Hollandse Meesters uit de Hermitage, tot en met 27 mei in de Hermitage Amsterdam

Rembrandt van Rijn, Flora, 1634
© State Hermitage Museum, St Petersburg

Ze zijn er nog steeds. De 63 Hollandse Meesters uit St. Petersburg logeren in Amsterdam. Tot en met 27 mei krijgt de bezoeker in de Hermitage een cursus schilderkunst van de Gouden Eeuw aangeboden. Van de zes werken van Rembrandt vormt Flora het stralende middelpunt. Rembrandts jonge vrouw Saskia als de godin van de lente. Ze kijkt een beetje onzeker in de denkbeeldige lens, alsof ze vraagt: “sta ik zo goed?” Ontroerend!

Voor dit schilderij roept Henk van Os vol bewondering: ‘Wauw, goeiedag, sodemieter zeg! Flora, ze was niet zo knap. Rembrandt kon niet goed idealiseren. Tja, dan krijg je zoiets als dit’, merkt hij bijna verontschuldigend op. ‘Maar kijk eens naar die stofuitdrukking, die kleuren’. Dit is een van de leuke momenten uit de documentaire  the making of, waarin de camera directeur Cathelijne Broers volgt op het traject van het idee naar de uiteindelijke realisatie van de tentoonstelling Hollandse Meesters uit de Hermitage. Ze voert besprekingen met adjunct-directeur Svetlana Adaksina. Door het raam zie ik de torens van de Petrus en Pauluskerk aan de overkant van de Neva, maar het is net of we in Amsterdam zijn. Zowel Svetlana als haar collega Irina Sokolova spreken Nederlands. Gedrieën betreden ze de kamer van Michail Piotrovsky, het opperhoofd van de Hermitage, die zich verschanst heeft achter talrijke stapels geleerdheid. Hier moeten nog enkele noten worden gekraakt.

Het resultaat is in Amsterdam te zien. Schilderijen, niet alleen op doek of paneel, maar zelfs geschilderd op porselein. Bijzonder zijn de monumentale pronkvazen met op hun buik reproducties van Jan Steen en Jacob van Ruisdael. De Russische collega’s zijn ruimhartig: alle 57 vazen mogen naar Amsterdam, maar dat vindt Cathelijne Broers wel wat veel! Over smaak valt niet te twisten maar ze zijn zeker fraai gemaakt.

Pieter Janssens Elinga, Zonverlichte kamer met vegende dienstmaagd, 1670, © State Hermitage Museum, St Petersburg

Na het overleg in Rusland is het tijd voor een bezoekje aan de directeur van het Rijksmuseum Taco Dibbets. In 2004 werd afgesproken dat de Hermitage Amsterdam met het tonen van Hollandse meesters niet met het Rijks zou concurreren. Dat gaat nu toch gebeuren. Broers laat zien welke werken vanuit Petersburg verwacht worden. Dibbets zegt niet zoveel, reageert wel even op de Elinga met bezemende vrouw in een Pieter de Hooghachtig interieur: …’Ah dat is een van mijn favorieten’

Maar wanneer een d’Hondecoeter uit Rusland in beeld komt, loopt hij warm. Het werk lijkt erg op een schilderij in de eigen collectie. Het Rijks heeft kortgeleden enkele tekeningen van deze meester aangekocht met vogels die in een iets andere dispositie in beide exemplaren voorkomen. Wat Broers hoopt, gebeurt: Dibbets doet mee! Inmiddels hangen de bijna identieke d’Hondecoeters op zaal. Leuk voor het spelletje zoek de verschillen….

Melchior d’Hondecoeter, Vogels in een park, 1680-1690, Hermitage St. Petersburg
Melchior d’Hondecoeter, Een pelikaan en ander gevogelte, ca.1680, Rijksmuseum, Amsterdam

 

 

 

 

 

 

 

Wanneer directeur Piotrovsky in Amsterdam arriveert is iedereen een beetje zenuwachtig. Hopelijk kan de inrichting van de tentoonstelling zijn goedkeuring wegdragen. Dit lijkt niet meteen het geval. Bij het begin van de expositie wordt stilgestaan bij het Meisje met de oorbel, maar van de andere Rembrandts geen spoor.

Rembrandt van Rijn, Meisje met oorbel, 1657, Hermitage St.Petersburg

Wanneer de restauratie van een Moeyaert uitgebreid wordt toegelicht raakt Piotrovsky ongeduldig en vraagt enigszins geïrriteerd waar zijn de Rembrandts? Bij het betreden van de ovale erezaal, waar zijn Rembrandts schitterend uitkomen tegen een taupekleurige wand, verschijnt een goedkeurende lach op zijn ernstige gezicht.

Behalve de Rembrandts zijn in de expositie werken van andere Hollandse meesters te zien zoals Joachim Wtewael, Cornelis Cornelisz. van Haarlem, Frans Hals, Gerard Dou, Paulus Potter en niet te vergeten Ferdinand Bol en Govert Flinck, die onlangs in een dubbeltentoonstelling te zien waren.

De subtitel Oogappels van de tsaren verwijst naar de herkomst van de enorme Hollandse collectie die in de 18e eeuw door Tsaar Peter (1672-1725) en vooral Catharina de Grote (1729-1796) werd aangelegd.

De relatie Nederland en Rusland dateert van late 18e eeuw, toen Tsaar Peter een bezoek bracht aan Nederland. Hij werd met alle égards ontvangen en ging aan de slag op de Amsterdamse scheepswerf van de VOC waar hij eigenhandig een Oost-Indiëvaarder bouwde. Terug in Rusland bouwde hij naar Amsterdams model een nieuwe stad,  doortrokken met grachten: St. Petersburg.

Legde Peter de Grote het fundament voor het moderne Rusland; Catharina de Grote zet zijn werk voort. Geboren als een onbeduidend Duits prinsesje wist zij het tot de machtigste vrouw ter wereld te brengen. Sophia Augusta von Anhalt Zerbst werd door tsaar Peters dochter Elizabeth uitgehuwelijkt aan Peters kleinzoon Peter III. Het was de bedoeling dat zij onopvallend zou blijven, maar na de moord op haar echtgenoot ontpopte de inmiddels tot Catharina omgedoopte Duitse prinses zich tot een sterke heerseres.

Eriksen_Catharina II
Vigilius Eriksen
Portret van Catharina II voor de spiegel, ca. 1763 © State Hermitage Museum, St Petersburg

Zij liet het door haar voorgangster gebouwde Winterpaleis uitbreiden met ontvangst en expositiezalen voor haar kunstcollectie. De aankoop van 320 schilderijen van de in financiële moeilijkheden geraakte graanhandelaar Gotzowksy, vormt daartoe in 1764 de eerste bouwsteen. Met deze transactie is het Portret van een man, geschilderd door Feans Hals in de Hermitage beland.

 

 

 

Frans Hals, Portret van een man, ca. 1650-1653,© State Hermitage Museum, St Petersburg

De voor zijn tijd ongebruikelijke, losse, schetsmatige toets werd niet alleen in de Gouden Eeuw, maar ook in de 19e eeuw bewonderd. De  Franse impressionisten zeiden: ..’Frans Hals, c’est un moderne!’. Over dit onderwerp organiseert het Frans Hals Museum komend najaar een grote tentoonstelling: Frans Hals en de Modernen.

Willem Drost, De profetes Hanna onderwijst een kind, ca. 1650-1655,© State Hermitage Museum, St Petersburg

Catharina correspondeerde met de groten der Verlichting, zoals Voltaire en Diderot. De laatste bemiddelde in 1772 bij de aankoop van de kunstcollectie van Louis Antoine Crozat, waarmee zij Rembrandts Danaë verwierf. Dit doek schittert overigens door afwezigheid; hersteld van een aanval met zoutzuur in de jaren ’80, is het te delicaat om te reizen. Van Rembrandts hand zijn als gezegd wel 6 andere werken te bewonderen plus de Profetes Hanna (1650-55), waar het Rembrandt Research Project eind vorige eeuw een nieuw naamkaartje aan heeft gehangen: Willem Drost. Het schilderij is er niet minder om met de simpele doch betekenisvolle verbeelding van een oude vrouw die een jongetje leert lezen. Tijdens de Gouden Eeuw was de geletterdheid in de Hollandse Republiek hoog. De calvinistische overheid vond het belangrijk dat kinderen zelf de bijbel konden lezen. De bestseller auteur Dan Brown ziet hierin het fundament voor de leeslust in Nederland, waar zijn boeken heel goed verkopen.

Met de verwerving van dertig schilderijen uit de nalatenschap van Gerard Braamcamp (1699-1777) wilde Catharina haar collectie uitbreiden. Helaas is de zending nooit aangekomen. In de Finse Golf ligt op een diepte van 40 meter het wrak van de Vrouwe Maria nog steeds op berging te wachten. Zullen de in loden kokers opgerolde doeken ooit nog boven water komen? Eén werk uit die collectie is via andere wegen in St. Petersburg beland: een Verkondiging aan de Herders, uit 1649 van de Italianisant Nicolaas Berchem.

Nicholaes Berchem, De verkondiging aan de herders, 1649, Hermitage St.Petersburg

De Hollandse collectie omvat een diversiteit aan stromingen en genres: historiestukken met bijbelse- en mythologische onderwerpen, zee- en stadsgezichten, portretten en stillevens. In de ogen van contemporaine kunsttheoretici als Gerard de Lairesse en Samuel van Hoogstraten stonden historiestukken het hoogst in aanzien. Om deze te kunnen vervaardigen èn begrijpen was kennis nodig. Portretten en stillevens beschouwden zij als genres ‘voor zwakke geesten’; haar beoefenaars als ‘maer gemene soldaten in het veltleger van de const!’ Getuige de talrijke stillevens en portretten die in de 17e en 18e eeuw ontstonden deelde het koperspubliek deze mening niet. In de ‘constcamers’ van de grachtengordel was het duiden van historiestukken een aangenaam tijdverdrijf. Met bijbelse onderwerpen zal de 17e eeuwse calvinist weinig moeite hebben gehad, zoals het duiden van de voorstelling op dit grote drieluik van Lucas van Leyden met de genezing van een blinde. Dankzij de wapenschilden kunnen de opdrachtgevers 500 jaar na dato nog worden geïdentificeerd: Jacob Florisz van Montfoort en Dirckje Boelensdr. De memorietafel heeft haar werk, het levend houden van de herinnering aan de overledenen, goed gedaan.

Lucas van Leyden, de genezing van de blinde van Jericho, 1531, Hermitage St.Petersburg

De meeste bijbelverhalen ken ik van de lagere school, maar als student kunstgeschiedenis vond ik de episode verbeeld in Wttewaels doek Lot en zijn dochters niet terug in mijn geheugenpaleis. Goed mogelijk dat het de deelnemers aan de nationale bijbelquiz eveneens een denkrimpel bezorgt. Nog maar nauwelijks ontsnapt aan het brandende Sodom geven Lot en zijn dochters zich over aan de zonde; en hoe! Anders dan in een Rembrandteske versie in Museum Catharijneconvent, waarin de benevelde Lot nauwelijks beseft waar hij mee bezig is, neemt Lot in dit schilderij vol overgave deel aan het liefdesspel. De wormstekige appel verwijst naar de zondeval. Niet verwonderlijk dus dat we daar op de lagere school geen kleurplaat van kregen. Het doek van Wtewael, dat goed gepast zou hebben in de NRC bijlage Me-To in Art van 15 maart jl., is een mooi voorbeeld van een maniëristisch werk. Wanneer zij artistieke verworvenheden als anatomisch correcte weergave van het het menselijk lichaam, perspectief en compositie onder de knie hebben doen diverse Renaissance kunstenaars er met overdreven langgerekte, getordeerde lichamen nog een schepje bovenop. Hoofdzaken worden bijzaken. Het resultaat is nogal gekunsteld. Giorgio Vasari sprak in zijn Vite dei piu Eccellenti Pittori e Scultori (1550) van ‘La bella Maniera’. Wij zouden zeggen: beetje over de top!

Joachim Wtewael, Lot en zijn dochters, ca. 1604, © State Hermitage Museum, St Petersburg

Wttewael leeft zich niet alleen uit in de weergave van de figuren, maar ook in het bijwerk met stillevens, waarvan de expositie enkele autonome exemplaren van Willem Claesz Heda, en Willem Kalff toont.
Naakt om het naakt kon in de calvinistische republiek eigenlijk niet, maar functioneel naakt was geen probleem. De gebruikelijke naaktlopers Adam en Eva worden in de 17e eeuw verdrongen door enkele bijbelse figuren, waaraan een moraliserende betekenis kan worden verbonden. Zoals koning David en zijn mooie buurvrouw Bathseba of Suzanna en de ouderlingen. Deze gaven schilders en opdrachtgevers een alibi  (zo niet doen!) voor een mooi erotisch getint schilderij.

In de expositie hangt wel een klein paneeltje dat louter om het naakt geschilderd lijkt. Een baadster door de fijnschilder Gerard Dou gepenseeld op het formaat van een I-pad. Eén uit een serie van drie. Deze hingen waarschijnlijk in de privé vertrekken van Catharina de Grote, die naast regeren, bouwen en het verzamelen van kunst nòg een hobby had… Stof te over voor een extra editie van het roddelblad Privé, zoals onlangs verscheen bij de tentoonstelling High Society in het Rijks.

Gerard Dou, Baadster, ca. 1660-1665, Hermitage St.Petersburg
Gerard Dou, Badende man, ca. 1660-65, Hermitage St. Petersburg

 

 

 

 

 

 

 

 

Ook de zogenoemde Utrechtse Caravaggisten zijn in de tentoonstelling te zien. Dirck van Baburen, Hendrick Ter Brugghen, Gerard van Honthorst en Matthias Stomer waren in Italië in de ban geraakt van het realistische werk van Michelangelo Merisi da Caravaggio ( 1571-1610). De Madonna dei Pelegrini illustreert zijn vernieuwende stijl heel duidelijk met zijn voorliefde voor alledaagse figuren als hoofdrolspelers in profane, maar ook in religieuze voorstellingen.

Caravaggio, Madonna di Loreto, 1606-1606, Basilica Sant’Agostino, Rome

Caravaggio’s motieven en stijlmiddelen werden niet door iedereen gewaardeerd. Veel Romeinse prelaten, vonden het niets ontziende realisme afstotelijk. Zij gaven toe dat hij talent had, maar  ‘…hij misbruikt het’…!   Zoals het  grote, blote Christuskind en zijn moeder als een Romeinse matrone. Het gaf geen pas de Heilige familie zo uit te beelden, aanbeden door een stel haveloze pelgrims die hun vuile voeten zo in het gezicht van de beschouwer steken.

Matthias Stom, Esau verkoopt zijn eerstgeboorterecht aan Jakob, 1640-50, Hermitage St.Petersburg

Stomer vertrok vanuit Amersfoort naar Italië om nooit meer terug te keren.          Moeder Rebecca, de dramatisch belichte lelijke oude vrouw, betrekt met haar blik de beschouwer in het verhaal. Zij heeft haar lievelingszoon Jacob aangezet tot het ontstelen van de vaderlijke zegen die bedoeld was voor de eerstgeboren zoon Ezau. (Genesis 25: 27 e.v.).  Het inzoomen op enkele dramatisch belichte half-figuren zien we ook in twee schilder-ingen van Concerten door Dirck van Baburen en Hendrick Ter Brugghen.

Van het door De Lairesse en Hoogstraten geminachte genre portret toont de expositie mooie voorbeelden van Rembrandt: een Oude Man in het Rood, Een oude Jood, een Schrijvende man en het reeds genoemde doek van Saskia als Flora. De zwangere Saskia is prachtig gekleed; op haar hoed prijkt een kostbare tulp. Het werk is geschilderd tijdens de toen heersende tulpomania. De in de 16e eeuw als exotische plant vanuit Turkijke geïmporteerd tulp heeft tegenwoordig een oerhollands imago, maar  destijds was de tulp een felbegeerde exoot. Zo zeldzaam en gewild, dat voor een bol van zo’n rood-wit gevlamde tulp grif 500,– soms wel 1000,– gulden werd neergeteld. Het bedrag waarvoor Rembrandt destijds het Rembrandthuis kocht. Een timmerman verdiende een jaarsalaris van ca. 300,–. En dan te bedenken dat de rood-witte tekening een symptoom van een tulpenziekte was!

Ook Rembrandts beste leerlingen zijn vertegenwoordigd; Govaert Flinck en Ferdinand Bol, die aanvankelijk nog in de stijl van hun leermeester werkten. (zie bespreking op deze site). Het portret dat Bol rond 1640 van Rembrandt en Saskia schilderde vormt de sleutel tot identificatie van Rembrandts tot voor kort raadselachtige Dame met Oorbel uit 1657. De overeenkomst is treffend.

Van Govaert Flinck ziet de bezoeker een portret van een Jongeman met baret, uit 1637. Hij is gehuld in een rood fluwelen kleed en draagt een Ottomaanse sjaal uit Rembrandts verkleedkist. De groene wambuis daaronder lijkt wel gemaakt uit een lapje dat overschoot van Flora’s kleed. Leuk zijn de niet geretoucheerde oneffenheden in het gezicht; met hier en daar een pukkel en een moedervlek.

Govert Flinck, Portret van jongeman met baret, 1637, Hermitage St.Petersburg
Govert Flinck, Portret van Cornelia Haringh, 1645, Hermitage St. Petersburg

 

 

 

 

 

 

 

In Flincks Portret van Cornelia Haringh herken ik net zo’n elegante  platte kraag als gedragen door Rembrandts Oopjen in de tentoonstelling High Society waarover ik binnenkort zal schrijven.

Rembrandts succesvolle stijl met palet van herfstkleuren dat ook zijn leerlingen hanteerden raakte in de 2e helft van de 17e eeuw geleidelijk aan uit de mode. Onder invloed van het classicisme treedt in de schilderkunst een smaak-verandering op met voorliefde voor gelijkmatig belichte onderwerpen geschilderd in heldere, glad gepenseelde kleuren. Zoals het familieportret van Abraham van den Tempel daterend van de late zestiger jaren. Als laken-handelaar kende hij de verfijnde textuur van zijde, doorzichtig gaas en kantwerk. Met het subtiele kleurengamma lijkt de voorstelling wel een modeshow, aldus de catalogus. Om wie het gaat is onbekend, maar de geportretteerden zijn in elk geval welgesteld; daarop duiden de wandelstok, het geweer, de weitas en de hond verwijzend naar de jacht. De attributen van de dames: de luit, de bloemen het schoothondje verwijzen naar de tijdspassering van aristocratische dames. Ook dit familieportret figureert -zelfs in drievoud- op siervazen van de Keizerlijke Porseleinfabriek.

Abraham van der Tempel, Familieportret, ca.1666-1668,© State Hermitage Museum, St Petersburg
Detail

 

 

 

 

 

 

In de tentoonstelling zijn ook enkele genrestukken te zien, zoals het interieur van Elinga met de vegende dienstmeid. De ogenschijnlijk simpele weergave van het verstilde binnenhuis met de mooie lichtval en de meid van wie we het gezicht niet kunnen zien (of toch?) is zeer geraffineerd. De handeling zelf, het vegen, stond symbool voor morele zuiverheid. Netheid en een huishoudelijke aard werden in de 17e eeuw gezien als belangrijke vrouwelijke deugden. Lees er de bijbel maar op na: …‘Een degelijke  vrouw wie zal haar vinden?’ (Spreuken 31: 10 e.v.)

Pieter Janssens Elinga, Zonverlichte kamer met vegende dienstmaagd, 1670, © State Hermitage Museum, St Petersburg

Minder deugdzaam gaat het er aan toe in Gerard Ter Borchs ogenschijnlijk onschuldige Glas limonade, waarin de subtiele doch veelbetekenende blikken en handelingen voor de goede 17e eeuwse verstaander niets te raden over lieten.  Tot lering, maar zeker ook tot vermaak. Dat geldt ook voor Gabriël Metsu’s Oestermaaltijd. Oesters waren in de 17e eeuw geliefd als aphrodisiacum.

Gerard ter Borch (De Jongere), Een glas limonade, ca. 1663-1664, Hermitage St.Petersburg
Gabriël Metsu, Ontbijt, c 1659–62
© State Hermitage Museum, St Petersburg

Behalve de prachtige stofuitdrukking en erotische ondertoon bevat het werk nog een leuk detail. De afgebeelde drinkhoorn, destijds gebruikt bij feestelijkheden van het Amsterdamse Kloveniersgilde bestaat nog en wordt bewaard in het Amsterdam Museum.

Bijzonder zijn twee nog steeds herkenbare 17e eeuwse stadsgezichten.

Bartholomeus van der Helst, De Nieuwmarkt in Amsterdam, Hermitage St.Petersburg.
Gerrit Adriaensz. Berkheyde, Gezicht op de Nieuwezijds Voorburgwal en het stadhuis, 1670 ,© State Hermitage Museum, St Petersburg

Het opgespannen karkas en de groenten in het eerste doek komen mooi uit tegen het speciaal voor de tentoonstelling gemaakte donkergroene goudleerbehang. De kinderen met een varkensblaas verwijzen op subtiele wijze naar de vergankelijkheid van het bestaan. Een beeld dat beter bekend is van  het eigentijdse embleem van de Homo Bula. Een bellen blazend kind. Symbool voor  de broosheid van het menselijk bestaan. De mens is als de zeepbel, die zomaar uiteen kan spatten.

In Berckheydes Gezicht op de Nieuwezijdsvoorburgwal, zien we nog net een glimp van het door Jacob van Campen ontworpen Amsterdamse stadhuis, dat naar ik mij heb laten vertellen voor het enorme bedrag van 8 miljoen gulden werd neergezet. Joost van den Vondel bezong het als het 8e wereldwonder, dat ver over de landsgrenzen bekendheid genoot. Cosimo de Medici kocht een soortgelijke Berckheyde met een afbeelding van het Amsterdamse Stadhuis, dat zich nog altijd in de Florentijnse Uffizi bevindt.

Thomas de Keyser, Portret van Loef Vredericx als vaandeldrager, 1626, Mauritshuis, den Haag

Na deze uitleg over de opbouw van de collectie Hollandse Meesters nog even iets over de gedeeltelijke teloorgang daarvan. Anders dan vaak verondersteld wordt vormde niet de Russische Revolutie, maar Stalin het grootste gevaar voor de kunstwerken in de Hermitage. In 1929 liet hij ca. 250 kunstwerken verkopen, waaronder het Portret van Loef Vredericx uit 1626, dat uiteindelijk in het Mauritshuis belandde. In de huidige expositie is hij even herenigd met zijn oude vrienden. De zilversmid Loef Vredericx bekleedde als vaandeldrager een erebaantje in de Amsterdamse schutterij. Thomas de Keyser portretteerde hem in het okergele schutterskostuum met een groene sjerp, een ijzeren ringkraag en een degen. Op het vaandel prijken de Hollandse leeuw en de tekst Pro Patria, voor het vaderland.

Dit en meer is nog tot en met 27 mei te zien in de Hermitage Amsterdam.

Link: Hermitage Amsterdam

 

Inleiding Magische Miniaturen in Museum Catharijneconvent woensdag 9 Mei om 13.00 uur.

Het lezingen seizoen loopt bijna ten einde, maar mijn programma nog niet!

Woensdag 25 april en 9 mei a.s. zal ik in Museum Catharijneconvent een inleiding geven op de tentoonstelling Magische Miniaturen.

De Middeleeuwen worden vaak als een duistere periode gezien, ingeklemd tussen de klassieke Oudheid en de Renaissance. Een tijd van oorlogen, honger en ziektes.

Met prachtige goudversierde hoofdletters en illustraties in religieuze en profane handschriften rekent de expositie af met het cliché van de donkere Middeleeuwen. Middels zo’n 65 verluchte manuscripten wordt een boekje open gedaan over de andere, mooie kant van die tijd. De miniaturen met historische-, bijbelse- en realistisch geschilderde alledaagse scènes vormen de beste bewaarde kunst van de Middeleeuwen.

’Dichterbij de Middeleeuwen kunt u niet komen’

Graag nodig ik u uit voor een inleiding, gevolgd door bezoek aan de tentoonstelling in het Utrechtse Catharijneconvent op 9 Mei  om 13.00 u.
Aanmelden voor 25 April is niet meer mogelijk.

Aanmelden verplicht met het oog op de groepsgrootte: Inschrijfformulier of bellen 0343 561234.

Kosten 13,50. Entree niet inbegrepen. Neem svp uw MJK mee!

Romantiek in het Noorden, tot en met 6 mei in het Groninger Museum.

Fearnly, Landschap
Thomas Fearnley, Landschap met wandelaar, 1830, Nasjonaalmuseet for kunst, Oslo

Wat is Romantiek ? In de ogen van Charles Beaudelaire was het géén speciale stijl, maar een ‘manier van voelen’. Hij beschouwde de beweging als fundament van moderne kunst. Als periode in de kunst- en literatuurgeschiedenis is Romantiek een gecompliceerd begrip met  sleutelwoorden als de overweldigende natuur en welhaast ondraaglijke gevoelens van eenzaamheid en verlangen naar lang vervlogen tijden of verre horizonten. Een gemoedsaandoening die in het Duits zo treffend omschreven wordt als Fernweh waaraan gehoor wordt gegeven in Wanderlust. Tegenwoordig  roept de term romantisch veeleer associaties op met een tête à tête bij kaarslicht en een glas wijn….

Een stroming die gedurende de eerste helft van de 19e eeuw deels parallel, deels in vervolg op de periode van de Verlichting ontstond. De tijd van de rede, waarin traditionele aannames op geografisch, natuurwetenschappelijk en religieus gebied letterlijk en figuurlijk onder de loep werden genomen en waar nodig bijgesteld. De tijd ook waarin de door God geschapen mens plaats begint te maken voor de maakbare mens. Op deze door de rede beheerste periode volgde een reactie met (over)waardering van het gevoel en de menselijke intuïtie.

De Groningse expositie toont de weerslag hiervan in een overzicht van romantische landschapschilderkunst uit Engeland, Duitsland, Scandinavië èn Nederland te zien, waar romantische schilderkunst in de ontstaanstijd bij kunstcritici weinig waardering genoot. Het beeldverhaal begint in Italië, het land dat reizigers uit heel Europa aan trok.

Turner, aquaduct, waterval
J.M.W.Turner, Zuidelijk landschap met aquaduct en waterval, 1828,Tate Britain, Londen

Zoals jongemannen tijdens hun Grand Tour, de voorloper van het hedendaagse Gapyear. Voor kunstenaars was het land van Leonardo en Michelangelo eveneens een must. De glooiende heuvels van de Campagna met zonbeschenen ruïnes. Ook componisten en dichters raakten ervan in vervoering.  In de zaaltekst ….“Kennst du das Land wo die Zitronen blühen’? herken ik mijn lievelingsgedicht van de Middelbare school: Mignon, van Goethe.

Joseph Wright of Derby was een van de eersten die het Italiaanse landschap vereeuwigde. In zijn Graftombe van Vergilius uit 1782 geeft hij een impressie van een toeristische trekpleister. Het veronderstelde graf van de dichter bevindt zich op een heuvel boven de grot van Posilippo bij Napels. Het nauwelijks te herkennen figuurtje links van de grot –het lijkt meer een antropomorfe rots-  is Sicilius Italicus, die volgens de overlevering op Vergilius verjaardag verzen bij zijn tombe declameerde. Met dit onderwerp en vooral zijn kleur- en lichtgebruik spreekt de schilder de beschouwer emotioneel aan.

Van Wrights betoverende Grot in de Golf van Salerno zijn 6 varianten bekend. Op een daarvan schilderde hij een klein hopeloos figuurtje. Het is Julia, de verbannen dochter van keizer Augustus. Middels een miniem zeiltje aan de horizon gloort een sprankje hoop op verlossing.

Wright of Derby, Salerno
Joseph Wright of Derby, Grot in de golf van Salerno, bij maanlicht 1780 -1790, Derby
Wright of Derby, Vergilius
Joseph Wright of Derby, De graftombe van Vergilius bij maanlicht, 1782, Derby Museum, Derby

 De Nederlanders Josephus A. Knip en Abraham Teerlink reisden eveneens zuidwaarts. Knip verwerkte zijn Italiaanse schetsen thuis. Teerlink vertrok met een beurs van de Prix de Rome huwde een Toscaanse schone en kwam nooit meer terug!

Josephus August Knip, Gezicht op la Cava, 1817, Museum de Fundatie, Zwolle en Heino.

De Noor Johan Christian Dahl had het geluk een uitbarsting van de Vesuvius mee te maken. Zijn impressie van deze bijzondere ervaring heeft een plek gekregen in de zaal waarin het begrip subliem, synoniem voor een onovertroffen emotionele ervaring, centraal staat. Een romantische notie ontleend aan Edmund Burke’s, A Philosophical Enquiry into the Origin of our Ideas of the Sublime and Beautiful uit 1757.

Dahl, Vesuvius
Johan Christian Dahl, Uitbarsting van de Vesuvius, 1820/1821, Staten Museum for Kunst, Kopenhagen

De expositiezalen zijn ingericht met thema’s als het Noorse landschap, het Sublieme, het Hemelse licht, Weersgesteldheid en Religie in het landschap.

Naast woeste, ongerepte landschappen die niet zelden verwijzen naar heftige menselijke emoties, ziet de bezoeker impressies van een verstilde natuur. Hier zochten romantici rust en contact met het goddelijke. Bij Caspar David Friedrich wordt dit verlangen expliciet in beeld gebracht, bijvoorbeeld met een kruis in de bergen. Soms wordt ook op subtielere wijze verwezen naar het goddelijke, middels een besneeuwd verlaten kerkhof, of een maanbeschenen landweg.

Niet alle romantici pakten hun ransel om een kijkje achter de horizon te nemen. Ook dicht bij huis waren romantische onderwerpen te vinden. Een opleving van nationalistische gevoelens na de Napoleontische oorlogen gaf een impuls tot schilderingen van de eigen landschappelijke omgeving. Prachtig verbeeld in Johan Christian Dahls overweldigende berg- en fjordenlandschappen. De drijvende kracht achter deze meest buitenslands geschilderde doeken was paradoxaal genoeg nìet Fernweh, maar heimwee. Dit gevoel wordt mooi verbeeld in zijn Noorse landschap met regenboog, waarin het onbereikbare verlangen wordt gepersonifieerd in de gedaante van de eenzame herderin.

65 x 81,3 cm
Johan Christian Dahl, Noors landschap met regenboog, 1821, Statens Museum for kunst, Kopenhagen

De tentoonstellingsmakers zien overeenkomsten  tussen het hedendaagse globalisme en nationalisme en de tijd waarin romantici de wereld in trokken òf thuisbleven. In de paralleltentoonstelling Ook Romantiek ziet de beschouwer tot en met 2 april hedendaagse romantische werken van Studio Job, Teun Hocks, Maarten Baas en anderen. Bijzonder mooi is het virtuele panorama van Reality Center; kunstig gecomponeerd met schilderijen uit de tentoonstelling. Fragmenten van echte natuur met vogelgeluiden vervolmaken deze ervaring. Via Dankvart Dreyers Brug over een beek gaat de beschouwer een virtuele wereld binnen. Deze wandeling, of beter, deze vogelvlucht, voert via Lundbyes Herfstlandschap, een heerlijke bergweide met koeien en Johan Christian Dahls monumentale Gezicht op Fortundalen naar Larsons indrukwekkende Fjord bij maanlicht om uit te komen bij het posterbeeld: Rørbyes Gezicht op de Campagna. Op deze adembenemende filmische sensatie is maar één woord van toepassing: subliem!

Laten we dat laatste schilderij even beter bekijken. Als de titel niet richting Italië verwees, zou je denken dat de figuur zich op een kale steppe bevindt. Het was dan ook ongebruikelijk koud toen Rørbye dit schilderij, getuige een dagboeknotitie in januari van het jaar 1835, zittend aan de oever van de Tiber vervaardigde.

Rorbye, Campagna
Martinus Rorbye, Uitzicht op de Romeinse Campagna, 1835, Gothenburg Museum of Art

De 19e eeuwse dichter Novalis en de schrijver Chateaubriand putten hun inspiratie uit de Middeleeuwen. De‘goeie ouwe tijd’ toen iedereen in Europa nog verenigd was in het christendom. Kunst als vehikel voor religieuze gevoelens. Deze gedachte ligt ook ten grondslag aan Krusemans Mediterende monnik bij een ruïne.

Kruseman, monnik, ruïne
Frederik M. Kruseman,  Mediterende monnik bij een ruïne bij nacht, 1862, Rijksmuseum, Amsterdam

In de tentoonstelling wordt er geen aandacht aan besteed, maar dit terugverlangen naar lang vervlogen tijden, deze Sehnsucht,  wordt eveneens weerspiegeld in de tuinarchitectuur van die dagen. De romantische Engelse landschapstuin ontstond als reactie op de symmetrisch langs geometrische lijnen aangelegde tuinen van de Verlichting, zoals Versailles. De Engelse landschapstuin met grillig gevormde paden, verrassende vergezichten, graftombes en ruïnes van gotische kerken, nodigt de wandelaar uit tot reflectie over de vergankelijkheid van het bestaan. Het schilderij van John Constable, De vallei van de Stour met Dedham in de verte, geeft een indruk van de streek waar deze ideëen in de landschapsparken van Stowe en Stourhead zijn vormgegeven. Gemodelleerd overigens naar de schilderijen van Claude Lorrain!

John Constable, De vallei van de Stour met Dedham in de verte, ca. 1800-1809, V&A Museum Londen
FotoMarina: landschap bij Stourhead met dezelfde Toren (2016)

 

 

 

 

 

De romantici Constable en Turner waren tijdgenoten, maar géén geest-verwanten, zoals duidelijk te zien in de film Mr Turner. Turner reisde graag. Constable bleef liever thuis; in de streek tussen Dorset en de kust van East Anglia, dat ook wel ‘Constable County’ wordt genoemd.

Constable, Cloudstudy
John Constable, Studie wolkenlucht, ca 1820, Mauritshuis, den Haag

Naar eigen zeggen vond Constable ook inspiratie in de schilderijen van Jacob van Ruisdael en vooral diens indrukwekkende wolkenluchten. Die Constable wel honderd keer beeldvullend tot onderwerp koos. Hij bestudeerde deze in de openlucht, maar ook in meteo boeken in de bibliotheek. Een liefhebberij die hij omschreef als   ‘skying’ !

Arthur and Aegle, Martin
Detail John Martin, Arthur en Aegle in de gelukkige vallei, 1849, Laing Art Gallery, Newcastle upon Tyne

Belangstelling voor de Middeleeuwen wordt eveneens weerspiegeld in de verbeelding van literaire thema’s. John Martin koos de tragische liefdesgeschiedenis van King Arthur en de Etruskische koningin Aegle, uit een gedicht van Edward Bulwer-Lytton tot onderwerp.

Het romantische verlangen, de sehnsucht, de hunkering naar je-ne-sais-quoi, kon ook tot uitdrukking worden gebracht in rustige binnenhuisscènes. Een in gedachten verzonken figuur voor een gesloten, dan wel geopend venster. Het fysieke lichaam gekluisterd aan huis en haard, de geest wellicht mijlen verder!

Caspar Caspar Friedrich gebruikte het op een serieuze manier en Johann Peter Hasenclever gebruikte het venstermotief aangevuld met vanitassymbolen als parodie.

Johann Peter Hasenclever, De Sentimentele (1846), Museum Kunstpalast, Düsseldorf.

De natuur vormt in deze periode het universele leidmotief. Aangespoord door de revolutionaire roep om vrijheid die in Europa weerklonk,  bevrijdden kunstenaars zich van de academische regels. Lang genoeg hadden ze monumentale stukken geschilderd met bijbelse, mythologische en historische onderwerpen, geplaatst tegen een landschappelijke achtergrond.

In de 19e eeuw gingen kunstenaars naar buiten om de natuur te schetsen. In het atelier werkten ze deze uit tot zelfstandige kunstwerken. Niet langer als decor, maar ook niet zonder betekenis. Caspar Wolfs impressie van enkele in de openlucht werkende kunstenaars brengt behalve deze ontwikkeling met deze ijzingwekkende plaats van handeling ook de typische romantische voorliefde in beeld voor angstaanjagende onderwerpen!

Wolf, Lauteraargletsjer
Caspar Wolf, De Lauteraargletsjer, 1776, Kunstmuseum, Basel.

Over de queeste naar een daadwerkelijk of denkbeeldig (levens)doel hoor je soms de filosofische uitdrukking: niet de bestemming, maar de reis erheen, daar gaat het om. Deze visie wordt in de tentoonstelling eveneens weerspiegeld in werken met onderweg naar Italië waargenomen landschappen en aan den lijve ervaren weersgesteldheden.

Breed uitgeschreven citaten onderstrepen de zaal thema’s: zoals:

…’Het ruisen in de boomtoppen en het rollen van de donder hebben mij dingen over God verteld, die ik niet met woorden kan uitdrukken’, aldus Wilhelm Heinrich Wackenroder, in de zaal met schilders die deze  weersgesteldheid prachtig hebben verbeeld, zoals Willem Roelofs en Gerard van Nijmegen.

Roelofs, onweer
Detail W. Roelofs, Landschap bij naderend onweer, 1850. Doek, Rijksmuseum, Amsterdam
Nijmegen, landschap, storm
Gerard van Nijmegen, Landschap in de storm, 1804, RM Twenthe, Enschede

 

 

 

 

 

De reeds besproken fjordenlandschappen van Dahl doen diens nationalistische devies gestand: ‘een schilderij van een landschap iets moet zeggen over het wezen van het land’…..  

 Ook Caspar David Friedrich wordt geciteerd:  … ‘Een schilder moet niet alleen schilderen wat hij voor zich ziet, maar ook wat hij in zich ziet’…

Onder de noemer de Innerlijke Blik ziet de bezoeker werk, waarin Friedrich nauwkeurige observatie van de natuur combineert met een diep religieus gevoel. Zoals zijn mysterieus slechts in bleke geel en grijstonen gesuggereerde ‘Morgenstimmung’, waarbij je de gelijknamige tonen van Edvard Grieg bijna kunt horen!

Friedrich, Morgenstimmung
Caspar David Friedrich Ochtendnevel in de bergen, 1808,Thüringer Landesmuseum Heidecksburg, Rudolstadt

Friedrichs meest bekende werk, De wandelaar boven de nevelen, treft  u in Groningen niet aan. De Nachtwacht van de Hamburger Kunsthalle wordt evenals die van Rembrandt nooit uitgeleend! Dit gemis wordt ruimschoots gecompenseerd met negen schilderijen van zijn hand.

Friedrich,wandelaar, nevelen
C.D. Friedrich, De wandelaar boven de nevelen, 1818, Hamburger Kunsthalle

In de zaal met thema: Tekens in het Landschap . In Friedrichs werk zijn religieuze connotaties zeker aanwezig; bij Turner wellicht ook. Op zijn sterfbed sprak hij de volgende woorden: ‘The sun is God’. Wat hij precies bedoelde zal altijd onduidelijk blijven, maar zeker is dat licht, het hemelse licht, een belangrijke rol in zijn werk speelde. Onder dit lemma worden vijf werken van Turner gepresenteerd. Deze geven niet alleen een samenvatting van de componenten van het  romantische landschap, maar ze illustreren tevens Turners ontwikkeling van figuratie naar bijna abstractie. Van zijn Landschap met herten, uit 1828 tot het van 1840 daterende haast impressionistische Wolken en Water uit de Zwolse Fundatie.

Innerlijke beleving speelde bij Turner een grote rol. Om een waarheidsgetrouwe verbeelding van een schipbreuk te maken liet hij zich tijdens een storm vastbinden aan de mast van een schip. In zijn Stormy Sea with Blazing Wreck (1835-1840) ziet u het reslutaat. Het natuurgeweld eist alle aandacht op; het in nood verkerende scheepje valt  nauwelijks op. Schipbreuk als metafoor voor menselijke kwetsbaarheid.

Het lijkt wel of ook Wijnand Nuijen en Knud Baade zich op zo’n manier hebben ingeleefd in een dergelijk rampenscenario. Bij het zien van  Baades schipbreuk spat het zilte zeewater je rond de oren, hoor je het gieren van de storm en het kraken van de scheepswand op de rotsen. De bemanning is al verdwenen in de golven. Een ten dode opgeschreven mannetje in de mast, krijgt even gezelschap van een verwaaide meeuw, die als enige zal overleven.

Baade, Schipbreuk
Knud Baade, Schipbreuk, 1830-1840, V&A Museum, Londen

In de zalen van het Groninger museum loopt zelfs de coolste rationalist het gevaar aangeraakt te worden door romantische gevoelens. Misschien zelfs bevangen te worden door een onweerstaanbaar verlangen om de wereld van het favoriete schilderij binnen te gaan om een subliem avontuur te beleven. Mee te kijken met de vrouw in het schilderij van Caspar David Friedrich’s klippen bij Rügen voor wie een waaghals met ware doodsverachting op de rand van het ravijn iets probeert op te rapen. Dit schilderij is buiten tentoonstelling. Louis Gurlitts klippen van het eiland Møn is wel aanwezig. Dit werk (geschilderd door een voorvader van de zonderling die in 2014 het nieuws haalde met de roofkunst verzameling) bevat ook romantische bespiegelingen over de vergankelijkheid, door de heldere kleuren en het iconische zeiltje aan de horizon komt die vergankelijkheid wel wat vrolijker over!

Gurlitt, Klint
Louis Gurlitt, Møns Klint (klippen van het eiland Møn),1842. . Statens Museum for Kunst, Kopenhagen
Friedrich, chalk rocks, krijtrotsen
Caspar David Friedrich, Krijtrotsen op Rügen, 1818

Link:

Groninger Museum

Literatuur:

Jackson e.a., De Romantiek in het Noorden: van Friedrich tot Turner, Groninger Museum, Groningen, 2017.

Rademakers & G. De Werd, Een Romantische Reis, Noordbrabants Museum, ’s-Hertogenbosch, 2014.

Hoekstra e.a., Gevaar & Schoonheid: Turner en de traditie van het sublieme, Fundatie Zwolle, Rijksmuseum Twente, 2016.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De serene blik | 4 realisten, tot en met 13 mei 2018, Museum MORE, Gorssel

Jan Mankes, Bomenrij, 1915, Museum More, Gorssel

Twee jaar geleden bezocht ik de openingstentoonstelling van Museum More. Nog besmet met het virus van onderwaardering voor figuratieve kunst waar ik als kunstgeschiedenisstudent in de jaren ’80 mee in aanraking kwam verwachtte ik niet hier vaak terug te komen. Inmiddels is het tij gekeerd: waardering voor realistische kunst mag weer. Wanneer ik Museum More voor de tweede keer bezoek is Helmantel zelf aanwezig op de tentoonstelling de Serene Blik, waar hij naast Floris Verster, Jan Mankes en Dick Ket een glansrol vertolkt.

Op zaal stellen de samenstellers van de expositie, Ype Koopmans en Frank van de Schoor ons voor aan de tableau de la troupe: Floris Verster (1861-1927), Jan Mankes (1889-1920) Dick Ket (1902-1940) en Henk Helmantel (1945). Het thema van de vergankelijkheid verbeeld in de getoonde stillevens kan niet beter worden geïllustreerd dan met het ontroerende jongensportret van de licht gebogen, grijzende man die hier rondloopt om journalisten te woord te staan.
In het intrigerende Zelfportret met Baret van Dick Ket zie ik nu pas de griezelige duim die door het palet heen steekt. Gelukkig onopvallend op het taartje met dit portret dat ik bij de koffie kreeg.

Elke kunstenaar heeft een eigen zaal en een wand, waarin hij in dialoog met de anderen wordt getoond. Afgezien van zaalteksten wordt weinig uitleg gegeven. De werken spreken voor zich. Ogenschijnlijk is het: What you see is what you get, maar achter de realistisch geschilderde werkelijkheid gaat vaak een diepere betekenis schuil. Veel voorstellingen ontstijgen de werkelijkheid in termen van spiritualiteit en verstilling, vandaar de titel: de serene blik.

De eerste zaal is gewijd aan Floris Verster, werkzaam in de eerste helft van de 20e eeuw. Zijn werk weerspiegelt de belangstelling die kunstenaars toen kregen voor 17e eeuwse genres als stilleven en portret. De aandacht voor detail en stofuitdrukking van hun voorgangers zien we terug in de werken op deze tentoonstelling. Bewondering voor de schilders van de Gouden Eeuw loopt als een rode draad door de expositie.

Floris Vester, Donkere pioenen in aardewerken pot, 1890, Singer Laren

Met zijn spannende vroege composities op –heel modern- monumentaal formaat ontwikkelde Verster een geheel eigen stijl. Zoals het grote in pasteuze toets geschilderde bloemstilleven Donkere pioenen in aardewerken pot uit 1890, waarover Versters echtgenote Jenny Kamerlingh Onnes de volgende woorden noteerde: …’het was een akelig karwei om de achtergrond te realiseren’…
In deze zaal herken ik zijn schilderij uit de tentoonstelling Rumoer in de Stad, Geplukte hanen. Deze bijna abstracte impressie van dood gevogelte is een wat onesthetisch en ongebruikelijk onderwerp in die jaren, maar wat een prachtbeeld van vergankelijkheid.

In Brussel komt Verster in aanraking met het kunstenaars collectief Les Vingt, waartoe Jan Toorop destijds behoorde; ook ziet hij werk van James Ensor. Vanaf 1904 legt Verster zich vooral toe op kleinere, nauwkeurig gepenseelde stillevens van dode kraaien, aardewerk en eieren. Zomaar een paar eieren: voor zowel Verster, Mankes als Helmantel is het genoeg voor een klein stilleven.

Helmantel, kaas en eieren
Henk Helmantel, Stilleven met kaas en eieren, 1987, Museum More
Verster, eieren
Floris Verster, Nap met eieren, 1915, Centraal Museum, Utrecht

Bij Mankes zien we de eieren tussen eenvoudige aan de natuur ontleende onderwerpen terug. Verstilling is hier, meer nog dan bij Verster, het sleutelwoord. Door de wat ‘omfloerste’ beeldtaal krijgen zijn realistische objecten een spirituele meerwaarde. Deze onscherpe beelden zijn geen louter artistieke vinding, maar aldus de conservator, het gevolg van zijn slechte ogen. Hij weigerde een bril op te zetten!

Jan Mankes, Vaas met jasmijn, 1913, Museum Arnhem

Gelukkig maar, want zijn Vaas met Jasmijn krijgt daardoor een welhaast magische uitstraling. Dat geldt ook voor de Bomenrij in de Knijpe, het plaatsje in Friesland, waar zijn echtgenote Anna Zernike als (eerste vrouwelijke) predikant was beroepen. Meer een droombeeld van een eerder realistisch waargenomen bomenrij. Het werk inspireerde Joost Zwagerman tot de volgende woorden…’land en lucht gehuld in een onaards blauw’… De boomkruinen deden hem denken aan reuzenpluizenbollen, waarvan de pluisjes door een bries zijn weggewaaid. Al bij zijn leven verkocht Mankes goed. Dit werk bracht destijds  f200,– op. Door goede contacten in de kunstwereld werd zijn werk en daarmee zijn naam via gravures bekend. Interessant te zien hoe Mankes teruggrijpt op de grote namen van de Gouden Eeuw, zoals in het doek uit 1914, Vrouw voor haar huis, dat onmiskenbaar teruggaat op het Straatje van Vermeer in het Rijksmuseum!

Jan Mankes, zelfportret met uil, 1911, Museum Arnhem

We staan even stil bij Mankes Zelfportret met Uil, symbool van wijsheid zegt Frank van der Schoor, maar het kan evengoed om het 17e eeuwse symbool van de dwaasheid gaan. Hoe dan ook ook dit werk is een mooi voorbeeld van ogenschijnlijk realisme. Opvallend zijn de eenvoudige door Mankes zelf gekozen lijsten. Zonder de goudvergulde krullen, waarin een stilleven met stenen kruikje is gevat, accorderen deze sobere kaders prachtig met de verstilde voorstellingen die zij omlijsten.

 

In 1916 bleek Mankes aan tbc te lijden, waardoor zijn actieradius steeds kleiner werd. Dit wordt weerspiegeld in de vele huisje-boompje-beestje onderwerpen, die hij op meesterlijke wijze wist te uit te beelden. Met zijn sobere, verstilde stijl was Mankes een inspiratiebron voor neo-realisten als Wim Schumacher en Edgar Fernhout, elders in More te zien èn Henk Helmantel, die zelf enkele werken van Mankes bezit.

De tentoonstelling presenteert ook enkele interessante thematische ontmoetingen. Een reeks sneeuwgezichten, waaronder een prachtig ‘Louis-Apol-achtig’ Sneeuwlandschap bij ondergaande zon (1895) van Floris Verster, getoond naast winterlandschappen van zijn confrères. Datzelfde gebeurt met het in dialoog getoonde Stilleven met Kweeperen van Helmantel en een werk met hetzelfde onderwerp van Floris Verster dat weer onmiskenbaar schatplichtig lijkt aan soortgelijk stillevens van Vincent van Gogh. In hun realistische weergave van groente en fruit is de traditionele 17e eeuwse vanitas-gedachte nooit ver weg. De vier realisten uit deze tentoonstelling worden dan ook als fakkeldragers van de grote 17e eeuwse traditie gepresenteerd.

Helmantel, kweeperen
Henk Helmantel, Stilleven met kweeperen, 2012, Museum More
Floris Verster, Kweeperen, 1905, Museum Helmantel, Westeremden

De composities van Dick Ket zijn het meest gewaagd. Anders dan de concentratie op een enkel onderwerp bij Verster of Mankes en de wat brave uitstalling van objecten in Helmantels stillevens, bevatten Kets werken een zekere spanning. Zoals in zijn eigenzinnige Zelfportret met Vaas, waarin de schilder zich, terwijl hij een vaas optilt, in een merkwaardige houding heeft vereeuwigd. Zo te zien een enorme tour de force. Hier, maar ook in zijn andere werk zijn de symptomen zichtbaar van het hartfalen waaraan hij leed: blauwe nagels. In een zelfportret in Boijmans maakt Ket deze subtiele verwijzing expliciet. Door een openvallende borstrok verwijst een blauwe tepel naar zijn hartproblemen. Ook hier een echo van zijn bewondering voor de grote meesters van het verleden. De compositie ontleende hij aan Bartolomeo Veneto’s Flora uit het Städelsches in Frankfurt.

Veneto Flora
Bartolomeo Veneto, Flora, ca.1525, Städel Museum, Frankfurt
Ket Zelfportret
Dick Ket, Zelfportret met blote borst,1932, museum Boijmans, Rotterdam

 

 

 

 

 

 

 

 

Neem de tijd om goed te kijken. Dit geldt voor alle kunstwerken, maar zeker ook voor de vele zelfportretten van Dick Ket. Bij nadere beschouwing blijkt zijn Zelfportret met Bolskruik een knap spiegelbeeld te zijn met een grappig dubbelbeeld van de jeneverkruik. Het fragment van een affiche met stoomboot in de achtergrond zegt iets over Kets ontwikkeling. Op de Academie in Arnhem begon hij met het tekenen van affiches. Zijn zelfportretten, of beter gezichtsstudies, weerspiegelen daarenboven zijn belangstelling voor de 18e eeuwse theorieën van Johan Kaspar Lavater. Deze geleerde dominee was ervan overtuigd dat de fysionomie iets zegt over het karakter van de mens.

Dick Ket, Zelfportret met Bolskruik, 1932, Museum Voorlinden Wassenaar

Dick Ket was een langzame werker. Wegens zijn delicate gezondheid  woonde hij bij zijn ouders in Bennekom. Met de kommen in zijn stillevens verwijst hij met een knipoog naar zijn woonplaats en met de barsten daarin, verleent hij de kommen een diepere betekenis. Aan zijn verloofde Nel Schil schreef hij ‘Ik ben een kom’. De gebarsten kom waar een stukje vanaf is als symbool van zijn gemankeerde gezondheid. Dick Ket die zichzelf ziet als ‘rejected China’…  Bij hem geen twijfel aan een diepere laag achter de zichtbare werkelijkheid. In 1932 schreef hij: …dat er meer is tusschen hemel en aarde, ….daar denk ik dikwijls aan als ik een stilleven schilder ….Juist in deze doode voorwerpen voel ik de aanwezigheid van dit alom-vertegenwoordigde…’
In Kets werk zijn ook invloeden aanwijsbaar van Gino Severini. Vergelijk zijn Stilleven met viool en witte vaas met Severini’s Visual Synthesis of the Idea War 1914. Op zijn beurt beïnvloedde Dick Ket Henk Helmantel bij wie we in de grote zaal uitkomen. Hier hangt een klein juweeltje, Helmantels Distelvink, geïnspireerd op Fabritius beroemde Puttertje in het Mauritshuis. Jammer dat het zo hoog hangt.

Henk Helmantel, Distelvink. 2002, Museum Helmantel, Westeremden

Het africhten van een puttertje is een tegenwoordig niet meer beoefende tak van sport. In de 17e eeuw werden distelvinken het kunstje bijgebracht om kleine emmertjes water te putten teneinde hun dorst te lessen. Het hijsen van het emmertje werd destijds symbolisch in verband gebracht met hijsen; drinken en … dronkenschap. Daarnaast gold het diertje sinds de Oudheid als symbool voor de ziel die na de dood naar de hemel opstijgt. En daarmee houdt de onuitputtelijke symboliek van het puttertje nog niet op. Volgens een legende zou het vogeltje uit mededogen met Christus aan het kruis, een doorn uit diens voorhoofd hebben getrokken, waarna een rode bloedvlek rond zijn snaveltje achterbleef.
In de laatste zaal hangen grote werken van Henk Helmantel. Alle met magistrale stofuitdrukking, zoals het Stilleven met Mangistan vruchten en Gele doos met Witlof, waarvan ik dankzij Helmantel zie hoe dit gewas in de aarde geworteld is, alvorens in de schappen van de groenteman te belanden. Als zoon van een tuinder was Helmantel van jongs af aan geboeid door groei en bloei, maar in zijn stillevens figureert ook ander voedsel zoals het knapperige Brood gebakken in Emden, uit 2007. Zeventiende eeuwse voedselstillevens tonen prêt à consommer. Kaas, boterkrullen, vis, vlees, fruit en aangesneden brood, niet zelden gekoppeld aan vanitasgedachten. Zie bij mijn bespreking van de tentoonstelling Slow Food. Bij Helmantel is het geschilderde voedsel slechts afstandelijke geëtaleerd, compleet en onaangesneden.

In een documentaire van Els Dinnissen vertelt Helmantel dat hij vlotter werkt dan menigeen denkt. In zijn composities, altijd op paneel met een ondertekening in verf, legt hij naar eigen zeggen graag een gevoel van aanwezigheid. Lichtval speelt daarbij een belangrijke rol. Hij is in de weer met de schil van een ui. Hij houdt ‘m eens even tegen het licht en wijst de beschouwer op de weerschijn van het licht door die dunne schil, waarbij de structuur daarvan fraai wordt aangelicht. Vervolgens schikt hij wat uien op een tafelblad. Hier en daar hangt speels wat loof over de rand. Het stilleven ligt er al, ik hoef het alleen nog te schilderen, lacht hij!

Henk Helmantel, Stilleven met uien, Museum Helmantel, Westeremden

Ik moet even denken aan Jacob Cats, de 17e eeuwse Zeeuwse dominee die in een ui inspiratie vond voor een moraliserend boodschap. In een zogenoemd embleem trekt Cats een parallel tussen de ‘rok’ (de schillen) van een ui en een damesrok. In beide gevallen leidt het het afpellen (uittrekken) daarvan tot tranen! Het stilleven met uien zal binnenkort geveild worden. De opbrengst is bestemd voor de restauratie van het orgel in de de Petrus en Pauluskerk in Loppersum.

Bij een stilleven met enkele granaatappels, verklaart Helmantel de wat onduidelijke titel middels het fragment in de achtergrond. Een abstract werk van Kees Stoop. Als realist houdt Helmantel niet van abstracte schilderijen, maar Stoops werk bewondert hij. Vandaar deze Homage aan Kees Stoop. Maar Dick Ket was hier als inspirator ook niet ver weg. Naast stillevens van groot formaat hangen Helmantels voor dit genre toepasselijker monumentale kerkinterieurs. Beide genres geïnspireerd op beroemde 17e eeuwse voorgangers.

Helmantels glad gepenseelde vroege stillevens tonen een intieme, bezielde weergave van de alledaagse materie. Of in Helmantels eigen woorden gehoord tijdens een interview in het radioprogramma nooit meer slapen,..’ik ben geboeid door de verschijningsvorm der dingen. Onze schepper heeft het zo gemaakt dat je je blijft verwonderen‘…

Zijn kerkinterieurs ademen een gewijde sfeer en geestelijke verstilling. Destijds reed Helmantel op zijn bromfiets door Groningen en Duitsland om kerkinterieurs te schetsen. Zijn Kerkinterieur van de Grote kerk in Monnickendam uit 1988 roept associaties op met werken van de 17e eeuwse specialist Pieter Saenredam. Toch is de sfeer anders. Het geschilderde (hemelse) licht is bij Helmantel verbonden met zijn eigen geloof. Hij nodigt de bezoeker uit de geschilderde kerk binnen te gaan. In de film legt Helmantel uit dat een schilderij voor hem geslaagd is als de compositie en de lichtval met elkaar in harmonie zijn gebracht. Wanneer ik even later oog in oog sta met het enigszins vereenvoudigde interieur van de Grote kerk in Monnickendam, wordt het schilderij ineens prachtig aangelicht door een baan echt zonlicht dat tussen de wolken door op het werk valt als een geschenk uit de hemel!

Henk Helmantel, De zuidbeuk van de St. Nicolaaskerk in Monnickendam, 1988, Museum Helmantel, Westeremden

In het Groningse Westeremden toont Helmantel zijn eigen werk en door hem verzamelde werken van Verster, Mankes en Ket in een eigen museum. Ook buiten Groningen en Gorssel is Helmantel te zien. Gelijktijdig met de expositie in Museum Moore loopt een tentoonstelling in het Chimei Museum in Tainan en volgende maand zijn dichter bij huis 30 schilderijen te zien in Museum Gouda, getoond naast werken waarin Helmantel inspiratie vond.

In Taiwan werd 20 jaar geleden zijn werk tentoongesteld. Een van de bezoekers van die expositie is inmiddels directeur van het Chimei Museum geworden. Nu nodigde hij de schilder wederom uit om te exposeren. Tijdens het radio interview vertelde Helmantel dat hij nog nooit zoiets moois had meegemaakt. Alle werken zijn geëxposeerd tegen toepasselijke kleuren en bij de ingang van het museum hangen grote banieren met zijn naam. Er zijn al acht schilderijen verkocht. Op de vraag waarom zijn werk daar zo in trek is, moet Helmantel het antwoord schuldig blijven. Maar zou het niet komen doordat ze in de Aziatische wereld zo goed zijn in het exact kopiëren van bestaande voorwerpen?

Het werk van Helmantel geniet veel bewondering van liefhebbers, maar ondervindt tegenstand bij mensen die ‘ervoor doorgeleerd hebben’, aldus de schilder. Kunsthistorici vinden dat mijn werk niet past in de doorgaande ontwikkeling van de kunstgeschiedenis. In 2004 had Carel Blotkamp in de Volkskrant weinig op met Helmantels keurige, maar onbezielde stillevens; geschilderd alsof hij ‘bezig was met aftelversjes’. Onwillekeurig klinkt in mijn hoofd: …. ‘Iene miene mutte, tien pond grutten, tien pond kaas, Henk Helmantel is de baas’… Zo wordt de kampioen van het hedendaagse realisme in Taiwan wel beschouwd. Veertien jaar na Blotkamps artikel mag Helmantel zich inmiddels ook verheugen in de belangstelling van kunsthistorici. Het kan verkeren: de tentoonstelling in Museum More is tot stand gekomen door toedoen van Carel Blotkamp. Hij deed Museum More het idee aan de hand voor een expositie van Verster, Ket en Mankes, die nog niet eerder in samenhang gepresenteerd waren. Samenstellers van de Serene Blik voegden daar het eigentijdse werk van Henk Helmantel aan toe. Getoond naast Blotkamps favoriete schilders Ket en Mankes. Het lijdt geen twijfel dat de conservatoren bewondering hebben voor Helmantel, maar of Blotkamp er ook zo over denkt blijft de vraag.

Het heeft lang geduurd, maar inmiddels heeft het Groninger Museum ook een schilderij van Helmantel aangekocht. Waarmee deze profeet (…) in eigen land nu ook eindelijk gehoord, en vooral, gezien wordt!

Na geduldig op mijn beurt te hebben gewacht krijg ik de kans Helmantel zelf te spreken. Ik memoreer een gebeurtenis van bijna 40 jaar geleden. Een vriend toonde me een zojuist aangeschaft klein paneeltje met een leeg interieur, waarin een stenen wenteltrap naar een ongeziene verdieping omhoog leidt. In deze leegte zag ik toen niets. Het werkje zou in deze tentoonstelling echter niet misstaan. Mijn toenmalige vriend had, wars van toen heersende opvattingen over abstracte en minimalistische kunst als kenner een vooruitziende blik.

Henk Helmantel, Romaans venster in de Noord muur van de kerk in Marsum, 1995

Wanneer ik opmerk dat zijn schilderijen, afgezien van het pasteuzer geschilderde Romaans venster in de noordmuur van de kerk van Marsum heel fijn en glad gepenseeld zijn, corrigeert Helmantel mij. Dat denkt iedereen, maar kijk daar eens. Hij neemt mij mee naar zijn Romeins glas en Chinese rok op Spaanse tafel. Ik werk ook graag met het paletmes voegt hij eraan toe. En inderdaad als we het stilleven samen bekijken zie ik de pasteus aangebrachte, met het paletmes uitgesmeerde verf. Helmantel een erfgenaam van Rembrandt?

Henk Helmantel, Romeins glas en Chinese rok op Spaanse tafel, 2001, Museum Helmantel, Westeremden

 

Bibliografie:

De serene blik, WBooks, Zwolle Museum More, Gorssel, 2018.
Vier realisten

 

Links:

Museum More

Museum Helmantel, Westeremden

CHIMEI Museum Tainan

Museum Gouda

 

 

 

 

 

 

The American Dream tot en met 27 mei 2018. Drents Museum Assen & Kunsthalle Emden

 

Affiche The American Dream, 2018, Assen Emden

Het realisme vormt tegenwoordig een belangrijk hoofdstuk in de Amerikaanse kunstgeschiedenis. Progressieve kunstcritici hadden er echter in de naoorlogse jaren, toen abstracte kunst de boventoon voerde, geen oog voor. In de dubbeltentoonstelling The American Dream staat dit Amerikaans realisme centraal. De bezoeker ziet behalve schilderijen en sculpturen met alledaagse onderwerpen ook foto’s uit die tijd, zoals van de voorvechter van gelijke rechten Martin Luther King en beelden van de protestmarsen tegen de Vietnam-oorlog. Informatie via touch-screens, film- en muziekfragmenten vervolmaken de historische ervaring. Een speellijst van Spotify met ‘gouwe ouwe’ maakt deze helemaal compleet. Niet alleen interessant voor tijdgenoten, bij wie de beelden herkenning oproepen, maar ook voor wie de gebeurtenissen uit de jeugd van hun (groot)ouders slechts een ver-van-mijn-bed-show is.
In het Drents Museum ligt de nadruk op de kunst van 1945 tot 1965; de tijd waarin the American way of life ook invloedrijk was in Europa. De Kunsthalle Emden belicht de tijd daarna met beelden van de Golfoorlog, de aanslagen van 9/11 en impressies van het wapengeweld en de drugs- en aidsproblematiek in Amerika. Actueel is een met niets ontziend realisme geschetste beeltenis van Hillary Clinton en het hilarische ‘portret’ van Donald Trump!
De werken worden thematisch gepresenteerd; stadsgezichten, stillevens, landschappen en verhalende scenes.

Yvonne Jacquette, Chrysler Building Composite at Dusk, 1997, private collection NY

Het verhaal over the American Dream begint met de snel groeiende welvaart van de naoorlogse jaren. De tijd waarin iedereen zijn droom kon verwezenlijken. Zoals de wolkenkrabbers naar de hemel reikten, zo was het ook met de mogelijkheden voor hardwerkende mensen: the sky is the limit! Dat de realiteit vaak anders was wordt in deze tentoonstelling ook getoond naast politieke en maatschappelijke kwesties.

Wat ging aan dat Amerikaanse realisme vooraf?
Tijdens de na-oorlogse jaren gooiden kunstenaars van de  zogenoemde New York School het roer radicaal om. Zij bestempelden figuratieve kunst als trash en gingen over op een abstracte beeldtaal. Parijs moest haar positie als ‘culturele hoofdstad’ afstaan aan New York. Dat hiermee geen einde kwam aan figuratieve kunst bewijst deze als tweeluik gepresenteerde expositie. Terwijl Jackson Pollock en Willem de Kooning zich uitleefden in abstract expressionistisch werk gaven Edward Hopper, Alice Neel, Andrew Wyeth, Andy Warhol, Richard Estes en Robert Birmelin de zichtbare werkelijkheid van alledag weer…en hoe!

Geen nood voor wie niet in de gelegenheid is beide locaties te bezoeken: de tentoonstellingen worden in één publicatie samengebracht en in beide musea wordt een koppeling gemaakt met het partnermuseum. In Assen krijgt de bezoeker een select voorproefje van Emden en andersom. In deze impressie geef ik u -om in jargon te blijven- een medley van beide exposities die behalve visueel genoegen ook een interessante geschiedenisles bieden.

Het Amerikaans realisme kent vele gezichten. Het zogenoemde regionalisme, met -soms desolate- Amerikaanse landschappen, magisch realisme, klassiek realisme in Europese trant, fotorealisme, eclectisch postmodern realisme, popart en politieke kunst: you just name it!

Niet alle realistisch werkende kunstenaars zijn in één hokje te plaatsen. Met hun subtiele observaties van het Amerikaanse leven vormen Andrew Wyeth en Edward Hopper de verbinding tussen Assen en Emden. Hun werken ademen een sfeer van immense eenzaamheid en melancholie.

Woody van Amen,’Wrigley’, 1963, Collectie Museum Het Valkhof, Nijmegen.

De American way of life met coca cola, pop-corn en andere consumptieartikelen, waaide in de jaren ’50 en ’60 over naar Europa. In zijn uit 1963 daterende doek Wrigley prijst de Nederlandse Pop-Art kunstenaar Woody van Amen het genot van Amerikaanse kauwgom aan. De door Andy Warhol als kunst gepresenteerde schilderingen en sculpturen van eigentijdse consumptieartikelen en portretten van celebrities, zijn de geschiedenis in gegaan als popular art: Pop-Art. Sinds enige tijd bestaat ook in Europa herwaardering voor realistische kunst. In 2012 organiseerde het Nijmeegse Valkhof de tentoonstelling Pop-Art met werk van Europese vertegenwoordigers en in 2014 presenteerde het Ludwig Museum de expositie Ludwig Goes Pop met Europese en Amerikaanse realisten. En in Museum More in Gorssel is onlangs de tentoonstelling de Serene Blik met Nederlandse realisten geopend.

De expositie in Assen is ingericht op het denkbeeldige stratenplan van Manhattan. Langs de hoofdas, Broadway, ziet de bezoeker een tijdlijn van 1945 tot 1965 met foto’s, krantenknipsels en filmbeelden van de woelige naoorlogse jaren. Op één van de Avenues sla ik niets vermoedend de hoek om en struikel bijna over een haveloze zwerfster, die hier in New York de weg is kwijtgeraakt. Precies dit effect had Duane Hanson met zijn sculptuur van een Derelict Woman uit 1973 voor ogen. Het beeld van een seksegenote in deplorabele toestand komt harder aan dan de gebruikelijker aanblik van mannelijke zwervers en toont de keerzijde van the American Dream.

Duane Hanson, Derelict Woman, 1973, Centraal Museum, Utrecht

New York, the artistieke place to be. De stad waar het gebeurt. Inmiddels heeft de 24-uurs economie ook onze hoofdstad bereikt, maar toen ik dit verschijnsel in de vroege jaren ’80 voor het eerst in New York meemaakte was ik stom verbaasd. Als het ritme je niet ligt kun je er makkelijk aan onder doorgaan!
Iets verderop hangt een idyllische impressie van roeiers op het meer in Central Park door Stone Roberts waargenomen vanuit de ‘wild side’ van Central Park, the Ramble. Links is nog net een stukje van The Boathouse te zien. Dit doek is een leuk voorbeeld van hedendaags Amerikaans realisme. De verf is bij wijze van spreken nog nat. Het doek dateert van enkele maanden voor opening van de tentoonstelling.
Een mooie herinnering komt boven. April, een bijna-zomerse dag in Central Park. Bomen in bloei, blije mensen met kinderen in het gras, picknickend, balspelend of lezend. Harmonie zonder  geschreeuw of geluiden uit ghetto blasters, gewoon beschaafd amusement. We eten een hot-dog en bewonderen de witte bloem van een jasmijn-achtige soort. Nog nooit gezien in Nederland denk ik hardop. Een langs rennende jogster roept:…’jawel hoor, bij mij in Bilthoven staat er ook een: ze noemen het hier Dogwood’… en weg is ze.

Stone Roberts, the Lake in Central Park a Late Afternoon in Late June, 2017, William Louis Dreyfus Foundation, NY

Terwijl ik even later naar een doek met de raadselachtige titel Landscape: Homage to C.D. Friedrich van Robert Birmelin sta te kijken komt Peter Trippi naast mij staan. Deze  kunsthistoricus en hoofdredacteur van de Fine Art Connoisseur  was betrokken bij de samenstelling van de tentoonstelling. Op mijn vraag of dit een opgewerkte foto is of een schilderij waarin de kunstenaar fotografische beelden heeft verwerkt, antwoordt hij dat het een combinatie van beide lijkt. Qua kleur en sfeer heeft het wel iets van de stijl van de Duitse romanticus, maar in deze desolate, vervreemdende voorstelling mis ik diens nietige menselijke figuur. Trippi zoekt mee, maar weet er evenmin een aan te wijzen. Knap geschilderd in acryl op groot formaat van 100 x 120 cm, maar deze gloomy voorstelling zou ik niet boven de bank willen hebben.

Robert Birmelin, Landscape: Homage to C.D.Friedrich, 1979, William Louis Dreyfus Foundation, NY

Een citaat van Birmelin geeft het antwoord op de zojuist gestelde vraag: I freely invented the disposition of the landscape from memory… Het ‘fading light of sunset and evening’ deden hem denken aan soortgelijke effecten in de schilderijen van Caspar David Friedrich. Hij omschrijft de voorstelling vrij vertaald als een duistere elegie op de natuur en de teloorgang van een industrieel verleden.

Robert Birmelin, A Subway Experience, 1966, William Louis Dreyfus Foundation, NY

We lopen terug naar een vroeg werk van Birmelin, Subway Experience naast een soortgelijk werk van Richard Estes,  New York Scene beide uit de jaren ’60. Tijdens het rush hour legden zij de gehaaste reizigers in een snelle schets vast. Door de transparante hoofden van Birmelins Magritte-achtige schimmen, is het perron aan de overzijde te zien. Spookbeelden van een mysterieuze, onheilspellende moderne wereld met echo’s van het Europese surrealisme. Richard Estes bracht een metro scène in beeld met goed getroffen wachtende en bewegende figuren. Trippie wijst mij op een humoristisch detail: een vader tilt zijn kind over de tourniquette om een kaartje te besparen! Jaren later is Estes nog steeds gefascineerd door de subway. In zijn View of the W Train Crossing the Manhattan Bridge uit 2003 presenteert hij een met vaart, vanuit een rijdende trein waargenomen gezicht op New York.

Richard Estes, New York Scene, 1964, Carnegie Museum of Art, Pittsburgh
Richard Estes, View of the W Train crossing the Manhattan Bridge, Courtesy the seven Bridges foundation Greenwich

 

 

 

 

 

 

 

Behalve desolate industriële landschappen zijn in de expositie ook werken van de zogenoemde regionalisten te zien met impressies van het lieflijke Amerikaanse landschap. Groene heuvels en golvend graan, overgoten met een nostalgisch sausje, zoals in het icoon van Grant Wood, American Gothic uit 1930. Middels dit portret van een eenvoudig, hardwerkend boerenstel uit de Midwest geef ik u antwoord op de vraag naar het waarheidsgehalte van deze werken. Het lijkt een braaf boerenstel, maar in werkelijkheid stonden de zus en tandarts van de schilder model.

Grant Wood, American Gothic, 1930, Art Institute, Chicago
Gordon Parks, American Gothic, Washington DC, 1942 Harvard Art Museum/Fogg Museum, Cambridge MA

Gordon Parks koos de titel van dit idyllische plaatje jaren later om -met een zwarte knipoog- een heel wat minder vredige boodschap uit te dragen in zijn American Gothic, Washington DC, 1942.  Het werk verwijst naar de rassen-ongelijkheid dat het leven in Amerika, vooral in het zuiden in die jaren beheerst. De tijd van Martin Luther King als voorvechter van rassengelijkheid. Gordon Parks liet Ella Watson, een schoonmaakster bij de Federale overheid, gewapend met mob en bezem poseren voor de Amerikaanse vlag. De veelgeroemde American Dream zal voor haar wel altijd onbereikbaar zijn gebleven, al kreeg ze met deze foto in zekere zin eeuwigheidswaarde!

Het thema van rassendiscriminatie zien we ook in Andy Warhols Birmingham Race Riot uit 1964. Een in zeefdruk uitgevoerde opgewerkte foto, waarin de politie de wapenstok hardhandig hanteert en een politiehond een zwarte man probeert te bijten.

Andy Warhol, Birmingham Race Riot, 1964, National Gallery of Art, Washington

Passend bij de lieflijke landschappen is Andrew Wyeth’s vrijwel lege paneel Monday Morning  uit 1955, met prominent een lege wasmand die herinneringen oproept aan mijn vroege jeugd. De tijd van woensdag gehaktdag en maandag wasdag. Terug uit school stond tussen-de-middag een enorme ketel kookwas op het gasfornuis. Het keukentje werd verduisterd door de lakens van de bovenbuurvrouw die tot voor ons balkon hingen.

Andrew Wyeth, Monday Morning, 1955, The Andrew and Betsy Wyeth Collection

Verschillende geëxposeerde schilderijen roepen andere herinneringen op. Zoals Raphael Soyers Cafe Scene met een duidelijke echo van de eenzame bartypes van Picasso en tijdgenoten. De mistroostige vrouw staat model voor de vrouwen wier echtgenoten en zoons tijdens WO II naar Europa werden gestuurd te vechten. In deze op Picasso geënte stijl en compositie, brengt Soyer de eenzaamheid en het angstige wachten in beeld. Zou hij nog terugkomen?

Raphael Soyer, Cafe Scene, ca. 1940, Brooklyn Museum, gift of James N. Rosenberg
Moses Soyer, Ballet Studio, 1955, Parrish Art Museum, Long Island

 

 

 

 

 

 

 

 

Weer anders van toon en sfeer, in de geest van het klassieke realisme in Europese trant is het onmiskenbaar op Edgar Degas geïnspireerde Ballet Studio van Raphaels broer Moses Soyer. Deze stroming zet zich in de jaren ’70 af tegen het emotieloze fotorealisme van de jaren ’60.

Een gevoel van eenzaamheid en vervreemding wordt opgeroepen door Ralph Goings, Amsterdam Diner uit 1980.  Een impressie van zo’n typisch New Yorkse wat smoezelige eettent. Een latino rust even uit van zijn werk. Fles all-American-equalizer voor zijn neus. Er staan nog asbakken op tafel. Kort na het millennium werden deze vervangen door bordjes met No Smoking op straffe van een boete van 200 dollar. Sindsdien stonden rokers als paria’s voor de entree van de sky-scrapers; een beeld dat inmiddels ook verdwenen is. Anno 2018 kun je als roker New York als reisbestemming beter mijden. Of gewoon stoppen!

Ralph Goings, Amsterdam Diner, 1980, Courtesy of Louis k. & Susan P. Meisel, NY

In de Assense expositie bevinden zich meer eenzame figuren; zoals de zonnebadende vrouw in Edward Hoppers Morning Sun uit 1952. Als je goed kijkt is er iets geks met deze zonaanbidster aan de hand. Anders dan de relaxte uitdrukking die de ervaring van zon op je huid veroorzaakt, kijkt deze vrouw gespannen. Het lijkt wel of ze een masker op heeft; op de plek van haar rechteroog gaapt een gat. Zelf zei Hopper over dit ‘portret’: …’My concern was to paint sunlight on the wall of a house’… Niet de vrouw -een portret van zijn echtgenote- is het hoofdonderwerp, maar het licht.  Subtiele wraakactie?
Voor zijn portretten koos Hopper steevast zijn eigen vrouw Josephine: hij moest wel!  Ze wilde niet dat hij met andere modellen werkte…

Edward Hopper, Morning Sun, 1952, Columbus Museum of Art, Ohio: Museum Purchase, Howald Fund
Will Barnet, Upstairs, 1980, National Arts Club, New York

Vervreemding. Dat label past op veel werken in de expositie. Zoals Will Barnets, Upstairs een doek uit 1980, waarop een vrouw mistroostig naar buiten staart; ikoon van de groeiende grootsteedse anonimiteit. De prominent geplaatste kraai onderstreept de nare sfeer.
Zelfs de intieme familiekiekjes van Fairfield Porter ademen, ondanks het ogenschijnlijk genoegzaam samenzijn samenzijn een sfeer van eenzaamheid; loneliness-in-togetherness. Naast rust stralen ze ook verveling uit, een gemoedstoestand die tegenwoordig dankzij de moderne media voorgoed uit onze levens verdwenen lijkt. Psychologen en auteurs uit antroposofische hoek beschouwen deze ontwikkeling niet als een zegen: je af en toe eens lekker vervelen is heilzaam!

Fairfield Porter, A Day Indoors, 1962, Parrish Art Museum, Long Island

Andy Warhol koos ook celebrities, wiens portretten hij solitair of vaker nog serieel in zeefdruk reproduceerde, zoals de overbekende reeks van Marilyn Monroe. In Assen ziet de bezoeker het portret van Jacqueline Kennedy. Tijdgenoot Roy Lichtenstein verbeeldde fragmenten uit reclame advertenties en stripverhalen. De pixels in de rasters van het drukwerk schilderde hij op groot formaat na. Wat een bijzonder bevreemdend effect opleverde.

Roy Lichtenstein, Crying Girl, 1963 Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam
Andy warhol, Jacqueline Kennedy, 1964, Museum Ulm, Kurt Fried Collection

Evenals in Europa maakten Amerikaanse kunstenaars zich rond 1900 los van de academische tradities en kozen voor onderwerpen uit het dagelijks leven. Deze vroege vernieuwers werden in de eerste decennia van de 20e eeuw aangeduid met de term Ashcan School, de vuilnisbakkenschool, en dat was nìet als compliment bedoeld. Sinds de jaren ’50 brachten realisten het alledaagse op ‘democratische’ wijze in beeld. Vuilnisbakken, bier- en soepblikken en  geschilderde en gebeeldhouwde menselijke sculpturen. Alles kon, maar sinds 9/11, de oorlog in Irak, de orkaan Katrina en schietpartijen zoals op de Sandy Hook Elementary School zijn er barsten gekomen in the American way of life.
Internet en sociale media tonen de minder mooie kanten van het bestaan, die  weer nieuwe inspiratiebronnen bieden. Hoe kunstenaars op dit gekantelde wereldbeeld reageren is in Emden te zien.

Eric Fischl, Late America, 2016, Skarstedt Gallery, New York

Eric Fischel laat de lelijke kant van America today zien in zijn uit 1973 daterende doek Late America, waarin een rijke Amerikaan, liggend bij zijn privé zwembad, zijn naakte kont naar het beschouwer wendt.  Naast hem de figuur van zijn in de Amerikaanse vlag gehulde (klein)zoon. In de achtergrond doen gekleurde tuinlieden het werk.

We kijken nog even verder rond in Emden. Hier zijn ook voorbeelden te zien van eigentijdse fotografie èn bedrieglijk fotografisch, met grote precisie gepenseelde schilderijen, onder andere van de oorlog in Irak. Gebaseerd op foto’s die haar broer als marinier in Irak heeft gemaakt, geeft Megan Rye haar visie op de oorlog (2003-2011) tegen het internationale terrorisme. Op de strijd, waarin naar schatting 4500 Amerikaanse soldaten de dood vonden, kwam steeds meer kritiek. Rye bewerkt de foto’s tot realistische, dramatische schilderijen. De beelden werken vervreemdend en angstwekkend, zoals in het doek Alien, uit 2008. Er zijn geen wapens te zien, maar ook geen echte mensen. Tot de tanden ingepakt in camouflagekleding en kogelvrije vesten, afgetopt met helm en masker…‘zo kwam een Amerikaan over op de bevolking van het bezette land: als een ‘alien’, in een woestijnlandschap waar hij niet thuis hoort’.

Megan Rye, Alien, 2008, Courtesy of Forum Gallery New York

Uit datzelfde jaar stamt een serie society portretten door Cindy Sherman, met  vrouwelijke Amerikaanse rolmodellen, zoals de onder een dikke laag make-up verscholen well-to-do elderly lady. Is zij met haar geverfde haar en blote schouders nog steeds verleidelijk of veeleer belachelijk?

Cindy Sherman, Untitled#465, 2008, Collectie Goetz
Karl Haendel, Hillary Clinton, 2016, Potlood op papier met geluid (let op afmeting 261 x 434,5 cm)

 

 

 

 

 

 

Een soortgelijk fijnmazig web van rimpels herken ik in een door Karl Haendel goed getroffen portret van Hillary Clinton: een vrouw met een ijzeren wil, waarmee ze het tot eerste vrouwelijke president van Amerika had kunnen schoppen indien niet….. In Emden is het hilarische portret te zien van de man die haar versloeg.

Peter Saul, Quak-Quak Trump, 2017, Mary Boone Gallery, New York.

In Quack-Quack Trump, uit vierdelige reeks getiteld Fake News, refereert Saul op Trumps reacties op hem onwelgevallig ‘Fake News’ bestempelt. Wie herinnert zich niet Trumps ordinaire geschreeuw, waarin hij journalisten uitmaakt voor: …’you’re all lyers’… Quack, quack duidt op het gekakel van een, wij zouden zeggen kip zonder kop, maar een quack betekent in het Amerikaans een kletser en bedrieger. Deze voorstelling zou op de cover van het zojuist gepubliceerde boek van Michael Wolff, Fire & Fury niet hebben misstaan. Afijn, over het hoofdstuk Trump in de Amerikaanse èn wereldgeschiedenis is het laatste woord nog niet gezegd… en het laatste beeld nog niet gemaakt.                                                                                                                                                                                                                                                                 God Bless America!

Bibliografie:

H.Tupan e.a., The American Dream, Drents Museum Assen/Emden, 2017

Van de Schoor, e.a., Pop Art in Europa, Museum het Valkhof, Nijmegen, 2012.

Rondeau e.a., Roy Lichtenstein; a retrospective, Tate Modern, Londen, 2012.

Diederich e.a., Ludwig Goes Pop, Ludwig Museum, Keulen, 2014.

Link: Drents Museum Assen

Kunsthalle Emden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het Louvre aan zee …. in Abu Dhabi

Winter in Parijs en zin in een zomerse impressie van het Louvre? Ga dan mee naar het Louvre aan zee! 

De taxi rijdt in enkele minuten van ons hotel in Saadiyat, het culturele district van Abu Dhabi, naar het onlangs geopende Louvre. Van dit moment heb ik maandenlang gedroomd! Onder een strakblauwe hemel glinstert de enorme koepel in de ochtendzon; een blikvanger die vanuit alle windrichtingen te zien is.

Wie een dépendance van het Parijse Louvre verwacht kan zijn ogen niet geloven: uit het water rijst een hypermodern bouwwerk van postmoderne allure op, geïnspireerd op traditionele Arabische elementen. Architect Jean Nouvel creëerde een museumstad in zee; alleen al over het bouwproces zou je een artikel kunnen schrijven. Maar het navolgende gaat vooral over de collectie en de doelstelling van het nieuwe Louvre.

De in Dhabi traditionele dakbedekking van palmbladeren bracht Nouvel op het idee voor deze uit geometrische vormen samengestelde koepel met een doorsnee van 180 m. Door de in acht lagen van roestvrijstaal en aluminium geconstrueerde openingen creëert de cyclus van de zon steeds wisselende reflecties op de muren en het onderliggende plein.

En ook ‘s nachts is het prachtig, wanneer – ik heb ze niet nageteld – de 7850 ‘sterren’ verwerkt in de overhuiving aangelicht zijn. De koepel rust op 4 enorme pijlers die kunstig verstopt zijn in het gebouw, waardoor deze lijkt te zweven. Daaronder bevindt zich een ‘museumstad’ met 55 gebouwen met 26 expositieruimtes, die geïnspireerd is op de laagbouw van de medina, de oude stadskern van Arabische nederzettingen.

Voordat we het grote plein betreden valt mijn oog op de Lopende man van Rodin, over wie ik in 2017 schreef. Aan de andere kant wordt mijn blik getrokken door een –hoe is dat hier mogelijk – enorme vrouwenborst. De beeldhouwer Giuseppe Penone zet mij echter op het verkeerde been. Het tekstbordje verklaart dat de vingerafdruk van Sjeik Zayed de inspiratiebron was voor de rondingen in deze sculptuur. De man onder wiens handen Abu Dhabi groot is geworden, zoals u kunt lezen in mijn reisverslag over deze oliestaat. Bij het zien van dit kunstwerk moet ik denken aan Zayeds moderne visie op de positie van de vrouw, die haar huis uit moet om zich te ontwikkelen.

Zaalimpressie
Zaalimpressie

 

 

 

 

 

 

In de ‘Great Vestibule’ begint de bezoeker aan een fascinerende reis door de tijd. In de marmeren vloer zijn langs denkbeeldige verre kusten de namen van talrijke (wereld)steden ingelegd. Een beetje zoals de wereldkaart in de vloer van de burgerzaal in het Paleis op de Dam. Amsterdam, sinds de 17e eeuw een metropool van betekenis, ontbreekt echter. Op een opmerking hierover bij het press-office heb ik geen reactie ontvangen.

Het Louvre Abu Dhabi noemt zich een universeel museum. Een museum dat in onze tijd van globalisering op de breedtegraad van Abu Dhabi om een ander perspectief vraagt dan de gebruikelijke West-Europese benadering van de kunstgeschiedenis. Het Louvre Abu Dhabi toont overeenkomsten in de ontwikkeling van kunsten en wetenschappen all over the globe, waarin de West-Europese beschaving niet dominant is. In ruim opgestelde vitrines worden artefacten uit alle windstreken naast elkaar gepresenteerd. In overeenstemming met hedendaagse educatieve opvattingen wordt slechts summiere informatie gegeven. De kunstvoorwerpen moeten voor zich spreken met het doel emoties en vragen bij de toeschouwer op te roepen.

Zaalimpressie
Zaalimpressie

 

 

 

 

 

 

In twaalf opeenvolgende zalen wordt het verhaal van de wereldkunst-geschiedenis aanschouwelijk gemaakt. De eerste ruimte, de vestibule, vormt de proloog met in dialoog opgestelde meesterstukken van verschillende continenten. Deze presentatie moet aanzetten tot gedachten over de betekenis van universaliteit.  Anders gezegd: hier kan de museumbezoeker zich verbazen over de synchroniciteit in de ontwikkeling van door mensenhand vervaardigde gebruiks- en kunstvoorwerpen en religieuze gedachten daarachter.

Hier staan drie dodenmaskers opgesteld, die op verschillende continenten als grafgift werden meegegeven. Ook drie reliekhouders, waaronder een soortgelijk exemplaar uit Limoges zoals in de collectie van Museum Catharijneconvent. Vlakbij herken ik moedergodinnen die ik vorig jaar besprak bij de Maria tentoonstelling. Een 14e eeuws ivoren beeldje van Maria met kind en de Egyptische godin Isis en haar zoon Horus uit 800-400 v. Chr. naast een 19e eeuws beeldje van de Congolese moedergodin Phemba.

Maagd en kind, Parijs (1320 – 1330)
Phemba, Yombe cultuur, Congo (1800 – 1900)
Isis en Horus, Egypte (800 – 400 BCE)

 

 

 

 

 

 

Onder de noemer First Villages worden vuistbijlen en vruchtbaarheidsbeeldjes. Getoond. Ondanks lokale verschillen deelden bewoners van vroege nederzettingen waar ook ter wereld een gemeenschappelijk verlangen naar een bindend religieus element. Intrigerend zijn de dubbelbeelden van een Cypriotisch beeld daterend van ca 2000 BCE (before common era: ook de aanduiding van de jaartelling is hier anders) en een soortgelijk beeldje uit Jordanië van nog vroegere datum, namelijk 6500 BCE.

Cypriotische ‘Idol” (2300 – 1900BCE)
Monumentaal beeld met twee hoofden Jordanie, Ain Ghazal (6200 BCE)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De tweede zaal is gewijd aan de eerste grootmachten. Rond de vruchtbare oevers van de Tigris, de Euphrates, de Nijl en de Gele Rivier ontstonden de eerste steden. Geïllustreerd aan de hand van een monumentaal beeld van farao Ramses II van de 19e dynastie (13e eeuw v. Chr.); bekend van de tempel van Aboe Simbel. Eveneens indrukwekkend is het beeld van de biddende neo-Sumerische koning Gudea uit ca 2125-2110 v. Chr. De rugzijde van het gestileerde beeld verraadt ontluikende aandacht voor het onderliggende menselijk lichaam!

Sphinx, Griekenland of Italie (600 – 500 BCE )

Rond 1000 BCE veranderen de machtsverhoudingen. Dan wordt het Midden-Oosten overheerst door Assyriërs en Perzen; even later vestigen Grieken zich rond het Middellandse zeebekken. De expositie laat tevens zien wat destijds in West-Afrika gebeurde. Interessant is de onderlinge beïnvloeding op artistiek en filosofisch gebied. Hier mag de man die in de 4e eeuw een verbinding tot stand bracht tussen West en Oost niet ontbreken: Alexander de Grote. De artistieke en religieuze sporen die zijn legers tot aan de Indus trokken zijn tot de huidige dag zichtbaar. Vergelijk de boeddha kop uit noord China met de boeddha uit Ghandara, die onmiskenbaar Griekse trekken vertoont.

Buddha head , Pakistan, Gandhara (100-300 CE)
Buddha head, Noord India Mathura regio (400 – 500 CE)
Buddha had Noord China (530 -80 BCE)

 

 

 

 

 

Door toenemende handelscontacten tussen de verschillende continenten raken niet alleen producten verspreid, maar met de handelskaravanen en schepen reisde ook geestelijk gedachtengoed mee. De expositie besteedt niet alleen aandacht aan de drie monotheïstische godsdiensten Jodendom, Christendom en Islam, maar ook aan het Boeddhisme, het Hindoeïsme, het Confucianisme en Animisme in Afrika. Religieuze voorwerpen en teksten staan broederlijk bijeen in de prachtig ingerichte vitrines, bewonderd door gelovigen en ongelovigen uit de gehele wereld. Bijzonder is de mijlpaal waarop de hadji kon zien hoe ver het nog was naar Mekka!

Blad uit de blauwe Koran (ca 800 – 850)
Gotische Bijbel, Parijs (1250-1280)
Pentateuch, Yemen Sana (1498)

 

 

 

 

 

Kunst verbindt: staand voor een merkwaardige buste van de heilige Petrus Martyr had ik een bijzonder gesprek met een volledig gesluierde vrouw. Verwonderd keken wij samen naar de enorme gleuf in zijn hoofd, verwijzend naar de zwaardslag die hem in 1252 doodde. Aan haar ogen zag ik dat ze het niet begreep. Ik veroorloofde mij een grap en zei: dat de opening bedoeld was om geld in te stoppen, waarop ze aanvankelijk met ongeloof, maar later met een lach reageerde ‘Oh, like a piggy bank!’ 

Zaalimpressie
Petrus Matryr
Zaalimpressie

 

 

 

 

 

 

De heilige Petrus als spaarvarken… met die gedachte kon ik haar toch niet laten gaan. Dus legde ik uit dat in het Rooms-Katholieke geloof grote waarde wordt gehecht aan relieken, die in dergelijke beelden werden bewaard. Veel gelovigen zijn er heilig van overtuigd dat een gebed uitgesproken in de nabijheid van relieken eerder verhoord wordt dan zomaar een gebed. Dit wekt verbazing; in haar ogen was het meedragen van je geloof in je hart genoeg. Nu was ik verbaasd over deze welhaast reformatorische opvatting, die ik over taal-, lands- en religieuze grenzen heen volkomen met haar kon delen. Toen we het hier lachend over eens waren, werd zij meegetrokken door haar moeder of zus, die deze ontmoeting tussen oost en west zo wel genoeg vond.

Een volgende kans op zo’n ontmoeting vind ik in de zalen (5 en 6), gewijd aan de over Aziatische handelsroutes en Cosmografie. Mijn oude liefde. Aan de hand van objecten en een uitvergrote wereldkaart uit de 16e eeuw wordt een beeld geschetst van de toen ‘bekende’ wereld. Een wereld, waarin getuige deze kaart het Arabisch schiereiland nog bevolkt werd door olifanten!

Dankzij goede schepen, reisverslagen, overzeilers en navigatieinstrumenten werd rond 1500, zowel in Oost als West, de horizon verlegd. Op een Venetiaanse wereldglobe uit 1697 begint de wereld, zoals wij die kennen gestalte te krijgen. Op een paar Namban kamerschermen zijn Portugezen te zien: de eerste westerlingen in Japan.

Zesdelig kamerscherm toont de aankomst van Portugese handelaren in Japan (1625)

Reizigers en thuisblijvers vergaapten zich aan exotische mensen en objecten van verre kusten. Een vroege vorm van globalisering, waarin Amsterdam destijds een belangrijke rol speelde. In deze zalen worden objecten getoond waarbij niet langer de ‘synchroniciteit’ der ontwikkelingen centraal staat, maar wederzijdse beïnvloeding.

Onder de noemer The World in Perspective lees ik: mathemathische en optische ontdekkingen uit de Arabische wereld hadden belangrijke consequenties voor de kunst in Europa. De geometrische en abstracte beelding stelde Europese kunstenaars in staat om diepte en de suggestie van drie-dimensionaliteit te creëeren. Een interessant voorbeeld van de wisseling van perspectief. Deze gedachte wordt mooi verbeeld in Frans Floris Allegorie op de Arithmetica uit 1557.

Frans Flores, Allegory of Arithmetic (1557)

 

Leonardo da Vinci, La belle Ferronniere (1495-1499)

In West-Europa brak de Renaissance door. De natuur en het menselijk lichaam kwamen in beeld. Blikvanger in deze zaal is Primaticcio’s Apollo Belvedere, gemodelleerd naar een destijds teruggevonden beeld uit de Oudheid. Terwijl de bezoekers elders netjes verdeeld zijn over de zalen, staan ze hier in een groepje voor een solitair tegen een donkere achtergrond gehangen schilderij. Als ik dichterbij kom zie ik haar, het meisje dat altijd in de schaduw staat van haar beroemdere grote zus, Leonardo’s La Belle Ferronnière, uit de late 15e eeuw. Een bijzondere sensatie, haar hier door talloze in dishdash en boerka gehulde kunstliefhebbers gade te slaan. Zelf kijkt ze ook een beetje alsof ze zeggen wil; Wat doe ik hier eigenlijk?

In een volgende ruimte wordt het rijke hofleven in de 17e eeuw belicht. Vorsten bevechten elkaar letterlijk en figuurlijk door te wedijveren met de mooiste paleizen, kunstobjecten en (ruiter)portretten, waarmee zij hun macht etaleren. Deze universele drijfveer wordt geïllustreerd aan de hand van le Roi Soleil; we zijn tenslotte in het Louvre. Met Gille Guérins beeldengroep Horses of the Sun, 1675 krijgt de bezoeker een voorproefje van de tijdelijke tentoonstelling From one Louvre to another; een visuele geschiedenis van Frankrijk, waarin Lodewijk XIV een prominente rol speelt.

De Arabische wereld hield het intussen bij geometrische en florale motieven te zien in prachtige ceramische producten. Naast Chinese en Italiaans objecten staan voorwerpen van Delfts aardewerk opgesteld, waarvoor Chinese voorwerpen model stonden en andersom; het Chine de Commande.

Dan volgt een zaal gewijd aan de Verlichting; de eeuw gedomineerd door de rede. Een periode van grote veranderingen. Door intensievere handelscontacten raken producten en invloeden steeds meer verspreid over de toen bekende wereld. De welvaart neemt voor grotere groepen toe en er ontstaat meer aandacht voor het individu en de aankleding van woningen met uitheemse producten. De verdere ontsluiting van de wereldmarkt wordt weerspiegeld in nieuwe kunststromingen als oriëntalisme, japonisme en chinoiserie. Ook politieke veranderingen worden aangestipt met portretten van Napoleon en George Washington. Onder hun regime begon respectievelijk in Europa en de Verenigde Staten een nieuwe tijd.

En zo belandt de bezoeker in de Moderne Wereld?, waar een vraagteken achter staat.

Oman Hamdi Bey, Young Emir Studying (1878)

Onderlinge competitie tussen de westerse landen leidde, aldus de tentoonstellingsmakers, tot de Industriële Revolutie; hier in een adem genoemd met het kolonialisme. Beide vormden een belangrijke inspiratiebron voor Europese kunstenaars.  Gefascineerd door oosterse kunst ontstaan nieuwe stromingen als oriëntalisme, chinoiserie en japonisme, mooi geïllustreerd met Paul Klee’s Oriental Bliss uit 1938, dat ik later in het kindermuseum terug zie. Enkele Japanse prenten verwijzen naar Gauguins vernieuwingen in Worstelende jongens. Oost en West komen samen in het schilderij met liggende student, uitgevoerd in Europese techniek van olieverf op doek uit 1888.

Paul Klee, Oriental Bliss, (1938)
Gauguin Worstelende jongens (1888)

 

 

 

 

 

 

 

De in die jaren uitgevonden fotografie had eveneens een vernieuwend effect op de schilderkunst. De door de camera toevallig afgesneden beelden van de werkelijkheid werden door kunstenaars in de schilderkunst bewust overgenomen. Anderzijds maakte de fotografie met haar getrouwe weergave van de werkelijkheid het realisme in de kunst overbodig. Zo opende de fotografie de weg naar onrealistische beelden en abstracte kunst.

Ver van huis is het soms leuk om een bekend gezicht tegen te komen, zoals dat van Vincent van Gogh, aanwezig met een zelfportret uit 1888. Behalve Vincent is ook onze eigen Piet (Mondriaan) in Dhabi vertegenwoordigd met Compositie in blauw, rood, geel en zwart, dat hij in 1922 in Parijs vervaardigde.

Onder de titel A Global Stage ziet de bezoeker tenslotte werk van eigentijdse kunstenaars van verschillende continenten. De val van de Berlijnse muur in 1989 wordt hier als waterscheiding aangemerkt. Aan het begin van de 21e eeuw is onze planeet door de onbegrensde communicatiemiddelen veranderd in een groot global en multicultural village. Een dorp waarin de voortdurende digitale informatiestroom ons aanzet tot nadenken over die planeet. Kunstenaars reflecteren op deze existentiële vragen en plaatsen deze in perspectief, zoals ze al deden sinds ‘ the dawn of humanity’ aldus de catalogus. In de laatste zaal is Ai Weiei prominent vertegenwoordigd met zijn Fountain of Light uit 2016.

Ai Weiei Fountain of Light (2016)

Langs de wand ziet de beschouwer een portretreeks van met Chinese karakters beschilderde koppen. Het aantal aangebrachte leestekens culmineert -analoog aan Malevitsj?- in een volledig zwart geschilderd hoofd…

Zhang Huan Family Tree (2000)
Impressie Kindermuseum

Neem na deze volwassen reis door de tijd ook nog even een kijkje in het kindermuseum, waar kinderogen worden uitgenodigd tot kijken en nadenken over kunst. Daarbij wordt uitgegaan van echte museale objecten, met vragen over kleur, en betekenis van florale, geometrische en figuratieve vormen. Leuk en eigentijds; wie de jeugd heeft, heeft de toekomst!

 

Bezoekersruimte

 

 

 

 

 

 

 

Ferdinand Bol en Govert Flinck Rembrandts Meesterleerlingen t/m 18 februari 2018 in Amsterdam

Ferdinand Bol en Govert Flinck, de knapste jongens van de klas, tot en met 18 februari in het Rembrandthuis en Amsterdam Museum.

 

Flinck Zelfportret
Govert Flinck, Zelfportret, ca.1640, Wallraf-Richartz Museum (bruikleen part.) Keulen
Bol Zelfportret
Ferdinand Bol, Zelfportret leunend op een balustrade, ca.1647, part.collectie
Rembrandt zelfportret 1640
Rembrandt Zelfportret, 1640, The National Gallery, Londen

 

 

 

 

 

 

Zoals eerder toegezegd kom ik terug op de dubbeltentoonstelling over Govert Flinck (1615-1660) en Ferdinand Bol (1616-1680). Deze kunstenaars treden tot en met 18 februari in het Amsterdam Museum en het Rembrandthuis uit de schaduw van hun leermeester Rembrandt. En dat is getuige een filmpje op Youtube  hard nodig. Aan de hand van twee reproducties opgesteld in de Ferdinand Bolstraat wordt passanten naar de naam van de schilders gevraagd. De antwoorden zijn zelden goed maar leveren wel enige leuke momenten op.

Hoog tijd dus voor herwaardering van Rembrandts beste leerlingen. Hun leertijd wordt in het Rembrandthuis aan de hand van zelfportretten en historiestukken geïllustreerd. De invloed van Rembrandt is nog overduidelijk. In het Amsterdam Museum wordt met portretten van de Amsterdamse elite en monumentale historiestukken het succesvolle vervolg getoond.

De in dialoog gepresenteerde levensloop en artistieke ontwikkeling van beide kunstenaars vormt de rode draad in de tentoonstelling. Volgens een oude zegswijze kan onder grote bomen weinig groeien, maar de tovenaarsleerlingen Bol en Flinck bevestigen de uitzondering op deze regel. Ze staken hun leermeester naar de kroon. In sommige gevallen is hun werk nauwelijks van dat van Rembrandt te onderscheiden en evenmin van elkaar. Maar gaandeweg ontwikkelen ze, geënt op Rembrandts werkwijze een eigen stijl, zoals te zien in het Amsterdam Museum. Bij Flinck, wiens carrière door zijn ontijdige dood kort was, kwam die eigen stijl met helderder kleuren het snelst tot ontwikkeling.

Rond het midden van de 17e eeuw kwam het Classicisme in de mode: met bijbelse-, mythologische en historische onderwerpen geschilderd in heldere kleuren. Om zich van opdrachten te verzekeren brengen Flinck en Bol meer kleur in hun voorheen monochrome Rembrandteske palet. Ook de penseeltoets wordt gladder en het dramatische claire-obscur maakt plaats voor een gelijkmatige belichting.
In het Rembrandthuis ontdekt de bezoeker dat Bol van Rembrandt niet alleen een penseel leerde hanteren, maar ook de burijn. In twee etsen met een beeltenis van Esther is de hand van de meester nauwelijks van die van zijn leerling te onderscheiden.

Bol Esther naar Rembrandt
Ferdinand Bol, Studie naar Rembrandts Esther, ca. 1636, Rijksmuseum, Amsterdam
Rembrandt Esther
Rembrandt, Esther voor haar bezoek aan Ahasveros, 1635, Rijksmuseum, Amsterdam

 

 

 

 

                                      Vakmanschap alleen was niet voldoende om zakelijk succesvol te worden. Het hedendaagse netwerken was ook in de 17e eeuw onontbeerlijk. Of noemen we het maar gewoon vriendjespolitiek?  De doopsgezinde Flinck ontving zijn eerste opdrachten vooral van familieleden, geloofsgenoten en vrienden. Bols huwelijk met achtereenvolgens twee welgestelde weduwes Elisabeth Dell en Anna van Erkel, opende deuren die voorheen voor hem gesloten bleven.

Bol, zelfportret
Ferdinand Bol, Portret van de kunstenaar, 1653, in samenhang met zijn vrouw Elisabeth Dell, 1653, Rijksmuseum Amsterdam, (bruikleen Schroeder Collectie)
Bel, Elisabeth Dell
Ferdinand Boll, Elisabeth Dell, de vrouw van de kunstenaar, 1653, Rijksmuseum Amsterdam (bruikleen Schroeder Collect

De in dialoog gepresenteerde werken bieden behalve de mogelijkheid Bol en Flinck te vergelijken ook inzicht in het leven van de schilders en hun booming woonplaats: Amsterdam. In de snelgroeiende stad was ook toen al iedereen welkom. Kooplieden, drukkers, geleerden en om hun geloof gevluchte joden en protestanten. De nieuwkomers die zich na de val van Antwerpen in 1585 in de Republiek vestigden brachten een potentieel aan kapitaal en kennis mee. Het zwaartepunt van de overzeese handel verplaatste zich van Antwerpen naar Amsterdam, waar dankzij de economische bloei een groeiende afzetmarkt voor schilderijen in alle genres en prijsklassen ontstond. Buitenlanders zagen in de woningen van alle lagen van de bevolking schilderijen. Bij de gegoede burgerij waren dat vooral historiestukken en portretten; genres waar Flinck en Bol in uitblonken. Niet alleen individuele portretten, maar ook groepsportretten, zoals de voor Nederland unieke schutters- en regentenstukken. Voorbeelden daarvan ziet u in het Amsterdam Museum, gevestigd in het voormalige Burgerweeshuis. Langs de binnenplaats herinnert de galerij met ‘kluisjes’ van de weeskinderen nog aan die tijd.
Binnen ziet de bezoeker Bols groepsportretten van de regenten en regentessen van het Amsterdamse Leprozenhuis, waarin zij zich als weldoeners afficheren. Ze zijn nog geschilderd met het ingehouden palet van Rembrandt. De zogenoemde binnenvader brengt een jongen met een vreemde hoofdbedekking binnen. Het lijkt wel een pruik van de leden van het Engelse House of Lords, maar het is iets anders: kletskop, een akelige huidziekte. De bedenkers van de gelijknamige lekkernij kenden deze onsmakelijke betekenis vast niet. Een recente restauratie onthulde dat Bol zich tijdens het schilderen wel eens bedacht. De hoed van de voorzitter verraadt dat diens hoofd aanvankelijk meer naar rechts zat. Met infrarood reflectografie, een methode om onder de verflaag te kijken, werden in het portret van de drie vrouwelijke medebestuursters, de regentessen, nog drastischer zogenoemd pentimenti gevonden. De figuur van de middelste regentes kreeg na haar dood een nieuw hoofd, dat enkele jaren later op haar beurt weer onder een nieuwe verflaag zou verdwijnen!

Bol, de regenten
Ferdinand Bol, De regenten van het Leprozenhuis, 1649, Amsterdam Museum
Bol De regentessen
Ferdinand Bol, De regentessen van het Leprozenhuis, 1667-1670, Rijksmuseum Amsterdam

 

 

 

 

 

 

Behalve groepsportretten zijn individuele portretten te zien, zoals Ferdinand Bols Portret van een oude vrouw, voorheen bekend als Rembrandts portret van Elizabeth Bas. Dit werk illustreert hoezeer Bol zich de stijl van zijn leermeester had toegeëigend.

Bol, Elizabeth Bas
Ferdinand Bol, Portret van een oude vrouw, mogelijk Elisabeth Bas, ca 1640-1645, Rijksmuseum Amsterdam

Een leuk hoofdstuk vormen de portretten waarin opdrachtgevers zich als een voorbeeldig bijbels of mythologisch personage lieten vereeuwigen. Zo lieten Leonard Winnincx en Helena van den Heuvel zich in 1664 door Ferdinand Bol op monumentaal formaat portretteren als het mythologische paar Jason en Medea. De huidige beschouwer is wellicht verbaasd over de halfnaakte pose van Helena, maar functioneel naakt -in het oude Griekenland liepen de dames er nu eenmaal zo bij dacht men- was toegestaan. Meer verbazing wekt de keuze voor dit ongelukkige mythologische koppel. Medea zal, wanneer Jason haar voor een ander verlaat, wraak nemen door hun beider zoontjes te doden. Op Bols portret bevinden zij zich nog in de gelukkige episode van het verhaal.
Dit portret maakt duidelijk waarom historiestukken in de Gouden Eeuw als het belangrijkste genre werden beschouwd. Voor het vervaardigen èn  begrijpen van deze voorstellingen was kennis van de bijbel en de mythologie nodig. Dat geldt ook voor het duiden van een portrait historié. Het was de kunst om een dramatisch kernmoment uit een bijbels-, mythologisch- of historisch verhaal zodanig neer te zetten dat het voor ingewijden herkenbaar is. Het ontdekken daarvan vormde destijds een intellectuele uitdaging voor bewoners van de grachtengordel! ….Kom daar nu nog maar eens om!

Bol Jason en Medea
Ferdinand Bol, Portret van Leonard Winnincx en Helena van den Heuvel als Jason en Medea, 1664, Hermitage Museum, St.Petersburg

Voor zijn kapitale stadspaleis aan de Kloveniersburgwal (het huidige Trippenhuis) bestelde staalmagnaat Louis Trip een historiserend portret van zijn dochters. In de gedaante van Minerva, godin van de wijsheid, onderwijst Margaretha haar zusje Anna Maria. Dat de school voorlopig nog niet klaar is bewijzen twee koddige putti  die met het boek voor de volgende les komen aanzetten. Alleen de achtergrond herinnert aan Rembrandt, wiens stijl de schilder in de kleurrijke hoofdvoorstelling voorgoed heeft afgelegd.

Allegorie op het Onderwijs, Ferdinand Bol
Ferdinand Bol,, Allegorie op het onderwijs, 1663, Koninklijke Academie van Wetenschappen, Trippenhuis (bruikleen Rijksmuseum Amsterdam)

In 1648 portretteerde Bol een echtpaar als het bijbelse koppel Isaäc en Rebecca. In Calvinistische kringen gold zij als het toonbeeld van een ideale echtgenote. Wanneer Abrahams knecht Eliëzer haar als ‘huwelijksmakelaar’ uitkiest voor de zoon van zijn baas, volgt zij hem naar haar onbekende bruidegom. Later blijkt dat Rebecca ook een andere kant had. Flinck bracht die minder mooie latere episode in beeld. Anders dan de blinde Isaäc verwacht, schuift Rebecca haar lievelingszoon Jacob, vermomd als zijn ruw behaarde tweelingbroer Ezau naar voren, waarmee zij hem de vaderlijke zegen zouden ontstelen.

Ferdinand Bol, Echtpaar in een landschap, ca. 1648, Dordrechts museum, Dordrecht
Govert Flinck, Isaac zegent Jacob, ca 1634, Museum Catharijneconvent, Utrecht

 

 

 

 

 

 

 

Bol en Flinck schilderden ook kinderportretten, zoals Flincks portret van een driejarig meisje uit 1640, een van de publiekslievelingen in het Mauritshuis. In datzelfde jaar portretteerde hij zijn achterneef David Leeuw. Hij zette het knaapje neer als miniatuurvolwassene met wandelstok. De ouwelijke verschijning bleek vooruit te wijzen naar zijn toekomstige status; David Leeuw werd een van de rijkste  kooplieden van Amsterdam.

Flinck Portret van David Leeuw
Govert Flinck, portret van David Leeuw, 1640, Birmingham The Barber Institute of Fine Arts
Ferdinand Bol, portret van Frederick Sluijsken, 1652, National Gallery, Londen (Part. Collectie)

Twaalf jaar later schilderde Ferdinand Bol de beeltenis van een tot voor kort onbekende jongen. In  het programma Kunstraadsels van omroep Max werd deze anonieme jongen onlangs overtuigend geïdentificeerd als Frederick Sluysken, zoon van een destijds bekende wijnhandelaar. Het door hem ostentatief omklemde wijnglas vormde de sleutel tot ontdekking.
In 1656 portretteerde Ferdinand Bol nòg een jongetje. Evenals de zojuist genoemde jongens was Otto op dit moment acht jaar oud. Eenmaal de kinderziektes ontgroeid werd deze leeftijd kennelijk geschikt gevonden voor een portret op weg naar volwassenheid. Ook zonder het informatieve bijschrift is verwantschap tussen Otto en Frederik goed te zien.

Bol, Otto van der Waeyen
Ferdinand Bol, portret van Otto van der Waeyen in Pools kostuum, 1656, Museum Boijmans van Beuningen Rotterdam

Anders dan zijn neefje Frederik mocht Otto voor het portret iets opdiepen uit de verkleedkist. Bij zijn keuze van een Pools kostuum rangschikte Bol een grootformaat stilleven gecomponeerd met militaire rekwisieten. Ook gaf hij de jongen een commandostaf in de hand. Dit attribuut zou Otto, in afwijking van de familietraditie, echter nooit hanteren. Hij werd arts.
In het nauwelijks van Rembrandt of Bol te onderscheiden historiestuk met  het wegzenden van Hagar uit 1642 bracht Flinck nòg een jongetje in beeld: Ismaël.
Wanneer de kinderloze Abraham, aangespoord door zijn echtgenote, een zoon verwekt heeft bij haar slavin, wordt Sara jaloers. Zij stookt Abraham op om moeder en zoon de woestijn in te sturen, waarmee hun doodvonnis bezegeld lijkt. Door goddelijk ingrijpen weten Hagar en  Ismaël te overleven. Flinck plaatst de voorstelling in oud-testamentische setting en gaf Ismaël naar joods gebruik een keppeltje, dat hij als stamvader van de Arabieren later zal moeten afleggen.

Flinck, Hagar
Govert Flink, De verstoting van Hagar, 1642, Staatliche Museum zu Berlin, Berlijn
Flinck Offer van Abraham
Govert Flinck en Rembrandt, Het offer van Abraham, 1636, Alte Pinakothek München

 

Bij het zien van een volgende episode uit het verhaal Het offer van Abraham, zou je kunnen denken: God straft direct. Deze geschiedenis doorgaans uitgelegd als test van Abrahams godsvertrouwen, kan ook zo worden geduid: ànders dan andere goden  vraagt de God van Israël géén mensenoffers. Nog in de stijl van zijn leermeester maakt Bol het verdriet en de angst van vader en zoon bijna tastbaar. Nog net op tijd grijpt een engel letterlijk en figuurlijk in. In 1636 schilderde Flinck een bijna-kopie van Rembrandts Offer van Abraham. Deze werken bevinden zich in de Alte Pinakothek in München en de Hermitage St. Petersburg.

Berckheyde Dam
Gerrit Berckheyde, de Dam met het stadhuis, 1673, Amsterdam Museum

In het Amsterdam Museum komen de opdrachten voor het nieuwe stadhuis aan bod. Het nog steeds imposante Paleis op de Dam, maakte in de 17e eeuw op eenieder een onuitwisbare indruk. Het door Jacob van Campen ontworpen classicistische gebouw was niet alleen indrukwekkend aan de buitenkant; ook het interieur ademde de grandeur van de stad. De Burgerzaal, gesierd met sculpturen van Artus Quellinus en de schitterend ingelegde hemel- en wereldkaart in de marmeren vloer zijn nog steeds van een adembenemende schoonheid. Door de toenmalige ‘dichter des vaderlands’ Joost van den Vondel werd het gebouw bezongen als het achtste wereldwonder. Kunstenaars van naam werden uitgenodigd om ontwerpen te leveren voor de aankleding van het interieur. Ferdinand Bol en Govert Flinck behoorden tot de uitverkorenen. Zij mochten schilderijen leveren met bijbelse en historische verhalen waar de burgemeesters zich aan konden spiegelen. Waaronder de reeks van acht monumentale doeken besteld met episodes uit de roemruchte vaderlandse geschiedenis, waarin destijds een parallel werd gezien met de eigen tijd. Zoals de Bataven in opstand waren gekomen tegen de Romeinen, zo hadden de Noordelijke Nederlanden met succes het Spaanse juk afgeworpen.

Flinck ontving opdracht voor in totaal 12 schilderijen. Door zijn ontijdige dood op 2 februari 1660 kwam hij niet verder dan enkele schetsen, waarvan er twee in de expositie te zien zijn. Een ontwerp voor de Samenzwering van Claudius Civilus en Brinio op het schild geheven; twee roemruchte episodes uit de Bataafse opstand.

Govert Flinck, De samenzwering van Claudius Civilis, ca 1659, Kunsthalle Hamburg
Flinck Brinio
Govert Flinck, Brinio op het schild geheven, ca 1659, Kunsthalle Hamburg

De uitvoering van deze werken kwam na Flincks dood in handen van Rembrandt en Jan Lievens. Rembrandts Samenzwering van Claudius Civilis ( nu in de Zweedse Academie voor Schone Kunsten) heeft maar enkele maanden in het Stadhuis gehangen. Het viel wegens de grove toets en prominent in beeld gebrachte lelijke eenogige Claudius kennelijk niet in de inmiddels veranderde smaak. Van Lievens (1607-1674) versie van Brinio op het schild geheven, ca. 1660 wordt een olieverfschets getoond.

Ferdinand Bol, Gaius Fabricius Luscinus in het legerkamp van Pyrrhus, ca. 1655-’56. Amsterdam, Koninklijk Paleis

Ferdinand Bol koos eveneens een onderwerp uit de Romeinse geschiedenis. De de Romeinse consul Gaius Fabricius Luscinus, die zich tijdens een bezoek aan het vijandige legerkamp van koning Pyrrhus door niets en niemand van de wijs laat brengen. Wanneer deze de steekpenningen van Pyrrhus niet wil aannemen probeert hij zijn opponent -tevergeefs- schrik aan te jagen met een  plots ten tonele gevoerde olifant. De hier betoonde standvastigheid respectievelijk onverschrokkenheid van de consul diende de burgemeesters tot voorbeeld te strekken.

 

In het Amsterdam Museum ziet de bezoeker Bols heroïsche portretten van vlootvoogden Michiel de Ruyter en Cornelis Tromp. Van Michiel de Ruyter leverde Bol zes exemplaren; één voor elke vestiging van de Admiraliteit. De man die volgens de overlevering onverschrokken de moeilijke getijdenrivier de Theems was opgevaren om de Engelsen in het maritieme hart te treffen en hen tijdens de Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666) had verslagen. Bol plaatste de bevelhebber met commandostaf  in een toepasselijk decor.  In de achtergrond De Ruyters vlaggeschip de Zeven Provinciën dat werd ingeschilderd door de marineschilder  Willem van de Velde de Jonge. De prominente hemelglobe was, als 17e eeuws GPS, onontbeerlijk voor het navigeren op zee.  Bent u verbaast over de wat vrouwelijke hand van de ruwe zeebonk ? Deze is waarschijnlijk van de hand van een leerling.

Ferdinand Bol, Portret van Michael Adriaenszn de Ruyter,1667, Mauritshuis, Den Haag.
Ferdinand Bol, Portret van cornelis tromp, ca 1667, Particuliere Collectie

 

 

 

 

 

 

 

 

In de aanloop naar tentoonstelling kwam een zoekgeraakt portret van Cornelis Tromp in een particuliere collectie boven water. Bol koos in dit  portret voor een soortgelijke enscènering met in de achtergrond Tromps vlaggeschip de Hollandia. De destijds rivaliserende marinemannen hangen nu broederlijk bijeen.

U kunt Bol en Flinck ook nog ontmoeten in het Paleis op de Dam en in Bols voormalige woonhuis aan de Keizersgracht Museum van Loon (tot 8 januari).

Tot en met 27 mei krijgt u tenslotte in de Hermitage Amsterdam een indruk van Ferdinand Bol en Govert Flinck temidden van tijdgenoten. Zo’n 63 werken van Rembrandt en tijdgenoten zijn vanuit St. Petersburg even thuis in Amsterdam.

In verband met een dreigend Stendahl syndroom lijkt een weekend of midweek Amsterdam de beste remedie om van al dit moois ook echt te genieten!

Boek bij de tentoonstelling;
Ferdinand Bol en Govert Flinck Rembrandts meesterleerlingen, W.Books Zwolle in samenwerking met Amsterdam Museum en Rembrandthuis, 2017

Link: Ferdinand Bol en Govert Flinck, wie zijn zij?  

Link: Amsterdam Museum

Link: Het Rembrandthuis

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Nederlanders in Parijs, 1789-1914. Van Gogh museum, Amsterdam, tot en met 7 januari 2018.

 

Kees van Dongen, De Blauwe Japon, 1911, Van Gogh Museum Amsterdam

Van Barbizon, eerder op deze site besproken, reizen we naar Parijs, het centrum van de toenmalige kunstwereld. De stad met befaamde kunstopleidingen en tentoonstellingen was een artistieke kraamkamer en oefende aantrekkingskracht uit op kunstenaars uit alle windstreken. Voorheen was de reis per diligence een hele onderneming, maar sinds 1847 werd de gang naar la ville lumière dankzij het spoor tot een dagreis teruggebracht. In de lange periode die de Parijse tak van de dubbeltentoonstelling beslaat is op artistiek gebied veel gebeurd. Te veel om deze thematisch-chronologisch in te delen, licht conservator en samenstelster van de expositie Mayken Jonkman tijdens een interview bij Opium op 4 toe. Daartoe werden acht kunstenaars als uitgangspunt gekozen. Aan de hand van hun werk, getoond in samenhang met hun Franse kunstbroeders, worden de belangrijke thema’s van die jaren behandeld.

Gerard van Spaendonck, Bloemen in een albasten vaas en vruchten op een marmeren blad, 1781, Het Noordbrabants Museum, Den Bosch

Zo wordt bij Gerard van Spaendonck (1746-1822) de eerste Nederlander die destijds naar Parijs trok en medeoprichter was van het Institut de France, de kunstopleiding behandeld. Kunstenaars konden uit verschillende academies kiezen, maar de belangrijkste was de École des Beaux Arts. Hier moest je zijn voor de nieuwste artistieke ontwikkelingen. In zijn atelier in de Jardin des Plantes leerde Van Spaendonck, die het tot hofschilder van koning Lodewijk XVI had gebracht, zijn Franse leerlingen het schilderen van bloemstillevens in de stijl van de Hollandse Gouden Eeuw. Zijn meest succesvolle leerlingen waren Bessa, Redouté en Van Dael. Behalve op de academies leerden schilders ook veel door hun ogen op de Salons en in de stad de kost te geven. Maar de tentoonstelling laat zien ook dat deze Franse invloed op Nederlandse kunstenaars geen eenrichtingsverkeer was, verschillende Nederlanders drukten, zoals we zullen ontdekken, hun stempel op de Franse kunst.

Ary Scheffer, Francesca da Rimini en Paolo Malatesta aanschouwd door Dante en Vergilius, 1854, Kunsthalle Hamburg

Ook Ary Scheffer (1795-1858) belandde al vroeg in Parijs. Zijn moeder had een vooruitziende blik toen zij zich met haar zoons in Parijs vestigde. Ary werd beroemd en verkeerde in de hoogste kringen. Bij zijn werk krijgt de bezoeker informatie over de Salon en alternatieve tentoonstellingen. Wanneer aankomend kunstenaars als Rousseau en Huet in 1836 door de jury van de Salon geweigerd worden, biedt Ary hen expositieruimte aan in zijn atelier. Hier vonden Franz Liszt en Frederic Chopin eveneens een podium en Charles Dickens las bij Ary Scheffer voor uit eigen werk. Met zijn vroeg-romantische maar nog wel in academische toets geschilderd werk, zet Scheffer zich, evenals Ingres en Delacroix, af tegen het traditionele classicisme. Scheffers, thans veelal als sentimenteel beoordeelde werk, genoot in de vroege 18e eeuw veel waardering. Dat geldt ook voor zijn ‘society’ portretten; een richting waarmee Kees van Dongen in de 19e eeuw eveneens succesvol zou worden.

Jacob Maris, De schilder Frederick Hendrik Kaemmerer aan het werk in Oosterbeek ca. 1863, Dordrechts Museum, Dordrecht

In de presentatie van Frederik Hendrik Kaemmerer (1839-1902) wordt de bezoeker geïnformeerd over de Kunsthandel in die dagen. Hij wordt als schoolvoorbeeld gepresenteerd van dè Salonkunstenaar. Deze thans minder bekende Nederlander was destijds een van de best verkopende kunstenaars in Parijs. Hij inspireerde tal van landgenoten tot het schilderen van mondaine scènes. In het portret dat Jacob Maris rond  1863 van hem schilderde zien we hem heel geestig zittend op een boomstam aan het werk in de bossen van Oosterbeek.

Coen Metselaar, Het atelier van de kunstenaar Frederik Hendrik Kaemmerer aan de Boulevard Vaugirard 126 bis 1877-1878, prive collectie Oss

Coen Metzelaar portretteerde hem rond 1878 in zijn Parijse atelier, te midden van rekwisieten bezig aan een impressionistisch werkje, waarin we de stijl van Isaäc Israëls latere vlot gepenseelde impressies van soortgelijke (op een ezel rijdende) figuurtjes herkennen.

Bij Jongkind (1819-1891) komen –heel toepasselijk- de Parijse café’s als ontmoetingsplaats en inspiratiebron in beeld. Jongkind hield van de Franse levensstijl: het savoire vivre. Het genieten van een goed glas wijn ontbrak daarbij niet; een gewoonte die hem uiteindelijk op zou breken. Anders dan vaak gedacht wordt leerde Jongkind de impressionistische toets niet van Claude Monet; het was nèt andersom. Gezamenlijk schilderend aan de Seine deed Jongkind dit kunstje niet alleen voor aan Monet, maar ook Boudin en Sisley namen Jongkinds toets over! Voor wie hieraan twijfelt citeer ik Monets eigen woorden: …’c’est à lui que je dois l’éducation definitive de mon oeil’.. (van hem –Jongkind- leerde ik goed te kijken).

Johan Barthold Jongkind, Rue des Franc-Bourgeois St. Marcel, 1868, Gemeentemuseum Den Haag
Claude Monet, Vétheuil 1879, Triton Foundation

Deze vroege Nederlanders in Parijs, hebben een plek gekregen op de benedenverdieping van het museum. In Jongkinds vluchtige impressie van de Rue des Franc-Bourgeiois St. Marcel uit 1868 is de vlotte, los gepenseelde toets die het handelsmerk van de impressionisten zou worden, goed te herkennen.

In de  bovenzaal ontmoet de bezoeker Vincent Van Gogh, George Hendrik Breitner, Kees van Dongen en Mondriaan.

Ter illustratie van de vraag wat leerden kunstenaars in Parijs van elkaar worden de Nederlanders in samenhang getoond met de Fransen. Van Gogh (1853-1890) probeerde in Parijs de verschillende stijlen van Monet, Pisarro en Signac uit. Een dialoog verduidelijkt hoe Breitner schatplichtig was aan Degas.

George Hendrik Breitner (1827-1923), door Jonkman gekenschetst als een verlegen man, was maar korte tijd in Parijs, maar hij absorbeerde en verwerkte de invloeden die hij daar opdeed op een bijzondere manier. Deze leerschool wordt mooi geïllustreerd met twee schetsen van danseressen; één van Degas en één van Breitner.

Edgar Degas, Ontbijten na het baden ca. 1894, Houtskool en pastel op papier,
Bruikleen Triton Foundation
George Hendrik Breitner, Het model zoekt haar kleren bijeen, 1888, privécollectie, Den Haag

 

 

 

 

 

 

 

 

De vernieuwende manier waarop Breitner het vrouwelijk naakt in beeld brengt is zonder Degas ondenkbaar. Zij hebben elkaar niet ontmoet, maar Breitner zag zijn werk en trok er lering uit. In de tentoonstelling Rumoer in de stad werd deze invloed ook al getoond (zie elders op deze site). Op zijn beurt gaf Breitner dit weer door aan Isaäc Israëls en Willem de Zwart.
Even terug naar de hyper-sensitieve Van Gogh, die het in Parijs bij zijn broer Theo, iets langer uithield dan Breitner. Over Vincents zielenroerselen in die periode is weinig bekend, want de broers schreven elkaar toen geen brieven. Zijn schilderijen spreken echter voor zich. Geen kunstenaar heeft in slechts een half jaar zo’n grote ontwikkeling doorgemaakt. Dit wordt prachtig geïllustreerd aan de hand van twee schilderijen met Uitzicht uit mijn atelier. Het eerste, direct na aankomst gemaakt is nog gehuld in zilverachtig licht, het tweede vertoont het goudkleurige licht dat kenmerkend is voor Parijs, aldus Jonkman. Daarbij gaat van Gogh, geïnspireerd door Seurat en Signac, over op het gebruik van ongemengde kleuren, die hij in talrijke toetsjes naast elkaar opbrengt.

Vincent van Gogh ,Gezicht vanuit Theo’s appartement, 1887,Van Gogh Museum, Amsterdam
Claude Monet, Vétheuil 1879, Triton Foundation

 

 

 

 

 

 

 Zijn donkere palet klaarde in la ville lumière aanzienlijk op, maar zijn gemoed werd door de vele grootstedelijke prikkels steeds somberder en onrustiger. Februari 1888 vertrekt Van Gogh naar Arles waar in korte tijd een groot aantal kleurrijke werken ontstaat. De rest is historie. In zijn eigen tijd vrijwel onopgemerkt, weet Van Gogh kunstenaars en filmproducenten tot de huidige dag te inspireren. Daarvan getuigen de Jackson Pollock-achtige schilderijen van de Chinese kunstenaar Zeng Fanzhi die nog tot en met 5 maart in het Van Gogh Museum te zien zijn en de recente animatiefilm Loving Vincent, van de Poolse cineaste Dorota Kobiela. Gemaakt als eerbetoon aan de geestelijk gekwelde  schilder van wie zij zelf, lijdend aan een depressie, veel is gaan houden. Vincents schilderijen zijn door een leger van kunstschilders geframed en komen in prachtige gemanipuleerde beelden langs. De opgeklopte verhaallijn (‘whodunnit’) dat Van Gogh vermoord is, moet de kijker voor lief nemen.
Terug naar de Nederlanders in Parijs, waar Kees van Dongen (1877-1968) niet kan ontbreken. Bij hem komen de thema’ssociaal engagement en sensuele vrouwen’ aan bod. Van Dongen voelt zich in Parijs als een vis in het water en verwerft in korte tijd een positie in de Parijse beau monde. In de Art Deco tentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum draait een film, waarin we Van Dongen zien in gezelschap van couturier Paul Poiret, de spil van de Haagse tentoonstelling. Boven diens bed hangt een versie van Van Dongens Inquiétude, met twee prachtig gestroomlijnde roodgloeiend aaneengesmede lichamen. (zie de Art Deco tentoonstelling,op deze site).

Kees van Dongen was een non-conformist; hij begon zijn carrière zelfs als anarchist. Hij wilde geen schilderijen voor de elite maken, maar alleen getekend werk dat voor iedereen bereikbaar was. Wanneer hij echter eenmaal van succes en geldelijk gewin geproefd heeft, laat hij deze instelling varen. Hij gaat schilderen… en hoe!

Zijn kleurrijke door kunstlicht beschenen scènes van het nachtelijke uitgaansleven, konden niet iedereen bekoren. De daarin figurerende arbeidersvrouwen, die slempend de nacht doorbrengen worden door een kunstcriticus wegens de oorlogskleuren op hun gezicht, afkeurend omschreven als ‘Apachemeiden’. Heren en vooral dames uit de upper-class vragen evenwel al snel om geportretteerd te worden. In prachtige kleuren, niet zelden sensueel, brengt hij hen in beeld. De sjieke Comtesse Anna de Noialles met een (goed kijken) ondeugend toetsje en Madame Jasmy, wier portret in de actuele Haagse Art Deco tentoonstelling als steunafbeelding fungeert bij de avondjaponnen van Paul Poiret. Deze dames van stand zette hij een tikkeltje ondeugend neer, maar met het meeste gemak maakte Van Dongen van een ondeugend bartypetje een dame door haar een mooie hoed op te zetten.

Kees van Dongen, Dame met zwarte hoed 1912
Kees van Dongen, Comtesse Anna de Noialles, 1931, Amsterdam Stedelijk Museum

 

 

 

 

 

 

 

 

In deze tentoonstelling vormt Piet Mondriaan het sluitstuk. Het aan zijn naam gekoppelde thema: Kubisme als katalysator: de behoedzame zoektocht naar het universele, geeft aan dat met zijn werk het laatste woord over moderne eigentijdse kunst nog niet is gezegd. Integendeel: Mondriaans figuratief begonnen werk vindt in Parijs een nieuw begin. Even aangeraakt door het kubisme verlaat hij de figuratie geleidelijk aan, op weg naar een nieuw begin; de weg naar volledige abstractie, maar dat is een ander verhaal, waarover ik onlangs onder de titel de Ontdekking van Mondriaan heb beschreven.

Kees van Dongen, Herinnering aan het Russische operaseizoen 1909, National Gallery of Canada, Ottowa

De in Parijs werkzame kunstenaars putten in die jaren ook inspiratie uit theater- en dansvoorstellingen, zoals ‘Cleopatra’ van de Ballets Russes, waarmee ik even terugkom op de genoemde uitzending van Opium. Uit dit ballet, dat als een ‘salade van nationale [Russische] componisten’ getoonzet werd, maakte Mayke Jonkman een toepasselijke muziek keuze: de wonderschone bijdrage van Modest Moessorski.

Tenslotte: zoals de Haagse tentoonstelling Rumoer in de Stad vooral de stedelijke bedrijvigheid in Nederland toonde, zo laat de huidige tentoonstelling zien hoe kunstenaars in Parijs de dynamiek van de Franse hoofdstad in al haar facetten in beeld brachten. De bezoeker ziet de fraai aangelegde boulevards van Haussmann, de kleurrijke parken, impressies van het pittoreske Montmartre en nieuwe uitgaansgelegenheden als de Moulin Rouge en de Moulin de la Galette. Met zo’n 120 eigen schilderijen en bruiklenen uit heel de wereld, biedt het Van Goghmuseum niet alleen een kleurrijk beeld van een voorbije wereld, maar tot en met 7 januari tevens een aanschouwelijk college in de ontwikkeling van de 19e eeuwse schilderkunst. Warm aanbevolen voor de kerstvakantie!

Bibliografie:

Jonkman e.a., Nederlanders in Parijs, tentoonstellingscatalogus Van Goghmuseum, Amsterdam, 2017.

Themanummer Kunstschrift, Een Nederlander in Frankrijk: Jongkind en de anderen, oktober/november 2017.

Link: Nederlanders in Parijs 1789-1914

 

Humor in de Gouden Eeuw, de kunst van het lachen tot en met 18 Maart 2018, Frans Hals Museum, Haarlem

Frans Hals, Pekelharing, ca.1628-1630, MuseumLandschaft Hessen Kassel, Kassel

Tot en met 18 maart is in het Frans Hals Museum een bonte stoet humoristische types te zien in een breed overzicht van humor in de 17e eeuwse Nederlandse schilderkunst. Dwaze boeren, drinkebroers, kwakzalvers, koppelaars, ondeugende kinderen, luie dienstmeiden en wellustige dames. Topstukken van schilders die de kunst van de geschilderde lach verstonden, zoals Frans Hals, zijn broer Dirck, Judith Leyster en haar echtgenoot Jan Miense Molenaer, Jan Steen, Gerard van Honthorst en Rembrandt. Anders dan voor tijdgenoten, is de betekenis van de voorstellingen voor ons niet altijd duidelijk. Bij het zien van Frans Hals Pekelharing herkenden tijdgenoten deze notoire drinkebroer aan zijn lege kan. Zoals zijn naam aangeeft had hij altijd dorst en … vis moet zwemmen!

Frans Hals, Twee lachende jongens, ca.1628, Leerdam Hofje van Aerden

In zijn Twee lachende jongens portretteert Hals twee jongens in de volwassen rol van kannekijker; extra grappig dat zijn eigen kinderen model stonden!  Het thema kinderen die kattenkwaad uithalen vormt een van de hoofdstukken in de tentoonstelling waarin de lach centraal staat. Deze varieert van een geschilderde vette lach om platvloerse humor, een glimlach van genegenheid en soms een wellustig lachje. De alledaagse scènes werkten bij herkenning direct op de lachspieren. Bij historiestukken met een mythologisch of bijbels verhaal liet de lach wellicht even op zich wachten tot een daarin ‘verstopt’ humoristische detail werd herkend. Zoals in Gerard de Lairesses Mercurius gelast Calypo Odysseus te laten gaan, waarin een verrukkelijke putto de beschouwer van onder een veel te grote helm schalks toelacht  (niet in de tentoonstelling).

Gerard de Lairesse, Mercurius gelast Calypo Odysseus te laten gaan, 1676-1682 Rijksmuseum Amsterdam

Haarlem was de bakermat van deze richting in de schilderkunst. Behalve Frans Hals treffen we hier ook andere uit Vlaanderen gevluchte protestantse schilders aan. Zoals de historieschilder Karel van Mander (1548-1606) beter bekend als auteur van het Groot Schilderboeck met kunstenaars-biografieën, dat in 1604 in Haarlem werd gepubliceerd.

De humoristische schilderijen vormen niet alleen een spiegel van alledaagse komische scènes, maar beelden ook spreekwoorden, gezegden en ontleningen aan eigentijdse literatuur uit, al of niet met een moraliserende ondertoon. Doordat de betekenis of herkomst daarvan in de loop der tijd verloren is gegaan, biedt deze spiegel vaak een onscherp beeld. In ons hedendaags taalgebruik komen woorden voor waarvan wij in de 20e eeuw nog geen weet hadden. Dat geldt andersom voor woorden en begrippen die in de 21e eeuw allang vergeten zijn. Bij het aandachtig bekijken van deze expositie verdampt het condens op de beslagen spiegel van het verleden en geven de schilderijen hun oorspronkelijke betekenis prijs. Jammer dat de in (te) kleine letters geschreven bijschriften slecht leesbaar zijn, maar gelukkig is een audiotour beschikbaar.

Vitrine met klucht en moppenboeken

Eenmaal ontraadseld geven de schilderijen indirect inzicht in de toenmalige cultuur. Welke vrijheden kende men, waarop rustte een taboe? Notities in contemporaine reisverslagen vullen de reconstructie van dit beeld aan. Zo omschreef de Italiaan Lodovico Guicciardini Nederlanders in 1612 als seer ghesellich, ende boven al boerdich [vol humor], boetsachtich [grappig] ende kluchtich van woorden, maer somtijdts te veel’.  Geestig volkje hoor die Hollanders, maar soms slaan ze door!  Een Engelsman omschrijft hen zelfs als clowneske lui die in de kroeg graag moppen tappen. Dit lijkt, afgaande op het grote aantal klucht- en moppenboeken uit die tijd, te kloppen. Het meest curieus is de verzameling van de Haagse jurist Arnout van Overbeke, die in zijn Anecdota zo’n 2400 moppen had verzameld.

Deze Hollandse vrolijkheid wordt weerspiegeld in de ongeveer zestig ten toon gestelde schilderijen; gekozen uit een ruime voorselectie van 2500 werken met humoristische inhoud. Een enkele keer is de humor verstopt, maar de meeste beeldgrappen vormen het hoofdonderwerp in platvloerse low-life scènes met boerse-, scatologische- en seksueel getinte humor van o.a. Adriaen Brouwer, Adriaen van Ostade en Jan Steen.  De betekenis van menige voorstelling ging, als gezegd, in de loop der tijd verloren, maar Adriaen Brouwers Herberg interieur met een thans actuele Me-Too scène, behoeft nauwelijks uitleg. Het belaagde meisje trekt de aanrander zo hard aan zijn haar, dat iedereen opkijkt om te zien waar dat geschreeuw vandaan komt.

Adriaen Brouwer, Herbergscene, ca. 1635, National Gallery, Londen

 Soortgelijke scènes zijn op zich al leuk, maar in de loop van de 20e eeuw begon het besef door te dringen dat humoristische onderwerpen in ogenschijnlijk realistische voorstellingen vaak ontleend waren aan contemporaine bronnen. Literatuur, poëzie, medische teksten, moppenboeken en bundels met emblemata bieden nogal eens de sleutel tot het begrip van de voorstelling.

Toen deze wetenschap tot over-interpretatie in moraliserende duiding dreigde, stelden verschillende kunsthistorici eind vorige eeuw dat deze werken ook louter gewaardeerd werden om het visuele genoegen van technisch knap geschilderd werk. Het mogelijke verband tussen literatuur en schilderkunst van die dagen wordt letterlijk geïllustreerd door Jan Miense Molenaers Boerengezelschap uit 1662. Een werk dat alleen al om de leuke, overbevolkte kroegscène waardering genoot, maar de ontdekking dat het een letterlijke schildering was van een lied uit Bredero’s (1585-1618) Groot Lied-boeck zorgde in de jaren ’90 van de vorige eeuw voor opwaardering. In het lied Boerengezelschap worden de lotgevallen van ene Arent Pieter Gijsen en zijn domme boerenvrienden bezongen. In een uitgelaten stemming gaan ze naar Vinckeveen voor een destijds geliefd partijtje ganstrekken. Het uitstapje loopt echter volledig uit de hand en eindigt in een steekpartij met dodelijke afloop.  De zedeprekende Bredero bespot de ongeremdheid van de boeren en geeft zijn gehoor het advies: ‘Gij heren, gij burgers, vroom en welgemoed, mijdt der boerenfeesten, zij zijn zelden zo zoet, of ‘t kost iemand zijn bloed…’

 

Jan Miense Molenaer, Boerengezelschap, 1662, Museum of Fine Arts, Boston

De waardering van komische boerse thema’s gaat terug op de klassieke oudheid en, meer recent, op het werk van Pieter Brueghel de Oude (1525-1569). Ook in Bredero’s literaire werken figureren komische types die in soorten en maten:  harders, boeren, werckluiden, waerden, waerdinnen, snollen, vroedwyven, bootsgezelle, opsnappers, schoisters, en panlickers, op ackers, in bossche, in hutten, in winckels, herberge, kroege…’   In de tentoonstelling zien we ze terug.

Geschilderde grappen en grollen dienden volgens de toenmalige kunsttheorie- en etiquetteboeken aan een zeker decorum te voldoen. Maar in de praktijk werd in deze met twee maten gemeten. Ook in de hogere kringen werd hartelijk gelachen om scatologische grappen en toespelingen op overspel en scènes met leedvermaak om minder bedeelden. Zoals in het schilderij van Jan Miense Molenaer, waarin een dwerg en zijn vrouwtje door een stel rotjongens worden gepest. Van het taboe dat sinds de Oudheid al op leedvermaak rustte trokken kunstenaars zich in die dagen niet veel aan.

Jan Miense Molenaer, jongens pesten een dwerg, ca 1635-1647, Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam (Bruikleen van Abbe Museum)

Het schilderen van een overtuigende voorstelling was nog niet zo eenvoudig. Daarom gaven kunsttheoretici de kluchtschilders enkele tips om vernuftig (geestig en inventief) te werken en hartstocht en emotie op natuurlijke wijze uit te beelden. Zet een humoristische scène zodanig neer, ‘als zaagt gyze gebeuren’ met mensen ‘alsof menze kende’, aldus Samuel van Hoogstraten (1678). Juist die herkenning, identificatie zouden we nu zeggen, versterkte het komische effect.

Alvorens van start te gaan met een virtuele rondleiding door de tentoonstelling nog even iets over het fenomeen lach. Het  uitdrukken van emoties in verf is een héle kunst die niet ieders werk is. Van Mander merkt op dat bij sommige schilders het verschil tussen lachen en huilen niet te zien is.
In de tentoonstelling heb ik er niets over gelezen maar er speelde nog iets. Sinds vroegchristelijke tijden hielden bijbelgeleerden zich bezig met de in onze ogen wellicht lachwekkende vraag of Jezus gelachen zou hebben. In 17e eeuwse orthodoxe kringen meende men van niet en deze overtuiging wordt mogelijk weerspiegeld in talrijke schilderijen waarin de geportretteerden geen spier vertrekken.

Huwelijksportret van Isaäc Massa en Beatrix van der Laen, 1622, Amsterdam, Rijksmuseum. (Buiten tentoonstelling).
Amicitia etiam post mortem dura uit Alciati’s Emblematum libellus, 1534.

‘Zo kan het ook’ lijkt Frans Hals gedacht te hebben toen hij in 1622 het huwelijksportret schilderde van Isaäc Massa en Beatrix van der Laen. Met haar vriendelijke, licht glimlachende gelaatsuitdrukking en ongedwongen pose, leunend tegen een boom, vormt deze manier van uitbeelden een nouveauté in het genre huwelijksportret. Naast onconventionele elementen bevat het portret ook traditionele aspecten, zoals de situering in een liefdestuin en symbolische vegetatie rond het paar. De klimop die zich rond de boom slingert staat voor liefde of vriendschap die ook na de dood voortduurt. Zoals de klimop aan de boom, dient de vrouw zich aan de man te hechten. Het beeld is ontleend aan een destijds bekend embleem, Amicitia etiam post mortem dura uit Alciati’s, Emblematum libellus, 1534.

De ogenschijnlijk onbelangrijke plant in de linkerhoek van het schilderij, een distel, geeft in het Duits haar symbolische betekenis prijs: ‘Männertreu’. Van de gehuwde man wordt ook iets verwacht: en wel dat hij bij dreigend gevaar van overspel zijn stekels opzet!

Terug naar de tentoonstelling. In de 17e eeuw werd ook de heilzame werking van de lach onderkend. In zijn Schat der Gesontheid (1662) beveelt de Dordtse arts Johan van Beverwijk humor aan als medicijn tegen depressie: ‘lachen is gezond’!  Met de enorme hoeveelheid lachopwekkende schilderijen was deze remedie als ‘Van Beverwijk-care’ in de Nederlanden ruim voorhanden.

Gerard van Honthorst, Lachend meisje van lichte zeden dat een obscene miniatuur ophoudt, 1652, St.Louis Art Museum

Zeker ook bedoeld om de lachlust op te wekken schilderde Gerard van Honthorst, (1590-1592), dit vrolijke meisje. Niet zomaar een meisje, maar gezien haar diepe decolleté en de veren op haar hoofddeksel, een meisje van plezier. Met een olijk lachje wijst zij de beschouwer op het kleine paneeltje in haar hand. Op het paneeltje is een wat raadselachtige afbeelding geschilderd van een naakt vrouwtje dat door haar vingers omziet. Wat heeft dit te betekenen? Een tekstje geeft het antwoord:  ‘Wie kent mijn naers van A… eren’ (‘wie kent mijn aars van achteren?’). Het lijkt een toespeling op de naam Cornelis van Aerssen (1600-1662), heer van Sommelsdijk, een kolonel bij de cavalerie, op wie Aernout Overbeke (1634-1672) een schuine mop componeerde:
De heer van Sommelsdijck werd door zijn ‘instrument’ geschooten. Terwijl hij werd behandeld, kwam een vrouw zijn vrouw waarschuwen, en zei: ‘mevrouw, let wel op, want de geneesheer die uw man behandelt, is géén goede meester. Hij zou laatst de vinger van mijn man genezen en hij genas die stijf.’  ‘Die geneesheer is goed, want zo wil ik het hebben,’ antwoordde mevrouw [Van Aerssen].” 

Dit werk vormt een voorbeeld bij uitstek van platvloerse humor bij de elite. Onder invloed van een nieuwe kunststroming lijken de fatsoensnormen in de 2e helft van de 17e eeuw te worden aangescherpt, maar de dubbele moraal blijft. De regels van het classicisme dicteerden mooie kunst, volgens de idealen van schoonheid, fatsoen en gratie. Leden van het literaire gezelschap Nil Volentibus Arduum (vrij vertaald: waar een wil is is een weg) voerden eind 17e eeuw een kruistocht tegen platvloerse kluchten. Samuel van Hoogstraten (1678) en historieschilder Gerard de Lairesse (1707) waren voorvechters van dit ideaal in de schilderkunst. Zij propageerden het weergeven van verheven en bewonderenswaardige onderwerpen uit de geschiedenis, de bijbel of mythologie. Zij beschouwden schilders van stillevens en portretten als ‘gemene soldaten in het veltleger van de const’. Diezelfde De Lairesse was het levende voorbeeld van het meten met twee maten. Privé ging hij volgens de overlevering hoererend en slempend door het leven. Zie elders op deze site bij de bespreking van de tentoonstelling Eindelijk de Lairesse! vorig jaar in RM Twenthe.

Lang niet alle schilders gaven gehoor aan deze verheven classicistische norm. Cornelis Dusart, Caspar Netscher en Godfried Schalcken strijden met de vorige generaties om de voorrang in het weergeven van onbetamelijkheden. Al staken ze die soms wel in een keurig jasje. Zoals Caspar Netscher in zijn Gemaskerde klucht, waarin een man zijn waren bij twee chique geklede, beschaafd ogende dames aanbiedt… Ze hoeven niet bang te zijn dat er niet genoeg is, naast hem, gepresenteerd in een gouden bokaal ligt nog veel meer Een detail in de linker achtergrond onthult de moraal van het beeldverhaal.

Caspar Netscher, Gemaskerde klucht, Museum Landschaft Hessel- Kassel, Kassel

De piskijker was een geliefd thema. Jan Steen bracht hem meermaals in beeld. Het was geen echte arts, maar een charlatan; maar wel expert in het diagnosticeren van zwangerschap. Ook Godfried Schalcken beeldt dit thema verdeeld over twee pendanten uit. Het begint met een niet opgevolgde zedenles: meisje pas op dat het vogeltje niet wegvliegt. In het pendant komen de waterlanders, wanneer de dokter onmiskenbaar een feutje in het urinaal ontdekt. Met een obsceen gebaar licht broerlief de situatie toe: eigen schuld, dikke bult!

Godfried schalken, De nutteloze zedenles, 1680-1685, Mauritshuis Den Haag
Godfried schalken, Het onderzoek van de dokter, 1680-1685, Mauritshuis Den Haag

 

 

 

 

 

 

 

 

De enorme opleving van humor verbeeld in de 17e eeuwse schilderkunst valt niet alleen te verklaren als gevolg van economische voorspoed. In de catalogus wordt het fenomeen lach (met terugwerkende kracht) vanuit antropologische- en psychologische hoek uitgelegd. Wat in een bepaalde culturele context als humoristische wordt ervaren, kan elders niet opgaan. Een ding heeft de lach overal ter wereld echter gemeen: lachen verbindt mensen èn lachen vervult een psychologische functie. In een door de calvinistische moraal beheerste maatschappij kon de lach bevrijdend werken. Juist om situaties die in het eigen leven onwenselijk waren zoals een huishouden van Jan Steen of een officieel eveneens onwenselijke, maar officieus wellicht gedroomwenste pikanterie in de seksueel getinte scènes van Godfried Schalcken of in Pieter van Roestratens Losbandige keukenmeid uit 1665. Een werk dat inzake de seksuele toespelingen nauwelijks toelichting behoeft en een duidelijke illustratie biedt van de eerder besproken relatie tussen emblematische motieven en de schilderkunst.  Het brutale aapje in de voorgrond, symbool voor de aan zijn zonden geketende mens, was in die dagen ook bekend van een eigentijds embleem.

Pieter Gerritz van Roestraten, De losbandige keukenmeid, ca.1665, Frans Hals Museum, Haarlem
Philips Galle, Impudentia (Schaamteloosheid), ca. 1585/1590 Rijksmuseum Amsterdam

Humor fungeerde in de Gouden Eeuw ook als visuele uitlaatklep voor zaken die men, gezien de calvinistische moraal, zelf niet kon of mocht doen! Wat dat betreft zijn we nu niet anders dan vroeger. Een leuke en leerzame tentoonstelling!

Op 31 januari 2018 organiseer ik voor Academische Reizen een ‘Haarlemdag’ rond de tentoonstelling Humor in de Gouden Eeuw; de kunst van het lachen in het Frans Halsmuseum. Ga voor informatie en aanmelden naar www.academischereizen.nl

Biografie:                                                                                                                  R.Dekker en H. Roodenburg,  A. van Overbeke: Anecdota etc. een 17e eeuwse verzameling moppen, Amsterdam 1991
Tummers e.a., De Kunst van het lachen: humor in de Gouden Eeuw, Frans Halsmuseum, Haarlem, 2017. (Tentoonstellingscatalogus)

Link:

Frans Hals Museum, De kunst van het lachen

Eindelijk de Lairesse (artikel over de Lairesse op mijn website)

Nederlanders in Barbizon, Mesdag Collectie Den Haag t/m 7 januari 2018.

Nederlanders in Barbizon en Parijs, dubbeltentoonstelling in de Haagse Mesdag Collectie en het Van Goghmuseum, t/m 7 januari 2018.

Ook al is aan hen slechts één hoofdstukje gewijd in de catalogus bij de tentoonstelling Nederlanders in Parijs toch vormen de Nederlanders in Barbizon in de Mesdag Collectie een volwaardige tentoonstelling. Eigenlijk zou de bezoeker van het Van Goghmuseum via Den Haag naar Amsterdam moeten reizen! Om het de lezer makkelijk te maken leg ik in de bespreking van deze dubbeltentoonstelling de nadruk op de Haagse expositie. Hier, in de door zeeschilder Willem Mesdag aangelegde collectie, zijn de eerste resultaten te zien van de contacten tussen Nederlandse kunstenaars en hun Franse kunstbroeders in Barbizon. In de bossen van Fontainebleau trokken zij er met hun schetsboeken op uit om ‘en plein air’ te gaan werken; destijds een nouveauté!

Het Vredespaleis gezien vanuit de Mesdag Collectie

In de tentoonstelling onder de rook van het Vredespaleis zijn de vroege inspiratiebronnen van deze Nederlandse schilders in Barbizon te zien: Th. Rousseau, J.F. Millet, C.F. Daubigny, N.V. Diaz de la Pena en J.B.C. Corot.
Tijdens een voorbezichtiging ontmoet ik Mayken Jonkman, samensteller van de expositie. Op 17 oktober jl. hoorde ik haar in Opium op Vier in bevlogen bewoordingen vertellen over de beide tentoonstellingen die zij met -verstond ik dat goed?- partner in crime Edwin Becker en conservator Maite van Dijk heeft samengesteld. In een boeiende samenspraak leiden Mayken en Maite ons rond in de intieme zalen aan de Haagse Laan van Meerdervoort. De Fransman Francois Denecourt maakte in 1895 een fraaie toeristische kaart met wandelingen door de bossen van Fontainebleau. Kunstenaars die in de omgeving mooie stekjes gevonden hadden, waren hier niet blij mee. Door de toestroom van hordes dagjesmensen was het met hun rust gedaan!

Kaart Fontainebleau naar ontwerp van C.F.Denecourt, 1895 B.N.Paris

Vrije tijd was in die dagen een nieuw fenomeen vertelt Jonkman, evenals het spoor. In 1849 bracht de trein je in krap twee uur vanaf het Gare de Lyon naar Fontainebleau. Dat is tegenwoordig wel anders, weet Van Dijk. Op het huidige Franse platteland wordt kennelijk ook bezuinigd op het OV. Niets nieuws onder de zon. Dit laatste blijkt grappig genoeg ook voor een andere hedendaagse tendens, waarmee Theodore Rousseau (niet te verwarren met de andere natuurfreak Jean Jacques) destijds het voortouw nam. Hij diende met succes bij Napoleon III een petitie in tot behoud van de natuur. Zo werd de partie artistique van Fontainebleau -de voormalige koninklijke jachtdomeinen- tot natuurreservaat verheven.

Nadat zij eeuwenlang hadden binnen gezeten trokken kunstenaars er in de 19e eeuw met schetsboeken, inklapbare ezels en handzame verftubes op uit om in de openlucht te werken. De voorbereidende schetsen, voltooide werken en zelfs een enkele karikatuur zijn nu in de Mesdag collectie te zien.

Via de Parijse Salons en collecties van verzamelaars als C.J. Fodor en onze postume gastheer H.W. Mesdag raakten de Barbizonschilders ook in Nederland befaamd. Vele Nederlandse kunstenaars trokken, geïnspireerd door werk van hun Franse kunstbroeders naar Fontainebleau. Anderen vonden landelijke inspiratie in de ongerepte natuur rond Oosterbeek en Laren.

Bos Fontainebleau
G.J.J. van Os, Een bos te Fontainebleau,1839, Amsterdam Museum (legaat C.J.Fodor)

Eén van de eerste Nederlanders in Barbizon was Georgius Van Os. In de eerste zaal hangt prominent diens Bos te Fontainebleau uit 1839. Alleen al bij de aanblik stijgt de bosgeur je in de neus. Dit werk met nietige menselijke figuurtjes zou niet misstaan op de tentoonstelling Romantiek in het Noorden dat het Groninger Museum dit voorjaar organiseert. Nog zo’n vroege Barbizonganger was Martinus Kuytenbrouwer. Dankzij een beurs kon hij in Parijs, het toenmalige Mekka van de schilderkunst, studeren. Zoals in de Amsterdamse tak van deze tentoonstelling uiteengezet wordt, trokken veel Nederlanders voor kunstonderwijs naar de Franse hoofdstad.

Martinus Kuytenbrouwer, Valkenjacht bij de rotsen van Cuvier Chatillon bij Fontainebleau 1847, Simonis en Buunk, Ede

Op advies van Theodore Rousseau spoorde ook Kuytenbrouwer naar Barbizon, waar zijn aquarel van de Cuvier Chatillon in het woud van Fontaineblaeu uit 1847 ontstond.  Het is met andere impressies van steengroeves en rotspartijen tentoongesteld onder één van de drie thema’s van de expositie: Rotsen, Bossen en Villages. Verschillende geschilderde rotspartijen roepen herinneringen op aan werk van Corot en Vincent van Gogh. Goed gezien! Corot’s Verlaten Steengroeve uit 1850 hangt verderop in de zaal. Ook Jacob Maris en Narcisse Virgile Diaz de la Pena leefden zich gedurende de  jaren ’60 uit in rotslandschappen.

Jean Baptiste Camille Corot, Verlaten Steengroeve, 1850, De Mesdag Collectie, Den Haag
J. van Beers, Barbizon enfin!

Het leukst vind ik een klein werkje van J. van Beers. Getuige het opschrift is een lang gekoesterde wens in vervulling gegaan: Barbizon, enfin!  We zien een uitgelaten mannetje bovenop een rots, terwijl eenvrouwmens hem aan z’n jasje trekt.

 

 

Martinus Kuytenbrouwer, Rotsen bij Gorges d’Apremont, ca 1845, Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam

Kuytenbrouwer’s David Caspar Friedrich-achtige Rotsen bij de Gorges d’Apremont bij avond (ca 1845) vind ik wel het mooist. Juist wanneer ik noteer dat aan dit werk, afgezien van een naar vergankelijkheid verwijzend karkas, maar één ding ontbreekt, blijkt dat ik mij vergis. Het ontbrekende element: een eenzame menselijke gestalte is wel degelijk afgebeeld. Kuytenbrouwer bezat een huis in Barbizon; anderen logeerden in de Auberge Ganne, een trefpunt voor kunstenaars waarvan een tekening in een van de vitrines te vinden is.

Louwrens Hanedoes en Charles Rochussen, Landschap met rustende figuren, detail

In de verstilde boslandschappen, waaraan ogenschijnlijk verhalende elementen ontbreken, zijn soms leuke anekdotische details verscholen. Zoals in het grote doek aan het begin van de expositie Landschap met rustende figuren, een co-productie van Louwrens Hanedoes en Charles Rochussen. Laatstgenoemde tekende de figuurtjes; één van hen draagt als blikvanger een rood parasolletje. Ook Kuytenbrouwer paste dit foefje toe: een toefje rood als accent in zijn monochrome bosschilderingen. Langs de wand en in vitrines worden schetsen en tekeningen getoond.  Later dienden deze in het atelier als voorbeeld voor schilderijen of deze werden opgewerkt. Bij Rousseau’s monochrome olieverfschets het Woud van Fontainebleau, rijst de vraag: kijken we nu naar een schets of een schilderij?

Theodore Rousseau, Het woud van Fontainebleau: Gorges d’Apremont, ca 1848, Van Gogh Museum, Amsterdam

Traditiegetrouw werden tekeningen en schetsen slechts als studiemateriaal gezien, maar in de late 18e en 19e eeuw worden deze vingeroefeningen als volwaardige kunstwerken beschouwd. En terecht: de beschouwer staat oog in oog met de eerste artistieke ingeving.

Willem Roelofs, Landschap met een os, 1854, Palais des Beaux-Arts, Lille
Willem Roelofs, Bomen bij Mare a Piat, Fontainebleau, 1852, Collectie Frits Lugt, Parijs.

 

 

 

 

 

 

Bij een volgende generatie Nederlanders in Barbizon fungeert Roelofs als traîte-d’union met de Fransen. Van zijn hand zien we een schilderij met Landschap met een os, en een getekende impressie van de Mare a Piat, waar herten hun dorst lesten. Een verstild meertje in het ecosysteem van Fontainebleau, aldus Van Dijk. Onder de noemer Village ontmoet de bezoeker meer Franse kunstenaars die als inspiratiebron fungeerden voor de Nederlanders. Een reproductie van Millets Herderinnetje met schapen, dat Mauve inspireerde tot zijn Herderin met schapen uit 1874.

Jean Francois Millet, De zaaier 1845-1875

Door soortgelijke reproducties raakten de Hollanders eveneens bekend met het werk van de Fransen. Hier hangt ook Millets authentieke tekening van een zaaiende landman, dè inspiratiebron voor Van Goghs Zaaier. Ook Millet bezat een huisje in Barbizon, waarover zo meer. Van Gogh zelf bezocht Barbizon niet, maar hij zag deze werken op de Salons in Parijs.
Jacob Maris, wiens broer Matthijs dit najaar met een solotentoonstelling wordt geëerd in het Rijks, kwam in Fontainebleau eveneens tot mooie creaties, zoals Watermolen in Bougival. Het karakteristieke kerktorentje van Bougival komt in andermans impressies meermaals terug. De expositie sluit met werk van Weissenbruch, die – hij is dan al 71- in 1900 met kunsthandelaar Buffa naar Parijs en Barbizon reist. Deze onderneming was geen verspilde moeite. Weissenbruch bracht hier prachtig werk tot stand, zoals het doek waaraan de expositie haar posterbeeld dankt: Het Huis van Jean-Francois Millet. In het voetspoor van zijn voorgangers schilderde Weissenbruch ook Corot-achtige bos- en rotslandschappen.

Weissenbruch, boom

Een klein werkje van zijn hand met alleen maar een prominent, centraal geplaatste afgesneden boomstam trekt mijn aandacht. Waarin we niet slechts een impressie van de natuur zien, maar ook invloed van de destijds populaire Japanse prenten. Eigentijdse foto’s tenslotte, tonen het Barbizon van nu. De locatie van verschillende meer dan honderd jaar geleden geschilderde plekjes zijn nog moeiteloos te herkennen, zoals het straatje met het huis van Millet.

Johan Hendrik Weissenbruch, Het huis van Jean Francois Millet, 1900, Privecollectie
Kenny Nagelkerke, Foto naar het schilderij ‘Huis van Millet te Barbizon

In de vaste collectie kreeg ik met de ontdekking van nog méér Barbizonschilders een onverwachte toegift. Het zijn de werken die Hendrik Willem Mesdag destijds met een vooruitziende kennersblik heeft aangekocht en niet voor zichzelf hield. Collega’s en andere belangstellenden waren welkom om ze te bekijken. Van verschillende zojuist bewonderde namen krijg ik hier een reprise: Camille Corot, Charles-Francois Daubigny, Anton Mauve en Willem Maris. Ook kom ik Mesdags beroemde neef Laurens Alma Tadema tegen. Nee, deze rondgang was geen verspilde moeite!

Dat geldt ook voor een bezoek aan het Amsterdamse deel van deze tentoonstelling, waar een keur aan Nederlandse kunstenaars die tussen 1789-1914 in Parijs studeerden de revue passeert. Over hen leest u hier binnenkort meer.

Jonkman e.a., Nederlanders in Parijs, tentoonstellingscatalogus Van Goghmuseum, Amsterdam, 2017.

Themanummer Kunstschrift, Een Nederlander in Frankrijk: Jongkind en de anderen, oktober/november 2017.

Link: Nederlanders in Barbizon. De Mesdag Collectie, Den Haag

 

 

Geverifieerd door MonsterInsights