenbogaert (1577-1644) liet zich door Rembrandt vereeuwigen. Als dit werk kon spreken zou menige hedendaagse toeschouwer met stomheid geslagen zijn bij het horen van zijn geschiedenis. Om zijn geloofsovertuiging verbannen uit het verleden land waarover je meestal alleen maar verhalen over verdraagzaamheid hoort. Het land waar Johan van Oldenbarnevelt om diezelfde overtuiging door zijn contra-remonstrantse tegenstander Prins Maurits op het schavot belandde. Een zwarte bladzijde in onze vaderlandse geschiedenis. Museum Flehite in Amersfoort, waaréOldenbarnevelt werd geboren, besteedt aandacht aan deze historische gebeurtenis met een tentoonstelling. Te zien vanaf zijn 400e sterfdag 13 mei, deze dag is tevens het begin van andere activiteiten in Amersfoort ter herdenking van deze staatsman.

Portret van de 76-jarige dominee Uyttenbogaert, 1633. Amsterdam, Rijksmuseum.

Rembrandt en Saskia
 …‘Verliefd, verloofd, getrouwd, gescheiden’…die opzegger uit mijn kindertijd ging niet op in de Gouden Eeuw. In een enkel geval bood scheiding van tafel en bed de oplossing voor een slecht huwelijk, maar tot de dood ons scheidt was gebruikelijker…en die dood kwam vaak te vroeg. In het kraambed of al in de wieg, zoals t/m  17 maart te zien was in de tentoonstelling Rembrandt & Saskia; liefde in de Gouden Eeuw. Titus bereikte de volwassen leeftijd, maar ook hij is evenals zijn moeder niet oud geworden. Het percentage kindersterfte was hoog. Een medebezoekster van de tentoonstelling spelde mij een ‘geheim’ op de mouw: ‘jongetjes kregen meisjeskleren aan om de dood te misleiden.’ Had de dood het dan eerder gemunt op jongetjes?
Het heeft hoe dan ook weinig geholpen. De vroege dood was zichtbaar in een reeks familieportretten. Wybrandt de Geest, Lambert Jacobsz en Abraham van den Tempel vereeuwigden trotse ouders met hun kroost. De overleden kindertjes als engeltjes of herkenbaar aan bloemenkransjes op hun hoofd. Soms ook solitair in ontroerende post mortem portretje.

Portretten
Om zijn verloving met de Friese burgemeestersdochter Saskia van Uylenburgh te memoreren schetste Rembrandt op 6 juni 1633 dit lieflijke portretje van zijn aanstaande. Over de authenticiteit hier geen twijfel:        … ‘Dit is mijn huysvrouw 21 jaar oud  op de 3e dag van onze verloving’…

Rembrandt, Portret van Saskia van Uylenburgh, 1633, Kupferstichkabinet. Staatliche Museum zu Berlin.

De monumentale portretten van Marten Soolmans en Oopjen Coppit van een jaar later, zijn spectaculair. Dit formaat was voorbehouden aan vorsten en leden van hoge adel. Een blik op het schoeisel van Marten maakt duidelijk waarom de voeten er ook op moesten!

Let op de vloer waarop ze staan, het contrast tussen die chique schoenen en de gebarsten tegels en Rembrandt’s geraffineerd en tegelijkertijd bedrieglijk weergegeven ongedefinieerde achtergrond die rond Martens hoofd dichterbij lijkt dan de achter hem op een verhoging doorlopende tegelvloer.
De zichtbaar zwangere Oopjen draagt modieuze zwartzijden kleding, opgeleukt met strikken en kwikken en kostbare Vlaamse kloskant. Om haar blanke huid te accentueren bracht zij op haar slaap een (opgeplakte) tache de beauté aan!

Tijdens het portretteren van dit paar, aan wie alles over de top is, moest Rembrandt in zichzelf misschien wel een beetje lachen schrijft Bikker. Maar wat een feest om die prachtige stoffen in zoveel tinten zwart en die verfijnde kledingdetails te schilderen. Zie hoe al die van dichtbij onbegrijpelijke verf-toetsjes vanaf een afstandje steeds scherper worden en de suggestie van echt kant op het netvlies toveren.

Rembrandt, Portret Marten Soolmans en Oopjen Coppit, 1634, Rijksmuseum Amsterdam en Musee du Louvre Parijs

Italië 
Rembrandt staat bekend als een non-conformist; hij trok zich nergens iets van aan en reisde ook niet -zoals veel collega’s- naar Italië om inspiratie op te doen. Dat was in zijn geval niet nodig; Italië kwam figuurlijk en letterlijk naar hem toe. 

Onderzoek heeft aangetoond dat Rembrandt wel naar bewonderde Europese en Italiaanse meesters keek. Hij imiteerde hen niet, maar getuige schetsen in de tentoonstelling ontleende hij figuren en composities aan o.a. Rafaël. Conform het klassieke gebruik van emulatio, trachtte hij deze te overtreffen. Een belangrijke inspiratiebron was Caravaggio, zoals in 2006 te zien was in de dubbeltentoonstelling Rembrandt-Caravaggio. Èn onlangs op de Tefaf in Maastricht, waar de Caravaggeske lichtbehandeling en dramatiek in Rembrandt’s Roof van Ganymedes uit de Dresdense Gemäldegalerie Alte Meister niet te koop, maar wel goed te zien was. Geplaatst naast een mogelijke andere inspiratiebron een buste van een huilend jongetje, van tijdgenoot Hendrick de Keyser, dat Rembrandt wellicht kende. In navolging van de groten der Italiaanse kunst, signeerde Rembrandt zijn werk zelfbewust eveneens met alleen zijn voornaam: Rembrant. Aanvankelijk zonder ‘d’!

De faam van de Hollandse meester was doorgedrongen in Italië. Het door de Siciliaan Don Antonio Ruffo bestelde doek met Aristoteles en de buste van Homerus, bevindt zich thans in The Metropolitan in New York. De groothertog van Toscane, Cosimo III bezocht Rembrandt in zijn atelier. Omdat de pittore olandese de eerste keer geen werk in stock had, kwam hij in 1669 terug. Het zelfportret van Rembrandt dat hij meenam naar Italië, is in Florence in de Uffizi te zien.

Uit de mode
Door een algemene smaakverandering nam Rembrandts populariteit gaandeweg af. Vanuit Frankrijk was in de tweede helft van de 17e eeuw een nieuwe academische mode overgewaaid: het classicisme. Opdrachtgevers gaven de voorkeur aan gelijkmatig belichte portretten en historiestukken geschilderd in heldere kleuren. Doordat Rembrandt zijn palet van warme herfsttinten niet aanpaste, raakte hij bij velen uit de gratie en in de tweede helft van de 17e eeuw ook uit de mode. Maar in de 19e eeuw, ten tijde van de Romantiek, kreeg het publiek weer belangstelling voor de Gouden Eeuw. Met zijn romantische geëtste landschappen en gepassioneerd gepenseelde protagonisten maakte Rembrandt zijn come-back.

Maar tot het laatst ontving hij opdrachten zoals we nog zullen zien en qua tekentechniek was hij zijn tijd ver vooruit. Tussen de talrijke, soms zeer humoristische etsen en schetsen ontdek ik er eentje in pen en bruine inkt uit 1641, waarop zeer fragmentarisch een man is neergezet die op een paard wordt geholpen. Overal elders zou ik dit voetstoots hebben aangenomen voor een schets van Picasso!  

Rembrandt, man helpt ruiter te paard, 1640 -1641, Rijksmuseum Amsterdam

Ik kom nog even terug op de mythe dat Rembrandt die als miskend genie arm aan zijn einde zou zijn gekomen. Gedurende zijn hoogtijdagen, maar ook later ontving hij veel geld voor zijn werk. Dat hij later in financiële moeilijkheden kwam was deels het gevolg van de recessie veroorzaakt door de Eerste Engelse Oorlog (1652-54), maar het was deels ook eigen schuld. Rembrandt had een gat in zijn hand. Hij kwam steeds weer in de verleiding om aankopen te doen voor zijn Constcamer. Een verzameling rariteiten bestaande uit artificialia, door mensenhand vervaardigde objecten en naturalia: kostbare voortbrengselen der natuur. Deze fungeerden als rekwisieten in Rembrandt’s atelier. Zo spendeerde hij destijds het enorme bedrag van 1.400 gulden aan veertien prenten van Lucas van Leyden. In 1659 toen hij financieel aan de grond zat, werd de waarde van de Constcamer geschat op 11.000 gulden en voor zijn collectie schilderijen werd 6.400 gulden genoteerd. Bepaald arm was Rembrandt dus niet.

In de huidige tentoonstelling geven de onderstaande twee tekeningen een idee van deze zogenoemde rariteiten. Grappig woord trouwens, dat niet staat voor iets geks. Het is afgeleid van het latijnse woord voor iets zeldzaams: rarus.

  • Rembrandt, de schelp (Conus Marmoreus) 1650, Rijksmuseum Amsterdam
  • Rembrandt, Sjah Jahan met zijn zoontje, 1649, Rijksmuseum Amsterdam .        

Op het hoogtepunt van zijn roem, vlak voor voltooiing van de Nachtwacht in 1642, kwam Saskia, kort na de geboorte van Titus, te overlijden. Twee maanden later werd Rembrandts magnum opus, het wereldberoemde portret van de Officieren en Schutters van wijk II onder leiding van kapiteitn Banning Cocq en zijn luitenant van Ruytenburgh, beter bekend als de Nachtwacht in het ‘clubhuis’ van deze afdeling van de burgerwacht, de Kloveniersdoelen geplaatst. Desondanks waren  Rembrandt’s handen gebonden. Het duurde lang voor hij weer kon werken

We maken  een sprong in de tijd. Na zijn faillissement in 1656 moest Rembrandt zijn mooie woning aan de Anthonie Breestraat verruilen voor een eenvoudig huisje aan de Rozengracht. Titus en Hendrikje, de vrouw die als verzorgster van Titus met het gezin was meegegroeid, runden de werkplaats annex kunsthandel. Rembrandt krabbelde overeind en maakte zijn mooiste laatste werken, de Joodse Bruid en een portret van de zogenoemde waardijns (keurmeesters) van het lakengilde, bekend als de Staalmeesters uit 1662.

  • Rembrandt, De Staalmeesters 1662 Rijksmuseum Amsterdam
  • Frans Hals , Regenten van het Sint Elizabeth gasthuis 1641, Frans Hals Museum Haarlem

Mooi, maar het idee voor deze wegens de beweeglijke en originele compositie veel geprezen groepsportret deed Rembrandt op van een twintig jaar ouder portret van de Regenten van het Sint Elizabeth gasthuis (1641) door Frans Hals.

Enkele jaren eerder portretteerde Rembrandt zijn zoon Titus als Franciscaner Monnik. Het lijkt of Rembrandt de Fioretti van San Francesco letterlijk in beeld heeft gebracht. Mooi ter illustratie van de gedachte dat het historiestuk als belangrijkste vorm van schilderkunst werd beschouwd. Zowel voor het maken als voor het begrijpen van een historiestuk is kennis nodig. Wellicht kende Rembrandt de volgende passage uit Franciscus biografie: de Fioretti di San Francesco… waarin vermeld wordt dat Franciscus rond 1211 veertigdagen en nachten vastte op een onbewoond eiland: …’in een dichtbegroeid gedeelte van het bos, dat helemaal overwoekerd was met doornstruiken en andere kruipplanten die een soort van hut vormden, begon hij te bidden en over goddelijke zaken te mediteren’…

Titus in de gedaante van een Franciscaner Monnik, 1660 Rijksmuseum Amsterdam.

In de Anthonie Breestraat bevond zich een Fransciscaner schuilkerk. Het is mogelijk dat Rembrandt het portret van Titus voor de Franciscanen heeft geschilderd. Een ontroerend portret. Titus wilde ook graag schilder worden. Hij had echter, aldus Bikker, niet het ‘superieure DNA van zijn vader geërfd’. Maar hij had andere kwaliteiten, zoals we eerder hebben gezien en als model was hij een inspiratiebron voor zijn vader.

Rembrandt van Rijn, zelfportret 1669. Museum Het Mauritshuis Den Haag

We begonnen met Rembrandt’s vroegste beeltenis en eindigen met zijn laatste zelfportret uit 1669, misschien wel het doek dat je liggend op de grond zo bij de neus kunt oppakken.

Bibliografie

D. Bull e.a., Rembrandt en Caravaggio. Rijksmuseum, Amsterdam, 2006.

M. Stoter, Rembrandt & Saskia, Liefde in de Gouden Eeuw. Fries Museum, Leeuwarden, 2018.

E. Runia, Rembrandt’s Social Network: familie, vrienden etc. Rembrandthuis, Amsterdam, 2019.

J. Bikker, Rembrandt: biografie van een rebel. Rijksmuseum, Amsterdam. 2019.

Links:

Artikel Marina over High Society waarin Marten en Oopjen

Virtuele anatomische les van Dr. Tulp via Apple App Store of Google Play Store

Amersfooort Museum Flehite, tentoonstelling Johan van Oldenbarnevelt

Hockney – Van Gogh: The Joy of Nature. Van Gogh Museum tot en met 26 Mei 2019.

Ook al gebeuren hier nieuwe dingen: het is nog steeds het Van Gogh Museum, stelt Axel Rügen, scheidend directeur de aanwezigen gerust. De afgelopen jaren hebben we verschillende tentoonstellingen gemaakt over een moderne kunstenaar in relatie tot Vincent van Gogh. Deze keer valt de eer te beurt aan een nog levende kunstenaar. Dat is heel bijzonder. Dankzij de genereuze steun van de Hockney Foundation heeft hoofdconservator Edwin Becker een prachtige tentoonstelling kunnen maken.

Vincent van Gogh, De Stoel, 1888. National Gallery, Londen
David Hockney, Vincent’s Stoel en pijp, 1988. Foundation Vincent van Gogh, Arles

In de tentoonstelling ontbreekt bovenstaand werk, maar in de catalogus is Hockney’s hommage aan zijn bewonderde voorbeeld, Vincent’s Stoel uit 1888 wel afgebeeld. In Amsterdam staan in Yorkshire ontstane landschappen centraal. Indrukwekkend en groots, het lijkt of je er zo in kunt stappen!  

In de presentatie staat steeds een werk van Van Gogh centraal; daaromheen is  het monumentale werk van Hockney geplaatst. De expositie opent met een recent fotoportret door Rineke Dijkstra en een interview met de nog altijd hippe 81-jarige kunstenaar. Zijn voor een man van zijn leeftijd wat extravagante bril en onafscheidelijke sigaret roepen een verre naklank op aan de exorbitante jongeman van weleer. 

Rineke Dijkstra, David Hockney, Londen, 6 november 2018

Hoe David Hockney geïnspireerd werd door Vincent van Gogh is tot en met 26 mei te zien in het Van Gogh Museum. Een prachtig samenspel tussen schilderijen en enkele tekeningen van Van Gogh en de monumentale getekende, geaquarelleerde, geschilderde en in video’s vastgelegde impressies van de natuur van Hockney. Bij velen beter bekend van zijn Californische zwembadscènes, waarvan er eind vorig jaar nog één, het Portrait of an Artist (Pool with two figures) uit 1972, werd afgehamerd voor bijna 80 miljoen euro! Het hoogste bedrag dat ooit voor een levende kunstenaar werd betaald!

David Hockney, Portrait of an artist (pool with two figures), 1972

In een video vertelt Hockney, zijn woorden zorgvuldig kiezend, over zijn inspiratiebron. Dezelfde die ook Vincent van Gogh tot zijn creaties bracht: de natuur: ‘…you cannot be bored by nature, can you?…color is the road….’ Dubbelzinnig bezingt hij de ‘gaiety’ of nature’, de natuur die na de winter weer tot leven komt….‘Nature has an erection…with everything upright…nature sprinkled with champagne’...Tja…de herinnering blijft. Was gay het sleutelwoord bij zijn Californische zwembadscėnes, in de Yorkshire landscapes gaat het om die andere Joy of Nature!

Nog vol van de kleurrijke, monumentale natuurimpressies die ik op 27 februari in het Van Gogh Museum zag, hoor ik ’s avonds nogmaals de stem van Edwin Becker. In Opium op 4, licht hij Hockney’s fascinatie voor Van Gogh en hun wederzijdse liefde voor de natuur toe vertaald in monumentale schilderingen van lommer- en bloemrijke bospaden, wijdse zonbeschenen landschappen en een serie lieflijke kleine landschapjes. Impressies van good old England, Yorkshire, waar David Hockney eind jaren ’90 terugkwam om zijn zieke moeder te bezoeken. Googelend kwam ik haar portret tegen; een keurige grijze dame in een lichtblauwe jurk, naast haar in de krant verdiepte man.

De tentoonstelling gaat als gezegd niet over zijn Califonische werk of de overweldigende impressies van de Grand Canyon, waarin de opmerkzame beschouwer citaten herkent van Piet Mondriaan, maar over de lieflijke natuur. Het raakvlak tussen Van Gogh en Hockney, die een levenslange bewondering voor de Hollandse schilder koestert. Hij herinnert zich de eerste keer dat hij diens kleurrijke werk zag nog goed. Met school bezocht hij in 1955 een Van Gogh tentoonstelling in Manchester. Bij het zien van de pasteuze toets dacht hij, wat moet die man rijk geweest zijn, om zich zo kwistig met dure verf te kunnen uitleven!

David Hockney “The Arrival of Spring in Woldgate, East Yorkshire” in 2011 © David Hockney Photo Credit: Richard Schmidt

Later kwam hij er achter dat de werkelijkheid wel anders was. Hij ontdekte de  precisie waarmee Van Gogh allerlei details uit de natuur tekende of regelrecht in verf vertaalde. Becker wees het tijdens de rondleiding al aan, maar in het interview hoor ik het weer: kijk eens naar het licht dat door de bomen op het kreupelhout valt en de gedetailleerd weergegeven grassprieten en bloemen, die Hockney, evenals Van Gogh, en plein air schilderde. In weerwil van hoe ‘de’ mensen in Londen erover dachten:…’ you cannot paint landscapes anymore; landscapes are boring’…trok Hockney naar buiten om de natuur vast te leggen. Zoals in de verschillende versies van de vier jaargetijden in Woldgate Woods, geschilderd op zes losse panelen, zodat hij ze later makkelijk de trap mee kon opnemen om ze tot een groot werk samen te stellen. Dat hij ze buiten schilderde bewijzen de kleine vliegjes, zaadjes en zandkorreltjes die zich in de verf hebben genesteld. In The Arrival of Spring in Woldgate uit 2011, een orgie van kleur samengesteld uit 32 losse doeken, bereikt Hockney’s joy of nature een absolute climax!

David Hockney, Under the trees bigger 2010 – 2011 © David Hockney, photo credit: Richard Schmid (355 cm x 610 cm)

In het struweel en gras creëert Hockney de verbluffende illusie van een 3-d effect door tegen de groene achtergrond een rij op paaltjes gelijkende rode boomstammen of bloemstelen te schilderen. Deze optische illusie zie je eveneens in zijn uit 20 doeken samengestelde Under the Trees, Bigger, 2010-1011 en verderop ook in Hockney’s recent geschilderde After Hobbema (Useful knowlegde) uit 2017. Dit effect is op de tentoonstelling, staand voor het werk sterk zichtbaar, maar kijkend naar de illustraties in het boek, ervaar je deze gewaarwording niet. Naar Amsterdam dus!  

David Hockney “After Hobbema (Useful Knowledge) 2017“© David Hockney Photo Credit: Richard Schmidt ( 6 doeken totaal 118 x 277 cm)

Nog even terug naar the Arrival of Spring uit 2011. Het langwerpige formaat ontleende Hockney aan Chinese landschapschilderingen, gemaakt op een doorlopende rol, zoals het 13e eeuwse Vergezicht van rivieren en bergen uit het National Palace Museum Taipei.

Xia Gui Vergezicht van rivieren en bergen, 13e eeuw uit het National Palace Museum Taipei. (afmeting 46,5 x 889 cm)

Het werk kent geen verdwijnpunt, maar het oog scrollt door het panoramisch weergegeven landschap. Hockney vindt kijken erg belangrijk; Vincent deed dat ook. Hockney’s devies: goed zelf kijken, dan zie je meer dan met fotografie. Hij schreef er zelfs een boek over: David Hockney, Kijken voor kinderen. Jong geleerd oud gedaan. Hij heeft ook een andere dan de sinds de Renaissance gebruikelijke kijk op perspectief. Het in Italië uitgevonden centraal perspectief pint je als kijker vast op één punt, aldus Hockney. Het fixeert je in de tijd, zet je ogen stil, maar in het leven is alles in beweging. Daarom schept hij nieuwe ruimte. Hij bevrijdt zich van het perspectief, waarover hij spreekt als: the hell of perspective. Dat zie je letterlijk en figuurlijk ook in zijn grote werk in de laatste zaal. Naast zijn zelfportret: voegde hij een klein spotschilderijtje op het lineaire perspectief toe met een rode bomenrij eindigend in een zwart gat! 

Becker brengt ook de verticale lijnen in Hockney’s compositie onder de aandacht. Hij zegt het niet, maar zijn werk en met name de prachtig verlopende lijnen van de omgezaagde boomstammen, roepen ook duidelijk herinneringen op aan het werk van Edvard Munch, dat het Van Gogh Museum in een eerdere dubbeltentoonstelling samen met de naamgever van het museum presenteerde.

David Hockney, Felled Totem, 2009, Collectie David Hockney
Edward Munch, De gele boomstronk, 1912 ©Edward Munch.org
David Hockney, More Felled Trees on Woldgate, 2008. Collectie David Hockney

Dat Hockney schatplichtig is aan Van Gogh’s kleurrijke Provencaalse schilderijen is in een oogopslag zichtbaar. Van Gogh’s De Oogst uit 1888 en Hockney’s zomerse landelijke impressies, worden geraffineerd gepresenteerd tegen een mintgroene achtergrond.

Vincent van Gogh, De oogst, 1888. Van Gogh Museum

David Hockney, Woldgate Vista, 27 july 2005 ©David Hockney.
David Hockney, Kilham to Langtoft II, 27 july 2005 ©David Hockney

Zaalimpressie

Van Gogh’s vlot gearceerde, deels gestippelde en uiterst gedetailleerd weergegeven natuurobservaties zie je in Hockney’s schetsen met streepjes en stippeltjes ‘à la Van Gogh’ eveneens terug.

Vincent van Gogh, Distels langs een weg, 1888, van Gogh museum
Hockney, Yorkshire, April 4 april 2004. David Hockney foundation

Vincent van Gogh, korenveld met patrijs 1887, Van Gogh Museum, Amsterdam

Beide kunstenaars hielden van experimenteren. Van Gogh lapte de gevestigde academische regels ten aanzien van perspectief en weergave van de anatomie van het menselijk lichaam aan zijn laars. Noodgedwongen, dat wel. Het lukte hem niet zo best. Voor Van Gogh kwam het te laat, maar kort na zijn dood werd dit niet meer belangrijk gevonden. Door vrijelijk te experimenteren met eigentijdse stijlen als het impressionisme, pointillisme en realisme bereikte Van Gogh zijn eigen expressieve beeldtaal. Hockney heeft ook maling aan perspectief en ook hij experimenteert graag met eigentijdse media. Op zijn I-pad maakt hij tekeningen en schilderijen. In de tentoonstelling is de wording van zo’n kunstwerk op video te volgen. Wederom een voorjaars landschap in Woldgate. Er schuin tegenover hangt het geprinte eindresultaat. How on earth deed hij dat, het vervaardigen van zo’n enorme print? Als je ervoor staat zie je dat het werk uit zes geprinte onderdelen bestaat.

David Hockney Arrival of Spring inWoldgate, 2011, The David Hockney Foundation (6 prints)

Origineel zijn ook Hockney’s op het eerste gezicht vrij gewone natuur opnames van The Four Seasons. In totaal 36 digitale video’s van hetzelfde boslaantje. Vier impressies, die bij nadere beschouwing zijn samengesteld uit negen bewegende natuurbeelden. Hockney trok er met een terreinwagen voorzien van negen camera’s op uit. Het resultaat heeft een heel special effect. De winter wordt verbeeld met een zonnige impressie van het besneeuwde pad. De opnames van de zomer zijn een beetje mysterieus. Het bospad lost hier in een heïige einder op. In een van Hockney’s monumentale schilderingen herken ik dit mistige bospad.

David Hockney, Winter, een van de The Four Seasons, Woldgate Woods, getoond op
9 monitoren.
David Hockney, Summer, een van de The Four Seasons, Woldgate Woods, getoond op
9 monitoren.

Waarom deze dialoog tussen Van Gogh en Hockney? De museumbezoeker kan het antwoord zelf wel zien, maar Becker vat het nog even samen. Beide zijn zeer populair, ze hebben een icoonstatus. Hun beider werk wordt voor torenhoge prijzen verkocht, maar voor Van Gogh kwam het succes helaas te laat. Na zijn dood, maalde niemand meer om het juiste perspectief, het correct weergeven van de menselijke anatomie of een mooie academische schildertrant. Kleur en expressie, daar ging het om. Met deze beeldmiddelen blijven zowel van Gogh als Hockney je verrassen. Je wordt er vrolijk van!

Zonlicht is nóg een bindend element. Van Gogh, reisde verlangend naar zon en licht naar Arles. Hockney verruilde het zonnige Californië voor zijn geboortegrond in Yorkshire, waar hij de seizoenen weer ontdekte. De tentoonstelling nodigt de bezoeker uit om in navolging van Van Gogh en Hockney te genieten van the arrival of spring, die toevalligerwijs en ongebruikelijk voor 27 februari ook buiten de muren van het museum is losgebarsten.  

Van de vier seizoenen is het voorjaar favoriet. In zijn uitbundige weergave van weelderig groen en explosieve kleuren zie ik ook Matisse-achtige en zelfs surrealistische elementen. Bomen die uit het niets omhoog lijken te komen, weergegeven in een pasteuze toets die weer sterk aan Van Gogh doet denken.

Hockney Van Gogh Zaalimpressie The Joy of Nature

In de bovenzaal wordt de bezoeker verrast door de reeks van 36 kleine aquarellen, die Hockney zonder ondertekening maakte. Met inmiddels vertrouwde beeldelementen en echo’s van Van Gogh, zoals in de derde aquarel bovenaan rechts, met minutieus gestippelde vegetatie. Impressies, nu eens close-up waargenomen, dan weer breed uitwaaierende gezichten op het lieflijke, landelijke Engeland van weleer. Intieme impressies van de elders op monumentaal formaat geschilderde arrival of spring.

David Hockney “In the Studio, December 2017″ Photographic drawing printed on 7 sheets of paper (109 1/2 x 42 3/4″ each), mounted on 7 sheets of Dibond Edition of 12 109 1/2 x 299 1/4” overall © David Hockney Photo Credit: Richard Schmidt

Verderop staat de bezoeker oog in oog met het slotakkoord van de expositie. Een visuele samenvatting van Hockney’s experimentele en kleurrijke carrière, In the Studio, December 2017. Fotografische tekening, gedrukt op 7 vellen papier (278 x 109 cm). Dit wandvullende werk kwam tot stand in samenwerking met Jonathan Wilkinson met behulp van een speciaal sofware pakket. Rond zijn zelfportret plaatste hij alledaagse objecten; een luie stoel, een Perzisch tapijt, krukjes, schildersezels met eigen werk, reproducties en citaten uit de kunstgeschiedenis. Fra Angelico’s Annunciatie uit het klooster van San Marco in Florence (1437-46) naast een impressie van een slaapkamer met een copulerend paar. Daaronder het reeds genoemde Laantje van Hobbema, dat ernaast in de originele versie te zien is. Rechtsboven enkele figuurtjes op een Maurits Escher-achtige trap. Hier ziet de beschouwer het werkje dat verwijst naar het stokpaardje van Hockney: de in duivels rood geschetste in een zwart gat eindigende bomenrij met onderschrift:…’perspective is tunnel vision’, waarover Hockney in de introductie video zegt: …’perspective is strangling nature’!

Hockney is voorlopig nog niet van plan te stoppen met schilderen. Hans den Hartog Jager tekende deze uitspraak op tijdens een interview op een herfstachtige dag in Londen. In de door Den Hartog geschreven catalogus is het vraaggesprek gepubliceerd, waarvan de NRC op 21 februari jl. een samenvatting gaf.  Hockney vertelt dat hij het schilderij waaraan hij werkt ‘s avonds meeneemt naar zijn slaapkamer. Hij staat er dus letterlijk mee op en gaat ermee naar bed. Hoe ouder en lelijker ik word hoe liever ik schilder! Werken, werken en nog eens werken is zijn devies. Schreef Van Gogh niet ook iets dergelijks aan zijn broer Theo?

Link;

Van Gogh Museum, The Joy of Nature

Catalogus; Hockney – van Gogh, The Joy of Nature, Hans den Hartog Jager,Van Gogh Museum Amsterdam, Uitgeverij TIJDSBEELD, Gent, 2019

Maestro van Wittel: Hollandse Meester van het Italiaanse stadsgezicht, tot en met 5 mei in Kunsthal KAdE in Amersfoort

Kunsthal KAdE in Amersfoort omarmt verloren zoon Caspar van Wittel (1653-1736); de in eigen land weinig bekende succesvolle schilder van Italiaanse stadsgezichten.

Santa Maria della Salute
Caspar van Wittel, Santa Maria della Salute bij de ingang van Canal Grande. 1719-1722, The Earl of Leicester and the Trustees of Holkham Estate

Caspar Adriaensz. van Wittel werd onder armoedige omstandigheden, maar onder een gunstig gesternte geboren in Amersfoort. Als twintig-jarige reisde hij, voor de finishing touch aan zijn opleiding, naar Italië. De grote meesters van de Renaissance en het door zuidelijk licht beschenen landschap hadden grote aantrekkingskracht op jonge kunstenaars. Dat dit besluit bepalend zou zijn voor zijn carrière was te verwachten, maar dat hij de geschiedenis in zou gaan als Maestro Gaspare Vanvitelli; één van de grootste Italiaanse (…) schilders kwam voor hem zelf waarschijnlijk als een verrassing. Sterker nog: met zijn heldere op Hollandse stadsgezichten gestoelde vedute inspireerde hij Italiaanse schilders als Canaletto en Bellotto, bij wiens namen het publiek direct beelden van het Canal Grande voor ogen ziet. Dankzij Vanvitelli.

Zijn werken bevinden zich in belangrijke Europese collecties. Hoog tijd voor de in samenwerking met Museum Flehite gepresenteerde overzichtstentoonstelling.   

Van Amersfoort naar Italië

De bezoeker volgt Caspar van Wittel’s metamorfose tot Gaspare Vanvitelli. Er is aandacht voor zijn leertijd bij Matthias Withoos, die met een Gezicht op Amersfoort uit 1671 vertegenwoordigd is. Op zijn beurt leerde Withoos bij Jacob van Campen. De eveneens uit Amersfoort afkomstige uomo universale, die niet alleen vaardig was met het penseel maar ook met passer en lineaal. Geïnspireerd op de classicistische bouwkunst van Andrea Palladio, tekende hij het ontwerp van het Amsterdamse stadhuis, het huidige Paleis op de Dam.    

Je hoeft niet over een geoefend kunsthistorisch oog te beschikken om in het werk van Van Wittel invloeden van Jan van der Heyden en Gerrit Berckheyde te herkennen. Beide bekend van hun impressies van het trotse Amsterdamse stadhuis en de nog in ontwikkeling zijnde Amsterdamse grachtengordel. Zoals de helder belichte, uiterst realistisch weergegeven Gouden Bocht, waar zelfs nog enkele kavels braak liggen.

Berckheyde, Gouden Bocht
Gerard Adriaenszn Berckheyde, Gezicht op de Gouden Bocht in de Heerengracht (vanuit het Oosten) Rijksmuseum Amsterdam

In 1673 vertrekt Van Wittel met Jacob van Staverden naar Italië. Zoals vele andere Hollanders sluit hij zich aan bij de zogenoemde Bentveughels, een gezelligheidsvereniging met rituelen die vergelijkbaar zijn met die van hedendaagse studentenverenigingen. Er werd stevig gedronken en de leden kregen een bijnaam. Van Wittel werd ‘toorts’ genoemd. Zou hij roodharig geweest zijn?  De grijs gepoederde pruik, waarmee Luigi Vanvitelli zijn vader portretteerde geeft niets prijs van zijn echte haarkleur.

Luigi Vanvitelli, Portret van Gaspare VanVitelli, 1725. Accademia Nazionale di San Luca, Rome.

In mijn bespreking van de tentoonstelling Utrecht, Caravaggio en Europa kwam deze ‘Hollandse Club’ ook al ter sprake. De schildersbent vormde een belangrijk netwerk. Van Wittel kwam in contact met Lieven Cruyl en Abraham Genoels, tekenaars van topografisch werk en de werktuigbouwkundige Cornelis Meyer. In diens poging een pauselijke opdracht voor waterwerken langs de Tiber binnen te halen, vraagt hij Van Wittel om zijn bieding te illustreren.

Eén van zijn eerste geschilderde onderwerpen in Rome is een Gezicht op het Piazza del Popolo, dat Van Wittel daarna nog 15 keer ter hand zou nemen. De bezoeker ziet ook andere bekende locaties, zoals het Collosseum, de Villa Borghese, de Quirinaal, het Sint Pietersplein en de Engelenburcht. De tot de draad versleten, talloze malen herhaalde voorbeeldtekeningen zijn ook te zien.

C. van Wittel, Veduta met de Engelenburcht, pen en inkt op papier, 1706. Biblioteca Nazionale Centrale Vittorio Emanuelle II, Rome.
C. van Wittel, Gezicht op Rome met de Engelenburcht, ongedateerd, Musee des Beaux-Arts, Rouen

Van Wittel bracht ook het Romeinse platteland in beeld, Tivoli, de Campagna en Florence.

Caspar van Wittel, Gezicht op Florence vanaf de Via Bolognese, ca.1695. ©Devonshire Collection, Chatsworth.
Caspar van Wittel, Florence gezien vanaf de Via Bolognese, Museo di San Martino, Napels.

En hij reisde naar Napels en Venetië. Daar ontstonden de betoverende vedute van de San Marco en het Dogenpaleis, waargenomen vanaf het water. Indrukwekkend is het majestueuze doek van La Salute, de kerk op de kop van het Canal Grande. Dit gezichtspunt is door Canaletto en Bellotto thans overbekend, maar van Wittel zette de toon.  

Caspar van Wittel, Gezicht op de Salute en het Canal Grande Venetië, Biblioteca Nazionale Centrale Vittorio Emanuelle II, Rome.
Hans Wilschut, Salute, 2019. Archival print, Courtesy Galerie Ron Mandos.

Giovanni Antonio Canal genaamd Canaletto, De ingang van Canal Grande bij de Punta della Dogana en de Santa Maria della Salute, Rijksmuseum Amsterdam

Antonio Canal arriveerde rond 1719 in Rome waar hij kennismaakte met Van Wittels werk. In navolging van de Hollander begon ook hij impressies van het Canal Grande te schilderen. Reizigers die Italië tijdens hun Grand Tour aandeden namen zijn werk als souvenir mee naar huis. Aan zijn succes dankt hij de bijnaam Canaletto. Zijn neef, Bernardo Bellotto zag ook wel brood in dit onderwerp, dat hen was aangereikt door de pittore olandese met die onuitsprekelijke naam. Zijn bewonderaars noemden hem Gaspare Vanvitelli.

Dankzij contacten met Hollandse en Italiaanse kunstenaars kreeg Van Wittel toegang tot een netwerk van Romeinse opdrachtgevers als de  Sacchetti en de Colonna. Ook de Spaanse ambassadeur en latere onderkoning van Napels, Luis de la Cer, ducque de Medinacelli, behoorde tot zijn klantenkring. Voor hem schilderde van Wittel in 1696 vijfendertig vedute van Napels en omstreken. Romantische impressies, waarvan er enkele in de tentoonstelling te zien zijn.

Caspar van Wittel, Zicht op Sorento, ca 1700, Casa Medinaceli, Sevilla

Het succesverhaal van Caspar van Wittel wordt geïllustreerd met 45 schilderijen en gouaches en ca. 30 tekeningen uit binnen- en buitenland, naast werken van door Van Wittel beïnvloede Italiaanse kunstenaars.
De samenstellers van de tentoonstelling staat een ambitieus doel voor ogen. Met dit eerbetoon in zijn geboortestad willen zij Van Wittel een plek geven in de canon van de Nederlandse kunstgeschiedenis.

De foto’s die Hans Wilschut, in het voetspoor van Van Wittel maakte, verlenen de expositie een extra dimensie. In de spiegeltentoonstelling Stadsbeelden in Museum Flehite zijn t/m 19 mei meer foto’s van zijn hand te zien.

Caspar van Wittel, Gezicht op het Piazza del Popolo, 1718. Collectie Gallerie di Palazzo Zevallos Stigliano, Napels.
Hans Wilschut, Piazza del Popolo, 2019. Archival print, Couresy Galerie Ron Mandos.

Impressie van de tentoonstelling

Matthias Withoos, Gezicht op Amersfoort,1671, Museum Flehite Amersfoort

De presentatie van een historische tentoonstelling in Kunsthal kAdE, een podium voor moderne en eigentijdse kunst, wekt wellicht verbazing.  Wegens renovatie en gebrek aan plaatsruimte in Museum Flehite is dit retrospectief hier te zien. Vanaf de verhoging bij de entree, krijgt de bezoeker een mooie introductie. Met links het portret van Gaspare Vanvitelli, olandese Pittore, geschilderd door zijn zoon Luigi en rechts prominent het Gezicht op Amersfoort door Matthias Withoos. Wellicht mocht Van Wittel als schildersleerling wel een wolkje toevoegen, grapt de directeur van de Kunsthal Robbert Roos tijdens de preview. Tijdens zijn jonge jaren legde Withoos eveneens een impressie van de omgeving van Rome vast.

Caspar van Wittel, Gezicht op Amersfoort, ca.1712, Museum Flehite Amersfoort

Gaspare Vanvitelli maakte 40 jaar na vertrek een schilderij van zijn geboortestad. Had hij misschien heimwee? Het meest karakteristieke bouwwerk van de stad, de middeleeuwse koppelpoort, ontbreekt. Vond hij het te ouderwets, was hij het vergeten of riep het beeld onplezierige herinneringen op aan zijn jeugd in een huisje grenzend aan de stadswal. Zijn zoon Luigi noteerde: …ik ben nooit tot armoede vervallen, zoals onze goede vader toen hij klein was’… In de gouache uit 1712 is deze poort wel te zien.

De bezoeker ziet vervolgens Romeinse stadsgezichten door Van Wittel en collega’s als J.F. van Bloemen, vertegenwoordigd met een romantische, Poussin-achtige impressie van Het Collosseum en voornoemde topografisch tekenaars in wiens voetspoor Van Wittel zìjn stadgezichten, voorzien van kleur, tekende.  Op een blow-up van de Romeinse stadsplattegrond zijn de geschilderde locaties aangegeven.

Naast een geschilderde impressie van de Piazza Navona uit 1699 ligt  het getekende modello, waarin het met mathematische precisie uitgewerkte perspectief in een mooie diagonale lijn verloopt. Wegens deze kundigheid werd Van Wittel, aanvankelijke het enige Nederlandse lid van de Academia di San Luca, gevraagd als perspectief docent.

Caspar van Wittel, Piazza Navona, 1699. Collectie Thyssen-Bornemisza, Madrid.

