Een uitstapje naar Abu Dhabi

Lees hier over Abu Dhabi en in het volgende artikel op mijn site over het Louvre aan zee.

Abu Dhabi, strand met dhow 1962

Wie in de vorige eeuw zou hebben gezegd: over 50 jaar kun je schaatsen en skiën in de woestijn, zou zeker voor gek verklaard zijn. Datzelfde geldt voor degene die zou hebben voorspeld dat in diezelfde woestijn ooit schilderijen van Leonardo da Vinci zouden hangen. Toen ik in de jaren ’80 voor het eerst in Abu Dhabi kwam, leek niets op deze toekomstige ontwikkelingen te wijzen. Toch heeft die gek gelijk gekregen!

Abu Dhabi kustlijn 1962

Dankzij de vondst en exploitatie van olie, is het onooglijke (parel) vissersplaatsje Abu Dhabi uitgegroeid tot een moderne wereldstad met een skyline als die van Atlanta.  Bestemming voor een alternatieve wintersportvakantie is Abu Dhabi niet, maar je kunt hier wel genieten van zon, zee en cultuur. Het nieuwe Louvre geeft een visueel overzicht van de culturele wereldgeschiedenis, die hier letterlijk en figuurlijk vanuit niet-Europees perspectief wordt gepresenteerd. U kunt hierover lezen in het volgende artikel dat zich richt op het Louvre Abu Dhabi.

Abu Dhabi, zicht op de stad januari 2018

Van de oorspronkelijke vissersnederzetting krijgt de bezoeker in het Heritage Village een indruk. In traditionele met palmbladeren gedekte lemen hutten demonstreren lokale ambachtslieden hun handwerk. Een niet meer voor de visserij gebruikte dhow is pittoresk in het zand gestrand.

De Skyline vanaf Heritage museum Abu Dhabi 2018

Vlak naast dit openluchtmuseum ligt één van de vier shopping malls met Amerikaans allure: Marina Mall. Ik houd niet van winkelen, maar hier zonder etende en rokende winkelaars, werd ik bekeerd. Behalve juwelen, elektronica winkels en leuke boutiekjes treft de bezoeker een Carrefour aan van een formaat dat in Frankrijk niet te vinden is. Nu ik hier toch ben wil ik die letterlijk en figuurlijk ‘onwijze’ ijsbaan ook wel eens zien. Na enig zoeken deelt een gesluierde dame aan de informatiebalie mee ‘we have stopped that’ ! Toch nog enig common sense in deze wereld, waar de “sky” de “limit” lijkt te zijn. Ik besluit om de overdekte skibaan in Dubai ook maar te laten voor wat het is.

Royal emirates palace hotel

 

 

 

 

 

 

 

We besluiten de dag met een kijkje in de voormalige presidentiële residentie, het Emirates Palace hotel. Schattige Japanse meisjes in Hello Kitty outfit, roodverbrande westerlingen op slippers in korte broek en elegante tot de ogen gesluierde vrouwen vergapen zich aan het oogverblindende interieur met marmeren zuilen, goud beschilderde kapitelen, kristallen kroonluchters en enorme boeketten. In een van de cafés genieten we van de high tea en de muziek van een trio conservatorium studenten. Onderaan een caserta-achtige cascade in de tuin wacht nog een verrassing. Rijke-sheiks-zoontjes gehuld in smetteloos wit gewassen dishdashes showen hun dure sportwagens. De meest opvallende, een Ferrari dacht ik met portieren die omhoog opengaan, bleek een McLaren te zijn, zo vertelde mijn zoon. Wie wil mag met de bestuurder op de foto. Na de fotoshoot waarvan dankbaar gebruik wordt gemaakt scheurt hij met veel pk geblèr weg!

Abu Dhabi vanaf Royal Emirates palace hotel
Uitzicht op de haven met bootje

Een bezoek aan de Sheik Zayed bin Sultan al Nahyan-Moskee is de moeite waard. Mooi in de namiddag. Na zonsondergang wordt het gebedshuis in paarsblauwe en maïsgele verlichting omgetoverd tot een sprookjespaleis van duizend-en-één-nacht.  Kunst … of kitsch?

Sjeik Zayed moskee even voor zonsondergang

Ik moest even denken aan de woorden van Middeleeuwse en latere Rooms Katholieke prelaten, die kritiek op de pracht en praal van de kerkschatten weerlegden met de woorden: deus optimus maximus;  voor God is niets goed genoeg. Zo denken ze er hier ook over!

Sjeik Zayed moskee na zonsondergang
Sjeik Zayed moskee

In de oasestad Al Ain, zo’n twee uur rijden in oostelijke richting bezoeken we het National Archeology Museum, waar de bezoeker zo’n slordige 5000 jaar geschiedenis krijgt voorgeschoteld. Niet te vergelijken met presentaties in het westen, maar met goede Engelse en Franse teksten heel informatief. Bijzonder leuk vond ik de foto’s uit de jaren ’60 die de sfeer van mijn beginregels weerspiegelen. Abu Dhabi zoals het ooit was. De tentoonstelling begint met de kleding, gewoonten, en gebruiksvoorwerpen uit het begin van de vorige eeuw. Een beeld van een jongen in de Koranschool, waar hij behalve reciteren van soeraverzen ook leert lezen en schrijven op het schouderblad van een kameel of os. Het equivalent van het leitje waarop mijn moeder nog leerde schrijven. Een bedoeïenen vrouw giet melk in de mond van haar baby met behulp van een schelp. We zien foto-impressies van het ‘straatbeeld’ van Abu Dhabi rond 1960; de tijd waarin Saoedie Arabië de buurlanden probeerde in te lijven. Na een stammenstrijd kwam de familie Al Ain bovendrijven. Uit dit geslacht stamt sjeik Zayed onder wiens heerschappij de Verenigde Arabische Emiraten werden opgericht. Hij gaf de aanzet tot de ontwikkelingen waar wij nu getuige van zijn. Zijn naam en beeltenis duikt overal in Dhabi op.

Al Ain Archeologisch museum, binnenplaats

In het museum wordt aan de hand van archeologische vondsten als speerpunten, vroege artefacten, aardewerk en sieraden een historische indruk gegeven van het stenen tijdperk tot de huidige dag. Interessant zijn de vroege handelscontacten tussen oost en west en vice versa via zijderoutes en overzee. In een scherf herken ik celadon porselein uit China. Opgravingsfoto’s en een reconstructie geven een idee van de zogenoemde Hili graftombe daterend van ca. 2500 BCE (nee, niet before Christ, maar before common era) en daarin gevonden grafgiften.

Hili Tombe

Later zien we de tombes in het archeologisch Hili park terug. Een site die aantrekkelijk gemaakt is voor ouders met kinderen, die in de Arabische wereld als prinsjes en prinsesjes worden behandeld. Tussen de grafheuvels staan speeltoestellen en je kunt met fietsskelters door het park rijden. Jammer dat we geen kleintjes meer hebben!

Familie uitstapje naar archeologische site Hili                                                                                    Eerder op de dag wandelden we in Al Ain door een heerlijke dadelpalmentuin naar de eenvoudige eerste woonstede van sjeik Zayed, dat thans als Palace Museum voor het publiek is opengesteld. Op de wanden zijn citaten van deze vernieuwende heerser aangebracht. Hij gaf behalve de aanzet om scholen, ziekenhuizen, wegen en infrastructuur te bouwen, in de jaren ’70 ook een verrassende impuls aan de emancipatie van de vrouw. In zijn eigen woorden: ..’A woman constitutes half the society and keeps the house. A country aspiring to build itself should not keep a woman in the darkness of illiteracy and a prisoner tot the shackles of oppression’. Daar kunnen ze in veel oosterse landen nog iets van leren.
Palace Museum Al Ain

Voor wie wel met kinderen naar Abu Dhabi reist is er ook nog het pretpark Ferrari-world. Wie geïnteresseerd is in een bij ons uitgestorven elite-sport de valkenjacht vindt het wellicht interessant een kijkje te nemen in het unieke hospitaal voor valken!

 

Links:

Ferrari World

Abu Dhabi Falcon hospital

Georganiseerde reizen naar de Emiraten,  Oman en verder:

Danielle Kloeg Travel Service (DKTS)

Video Abu Dhabi

 

 

Het Louvre aan zee …. in Abu Dhabi

Winter in Parijs en zin in een zomerse impressie van het Louvre? Ga dan mee naar het Louvre aan zee! 

De taxi rijdt in enkele minuten van ons hotel in Saadiyat, het culturele district van Abu Dhabi, naar het onlangs geopende Louvre. Van dit moment heb ik maandenlang gedroomd! Onder een strakblauwe hemel glinstert de enorme koepel in de ochtendzon; een blikvanger die vanuit alle windrichtingen te zien is.

Wie een dépendance van het Parijse Louvre verwacht kan zijn ogen niet geloven: uit het water rijst een hypermodern bouwwerk van postmoderne allure op, geïnspireerd op traditionele Arabische elementen. Architect Jean Nouvel creëerde een museumstad in zee; alleen al over het bouwproces zou je een artikel kunnen schrijven. Maar het navolgende gaat vooral over de collectie en de doelstelling van het nieuwe Louvre.

De in Dhabi traditionele dakbedekking van palmbladeren bracht Nouvel op het idee voor deze uit geometrische vormen samengestelde koepel met een doorsnee van 180 m. Door de in acht lagen van roestvrijstaal en aluminium geconstrueerde openingen creëert de cyclus van de zon steeds wisselende reflecties op de muren en het onderliggende plein.

En ook ‘s nachts is het prachtig, wanneer – ik heb ze niet nageteld – de 7850 ‘sterren’ verwerkt in de overhuiving aangelicht zijn. De koepel rust op 4 enorme pijlers die kunstig verstopt zijn in het gebouw, waardoor deze lijkt te zweven. Daaronder bevindt zich een ‘museumstad’ met 55 gebouwen met 26 expositieruimtes, die geïnspireerd is op de laagbouw van de medina, de oude stadskern van Arabische nederzettingen.

Voordat we het grote plein betreden valt mijn oog op de Lopende man van Rodin, over wie ik in 2017 schreef. Aan de andere kant wordt mijn blik getrokken door een –hoe is dat hier mogelijk – enorme vrouwenborst. De beeldhouwer Giuseppe Penone zet mij echter op het verkeerde been. Het tekstbordje verklaart dat de vingerafdruk van Sjeik Zayed de inspiratiebron was voor de rondingen in deze sculptuur. De man onder wiens handen Abu Dhabi groot is geworden, zoals u kunt lezen in mijn reisverslag over deze oliestaat. Bij het zien van dit kunstwerk moet ik denken aan Zayeds moderne visie op de positie van de vrouw, die haar huis uit moet om zich te ontwikkelen.

Zaalimpressie
Zaalimpressie

 

 

 

 

 

 

In de ‘Great Vestibule’ begint de bezoeker aan een fascinerende reis door de tijd. In de marmeren vloer zijn langs denkbeeldige verre kusten de namen van talrijke (wereld)steden ingelegd. Een beetje zoals de wereldkaart in de vloer van de burgerzaal in het Paleis op de Dam. Amsterdam, sinds de 17e eeuw een metropool van betekenis, ontbreekt echter. Op een opmerking hierover bij het press-office heb ik geen reactie ontvangen.

Het Louvre Abu Dhabi noemt zich een universeel museum. Een museum dat in onze tijd van globalisering op de breedtegraad van Abu Dhabi om een ander perspectief vraagt dan de gebruikelijke West-Europese benadering van de kunstgeschiedenis. Het Louvre Abu Dhabi toont overeenkomsten in de ontwikkeling van kunsten en wetenschappen all over the globe, waarin de West-Europese beschaving niet dominant is. In ruim opgestelde vitrines worden artefacten uit alle windstreken naast elkaar gepresenteerd. In overeenstemming met hedendaagse educatieve opvattingen wordt slechts summiere informatie gegeven. De kunstvoorwerpen moeten voor zich spreken met het doel emoties en vragen bij de toeschouwer op te roepen.

Zaalimpressie
Zaalimpressie

 

 

 

 

 

 

In twaalf opeenvolgende zalen wordt het verhaal van de wereldkunst-geschiedenis aanschouwelijk gemaakt. De eerste ruimte, de vestibule, vormt de proloog met in dialoog opgestelde meesterstukken van verschillende continenten. Deze presentatie moet aanzetten tot gedachten over de betekenis van universaliteit.  Anders gezegd: hier kan de museumbezoeker zich verbazen over de synchroniciteit in de ontwikkeling van door mensenhand vervaardigde gebruiks- en kunstvoorwerpen en religieuze gedachten daarachter.

Hier staan drie dodenmaskers opgesteld, die op verschillende continenten als grafgift werden meegegeven. Ook drie reliekhouders, waaronder een soortgelijk exemplaar uit Limoges zoals in de collectie van Museum Catharijneconvent. Vlakbij herken ik moedergodinnen die ik vorig jaar besprak bij de Maria tentoonstelling. Een 14e eeuws ivoren beeldje van Maria met kind en de Egyptische godin Isis en haar zoon Horus uit 800-400 v. Chr. naast een 19e eeuws beeldje van de Congolese moedergodin Phemba.

Maagd en kind, Parijs (1320 – 1330)
Phemba, Yombe cultuur, Congo (1800 – 1900)
Isis en Horus, Egypte (800 – 400 BCE)

 

 

 

 

 

 

Onder de noemer First Villages worden vuistbijlen en vruchtbaarheidsbeeldjes. Getoond. Ondanks lokale verschillen deelden bewoners van vroege nederzettingen waar ook ter wereld een gemeenschappelijk verlangen naar een bindend religieus element. Intrigerend zijn de dubbelbeelden van een Cypriotisch beeld daterend van ca 2000 BCE (before common era: ook de aanduiding van de jaartelling is hier anders) en een soortgelijk beeldje uit Jordanië van nog vroegere datum, namelijk 6500 BCE.

Cypriotische ‘Idol” (2300 – 1900BCE)
Monumentaal beeld met twee hoofden Jordanie, Ain Ghazal (6200 BCE)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De tweede zaal is gewijd aan de eerste grootmachten. Rond de vruchtbare oevers van de Tigris, de Euphrates, de Nijl en de Gele Rivier ontstonden de eerste steden. Geïllustreerd aan de hand van een monumentaal beeld van farao Ramses II van de 19e dynastie (13e eeuw v. Chr.); bekend van de tempel van Aboe Simbel. Eveneens indrukwekkend is het beeld van de biddende neo-Sumerische koning Gudea uit ca 2125-2110 v. Chr. De rugzijde van het gestileerde beeld verraadt ontluikende aandacht voor het onderliggende menselijk lichaam!

Sphinx, Griekenland of Italie (600 – 500 BCE )

Rond 1000 BCE veranderen de machtsverhoudingen. Dan wordt het Midden-Oosten overheerst door Assyriërs en Perzen; even later vestigen Grieken zich rond het Middellandse zeebekken. De expositie laat tevens zien wat destijds in West-Afrika gebeurde. Interessant is de onderlinge beïnvloeding op artistiek en filosofisch gebied. Hier mag de man die in de 4e eeuw een verbinding tot stand bracht tussen West en Oost niet ontbreken: Alexander de Grote. De artistieke en religieuze sporen die zijn legers tot aan de Indus trokken zijn tot de huidige dag zichtbaar. Vergelijk de boeddha kop uit noord China met de boeddha uit Ghandara, die onmiskenbaar Griekse trekken vertoont.

Buddha head , Pakistan, Gandhara (100-300 CE)
Buddha head, Noord India Mathura regio (400 – 500 CE)
Buddha had Noord China (530 -80 BCE)

 

 

 

 

 

Door toenemende handelscontacten tussen de verschillende continenten raken niet alleen producten verspreid, maar met de handelskaravanen en schepen reisde ook geestelijk gedachtengoed mee. De expositie besteedt niet alleen aandacht aan de drie monotheïstische godsdiensten Jodendom, Christendom en Islam, maar ook aan het Boeddhisme, het Hindoeïsme, het Confucianisme en Animisme in Afrika. Religieuze voorwerpen en teksten staan broederlijk bijeen in de prachtig ingerichte vitrines, bewonderd door gelovigen en ongelovigen uit de gehele wereld. Bijzonder is de mijlpaal waarop de hadji kon zien hoe ver het nog was naar Mekka!

Blad uit de blauwe Koran (ca 800 – 850)
Gotische Bijbel, Parijs (1250-1280)
Pentateuch, Yemen Sana (1498)

 

 

 

 

 

Kunst verbindt: staand voor een merkwaardige buste van de heilige Petrus Martyr had ik een bijzonder gesprek met een volledig gesluierde vrouw. Verwonderd keken wij samen naar de enorme gleuf in zijn hoofd, verwijzend naar de zwaardslag die hem in 1252 doodde. Aan haar ogen zag ik dat ze het niet begreep. Ik veroorloofde mij een grap en zei: dat de opening bedoeld was om geld in te stoppen, waarop ze aanvankelijk met ongeloof, maar later met een lach reageerde ‘Oh, like a piggy bank!’ 

Zaalimpressie
Petrus Matryr
Zaalimpressie

 

 

 

 

 

 

De heilige Petrus als spaarvarken… met die gedachte kon ik haar toch niet laten gaan. Dus legde ik uit dat in het Rooms-Katholieke geloof grote waarde wordt gehecht aan relieken, die in dergelijke beelden werden bewaard. Veel gelovigen zijn er heilig van overtuigd dat een gebed uitgesproken in de nabijheid van relieken eerder verhoord wordt dan zomaar een gebed. Dit wekt verbazing; in haar ogen was het meedragen van je geloof in je hart genoeg. Nu was ik verbaasd over deze welhaast reformatorische opvatting, die ik over taal-, lands- en religieuze grenzen heen volkomen met haar kon delen. Toen we het hier lachend over eens waren, werd zij meegetrokken door haar moeder of zus, die deze ontmoeting tussen oost en west zo wel genoeg vond.

Een volgende kans op zo’n ontmoeting vind ik in de zalen (5 en 6), gewijd aan de over Aziatische handelsroutes en Cosmografie. Mijn oude liefde. Aan de hand van objecten en een uitvergrote wereldkaart uit de 16e eeuw wordt een beeld geschetst van de toen ‘bekende’ wereld. Een wereld, waarin getuige deze kaart het Arabisch schiereiland nog bevolkt werd door olifanten!

Dankzij goede schepen, reisverslagen, overzeilers en navigatieinstrumenten werd rond 1500, zowel in Oost als West, de horizon verlegd. Op een Venetiaanse wereldglobe uit 1697 begint de wereld, zoals wij die kennen gestalte te krijgen. Op een paar Namban kamerschermen zijn Portugezen te zien: de eerste westerlingen in Japan.

Zesdelig kamerscherm toont de aankomst van Portugese handelaren in Japan (1625)

Reizigers en thuisblijvers vergaapten zich aan exotische mensen en objecten van verre kusten. Een vroege vorm van globalisering, waarin Amsterdam destijds een belangrijke rol speelde. In deze zalen worden objecten getoond waarbij niet langer de ‘synchroniciteit’ der ontwikkelingen centraal staat, maar wederzijdse beïnvloeding.

Onder de noemer The World in Perspective lees ik: mathemathische en optische ontdekkingen uit de Arabische wereld hadden belangrijke consequenties voor de kunst in Europa. De geometrische en abstracte beelding stelde Europese kunstenaars in staat om diepte en de suggestie van drie-dimensionaliteit te creëeren. Een interessant voorbeeld van de wisseling van perspectief. Deze gedachte wordt mooi verbeeld in Frans Floris Allegorie op de Arithmetica uit 1557.

Frans Flores, Allegory of Arithmetic (1557)

 

Leonardo da Vinci, La belle Ferronniere (1495-1499)

In West-Europa brak de Renaissance door. De natuur en het menselijk lichaam kwamen in beeld. Blikvanger in deze zaal is Primaticcio’s Apollo Belvedere, gemodelleerd naar een destijds teruggevonden beeld uit de Oudheid. Terwijl de bezoekers elders netjes verdeeld zijn over de zalen, staan ze hier in een groepje voor een solitair tegen een donkere achtergrond gehangen schilderij. Als ik dichterbij kom zie ik haar, het meisje dat altijd in de schaduw staat van haar beroemdere grote zus, Leonardo’s La Belle Ferronnière, uit de late 15e eeuw. Een bijzondere sensatie, haar hier door talloze in dishdash en boerka gehulde kunstliefhebbers gade te slaan. Zelf kijkt ze ook een beetje alsof ze zeggen wil; Wat doe ik hier eigenlijk?

In een volgende ruimte wordt het rijke hofleven in de 17e eeuw belicht. Vorsten bevechten elkaar letterlijk en figuurlijk door te wedijveren met de mooiste paleizen, kunstobjecten en (ruiter)portretten, waarmee zij hun macht etaleren. Deze universele drijfveer wordt geïllustreerd aan de hand van le Roi Soleil; we zijn tenslotte in het Louvre. Met Gille Guérins beeldengroep Horses of the Sun, 1675 krijgt de bezoeker een voorproefje van de tijdelijke tentoonstelling From one Louvre to another; een visuele geschiedenis van Frankrijk, waarin Lodewijk XIV een prominente rol speelt.

De Arabische wereld hield het intussen bij geometrische en florale motieven te zien in prachtige ceramische producten. Naast Chinese en Italiaans objecten staan voorwerpen van Delfts aardewerk opgesteld, waarvoor Chinese voorwerpen model stonden en andersom; het Chine de Commande.

Dan volgt een zaal gewijd aan de Verlichting; de eeuw gedomineerd door de rede. Een periode van grote veranderingen. Door intensievere handelscontacten raken producten en invloeden steeds meer verspreid over de toen bekende wereld. De welvaart neemt voor grotere groepen toe en er ontstaat meer aandacht voor het individu en de aankleding van woningen met uitheemse producten. De verdere ontsluiting van de wereldmarkt wordt weerspiegeld in nieuwe kunststromingen als oriëntalisme, japonisme en chinoiserie. Ook politieke veranderingen worden aangestipt met portretten van Napoleon en George Washington. Onder hun regime begon respectievelijk in Europa en de Verenigde Staten een nieuwe tijd.

En zo belandt de bezoeker in de Moderne Wereld?, waar een vraagteken achter staat.

Oman Hamdi Bey, Young Emir Studying (1878)

Onderlinge competitie tussen de westerse landen leidde, aldus de tentoonstellingsmakers, tot de Industriële Revolutie; hier in een adem genoemd met het kolonialisme. Beide vormden een belangrijke inspiratiebron voor Europese kunstenaars.  Gefascineerd door oosterse kunst ontstaan nieuwe stromingen als oriëntalisme, chinoiserie en japonisme, mooi geïllustreerd met Paul Klee’s Oriental Bliss uit 1938, dat ik later in het kindermuseum terug zie. Enkele Japanse prenten verwijzen naar Gauguins vernieuwingen in Worstelende jongens. Oost en West komen samen in het schilderij met liggende student, uitgevoerd in Europese techniek van olieverf op doek uit 1888.

Paul Klee, Oriental Bliss, (1938)
Gauguin Worstelende jongens (1888)

 

 

 

 

 

 

 

De in die jaren uitgevonden fotografie had eveneens een vernieuwend effect op de schilderkunst. De door de camera toevallig afgesneden beelden van de werkelijkheid werden door kunstenaars in de schilderkunst bewust overgenomen. Anderzijds maakte de fotografie met haar getrouwe weergave van de werkelijkheid het realisme in de kunst overbodig. Zo opende de fotografie de weg naar onrealistische beelden en abstracte kunst.

Ver van huis is het soms leuk om een bekend gezicht tegen te komen, zoals dat van Vincent van Gogh, aanwezig met een zelfportret uit 1888. Behalve Vincent is ook onze eigen Piet (Mondriaan) in Dhabi vertegenwoordigd met Compositie in blauw, rood, geel en zwart, dat hij in 1922 in Parijs vervaardigde.

Onder de titel A Global Stage ziet de bezoeker tenslotte werk van eigentijdse kunstenaars van verschillende continenten. De val van de Berlijnse muur in 1989 wordt hier als waterscheiding aangemerkt. Aan het begin van de 21e eeuw is onze planeet door de onbegrensde communicatiemiddelen veranderd in een groot global en multicultural village. Een dorp waarin de voortdurende digitale informatiestroom ons aanzet tot nadenken over die planeet. Kunstenaars reflecteren op deze existentiële vragen en plaatsen deze in perspectief, zoals ze al deden sinds ‘ the dawn of humanity’ aldus de catalogus. In de laatste zaal is Ai Weiei prominent vertegenwoordigd met zijn Fountain of Light uit 2016.

Ai Weiei Fountain of Light (2016)

Langs de wand ziet de beschouwer een portretreeks van met Chinese karakters beschilderde koppen. Het aantal aangebrachte leestekens culmineert -analoog aan Malevitsj?- in een volledig zwart geschilderd hoofd…

Zhang Huan Family Tree (2000)
Impressie Kindermuseum

Neem na deze volwassen reis door de tijd ook nog even een kijkje in het kindermuseum, waar kinderogen worden uitgenodigd tot kijken en nadenken over kunst. Daarbij wordt uitgegaan van echte museale objecten, met vragen over kleur, en betekenis van florale, geometrische en figuratieve vormen. Leuk en eigentijds; wie de jeugd heeft, heeft de toekomst!

 

Bezoekersruimte

 

 

 

 

 

 

 

Ferdinand Bol en Govert Flinck Rembrandts Meesterleerlingen t/m 18 februari 2018 in Amsterdam

Ferdinand Bol en Govert Flinck, de knapste jongens van de klas, tot en met 18 februari in het Rembrandthuis en Amsterdam Museum.

 

Flinck Zelfportret
Govert Flinck, Zelfportret, ca.1640, Wallraf-Richartz Museum (bruikleen part.) Keulen
Bol Zelfportret
Ferdinand Bol, Zelfportret leunend op een balustrade, ca.1647, part.collectie
Rembrandt zelfportret 1640
Rembrandt Zelfportret, 1640, The National Gallery, Londen

 

 

 

 

 

 

Zoals eerder toegezegd kom ik terug op de dubbeltentoonstelling over Govert Flinck (1615-1660) en Ferdinand Bol (1616-1680). Deze kunstenaars treden tot en met 18 februari in het Amsterdam Museum en het Rembrandthuis uit de schaduw van hun leermeester Rembrandt. En dat is getuige een filmpje op Youtube  hard nodig. Aan de hand van twee reproducties opgesteld in de Ferdinand Bolstraat wordt passanten naar de naam van de schilders gevraagd. De antwoorden zijn zelden goed maar leveren wel enige leuke momenten op.

Hoog tijd dus voor herwaardering van Rembrandts beste leerlingen. Hun leertijd wordt in het Rembrandthuis aan de hand van zelfportretten en historiestukken geïllustreerd. De invloed van Rembrandt is nog overduidelijk. In het Amsterdam Museum wordt met portretten van de Amsterdamse elite en monumentale historiestukken het succesvolle vervolg getoond.

De in dialoog gepresenteerde levensloop en artistieke ontwikkeling van beide kunstenaars vormt de rode draad in de tentoonstelling. Volgens een oude zegswijze kan onder grote bomen weinig groeien, maar de tovenaarsleerlingen Bol en Flinck bevestigen de uitzondering op deze regel. Ze staken hun leermeester naar de kroon. In sommige gevallen is hun werk nauwelijks van dat van Rembrandt te onderscheiden en evenmin van elkaar. Maar gaandeweg ontwikkelen ze, geënt op Rembrandts werkwijze een eigen stijl, zoals te zien in het Amsterdam Museum. Bij Flinck, wiens carrière door zijn ontijdige dood kort was, kwam die eigen stijl met helderder kleuren het snelst tot ontwikkeling.

Rond het midden van de 17e eeuw kwam het Classicisme in de mode: met bijbelse-, mythologische en historische onderwerpen geschilderd in heldere kleuren. Om zich van opdrachten te verzekeren brengen Flinck en Bol meer kleur in hun voorheen monochrome Rembrandteske palet. Ook de penseeltoets wordt gladder en het dramatische claire-obscur maakt plaats voor een gelijkmatige belichting.
In het Rembrandthuis ontdekt de bezoeker dat Bol van Rembrandt niet alleen een penseel leerde hanteren, maar ook de burijn. In twee etsen met een beeltenis van Esther is de hand van de meester nauwelijks van die van zijn leerling te onderscheiden.

Bol Esther naar Rembrandt
Ferdinand Bol, Studie naar Rembrandts Esther, ca. 1636, Rijksmuseum, Amsterdam
Rembrandt Esther
Rembrandt, Esther voor haar bezoek aan Ahasveros, 1635, Rijksmuseum, Amsterdam

 

 

 

 

                                      Vakmanschap alleen was niet voldoende om zakelijk succesvol te worden. Het hedendaagse netwerken was ook in de 17e eeuw onontbeerlijk. Of noemen we het maar gewoon vriendjespolitiek?  De doopsgezinde Flinck ontving zijn eerste opdrachten vooral van familieleden, geloofsgenoten en vrienden. Bols huwelijk met achtereenvolgens twee welgestelde weduwes Elisabeth Dell en Anna van Erkel, opende deuren die voorheen voor hem gesloten bleven.

Bol, zelfportret
Ferdinand Bol, Portret van de kunstenaar, 1653, in samenhang met zijn vrouw Elisabeth Dell, 1653, Rijksmuseum Amsterdam, (bruikleen Schroeder Collectie)
Bel, Elisabeth Dell
Ferdinand Boll, Elisabeth Dell, de vrouw van de kunstenaar, 1653, Rijksmuseum Amsterdam (bruikleen Schroeder Collect

De in dialoog gepresenteerde werken bieden behalve de mogelijkheid Bol en Flinck te vergelijken ook inzicht in het leven van de schilders en hun booming woonplaats: Amsterdam. In de snelgroeiende stad was ook toen al iedereen welkom. Kooplieden, drukkers, geleerden en om hun geloof gevluchte joden en protestanten. De nieuwkomers die zich na de val van Antwerpen in 1585 in de Republiek vestigden brachten een potentieel aan kapitaal en kennis mee. Het zwaartepunt van de overzeese handel verplaatste zich van Antwerpen naar Amsterdam, waar dankzij de economische bloei een groeiende afzetmarkt voor schilderijen in alle genres en prijsklassen ontstond. Buitenlanders zagen in de woningen van alle lagen van de bevolking schilderijen. Bij de gegoede burgerij waren dat vooral historiestukken en portretten; genres waar Flinck en Bol in uitblonken. Niet alleen individuele portretten, maar ook groepsportretten, zoals de voor Nederland unieke schutters- en regentenstukken. Voorbeelden daarvan ziet u in het Amsterdam Museum, gevestigd in het voormalige Burgerweeshuis. Langs de binnenplaats herinnert de galerij met ‘kluisjes’ van de weeskinderen nog aan die tijd.
Binnen ziet de bezoeker Bols groepsportretten van de regenten en regentessen van het Amsterdamse Leprozenhuis, waarin zij zich als weldoeners afficheren. Ze zijn nog geschilderd met het ingehouden palet van Rembrandt. De zogenoemde binnenvader brengt een jongen met een vreemde hoofdbedekking binnen. Het lijkt wel een pruik van de leden van het Engelse House of Lords, maar het is iets anders: kletskop, een akelige huidziekte. De bedenkers van de gelijknamige lekkernij kenden deze onsmakelijke betekenis vast niet. Een recente restauratie onthulde dat Bol zich tijdens het schilderen wel eens bedacht. De hoed van de voorzitter verraadt dat diens hoofd aanvankelijk meer naar rechts zat. Met infrarood reflectografie, een methode om onder de verflaag te kijken, werden in het portret van de drie vrouwelijke medebestuursters, de regentessen, nog drastischer zogenoemd pentimenti gevonden. De figuur van de middelste regentes kreeg na haar dood een nieuw hoofd, dat enkele jaren later op haar beurt weer onder een nieuwe verflaag zou verdwijnen!

Bol, de regenten
Ferdinand Bol, De regenten van het Leprozenhuis, 1649, Amsterdam Museum
Bol De regentessen
Ferdinand Bol, De regentessen van het Leprozenhuis, 1667-1670, Rijksmuseum Amsterdam

 

 

 

 

 

 

Behalve groepsportretten zijn individuele portretten te zien, zoals Ferdinand Bols Portret van een oude vrouw, voorheen bekend als Rembrandts portret van Elizabeth Bas. Dit werk illustreert hoezeer Bol zich de stijl van zijn leermeester had toegeëigend.

Bol, Elizabeth Bas
Ferdinand Bol, Portret van een oude vrouw, mogelijk Elisabeth Bas, ca 1640-1645, Rijksmuseum Amsterdam

Een leuk hoofdstuk vormen de portretten waarin opdrachtgevers zich als een voorbeeldig bijbels of mythologisch personage lieten vereeuwigen. Zo lieten Leonard Winnincx en Helena van den Heuvel zich in 1664 door Ferdinand Bol op monumentaal formaat portretteren als het mythologische paar Jason en Medea. De huidige beschouwer is wellicht verbaasd over de halfnaakte pose van Helena, maar functioneel naakt -in het oude Griekenland liepen de dames er nu eenmaal zo bij dacht men- was toegestaan. Meer verbazing wekt de keuze voor dit ongelukkige mythologische koppel. Medea zal, wanneer Jason haar voor een ander verlaat, wraak nemen door hun beider zoontjes te doden. Op Bols portret bevinden zij zich nog in de gelukkige episode van het verhaal.
Dit portret maakt duidelijk waarom historiestukken in de Gouden Eeuw als het belangrijkste genre werden beschouwd. Voor het vervaardigen èn  begrijpen van deze voorstellingen was kennis van de bijbel en de mythologie nodig. Dat geldt ook voor het duiden van een portrait historié. Het was de kunst om een dramatisch kernmoment uit een bijbels-, mythologisch- of historisch verhaal zodanig neer te zetten dat het voor ingewijden herkenbaar is. Het ontdekken daarvan vormde destijds een intellectuele uitdaging voor bewoners van de grachtengordel! ….Kom daar nu nog maar eens om!

Bol Jason en Medea
Ferdinand Bol, Portret van Leonard Winnincx en Helena van den Heuvel als Jason en Medea, 1664, Hermitage Museum, St.Petersburg

Voor zijn kapitale stadspaleis aan de Kloveniersburgwal (het huidige Trippenhuis) bestelde staalmagnaat Louis Trip een historiserend portret van zijn dochters. In de gedaante van Minerva, godin van de wijsheid, onderwijst Margaretha haar zusje Anna Maria. Dat de school voorlopig nog niet klaar is bewijzen twee koddige putti  die met het boek voor de volgende les komen aanzetten. Alleen de achtergrond herinnert aan Rembrandt, wiens stijl de schilder in de kleurrijke hoofdvoorstelling voorgoed heeft afgelegd.

Allegorie op het Onderwijs, Ferdinand Bol
Ferdinand Bol,, Allegorie op het onderwijs, 1663, Koninklijke Academie van Wetenschappen, Trippenhuis (bruikleen Rijksmuseum Amsterdam)

In 1648 portretteerde Bol een echtpaar als het bijbelse koppel Isaäc en Rebecca. In Calvinistische kringen gold zij als het toonbeeld van een ideale echtgenote. Wanneer Abrahams knecht Eliëzer haar als ‘huwelijksmakelaar’ uitkiest voor de zoon van zijn baas, volgt zij hem naar haar onbekende bruidegom. Later blijkt dat Rebecca ook een andere kant had. Flinck bracht die minder mooie latere episode in beeld. Anders dan de blinde Isaäc verwacht, schuift Rebecca haar lievelingszoon Jacob, vermomd als zijn ruw behaarde tweelingbroer Ezau naar voren, waarmee zij hem de vaderlijke zegen zouden ontstelen.

Ferdinand Bol, Echtpaar in een landschap, ca. 1648, Dordrechts museum, Dordrecht
Govert Flinck, Isaac zegent Jacob, ca 1634, Museum Catharijneconvent, Utrecht

 

 

 

 

 

 

 

Bol en Flinck schilderden ook kinderportretten, zoals Flincks portret van een driejarig meisje uit 1640, een van de publiekslievelingen in het Mauritshuis. In datzelfde jaar portretteerde hij zijn achterneef David Leeuw. Hij zette het knaapje neer als miniatuurvolwassene met wandelstok. De ouwelijke verschijning bleek vooruit te wijzen naar zijn toekomstige status; David Leeuw werd een van de rijkste  kooplieden van Amsterdam.

Flinck Portret van David Leeuw
Govert Flinck, portret van David Leeuw, 1640, Birmingham The Barber Institute of Fine Arts
Ferdinand Bol, portret van Frederick Sluijsken, 1652, National Gallery, Londen (Part. Collectie)

Twaalf jaar later schilderde Ferdinand Bol de beeltenis van een tot voor kort onbekende jongen. In  het programma Kunstraadsels van omroep Max werd deze anonieme jongen onlangs overtuigend geïdentificeerd als Frederick Sluysken, zoon van een destijds bekende wijnhandelaar. Het door hem ostentatief omklemde wijnglas vormde de sleutel tot ontdekking.
In 1656 portretteerde Ferdinand Bol nòg een jongetje. Evenals de zojuist genoemde jongens was Otto op dit moment acht jaar oud. Eenmaal de kinderziektes ontgroeid werd deze leeftijd kennelijk geschikt gevonden voor een portret op weg naar volwassenheid. Ook zonder het informatieve bijschrift is verwantschap tussen Otto en Frederik goed te zien.

Bol, Otto van der Waeyen
Ferdinand Bol, portret van Otto van der Waeyen in Pools kostuum, 1656, Museum Boijmans van Beuningen Rotterdam

Anders dan zijn neefje Frederik mocht Otto voor het portret iets opdiepen uit de verkleedkist. Bij zijn keuze van een Pools kostuum rangschikte Bol een grootformaat stilleven gecomponeerd met militaire rekwisieten. Ook gaf hij de jongen een commandostaf in de hand. Dit attribuut zou Otto, in afwijking van de familietraditie, echter nooit hanteren. Hij werd arts.
In het nauwelijks van Rembrandt of Bol te onderscheiden historiestuk met  het wegzenden van Hagar uit 1642 bracht Flinck nòg een jongetje in beeld: Ismaël.
Wanneer de kinderloze Abraham, aangespoord door zijn echtgenote, een zoon verwekt heeft bij haar slavin, wordt Sara jaloers. Zij stookt Abraham op om moeder en zoon de woestijn in te sturen, waarmee hun doodvonnis bezegeld lijkt. Door goddelijk ingrijpen weten Hagar en  Ismaël te overleven. Flinck plaatst de voorstelling in oud-testamentische setting en gaf Ismaël naar joods gebruik een keppeltje, dat hij als stamvader van de Arabieren later zal moeten afleggen.

Flinck, Hagar
Govert Flink, De verstoting van Hagar, 1642, Staatliche Museum zu Berlin, Berlijn
Flinck Offer van Abraham
Govert Flinck en Rembrandt, Het offer van Abraham, 1636, Alte Pinakothek München

 

Bij het zien van een volgende episode uit het verhaal Het offer van Abraham, zou je kunnen denken: God straft direct. Deze geschiedenis doorgaans uitgelegd als test van Abrahams godsvertrouwen, kan ook zo worden geduid: ànders dan andere goden  vraagt de God van Israël géén mensenoffers. Nog in de stijl van zijn leermeester maakt Bol het verdriet en de angst van vader en zoon bijna tastbaar. Nog net op tijd grijpt een engel letterlijk en figuurlijk in. In 1636 schilderde Flinck een bijna-kopie van Rembrandts Offer van Abraham. Deze werken bevinden zich in de Alte Pinakothek in München en de Hermitage St. Petersburg.

Berckheyde Dam
Gerrit Berckheyde, de Dam met het stadhuis, 1673, Amsterdam Museum

In het Amsterdam Museum komen de opdrachten voor het nieuwe stadhuis aan bod. Het nog steeds imposante Paleis op de Dam, maakte in de 17e eeuw op eenieder een onuitwisbare indruk. Het door Jacob van Campen ontworpen classicistische gebouw was niet alleen indrukwekkend aan de buitenkant; ook het interieur ademde de grandeur van de stad. De Burgerzaal, gesierd met sculpturen van Artus Quellinus en de schitterend ingelegde hemel- en wereldkaart in de marmeren vloer zijn nog steeds van een adembenemende schoonheid. Door de toenmalige ‘dichter des vaderlands’ Joost van den Vondel werd het gebouw bezongen als het achtste wereldwonder. Kunstenaars van naam werden uitgenodigd om ontwerpen te leveren voor de aankleding van het interieur. Ferdinand Bol en Govert Flinck behoorden tot de uitverkorenen. Zij mochten schilderijen leveren met bijbelse en historische verhalen waar de burgemeesters zich aan konden spiegelen. Waaronder de reeks van acht monumentale doeken besteld met episodes uit de roemruchte vaderlandse geschiedenis, waarin destijds een parallel werd gezien met de eigen tijd. Zoals de Bataven in opstand waren gekomen tegen de Romeinen, zo hadden de Noordelijke Nederlanden met succes het Spaanse juk afgeworpen.

Flinck ontving opdracht voor in totaal 12 schilderijen. Door zijn ontijdige dood op 2 februari 1660 kwam hij niet verder dan enkele schetsen, waarvan er twee in de expositie te zien zijn. Een ontwerp voor de Samenzwering van Claudius Civilus en Brinio op het schild geheven; twee roemruchte episodes uit de Bataafse opstand.

Govert Flinck, De samenzwering van Claudius Civilis, ca 1659, Kunsthalle Hamburg
Flinck Brinio
Govert Flinck, Brinio op het schild geheven, ca 1659, Kunsthalle Hamburg

De uitvoering van deze werken kwam na Flincks dood in handen van Rembrandt en Jan Lievens. Rembrandts Samenzwering van Claudius Civilis ( nu in de Zweedse Academie voor Schone Kunsten) heeft maar enkele maanden in het Stadhuis gehangen. Het viel wegens de grove toets en prominent in beeld gebrachte lelijke eenogige Claudius kennelijk niet in de inmiddels veranderde smaak. Van Lievens (1607-1674) versie van Brinio op het schild geheven, ca. 1660 wordt een olieverfschets getoond.

Ferdinand Bol, Gaius Fabricius Luscinus in het legerkamp van Pyrrhus, ca. 1655-’56. Amsterdam, Koninklijk Paleis

Ferdinand Bol koos eveneens een onderwerp uit de Romeinse geschiedenis. De de Romeinse consul Gaius Fabricius Luscinus, die zich tijdens een bezoek aan het vijandige legerkamp van koning Pyrrhus door niets en niemand van de wijs laat brengen. Wanneer deze de steekpenningen van Pyrrhus niet wil aannemen probeert hij zijn opponent -tevergeefs- schrik aan te jagen met een  plots ten tonele gevoerde olifant. De hier betoonde standvastigheid respectievelijk onverschrokkenheid van de consul diende de burgemeesters tot voorbeeld te strekken.

 

In het Amsterdam Museum ziet de bezoeker Bols heroïsche portretten van vlootvoogden Michiel de Ruyter en Cornelis Tromp. Van Michiel de Ruyter leverde Bol zes exemplaren; één voor elke vestiging van de Admiraliteit. De man die volgens de overlevering onverschrokken de moeilijke getijdenrivier de Theems was opgevaren om de Engelsen in het maritieme hart te treffen en hen tijdens de Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666) had verslagen. Bol plaatste de bevelhebber met commandostaf  in een toepasselijk decor.  In de achtergrond De Ruyters vlaggeschip de Zeven Provinciën dat werd ingeschilderd door de marineschilder  Willem van de Velde de Jonge. De prominente hemelglobe was, als 17e eeuws GPS, onontbeerlijk voor het navigeren op zee.  Bent u verbaast over de wat vrouwelijke hand van de ruwe zeebonk ? Deze is waarschijnlijk van de hand van een leerling.

Ferdinand Bol, Portret van Michael Adriaenszn de Ruyter,1667, Mauritshuis, Den Haag.
Ferdinand Bol, Portret van cornelis tromp, ca 1667, Particuliere Collectie

 

 

 

 

 

 

 

 

In de aanloop naar tentoonstelling kwam een zoekgeraakt portret van Cornelis Tromp in een particuliere collectie boven water. Bol koos in dit  portret voor een soortgelijke enscènering met in de achtergrond Tromps vlaggeschip de Hollandia. De destijds rivaliserende marinemannen hangen nu broederlijk bijeen.

U kunt Bol en Flinck ook nog ontmoeten in het Paleis op de Dam en in Bols voormalige woonhuis aan de Keizersgracht Museum van Loon (tot 8 januari).

Tot en met 27 mei krijgt u tenslotte in de Hermitage Amsterdam een indruk van Ferdinand Bol en Govert Flinck temidden van tijdgenoten. Zo’n 63 werken van Rembrandt en tijdgenoten zijn vanuit St. Petersburg even thuis in Amsterdam.

In verband met een dreigend Stendahl syndroom lijkt een weekend of midweek Amsterdam de beste remedie om van al dit moois ook echt te genieten!

Boek bij de tentoonstelling;
Ferdinand Bol en Govert Flinck Rembrandts meesterleerlingen, W.Books Zwolle in samenwerking met Amsterdam Museum en Rembrandthuis, 2017

Link: Ferdinand Bol en Govert Flinck, wie zijn zij?  

Link: Amsterdam Museum

Link: Het Rembrandthuis

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Nederlanders in Parijs, 1789-1914. Van Gogh museum, Amsterdam, tot en met 7 januari 2018.

 

Kees van Dongen, De Blauwe Japon, 1911, Van Gogh Museum Amsterdam

Van Barbizon, eerder op deze site besproken, reizen we naar Parijs, het centrum van de toenmalige kunstwereld. De stad met befaamde kunstopleidingen en tentoonstellingen was een artistieke kraamkamer en oefende aantrekkingskracht uit op kunstenaars uit alle windstreken. Voorheen was de reis per diligence een hele onderneming, maar sinds 1847 werd de gang naar la ville lumière dankzij het spoor tot een dagreis teruggebracht. In de lange periode die de Parijse tak van de dubbeltentoonstelling beslaat is op artistiek gebied veel gebeurd. Te veel om deze thematisch-chronologisch in te delen, licht conservator en samenstelster van de expositie Mayken Jonkman tijdens een interview bij Opium op 4 toe. Daartoe werden acht kunstenaars als uitgangspunt gekozen. Aan de hand van hun werk, getoond in samenhang met hun Franse kunstbroeders, worden de belangrijke thema’s van die jaren behandeld.

Gerard van Spaendonck, Bloemen in een albasten vaas en vruchten op een marmeren blad, 1781, Het Noordbrabants Museum, Den Bosch

Zo wordt bij Gerard van Spaendonck (1746-1822) de eerste Nederlander die destijds naar Parijs trok en medeoprichter was van het Institut de France, de kunstopleiding behandeld. Kunstenaars konden uit verschillende academies kiezen, maar de belangrijkste was de École des Beaux Arts. Hier moest je zijn voor de nieuwste artistieke ontwikkelingen. In zijn atelier in de Jardin des Plantes leerde Van Spaendonck, die het tot hofschilder van koning Lodewijk XVI had gebracht, zijn Franse leerlingen het schilderen van bloemstillevens in de stijl van de Hollandse Gouden Eeuw. Zijn meest succesvolle leerlingen waren Bessa, Redouté en Van Dael. Behalve op de academies leerden schilders ook veel door hun ogen op de Salons en in de stad de kost te geven. Maar de tentoonstelling laat zien ook dat deze Franse invloed op Nederlandse kunstenaars geen eenrichtingsverkeer was, verschillende Nederlanders drukten, zoals we zullen ontdekken, hun stempel op de Franse kunst.

Ary Scheffer, Francesca da Rimini en Paolo Malatesta aanschouwd door Dante en Vergilius, 1854, Kunsthalle Hamburg

Ook Ary Scheffer (1795-1858) belandde al vroeg in Parijs. Zijn moeder had een vooruitziende blik toen zij zich met haar zoons in Parijs vestigde. Ary werd beroemd en verkeerde in de hoogste kringen. Bij zijn werk krijgt de bezoeker informatie over de Salon en alternatieve tentoonstellingen. Wanneer aankomend kunstenaars als Rousseau en Huet in 1836 door de jury van de Salon geweigerd worden, biedt Ary hen expositieruimte aan in zijn atelier. Hier vonden Franz Liszt en Frederic Chopin eveneens een podium en Charles Dickens las bij Ary Scheffer voor uit eigen werk. Met zijn vroeg-romantische maar nog wel in academische toets geschilderd werk, zet Scheffer zich, evenals Ingres en Delacroix, af tegen het traditionele classicisme. Scheffers, thans veelal als sentimenteel beoordeelde werk, genoot in de vroege 18e eeuw veel waardering. Dat geldt ook voor zijn ‘society’ portretten; een richting waarmee Kees van Dongen in de 19e eeuw eveneens succesvol zou worden.

Jacob Maris, De schilder Frederick Hendrik Kaemmerer aan het werk in Oosterbeek ca. 1863, Dordrechts Museum, Dordrecht

In de presentatie van Frederik Hendrik Kaemmerer (1839-1902) wordt de bezoeker geïnformeerd over de Kunsthandel in die dagen. Hij wordt als schoolvoorbeeld gepresenteerd van dè Salonkunstenaar. Deze thans minder bekende Nederlander was destijds een van de best verkopende kunstenaars in Parijs. Hij inspireerde tal van landgenoten tot het schilderen van mondaine scènes. In het portret dat Jacob Maris rond  1863 van hem schilderde zien we hem heel geestig zittend op een boomstam aan het werk in de bossen van Oosterbeek.

Coen Metselaar, Het atelier van de kunstenaar Frederik Hendrik Kaemmerer aan de Boulevard Vaugirard 126 bis 1877-1878, prive collectie Oss

Coen Metzelaar portretteerde hem rond 1878 in zijn Parijse atelier, te midden van rekwisieten bezig aan een impressionistisch werkje, waarin we de stijl van Isaäc Israëls latere vlot gepenseelde impressies van soortgelijke (op een ezel rijdende) figuurtjes herkennen.

Bij Jongkind (1819-1891) komen –heel toepasselijk- de Parijse café’s als ontmoetingsplaats en inspiratiebron in beeld. Jongkind hield van de Franse levensstijl: het savoire vivre. Het genieten van een goed glas wijn ontbrak daarbij niet; een gewoonte die hem uiteindelijk op zou breken. Anders dan vaak gedacht wordt leerde Jongkind de impressionistische toets niet van Claude Monet; het was nèt andersom. Gezamenlijk schilderend aan de Seine deed Jongkind dit kunstje niet alleen voor aan Monet, maar ook Boudin en Sisley namen Jongkinds toets over! Voor wie hieraan twijfelt citeer ik Monets eigen woorden: …’c’est à lui que je dois l’éducation definitive de mon oeil’.. (van hem –Jongkind- leerde ik goed te kijken).

Johan Barthold Jongkind, Rue des Franc-Bourgeois St. Marcel, 1868, Gemeentemuseum Den Haag
Claude Monet, Vétheuil 1879, Triton Foundation

Deze vroege Nederlanders in Parijs, hebben een plek gekregen op de benedenverdieping van het museum. In Jongkinds vluchtige impressie van de Rue des Franc-Bourgeiois St. Marcel uit 1868 is de vlotte, los gepenseelde toets die het handelsmerk van de impressionisten zou worden, goed te herkennen.

In de  bovenzaal ontmoet de bezoeker Vincent Van Gogh, George Hendrik Breitner, Kees van Dongen en Mondriaan.

Ter illustratie van de vraag wat leerden kunstenaars in Parijs van elkaar worden de Nederlanders in samenhang getoond met de Fransen. Van Gogh (1853-1890) probeerde in Parijs de verschillende stijlen van Monet, Pisarro en Signac uit. Een dialoog verduidelijkt hoe Breitner schatplichtig was aan Degas.

George Hendrik Breitner (1827-1923), door Jonkman gekenschetst als een verlegen man, was maar korte tijd in Parijs, maar hij absorbeerde en verwerkte de invloeden die hij daar opdeed op een bijzondere manier. Deze leerschool wordt mooi geïllustreerd met twee schetsen van danseressen; één van Degas en één van Breitner.

Edgar Degas, Ontbijten na het baden ca. 1894, Houtskool en pastel op papier,
Bruikleen Triton Foundation
George Hendrik Breitner, Het model zoekt haar kleren bijeen, 1888, privécollectie, Den Haag

 

 

 

 

 

 

 

 

De vernieuwende manier waarop Breitner het vrouwelijk naakt in beeld brengt is zonder Degas ondenkbaar. Zij hebben elkaar niet ontmoet, maar Breitner zag zijn werk en trok er lering uit. In de tentoonstelling Rumoer in de stad werd deze invloed ook al getoond (zie elders op deze site). Op zijn beurt gaf Breitner dit weer door aan Isaäc Israëls en Willem de Zwart.
Even terug naar de hyper-sensitieve Van Gogh, die het in Parijs bij zijn broer Theo, iets langer uithield dan Breitner. Over Vincents zielenroerselen in die periode is weinig bekend, want de broers schreven elkaar toen geen brieven. Zijn schilderijen spreken echter voor zich. Geen kunstenaar heeft in slechts een half jaar zo’n grote ontwikkeling doorgemaakt. Dit wordt prachtig geïllustreerd aan de hand van twee schilderijen met Uitzicht uit mijn atelier. Het eerste, direct na aankomst gemaakt is nog gehuld in zilverachtig licht, het tweede vertoont het goudkleurige licht dat kenmerkend is voor Parijs, aldus Jonkman. Daarbij gaat van Gogh, geïnspireerd door Seurat en Signac, over op het gebruik van ongemengde kleuren, die hij in talrijke toetsjes naast elkaar opbrengt.

Vincent van Gogh ,Gezicht vanuit Theo’s appartement, 1887,Van Gogh Museum, Amsterdam
Claude Monet, Vétheuil 1879, Triton Foundation

 

 

 

 

 

 

 Zijn donkere palet klaarde in la ville lumière aanzienlijk op, maar zijn gemoed werd door de vele grootstedelijke prikkels steeds somberder en onrustiger. Februari 1888 vertrekt Van Gogh naar Arles waar in korte tijd een groot aantal kleurrijke werken ontstaat. De rest is historie. In zijn eigen tijd vrijwel onopgemerkt, weet Van Gogh kunstenaars en filmproducenten tot de huidige dag te inspireren. Daarvan getuigen de Jackson Pollock-achtige schilderijen van de Chinese kunstenaar Zeng Fanzhi die nog tot en met 5 maart in het Van Gogh Museum te zien zijn en de recente animatiefilm Loving Vincent, van de Poolse cineaste Dorota Kobiela. Gemaakt als eerbetoon aan de geestelijk gekwelde  schilder van wie zij zelf, lijdend aan een depressie, veel is gaan houden. Vincents schilderijen zijn door een leger van kunstschilders geframed en komen in prachtige gemanipuleerde beelden langs. De opgeklopte verhaallijn (‘whodunnit’) dat Van Gogh vermoord is, moet de kijker voor lief nemen.
Terug naar de Nederlanders in Parijs, waar Kees van Dongen (1877-1968) niet kan ontbreken. Bij hem komen de thema’ssociaal engagement en sensuele vrouwen’ aan bod. Van Dongen voelt zich in Parijs als een vis in het water en verwerft in korte tijd een positie in de Parijse beau monde. In de Art Deco tentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum draait een film, waarin we Van Dongen zien in gezelschap van couturier Paul Poiret, de spil van de Haagse tentoonstelling. Boven diens bed hangt een versie van Van Dongens Inquiétude, met twee prachtig gestroomlijnde roodgloeiend aaneengesmede lichamen. (zie de Art Deco tentoonstelling,op deze site).

Kees van Dongen was een non-conformist; hij begon zijn carrière zelfs als anarchist. Hij wilde geen schilderijen voor de elite maken, maar alleen getekend werk dat voor iedereen bereikbaar was. Wanneer hij echter eenmaal van succes en geldelijk gewin geproefd heeft, laat hij deze instelling varen. Hij gaat schilderen… en hoe!

Zijn kleurrijke door kunstlicht beschenen scènes van het nachtelijke uitgaansleven, konden niet iedereen bekoren. De daarin figurerende arbeidersvrouwen, die slempend de nacht doorbrengen worden door een kunstcriticus wegens de oorlogskleuren op hun gezicht, afkeurend omschreven als ‘Apachemeiden’. Heren en vooral dames uit de upper-class vragen evenwel al snel om geportretteerd te worden. In prachtige kleuren, niet zelden sensueel, brengt hij hen in beeld. De sjieke Comtesse Anna de Noialles met een (goed kijken) ondeugend toetsje en Madame Jasmy, wier portret in de actuele Haagse Art Deco tentoonstelling als steunafbeelding fungeert bij de avondjaponnen van Paul Poiret. Deze dames van stand zette hij een tikkeltje ondeugend neer, maar met het meeste gemak maakte Van Dongen van een ondeugend bartypetje een dame door haar een mooie hoed op te zetten.

Kees van Dongen, Dame met zwarte hoed 1912
Kees van Dongen, Comtesse Anna de Noialles, 1931, Amsterdam Stedelijk Museum

 

 

 

 

 

 

 

 

In deze tentoonstelling vormt Piet Mondriaan het sluitstuk. Het aan zijn naam gekoppelde thema: Kubisme als katalysator: de behoedzame zoektocht naar het universele, geeft aan dat met zijn werk het laatste woord over moderne eigentijdse kunst nog niet is gezegd. Integendeel: Mondriaans figuratief begonnen werk vindt in Parijs een nieuw begin. Even aangeraakt door het kubisme verlaat hij de figuratie geleidelijk aan, op weg naar een nieuw begin; de weg naar volledige abstractie, maar dat is een ander verhaal, waarover ik onlangs onder de titel de Ontdekking van Mondriaan heb beschreven.

Kees van Dongen, Herinnering aan het Russische operaseizoen 1909, National Gallery of Canada, Ottowa

De in Parijs werkzame kunstenaars putten in die jaren ook inspiratie uit theater- en dansvoorstellingen, zoals ‘Cleopatra’ van de Ballets Russes, waarmee ik even terugkom op de genoemde uitzending van Opium. Uit dit ballet, dat als een ‘salade van nationale [Russische] componisten’ getoonzet werd, maakte Mayke Jonkman een toepasselijke muziek keuze: de wonderschone bijdrage van Modest Moessorski.

Tenslotte: zoals de Haagse tentoonstelling Rumoer in de Stad vooral de stedelijke bedrijvigheid in Nederland toonde, zo laat de huidige tentoonstelling zien hoe kunstenaars in Parijs de dynamiek van de Franse hoofdstad in al haar facetten in beeld brachten. De bezoeker ziet de fraai aangelegde boulevards van Haussmann, de kleurrijke parken, impressies van het pittoreske Montmartre en nieuwe uitgaansgelegenheden als de Moulin Rouge en de Moulin de la Galette. Met zo’n 120 eigen schilderijen en bruiklenen uit heel de wereld, biedt het Van Goghmuseum niet alleen een kleurrijk beeld van een voorbije wereld, maar tot en met 7 januari tevens een aanschouwelijk college in de ontwikkeling van de 19e eeuwse schilderkunst. Warm aanbevolen voor de kerstvakantie!

Bibliografie:

Jonkman e.a., Nederlanders in Parijs, tentoonstellingscatalogus Van Goghmuseum, Amsterdam, 2017.

Themanummer Kunstschrift, Een Nederlander in Frankrijk: Jongkind en de anderen, oktober/november 2017.

Link: Nederlanders in Parijs 1789-1914

 

Humor in de Gouden Eeuw, de kunst van het lachen tot en met 18 Maart 2018, Frans Hals Museum, Haarlem

Frans Hals, Pekelharing, ca.1628-1630, MuseumLandschaft Hessen Kassel, Kassel

Tot en met 18 maart is in het Frans Hals Museum een bonte stoet humoristische types te zien in een breed overzicht van humor in de 17e eeuwse Nederlandse schilderkunst. Dwaze boeren, drinkebroers, kwakzalvers, koppelaars, ondeugende kinderen, luie dienstmeiden en wellustige dames. Topstukken van schilders die de kunst van de geschilderde lach verstonden, zoals Frans Hals, zijn broer Dirck, Judith Leyster en haar echtgenoot Jan Miense Molenaer, Jan Steen, Gerard van Honthorst en Rembrandt. Anders dan voor tijdgenoten, is de betekenis van de voorstellingen voor ons niet altijd duidelijk. Bij het zien van Frans Hals Pekelharing herkenden tijdgenoten deze notoire drinkebroer aan zijn lege kan. Zoals zijn naam aangeeft had hij altijd dorst en … vis moet zwemmen!

Frans Hals, Twee lachende jongens, ca.1628, Leerdam Hofje van Aerden

In zijn Twee lachende jongens portretteert Hals twee jongens in de volwassen rol van kannekijker; extra grappig dat zijn eigen kinderen model stonden!  Het thema kinderen die kattenkwaad uithalen vormt een van de hoofdstukken in de tentoonstelling waarin de lach centraal staat. Deze varieert van een geschilderde vette lach om platvloerse humor, een glimlach van genegenheid en soms een wellustig lachje. De alledaagse scènes werkten bij herkenning direct op de lachspieren. Bij historiestukken met een mythologisch of bijbels verhaal liet de lach wellicht even op zich wachten tot een daarin ‘verstopt’ humoristische detail werd herkend. Zoals in Gerard de Lairesses Mercurius gelast Calypo Odysseus te laten gaan, waarin een verrukkelijke putto de beschouwer van onder een veel te grote helm schalks toelacht  (niet in de tentoonstelling).

Gerard de Lairesse, Mercurius gelast Calypo Odysseus te laten gaan, 1676-1682 Rijksmuseum Amsterdam

Haarlem was de bakermat van deze richting in de schilderkunst. Behalve Frans Hals treffen we hier ook andere uit Vlaanderen gevluchte protestantse schilders aan. Zoals de historieschilder Karel van Mander (1548-1606) beter bekend als auteur van het Groot Schilderboeck met kunstenaars-biografieën, dat in 1604 in Haarlem werd gepubliceerd.

De humoristische schilderijen vormen niet alleen een spiegel van alledaagse komische scènes, maar beelden ook spreekwoorden, gezegden en ontleningen aan eigentijdse literatuur uit, al of niet met een moraliserende ondertoon. Doordat de betekenis of herkomst daarvan in de loop der tijd verloren is gegaan, biedt deze spiegel vaak een onscherp beeld. In ons hedendaags taalgebruik komen woorden voor waarvan wij in de 20e eeuw nog geen weet hadden. Dat geldt andersom voor woorden en begrippen die in de 21e eeuw allang vergeten zijn. Bij het aandachtig bekijken van deze expositie verdampt het condens op de beslagen spiegel van het verleden en geven de schilderijen hun oorspronkelijke betekenis prijs. Jammer dat de in (te) kleine letters geschreven bijschriften slecht leesbaar zijn, maar gelukkig is een audiotour beschikbaar.

Vitrine met klucht en moppenboeken

Eenmaal ontraadseld geven de schilderijen indirect inzicht in de toenmalige cultuur. Welke vrijheden kende men, waarop rustte een taboe? Notities in contemporaine reisverslagen vullen de reconstructie van dit beeld aan. Zo omschreef de Italiaan Lodovico Guicciardini Nederlanders in 1612 als seer ghesellich, ende boven al boerdich [vol humor], boetsachtich [grappig] ende kluchtich van woorden, maer somtijdts te veel’.  Geestig volkje hoor die Hollanders, maar soms slaan ze door!  Een Engelsman omschrijft hen zelfs als clowneske lui die in de kroeg graag moppen tappen. Dit lijkt, afgaande op het grote aantal klucht- en moppenboeken uit die tijd, te kloppen. Het meest curieus is de verzameling van de Haagse jurist Arnout van Overbeke, die in zijn Anecdota zo’n 2400 moppen had verzameld.

Deze Hollandse vrolijkheid wordt weerspiegeld in de ongeveer zestig ten toon gestelde schilderijen; gekozen uit een ruime voorselectie van 2500 werken met humoristische inhoud. Een enkele keer is de humor verstopt, maar de meeste beeldgrappen vormen het hoofdonderwerp in platvloerse low-life scènes met boerse-, scatologische- en seksueel getinte humor van o.a. Adriaen Brouwer, Adriaen van Ostade en Jan Steen.  De betekenis van menige voorstelling ging, als gezegd, in de loop der tijd verloren, maar Adriaen Brouwers Herberg interieur met een thans actuele Me-Too scène, behoeft nauwelijks uitleg. Het belaagde meisje trekt de aanrander zo hard aan zijn haar, dat iedereen opkijkt om te zien waar dat geschreeuw vandaan komt.

Adriaen Brouwer, Herbergscene, ca. 1635, National Gallery, Londen

 Soortgelijke scènes zijn op zich al leuk, maar in de loop van de 20e eeuw begon het besef door te dringen dat humoristische onderwerpen in ogenschijnlijk realistische voorstellingen vaak ontleend waren aan contemporaine bronnen. Literatuur, poëzie, medische teksten, moppenboeken en bundels met emblemata bieden nogal eens de sleutel tot het begrip van de voorstelling.

Toen deze wetenschap tot over-interpretatie in moraliserende duiding dreigde, stelden verschillende kunsthistorici eind vorige eeuw dat deze werken ook louter gewaardeerd werden om het visuele genoegen van technisch knap geschilderd werk. Het mogelijke verband tussen literatuur en schilderkunst van die dagen wordt letterlijk geïllustreerd door Jan Miense Molenaers Boerengezelschap uit 1662. Een werk dat alleen al om de leuke, overbevolkte kroegscène waardering genoot, maar de ontdekking dat het een letterlijke schildering was van een lied uit Bredero’s (1585-1618) Groot Lied-boeck zorgde in de jaren ’90 van de vorige eeuw voor opwaardering. In het lied Boerengezelschap worden de lotgevallen van ene Arent Pieter Gijsen en zijn domme boerenvrienden bezongen. In een uitgelaten stemming gaan ze naar Vinckeveen voor een destijds geliefd partijtje ganstrekken. Het uitstapje loopt echter volledig uit de hand en eindigt in een steekpartij met dodelijke afloop.  De zedeprekende Bredero bespot de ongeremdheid van de boeren en geeft zijn gehoor het advies: ‘Gij heren, gij burgers, vroom en welgemoed, mijdt der boerenfeesten, zij zijn zelden zo zoet, of ‘t kost iemand zijn bloed…’

 

Jan Miense Molenaer, Boerengezelschap, 1662, Museum of Fine Arts, Boston

De waardering van komische boerse thema’s gaat terug op de klassieke oudheid en, meer recent, op het werk van Pieter Brueghel de Oude (1525-1569). Ook in Bredero’s literaire werken figureren komische types die in soorten en maten:  harders, boeren, werckluiden, waerden, waerdinnen, snollen, vroedwyven, bootsgezelle, opsnappers, schoisters, en panlickers, op ackers, in bossche, in hutten, in winckels, herberge, kroege…’   In de tentoonstelling zien we ze terug.

Geschilderde grappen en grollen dienden volgens de toenmalige kunsttheorie- en etiquetteboeken aan een zeker decorum te voldoen. Maar in de praktijk werd in deze met twee maten gemeten. Ook in de hogere kringen werd hartelijk gelachen om scatologische grappen en toespelingen op overspel en scènes met leedvermaak om minder bedeelden. Zoals in het schilderij van Jan Miense Molenaer, waarin een dwerg en zijn vrouwtje door een stel rotjongens worden gepest. Van het taboe dat sinds de Oudheid al op leedvermaak rustte trokken kunstenaars zich in die dagen niet veel aan.

Jan Miense Molenaer, jongens pesten een dwerg, ca 1635-1647, Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam (Bruikleen van Abbe Museum)

Het schilderen van een overtuigende voorstelling was nog niet zo eenvoudig. Daarom gaven kunsttheoretici de kluchtschilders enkele tips om vernuftig (geestig en inventief) te werken en hartstocht en emotie op natuurlijke wijze uit te beelden. Zet een humoristische scène zodanig neer, ‘als zaagt gyze gebeuren’ met mensen ‘alsof menze kende’, aldus Samuel van Hoogstraten (1678). Juist die herkenning, identificatie zouden we nu zeggen, versterkte het komische effect.

Alvorens van start te gaan met een virtuele rondleiding door de tentoonstelling nog even iets over het fenomeen lach. Het  uitdrukken van emoties in verf is een héle kunst die niet ieders werk is. Van Mander merkt op dat bij sommige schilders het verschil tussen lachen en huilen niet te zien is.
In de tentoonstelling heb ik er niets over gelezen maar er speelde nog iets. Sinds vroegchristelijke tijden hielden bijbelgeleerden zich bezig met de in onze ogen wellicht lachwekkende vraag of Jezus gelachen zou hebben. In 17e eeuwse orthodoxe kringen meende men van niet en deze overtuiging wordt mogelijk weerspiegeld in talrijke schilderijen waarin de geportretteerden geen spier vertrekken.

Huwelijksportret van Isaäc Massa en Beatrix van der Laen, 1622, Amsterdam, Rijksmuseum. (Buiten tentoonstelling).
Amicitia etiam post mortem dura uit Alciati’s Emblematum libellus, 1534.

‘Zo kan het ook’ lijkt Frans Hals gedacht te hebben toen hij in 1622 het huwelijksportret schilderde van Isaäc Massa en Beatrix van der Laen. Met haar vriendelijke, licht glimlachende gelaatsuitdrukking en ongedwongen pose, leunend tegen een boom, vormt deze manier van uitbeelden een nouveauté in het genre huwelijksportret. Naast onconventionele elementen bevat het portret ook traditionele aspecten, zoals de situering in een liefdestuin en symbolische vegetatie rond het paar. De klimop die zich rond de boom slingert staat voor liefde of vriendschap die ook na de dood voortduurt. Zoals de klimop aan de boom, dient de vrouw zich aan de man te hechten. Het beeld is ontleend aan een destijds bekend embleem, Amicitia etiam post mortem dura uit Alciati’s, Emblematum libellus, 1534.

De ogenschijnlijk onbelangrijke plant in de linkerhoek van het schilderij, een distel, geeft in het Duits haar symbolische betekenis prijs: ‘Männertreu’. Van de gehuwde man wordt ook iets verwacht: en wel dat hij bij dreigend gevaar van overspel zijn stekels opzet!

Terug naar de tentoonstelling. In de 17e eeuw werd ook de heilzame werking van de lach onderkend. In zijn Schat der Gesontheid (1662) beveelt de Dordtse arts Johan van Beverwijk humor aan als medicijn tegen depressie: ‘lachen is gezond’!  Met de enorme hoeveelheid lachopwekkende schilderijen was deze remedie als ‘Van Beverwijk-care’ in de Nederlanden ruim voorhanden.

Gerard van Honthorst, Lachend meisje van lichte zeden dat een obscene miniatuur ophoudt, 1652, St.Louis Art Museum

Zeker ook bedoeld om de lachlust op te wekken schilderde Gerard van Honthorst, (1590-1592), dit vrolijke meisje. Niet zomaar een meisje, maar gezien haar diepe decolleté en de veren op haar hoofddeksel, een meisje van plezier. Met een olijk lachje wijst zij de beschouwer op het kleine paneeltje in haar hand. Op het paneeltje is een wat raadselachtige afbeelding geschilderd van een naakt vrouwtje dat door haar vingers omziet. Wat heeft dit te betekenen? Een tekstje geeft het antwoord:  ‘Wie kent mijn naers van A… eren’ (‘wie kent mijn aars van achteren?’). Het lijkt een toespeling op de naam Cornelis van Aerssen (1600-1662), heer van Sommelsdijk, een kolonel bij de cavalerie, op wie Aernout Overbeke (1634-1672) een schuine mop componeerde:
De heer van Sommelsdijck werd door zijn ‘instrument’ geschooten. Terwijl hij werd behandeld, kwam een vrouw zijn vrouw waarschuwen, en zei: ‘mevrouw, let wel op, want de geneesheer die uw man behandelt, is géén goede meester. Hij zou laatst de vinger van mijn man genezen en hij genas die stijf.’  ‘Die geneesheer is goed, want zo wil ik het hebben,’ antwoordde mevrouw [Van Aerssen].” 

Dit werk vormt een voorbeeld bij uitstek van platvloerse humor bij de elite. Onder invloed van een nieuwe kunststroming lijken de fatsoensnormen in de 2e helft van de 17e eeuw te worden aangescherpt, maar de dubbele moraal blijft. De regels van het classicisme dicteerden mooie kunst, volgens de idealen van schoonheid, fatsoen en gratie. Leden van het literaire gezelschap Nil Volentibus Arduum (vrij vertaald: waar een wil is is een weg) voerden eind 17e eeuw een kruistocht tegen platvloerse kluchten. Samuel van Hoogstraten (1678) en historieschilder Gerard de Lairesse (1707) waren voorvechters van dit ideaal in de schilderkunst. Zij propageerden het weergeven van verheven en bewonderenswaardige onderwerpen uit de geschiedenis, de bijbel of mythologie. Zij beschouwden schilders van stillevens en portretten als ‘gemene soldaten in het veltleger van de const’. Diezelfde De Lairesse was het levende voorbeeld van het meten met twee maten. Privé ging hij volgens de overlevering hoererend en slempend door het leven. Zie elders op deze site bij de bespreking van de tentoonstelling Eindelijk de Lairesse! vorig jaar in RM Twenthe.

Lang niet alle schilders gaven gehoor aan deze verheven classicistische norm. Cornelis Dusart, Caspar Netscher en Godfried Schalcken strijden met de vorige generaties om de voorrang in het weergeven van onbetamelijkheden. Al staken ze die soms wel in een keurig jasje. Zoals Caspar Netscher in zijn Gemaskerde klucht, waarin een man zijn waren bij twee chique geklede, beschaafd ogende dames aanbiedt… Ze hoeven niet bang te zijn dat er niet genoeg is, naast hem, gepresenteerd in een gouden bokaal ligt nog veel meer Een detail in de linker achtergrond onthult de moraal van het beeldverhaal.

Caspar Netscher, Gemaskerde klucht, Museum Landschaft Hessel- Kassel, Kassel

De piskijker was een geliefd thema. Jan Steen bracht hem meermaals in beeld. Het was geen echte arts, maar een charlatan; maar wel expert in het diagnosticeren van zwangerschap. Ook Godfried Schalcken beeldt dit thema verdeeld over twee pendanten uit. Het begint met een niet opgevolgde zedenles: meisje pas op dat het vogeltje niet wegvliegt. In het pendant komen de waterlanders, wanneer de dokter onmiskenbaar een feutje in het urinaal ontdekt. Met een obsceen gebaar licht broerlief de situatie toe: eigen schuld, dikke bult!

Godfried schalken, De nutteloze zedenles, 1680-1685, Mauritshuis Den Haag
Godfried schalken, Het onderzoek van de dokter, 1680-1685, Mauritshuis Den Haag

 

 

 

 

 

 

 

 

De enorme opleving van humor verbeeld in de 17e eeuwse schilderkunst valt niet alleen te verklaren als gevolg van economische voorspoed. In de catalogus wordt het fenomeen lach (met terugwerkende kracht) vanuit antropologische- en psychologische hoek uitgelegd. Wat in een bepaalde culturele context als humoristische wordt ervaren, kan elders niet opgaan. Een ding heeft de lach overal ter wereld echter gemeen: lachen verbindt mensen èn lachen vervult een psychologische functie. In een door de calvinistische moraal beheerste maatschappij kon de lach bevrijdend werken. Juist om situaties die in het eigen leven onwenselijk waren zoals een huishouden van Jan Steen of een officieel eveneens onwenselijke, maar officieus wellicht gedroomwenste pikanterie in de seksueel getinte scènes van Godfried Schalcken of in Pieter van Roestratens Losbandige keukenmeid uit 1665. Een werk dat inzake de seksuele toespelingen nauwelijks toelichting behoeft en een duidelijke illustratie biedt van de eerder besproken relatie tussen emblematische motieven en de schilderkunst.  Het brutale aapje in de voorgrond, symbool voor de aan zijn zonden geketende mens, was in die dagen ook bekend van een eigentijds embleem.

Pieter Gerritz van Roestraten, De losbandige keukenmeid, ca.1665, Frans Hals Museum, Haarlem
Philips Galle, Impudentia (Schaamteloosheid), ca. 1585/1590 Rijksmuseum Amsterdam

Humor fungeerde in de Gouden Eeuw ook als visuele uitlaatklep voor zaken die men, gezien de calvinistische moraal, zelf niet kon of mocht doen! Wat dat betreft zijn we nu niet anders dan vroeger. Een leuke en leerzame tentoonstelling!

Op 31 januari 2018 organiseer ik voor Academische Reizen een ‘Haarlemdag’ rond de tentoonstelling Humor in de Gouden Eeuw; de kunst van het lachen in het Frans Halsmuseum. Ga voor informatie en aanmelden naar www.academischereizen.nl

Biografie:                                                                                                                  R.Dekker en H. Roodenburg,  A. van Overbeke: Anecdota etc. een 17e eeuwse verzameling moppen, Amsterdam 1991
Tummers e.a., De Kunst van het lachen: humor in de Gouden Eeuw, Frans Halsmuseum, Haarlem, 2017. (Tentoonstellingscatalogus)

Link:

Frans Hals Museum, De kunst van het lachen

Eindelijk de Lairesse (artikel over de Lairesse op mijn website)

Nederlanders in Barbizon, Mesdag Collectie Den Haag t/m 7 januari 2018.

Nederlanders in Barbizon en Parijs, dubbeltentoonstelling in de Haagse Mesdag Collectie en het Van Goghmuseum, t/m 7 januari 2018.

Ook al is aan hen slechts één hoofdstukje gewijd in de catalogus bij de tentoonstelling Nederlanders in Parijs toch vormen de Nederlanders in Barbizon in de Mesdag Collectie een volwaardige tentoonstelling. Eigenlijk zou de bezoeker van het Van Goghmuseum via Den Haag naar Amsterdam moeten reizen! Om het de lezer makkelijk te maken leg ik in de bespreking van deze dubbeltentoonstelling de nadruk op de Haagse expositie. Hier, in de door zeeschilder Willem Mesdag aangelegde collectie, zijn de eerste resultaten te zien van de contacten tussen Nederlandse kunstenaars en hun Franse kunstbroeders in Barbizon. In de bossen van Fontainebleau trokken zij er met hun schetsboeken op uit om ‘en plein air’ te gaan werken; destijds een nouveauté!

Het Vredespaleis gezien vanuit de Mesdag Collectie

In de tentoonstelling onder de rook van het Vredespaleis zijn de vroege inspiratiebronnen van deze Nederlandse schilders in Barbizon te zien: Th. Rousseau, J.F. Millet, C.F. Daubigny, N.V. Diaz de la Pena en J.B.C. Corot.
Tijdens een voorbezichtiging ontmoet ik Mayken Jonkman, samensteller van de expositie. Op 17 oktober jl. hoorde ik haar in Opium op Vier in bevlogen bewoordingen vertellen over de beide tentoonstellingen die zij met -verstond ik dat goed?- partner in crime Edwin Becker en conservator Maite van Dijk heeft samengesteld. In een boeiende samenspraak leiden Mayken en Maite ons rond in de intieme zalen aan de Haagse Laan van Meerdervoort. De Fransman Francois Denecourt maakte in 1895 een fraaie toeristische kaart met wandelingen door de bossen van Fontainebleau. Kunstenaars die in de omgeving mooie stekjes gevonden hadden, waren hier niet blij mee. Door de toestroom van hordes dagjesmensen was het met hun rust gedaan!

Kaart Fontainebleau naar ontwerp van C.F.Denecourt, 1895 B.N.Paris

Vrije tijd was in die dagen een nieuw fenomeen vertelt Jonkman, evenals het spoor. In 1849 bracht de trein je in krap twee uur vanaf het Gare de Lyon naar Fontainebleau. Dat is tegenwoordig wel anders, weet Van Dijk. Op het huidige Franse platteland wordt kennelijk ook bezuinigd op het OV. Niets nieuws onder de zon. Dit laatste blijkt grappig genoeg ook voor een andere hedendaagse tendens, waarmee Theodore Rousseau (niet te verwarren met de andere natuurfreak Jean Jacques) destijds het voortouw nam. Hij diende met succes bij Napoleon III een petitie in tot behoud van de natuur. Zo werd de partie artistique van Fontainebleau -de voormalige koninklijke jachtdomeinen- tot natuurreservaat verheven.

Nadat zij eeuwenlang hadden binnen gezeten trokken kunstenaars er in de 19e eeuw met schetsboeken, inklapbare ezels en handzame verftubes op uit om in de openlucht te werken. De voorbereidende schetsen, voltooide werken en zelfs een enkele karikatuur zijn nu in de Mesdag collectie te zien.

Via de Parijse Salons en collecties van verzamelaars als C.J. Fodor en onze postume gastheer H.W. Mesdag raakten de Barbizonschilders ook in Nederland befaamd. Vele Nederlandse kunstenaars trokken, geïnspireerd door werk van hun Franse kunstbroeders naar Fontainebleau. Anderen vonden landelijke inspiratie in de ongerepte natuur rond Oosterbeek en Laren.

Bos Fontainebleau
G.J.J. van Os, Een bos te Fontainebleau,1839, Amsterdam Museum (legaat C.J.Fodor)

Eén van de eerste Nederlanders in Barbizon was Georgius Van Os. In de eerste zaal hangt prominent diens Bos te Fontainebleau uit 1839. Alleen al bij de aanblik stijgt de bosgeur je in de neus. Dit werk met nietige menselijke figuurtjes zou niet misstaan op de tentoonstelling Romantiek in het Noorden dat het Groninger Museum dit voorjaar organiseert. Nog zo’n vroege Barbizonganger was Martinus Kuytenbrouwer. Dankzij een beurs kon hij in Parijs, het toenmalige Mekka van de schilderkunst, studeren. Zoals in de Amsterdamse tak van deze tentoonstelling uiteengezet wordt, trokken veel Nederlanders voor kunstonderwijs naar de Franse hoofdstad.

Martinus Kuytenbrouwer, Valkenjacht bij de rotsen van Cuvier Chatillon bij Fontainebleau 1847, Simonis en Buunk, Ede

Op advies van Theodore Rousseau spoorde ook Kuytenbrouwer naar Barbizon, waar zijn aquarel van de Cuvier Chatillon in het woud van Fontaineblaeu uit 1847 ontstond.  Het is met andere impressies van steengroeves en rotspartijen tentoongesteld onder één van de drie thema’s van de expositie: Rotsen, Bossen en Villages. Verschillende geschilderde rotspartijen roepen herinneringen op aan werk van Corot en Vincent van Gogh. Goed gezien! Corot’s Verlaten Steengroeve uit 1850 hangt verderop in de zaal. Ook Jacob Maris en Narcisse Virgile Diaz de la Pena leefden zich gedurende de  jaren ’60 uit in rotslandschappen.

Jean Baptiste Camille Corot, Verlaten Steengroeve, 1850, De Mesdag Collectie, Den Haag
J. van Beers, Barbizon enfin!

Het leukst vind ik een klein werkje van J. van Beers. Getuige het opschrift is een lang gekoesterde wens in vervulling gegaan: Barbizon, enfin!  We zien een uitgelaten mannetje bovenop een rots, terwijl eenvrouwmens hem aan z’n jasje trekt.

 

 

Martinus Kuytenbrouwer, Rotsen bij Gorges d’Apremont, ca 1845, Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam

Kuytenbrouwer’s David Caspar Friedrich-achtige Rotsen bij de Gorges d’Apremont bij avond (ca 1845) vind ik wel het mooist. Juist wanneer ik noteer dat aan dit werk, afgezien van een naar vergankelijkheid verwijzend karkas, maar één ding ontbreekt, blijkt dat ik mij vergis. Het ontbrekende element: een eenzame menselijke gestalte is wel degelijk afgebeeld. Kuytenbrouwer bezat een huis in Barbizon; anderen logeerden in de Auberge Ganne, een trefpunt voor kunstenaars waarvan een tekening in een van de vitrines te vinden is.

Louwrens Hanedoes en Charles Rochussen, Landschap met rustende figuren, detail

In de verstilde boslandschappen, waaraan ogenschijnlijk verhalende elementen ontbreken, zijn soms leuke anekdotische details verscholen. Zoals in het grote doek aan het begin van de expositie Landschap met rustende figuren, een co-productie van Louwrens Hanedoes en Charles Rochussen. Laatstgenoemde tekende de figuurtjes; één van hen draagt als blikvanger een rood parasolletje. Ook Kuytenbrouwer paste dit foefje toe: een toefje rood als accent in zijn monochrome bosschilderingen. Langs de wand en in vitrines worden schetsen en tekeningen getoond.  Later dienden deze in het atelier als voorbeeld voor schilderijen of deze werden opgewerkt. Bij Rousseau’s monochrome olieverfschets het Woud van Fontainebleau, rijst de vraag: kijken we nu naar een schets of een schilderij?

Theodore Rousseau, Het woud van Fontainebleau: Gorges d’Apremont, ca 1848, Van Gogh Museum, Amsterdam

Traditiegetrouw werden tekeningen en schetsen slechts als studiemateriaal gezien, maar in de late 18e en 19e eeuw worden deze vingeroefeningen als volwaardige kunstwerken beschouwd. En terecht: de beschouwer staat oog in oog met de eerste artistieke ingeving.

Willem Roelofs, Landschap met een os, 1854, Palais des Beaux-Arts, Lille
Willem Roelofs, Bomen bij Mare a Piat, Fontainebleau, 1852, Collectie Frits Lugt, Parijs.

 

 

 

 

 

 

Bij een volgende generatie Nederlanders in Barbizon fungeert Roelofs als traîte-d’union met de Fransen. Van zijn hand zien we een schilderij met Landschap met een os, en een getekende impressie van de Mare a Piat, waar herten hun dorst lesten. Een verstild meertje in het ecosysteem van Fontainebleau, aldus Van Dijk. Onder de noemer Village ontmoet de bezoeker meer Franse kunstenaars die als inspiratiebron fungeerden voor de Nederlanders. Een reproductie van Millets Herderinnetje met schapen, dat Mauve inspireerde tot zijn Herderin met schapen uit 1874.

Jean Francois Millet, De zaaier 1845-1875

Door soortgelijke reproducties raakten de Hollanders eveneens bekend met het werk van de Fransen. Hier hangt ook Millets authentieke tekening van een zaaiende landman, dè inspiratiebron voor Van Goghs Zaaier. Ook Millet bezat een huisje in Barbizon, waarover zo meer. Van Gogh zelf bezocht Barbizon niet, maar hij zag deze werken op de Salons in Parijs.
Jacob Maris, wiens broer Matthijs dit najaar met een solotentoonstelling wordt geëerd in het Rijks, kwam in Fontainebleau eveneens tot mooie creaties, zoals Watermolen in Bougival. Het karakteristieke kerktorentje van Bougival komt in andermans impressies meermaals terug. De expositie sluit met werk van Weissenbruch, die – hij is dan al 71- in 1900 met kunsthandelaar Buffa naar Parijs en Barbizon reist. Deze onderneming was geen verspilde moeite. Weissenbruch bracht hier prachtig werk tot stand, zoals het doek waaraan de expositie haar posterbeeld dankt: Het Huis van Jean-Francois Millet. In het voetspoor van zijn voorgangers schilderde Weissenbruch ook Corot-achtige bos- en rotslandschappen.

Weissenbruch, boom

Een klein werkje van zijn hand met alleen maar een prominent, centraal geplaatste afgesneden boomstam trekt mijn aandacht. Waarin we niet slechts een impressie van de natuur zien, maar ook invloed van de destijds populaire Japanse prenten. Eigentijdse foto’s tenslotte, tonen het Barbizon van nu. De locatie van verschillende meer dan honderd jaar geleden geschilderde plekjes zijn nog moeiteloos te herkennen, zoals het straatje met het huis van Millet.

Johan Hendrik Weissenbruch, Het huis van Jean Francois Millet, 1900, Privecollectie
Kenny Nagelkerke, Foto naar het schilderij ‘Huis van Millet te Barbizon

In de vaste collectie kreeg ik met de ontdekking van nog méér Barbizonschilders een onverwachte toegift. Het zijn de werken die Hendrik Willem Mesdag destijds met een vooruitziende kennersblik heeft aangekocht en niet voor zichzelf hield. Collega’s en andere belangstellenden waren welkom om ze te bekijken. Van verschillende zojuist bewonderde namen krijg ik hier een reprise: Camille Corot, Charles-Francois Daubigny, Anton Mauve en Willem Maris. Ook kom ik Mesdags beroemde neef Laurens Alma Tadema tegen. Nee, deze rondgang was geen verspilde moeite!

Dat geldt ook voor een bezoek aan het Amsterdamse deel van deze tentoonstelling, waar een keur aan Nederlandse kunstenaars die tussen 1789-1914 in Parijs studeerden de revue passeert. Over hen leest u hier binnenkort meer.

Jonkman e.a., Nederlanders in Parijs, tentoonstellingscatalogus Van Goghmuseum, Amsterdam, 2017.

Themanummer Kunstschrift, Een Nederlander in Frankrijk: Jongkind en de anderen, oktober/november 2017.

Link: Nederlanders in Barbizon. De Mesdag Collectie, Den Haag

 

 

Art Deco t/m 4 maart 2018 in het Gemeentemuseum Den Haag

Georges Lepape, Les Choses de Paul Poiret, 1911. Palais Galliera, Musee de la Mode de la Ville de Paris.

Directeur Benno Tempel is al begonnen met zijn inleiding op de Art Deco tentoonstelling wanneer ik, vertraagd door het verkeer, binnenkom. Hij roemt de man die de spil was in de grensoverschrijdende ontwerpen van deze stijlperiode. Zijn naam heb ik gemist. Wanneer het gaat over stofontwerpen, kleding, juwelen, meubilair, prenten en schilderijen gepresenteerd als Gesamtkunstwerken, meen ik het te weten: Siegfried Bing.

Paul Poiret op tournee met zijn mannequins, Victoria Station Londen, 1924

Later, als ik tussen de timmerende, lijmende en anderszins ijverige inrichters van de tentoonstelling sta blijkt dat ik het verkeerd heb. Niet Bing maar de Franse couturier Paul Poiret (1879-1944) is de hoofdrolspeler in deze Art Deco expositie.  Als een van de grootste vernieuwers van het modebeeld aan het begin van de 20e eeuw wordt Poiret als ‘de vader van de art deco’ gepresenteerd. De tentoonstelling schetst aan de hand van zijn ontwerpen een nieuw beeld van deze stijlbeweging, die anders dan werd aangenomen al rond 1910 begon. In tijden waarin dames letterlijk en figuurlijk nog in een strak keurslijf zaten, ontwierp Poiret rechte japonnen geïnspireerd op de Griekse peplos, die zònder korset gedragen konden worden. Wat een bevrijding moet dat zijn geweest!

Paul Poiret en zijn vrouw Denise voor het schilderij La Quietude van Kees van Dongen

Voor stofontwerpen werkte hij samen met eigentijdse kunstenaars als Raoul Dufy, Erté en Man Ray. Ook kocht hij werk van Brancusi en kleurrijke kunstenaars als Delaunay, Raoul Dufy, Henri Matisse en Kees van Dongen. In één van de zalen ziet de bezoeker een opname met boven Poirets echtelijk bed Kees van Dongens Quiétude, een vredige verstrengeling van een rode en blauwe figuur, die mij doet denken aan de regels uit Jacob Cats Houwelick: … ‘twee zielen gloeiend aaneengesmeed’

Kees van Dongen, La Quietude, 1918, Particuliere collectie

In de eerste zaal van de tentoonstelling ziet de bezoeker voorbeelden van Poirets samenwerking met deze kunstenaars. Een schitterend blauw zijden japon uit 1912, een schilderij van Severini, waarin blauwtonen domineren en een met blauwe stof beklede tabouret vormen samen met Brancusi’s Maiastra uit Poirets privé collectie een harmonieus gecomponeerd tijdsbeeld.

Paul Poiret, blauwzijden japon met kimono mouwen, tabouret en blauwe danseres van Gino Severini

Dit geldt ook voor een op Japanse kunst geïnspireerde kimono-achtige mantel met stofontwerp van Dufy, dat tevens gebruikt is voor de stoffering van een tweetal stoelen.
De naam Art Deco komt van de in 1925 gehouden Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes. Deze tentoonstelling bevatte alle artistieke ingrediënten die later als art deco zouden worden bestempeld. Poiret vormde daarin de centrale figuur. Naast toegepaste kunst waren interieur- en architectuur  ontwerpen te zien. Op poppen gemodelleerd naar de vrouwen van Modigliani en Brancusi werden creaties van Lanvin en Worth getoond. Met 150 juwelen stal Cartier de show, maar je hebt altijd baas boven baas. Poiret die inmiddels de bijnaam le Magnifique had verworven, presenteerde zijn interieur-, mode- en parfumcreaties op drie arken in de Seine. Er waren modeshows te zien en één ark was ingericht als restaurant. Het was adembenemend, maar … hoogmoed komt voor de val. In 1925 ging het schip van zijn succes letterlijk en figuurlijk naar de kelder. Om een faillissement af te wenden moest Poiret zijn kunstcollectie plus de huizen die zijn ontwerpen produceerden, Maison Martine en zijn Parfumlijn in 1925 verkopen. Daarna probeerde hij tevergeefs zijn come-back te maken. Toen zijn rivale Coco Chanel haar eenvoudige little black dress presenteerde vroeg Poiret smalend of ze in de rouw was, waarop zij gevat zou hebben geantwoord:  ‘Oui Monsieur, de vous!’

In de tentoonstelling van meer dan 300 objecten met een luxueuze, decadente uitstraling, ligt de nadruk op de Franse art deco. De bezoeker wordt opzettelijk overvoerd, want dat hoort bij deze uitbundige stijl. Prachtige stoffen, bont, japonnen, juwelen, meubels met fraai inlegwerk, fantasievol vormgegeven vazen, objects of virtu en interieurdecoraties worden gepresenteerd als een cocktail van verschillende stijlen. De bezoeker herkent het kubisme, futurisme en constructivisme van die jaren en invloeden van exotische culturen. De uitbundige, naar decadentie zwemende art deco beleeft haar hoogtepunt in de zogenoemde jazz-age 1920-1930 of roaring twenties. Voor een goed begrip even terug naar Siegfried Bing (1838-1905). Ook hij was een vernieuwer. Zijn naam is verbonden aan de Art Nouveau een decoratieve op plant- en dier motieven geïnspireerde stijl die zich in verschillende vorm tussen 1890 en 1914 in heel West-Europa op eigen wijze manifesteert. In Oostenrijk bekend als Secessionsstil, in Duitsland als Jugendstil of Reformstil in Italië als Stile floreale en in Spanje Modernismo werd genoemd. In Nederland werd deze bekend als de Sla-oliestijl,  naar een reclame ontwerp van Jan Toorop voor Delftse sla-olie.

Geïnspireerd op de Japanse cultuur en prenten ontwierp Bing luxueuze toegepaste kunst. Eigentijdse kunstenaars bezochten zijn expositie op de wereldtentoonstelling van 1900 en zijn handelshuis Maison d’Art Nouveau. Vincent van Gogh zag er de prenten van Utagawa Hiroshige, die hem inspireerden tot zijn doeken Brug in de regen en Bloeiende pruimenbomen. In die tijd ontstonden Gesamtkunstwerken, waarin architecten, beeldhouwers, schilders, ceramisten en meubelontwerpers samenwerkten aan één creatie. Het rond 1910 door Antoni Gaudi als Gesamtkunstwerk ontworpen Casa Milà in Barcelona, beter bekend als La Pedrera, is daar een mooi voorbeeld van.

Dit alles speelt echter vòòr Paul Poirets tijd. De bloeiperiode van zijn creaties en de Art Deco ligt tussen 1920 en 1939. Poiret streefde eveneens naar ‘totaalkunstwerken’. Art Deco is een enigszins eclectische stijl waarin, anders dan in het repertoire van de Art Nouveau, geometrische vormen weergegeven in rijke kleuren, de overhand krijgen boven de asymmetrische plant- en dier motieven van voorheen.

Vier Flacons, ontwerp Paul Poiret, La ‘veritable eau de cologne’, handbeschilderd

In de volgende zalen zijn nog meer loose-fit jurken te zien, waarin je lekker de Charleston kan dansen, kamerschermen en een meubelstuk dat tegenwoordig alleen nog te vinden is in de slaapkamers van hoogbejaarde (groot)moeders of bij de kringloop: de toilettafel met Poirets fraaie parfumflesjes.

Met een reeks ceramische en glazen objecten van René Lalique, tijdschriften en reclame affiches en niet in de laatste plaats juwelen wordt het totaalbeeld van de Art Deco vervolmaakt. Vijfendertig ontwerpen van Cartier weerspiegelen de luxueuze sfeer van het interbellum, waarin na de gruwelen van WOI een nieuw optimisme en élan was ontwaakt.

Cartier Parijs, Vanity Case,1925 , Cartier Collectie

Blikvanger is de zogenoemde Vanity Case; een met email, lakwerk en juwelen bezet doosje voor het meenemen van  compact powder en lipstick. Een must-have voor welgestelde mondaine uitgaanstypes.

 

 

Make up doosje met afbeelding van Sjah Jahan, Moghul keizer en bouwheer van de Taj Mahal

De vormgeving van deze objecten vertonen velerlei oosterse invloeden: Egyptische, Chinese, Japanse en zelfs Indiase inspiratiebronnen. Op een make-up doosje ontdekt ik een Moghul miniatuur met het portret van Sjah Jahan (bouwheer van de Taj Mahal).

 

Cartier Parijs, hanger in Egyptische stijl,1921, Cartier Collectie

De voorliefde voor exotische motieven werd in 1922 aangewakkerd door de ontdekking van de tombe van Toetanchamon met fabelachtige grafvondsten. Louis, één van de drie broers Cartier, gebruikte Egyptische oudheden als inspiratiebron voor zijn juwelen, zoals te zien in een hanger uit 1921. Tijdgenoot Charles Jacqueau gebruikte eveneens oosterse vormen en kleurcombinaties als blauw-groen; die zijn creaties de naam Pauwen-stijl bezorgde. Toepasselijk want met haar luxe overdaad roept deze het 17e eeuwse symbool voor ijdelheid in herinnering.

Naast een artistiek hoogbegaafde ontwerper was Poiret ook een handige zakenman. Voor de vervaardiging van zijn creaties riep hij een speciale werkplaats in het leven: Atelier Martine. De ontwerptekeningen en daar vervaardigde modellen zijn naast elkaar tentoongesteld.
In de volgende zalen wordt het feest van kostbare exotische (avond)japonnen voortgezet. In Kees van Dongens portretten van chique dames zien we de creaties van Poiret terug, zoals in de beeltenis van Madame Jasmy Alvin (voor 1920).

Avondjurk, ca.1926, Gemeentemuseum Den Haag
Kees van Dongen, Madame Jasmy Alvin, Centre Pompidou, Parijs

 

 

 

 

 

 

 

 

Met Van Dongens Mata Hari-achtige portret van danseres Mademoiselle Geneviève als Salomé, uit 1923 getoond naast Poirets kostuum voor zijn in 1911 georganiseerde ‘duizend-en-twee-nachtfeest’, haakt het Gemeentemuseum in op de actualiteit. In haar geboortestad Leeuwarden wordt t/m 2 april aan de legendarische Friezin die schuil gaat achter de naam Mata Hari een grote tentoonstelling gewijd. Na veel ups en downs beleefde Margaretha Zelle op het podium van Monsieur Guimet in Parijs, vrijwel gelijktijdig her finest hours en zwanendans als de ‘oosterse’ danseres Mata Hari. Poiret was eveneens gefascineerd door eigentijdse danseressen. Voor Isadora Duncan ontwierp hij schitterende creaties.

Kees van Dongen, Mademoiselle Genevieve als Salome, 1923, Nouveau Musee National de Monaco

Behalve oosterse inspiratiebronnen verraden Poirets ontwerpen ook kleurrijke folkloristische invloeden, ontleend aan de kostuums van de dansers van de Ballets Russes die in die jaren optraden in Parijs. Leuk ook is het gebruik van kindertekeningen. Poiret liet jonge meisjes intuïtief wat op papier te zetten; de resultaten verwerkte hij tot stofpatronen.

De tentoonstellingsmakers zijn ruimhartig geweest: iedereen die destijds tot de avant-garde behoorde mag in deze expositie meedoen: Severini, Modigliani, Picasso en Kees van Dongen, van wiens hand ook een reeks illustraties bij de vertelling van Duizend-en-één-nacht te zien is. Matisse is vertegenwoordigd met een merkwaardig kostuum voor een rouwdrager en er hangt zelfs werk van Mondriaan en Theo van Doesburg, wiens geometrische vormen Poiret inspireerden tot de creatie van de grijs-zwart geblokte japon, model Braque!

Dagjurk, ca 1925, stof bedrukte zijde waarschijnlijk ontworpen door Braque
Theo van Doesburg, compositie IX, opus 18, 1917,Gemeentemuseum Den Haag

 

 

 

 

 

 

 

 

Geïnspireerd op de vertellingen van Sheherazade organiseerde Poiret onstuimige feesten. Voor een bal getiteld Duizend-en-twee nacht, ontwierp hij het reeds genoemde harem kostuum. Via filmbeelden kan de bezoeker bijna honderd jaar na dato, nog meegenieten van dit spectaculaire bacchanaal. In een bonte, uitgelaten  stoet komen Poirets gasten, leden van de Parijse beau monde èn exotische buiten-europese types, langs. Halfnaakt of gehuld in bizarre kostuums staan ze uitzinnig van vreugde te dansen; één van hen is Josephine Baker die ook wel eens iets warms draagt.

Theatre de l’Etoile, La Revue Negre 1925
Josephine Baker, 1928

 

Het antwoord op de vraag naar de oorzaak van deze extase lees ik in de zaaltekst: …’ exorbitante feesten met champagne, felgekleurde cocktails, kreeft en cocaïne’
Wie achter de titel Art Deco een brave tentoonstelling verwacht, komt plezierig bedrogen uit; de expositie is één groot orgie van schitterende en kleurrijke objecten.

B.Tempel e.a., Art Deco Paris, tentoonstellingscatalogus Gemeente Museum Den Haag, 2017.

Leuk voor jong en oud; Kunstprentboek van Enzo Pérès-Labourdette, Paul Poiret dromen van de Oriënt, Leopold Amsterdam, Gemeentemuseum Den Haag

Link: Gemeente Museum Den Haag, Art Deco, tentoonstelling

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Luther in het Catharijneconvent tot en met 28 januari 2018

Maarten Luther en het begin van de Reformatie

Lucas Cranach, Maarten Luther, 1546

Maarten Luther; opstandige monnik, tegenstrever van paus en keizer, held of scheurmaker, antisemiet, echtgenoot van een ex-non, ‘n man die bier dronk, preekte, overgewicht kreeg en stierf.
 Zomaar een greep uit de vele woorden die ter gelegenheid van het herdenkingsjaar over Maarten Luther geschreven zijn.

Wat betekent Luther voor Nederland?

Deze vraag vormt het uitgangspunt van de Luther tentoonstelling in Museum Catharijneconvent. Als het aan Luther lag zouden de Nederlanden, aldus Herman Selderhuis, co-auteur van De Kracht van Luther, niet in opstand zijn gekomen tegen Spanje en zou er dankzij de inquisitie niet veel over zijn gebleven van het Nederlandse protestantisme. Luthers overtuiging dat de mens in vrijheid van zonde en schuld kan leven had grenzen. Onderdanen waren verplicht de overheid te gehoorzamen. Daar dacht Johannes Calvijn, hervormer van de tweede generatie, heel anders over. Hij keurde burgerlijke ongehoorzaamheid goed, ingeval de overheid niet goed zorgde voor zijn onderdanen. Vrijheidsstrijder Willem van Oranje koos voor Calvijn en kwam in opstand tegen de overheid, waardoor het Calvinisme voor ons land bepalender zou worden dan het Lutheranisme.

In de eerste aflevering van de serie Achter de Dijken, uitgezonden op 8 september jl. toonde Leo Blokhuis de kijker de Mur des Réformateurs in Genève. Daar staat hij, Willem de Zwijger, prominent tussen de eerbiedwaardige hervormers: de politicus die begreep dat de onderdanen er niet zijn om de prins te dienen, maar dat de vorst er is om de onderdanen te dienen. Zinsnede uit het Plakkaat van Verlatinghe uit 1581, waarmee de Noordelijke provincies hun vertrouwen in de koning van Spanje opzegden. Een indirect gevolg van Luthers optreden tegen de rooms-katholieke kerk.

Tijdens de daaropvolgende Tachtigjarige oorlog gaf de Republiek der Verenigde Nederlanden een duidelijk antwoord op de kettervervolgingen door de Spaanse overheid. De openbare uitoefening van het katholieke geloof werd door de calvinistische overheid verboden. Kloosters en kerken werden in beslag genomen en geschikt gemaakt voor de sobere calvinistische leer.

Op 31 oktober 2017 is het 500 jaar geleden dat Maarten Luther zijn 95 stellingen aan de kerkdeur van de slotkapel in Wittenberg ‘spijkerde’, waarmee hij collega-theologen uitnodigde tot een academische discussie. Onbedoeld ontketende hij echter de grootste revolutie in de Europese kerkgeschiedenis. Zijn invloed werd bepalend voor de identiteit van Europa en was uiteindelijk ook wereldwijd van invloed. Het huidige jubileum biedt de kans ons collectieve geheugen over de Reformatie op te frissen.

Op 22 juni jl. spijkerde kunstenaar Joseph Semah een antwoord op de stellingen van Luther aan de deur van de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Aangelokt door de titel van de tentoonstelling: Maarten Luther: Reis in de Tijd, spoorde ik naar Amsterdam, waar Semah persoonlijk uitleg gaf bij zijn associatieve kunstuitingen. Zijn Antwoord op de stellingen van Luther, gegeven in gezwollen, quasi filosofische taal, zeiden mij echter niets. Met een prominent opgestelde schraagtafel van 33 meter lengte nodigde de kunstenaar gelovigen van verschillende richtingen uit om in vrijheid aan te schuiven en met elkaar in gesprek te gaan. Een mooie gedachte in onze door religieus geweld geteisterde tijd, maar wat had Luther -de grote afwezige in deze expositie- hier mee te maken? Het jaar van Luthers handeling 1517 bleek het startpunt van een indrukwekkende Reis in de Tijd, waarvoor de Nieuwe Kerk -ooit een oppermachtig katholiek bolwerk- het decor vormde. De tentoonstellingsmakers lieten de muren letterlijk en figuurlijk spreken over 500 jaar geschiedenis.      Deze tentoonstelling is inmiddels afgelopen, maar het Lutherjaar is in volle gang.

Catharijneconvent, ingang Lange Nieuwstraat

Museum Catharijneconvent sluit bij deze gebeurtenis aan met, aldus het persbericht, tentoonstelling over deze veelbesproken ‘man van het jaar’.  In Nederland wordt in verschillende steden aandacht aan de Luther herdenking besteed; in Duitsland zijn zelfs 200 Luther exposities te zien!
Met thema’s als de kracht van het woord, het beeld en de kracht van spot vertelt het Catharijneconvent haar Lutherverhaal.  De mooie en ruim vormgegeven tentoonstelling is door bureau DeVrijerVanDongen uit Haarlem ingericht. De ontwerper koos het achtergrondblauw uit Lucas Cranachs portret van Luther voor de kloostergang met drukwerken, sfeervol verlicht met elektrische kaarsen langs de wand.

Vierendertig jaar geleden vond in hetzelfde museum, naar aanleiding van zijn geboortedatum 10 november 1483 ook een 500-jarige Luther herdenking plaats. De toenmalige directeur Henri Defoer schreef dat niemand toen kon vermoeden …’dat deze boerenzoon door zijn optreden diep zou ingrijpen in de ontwikkeling van de West-Europese cultuur’

Anna te Drieën, Mechelen, ca. 1520

Het beeld van Luthers eenvoudige komaf is inmiddels bijgesteld. Maarten was het 10e kind van een tot welstand gekomen mijnbouwer. Deze voedde zijn kinderen met harde hand op, waardoor Luther, aldus een Duits historisch tijdschrift, een bangelijk kind werd. Psychologiserend komt men in dat artikel tot een antwoord op de vraag hoe het mogelijk was dat een angstig en op school gepest kind later in staat was om de machtigste wereldheersers het hoofd te bieden. De ontworsteling aan de wil van zijn vader vormde daartoe de generale. Luther breekt zijn rechtenstudie af en gooit het roer radicaal om. Met zijn intrede in het Augustijnerklooster van Erfurt doet hij in 1506 de gelofte aan de heilige Anna, gedaan tijdens een vreselijk onweer, gestand. Door veel te bidden en -volgens de overlevering- liggend in de sneeuw urenlang boete te doen hoopt hij verlost te worden van duivelse influisteringen. De zelfkastijding ondermijnt zijn gezondheid. Hij heeft last van tinnitus en paniekaanvallen. Prior Johann von Staupitz legt de vinger op de ware aard van Luthers strijd : …’du kämpfst nicht gegen den Teufel Bruder Martin, du kämfst mit dir selbst’…. 

Na jaren van innerlijke strijd komt hij tot een bevrijdend inzicht: niet door het doen van boete en goede werken, maar door het geloof alleen -sola fide- ontvangt de mens de goddelijke genade. Het beeld van de middeleeuwse apocalyptische Christus maakt plaats voor een goede God, over wie Luther spreekt als een ‘gühenden Backofen voller Liebe, der von der Erde bis zum Himmel reicht’. Deze ‘Wende’ wordt door theologen omschreven als de beroemde ‘Turmerlebnis’. Beducht voor het jongste gerecht kwam Luther, in 1515 in de torenkamer van de Wartburg door Paulus brief aan de Romeinen (1: 17) tot de ontdekking: …’Der Gerechte wird aus Glauben leben’; ‘de rechtvaardige zal uit geloof leven’. Tot dit inzicht gekomen richt Luther zijn pijlen op de bloeiende aflaathandel. Met een aflaat werden de in het vagevuur (voorportaal van de hemel) uit te boeten zondestraffen kwijtgescholden. Behalve een aflaat voor kwijtschelding van straffen voor gepleegde zonden, waren aflaten beschikbaar die op voorhand verschoning boden voor toekomstige misstappen èn er waren zelfs aflaten die met terugwerkende kracht nà de dood nog effect hadden !

Paus Clemens IV, aflaat 1265

De oudste aflaat die in 1265 werd uitgegeven ten tijde van paus Clemens IV gaf bijvoorbeeld 100 dagen vermindering van in het vagevuur uit te boeten straffen. Deze lucratieve business – ‘crowdfunding’ avant-la-lettre voor de herbouw van de Sint Pieter in Rome en de Domkerk in Utrecht-  werd in Wittenberg onder supervisie van aartsbisschop Albrecht van Mainz, geleid door de Dominicaan Johann Tetzel.

Jan Barentsz Muynckens, monnik Luther schrijft op de deur van de slotkapel, 1643

We zien Tetzel in een fantasievolle verbeelding van De Droom van de Keurvorst door J.B. Muyckens. De keurvorst van Saksen Frederik de Wijze krijgt aan de vooravond van Luthers optreden een voorspellende droom. Een monnik schrijft met een enorme ganzenveer 95 stellingen tegen de aflaathandel op de deur van de slotkerk in Wittenberg. Met het uiteinde van de veer stoot hij in Rome een leeuw, symbool voor paus Leo X, voor het hoofd. Deze verliest iets verderop zijn tiara. In de voorgrond wordt een gans, verwijzend naar de pre-reformatorische hervormer Johannes Hus, geroosterd.

Zilversmid Arnoldus Johannes Hombergen, doopschaal, 1870

Op de brandstapel voorspelde Hus (wiens naam in het Tsjechisch gans betekent) dat een zwaan (symbool voor Luther) zijn werk 100 jaar later zou voortzetten. Met de ruïneuze kerkgebouwen geeft de schilder aan dat het met het de katholieke kerk gedaan is. Het tetragram JAWEH maakt duidelijk dat God achter Luther staat. In de tentoonstelling zien we de zwaan veelvuldig terug ter bekroning van luxe avondmaalsgerei uit Lutherse kerken.

Als kind leerde ik nog dat Luther zijn 95 stellingen, die slechts bewaard zijn in zeldzame latere drukken, aan de deur van de slotkerk in Wittenberg spijkerde. Tegenwoordig is discussie over de manier waarop Luther zijn boodschap heeft aangebracht op de deur, die fungeerde als prikbord voor universitaire mededelingen. Maar of hij nu een hamer hanteerde of lijm, zijn aanklacht tegen misstanden in de katholieke kerk werkte als een mokerslag en zou de Europese samenleving voorgoed veranderen. Luthers opzet, het uitlokken van een wetenschappelijk dispuut onder geestverwanten, pakte anders uit. Collega-theologen reageerden niet zoals Luther had gehoopt, maar zijn klacht –verspreid via gedrukte pamfletten in de landstaal- vond bij het gewone volk op grote schaal gehoor.

Hermann tom Ring, Eind der tijden ca. 1550

De tentoonstelling die tot en met 28 januari te zien is in het Catharijneconvent  geeft inzicht op de destijds door Luther opgeroepen vragen. Om de verstrekkende gevolgen van zijn daad te begrijpen wordt de bezoeker in een introductiefilm meegenomen naar de 16e eeuw; een tijd van epidemieën, honger en oorlogen. De rooms-katholieke kerk was oppermachtig en gelovigen -Luther incluis- waren als de dood voor de duivel, het onvoorbereid sterven en vooral voor wat hen daarna te wachten stond. Herman Tom Ring’s impressie van het Laatste Oordeel wordt door museumbezoekers waarschijnlijk met enige humor bezien, maar destijds was de boodschap bittere ernst: mens gedenk te sterven. Ter linker zijde van Christus –de sinistere kant- (voor de beschouwer rechts) worden de gevolgen van een zondig leven getoond. De zeven hoofdzonden zijn letterlijk in beeld gebracht; onder hen de 5 dwaze maagden uit Mattheus 25, die niet voorbereid waren op de komst van de bruidegom. Ter rechterzijde van Christus bevinden zich de rechtvaardigen bezig met het doen van goede werken. In gezelschap van de 5 wijze maagden worden zij door engelen naar de hemel geleid.

Gregoriusmis, ca 1510

In een paneel met de Gregoriusmis  van de Meester van de Gregoriusmis, wordt deze destijds zeer reële problematiek eveneens breed uitgemeten. De opdrachtgever knielt in een kerk waar de vroegmiddeleeuwse paus Gregorius de eucharistie viert. Om de ogen van een twijfelaar te openen verschijnt Christus in eigen persoon op het altaar. Zijn bloed stroomt in de beker, waarmee alle twijfel aan het rooms-katholieke dogma van de transsubstantiatie -de verandering van de miswijn in het bloed van Christus- wordt weggenomen. Het naakte zieltje van de opdrachtgever staat bij de ingang van de hellemond, maar dankzij de aflaten die links aan de muur op een aflaattafeltje worden aangeprezen, kan zijn verblijf in het vagevuur worden bekort.
De kernvoorstelling in de Gregoriusmis met het ‘bewijs’ van de transsubstantiatie, zou in mijn ogen evengoed Luthers doel kunnen dienen. Luther leert dat de goddelijke genade door het geloof in Christus offerdood binnen ieders handbereik is.

In de genoemde aflevering van de serie Achter de Dijken is te zien dat in Wittenberg -met een knipoog- nog steeds aflaten te koop zijn voor eigentijdse zonden als toch weer beginnen met roken, teveel eten en andere slechte gewoonten.

In zijn preoccupatie met het leven na de dood, was Luther een kind van zijn tijd. In studeren, schrijven èn een glas wijn vond Luther de beste remedie tegen deze duivelsangst. Over zijn schrijfwerk als medicijn zou Luther gezegd hebben: ik heb de duivel met inkt overwonnen. Woorden waaruit later de mythe ontstond dat Luther een inktpot tegen de muur (waar de duivel zat) zou hebben gesmeten.

Luthers kritiek op de de kerk gold behalve de aflaathandel, ook de corruptie en zelfverrijking van de kerkdienaren. Zo ontving aartsbisschop Albrecht van Mainz van elke verkochte aflaat commissie. Wanneer de ernst van Luthers optreden is doorgedrongen in Rome wordt hij op 23 augustus 1518 in opdracht van paus Leo X gedagvaard om te verschijnen voor inquisiteur Thomas Cajetanus in Augsburg. Luther begeeft zich op glad ijs door de onfeilbaarheid van de paus en kerkelijke concilies in twijfel te trekken. Soortgelijke uitlatingen hadden Johannes Hus honderd jaar eerder de kop gekost. Voor Luther bestaat maar één authoriteit: sola scriptura. Wanneer hij op 15 juni 1520 wordt gemaand zijn uitspraken te herroepen respondeert hij met het pamflet Von der Freiheit eines Christenmenschen, waarin hij zijn standpunten nogmaals uiteenzet. In de herfst van datzelfde jaar worden Luthers geschriften in Leuven verbrand. Op 3 januari 1521 wordt hij middels de pauselijke bul Exsurge Domine geëxcommuniceerd. Door deze publiekelijk in tweeën te scheuren laat Luther zien hoe hij daarover denkt!

J.H.Isings, schoolplaat uit de serie vaderlandse geschiedenis, Luther ontboden bij keizer Karel V

Ook keizer Karel V neemt stelling. Luther wordt voor verhoor uitgenodigd op de Rijksdag te Worms. Beeld je de situatie even in: Luther, de charismatische theoloog tegenover de 21-jarige keizerlijke bleekneus met openhangende mond, die totaal niet geïnteresseerd is in Luthers pleidooi. In Worms hield de Augustijner monnik voet bij stuk met zijn spreekwoordelijke (thans eveneens evenwel betwijfelde) uitspraak: …’Hier sta ik, kan niet anders’.

Wanneer de opstandige monnik zijn dwaling niet wil herroepen verklaart keizer Karel hem op 26 mei 1521 vogelvrij. Door te veronderstellen dat de zaak daarmee was afgedaan, maakte de keizer een grote inschattingsfout. Eenmaal buiten de kerk en de wet geplaatst werd Luther tot een radicale koers gedwongen.

Lucas Cranach, Junker Jürg (Luther) 1522

Frederik de Wijze verleende Luther asiel op de Wartburg in Eisenach, waar hij incognito als Junker Jörg zat ondergedoken. Velen waanden Luther dood, maar hij was, getuige Lucas Cranachs portret, springlevend. Met baard en dichtgegroeide tonsuur ziet Luther er gelijk een stuk beter uit; hij lijkt wel een hipster! In de tentoonstelling hangt hij naast een later portret als doctor in de theologie, getooid met baret, die wel doet denken aan een rastamuts!

Op de Wartburg kwam Luthers belangrijkste werk tot stand; de vertaling van het Nieuwe Testament in het Duits (1522). In deze Sisyphusarbeid, die hij slechts in enkele enkele maanden klaarde, steunde Luther op de kritische uitgave van het Nieuwe Testament welke Erasmus in 1516 voltooide.

Erasmus, Novum Testamentum 1527, met aantekeningen van Luther

Luthers persoonlijke exemplaar, mèt honderden eigenhandige annotaties is in de tentoonstelling te zien. Als je goed kijkt zie je hier en daar een instemmende opmerking in de kantlijn, zoals een wijzend vingertje bij Erasmus standpunt inzake echtscheiding, soms ook een afkeurend geluid: ‘schurk’, ‘je bent niet goed wijs’ en zelfs ‘val dood’. In de vitrine naast deze bijbel biedt een I-pad de mogelijkheid om enkele bladen nader te bekijken. Alle opmerkingen zijn digitaal te lezen.

De humanist Erasmus van Rotterdam (1469-1536) stond eveneens kritisch tegenover misstanden in de kerk. Door terug te keren naar de bron, het bestuderen van de bijbel in oorspronkelijke Hebreeuwse en Griekse manuscripten, wilde hij het christendom zuiveren. Aanvankelijk kon Erasmus zich in enkele van Luthers kritiekpunten vinden, maar toen de gevolgen van Luthers optreden duidelijk werden, nam hij afstand. Anders dan Luther was Erasmus ervan overtuigd dat de mens over een vrije wil beschikte om te leven in Gods genade. Luther daarentegen meende dat de zondige mens voor zijn verlossing afhankelijk is van Gods genade. De beschaafde toon van de briefwisseling tussen beide theologen veranderde toen Erasmus zijn collega in zijn De Libero Arbitrio (Over de vrije wil) op theologische punten aanviel. In een felle reactie maakt Luther Erasmus uit voor …’een zwijn uit het kot van Epicurus’… Ongetwijfeld omdat Erasmus, denk aan de felle kerk- en maatschappijkritiek geuit in zijn Lof der Zotheid, liever in zijn comfortzone bleef, zoals we nu zouden zeggen.

Nog even terug naar Frederik de Wijze. Waarom hij Luther steunde is wat raadselachtig. Als goed katholiek hechtte hij grote waarde aan relieken. De keurvorst bezat een grote collectie, die uitgestald in de door hem gebouwde kerk, op 1 november met allerheiligen, vele bezoekers trok. Niet toevallig koos Luther de vooravond van dit katholieke feest voor het wereldkundig maken van zijn klacht tegen de aflaathandel. Wanneer Luther voor zijn leven vreest schrijft hij Frederik de Wijze in schertsende bewoordingen dat de keurvorst binnenkort een reliek van onschatbare waarde aan zijn verzameling kan toevoegen!

Het zou zomaar kunnen dat Erasmus Frederiks overstap naar het Lutheranisme heeft tegen gehouden. Hij vertelde de keurvorst dat Luther met het aanvallen van de kroon van de paus en de buiken van de monniken twee fouten had gemaakt. Pas op zijn sterfbed ging de keurvorst over tot de Lutherse leer. Waarschijnlijk steunde Frederik Luther, omdat hij de belangrijkste hoogleraar was aan de door hem gestichte universiteit.

Luther over de aflaathandel, Nederlandse vertaling uitgave drukker Claes de Grave, Antwerpen
 Vanuit ons perspectief rijst de vraag hoe één man de sneeuwbal aan het rollen kreeg, waardoor de religieuze en maatschappelijke verhoudingen in Europa voorgoed veranderden. Jaren geleden respondeerde een Amsterdamse tijdens een rondleiding over Luther met stelligheid: …’sonder de boekdrukkunst was het ‘m nooit gelukt! ‘…   Ze had volkomen gelijk. Luthers denkbeelden kregen dankzij de boekdrukkunst die, anders dan in Haarlem wordt gedacht, rond 1440 in Gutenberg is uitgevonden, in korte tijd een enorme verspreiding. In de tentoonstelling  wordt ruim aandacht besteed aan de lawine van publicaties. Zoals de Nederlandse vertaling van Luthers ideeën over de aflaathandel, door Claes de Grave gedrukt in 1520.
Verbranding martelaren op 1 Juli 1523 te Brussel

Alleen al tussen 1517 en 1520 verschenen 30 boeken en pamfletten over de aflaathandel; een aantal dat rond 1525 was opgelopen tot ca. 2000 publicaties! Een groot deel daarvan was op 8 oktober 1520 in Gent al op de brandstapel gegooid. Op 1 juni 1523 ondergingen twee volgelingen van Luther, de Augustijner monniken Hendrik Vos en Johannes van den Esschen in Brussel eenzelfde lot. Een houtsnede toont de brandende martelaren, compleet met aureool. Luther is verbijsterd en reageert met een troostbrief in de vorm een pamflet ‘An die christen ym Nidder land’

Samensteller van de tentoonstelling, conservator Tanja Kootte, noemt Luther in eigentijdse bewoordingen een echte mediaman. Zijn ideeën bereikten, kort en bondig in de volkstaal geformuleerd, een breed publiek. Met zijn troostrijke brief aan de christenen in de Nederlanden, haakte hij direct aan bij de actualiteit, zoals we zagen. Voor het uitgeven van zijn pamfletten, boekjes en bijbelvertalingen koos Luther na eerdere teleurstellende resultaten door de Wittenbergse drukker Rhau-Grunenberg, voor het beste op dat gebied. Daartoe haalde hij de zoon van een beroemde drukker Melchior Lotter naar Wittenberg. Voor de opmaak en versiering van de titelpagina schakelde Luther zijn vriend Lucas Cranach in, waardoor een herkenbaar helder ‘merk Luther’ ontstond.

Uitgave Rhau-Grunenberg, Wittenberg
Brief aan de Christenen in Nederland 1523
Van Liesvelt bijbel (uitgave 1564)

 

 

 

 

 

 

 

Zoals Luther gebruik maakte van Erasmus vertaling van het Nieuwe Testament, zo maakten uitgevers in de Nederlanden gebruik van Luthers bijbelvertaling. In de tentoonstelling zijn verschillende edities te zien, onder andere van Jacob van Liesvelt en Willem Vorsterman, die voor het uitgeven van deze werken een hoge prijs moesten betalen. In 1534 verscheen Liesvelts bijbel in het ‘Duyts’ (Nederlands).  Ondanks waarschuwingen ging Liesvelt door met drukken, waardoor hij in 1545 op de brandstapel belandt.

Naast woorden en afbeeldingen speelde ook muziek in Luthers leven een belangrijke rol. Hij speelde luit en componeerde. Veel liederen weerklinken nog steeds in de kerken van de reformatie. Toevallig hoorde ik bij Musica Sacra op radio 4 onlangs een prachtige vergelijking tussen het Gregoriaanse credo en sanctus uit de rooms-katholieke traditie en de veel klankrijkere, meerstemmige versies daarvan gecomponeerd door Luther. Na zoveel jaar hoor ik in de Utrechtse tentoonstelling mijn lievelingsgezang van de lagere school terug: ‘Een vaste burcht is onze God’, mooi vertolkt door Camerata Trajectina. Ach, wat was het leven eenvoudig toen ik nog kon geloven als een kind.

De door Luther veroorzaakte religieuze tegenstellingen, werden in de 16e eeuw niet alleen met echte wapens uitgevochten in de godsdienstoorlogen, maar ook in prenten en schilderijen. Afbeeldingen met een satirisch onderwerp vormen een interessant en soms vermakelijk hoofdstuk in de expositie. Zoals de prent op groot formaat waarin de rooms-katholieke kerk en haar prelaten worden bespot.

Schotschrift, 1521, illustratie Lucas Cranach
Christus en de overspelige vrouw, 1560-1570, Zuidelijke Nederlanden

In de serie Passional Christi en Anti-Christi uit 1521 wordt de gelovigen enerzijds een beeld getoond van Christus die de wisselaars uit de tempel verjaagd (Johannes 2: 13 e.v.) gespiegeld aan een afbeelding van de paus die aflaten verkoopt. Nog een veelzeggende spiegelbeeldige vergelijking vormt de illustratie van Christus op de ezel bij Jeruzalem en de paus te paard op weg naar de hel. Over de kracht van het beeld gesproken!
Ook de parabel van Jezus als Goede Herder en de rovers en dieven die de schaapskooi belagen, als beschreven in Johannes 10: 11-14 komt meermaals in beeld.
Luthers overtuiging dat God van alle mensen houdt ondanks hun fouten, was troostrijk. Ter illustratie schilderde Lucas Cranach verschillende versies van Christus en de Overspelige vrouw (Johannes 8: 3), waarin een op overspel betrapte vrouw door scherpslijpers voor Jezus wordt gebracht met de eis haar volgens de wet van Mozes te bestraffen. De manden met stenen staan al klaar! Jezus vergeeft haar: wie van u zonder zonden is, werpe de eerste steen. Dit vergevingsgezinde onderwerp wordt evenals het thema Laat de kinderen tot mij komen als een typisch Luthers thema beschouwd.

Luther en Calvijn, het licht op de kandelaar stellen, 2e helft 27e eeuw.

Terug naar de spotschilderijen met satirische toon. In het doek Het licht is op de kandelaar gestelt worden paus, bisschoppen en monniken geholpen door de duivel, in een kwaad daglicht geplaatst. Zij proberen het ware licht van het evangelie uit te blazen. Een vorige eigenaar vond dit kennelijk al te bar. Voor het schilderij in de collectie van het Catharijneconvent belandde was de strook met ‘papen’ omgevouwen en waren slechts saaie hervormers zichtbaar. Het katholiek weerwoord in prent en schilderij komt traag op gang, zoals Jacob Gerritsz Loefs Schip der Kerk, ca. 1650 met propaganda voor het ware rooms-katholieke geloof. De ketters, die schipbreuk hebben geleden dobberen in het water:

Detail Schip der kerk bestookt door ketters

Luther, Calvijn en zelfs Mohammed in gezelschap van het 7-koppige monster van de anti-christ. De boodschap is duidelijk: spoedig zullen ze verdrinken. Eigen schuld, hadden ze maar katholiek moeten blijven. Dient dit werk, ten koste van andersdenkenden, nog een propagandandistisch doel, ronduit scabreus is de voorstelling van een monnik en non, die zich bij kaarslicht met een glaasje hebben teruggetrokken in een liefdestent. In de voyeur herkennen we een paus!

Monnik en non die zich vermaken onder het toeziend oog van een paus
De vrede maant de kerken tot verdraagzaamheid, 2e kwart 17e eeuw. N Nederlanden

Om aan het gekrakeel tussen vertegenwoordigers van de verschillende geloofsrichtingen een einde te maken betreedt een personificatie van de vrede het toneel in een schilderij getiteld Vrede maant de kerken tot verdraagzaamheid. De tekstjes verduidelijken de identiteit van de disgenoten: Luther (ick raecke de ‘luyt teeraan’), Calvijn en (denkbeeldig) Willem van Oranje (dit Calf fijn ist met sappe van Oraignen) en de paus (mijn Catte-lecken niet), die een afwerend gebaar maakt. De harmonie aan tafel is ver te zoeken. Misschien moesten de disgenoten -zoals Luther- ter verbroedering maar eens een goed glas wijn drinken!
Wein, Weib und Gesang’; deze trits is met was fantasie toepasbaar op Luthers leven, maar dan in andere volgorde. Tijdens bijbelstudies, vertaalwerk en het componeren van gezangen, dronk Luther volgens de overlevering graag een glas wijn. In 1525 voegt zich naast Wein en Gesang ook nog een Weib. Bepaald vernieuwend was Luthers besluit om het celibaat af te zweren. Volgens de overlevering kwam Luther als volgt aan de vrouw. Een aantal met Luther sympatiserende uitgetreden Cisterciënzer nonnen klopt in Wittenberg aan. Luther koppelt hen aan zijn vrienden. Wanneer hij de laatste non wil uit huwelijken aan een van hen weigert ze. Op Luthers vraag of ze niet wil trouwen antwoordt ze: jawel, maar alleen met jou!

Maarten Luther en Katharina von Bora, 18e eeuw

Zo belandde Luther in 1525 in het huwelijksbootje met de ex-non Katharina von Bora. In de tentoonstelling is ook een (kopie) van haar trouwring en huwelijksbeker te zien.

Luthers kritiek op de kerk ging om méér dan de aflaathandel, ook de verrijking van kloosters ten koste van arme boeren en het veronachtzamen van de kloostergeloften waren hem een doorn in het oog. Ook andere dogma’s als de transsubstantiatie werden door hem gekritiseerd. De rooms-katholieke overtuiging, volgens welke brood en wijn bij de eucharistieviering daadwerkelijk in het lichaam en bloed van Christus veranderen, wees Luther af. Hij sprak van consubstantiatie; een wat lastig in woorden te vatten doch meer symbolische duiding. Volgens Luther was naast brood en wijn het vlees en het bloed van Jezus op mystieke wijze aanwezig in plaats van erin te verànderen. Hij maakt het als volgt aanschouwelijk: metaal en vuur zijn tijdens het smeden verenigd in het roodgloeiende ijzer, terwijl deze componenten tegelijkertijd ook nog in eigen vorm aanwezig zijn….Calvijn hield het op een meer symbolische duiding; door de Heilige geest was Christus aanwezig.

Het beeld van Luther als hervormer, kent ook barsten. In een nisje, boven Ottmar Hörl’s beeld van de Zwarte Luther hangen banieren met een selectie uit Luthers politiek incorrecte uitspraken over joden, boeren, turken en vrouwen. Luther kon ronduit grof zijn en woedend van leer trekken. Controversiële kwesties als Luthers houding tegenover boeren en joden komen tijdens dit herdenkingsjaar eveneens aan de orde. In het begeleidend boek bij de tentoonstelling verklaart H. Selderhuis Luthers houding versus joden vanuit de historische context en niet gekleurd door de verschrikkingen van WOII. In de vroege 16e eeuw worden joden door velen gezien als de moordenaars van Christus. In Luthers ogen was Jezus een joods kind geboren in het door God uitverkoren volk van Abraham. Speciaal aan joden had God in de persoon van Abraham, en niet aan de heidenen, zijn belofte gedaan:  ‘in u zullen alle geslachten der aarde gezegend worden’ (Genesis 12:3). Luther vond het onbegrijpelijk dat joden Jezus desondanks niet als de beloofde Messias aanvaardden. Wanneer een aantal van Luthers volgelingen de sabbat in plaats van de eerste dag der week gaan vieren, waarschuwt hij tegen joodse invloeden. Hier zit de crux. Luthers uitspraken vallen niet goed te praten, maar aan zijn uitlatingen ligt een theologisch geschil ten grondslag; geen racisme. Lutherse kerken hebben zich inmiddels van Luthers uitspraken gedistantieerd. Geschiedenis kan niet meer worden veranderd, maar publicaties, tentoonstellingen en lezingen over Luther kunnen bijdragen tot een beter begrip.

Dat geldt ook voor Luthers houding jegens de boeren. De kloof tussen arm en rijk veroorzaakte destijds grote sociale onrust. Boeren kwamen in opstand tegen hoge pachtgelden en belastingen, die hen o.a. door rijke kloosters werden opgelegd.  Aanvankelijk is Luther op hun hand. Wanneer boeren op 16 april 1525 tijdens de zogenoemde ‘Blutostern von Weinsberg’ een bloedbad aanrichten distantieert Luther zich met zijn ‘Hetzschrift gegen die ‘Rottengeister’ in krachtige bewoordingen van hen.

In de expositie wordt hier geen aandacht aan besteed, maar Luthers optreden inspireerde eveneens tot de Contra-Reformatie. Kerkelijk leiders beraadden zich tijdens het Concilie van Trente (1545-1563) over hervormingen binnen de kerk. Zo worden maatregelen genomen om de verering van de maagd Maria, die voor velen belangrijker wordt dan haar zoon, in te dammen. Ook worden al te ongeloofwaardige heiligen, zoals Christoffel, beschermheilige van pelgrims en reizigers, overigens zonder veel gevolg, geschrapt.

Gustav Spangenberg, Luther speelt luit, de kinderen zingen en Katharina von Bora kijkt toe samen met vriend Philippus Melanchthon, 1866

Laten we tenslotte even kijken naar het schilderij Huize Luther met musicerende kinderen.  Bij Luther thuis was het altijd een zoete inval. Luthers echtgenote hield kostgangers. Haar organisatorische en economische vaardigheden inspireerden Luther tot de passende bijnaam: ‘Herr Käthe’. Aanvankelijk bezag hij vrouwen slechts als nuttig voor de voortplanting, maar door zijn huwelijk herkent hij ook hun andere kwaliteiten… Eenmaal huisvader voelt hij zich zelfs -althans volgens de overlevering- niet te min om de luiers van zijn talrijke kroost te verschonen: ..’Wenn ein Vater die Windeln seiner Kinder wechselt, schauen ihm Gott un die Engel lächelnd zu’.

Regelmatig zaten veertig man aan Luthers eettafel; niet alleen om te genieten van de maaltijd die “herr Käthe’ hen voorschotelde, maar ook om te musiceren en te luisteren naar de ‘Tischreden’ van de gastheer. Zoals waarschijnlijk iets te idyllisch verbeeld in dit schilderij uit de Romantiek. Het beeld van Luther vertoont barsten zoals we zagen. Meer dan eens is zijn humeur onberekenbaar en ontsteekt hij in woede. Hij trekt dan van leer, o.a. in schotschriften tegen Erasmus, joden, boeren en alle diese ‘Furzesel’, Scheisspfaffen’, Hanswürste’ und Hurentreiber’ die zich niet bij de Reformatie willen aansluiten!

Al die strijd en negatieve energie putten hem uit. Hij lijdt al langer aan hart- en maagdarmproblemen; de heilzame werking van 10.000 stappen per dag was nog niet uitgevonden. Aan Luthers constipatie kleefde een gunstige bijwerking. Hem zou, toen hij in het privaat fysieke verlossing vond, een geestelijke inval over de genade Gods te binnen zijn gevallen.

Tijdens zijn laatse lezing aan de Universiteit van Wittenberg spreekt Luther de volgende woorden:’..Ich bin schwach, ich kann nicht mehr’. Kort daarna sterft hij. Op 63-jarige leeftijd is hij opgebrand.

Door Luthers toedoen zijn vele misstanden in de kerk, rechtstreeks, maar ook indirect, rechtgezet. Het belang van Luther in onze tijd wordt in genoemde serie eveneens duidelijk uit intervieuws met bezoekers van de Lutherherdenking in Wittenberg. Een Aziatische vrouw en een Amerikaans echtpaar met kind getuigen van het belang van Luther in hun leven. Ze memoreren dat hij de rechtstreekse weg naar de hemel voor gelovigen opende (en dus niet via de hiërarchie van de katholieke geestelijkheid). Een kind voegt -goed gesouffleerd door de ouders- toe dat Luther de Bijbel in begrijpelijke taal omzette.

De Luther tentoonstelling wil tevens aanzetten tot nadenken over religieuze en maatschappelijke vragen in onze tijd. Daartoe zijn teksten aangebracht die de bezoeker tot reflectie kunnen aanzetten. Het centrale thema daarbij is ‘dilemma’, geïnspireerd op de eigentijdse Faceboekpagina ‘Dilemma op Dinsdag’. Door een speciaal rood of blauw brilletje op te zetten wordt de blik van de museumbezoeker letterlijk op een aan de wand gepresenteerd dilemma gekleurd.

Ter verhoging van de actualiteitswaarde speelt theatergroep Aluin op woensdag en zaterdagmiddag de ‘Hervormers’. Vanachter een stoere Ray Ban zonnebril nemen Erasmus, