Een Schilderkunstige impressie.
In 1918 ging de gevestigde artistieke orde in Groningen op de schop. Pas afgestudeerde studenten van Tekenacademie Minerva richtten 5 juni 1918 een kunstkring op met een toepasselijke naam: De Ploeg. Modern georiënteerde kunstenaars waren welkom. Het was een protest tegen een tentoonstelling georganiseerd door het Kunstlievend Genootschap Pictura, waarvoor alleen Jan Altink was uitgenodigd. De stijl van Altinks inzending, Schuitendiep, die het midden houdt tussen expressionisme en Sisley-achtig impressionisme, wijst al vooruit naar de veranderingen die gaan komen.
De nieuwlichters zetten hun credo: …’Wij zijn kinderen van onze tijd en willen daar op alle terreinen van de kunst uiting aan geven’… in 1919 metterdaad om in een eerste expositie, die 1500 bezoekers trok. Zij richten een gezamenlijke werkplaats in boven de drukkerij van H.N. Werkman, de Rode Hel, waar zij etsten en naar naakt model werkten.
Tot en met 4 november is werk te zien van o.a. Jan Wiegers, Jan Altink, Johan Dijkstra, Henk Melgers en Alida Pot in de tentoonstelling Avant-garde in Groningen. De Ploeg 1918-1928.
In de introductiezaal ziet de bezoeker geen schilderijen, maar een solitair opgestelde piano. Met geluid- en filmbeelden wordt de sfeer van de Groninger roaring twenties opgeroepen. De Ploeg beperkte zich niet tot de schilder- en beeldhouwkunst. Ook architecten en dichters haakten aan, en een componist: Daniël Ruyneman. De hedendaagse componist Jan Meiborg tekende voor het arrangement dat hier weerklinkt terwijl de bezoekers een impressie van Ruynemans Le boeuf sur le toit zien en projecties van unieke glasbeelden van Johan Dijkstra.
In de trapzaal van het museum ziet de bezoeker waar de jonge garde tegenaan schopte. Van plint tot plafond hangt werk van onder anderen Otto Eerelman, Jan Veth, Gerrit van Houten, Bernardus Bueninck en de schilderende zussen Barbara en Alida van Houten. Daartussen springt werk van de ‘Groningers’ Hendrik Willem Mesdag en Jozef Israëls in het oog: met zeegezichten en het overbekende Naar moeders graf.
Hierna stapt de bezoeker de kleurrijke wereld van de Ploeg binnen. Werkten veel kunstenaars vòòr 1918 nog in een gedempt, op 17e eeuwse meesters geïnspireerd palet, meteen in de eerste zaal met portretten spatten de kleuren van het doek. Nà 1918 kwam de inspiratie uit een heel andere hoek. Kurend in Davos, sloot Wiegers vriendschap met Ernst Ludwig Kirchner, wiens expressionistische stijl hij in Groningen introduceerde. In de tentoonstelling wordt een tweede, minder bekende inspiratiebron belicht: Vincent van Gogh. Conservator Mariëtta Jansen presenteert de eerste bevindingen van haar onderzoek naar de relatie tussen Van Gogh en de Ploeg. De vraag rijst hoe die noorderlingen in contact kwamen met zijn Franse oeuvre. In 1896 vond in Groningen al een tentoonstelling plaats met werk van Van Gogh. F.H. Bach, docent aan Tekenacademie Minerva, spoorde zijn studenten aan om in het voetspoor van Van Gogh naar buiten te gaan. Ter illustratie staat midden in de zaal met kleurrijke Groninger landschappen, de veldezel van Jan Altink met Het Witte paard uit 1925.
Van Gogh is met 3 tekeningen en twee schilderijen vertegenwoordigd. Ook zonder deze geheugensteuntjes is duidelijk dat Van Gogh als inspiratiebron diende voor de verschillende doeken met zonnebloemen, landlieden en kerkjes door Johan Dijkstra, Jan Altink en Werkman.
Wanneer Jan Wiegers zijn op Kirchner geïnspireerde werk in de eerste expositie van de Ploeg toont, slaat dat in als een bom! Zoveel energie en expressie neergezet in onnatuurlijke kleuren was in het Groningse niet eerder vertoond! Andere Ploegleden kijken bij hem de kunst af! Wanneer Kirchner verneemt dat een recensent Wiegers als zijn leerling bestempelt, corrigeert hij hem: …’Wiegers is niet mijn leerling, maar mijn vriend’…
Dat Wiegers c.s. wel degelijk schatplichtig waren aan Kirchner wordt duidelijk bij een rondgang door de thematisch ingerichte expositie. Er zijn portretten, stadsgezichten, landschappen met voor de ploeg typisch hoge horizon en een reeks dubbelzijdig beschilderde doeken. Voordat deze te zien zijn doorloopt de bezoeker een zaal met werk waarin enkele ploegleden een beetje stoeien met het constructivisme. Onder de noemer ‘blokjesfantasie’ wordt werk getoond van Jan van der Zee, Wobbe Alkema en Werkmans ontwerpen voor de aan de Ploeg gelieerde publicatie The Next Call, 6 uit 1924.
Onder het motto een ets als een bom wordt grafiek van Jan Altink getoond, die, als we het mogen geloven nooit zonder een koperplaat de deur uitging. Ook andere Ploegleden leverden grafisch werk o.a. voor de tentoonstellingscatalogi van de Ploeg en voor het Blad voor de Kunst. In de catalogus wordt een interessante link gelegd met contemporaine ideeën op het gebied van beeldhouwkunst, architectuur en het tijdschrift De Stijl.
Leuk zijn de in het oog springende overeenkomsten tussen houtsnedes en etsen van Wiegers, Kirchner en anderen. Men vergelijke Schaakspelers in Café, (1920) en de schaakles uitgebeeld in Chez Dicque uit 1935 met de inspiratiebron: Kirchners, Twee mannen van 10 jaar eerder. Altink, Dijkstra, Werkman en Melgers kiezen vooral landelijke scènes met werkpaarden. Liefhebbers van het grafische werk van de Ploeg kunnen ook terecht in het Grafisch Museum Groningen (GRID), waar de expositie Capriolen in Grafiek tot en met 4 november te zien is.
Als welkome aanvulling op hun karige inkomen ontwierpen leden van de Ploeg ook affiches voor eigen lezingen, tentoonstellingen en voor derden. Zoals een plakkaat voor een zeilwedstrijd, en reclame waarop rookwaren van het merk Multatuli, compleet met portret van Eduard Douwes Dekker, wordt aangeprezen.
Voor een expositie met naakt schilderijen werd in 1923 een in rood uitgevoerde affiche ontworpen. Een krantenknipsel in de catalogus leert hoe de schilders aan hun modellen kwamen.
Tegen een rode achterwand, verwijzend naar de Rode Hel, zijn een aantal van de destijds geëxposeerde werken te zien, waaronder Jan Wiegers in onnatuurlijke kleuren geportretteerd Zittend naakt.
De naaktsessies verliepen ‘onberispelijk’, vertelt een ooggetuige. Een boerendeerne van ‘t Hogeland ging voor de schilders van de Ploeg uit de kleren. Ze was niet alleen gekomen, maar had haar ‘galant’, een marechaussee meegebracht. Op haar bevel: …’kleed je daar maar uit’… legde ook hij zijn uniform af, wat aanleiding gaf tot de nodige hilariteit. Een ets van Johan Dijkstra toont hun ontblote lijven. Bijzonder voor die tijd is Henk Melgers doek met Twee naakten, uit 1926, waarvoor een witte vrouw en zwarte man model stonden. In Johan Dijkstra’s Negerportret uit 1926 herkennen we hetzelfde model.
Toen het werk van de Ploeg in de voorjaarstentoonstelling van het Stedelijk in Amsterdam werd getoond hoopte kunstcriticus Cees de Dood dat de Groninger kunstenaars invloed zouden krijgen op de Hollandse schilderkunst… ‘t zal zeer bijdragen tot het vergrooten van den rijkdom van uitdrukkingsmiddelen’ ….
Onder de noemer oerprovincialisme wordt een aantal Groninger landschappen getoond. Kenmerkend zijn werken van staand formaat en niet zelden een oplopende weg naar een hoge horizon, zoals in Altinks Fietsers lang het Boterdiep.
Verschillende doeken zijn -typisch voor de Ploeg- dubbelzijdig beschilderd. Niet zozeer als artistieke keuze, maar ingegeven door geldnood. Zo gebruikte Jan Wiegers de keerzijde van het in expressionistische trant geschilderd Meisje met pop als drager voor een traditionele beeltenis van zijn moeder.
Het kunstje van dubbelzijdig beschilderde doeken had Wiegers ook afgekeken van Kirchner. In 1919 meldde deze dat hij moest bezuinigen op zijn materialen, maar… …’godzijdank heeft het doek twee kanten’…
Behalve het geluk dat latere eigenaren twee-voor-de-prijs-van-een kregen, verschaft de achterzijde ook een inkijkje in de herkomst- en receptiegeschiedenis van het werk. Ook wisselde de oorspronkelijke goede en keerzijde nog weleens van positie, zoals Wiegers Meisje met Pop. Hier ligt aldus Marietta Jansen ook nog werk te wachten.
Nu en dan beschilderde ook Johan Dijkstra zijn doeken aan twee kanten. Een groter contrast tussen de verso en recto zijde is nauwelijks denkbaar, met enerzijds een mondaine straatscène, Le soleil est dans la rue (1926) en anderzijds een impressie van het Erf van Blauwborgje. Deze bij Ploegleden geliefde locatie inspireerde Alida Pot in de vroege jaren ’20 zelfs tot een hele reeks in grove, pasteuze toets opgezette werkjes.
Behalve in de Groninger ommelanden vonden leden van de Ploeg inspiratie in het stadsleven. Behalve het Blauwborgje was Café Dik een belangrijk trefpunt. De ploegleden doopten het café, als mannen van de wereld, om tot Chez Dicque. Beide locaties figureren veelvuldig in de getoonde schilderijen.
George Martens schakelde moeiteloos tussen boerenthema’s en mondaine stadsscènes: …’wat een contrast anders, ’s morgens die boeren… ’s avonds dat gedoe in zoo’n speelzaal ‘…Van zijn hand is het doek People in the Street, met onmiskenbaar ook invloed van Kirchner.
Wiegers brengt het stadsleven eveneens kleur- en contrastrijk in beeld in Music Hall; waarin de gezichten schetsmatig met donkere contouren zijn aangezet. Het werk fungeert tevens als campagnebeeld.
Bij Henk Melgers zien we hetzelfde contrast tussen stads- en plattelandsthema’s. De bekendste naklank daarvan is -waarschijnlijk zonder dat de bewoners het beseffen- de gevelversiering met [op Melgers geïnspireerde] ploegende boer die je bij fietstochtjes op het platteland vaak tegenkomt.
In 1926 becommentarieert een kunstcriticus van de Telegraaf het werk van de Ploeg dat hij in 1926 in een Amsterdamse Galerie ziet: Jannes de Vries beschikt over een beschaafd palet van kleuren, maar het kleurgebruik van de andere Ploegdeelnemers oordeelt hij …’soms van een verschrikking, welke barbaarsch aandoet’… Over Altink is hij niet erg te spreken, maar …‘Toch is Jan Altinks landweg met vrouwen zeker niet zonder verdienste’….
Onder de noemer expressionisme uit het hooggebergte wordt de link met Kirchner zichtbaar. Tijdens een tweede verblijf in Davos schilderden Kirchner en Wiegers elkaars zelfportret. In Groningen zijn ze weer even samen: Ernst Ludwig Kirchners Portret van een Holländischer Maler im Atelier -Jan Wiegers-, en het tegenbeeld, Jan Wiegers Portret van Kirchner. Nota bene de vergelijkbare compositie tegen een rode achtergrond, een soortgelijk kleurengamma en lijnvoering en de – letterlijk en figuurlijk- vrijwel identieke hand van schilderen. Beide hadden, getuige de onafscheidelijke pijp, bovendien tabak aan hun longkwalen! Destijds heel gewoon; mijn grootvader was zwaar astma patiënt, maar een sigaartje op zijn tijd… In een jaar later door Dijkstra met dezelfde ingrediënten geschilderd portret van Jan Wiegers, ontbreekt de pijp evenmin!
Tijdens zijn eerste verblijf in Davos had het toeval Wiegers en Kirchner bij elkaar gebracht. Voldoende hersteld om het kuuroord te verlaten, betrok Wiegers een boerenhuisje met de idyllische naam ‘das Lärchenhüsli’. , gelegen naast een groot huis “In den Lärchen’. De buurman bleek Ernst Ludwig Kirchner. Ook al benadrukte Kirchner later de vriendschappelijke relatie, Wiegers leerde wel degelijk van Kirchner. Niet alleen qua themathiek, compositie en uitwerking, maar ook in het gebruik van materialen olieverf gemengd met benzine en bijenwas. En grafisch werk dat ontstond door inkrassen met spijkers en naalden. In deze tentoonstelling is te zien dat hij deze nouveautés niet voor zichzelf hield.
Dat Kirchner, aan wie een aparte zaal gewijd is, in Wiegers landschappen niet ver weg is verbaast niet, maar in Wiegers Groninger landschap met kanaal herken ik nog een inspiratiebron: de vroege Kandinsky, met Sneeuwlandschap in Murnau uit 1909. De catalogus leert dat ik dit goed gezien heb. In 1913 werd in Groningen door Pictura een tentoonstelling georganiseerd met werk van Kandinsky. Het Groningse publiek had niet veel op met de artistieke nieuwlichterij. Een criticus van het Nieuwsblad van het Noorden probeert daar in 1913 verandering in te brengen; …’laat u zich niet teveel afschrikken door den eersten indruk’….
Onder de noemer Moderne Ideeën, tenslotte zijn een aantal Ploegcreaties van iets later datum te bewonderen. Diverse impressies van het genoemde Blauwborgje door Alida Pot. Altink geeft dit plekje in een welhaast abstract-impressionistische stijl weer. Deze uitspanning even buiten de stad betekende heilige grond voor de leden van de Ploeg. Tijdens de oprichtingsvergadering werd Blauwborgje als naam voor de kunstkring geopperd en enkele jaren nadat de boerderij in vlammen was opgegaan, werd de as van Alida Pott hier verstrooid.
Op Altink geïnspireerd schetste Job Hansen in 1929 een zogenoemde benzinerel met een impressie van een dijk. Daarbij liet hij vloeibare was, olieverf en benzine over de triplex plaat lopen.
In deze zaal ook werk van Jan Jordens, Jan van der Zee en de architect Jacob Gerard (Job) Hansen wiens Huizen en Martinitoren uit 1928 Wim Pijbes inspireerde tot een lofzang op zijn geboortestad in het magazine van het Groninger Museum.
Beleef, zie en hoor de artistieke resultaten van de Ploeg tot en met 4 november in het Groninger Museum.
Groninger Museum: Avant Garde in Groningen, 100 jaar De Ploeg
Voor activiteiten en manifestaties in het Ploegjaar: www.deploeg100jaar.nl