Boeiend bijwerk

In Vanvitelli’s stadsgezichten, variaties op de nauwkeurig uitgewerkte topografische tekeningen, blijft de architectuur steeds hetzelfde, maar de stoffage is anders. Kleine figuurtjes op de pleinen of onder de bogen van het Colloseum, opgaand in alledaagse bezigheden als het aanprijzen van koopwaar, lopend of voortgaand in een draagstoel of naakt zittend in de zon.

Caspar van Wittel, Detail Gezicht op de Riviera di Chiaia Napels, Lampronti Gallery Londen
Caspar van Wittel, Detail Gezicht op de Riviera di Chiaia Napels, Lampronti Gallery Londen

Echo’s van het eigentijdse leven van alledag zien we terug in de fotobeelden van Hans Wilschut. Soms vond hij Van Wittels gezichtspunten met gemak terug, maar vaker met moeite en ongemak. Zoals zijn gezicht op de marinehaven van Napels, dat hij naar eigen zeggen met windkracht vijf, in een vervaarlijk heen en weer zwiepende hoogwerker, wist vast te leggen. Het resultaat wordt in dialoog met de  300 jaar oude geschilderde impressies gepresenteerd. Zo zie je dat Van Wittel het perspectief soms naar zijn hand zette, zoals in het Venetiaanse gezicht op de Basilica di San Marco die, om het beeld schilderachtiger te maken, dichterbij de Salute geplaatst werd.

Caspar van Wittel, De Darsena, Napels, ca. 1700 – 1718, Carmen Thyssen-Bornemisza Collection
Hans Wilschut, Darsena (Marine haven), 2019, archival print, Studio Hans Wilschut

Bij het riviergezicht van de Ripa Grande, de voormalige rivierhaven van Rome, doet het fotobeeld een beroep op het inlevingsvermogen van de beschouwer. Wilschut’s foto biedt een spannend zoekplaatje; de toenmalige loop van de Tiber is veranderd in een strook glanzend asfalt.  

Caspar van Wittel, Veduta van de haven van Ripa Grande, datum onbekend. Accademia di San Luca, Rome.
Hans Wilschut, opname van zelfde standpunt, Studio Hans Wilschut

Opdrachtgevers

Behalve voornoemde Italiaanse opdrachtgevers ontving Van Wittel ook opdrachten van Engelse reizigers. Zoals Thomas Coke. Eigenaar van het in Palladiaanse stijl opgetrokken landhuis, Holkham Hall in Norfolk. Het besluit van hedendaagse schoolverlaters om als backpacker de wijde wereld in trekken wordt niet door iedere vader en moeder toegejuicht, maar Thomas  Coke werd door zijn ouders juist op Grand Tour gestuurd om een beetje volwassen te worden. Thomas Coke, die desperately wenste dat zijn naam niet als Coke zou worden uitgesproken, maar als (fonetisch in het Nederlands) ‘Koe’k’, was idolaat van Italië, Italiaanse kunst en architectuur. De opbrengst van de verkoop van een map met originele tekeningen van Leonardo da Vinci, verschafte de middelen voor de bouw en inrichting van zijn landhuis. In de tentoonstelling ziet de bezoeker twee identieke gouaches uit de serie ‘Caprarola’; een uit het bezit van Thomas Coke. Mogelijk dacht een van Coke’s vrienden: dat wil ik ook!  Wellicht was het Lord Evremont, die aangestoken door Coke’s enthousiasme voor Italië, ook ging verzamelen.

Van diens Grand Tour is een nauwkeurig kasboek bewaard, waarin elke penny wordt verantwoord. Van een kop thee tot de aankoop van aquarellen en schilderijen van Maestro van Wittel en, bijzonder leuk, de aanschaf van een zilveren schaal als cadeau voor…. Gaspare Vanvitelli, met wie de reiziger bevriend was geraakt.

Caspar van Wittel Baai van Pozzuoli, privé collectie

In de laatste drie kabinetten ziet de bezoeker nog meer vedute van Van Wittel en werk van zijn navolgers. Het door hem uitgevonden Italiaanse stadsgezicht werd in de 18e en 19e eeuw ontzettend populair. In navolging van Vanvitelli ontstonden vele Romeinse, maar vooral Venetiaanse vedute, waarin Bellotto, Panini, Guardi en Canaletto bekend en succesvol zijn geworden.

Bernardo Belotto, ingang van het Canal Grande, gezien naar het Westen, datum onbekend. Courtesy Lampronti Gallery Londen.
Francesco Guardi, De ingang van het Canal Grande met de Santa Maria della Salute, Museum Boymans van Beuningen Rotterdam (Bruikleen dienst Cultureel Erfgoed)

Tijdens een recent verblijf in Los Angeles zag ik genoemde Italianen plus Amerikaanse navolgers in een charmante expositie in het museum van de Huntington Library. Hier wordt een link gelegd tussen het oude Europese Venetië en het ontstaan van het nieuwe Venetië, thans bekend als Venice. Een nieuw aangelegd  stadsdeel dat begin 20ste eeuw werd doortrokken met waterwegen.

In een brochure wordt dit ‘Venice of America’ in 1905, aangeprezen als een gezonde leefomgeving, dankzij het met zeewater van de Pacific gevoede kanalen: …’Those living in the vicinity will be practically immune from all contagious diseases’…Of dit laatste nog zo is valt betwijfelen, maar met medische klachten kun je op Venice Beach terecht bij de ‘Green Doctor’. Gekleed in een groen kostuum probeert hij klanten binnen te praten in zijn praktijk, waar ze hun klachten weg kunnen blowen. Lees elders op deze site meer over Los Angeles en The Huntington Library, waar u een trip kunt maken door de geschiedenis van het geschreven woord. 

Terug naar Amersfoort. Tenslotte nog iets over de waardering van Van Wittel. De laatste  tentoonstelling vond in 2002 plaats in Venetië; waar uitsluitend zijn Italiaanse periode werd belicht. Begeleid door een Italiaanse catalogus. De Nederlands-Engelse publicatie bij de Amersfoortse expositie geeft voor het eerst een overzicht van Gaspare Vanvitelli’s gehele oeuvre, van zijn leertijd en de invloeden die hij onderging.

Tegenwoordig een must: ook voor kinderen is een leuk boek verschenen van Maret van Esch, geïllustreerd door Marije Koelewijn, Caspar met de Oogjes. In het kinderatelier, kan worden gewerkt aan perspectief in een kijkdoos. In de kAdE Studio tenslotte wordt een film vertoond. 

Links:

Museum KAdE Amersfoort

Museum Flehite Amersfoort

Studio Hans Wilschut

Huntington Library, Los Angeles CAL

Tentoonstelling Catalogus: Maestro van Wittel, Hollandse Meester van het Italiaanse stadsgezicht, Kunsthal Kade Amersfoort, Bekking&Blitz Amersfoort, 2019

Utrecht Caravaggio en Europa, tot 24 Maart, Centraal Museum Utrecht

Utrecht Caravaggio en Europa
Hendrick Ter Brugghen, Sebastiaan door Irene verzorgd, 1625. Allen Memorial Art Museum, Oberlin, Ohio

In 2006 werd een dubbeltentoonstelling gewijd aan Rembrandt Harmensz van Rijn (1606-1669) èn Michelangelo Merisi da Caravaggio (1571-1610), zoals hij voluit heet. Beide kunstenaars zijn befaamd om hun realistische, dramatisch belichte schildering van mythologische en bijbelse episodes. Het dramatische claire-obscur van Rembrandt was Caravaggio’s specialiteit. De stelling van artistiek directeur Bart Rutten …’zonder Caravaggio geen Rembrandt’  is misschien wat te kort door de bocht, maar het is duidelijk dat Rembrandt  Caravaggio’s vindingen, die hij via het werk van Nederlandse Italië-gangers leerde kennen, toepaste. Rutten benadrukt het belang van deze tentoonstelling; hier ligt de bakermat van de schilderkunst van de Gouden Eeuw.

Rembrandt doet in Utrecht niet mee. De hoofdrolspelers in de tentoonstelling Utrecht, Caravaggio en Europa zijn Gerard van Honthorst (1592-1656), Hendrick ter Brugghen (1588-1629) en Dirck van Baburen (1592/93-1624). Middels de thematische inrichting van de tentoonstelling met hun werk naast dat van Italiaanse en Franse meesters, wordt zichtbaar in hoeverre zij Caravaggio navolgden of door hem èn door elkaar werden geïnspireerd.

Veel jonge kunstenaars uit het noorden maakten in de vroege 17e eeuw een reis naar Italië. Het zuidelijke licht en de grote voorbeelden van de Italiaanse Renaissance gaven de finishing touch aan hun opleiding. De drie uit Utrecht arriveerden tussen 1612 en 1615 in Rome. Sinds het heilig jaar -1600- waren behalve pelgrims ook kunstenaars naar de stad gekomen. Voor de aankleding van nieuwe en gerenoveerde kerken was er werk aan de winkel. Wegens de concurrentie moesten kunstenaars hun best doen om door potentiële opdrachtgevers gezien te worden. Door originaliteit of werkend in een beproefde stijl, zoals die van Caravaggio, waarvan zij wisten dat deze bij de hoge heren in de smaak viel.

Caravaggio had Rome in 1606, voortvluchtig na een moord, moeten verlaten, maar zijn artistieke nalatenschap bleef achter in de collecties van kunstverzamelaars en kerken. Bewonderd door bezoekers van de heilige stad. Zoals Gerard van Honthorst, die in de eerste kerk die hij na aankomst in Rome binnenging, de San Pietro in Montorio, de tekening maakte van Caravaggio’s Kruisiging van Petrus, waarmee de de tentoonstelling begint.

Honthorst Kruisiging tekening
Gerard van Honthorst, Getekende kopie van Caravaggio’s Kruisiging van Petrus.

Caravaggio, kruisiging van Petrus
Caravaggio, Kruisiging van Petrus, San Pietro in Montorio,Rome

Met deze expositie gaat het niet zozeer om de overeenkomsten, maar om de verschillen in de manier waarop de bewonderaars Caravaggio’s lessen toepasten, aldus conservator Liesbeth Helmus in Opium op 4 van 18 december jl.  Voor alle duidelijkheid voegt zij toe dat deze expositie géén Caravaggio tentoonstelling is. De nadruk ligt op kunstenaars die in zijn stijl, of op Caravaggio geïnspireerd werkten.

Het zag er naar uit dat Caravaggio zelf zou schitteren door afwezigheid, maar dankzij een genereus gebaar van de beheerder der Vaticaanse collecties was tot en met 13 januari zijn Graflegging te zien. Getoond naast een hierop geïnspireerde versie door Dirck van Baburen. Een Youtube filmpje toont hoe het twee bij drie metende doek onder het toeziend oog van Bart Rutten en conservator Liesbeth Helmus wordt geplaatst. Zij spreekt de kijker streng toe: …’dit gebeurt nooit meer; iedereen moet komen!’… Een oproep waar inmiddels talloze bezoekers gehoor hebben gegeven!

Van Baburens Graflegging is een mooi voorbeeld van het antieke concept van emulatio; het streven van kunstenaars om een bewonderd voorbeeld te evenaren of beter: te overtreffen.

Caravaggio grafleggging
Caravaggio, Graflegging van Christus, 1602-03, Musei Vaticani, Pinacoteca, Vaticaanstad

Van Baburen graflegging
Dirck van Baburen, Graflegging van Christus, 1617-18, Centraal Museum Utrecht

Van Baburen was van de Utrechtse schilders het meest gefascineerd door Caravaggio. Het half weggezakte lichaam van Christus in zijn Graflegging heeft hij waarschijnlijk naar levend model geschilderd. Dit realisme was een van de vernieuwingen van Caravaggio. Arts en kunstverzamelaar Giulio Mancini noteerde rond 1619 in zijn Considerazioni sulla pittura dat Caravaggio zijn modellen liet poseren in een verduisterd atelier. Soms meerdere figuren als in een tableau vivant,  zoals in het Martelaarschap van Mattheus in de San Luigi dei Francesi. In het werken naar levend model konden kunstenaars zich in Rome aan verschillende Accademie dal naturale bekwamen.

Vanaf half januari is weer een echte Caravaggio te zien: de kop van de Medusa uit een particuliere collectie. En tot mijn verrassing ontdekte ik er nog een: de Hieronymus uit Montserrat. De kerkvader die in de vroege 5e eeuw de in omloop zijnde bijbelteksten bundelde tot de zogenoemde Vulgaat, de bijbel die in de RK Kerk nog steeds gebruikt wordt. Het werk illustreert Caravaggio’s  atelierpraktijk; de gedeeltelijk helder belichte figuur doemt vanuit een donkere achtergrond op. Van dit halfnaakte, realistische uitgezakte lichaam en de gerimpelde kop van de heilige zal de bezoeker nog vele echo’s bij Caravaggio’s navolgers ontdekken. Dat geldt ook voor de manier waarop Caravaggio het incarnaat heeft weergegeven. Met contrasten tussen gebruinde koppen en handen naast witte huidpartijen, kenmerkend voor mensen die in de buitenlucht werken. Bij het creëeren van licht-schaduwpartijen op de huid, gebruikten de navolgers hetzelfde procédé als hun bewonderde voorbeeld: door de donkere grondering gedeeltelijk zichtbaar te laten en andere partijen met lichte verf aan te duiden.

Caravaggio Hiëreonymus
Caravaggio, Mediterende Hieronymus, 1605-06, Museu de Montserrat

Het weergeven van heiligen als doodgewone mensen werd Caravaggio’s handelsmerk. De manier waarop hij de wonderdadige maagd Maria in zijn Madonna di Loreto weergaf als een volksvrouw, met een uit de kluiten gewassen kind op haar heup, oogstte niet ieders bijval. De voorstelling met haveloze, knielende pelgrims die hun vieze voeten zó in het gezicht van de toeschouwer steken miste piëteit en decorum. Biograaf en (jaloerse) collega Giovanni Pietro Bellori had geen goed woord voor hem over. Verschillende Romeinse prelaten erkenden Caravaggio’s talent, maar zeiden ze:…’hij misbruikt het!’…

Caravaggio Madonna di Loreto
Caravaggio, Madonna di Loreto, 1603-05. Cappella Cavaletti, Sant’Agostino, Rome

Desondanks hadden Caravaggio en zijn navolgers veel eigentijdse bewonderaars. Bij kardinaal Del Monte en de gebroeders Giustiniani genoten zij onderdak. Van hen en andere belangrijke Romeinse families als de Barberini en de Borghese ontvingen Caravaggio, Van Baburen en Honthorst eveneens opdrachten. In de tentoonstelling worden werken van de  Utrechtse Caravaggisten getoond naast die van  Bartolomeo Manfredi, Orazio Gentileschi, Simon Vouet, Valentin de Boulogne, Nicolas Tournier, Jusepe de Ribera en een Caravaggist van de tweede generatie, Giovanni Serodine. Vooral religieuze onderwerpen met personages aan wie niets menselijks vreemd was. Verhalen over moord en doodslag, oorlogvoering, overspel, list en bedrog; niets nieuws onder de zon!

Hebben deze historiestukken ons in de eenentwintigste eeuw nog wat te vertellen? In het herkennen van de bijbelverhalen zullen de meeste museumbezoekers nu niet ver meer komen, maar de bijbehorende emoties zijn nog altijd herkenbaar. Soms zelfs bijna (in) te voelen. Woede, wreedheid, bloeddorstigheid, wellust, jaloezie, triomf, hoogmoed, spilziekte, maar ook speelsheid en vrolijkheid. Wat deze schilderijen laten zien is -ook los van religieuze betekenis- nog altijd actueel, zoals de woede in Francesco Boneri’s Verdrijving van de geldwisselaars uit de tempel (1610-15).  Voor zover mij bekend het enige moment, waarin de zachtmoedige Zoon van God uit zijn rol schiet.

Boneri Verdrijving van geldwisselaars
Francesco Boneri, ‘Cecco del Caravaggio’, Verdrijving van de geldwisselaars uit de tempel

In deze als een toneelscène neergezette voorstelling deinzen de figuren en masse terug voor zijn boosheid. Het werk hing destijds in het Palazzo Giustiniani, waar Dirck van Baburen, die het thema ook uitbeeldde, het gezien zal hebben. Johannes (2: 14-16) beschrijft hoe handelaren in offerdieren en geldwisselaars  goede zaken deden in de tempel. Jezus geeft ze er met een zweep van langs: …’Maak van het huis van mijn vader geen markt!’ 

 Na de zaal met de Graflegging wordt gekeken naar episodes die aan deze handeling vooraf gingen. Indringende scènes van de Doornenkroning en de Bespotting van Christus, werken met de Verloochening en het Berouw van Petrus. Gevolgd door een flash-back naar de kindertijd van Jezus met voorstellingen van de Twaalfjarige Jezus in de tempel.

Boulogne doornenkroning
Valentin de Boulogne Doornenkroning, met infrarood beeld

Valentin de Boulogne, Doornenkroning

 

 

 

 

 

 

 

 

Interessant om de verschillende resultaten te zien van kunstenaars die alle inspiratie putten uit dezelfde bron. Behalve de variatie die je met het blote oog kunt zien levert lezen van de catalogus ook nog enkele verrassingen, zoals de vierde man in de Doornenkroning van Manfredi. Infrarood reflectografie bracht een overschilderd kardinaalsportret aan het licht. Voor de tentoonstelling zijn veel werken met natuurwetenschappelijke methoden onderzocht. Caravaggio zelf werkte niet met ondertekeningen, maar naar levend model. Anderen, zoals Honthorst maakten voorstudies, waarvan in de catalogus voorbeelden worden getoond.

 In de zaal met de onthoofdingen bereikt het door Caravaggio geïntroduceerde realisme een gruwelijk hoogtepunt in moordscènes met twee bijbelse helden: David en Judith, die het Joodse volk van de vijand redden. De kleine herdersjongen slaagde erin om de reus Goliath met een welgemikte steen uit zijn slinger om te leggen. (1 Samuel 17). Talrijk zijn de verbeeldingen van David met zijn trofee, het hoofd van de overwonnen reus. Judith was de vijand op listige wijze te slim af. De mooie weduwe loopt (zogenaamd) over, brengt de legeraanvoerder Holofornes het hoofd op hol, waarna zij hem in zijn slaap een kopje kleiner maakt. In Valentin de Boulogne’s Judith is te zien hoe haar dat met goedkeuring van de allerhoogste gelukt is.

Jammer is de afwezigheid van de navolger die Caravaggio wellicht het meest nabij kwam: Artemisia Gentileschi. Haar rauw realistische verbeelding van Judith en Holofernes zou hier zeker niet misstaan hebben. Staand voor dit werk deed ik destijds automatisch een stap naar achteren om geen bloedspatten op mijn kleding te krijgen. Deze liquidatie kwam vast voort uit een van de eerste gedocumenteerde MeToo kwesties. Ze werd door haar leermeester Agostino Tassi verkracht. Artemisia’s vader, Orazio, is met een ingetogen versie wel vertegenwoordigd.

Orazio Gentileschi, Judith en Holofernes, 1621-25. Hartford, Wadsworth Atheneum Museum of Art

Artemisia Gentileschi (1593-1653), Judith en Holofernes, 1614-20. Napels, Museo di Capodimonte

Van deze onthoofdingen, symbolische overwinningen van het kwaad, zijn zo’n tien voorbeelden te zien. Enkele gaan terug op Caravaggio’s prototype in de Galleria Borghese. Het gezicht van David weerspiegelt zowel afschuw als compassie. Saillant detail: Caravaggio gaf het gezicht van de gevelde reus zijn eigen gelaatstrekken!

David Goliath
Caravaggio, David met het hoofd van Goliath, 1609-10, Rome, Galleria Borghese. Buiten tentoonstelling

Na Ter Brugghen’s doek waarin David, het hoofd van Goliath nog in de hand, wordt bezongen door de Israëlitische vrouwen, wordt de toon wat vrolijker. Gebruikmakend van Caravaggio’s vindingen creëren de Utrechtse Caravaggisten een ware klank en lichtshow in hun genrestukken met kaartspelers, bordeel-gangers en muzikanten.

Anders dan de Italianen en Fransen, die vasthouden aan Caravaggio’s vrij donkere kleurengamma, gebruiken zij een helder palet. Kleurrijk zetten zij de eveneens aan Caravaggio ontleende figuren in fantasierijke kleding neer, soms op virtuoze wijze opgeleukt met glanzende harnas onderdelen en gevederde baretten. Een terugkerend beeldmiddel is de combinatie van gerimpelde al of niet bebrilde personages naast frisse gladde types.

Gerard van Honthorst’s Liederlijke Student vormt een pars pro toto voor de schilderijen met zaken die God verboden heeft. Bezigheden waar jongemannen, de Utrechtse Italiëgangers niet uitgezonderd, juist zo van houden: wein, weib und gesang. In lokalen met ondubbelzinnige namen als de Osteria della Lupa, aan de zelfkant van de heilige stad, konden zij zich hieraan volop bezondigden. De sleutel tot begrip van deze vrolijke voorstelling wordt gegeven in het epigram in het opengeslagen boek. In de bijbehorende illustratie wordt Pallas Athene, de godin van de wetenschappen en wijsheid, door Bacchus en Amor neergesabeld. Moraal van het verhaal: dit lot staat de student die zich overgeeft aan aardse genoegens, eveneens te wachten!

Honthorst liederlijke student
Gerard van Honthorst, de liederlijke student

Detail ‘De liederlijke student’

Als lid van de zogenoemde Bentveughels, een gezelligheidsvereniging voor kunstenaars trokken ze er hele nachten op uit. Zoals bij eigentijdse studenten-verenigingen ook gebruikelijk kregen de leden een passende bijnaam: die van Dirck van Baburen was biervlieg. Gerard van Honthorst stond bekend als Gherardo della Notte, of in plurale: Gherardo delle Notti, maar dit was meer een erenaam, te danken aan zijn fabelachtige schildering van nachtelijke scènes.

In vrijwel alle kroeg- en bordeelscènes wordt, in navolging van Caravaggio’s Valsspelers uit 1595 een kaartje gelegd. De argeloze hoofdrolspeler heeft niets in de gaten, maar de opmerkzame beschouwer ziet dat het er niet eerlijk aan toe gaat. Omdat een potje kaarten nogal eens eindigde in een vechtpartij, werd dobbelen en kaarten in Rome verboden. De negatieve connotatie waarin speelkaarten gezien werden als het boek van de duivel, deed mij denken aan een hit uit de late jaren ’60. Het parlando lied van ‘cowboy Gerard’ over een soldaat die in de kerk berispt wordt door een superieur omdat hij met speelkaarten in de weer is. De soldaat legt uit dat de speelkaarten voor hem het equivalent vormen van de bijbel. De drie staat voor de heilige Drieëenheid, de boer voor de duivel en de tien voor de 10 geboden. En daar had deze officier natuurlijk niet van terug!

In de laatste zaal ontmoet de bezoeker een reeks solitair weergegeven  muzikanten, waarin de bezoeker de voorbeelden herkent van musicerende en drinkende figuren van Frans Hals en Judith Leyster. Waarmee de woorden van Rutten bewaarheid worden: hier ligt de bakermat van de schilderkunst van de Gouden Eeuw.

Hendrick Ter Brugghen, Vrolijke Drinker, ca. 1625. Utrecht Centraal Museum

Frans Hals, Pekelharing, 1643, Frans Hals Museum Haarlem

 

 

Achterin de laatst zaal hangt als blikvanger en slotakkoord Ter Brugghen’s Annunciatie uit 1629, het jaar van zijn dood. Geschilderd in een ongebruikelijke iconografie. Het moet voor Maria een beangstigende ervaring zijn geweest, toen de aartsengel klapwiekend binnen kwam. Maar van angst geen spoor op het prachtige verstilde gelaat van de toekomstige moeder van Gods zoon. Devoot hoort zij de bijzondere boodschap aan. In de voorstelling zijn twee episodes uit het leven van Maria versmolten: de verkondiging en de uiteindelijke beloning voor bewezen diensten: Maria’s kroning tot hemelkoningin.                                        Voor wie zich afvraagt waarom op de houten constructie geen cache-pot met varen staat; dit is geen piedestal, maar een garenhaspel. Soms uitgelegd als een verwijzing naar het kruishout, waaraan het kind dat hier geconcipieerd wordt zal eindigen. Een andere mogelijkheid staat in het apocriefe proto-evangelie van Jacobus: toen de engel zijn boodschap bracht zat Maria de purperen draad te spinnen voor de voorhang van de tempel, die 34 jaar later zou scheuren op het moment dat Jezus de geest gaf.  Vergezocht? In de symbolische duiding van ogenschijnlijk realistische details is alles mogelijk!

H. ter Brugghen, de Annunciatie, 1629. Diest

Ter Brugghen’s Annunciatie markeert niet alleen het einde van de tentoonstelling, maar ook de bloeiperiode van de Utrechtse Caravaggisten. Dirck van Baburen en Hendrick Ter Brugghen waren in 1630 overleden. Gerard van Honthorst sloeg als hofschilder van Frederik Hendrik en Amalia van Solms en later van Karel I in Engeland andere wegen in; één ervan leidde naar de Oranjezaal van Huis ten Bosch.

Met werk uit de eigen collectie en ruim 60 bruiklenen wordt aanschouwelijk gemaakt hoe de navolgers van Caravaggio zijn realisme en lichtgebruik op hun eigen manier toepasten. De Utrechters zijn met hun poldermodellen echt Hollands. Aan Caravaggio’s repertoire van personages met vieze voeten en gerimpelde koppen voegen zij dooraderde benen toe, tenen met kalknagels, rotte tanden en enorme drankneuzen. In hun werk bereikt het realisme van Caravaggio een absoluut hoogtepunt. Zij werkten in een kleuriger palet, inzoomend op de hoofdvoorstelling, belicht in een contrastrijk claire-obscur. Dat laatste deden de Italiaanse en Franse schilders eveneens, maar in een meer academische en beschaafde stijl bleven zij dichter bij Caravaggio’s donkere palet.

Na Utrecht zal de tentoonstelling vanaf 23 april tot en met 21 juli te zien zijn in Alte Pinakothek, München.

Link: Centraal Museum, Utrecht Caravaggio en Europa

Link: Museo di Capodimonte,  bezit werk van Caravaggio, Artemisia Gentileschi en andere caravaggisten als Manfredi, Jusepe Ribera , Mattia Preti en Simon Vouet.

B. Eberd & L. Helmus, Utrecht, Caravaggio en Europa, tentoonstellingscatalogus, Centraal Museum Utrecht, 2018.

 

 

 

 

 

 

Frans Hals en de Modernen, Frans Hals Museum, Haarlem, t/m 24 februari 2019

Campagne beeld, Frans Hals Museum Haarlem

Na de succesvolle expositie Frans Hals, oog in oog met Rembrandt Rubens en Titiaan richt het Frans Hals museum de blik dit najaar op de 19e en 20e eeuw. Tot en met 24 februari is de tentoonstelling Frans Hals en de Modernen te zien.
Hals’ ‘ruwe’ schetsmatige stijl werd in zijn tijd zeer gewaardeerd. Met zijn meesterlijke toets wist hij een grote mate van levensechtheid in zijn portretten te bereiken of liever: op te roepen. Het oog van de beschouwer maakt het beeld af, waardoor de geportretteerden nog levendiger lijken.

 

Frans Hals, detail uit portret Claes Duyst van Voorhout, 1638, Metropolitan Museum of Art

Hals’ virtuoze toets bleef in de 17e eeuw ook in het buitenland niet onopgemerkt. Antoon van Dijck, een van de meest succesvolle leerlingen van Peter Paul Rubens, reisde naar Haarlem om het werk van Frans Hals met eigen ogen te aanschouwen. Dankzij schilders-biograaf Arnold Houbraken leeft dit bezoek voort in de herinnering maar Frans Hals (1582-1666) zelf raakte na zijn dood geleidelijk aan in de vergetelheid. Pas in de 19de eeuw werd hij herontdekt toen zijn werk in het Stedelijk Museum, ingericht op de zolder van het stadhuis van Haarlem, werd tentoongesteld. De Franse kunstcriticus Théophile Thorė Bürger wekte hem in 1868 met een publicatie in de Gazette des Beaux Arts uit zijn ‘winterslaap’.

Buitenlandse kunstenaars als Courbet, Manet en Monet, Max Liebermann, John Singer Sargent en anderen reisden in de 19e eeuw naar Haarlem. Deze moderne kunstenaars verzetten zich tegen de  academische regels; een losse schetsmatige penseelvoering werd hun handelsmerk. In Frans Hals herkenden zij een geestverwant en stelden verbaast vast: ‘Frans Hals c’est un moderne’!

Zowel realisten, impressionisten als expressionisten waren onder de indruk van zijn losse schilderstijl. Als souvenir, maar vooral om de techniek van de bewonderde 17e eeuwer in de vingers te krijgen maakten ze kopieën van zijn werk. Tot en met 24 februari kunnen bezoekers van de tentoonstelling zien hoe deze zogenoemde modernisten Frans Hals als inspiratiebron gebruikten.

Daartoe zijn ruim zeventig schilderijen van Hals en zijn bewonderaars in dialoog gepresenteerd, waardoor, aldus directeur Ann de Meester, een soort magie ontstaat. Tijdens een vraaggesprek in Opium op Vier van 13 oktober, liet ze zich in zangerig Vlaams ontvallen dat het verkrijgen van de bruiklenen een hels werk was geweest. …’een sophisticated vorm van kwartetten; mag ik van jou, dan krijg jij van mij’…

Het is niet altijd eenvoudig om authentiek werk van Frans Hals naast een kopie te herkennen. Zoek maar eens naar de verschillen tussen de twee versies van Malle Babbe!

Tussen 1862 en 1900 bezochten meer dan 500 kunstenaars het Haarlemse museum. Onder hen de Belg James Ensor en minder bekende Amerikaanse kunstenaars als Robert Henri en William Merritt Chase. In de tentoonstelling zijn enkele vrouwelijke kunstenaars vertegenwoordigd: Mary Cassat en de Finse Helene Schjerfbeck met een bijna niet van een Hals te onderscheiden mansportret.

Schjerfbek, Man in a Slouch Hat
Helene Schjerfbeck, kopie naar Frans Hals portret van man met een hoed met brede rand, 1892, Finnish National Gallery/ , Helsinki, foto Hannu Pakarinen

Frans Hals portret van een man
Frans Hals, portret van man die een hoed met brede rand draagt, ca. 1650, Hermitage Staatsmuseum, St. Petersburg. Foto: SHM Vladimir Terebenin 2018

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Allen verwerkten Hals invloed op eigen wijze, maar hoe ze het ook deden, Frans Hals was nooit ver weg!

Frans Hals en de Modernen, waarom nù? Dit jaar is het precies 150 jaar geleden dat Frans Hals (1582-1666) werd herontdekt. Sinds de vroege 18e eeuw stond hij te boek als drinkebroer. Hals’ slechte reputatie komt voort uit een notitie van een tijdgenoot. Matthias Scheitz meende te weten dat Hals in zijn jonge jaren … ‘wat lustig van leven [was] geweest’…  Woorden die door de biografen Samuel van Hooghstraten en Arnold Houbraken werden uitgesponnen tot op waarheid niet te controleren beweringen en smeuïge anekdotes. In zijn Groote Schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen schreef Arnold Houbraken in 1718:

Frans Hals, De vrolijke drinker
Frans Hals, Burgerwacht die een Berkemeyer vasthoudt, bekend als de vrolijke drinker, 1628-1630, Rijksmuseum Amsterdam

Frans was gemeenlijk allen avond tot de keel toe vol met drank’.… Toch achtten zijn leerlingen hem hoog. Om hem voor ongelukken te behoeden, haalden zij hem ‘s avonds laat uit de kroeg en hielpen hem naar bed. Hoe beschonken ook, Hals sloeg zijn avondgebed nooit over, dat hij steevast besloot met: …’Lieve Heer, haal my vroeg in uwen hoogen hemel’… Zijn leerlingen besloten de Heer een handje te helpen om dit gebed te verhoren. Van de zolder boven Hals’ bedstede bevestigden zij touwen aan het matras. Na het avondgebed trokken zij het matras omhoog. Toen Hals, in den dommel van zijn dronkenschap bemerkte dat zijn wens verhoord werd, riep hij….’Zoo haastigh niet Lieve Heer, zoo haastig niet’…. Hals heeft deze potzery nooit ontdekt, besluit Houbraken, maar nadien liet hij deze bede achterwege.Door schilderijen als de Vrolijke Drinker bleef Hals reputatie van dronkenlap in stand: wie nuchter is schildert niet zo!

Houbraken dist nog een anekdote op. Het bezoek van de portretschilder Antoon van Dijck. Hij trof Hals niet thuis, maar vond hem in de kroeg. Hals had aanvankelijk geen oog voor de vreemdeling…’niet voordat hij zijn pintje geleegd had’…schetste hij het portret van de hem onbekende man. Onder de indruk vroeg deze zich hardop af of hij zoiets ook zou kunnen. Hals had geen idee, maar toen hij het resultaat zag, wist hij het meteen: ‘…Gy zyt van Dyk, want geen mensch anders kan  zulks doen!…’ Hals viel hem om de hals (…) en kuste hem ! 

Van Dijck stopte Hals’ kinderen …’daar rykelijk wat voor in de hand, […] daar zy niet lang kassiers van bleven’… en nam het nog natte portret mee. Maar in zijn opdracht van  koning Karel om de beroemde portretschilder mee naar Engeland te nemen had hij gefaald, omdat Hals, de lezer begrijpt het al,…´te zeer verslingert [was] op die slegte wyze van leven´….

De biografie van Hals bevat meer onwaarheden. Het is echter wèl waar dat zijn destijds gewaardeerde ruwe schilderwijze, uiteindelijk leidde tot de afname van zijn populariteit. In de tweede helft van de 17e eeuw voltrok zich onder invloed van de Franse academische schilderkunst ook in de Republiek een smaakverandering. De losse toets van Hals en het warme palet van Rembrandt raakten uit de mode. Voor historiestukken en portretten ging de voorkeur uit naar heldere kleuren, fijn gepenseelde en egaal belichte onderwerpen. In de tweede helft van de 19e eeuw keerde het tij.
Bij het zien van Frans Hals Regentessen en Regenten van het Oudemannenhuis schreef Thoré Bürger ’Ik ken géén schilderijen die met zoveel élan zijn uitgevoerd; niet van Hals zelf, noch van Rembrandt, Rubens of Greco’!  Waarmee Frans Hals bovenaan de toenmalige top 10 van Europese schilders belandde. In de ogen van Max Liebermann liet Frans Hals de thans meer geprezen Rembrandt zelfs ver achter zich:
….’ Door de schilderijen van Frans Hals krijg je lust te gaan schilderen, door die van Rembrandt vergaat je de lust daartoe’…aldus Liebermann.

Edouard Manet (1832-1883) was in 1872 één van de eersten die zijn naam in het bezoekersboek van het Stedelijk Museum noteerde. Tijdens logeerpartijen bij zijn schoonfamilie in Zaltbommel -hij was getrouwd met de Nederlandse Suzanne Leenhof- maakte Manet regelmatig uitstapjes naar het Haarlemse museum. Dat hij een kopie maakte van de Regentessen van het Oudemannenhuis was uit bronnen bekend. Het mòest nog ergens zijn, maar waar? In de aanloop naar de tentoonstelling bleven alle zoekacties zonder resultaat. In februari ontving conservator Marrigje Rikken een mailtje uit Italië met verzoek om informatie over een portret met oude vrouwen. De missing link was terecht. …’Het schilderij heeft mij gevonden’… lacht Rikken tijdens de voorbezichtiging van de expositie.   

Frans Hals Regentessen
Frans Hals, Regentessen van het Oude Mannenhuis ca.1664, Frans Hals Museum, Haarlem, Foto: René Gerritsen

Manet Regentessen
Édouard Manet, Kopie van Frans Hals de Regentessen van het Oude Mannenhuis,1872, Part.Collectie. Italië

Manet’s kopie wordt nu samen met de originele versie getoond.  De onvoltooide kopie is vlot -waarschijnlijk in één dag- geschetst. In de kragen zijn de  potloodstrepen van de onderliggende schets nog zichtbaar. De hand van de meest rechtse regentes is summier aangeduid. Toch is de kopie van onschatbare waarde. Het werk draagt de oorspronkelijke kleuren, die in de loop der eeuwen in het orgineel zijn nagedonkerd. Zo heeft het tafelkleed nog de oorspronkelijke olijfgroene kleur.

Bij de expositie is geen catalogus, maar wel een bijzonder leuk magazine verschenen. Hierin is het verhaal van de teruggevonden Manet beschreven, aangekocht door twee vermogende Italiaanse vrienden, “Luigi” en “Claudio”, die het werk voor veel geld hoopten te verkopen aan het nieuwe Louvre in Abu Dhabi! [waarover u op deze site ook een artikel kunt lezen, zie link onderaan].  Hopelijk steekt de Vereniging Rembrandt hier met de aankoop voor het Frans Hals Museum een stokje voor!

In de eerste zalen hangen ook de kopieën die James Ensor en John Singer Sargent van de regentessen maakten. Deze vingeroefeningen verduidelijken het waaròm van hun fascinatie voor hen. Niet hun uiterlijk,  maar de losse en uitermate realistische wijze waarop Hals hen karakteriseerde sprak hen aan. Ondanks Thoré Bürgers positieve woorden blijft het negatieve aura rond Frans Hals en zijn werk nog lang hangen. In de vroege twintigste eeuw omschreef de toenmalige directeur van Museum Boijmans van Beuningen, Schmidt Degener, de regentessen nog als gierige oude vrouwen …’zelfingenomen en meedogenloos’, en dat niet alleen, hij heeft het ook over hun …’azijnigheid en schraperigheid’! Honderd jaar later zie ik slechts een paar broze, doch kordate dames, met hun door couperose gecraqueleerde wangen en handen met een huid als perkament. Eén van hen houdt haar hand op. Ze moest wel. Om de opvang van oude mannen te bekostigen waren de bestuurders van de instelling afhankelijk van donaties.

Gaf Hals’ vermeende lichtzinnige levenswandel reden tot verzinsels, de losse en uiterst realistische manier waarop hij de regenten en regentessen schilderde droeg ook bij tot mythevorming. Omdat zij hem géén plekje in het Oudemannenhuis wilden geven, zou hij hen uit wraak expres zo lelijk hebben geschilderd. Anderen meenden dat hij, inmiddels ver in de tachtig, het penseel niet meer meester was. Zelfs in de twintigste eeuw maakte het werk de tongen los, zoals we zagen. De regent met de (destijds modieuze) scheve hoed zou onmiskenbaar dronken zijn geweest. En een medicus onderwierp de man aan een denkbeeldig consult. De diagnose: een halfzijdige aangezichtsverlamming veroorzaakt door een tia.

Frans Hals Regenten
Frans Hals, Regenten van het oude mannenhuis, ca.1664, Frans Hals Museum, Haarlem, Foto: René Gerritsen

Van alle latere bewonderaars was Max Liebermann Frans Hals’ grootste fan. Hij maakte wel 30 kopieën van zijn werk. Toen zijn vrouw in blijde verwachting was besloot het paar het kind voluit naar Frans Hals te vernoemen. Echter het werd  een meisje, Marianne Henriette Käthe, roepnaam Käthe.

Max Liebermann, Zigeunermeisje 1873, privé collectie

Liebermann was vooral onder de indruk van Hals’ natuurlijke wijze van schilderen en de (ogenschijnlijke) snelheid waarmee hij dat deed. In navolging van Hals kopieerde hij de hand van een van de schutters en Hals Zigeunermeisje, uit de Berlijnse Gemäldegalerie.
De realist Gustave Courbet was eveneens gefascineerd door Frans Hals. In 1869 schilderde hij zijn vrijwel niet van Hals te onderscheiden kopie van Malle Babbe.

 

Frans Hals, Malle Babbe
Frans Hals, Malle Babbe, 1630-1635, Gemäldegalerie, SMB, Berlijn foto; Jörg P. Anders

Courbet, Malle Babbe
Gustave Courbet, Malle Babbe, 1869, Hamburger Kunsthalle, foto: Elke Walford

 

 

 

 

 

 

 

 

Kopiëren was tot in de 20e eeuw een gangbare academische praktijk, op zoek naar de (beweging van de) hand van de meester. Beweging was óók letterlijk één van de in Hals’ werk bewonderde kwaliteiten. Met wat stroken verf op een stuk linnen wist Hals de illusie van beweging te suggereren.

In de grote tentoonstellingszaal zijn de schuttersstukken van Frans Hals en de (deel)kopieën daarvan naast en boven elkaar gepresenteerd, zoals dat in de 19e eeuw gebruikelijk was. Tijdens een excursie attendeerden de studenten van de Amerikaanse schilder William Merrit Chase hem op de grote gelijkenis met kolonel Johan Claeszoon Loo in Hals Portret van de officieren en onderofficieren van de Cluveniersschutterij uit 1633. Zijn zelfportret uit 1903 in de gedaante van zijn 17e eeuwse look-alike hangt naast het origineel.

Cluveniers Frans Hals
Frans Hals, (Detail) Bijeenkomst van de officieren en onderofficieren van de Cluveniers schutterij, 1633, Frans Hals Museum Haarlem

Chase Self Portrait
William Merrit Chase, Zelfportret als kolonel Joh. Claeszoon Loo , 1903, The Hekscher Museum of Art, Huntington, NY, Baker Pisano collection

Van Frans Hals zelf zijn géén brieven, ego-documenten of tekeningen bewaard. Geschreven bronnen van 19e eeuwse kunstenaars geven inzicht in het waarom van hun bewondering. Vincent van Gogh schreef aan zijn broer Theo:  …’wat is het een genot zo’n Frans Hals te zien, wat is ‘t héél iets anders dan de schilderijen […] waar zorgvuldig alles op dezelfde wijze is gladgestreken…’.
Van Gogh (1853-1890) was vooral in de ban van de kleuren van Frans Hals. In diens donkere partijen ontdekte hij zelfs 27 tinten zwart! Na zijn donkere Brabantse periode probeert Van Gogh de ziel van zijn figuren in vlotte penseelstreken en vooral in pure kleur te vangen, geïnspireerd op de complementaire kleuren, waarmee Frans Hals het gelaat van de Vrolijke Drinker, modelleerde;…’niet door fotografische gelijkenis, maar door expressie van intense gevoelens en gezichtsuitdrukkingen [middels pure kleur]’… Dit wordt zichtbaar in Van Gogh’s portret van Postbode Roulin, en dat van Madame Roulin met baby Marcelle met haar bolle hapsnoet!

Postbode Roulin
Vincent van Gogh, Postbode Joseph Roulin, 1888, Museum of Fine Arts, Boston

Madame Roulin
Vincent van Gogh, Madame Roulin en haar baby, 1888, The Metropolitan Museum of Art, Robert Lehman Collection

De schilderijen van Frans Hals slaan een brug naar de impressionisten en andere modernisten. De één viel voor zijn losse toets, de ander voor zijn rake typering van alledaagse types. Anderen waren geporteerd van de lach. Hals was de eerste kunstenaar die een spontane maar ook ontluikende lach op het gelaat van zijn zitters wist te vast te leggen. De meeste kunstenaars kwamen niet verder dan een verkrampte grimas, aldus Karel van Mander in zijn Groot Schilderboeck. Een lachend portret werd voorheen bovendien als onbetamelijk beschouwd. Dit idee zou voortgekomen zijn uit de in onze oren belachelijke vraag of Jezus ooit gelachen zou hebben. Velen meenden van niet, waarmee de talloze 17e en latere strenge fotoportretten verklaard zijn.

Hals Geraerds
Frans Hals, Stephanus Geraerds, ca.1650, KMSK Antwerpen

Frans Hals, Isabella Kooymans, Ca 1650, Privé collectie

 

 

 

 

 

 

 

 

Frans Hals brengt hier verandering in, zoals in het huwelijksportret van Isaac Massa en Beatrix van der Laan in het Rijksmuseum (buiten tentoonstelling) en in het portretten van Isabella Coymans en Stephanus Geraerdts, die eenzaam in een hoekje in de Goudleerzaal aanwezig is. Zijn hand reikt wanhopig naar een leeg muurvlak…. Het lachende paar was in 1652 gelukkig nog onkundig van hun latere scheiding!

Het werk van Hals en zijn bewonderaars wordt in de tentoonstelling thematisch getoond. Behalve de kopieën zijn (kinder)portretten te zien en volkse types en een bijzonder leuke kragenparade. Het

Roybet Guillemet
Ferdinand Roybet, Portret van Antoine guillemet, 1871-1921,Musée roybet-Fould, Courbevoie Frankrijk, Foto Musée Roybet-Fould

schilderen van dit kleding accessoire was een verplicht onderdeel aan de kunstacademie in München. Hier ziet de bezoeker het campagnebeeld terug; Hal’s Portret van Pieter Jacobsz Olycan. De Poolse kunstenaar  André Mnizech trachtte Hals in zijn portret van de Amsterdamse bankier Daniel Franken uit 1877 te evenaren. Anderen trachtten Hals, naar het antieke devies van emulatio, te overtreffen. Leuk te zien in Frank Duveneck’s mansportret weergegeven in halsiaanse complementaire kleuren en een bijzonder los gepenseelde kraag. Ferdinand Roybet gaat in zijn portret van de schilder Antoine Guillemette helemaal los op de kraag! Analoog aan het spreekwoord: roomser dan de paus, zijn sommige portretten halsiaanser dan Hals.

Max Liebermann Mayor C.F.Petersen
Max Liebermann, Mayor Carl Friedrich Petersen, 1891,Hamburger Kunsthalle , foto: Elke Walford

En het bleef niet bij kragen! Voor een portret van de Hamburgse burgemeester diepte Max Liebermann in 1891 zelfs een hele 17e eeuwse outfit op uit de verkleedmand. Hij portretteerde Carl Friedrich Petersen met losse toets als hommage aan Frans Hals. Voorzien van een anachronistische molensteen-kraag. Daar zullen zijn stadgenoten echter niet van hebben opgekeken want deze archaïsche kleding is de traditionele dracht van Hamburgse burgervaders. Leuk dacht ik, maar de burgemeester zelf was er in het geheel niet tevreden over. Hij vond het schilderij niet af.

Leuk zijn ook de verschillende op Frans Hals geïnspireerde eigen creaties van o.a. Manet. Zoals Le bon boque; een artistieke  contaminatie van Hals rokers en drinkers. Een tevreden rokende dikzak genietend van een glas bokbier. De Amerikaan Robert Henri, die in navolging van Hals belangstelling kreeg voor types van de straat als  Celestina in Rome. Het absolute hoogtepunt vormt het portret van het Haarlemse straatjochie Jopie van Slooten, die door de Amerikaan, die een kamer aan de Haarlemse Grote Markt had gehuurd, werd binnen geroepen en nog warm van het buiten spelen op werd vereeuwigd.

Henri Laughing Boy
Robert Henri, Lachende jongen (Jopie van Slooten), Birmingham Museum of Art

 De expositie eindigt met een zaal waarin de invloed van de fotografie op de 19e eeuwse schilderkunst wordt belicht. Deze vinding maakte het schilderen van realistische beelden overbodig; resulteerde in een àndere kijk op de werkelijkheid en opende de weg naar abstracte kunst. De toevallig vastgelegde invalshoeken en afsnijdingen van het camerabeeld, worden door moderne kunstenaars bewust als artistieke beeldelementen toegepast. Minder overtuigend vind ik de gesuggereerde invloed van Frans Hals op de cameravoering van Breitner. Zijn goed gelijkende houtskool schetsen van Hals kinderportretten worden hier ook getoond . Met deze en de andere kopieën naar Frans Hals, wordt, zoals de samenstellers van expositie het noemen, de impact van Frans Hals op zijn latere bewonderaars  inzichtelijk gemaakt.

Bibliografie:

Slive e.a., Frans Hals, tentoonstellingscatalogus Frans Hals Museum, Haarlem, 1989/1990.

Rikken e.a., Frans Hals en de Modernen, magazine bij tentoonstelling, Haarlem, 2018.

Link: Frans Hals Museum, tentoonstelling Frans Hals en de Modernen

Link: Mijn artikel over het Louvre in Abu Dhabi

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

www.uitdekunstmarina.nl  Bespreking Frans Hals en de Modernen en actuele tentoonstellingen.

Volgende lezing in de Oosterkerk: Caravaggio en Europa. Vrijdagochtend 1 en donderdagavond 7 februari. Woensdagochtend 13 februari, Cultuurhoek Driebergen.

 

Nog ruimte voor de anecdote van Hals Hemelvaart?

 

Nog een anecdote:

Zyn brave const en stoute wyze van penceelbehandelinge, maar niet zyne levenswyze moet de schilderjeugt zig ten voorbeeld, en tot naarvolging stellen, aangezien hy geen goed bestierder van zyn levenskar was, als die niet zelden van het middelspoor afholde, wyl hy zyne driften te ruimen toom vierde….. “ Frans was gemeenlijk allen avond tot de keel toe vol met drank. Echter hadden zyne leerlingen groote achtinge voor hem, en de oudste verstonden malkander daar in, dat zy…hem wanneer, het duister of laat wierdt, uit de kroeg haalden, opdat hy niet in ´t water zoude loopen of op een andere wys eenig ongeluk ontmoeten, die hem dan gevoegelyk thuis brachten, koussen en schoenen uitrokken en te bed hielpen…´´  Hoe beschonken ook,  Hals ging niet slapen eer hij zijn avondgebed had úitgestamerd; dat hij steevast besloot met: …Lieve Heer, haal my vroeg in uwen hoogen hemel...´De leerlingen geloofden niet dat Hals dat echt meende en namen de proef op de som

Anecdote:

Adriaan Brouwer en Dirk van Delen, boorden vier gaten in de zolder, boven zyn bedstee, waar door zy sterke koorden neerlieten, die zij aan de hoekeinden van het bed vastknoopten. De volgende avond wanneer hij vol en zoet te bed geholpen was, en zij het licht uit de kamer gedragen hadden, gingen zy op hunnen kousen de trappen op, om hunne rol uit te spelen, zonder dat hy daar af iets gewaar werdt…  Zij luisterden scherp naar het prevelen van zyn avondgebed.. bij het slotakkoord:… Lieve Heer haal my vroeg in uwen hoogen hemel, trokken zij het bed naar boven ! Toen Hals, in den dommel van zijn dronkenschap bemerkte dat zijn wens verhoord was, riep aandermaal tot de Heer….Zoo haastigh niet Lieve Heer, zoo haastig niet…., waarop zij hem weer zagt lieten dalen ! Toen Hals even later vast in slaap lag te ronken, maakten zij behendig de touwen los… Hij heeft deze potzery nooit ontdekt, maar na dien tyd gebruikte Frans deze wyze van bidden niet meer !

De biograaf besluit met  Hals is gestorven te Haarlem in de ouderdom van 85 of 86 jaren in ´t jaar 1666 en in het Koor van de Groote Kerk begraven. Evenals zijn broer Dirk, waaraan hij toevoegt zij waren Mechelaars van geboorte. zonen en kleinzonen van Hals waren, getuige een lijst van  St. Lucas, eveneens schilder. Hij noemt een aantal namen, waarvan er één, van welke er een leeft in Oostindiën, die daar getrout is aan een Mestys of halve zwartinne. Zekerlyk om haar  gelt… … Een zekere J. Wieland, een oud liefhebber, en die de meeste Hals schilders heeft gekend, getuigt dat allen luchtig van geest en beminnaars van zang en speelkonst geweest zyn.

 

 

 

 

 

 

Relieken, Museum Catharijneconvent Utrecht, t/m 13 februari 2019

Buste met mannenschedel
Reliekhouder in de vorm van een buste met een mannenschedel, ca. 1150-1250 (schedel) en ca. 1450-1575 (buste), Museum Schloss Moritzburg Zeitz, foto © Carlo Böttger

Achter het antropomorfe deurtje van de reliekhouder op het campagnebeeld is nog net een schedel te zien. Mensen die er niets mee hebben vinden relieken al gauw macaber. Maar degenen die in de kracht van relieken geloven koesteren de stoffelijke resten van heiligen en voorwerpen die met hen in aanraking zijn geweest. Zij zijn er heilig van overtuigd dat een gebed uitgesproken in de nabijheid van relieken eerder verhoord wordt dan zomaar een gebed. In de stoffelijke resten zou de kracht van de heilige zijn achtergebleven op aarde. Bovendien kan deze in de hemel ook nog een goed woordje voor hen doen. Relieken slaan een brug tussen dood en leven, aldus conservator Anique de Kruijf.

Veel niet-gelovigen zullen het vereren van relieken als een ouderwetse vorm van bijgeloof afdoen, maar ondanks de voortschrijdende secularisatie bestaat het fenomeen in traditionele èn profane zin nog steeds. Daarvan getuigt de aan religieuze vervoering grenzende bewondering van eigentijdse dode- en zelfs levende idolen. Zoals John Lennon, Elvis Presley of Diego Maradonna. In een Napolitaanse trattoria staat een hemelsblauw huisaltaar met enkele haren van de beroemde voetballer. In de expositie wordt een kopie (met één haar) getoond.

Maradonna altaar
Replica van het Maradonna altaar in Bar Nilo in Napels met een echte haar van de Argentijnse voetballer, verzameling van Karin Guggeis en Stefan Eisenhofer, München

Wie denkt dat reliekverering een uitsluitend rooms katholiek fenomeen is, heeft het mis. Het komt wereldwijd in vrijwel alle godsdiensten voor.  Zelfs de geloofsrichting van de man die zich met klem verzette tegen de rooms-katholieke kerk en haar santenkraam, het lutheranisme, kent enkele relieken.

In de tentoonstelling maakt de bezoeker een virtuele pelgrimsreis langs bedevaartsoorden van verschillende religies, culturen met voor-ouderverering en als religieuze relieken gekoesterde profane objecten. Beelden van massaal bezochte pelgrimsoorden en objecten bedoeld voor privé devotie. De tocht eindigt met eigentijdse persoonlijke relieken. Pelgrimeer in dit stukje met mij mee naar enkele van de twaalf bedevaartsoorden: Santiago de Compostela, Myanmar, Sri Lanka en (buiten tentoonstelling) Kasjmir en ontdek de bijzondere belevingswereld van pelgrims. Laat u niet afschrikken door het campagnebeeld; je hoeft geen gelovige te zijn om van de interessante en soms prachtige achterliggende verhalen te genieten.

Bodhisattva Ksitigarbha
Bodhisattva Ksitigarbha met votiefgaven, Koen, Japan, 1249, Museum für Ostasiatische Kunst Köln, foto © Rheinisches Bildarchiv Köln

Deze bespreking begint met de oudste wereldgodsdienst, het boeddhisme. Halverwege de expositie staat een 13e eeuws Japans beeldje van de bodhisattva Ksitigarbha, alias Jizõ Bosatsu. In de vitrine zijn de talrijke briefjes met smeekbeden, die bij een restauratie in 1983 tevoorschijn kwamen, uitgestald.

In het voormalige ‘Luthernisje’ ontdek ik een reliëf met voorstelling van de verdeling van de as van de boeddha. Na zijn crematie in de 5e eeuw v. Chr. werd de as in Kushiganara in (oorspronkelijk) 8 stoepa’s verdeeld. Omdat het object gemakkelijk over het hoofd wordt gezien en in de tentoonstelling niet wordt toegelicht hier een interessant (kunst)historisch weetje. De figuren met Griekse neuzen en de natte stijl van de kleding verraden onmiskenbaar hellenistische invloed. Artistieke sporen die in de vroege 4e eeuw v.Chr. meereisden met het leger van Alexander de Grote. Over het leven van de historische boeddha, die geboren werd als koningszoon Siddharta Gautama, kunt u tot en met 3 februari alles te weten komen in de tentoonstelling in de Nieuwe Kerk.

Reliëf van leisteen Gandharacultuur
Reliëf van leisteen met de verdeling van de relieken van de Boeddha, Pakistan Gandharacultuur, ca 3e eeuw n Chr. Nationaal Museum van Wereldculturen

Anders dan relieken van katholieke heiligen, zijn stoffelijke resten van de boeddha schaars. Zijn as is vanuit de oorspronkelijke 8 stoepa’s inmiddels in duizenden houders over de boeddhistische wereld verspreid. Behalve zijn as zijn slechts enkele haren en tanden bewaard. Deze worden wegens het directe contact met boeddha’s wijze woorden, als zeer krachtdadig beschouwd. Zijn linker bovenhoektand is in de koningsstad Kandy op Sri Lanka beland, en vormde in het verleden aanleiding tot talloze oorlogen. De catalogus vertelt over pogingen van katholieke missionarissen die in hun geloofsijver de heidense tand probeerden te verbrijzelen. Sinds een aanslag door Tamils op de tempel van de tand in 1998, is een einde gekomen aan de processie met de (omstreden) tand. Op dit kleurrijke reli-festival met beschilderde olifanten kwamen jaarlijks talloze belangstellenden af.

Het jodendom kent nog minder relieken. Niet zo vreemd bij ontstentenis van de Messias, zijn moeder Maria en eigentijdse en latere volgelingen. Wel zag ik een zakje met zand van het graf van de oudtestamentische bruid Rachel, op wie Jacob, de bedrieger bedrogen, zo lang moest wachten. Hoe dit zit leest u in het oude testament van de bijbel, Genesis 29: 1-30. Dat dit verhaal nog niet vergeten is bewijst een film over de geschiedenis van Jacob en zijn bruiden op Netflix.

Zand graf Rachel
Zakjes met zand uit graf van Rachel, 1900-1980 Joods Historisch Museum Amsterdam

Rachel is één van de weinige joodse heiligen. Zij helpt vrouwen met een (veel voorkomend oudtestamentisch probleem) onvervulde kinderwens.

De islam kent ook relieken en geheiligde objecten. Zelfs aan de afbeelding van de hand van Fatima, dochter van de profeet Mohammed en echtgenote van diens schoonzoon en opvolger Ali, wordt bijzondere kracht toegekend.

Kruikje met zemzemwater
Kruikje met zemzemwater, Mekka voor 1958, Nationaal museum voor wereldculturen

In de expositie ziet u kruikjes met wonderdadig water uit de Zemzembron in Mekka. De bron die het leven redde van de door aartsvader Ibrahim (Abraham) verstoten Hagar en haar zoon Ismaël, toen zij van dorst dreigden om te komen in de woestijn.

De Ka’ba, het islamitische huis van God, met de steen waarop Ibrahim zijn andere zoon moest offeren, wordt uit respect met een fraai gekalligrafeerd zwartfluwelen doek bedekt: de kiswah. Moslims geloven dat deze doek, die jaarlijks vervangen wordt, genezende kracht, de zogenoemde baraka, bevat. Kledingsstukken die van deze textilia gemaakt worden bieden de drager bescherming. Die kracht is ook aanwezig in de doeken die in aanraking geweest zijn met het graf van andere islamitische profeten, zoals Jezus. De verlosser van de christenen, wordt in de islam als een belangrijke profeet beschouwd. Moslims bezoeken hun mausolea in Medina, Damascus, Jeruzalem, en Kasjmir. Vlak voor 9/11 zag ik in de kleine Rozabal Moskee in Srinagar het graf van Jezus van Nazareth, ‘gesigneerd’ met een enorme voetafdruk. In de tentoonstelling werd ik er aan herinnerd bij een afbeelding van Adams Peak op Sri Lanka, een bergtop met een voetafdruk die door zowel boeddhisten, hindoes, joden, christenen en moslims geclaimd wordt als zijnde van hun leidsman…

Adam's Peak
Adam’s Peak, M. Jalaludheen Kalibha, Maskeliya, Sri Lanka, voor 1983, Collectie Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen

Aan Jezus’ hemelvaart wordt in de islam geen geloof gehecht. De zwaar gewonde profeet zou in het graf zijn hersteld door de kruiden die de vrouwen meebrachten. Over zijn verdere levensloop zijn verschillende verhalen in omloop. Eén daarvan eindigt in Kasjmir, hierover leest u via onderstaande link meer.

Terug naar de tentoonstelling. In de introductiezaal liggen relieken uit alle windstreken: de objecten corresponderen met aangelichte plaatsen op een wereldkaart. Katholieke, joodse, islamitische en, zoals elders in de opstelling, ook profane relieken. Een  brokstukje van de in 1991 gesloopte Berlijnse muur en de koninklijke onderscheiding die prinses Diana in 1982 uit handen van koningin Beatrix ontving.

Golden Rock Myanmar
Sfeerbeeld: Bidden bij de Golden Rock Myanmar. Flickr, foto © Captain Supachat

Verderop zie ik een surrealistisch fotobeeld. Een biddende boeddhist bij de gouden rots in Myanmar. Hoe blijft die enorme rots, balancerend op het randje van de afgrond, in vredesnaam op zijn plaats? De rots ligt stabiel gefundeerd op 6 haren van de boeddha!
Na de introductiezalen met beelden van massa verering betreedt de bezoeker een zaal met solitair in nissen getoonde relieken; bedoeld voor persoonlijke bewondering of verstilde contemplatie. Daar ziet u het  genoemde bodhisattva beeldje, een grafkleed uit Medina en een 19e eeuws houten voorouderbeeld met schedel uit Papoea. Alsook een oude bekende uit de vaste collectie van het museum: de 4e eeuwse wurgdoek van Cunera. De jonge vrouw die door de jaloerse echtgenote van de vorst van Rhenen, volgens de overlevering met deze doek gewurgd werd. Waar of niet, de doek zou sindsdien genezende kracht bezitten.

In het midden van deze zaal ontdek ik een met cirkelvormige motieven versierd slot. Het werd in de 19e eeuw vastgeklonken aan het traliewerk van een sjiitische graftombe, opdat God de smekeling niet zou vergeten. Voor mijn geestesoog zie ik de honderden slotjes aan een Amsterdamse ophaalbrug. Heeft dit eigentijdse gebruik misschien een islamitische oorsprong?

Een pelgrimsoord dichter bij huis, Santiago de Compostela wordt niet alleen door katholieken, maar ook door sportieve atheïsten bezocht. Behalve het graf van de apostel Jacobus wordt hier (maar ook elders) nòg een zeldzame reliek bewaard: de navelband van Jezus. Daar zijn lichaam, zoals christenen geloven, ten hemel is opgevaren is op aarde niet veel van God’s zoon achtergebleven. Op zijn voorhuid na. Als joods jongetje werd Jezus acht dagen na de geboorte besneden. Kerken in Antwerpen en het Italiaanse Calcata bewaren het minuscule reliekje, dat in het Catharijneconvent schittert door afwezigheid. Wel is een reliekhouder met het navelstrengkoordje van Jezus uit het Musée de Cluny  te zien. Deze reliek werd door zwangere vrouwen of zij die dat graag willen worden, vereerd.

Van alle godsdiensten kent het katholicisme het grootste aantal relieken. Het vereren daarvan begon in het oude Rome, waar christenen de eucharistie vierden bij de ondergrondse graven van martelaren. Boven deze catacomben werden kerken gebouwd. In de altaren werden hier -en later ook elders- relieken van de heilige aan wie de kerk gewijd was ingemetseld. De Utrechtse Domkerk bevat bij voorbeeld relieken van Martinus van Tours (4e eeuw) de beschermheilige van Utrecht. Het rode en witte veld in het stadswapen herinnert aan het witte onderkleed dat zichtbaar werd nadat deze Romeinse soldaat de helft van zijn rode mantel had weggegeven aan een naakte bedelaar.

Een speciale wand geeft naast medaillons met een bot- of kledingpartikeltje informatie over het werkterrein van de betreffende heilige. Hier komen bij iets oudere katholieken vast jeugdherinneringen boven. Oh ja, de heilige Blasius, uit wiens naam je keel met twee kaarsen werd gezegend, of …’Antonius, beste vrind, maak dat ik …[mijn sleutels]… terugvind!

Margaretha die op miraculeuze wijze ongeschonden uit de buik van de draak tevoorschijn kwam kon worden aangeroepen voor een goede bevalling. Maar ook de maagd Maria kon daarbij helpen. De houder met een stuk van de gordel die zij tijdens de bevalling droeg is in de expositie te zien.

Reliekentoning
Reliekentoning vanaf het Schopperschen Haus in Neurenberg 1487. Staatsarchiv Nurnberg

Bidden in de nabijheid van relieken was goed, maar deze aanraken was nog beter. Deze wens werkte diefstal in de hand van zowel de hele reliek alsook daarvan los gepeuterde stukjes. Daarom werden relieken in kostbare houders of achter glas opgeborgen. Bij een reliekentoning vanaf de galerij van de Maastrichtse Sint Servaas, kon het toegestroomde volk er alleen nog maar naar kijken, maar aankomen niet.

Het grote belang van relieken in de middeleeuwen, wordt door talrijke verhalen over relieken-diefstal bewezen. Een goed katholiek probeerde zich verre te houden van de zeven hoofdzonden, maar ondanks de angst voor straf in het hiernamaals

St Nicolaasbasiliek Bari
Nis met altaar in Sint Nicolaasbasiliek Bari (Foto Marina Marijnen)

knepen sommigen een oogje toe bij een  diefstalletje voor het goede doel. Zoals het wegnemen van het gebeente van Sint Nicolaas, de bisschop van Myra, dat in minstens vier verschillende varianten verteld wordt. Het verhaal van de kooplieden uit Bari lijkt het meest betrouwbaar. Vorig jaar zag ik nog vrouwen die in de crypte van de St. Nicolaaskerk knielden en zelfs hun arm door het hek voor de tombe staken om iets van zijn wonderdadige straling op te vangen.

In de kloostergang van het Catharijneconvent zijn meer voorbeelden van fraai verpakte relieken te zien, zoals het kistje met heilig (bebloed) zand van Thomas Beckett  die in 1170 op lafhartige wijze werd vermoord. Op de plaats delict in de kathedraal van Canterbury zag ik enkele jaren geleden nog een kaarsje branden.

Reliekschrijn
Reliekschrijn van Thomas Becket, Frankrijk, ca. 1200, Museum Catharijneconvent

Een zilveren reliekhouder van Laurentius die de beschouwer zijn rib toont. Laurentius werd geroosterd op een vuur, omdat hij precies gedaan had wat keizer Decius (3e eeuw) hem had opgedragen. Binnen drie dagen bracht hij de keizer de schatten van de kerk in de gedaante van een groep gelovige paupers, maar zo had de keizer het niet bedoeld!

Reliekhouder St Laurentius
Reliekhouder in de vorm van Sint-Laurentius met een rib, Rijnland, 1490-1500, Museum Catharijneconvent

Bij de rib van Laurentius moet ik even denken aan woorden van broeder Adelbert, beheerder van de reliekenschat van de abdij van Egmond. Behalve conserveren houdt hij zich op verzoek ook bezig met reliekendeling: “Dan snijd ik van grote relieken een stukje af. Ribben zijn zeer geschikt om relieken uit te maken. Ze zijn niet zo groot en makkelijk zaagbaar. Bovenbenen zijn dan weer heel lastig. Die zijn heel groot en blijven hard. Zo hebben we hier een bovenbeen van paus Alexander I, een martelaar uit het begin van de tweede eeuw. Daar kun je weinig mee aan.” (citaat uit Trouw 18-11-2018)

Het waarom van reliekenverering is inmiddels beantwoord, maar er is nóg een vraag; zijn ze wel echt?  Ondanks de certificaten van echtheid is de authenticiteit van de meeste relieken twijfelachtig. Voor degenen die in de kracht van relieken geloven maakt dat niets uit, aldus de Kruijf. De 14e eeuwse theoloog William van Baskerville waarschuwde zijn pupil Adson in Umberto Eco’s roman De naam van de Roos echter al niet teveel geloof te hechten aan relieken van het heilig kruis. Wanneer deze allemaal echt zouden zijn, ontstond een heel woud van kruishout-bomen.  Zelfs het Vaticaan, waar met het aantreden van paus Franciscus een andere wind waait, waarschuwde eind vorig jaar nog voor bedrog in deze sector. In een artikel in Trouw wordt melding gemaakt van honderden zogenaamd authentieke relieken die op E-Bay worden aangeboden. Booming business in een tijd, waarin velen in hun spirituele zoektocht naar mentale houvast, terugkeren naar het rooms-katholieke geloof. Bevrijd van het knellende keurslijf van de traditionele geloofsrichtingen, maar gebleven is het verlangen naar goddelijke kracht of witte energie, die via relieken wellicht binnen handbereik komt. Of het werkt?

Jaren geleden hoorde ik in een interview met de componist Laurens van Royen de volgende woorden: …..’Wie niet in wonderen gelooft is geen realist’…  Wishful thinking of niet; een vast geloof of sterk vertrouwen kan (door het aanmaken van endorfinen) wel degelijk wonderen doen; maar je moet er natuurlijk wel in geloven.
Wat waren de beweegredenen om de niet zelden zware pelgrimsreizen te ondernemen? Behalve om de genezing van ziekten of de oplossing van problemen af te smeken gingen pelgrims op reis om boete te doen, of om er gewoon eens uit te zijn. Niet iedere pelgrim ging vrijwillig op pad. Tijdens de middeleeuwen kon een pelgrimage ook als straf worden opgelegd door de kerk of overheid.

In de Dakkamer van de expositie verneemt de bezoeker dat relieken niet alleen door gewone gelovigen werden vereerd, maar ook door vorsten en prelaten. Zij hoopten op vergroting van hun macht of een goede afloop van een veldtocht. Ter illustratie van dit streven wordt een wel heel navrant citaat aangehaald: …‘Ik staarde lange tijd naar de Heilige Lans. Het voelde of ik hem in een eerder stadium van de geschiedenis had vastgehouden. Het leek of hij een innerlijke kracht had en ik riep hem uit tot mijn talisman. Met de lans leek het alsof ik degene was die het lot van de wereld in handen had…’ aldus Adolf Hitler (1889-1945).

Lijst als reliekhouder
Lijst bevat stukjes van Luthers mantel en preekstoel. E.C.Schmidt, J.F.Baerecke 1838, Museum Catharijneconvent Utrecht

Bezoekers van de Luther tentoonstelling herinneren zich wellicht dat Frederik de Wijze, de keurvorst bij wie de opstandige monnik asiel verkreeg, zijn reliekenverzameling op 1 november, de dag van Allerheiligen, voor het publiek openstelde. De in die expositie getoonde reformatorische relieken zijn ook nu weer te zien: een (kopie van) de trouwring van Luther’s echtgenote en een prent van een Luthers kerkinterieur met in de lijst reliekjes van Luthers mantel en hout van zijn preekstoel.

De 9e eeuwse Franse Koning Lodewijk de Vrome bracht zijn enorme relieken collectie onder in de speciaal daarvoor gebouwde Sainte Chapel. Het pièce de résistance uit zijn bezit, een kroon met relieken van de doornenkroon van Christus, is nu in Utrecht te zien.

Reliekhouder
Reliekkroon met fragment van de heilige lans, het ware kruis en de doornenkroon van Christus, Maasvallei (Luik?), ca. 1260-1280. Parijs, Musée du Louvre, département des Objects d’art. Foto © RMN-Grand Palais (Musée du Louvre) / Martine Beck-Coppola

De definitie van het begrip reliek is door de samenstellers van de tentoonstelling zodanig opgerekt dat enkele wel heel curieuze objecten ook een plaats in het oude convent hebben gekregen. Bij de tong en vinger van Johan de Witt, die in 1672 door het grauw werd gelyncht, kun je je, hoe macaber ook, nog wel iets voorstellen. Maar met de enorme schoen van Rigardus Rijnhout (1922-1959), de reus van Rotterdam en de sigarendoos van Pim Fortuin, dreigt dit gedeelte van de expositie te veranderen in een rariteitenkabinet.

In de laatste zaal ziet de bezoeker religieuze relieken in de privésfeer. Een luguber, verschrompeld handje herinnerend aan de nieuwtestamentische kindermoord van Bethlehem. Een blaadje van de bodhiboom, waaronder de boeddha de verlichting bereikte. Rozenkransen, islamitische gebedssnoeren en relieken verwerkt in sieraden en medaillons. De indrukwekkende uitstalling eindigt met eigentijdse profane relieken, ingebracht door lezers van Dagblad Trouw. Een haarlok van een overleden moeder en een enorme keten van haarballen gemaakt van de getrimde vacht van een zo te zien heel oud geworden teckel. Een paar van grootmoeder geërfde oorbellen en een ‘wonderdadige’ foto van Marco Borsato.

De tentoonstelling geeft met geheiligde en profane, eenvoudige en rijk versierde reliekhouders een boeiend en verhelderend beeld van het universele, grensoverschrijdende verlangen van de mens naar goddelijke, bovennatuurlijke, maar ook gewone huis-tuin-en-keuken krachten ter ondersteuning van de soms lastig begaanbare levensweg.

Literatuur:

E. den Hartog e.a., Relieken, Museum Catharijneconvent Utrecht, 2018.

A. de Kruijf, Miraculeus bewaard: Middeleeuwse Utrechtse Relieken etc., Utrecht, 2011.

H. van Os, De Weg naar de Hemel: Reliekverering in de Middeleeuwen, Museum Catharijneconvent, Utrecht, 2001.

Link:

Artikel Trouw: Jezus Hemel is een Graf in Srinagar:

Catharijneverhalen : De tombe van Jezus in India,

Artikel in Trouw: Broeder Adelbert beheert honderden relieken

 

 

Ik, Maria van Gelre, de hertogin en haar uitzonderlijke gebedenboek. Tot en met 6 januari in Museum het Valkhof Nijmegen.

Maria van Gelre Nijmegen
Maria van Gelre in Museum Valkhof Nijmegen foto: Marina Marijnen

Of koningin Maxima het ook doet is niet bekend, maar de vrouw over wie de tentoonstellingsmakers spreken als de ‘Maxima van de 15e eeuw’ bad elke dag voor bescherming van haar echtgenoot hertog Reinald IV van Gelre. Het blad met dit gebed is, samen met 19 andere verluchte pagina’s uit haar bijzondere gebedenboek te zien in de tentoonstelling Ik, Maria van Gelre. De voorliefde voor mooie kleding en juwelen, de reizen, de banketten waaraan beide dames aanzaten èn niet in de laatste plaats haar bestuurlijke taken maken de vergelijking compleet.
Dankzij de wetenschappelijke curiositas van gastconservator Prof. Dr. Johan Oosterman is het gebedenboek van Maria van Gelre in het Nijmeegse Valkhof te zien. Enkele jaren geleden trof hij in de Staatsbibliotheek van Berlijn een stoffige doos met een tantaliserend opschrift aan: ‘für die Benutzung gesperrt’. Toen hij de doos opende trof hij een enorme stapel losse bladen aan; een vergeten schat van middeleeuwse boekproductie. Al snel bleek de reden van de waarschuwing: het manuscript was beschadigd. In de jaren ’70 werden de deels gebarsten bladen losgemaakt uit een te knellende boekband. Daardoor, en dat is een geluk bij een ongeluk, is nu een selectie van twee maal 20 pagina’s te zien. Om conservatorische redenen worden deze halverwege de expositie gewisseld. Twee keer dus naar Nijmegen!

Onderaan dit artikel vindt u een link naar de gezamenlijke website van de Radboud Universiteit en Staatsbibliothek zu Berlin waar u het hele boek kunt doorbladeren.

Doos gebedenboek
Doos waarin gebedenboek Maria van Gelre (fotograaf: onbekend)

Katernen Maria van Gelre
Het uit de band genomen gebedenboek: het bestaat uit een stapel losse katernen die ook na conservering niet meer ingebonden zullen worden. Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin (foto Dick van Aalst / Radboud Universiteit)

 

 

 

 

 

 

 

Dankzij crowd-funding wordt sinds 2015 multidisciplinair onderzoek gedaan naar het beschadigde perkament, de gebruikte pigmenten, de ondertekeningen en de daarin zichtbare instructies voor de verluchters. Ook de werkwijze, de werkverdeling en de iconografie zijn onder de loep genomen. De resultaten worden in de tentoonstelling getoond. De historische context wordt geschetst aan de hand van wandkleden, eigentijdse handschriften, sculpturen, sieraden, gebruiksvoorwerpen en het pièce de résistance de 600 jaar oude Kaarsenkroon uit de Zutphense Walburgiskerk.

Het gebedenboek van Maria van Gelre is een sleutelwerk in de vroeg 15e eeuwse Nederlandse boekproductie. In het colofon schrijft de Augustijner monnik Helmich de Lewe dat hij het boek in opdracht van Maria van Gelre heeft gekopieerd. In 1415 voltooide hij het schrijfwerk, dat hem naar schatting vijf jaar gekost heeft. Een megaklus; in de vorige eeuw  zouden we het monnikenwerk genoemd hebben. Bij die gedachte moet ik denken aan de slotzin waarmee een opgeluchte schrijver een ander middeleeuws colofon besloot : … men brenge de schrijver nu wijn, en wel van de beste…!

Maria gebedenboek Colofon
Colofon uit het gebedenboek van Maria van Gelre, geschreven door Helmich de Lewe, voltooid 1415 op Sint Matthiasavond (21 september).

Konden bezoekers van het Valkhof in 2009 het bijzonder rijk versierde gebedenboek van Katharina van Kleef bewonderen; het boek van Maria van Gelre is nòg uitzonderlijker. De kleurenpracht van de meer dan 100 miniaturen, 156 gehistoriseerde initialen, de drôlerieën in de marge en de verluchting van de kalender is adembenemend. De uitvoering verraadt stilistische en iconografische invloeden van toonaangevende centra van boekverluchting. Overduidelijk is de invloed van de gebroeders van Limburg. Zoals bijvoorbeeld te zien is aan de elegante ruimvallende mantels, de houppelandes, die door zowel mannen als vrouwen gedragen werden.

Van Limburg Augustus
Gebroeders van Limburg, De maand augustus (detail) uit Les Très Riches Heures de Jean, duc de Berry, 1412, Musée Condé, Chantilly

Drie heiligen gebedenboek Maria van Gelre
Blad uit het gebedenboek van Maria van Gelre met voorstelling van drie Heiligen (fol 198 r)

 

 

 

 

 

 

 

 

Veel is al over Maria van Gelre gezegd, maar wie was zij?
Marie d’Harcourt kwam in 1380 ter wereld als dochter van een thans weinig bekende Normandische graaf Jean VI. Maar vrijwel iedereen kent haar beroemde oom Jean Duc de Berry, eigenaar van het door de  gebroeders Limburg verluchte getijdenboek: de Très Riches Heures.

Marie kwam als hofdame in dienst van Valentina Visconti. Zij was de echtgenote van Louis d’Orleans, de broer van de waanzinnige koning Charles. In 1405 werd zij uitgehuwelijkt aan Reinald IV, hertog van Gelre en Gulik. Niet alleen ter bezegeling van de banden tussen Frankrijk en Gelre, maar ook om de erfopvolging zeker te stellen. Het huwelijkscontract, waarmee een bruidsschat van 30.000 gouden schilden gemoeid was (ca. 70 miljoen euro) bevatte daartoe een speciale clausule. Wanneer het huwelijk kinderloos zou blijven (wat het geval bleek) moest het geld worden terugbetaald. Gelukkig was er wel een pensioenregeling voor Maria in opgenomen; in 1423 overleed Reinald zonder wettige erfgenaam. Op 24 februari 1526 hertrouwde de weduwe met Ruprecht van Berg, heer van Gulik. Slechts twee jaar later zou zij kinderloos overlijden.

Sylvester Reinald Titus Maria van Gelre
Paus Sylvester, Reinald van Dortmund en bischop Titus van Kreta uit Gebe-denboek Maria van Gelre, (fol.152 v)

Reinald Gebedenboek
Reinald, een van de twee figuren ter linkerzijde op deze miniatuur (detail) zou een afbeelding van Reinald kunnen zijn.

Wie was Maria’s eerste echtgenoot? Reinald IV was de 2e zoon van Willem II van Gulik en (nog een) Maria van Gelre, geboren in 1365 of 1366. Uit een 600 jaar oude brief blijkt een moeizame relatie met zijn ouders. Hij smeekt hen … om zijn armoede en schamelheid aan te zien en hem niet af te wijzen… Kennelijk heeft hij het te bont gemaakt. Door zijn voorliefde voor Wein, Weib und Gesang heeft hij veel schulden gemaakt. In de audiotour omschrijft royalty watcher Kysia Hexter hem als de prins Laurent van de middeleeuwen. Omdat zijn 6 bastaardkinderen niet voor opvolging in aanmerking kwamen was, zoals we zagen, alle hoop op een officiële stamhouder gevestigd op Maria van Gelre. Zij was overigens tweede keus. Toen plannen voor het  huwelijk met Lucia van Milaan werden afgeblazen, schoof Louis d’Orleans Marie d’Harcourt als huwelijkskandidate naar voren. Ook goed zal Reinald, gegeven de enorme bruidsschat, gedacht hebben. Ter voorbereiding op het huwelijk liet de 40-jarige bruidegom kasteel Rosendael bij Arnhem opknappen en -om zijn reputatie wat op te poetsen?- liet hij zijn garderobe opfrissen. Ook kocht Reinald sieraden en luxe artikelen voor zijn 25-jarige bruid. In de expositie wordt daarvan met eigentijdse objecten een beeld geschetst.

Gebedenboek bladzijde verkondiging
Pagina’s met tekst (verkondiging aan de maagd Maria) en randdecoratie: zo ziet het grootste deel van het gebedenboek eruit. Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin, mgq 42 (foto Dick van Aalst / Radboud Universiteit)

Wat is een  gebedenboek? Geïnspireerd op de dagelijks praktijk binnen de kloostermuren, kregen leken in de late 14e en 15e eeuw onder invloed van de Moderne Devotie behoefte aan gebedenboeken voor privé devotie. Maria’s gebedenboek, dat oorspronkelijk 600 folia (1200 bladzijden) telde is zowel wat de tekst als de illustraties betreft uitzonderlijk. Het in het Nederrijnse dialect geschreven boek bestond oorspronkelijk uit drie delen. Een getijdenboek met gebeden voor de acht vaste bidstonden van de dag. Een brevier, met, anders dan het woord doet vermoeden, een uitgebreide versie van het officiële koorgebed. Behalve traditionele- bevat het boek enkele speciaal voor Maria geschreven gebeden. Zoals de bede waarin zij om bescherming van Reinald smeekt. De rubricator adviseert in rode inkt om dit gebed dagelijks te lezen. Een derde deel werd na Reinald’s dood in 1423 toegevoegd. Daaruit is slechts de miniatuur met Maria als weduwe te zien. Na 1600 is het boek gesplitst in het zogenoemde Weense en het Berlijnse deel waaruit nu bladen getoond worden.

Detail 'dit les alle daighe'
Detail, blad uit gebedenboek met gebed voor Reinald ‘Dit les alle daighe’ (Lees dit iedere dag)

Opvallend is het grote aantal smeekbeden om bescherming tegen ziekte, geweld en dood door verdrinking. De middeleeuwer was beducht voor een plotselinge dood. Wanneer zware zonden niet gebiecht waren wachtte de hel. Deze preoccupatie is veelvuldig verbeeld in angstwekkende afbeeldingen van het laatste oordeel en het vagevuur. De louteringsplaats waar zonden moesten worden uitgeboet, voordat de ziel van de overledene het hemelse paradijs mocht binnengaan. Het verblijf in het vagevuur kon worden bekort door het doen van goede werken, het schenken van geld en goederen, te bidden en voor je te laten bidden. Dit werd ook na de dood met terugwerkende kracht nog zinvol geacht. Maria van Gelre en haar beide echtgenoten deden daartoe schenkingen, zoals aan het klooster Mariënborn bij Arnhem. In ruil daarvoor werden dagelijks missen voor hun zielenheil opgedragen en schreef Helmich de Leeuwe het gebedenboek letterlijk en figuurlijk pro deo.

Blad gebedenboek rijke man en Abraham
Pagina met Rijke man en Abraham en het begin van een gebed, Gelre, ca. 1415, Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin, Ms Germ Oct 42, vol. 132v

het laatste oordeel
Blad uit gebedenboek Maria van Gelre voorstellende ‘Het laatste Oordeel’. Meesters van Maria van Gelre omstreeks 1415.

                                                            Maria van Gelre leefde in een tijd van culturele en literaire bloei. In haar roman Het Woud der Verwachting geeft Hella Haasse een prachtige beschrijving van de sfeer aan het Franse hof. Daarin komt de naam van Marie d’Harcourt verschillende malen voor. De titel is ontleend aan een gedicht van Charles d’Orleans, zoon van Louis d’Orleans en Valentina Visconti. In die dagen verbleef Christine de Pizan aan het Franse hof. Deze jonge zelfbewuste weduwe met 3 kinderen voorzag in haar levensonderhoud met de pen. Tot de huidige dag wekken haar geschriften met vooruitstrevende ideeën over de positie van de vrouw nog altijd verbazing en bewondering. In haar Cité des dames (1405) rekent ze af met het negatieve vrouwbeeld, dat eeuwenlang, wijzend naar Eva, door de kerk werd bepaald. Haar fictieve stad wordt gebouwd en bewoond door deugdzame, moedige en slimme antieke, bijbelse en heilige vrouwen. Zou het geschreven zijn als antwoord op dat andere beroemde boek, la Cité de Dieu van Augustinus, die mede verantwoordelijk was voor deze inferieure kijk op vrouwen?  Pizan trekt de lijn door naar eigentijdse Franse vorstinnen en edelvrouwen als Valentina Visconti en koningin Isabeau van Beieren. Het prominente voor die tijd uitzonderlijke portret van Maria van Gelre ten voeten uit, doet vermoeden dat ook zij was aangeraakt door deze kortdurende ‘emancipatiegolf’.

Maria van Gelre
Miniatuur met hertogin Maria van Gelre. Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin, mgq 42 (foto Dick van Aalst / Radboud Universiteit)

… ‘Maria van Gelre als de Maxima van de 15e eeuw’
Leuke publiekstrekker dacht ik aanvankelijk, maar in de tentoonstelling blijkt dat Maria van Gelre op politiek gebied macht uitoefende. Behalve de voor edelvrouwen gebruikelijke bemoeienis met het reilen en zeilen van de huishouding op de burchten, nam ze ook deel aan het landsbestuur. Aan dit aspect van haar leven is een hele zaal gewijd. Wanneer hertog Reinald door ziekte of anderszins (geen zin) schitterde door afwezigheid nam zij plaats aan de onderhandelingstafel.  Zoals in 1418, toen de edelen van Nijmegen, Arnhem, Roermond en Zutphen zich met de ridders van Gelre tegen de hertog keerden. Middels een gezamenlijke petitie vroegen zij om handhaving van bepaalde rechten en inspraak in de opvolgingskwestie. Een wettige erfgenaam was van groot belang om de rust in het hertogdom te waarborgen, maar in 13 huwelijksjaren was geen stamhouder geboren. De beoogde opvolger van Reinald, Willem van Arkel was 1 december 1417 gesneuveld. De verbondsbrief van de edelen, gedateerd 3 mei 1418 en het antwoord dat Reinald een jaar later, op 25 oktober 1419 via zijn vrouw gaf zijn in de tentoonstelling te zien. Deze geschriften markeren een belangrijk moment in de staatkundige ontwikkeling en in het territoriale bewustzijn van Gelre. Zo gezien wordt een voor ons onleesbaar stuk perkament een document van grote waarde. Reinalds antwoord is voorzien van indrukwekkende zegels; dat van Maria prominent in rood, maar het zegel van Reinald ontbreekt! Hij verzekert de opstandige edelen dat hij geen hard feelings jegens hen koestert, doet toezeggingen inzake verruimde inspraak en handhaving van privileges, maar over de opvolgingskwestie houdt hij zich op de vlakte. Na Reinalds dood in 1423 zouden de edelen zelf een opvolger kiezen: Arnold van Egmond.

Antwoord op verbondsbrief
Antwoord op de Verbondsbrief, Arnhem, 25 oktober 1419, Perkament voorzien van zegels , Arnhem, Gelders Archief, Inv. nr. 5451

Ruim 100 topstukken uit internationale collecties geven een beeld van Maria en haar tijd. In het spoor van Maria van Gelre reisde Johan Oosterman langs kastelen, kerken en plaatsen die zij ooit betreden had. Het leverde een schat aan kennis (archieven) en objecten op. Zo kan rond het gebedenboek van de hertogin een keur aan contemporaine objecten worden getoond. Handschriften en een onlangs opgedoken miniatuur met Aanbidding der Koningen, schilderijen, sieraden, sculpturen, gebrandschilderde ramen en heiligenbeelden. In het 600 jaar oude driestel uit de Düsseldorfse Maxkirche komt Maria wel heel dichtbij. De lithurgische gewaden die zij in 1426 schonk aan het klooster van Altenberg zijn gemaakt uit de fluweelbrokaten trouwjapon die Maria droeg bij haar huwelijk met Ruprecht van Berg.

Kazuifel
Kazuifel, van het driestel uit Altenberg, Maximilian Kirche, Düsseldorf.

 

Speciaal voor deze expositie tenslotte, is de laat 14e eeuwse kaarsenkroon uit de Zutphense Walburgiskerk tijdens een spectaculaire operatie naar het Valkhof overgebracht. Fascinerende gedachte dat Maria’s aandacht tijdens de mis wellicht even afdwaalde naar het daarop in smeedijzer uitgebeelde stripverhaal met hoofse scènes en toepasselijk in de kerk, de jacht op de eenhoorn. Dit zelden geziene mythische dier legde zijn hoorn alleen te ruste in de schoot van een ware maagd. En daarmee is het een mooi symbool Maria’s maagdelijke conceptie.

Kaarsenkroon, St. Walburgiskerk
Kaarsenkroon uit de Sint-Walburgiskerk, Zutphen, foto; Teuntje van der Wouw

Detail Kaarsenkroon uit de Sint-Walburgiskerk, Zutphen, foto; Teuntje van der Wouw.

 

 

 

 

 

 

 

Bibliografie:

Oosterman e.a., Ik, Maria van Gelre: De hertogin en haar uitzonderlijke gebedenboek, Nijmegen, 2018.

Themanummer Uit het leven van Maria van Gelre: Kunstschrift, nr. 4, augustus 2018

Link: Museum het Valkhof

Link: Gebedenboek Maria van Gelre, online.

 

Gauguin en Laval op Martinique. Tot en met 13 januari te zien in het Van Gogh Museum, Amsterdam.

Gauguin zelfportret
Paul Gauguin, Zelfportret (les Misérables) met zelfportret van Emile Bernard, 1888 Van Gogh Museum Amsterdam.

Laval zelfportret
Charles Laval, Zelfportret 1888,van Gogh Museum, Amsterdam

 

 

 

 

 

 

“Was ik maar wat jonger geweest, dan zou ik het wel hebben geweten”, schrijft Vincent van Gogh aan zijn broer Theo. Hij is op bezoek geweest bij Gauguin, die was teruggekeerd van zijn verblijf op het Caraïbische eiland Martinique. In zijn bagage bracht hij niet alleen schetsen en schilderijen mee, maar ook prachtige verhalen. ‘Ce que Gauguin racconte des tropiques, me semble merveilleux’.

Niet iedereen heeft de vrijheid om huis en haard te verlaten voor zo’n avontuur, maar  Gauguin deed het gewoon. Hij liet zijn Deense vrouw met vijf kinderen achter in Kopenhagen; riep …’Je m’en vais’ en weg was hij. Volgens de overlevering om het ‘mondaine leven in Parijs te verruilen voor een eenvoudiger, vrijer bestaan’, maar het lijkt er meer op dat Gauguin zijn verantwoordelijkheden als echtgenoot en huisvader ontliep.

Het Van Gogh Museum vindt altijd weer nieuwe onderwerpen, die meestal zichtbaar en soms associatief gerelateerd zijn aan de naamgever van het museum. Zoals de nieuwe expositie over Paul Gauguin (1848-1903) en zijn minder bekende collega Charles Laval (1861-1894), die in 1887 samen afreisden naar Martinique.

Paul Gauguin, Kustlandschap van Martinique (De baai van Saint Pierre), 1887 , Ny Carlsberg Glyptotek, Kopenhagen

Laval werd lange tijd als leerling van Gauguin beschouwd, maar in deze tentoonstelling is hij gepromoveerd tot autonoom kunstenaar. De periode in Martinique is een onderbelichte, maar essentiële fase in de loopbaan van beide kunstenaars, van wie in totaal 81 werken te zien zijn. Enthousiast gemaakt door reisverslagen en gedichten van de eigentijdse auteur Charles Beaudelaire smeedden de twee hun plan om naar de Caraïben te vertrekken.
Op zoek naar een plek ’zonder zorgen voor vandaag of morgen’. Gauguin hoopte met nieuwe exotische onderwerpen eindelijk erkenning en brood op de plank te krijgen. Hij nam verf en penselen mee om naar eigen zeggen ‘als een wilde te leven’. Dit idee lag in het verlengde van het gedachtengoed van Jean Jacques Rousseau over ‘terug naar de natuur en de ‘goede wilde’.

Hoe wild? Nou, op het oog ongerept, maar het liefst wel in de comfort zone van de Franse taal, wetten, cultuur en ….met een croissantje bij het ontbijt!

De Franse kolonie Martinique was overigens niet het eerste doel van hun reis; ze scheepten in voor Panama. Beiden hoopten in bedrijven van overzeese familieleden wat geld voor hun verdere verblijf te verdienen. Dit liep op niets uit. De twee keerden terug naar Martinique, waarvan ze op doorreis een tantaliserende indruk hadden gekregen. Op een van de plantages namen ze hun intrek in een negerhutje, een ‘case a nègre’, waar ze gefascineerd raakten door de mooie profielen van de zwarte vrouwen die daar als slaaf vanuit Afrika waren beland.

Paul Gauguin, Hoofd van een vrouw uit Martinique, 1887. (Krijt op papier). Van Gogh Museum. Amsterdam

Hier ontstonden Gauguin en Laval’s kleurrijke idyllische impressies van de kust en het binnenland.  Zoals het Kustlandschap van Martinique met de baai van de hoofdstad Saint Pierre. Gepenseeld in grote, decoratieve kleurvlakken zonder dieptewerking, geplaatst onder een hoge horizon. Landschappen met het roestbruin van de rode aarde en veel groen van de papaya en mangobomen, gestoffeerd met enkele dieren en Afrikaanse vrouwen. Ze hadden slechts oog voor de mooie kant van het bestaan. De slavernij was in deze Franse kolonie in 1848 -vijftien jaar eerder dan in Suriname- al afgeschaft, maar het werk moest toch gedaan worden. Voor de uit slavernij bevrijde zwarte bevolking veranderde er niet veel. Laval en Gauguin maakten vele schetsen van de karakteristieke koppen van de vrouwen, getooid met de voor de goede verstaander in symbolische taal geknoopte hoofddoeken. Deze en andere beeldelementen zie je terug in hun schilderijen zoals in Gauguin’s Mangobomen. Theo van Gogh kocht het werk met vooruitziende blik voor 400 francs. Het equivalent in toenmalige guldens is conservator Maite van Dijk niet bekend. Ze vertelt dat een porteuse, een draagster van koopwaar, op Martinique 1 f per dag verdiende. Kunsthandelaar Theo van Gogh, die het werk van Gauguin promootte kocht ook: Aan de oever van de rivier, Martinique.

Paul Gauguin, De Mangobomen, Martinique 1887,Van Gogh Museum. Amsterdam

PaulGauguin, Martinikaanse vrouwen, 1887. (Potlood, zwartkrijt en pastel)  Privé collectie.

 

 

 

 

 

 

Laval, Vrouwen aan de kust
Charles Laval, Vrouwen aan de kust, 1887-1888, Musee d’Orsay, Parijs, bruikleen aan Musée Toulouse Lautrec, Albi

Minder bekend zijn Gauguin’s objecten van toegepaste kunst. De Cleopatrapot van geglazuurd aardewerk (ca. 1888) met een Martinikaans naakt. En een houtgesneden flapkan, die je eerder zou verwachten in handen van een dapper lachende, doch zichtbaar teleurgestelde bezoeker van Tussen Kunst & Kitsch. Geldt ook voor een met primitief houtsnijwerk versierd kastje, een co-productie van Gauguin en Emile Bernard met een hybride mix aan exotische- en Bretonse motieven als de witgekapte vrouwen uit Pont Aven.

Gauguin Bierpul
Paul Gauguin, Houten kan in de vorm van een bierpul, ca. 1887-1890, Privé collectie

Gauguin Bernard Kast
Paul Gauguin en Emile Bernard, Aards Paradijs, 1888, Kastanjehout en vurenhout kastje, The art institute of Chicago.

Gauguin en Laval waren niet de enigen die hun artistieke geluk in de tropen hebben gezocht. In de 17e eeuw hadden Frans Post en Albert Eckhout in dienst van graaf Johan Maurits als eerste Europeanen de flora, fauna en bewoners van Nederlands Brazilië in beeld gebracht. In de 19e eeuw kozen Emile Goury en Pisarro, die geboren was op St. Thomas, eveneens tropische onderwerpen. In deze traditie passen Gauguin en Laval, maar anders dan de ‘gemanicuurde’ schilderachtige impressies van Goury, brengen zij de tropische natuur, mensen en dieren in een vernieuwende losse post-impressionistische toets in beeld.

Emile Goury, Basse-Terre
Emile Goury, Zicht op de Basse-Terre, Guadeloupe, 1839, privé collectie (Buiten tentoonstelling)

Ook al had Gauguin zijn tropisch paradijs hier gevonden, in brieven naar zijn vrouw klaagde hij steen en been over de omstandigheden waarin hij terecht was gekomen. Misschien deed hij een beetje zielig: …Jij hebt het misschien niet makkelijk; maar voor mij valt het ook niet mee…

Terug in Frankrijk reisde Gauguin niet naar zijn gezin, maar naar Pont Aven. Hier ontstond het plan om met Laval en Emile Bernard bij Vincent van Gogh te gaan wonen en werken. Uiteindelijke zou alleen Gauguin in 1888 naar Arles vertrekken. Vincent adopteert Gauguin’s manier van werken; voorstellingen met platte kleurvlakken, omlijnd door donkere contouren en geplaatst onder een hoge horizon. Zoals te zien in Van Goghs in Herinnering aan de tuin in Etten uit 1888. De samenwerking loopt echter stuk op verschil van inzicht. Gauguin werkte uit zijn verbeelding en dringt deze werkwijze op aan Vincent, die liever een zichtbaar onderwerp in verf vertaald. De temperamentvolle karakters botsten. Na de zoveelste ruzie ging  Gauguin vlak voor kerst van dat jaar terug naar Parijs. Van Gogh was zo van streek dat hij zijn oor afsneed.…. de rest is geschiedenis.

Van Gogh, tuin Etten
Vincent van Gogh, herinnering aan de tuin in Etten, 1888, Van Gogh Museum Amsterdam (Buiten tentoonstelling).

Vincent’s gedroomde kunstenaarscommune was van de baan. Gauguin en Laval werkten nog even samen in Pont Aven. Laval hanteerde daar zijn Martinikaanse stijl en palet. Zijn Badende Vrouwen schilderde hij in een losse toets met weinig dieptewerking. Dit geldt ook voor Gauguin’s exotisch ogende close-up geschilderde Vissers en baders in de Aven, waarop zelfs de horizon ontbreekt. Hiermee eindigt de gezamenlijke periode. Vijf jaar later zou Laval overlijden; Gauguin vertrok in 1891 naar Tahiti. Een aantal van de daar ontstane werken was in 2010 in het Van Gogh Museum te zien.

Charles Laval, Badende vrouwen, 1888, Kunsthalle Bremen, Der Kunstverein Bremen

Gauguin vissers en baders
Paul Gauguin, Vissers en baders aan de Aven, 1888, Privé collectie

 

 

 

 

 

 

 

De catalogus biedt veel informatie en afbeeldingen met interessante vergelijkingen.

M. van Dijk en J. van der Hoeven, Gauguin en Laval op Martinique, Van Gogh Museum Amsterdam, 2018.

Link; Van Gogh Museum, Amsterdam

 

 

 

Het leven van Boeddha…de weg naar nu. Tot en met 3 februari 2019 in de Nieuwe Kerk.

Dit najaar ziet de bezoeker van de Nieuwe Kerk een volgende editie in de serie wereldgodsdiensten. Na exposities over de Islam, het Jodendom en het Christendom wordt nu (het ontstaan van) het Boeddhisme belicht. Anders dan voornoemde wereldgodsdiensten stoelt het Boeddhisme niet op een goddelijke openbaring, maar op de leer van een bijzonder mens. Het historische levenspad van de Boeddha wordt in de Nieuwe Kerk aanschouwelijk gemaakt met zo’n zestig kunst- en religieuze gebruiksvoorwerpen uit een ver en een recent verleden.

Staande Boeddha Wei
Staande Boeddha, China, noordelijke Wei-dynastie, late 5e-vr. 6e eeuw. Ben Janssens, Londen.

De bezoeker wordt begroet door een groot staand boeddhabeeld uit de 5e of 6e eeuw. Zijn rechterhand in een geruststellend gebaar geheven; de linker geeft aan dat de wensen van de beschouwer vervuld zullen worden. Een prettiger begroeting is nauwelijks denkbaar!

In de tentoonstelling bewandelen eigentijdse kunstenaars als Ai Weiwei en Yoko Ono de boeddhistische weg naar nu. Die weg volgt sinds de vroegste tijden geen rechte lijn, maar buigt soms af. Het Boeddhisme voor velen een religie, heeft zich voor westerlingen als levenshouding aan de moderne tijd aangepast. Of moet ik zeggen, de westerling heeft het Boeddhisme voor haar eigen doelen aangewend. De go with the flow gedachte vindt haar oorsprong bijvoorbeeld in het boeddhisme evenals de Mindfulness beweging. In de documentaire Boeddhisme: Van Dis ontmoet de Dalai Lama die de NPO deze nazomer uitzond constateert de schrijver dat je in Hollandse tuintjes tegenwoordig meer boeddhabeelden dan tuinkabouters ziet. Op zoek naar de reden van de populariteit van Boeddha interviewt van Dis Dr. Paul van der Velde, hoogleraar Hindoeïsme en Boeddhisme aan de Radboud Universiteit. Hij spreekt met dames en hun ‘goeroe’ op een Mindfulnessfair in Blaricum en met boeddha-kenner Stephen Batchelor. In de jaren ’60 raakte hij, zoals veel westerse jongeren gefascineerd door het Boeddhisme en oosterse meditatietechnieken. In het zogenoemde seculiere Boeddhisme, ontdaan van kernbegrippen als karma en reïncarnatie, ziet Batchelor een waardevolle leidraad voor de westerling. De Mindfulness beweging biedt een handreiking om op een onthaaste manier in het hier en nu te leven. Handige ondernemers vullen dit gat met een keur aan mindfulness apps op de smartphone, zoals de app van Andy Puddicombe met een groot aantal volgers die hem elk $ 7.99 per jaar betalen en heel mindful binnenloopt!

Van Dis brengt ons in Plum Village, het Mekka van de Mindfulnessbeweging, waar je voor € 550,– per week in retraîte kunt gaan om kennis te maken met de tools tot een bewuster leven. Het is eigenlijk heel eenvoudig: buig hindernissen op je levenspad om in iets positiefs. “Hoe dan?’ vraagt Van Dis. Na geduldige contemplatie noemt een van oorsprong Nederlandse boeddhistische non het rode stoplicht; profiteer van dit rustmoment op je (levens)weg!

Op de vraag waarom het Boeddhisme in het Westen zo populair is geworden, antwoordt Batchelor dat het als verfrissend wordt ervaren. Een religie of levenshouding zo je wilt, zonder de fouten van andere godsdiensten. Maar deze visie is inmiddels wel achterhaald. Denk aan de onverdraagzaamheid en vervolging van andersdenkenden in Myanmar en voorbeelden van seksueel misbruik door boeddhistische leraren. Een groep vrouwen had over dit actuele onderwerp een (moeizaam) onderhoud met de Dalai Lama, die het weekend van 15 september de tentoonstelling in de Nieuwe kerk opende.

De boeddhistische weg om een betere versie van jezelf te creëren is ogenschijnlijk eenvoudig en geeft kort samengevat de volgende handreiking. Zorg voor het juiste begrip, de juiste gedachten, de juiste woorden, het juiste handelen; het juiste levensonderhoud, de juiste inspanning, de juiste aandacht en de juiste concentratie. Makkelijker gezegd dan gedaan!

Voor we een virtuele rondgang door de tentoonstelling maken, even terug in de tijd. Wie was de historische boeddha?

knipoog, Boeddha, Geertje Aalders
Een knipoog van de Boeddha, illustratie van Geertje Aalders in het gelijknamige boekje geschreven door Erica Terpstra.

Als prins Siddharta Gautama kwam hij in de 5e eeuw voor Chr. in Noord-India ter wereld. Een gebeeldhouwd reliëf uit Ghandara toont hoe zijn moeder Maya hem onder een boom het leven schenkt. Meteen is duidelijk dat de boreling geen gewoon kind is. Maar liefst 32 kenmerken (soms wel 80) wijzen erop dat hij zal uitgroeien tot een bijzonder mens met grote spirituele gaven. Kenmerken als slanke lange vingers, benen als van een antilope, armen die tot onder de knieën reiken, een verborgen penis, stekeltjes haar, brede schouders, regelmatige  witte tanden zonder spleetjes, een mooie stem, en een paar blauwe ogen. In Erica Terpstra’s kinderboek Een knipoog van de Boeddha, worden ook nog zijn grote oren genoemd, die we in het westen van een ander kinderverhaal kennen!

Tanjobutsu, kleine Boeddha
Tanjobutsu, de historische Boeddha Sãkyamuni als klein kind,17e eeuw, Ger Eenens Collection, the Netherlands/ wereldmuseum Rotterdam.

 

Van dit alles is niets te zien aan het kleine 17e eeuwse bronzen beeldje van het ‘kindeke boeddha’ uit Japan, aan het begin van de expositie. Siddharta’s vader probeert de voorspelde spirituele ontwikkeling tevergeefs te verhinderen. Na een luxe leventje gooit prins Siddharta op 29 jarige leeftijd het roer radicaal om. Zijn heimelijke vlucht uit het nachtelijke paleis is in verschillende gebeeldhouwde reliëfs te zien. Bedienden ( goden) houden de hoeven van zijn paardje in de hand om de vlucht geruisloos te laten verlopen!

 

Gautama Vertrek Paleis
Vertrek uit het paleis, reliëf Gandhara 3e-6e eeuw, RM Amsterdam, bruikleen Ver. Vrienden van de Aziatische kunst

Gautama paard
Gautama verlaat zijn huis, Reliëf uit Gandhara, 2e eeuw, Indisch Museum Calcutta

 

 

 

 

 

 

Buiten de paleismuren doet Siddharta een aantal schrikbarende ontdekkingen. Voor het eerst ziet hij een gebogen grijsaard, die moeizaam voortgaat. Een ernstig zieke en een dode op weg naar zijn crematie. Het menselijk lijden maakt diepe indruk. Tijdens zijn kennismaking met de wereld ontmoet hij ook een asceet. Iemand die na het afzweren van alle aardse genoegens rust gevonden heeft. In navolging van deze wereldverzaker probeert Siddharta zes jaar lang als asceet te leven, maar eenmaal uitgemergeld bemerkt hij dat dit voor hem niet de juiste weg is.

Ascetic Buddha
Ascetische Boedha, Thailand, koninkrijk Rattanakosin, Koning Rama V 1868 – 1910, Ger Eenens  Collection, the Netherlands/ wereldmuseum Rotterdam.

Daarna probeert hij in het bos van Uruvela door meditatie innerlijke rust te vinden. Zoals de katholieke Antonius de heremiet eeuwen later tijdens zijn wereldverzaking getergd zou worden door aardse verlokkingen, zo wordt ook Siddharta op de proef gesteld. Het oosterse equivalent van de duivel, Mara, probeert hem met vreselijke demonen schrik aan te jagen. Wanneer Siddharta daar (met een anachronisme) stoïcijns onder blijft, proberen Mara’s mooie dochters hem zonder succes te verleiden. Zittend onder een vijgenboom -de Bodhi boom- beroert Siddharta met zijn rechterhand de aarde. Met dit gebaar, de Bhumisparsa mudra roept hij de aarde op als getuige van zijn lange zoektocht naar totale onthechting. Alle zelfzucht heeft plaats gemaakt voor liefde en welwillendheid jegens de ander. Siddhartha heeft de verlichting gevonden; hij bereikt het Nirwana.Kijkend naar boeddhabeelden vallen de verschillende handgebaren op. De betekenis van deze zogenoemde mudra’s worden op een groot banier verklaard.

Om de weg naar de verlichting aan anderen door te geven reist de de verlichte prins, de boeddha, naar Varanasi (Benares). In een nabijgelegen hertenpark  maakt hij een vijftal asceten in de zogenoemde eerste leerrede, deelgenoot van zijn bevindingen op weg naar de verlichting.

First sermon Gandhara
De eerste leerrede, Gandhara, Pakistan, 2e-3e eeuw, British Museum, Londen

Met die boodschap reist hij ook naar zijn familie in Kapilavastu. Inmiddels heeft zijn vrouw Yasodhara ook het meditatieve pad gevonden en zoonlief besluit monnik te worden. Om ook vrouwen in staat te stellen de verlichting te vinden, sticht Siddharta een nonnenorde.

Na een leven van meditatie en het delen van zijn wijsheden breekt voor de 80-jarige boeddha het moment aan waarop hij het aardse leven vaarwel moet zeggen. Zijn leerlingen plaatsen een rustbed tussen twee Salbomen (Shorea Rubusta). Dan klinken boeddha’s laatste woorden:

…’Ik zeg jullie: alles wat de mens bezielt is aan vergankelijkheid onderhevig. Streeft niet aflatend’.

Lying Buddha, Thailand, Ayutthaya
Liggende Boeddha , Thailand, 2e Koninkrijk beïnvloed door Ayutthaya. 18e eeuw, Ger Eenens Collection, the Netherlands/wereldmuseum Rotterdam.

De natuur is direct in diepe rouw: bloemen vallen van de bomen en vogels verstillen. De as van boeddha wordt in speciale reliekhouders, stoepa’s, verdeeld over acht koninkrijken in Noord-India. In verschillende plaatsen worden ook enkele stoffelijke resten bewaard, zoals de tand van boeddha in Kandy op Sri Lanka. In Srinagar, de zomerhoofdstad van Kasjmir, wordt een haar van de boeddha gekoesterd. Over de verering van relieken organiseert Museum Catharijneconvent dit najaar een grote tentoonstelling.

Parinirvãna, death Buddha, silk
Parinirvãna,De dood van Boeddha, Japan, 19e eeuw(?), British Museum, Londen

Gebeeldhouwde reliëfs en een Japanse zijdeschildering tonen het zogenoemde Parinirvana; het sterfbed van boeddha. Zijn volgelingen zijn overmand door verdriet. Van een verstilde schoonheid is het solitair in een kapel opgestelde beeld van de rustig ingeslapen boeddha.

Qing
Avalokitesvara Ekadasamukha, China Qing dynasty, 18e eeuw, Wereldmuseum, Rotterdam

Van de 60 kunstwerken afkomstig uit de diverse boeddhistische landen spreekt de 18e eeuwse Chinese Avalokitesvara uit het wereldmuseum in Rotterdam mij bijzonder aan. Nog liggend in de klimaatkist doet het me denken aan de boektitel A God in Ruins. De zorgvuldig verpakte losse koppen moeten nog op het hoofd van de brons vergulde Avalokitesvara worden gestapeld. Ze staan voor verschillende gemoedstoestanden: boosheid, verdriet, angst en blijdschap. De Avalokitesvara is een zogenoemde bodhisattva, een volgeling van boeddha die eveneens de verlichting heeft bereikt. In plaats van het nirwana binnen te gaan, blijven de bodhisattva’s in de wereld om anderen de weg naar verlichting te wijzen.

Art transport
Avalokitesvara in transport, Nieuwe kerk Amsterdam, 2018

 

Votieftablet, Thailand, Sukhothai, 1250 – 1650, RM Amsterdam.

 

 

De expositie eindigt met een klein votieftablet met de met boeddha zittend onder de bodhi boom uit het Rijksmuseum. Bij de aanblik van dit verstilde beeld moet ik denken aan de woorden die Hermann Hesse in 1922 schreef: 

 
…’Warum war Gotama einst, in der Stunde der Stunden, unter dem Bo-Baume niedergesessen, wo die Erleuchtung ihn traf ?
 Er hatte eine Stimme gehört, eine Stimme im eigenen Herzen, die ihm befahl unter diesem Baume Rast zu suchen… nur der Stimme….. das war gut….das war notwendig, nichts anderes war notwendig’…

 

De titel van de tentoonstelling is wellicht wat misleidend. Het leven van Boeddha: de weg naar nu. De tentoonstelling gaat niet over de verschillende stromingen die in de eeuwen nà het overlijden van de Boeddha ontstonden. De focus ligt op vijf cruciale gebeurtenissen uit het leven van de historische boeddha: geboorte, ommekeer, de verlichting, de eerste leerrede en overlijden van de boeddha. Dit verhaal wordt geïllustreerd met bruiklenen uit verschillende musea en objecten uit particulier bezit van leden van de jubilerende Vereniging van Vrienden  van Aziatische kunst. De catalogus informeert wel over de verspreiding van het Boeddhisme via India, Zuid- en Noord-Oost Azië, dat in de 19e eeuw ook Westerse intellectuelen bereikt.

Tree Ai Weiwei Pixcell Deer Kohei Nawa
Interieur Nieuwe Kerk met Boom van Ai weiwei en PixCell Deer van Kohei Nawa. 2018, Amsterdam Foto: Evert Elzinga

De weg naar nu wordt ingevuld door twaalf eigentijdse kunstenaars onder wie Ai Weiwei en Yoko Ono, met creaties die nu eens duidelijk, dan weer associatief gerelateerd zijn aan het boeddhisme. In leven en werk van de Boeddha vormt de boom een belangrijke rol. Hij werd onder een boom geboren, onder een boom bereikte Siddharta de verlichting en onder een tweetal blies hij zijn laatste adem uit. Prominent in de tentoonstelling staat de boom van Ai Weiwei, samengesteld uit dertig losse onderdelen van in China gerooide bomen. Bomen die plaats moesten maken voor de moderne tijd. De bouw van woningen en vestiging van industriën. Een stil protest.

Vlak daarvoor staat, toepasselijk onder die boom een wel heel bizar object, een met talloze kristallen bolletje bekleed opgezet hert, getiteld PixCell Deer van Kohei Nawa. Geïnspireerd op de episode van boeddha’s eerste leerrede in het hertenkamp nabij Varanasi.

Yoko Ono, de weduwe van de in 1980 vermoorde Beatle John Lennon, creëerde een kunstwerk, bestaande uit 3 bergjes aarde, afkomstig van plaatsen waar huiselijk- en ander geweld tegen vrouwen plaats vond. Ze worden beschenen door warmtelampen. Zal er, verwijzend naar vruchtbaarheid van vrouwen, nieuw leven uit voortkomen?

Pistoletto Buddha 2008
Michelangelo Pistoletto, Buddha, 2008,
Museum Voorlinden, Wassenaar

De antiek ogende, boeddha die Michelangelo Pistoletto in 2008 vervaardigde kijkt in een spiegel. Mooie manier om zelfreflectie in beeld te brengen.

In één van de kapellen is de installatie die Carolee Schneemann in 2000-2001 maakte, te zien. Tweeëntwintig televisieschermen tonen verscheurende oorlogs- en geweldsbeelden. Niet moeilijk om te begrijpen dat hier het centrale thema van het boeddhisme in beeld wordt gebracht. Het lijden, veroorzaakt door zucht naar macht en bezit.

Bij de creatie van Alicia Framis, The Embrace Kamer, uit 2018, vindt de bezoeker het antwoord op al het aardse lijden: liefde, mededogen, compassie.  In het voorwoord van het kinderboek dat Erica Terpstra ter gelegenheid van de tentoonstelling schreef staat het mededogen, dat zij als kind van haar ouders leerde, centraal.

Gebedsmolen
Gebedsmolen met kinderwens, 2018, Nieuwe Kerk Amsterdam

Ook Amsterdamse schoolkinderen mochten een steentje bijdragen. Meteen rechts in de tentoonstelling ziet de bezoeker een rij door hen vervaardigde gebedsmolens elk met een soms aandoenlijk wensje. …. Gezondheid voor iedereen, Ik hoop dat ik altijd met Sofie mag blijven spelen, een ander kind heeft getuige drie woorden kennelijk de verlichting al bereikt: ik wens niets.

Tijdens de preview wordt verteld dat volwassenen ook een wens mogen achterlaten aan een van de takken van twee wilgen. Een heerlijke geur lokt mij naar het koor van de Nieuwe Kerk. Deze wordt verspreid door de wensbomen die, de dag voor de officiële opening, al verkrumpelde blaadjes tonen aan takken, die helaas te hoog zijn om een wens aan op te hangen. Er zit niets anders op dan mijn wens maar weer mee naar huis te nemen. Om de volgende dag, 15 september,via lifestream getuige te zijn van de opening van de tentoonstelling door de geestelijk leider van de Tibetaanse boeddhisten in ballingschap, de Dalai Lama. Voorafgaand aan de opening gaat hij tijdens een ontbijtsessie in gesprek met jonge wetenschappers. Er wordt van gedachten gewisseld over boeddhistische kennis, wijsheid, compassie en de toepassing van eigentijdse wetenschap en technologie als robotica inzake ziekte, ouderdom en dood.

Wishing Tree
Wensbomen in de nieuwe kerk, 2018

Tettero, e.a., Het leven van Boeddha: de Weg naar nu, De Nieuwe Kerk, Amsterdam, 2018.

Terpstra, Een knipoog van de Boeddha, De Nieuwe Kerk, Amsterdam, 2018.

H.Hesse, Siddharta, Berlijn, 1922.

 

 

Geverifieerd door MonsterInsights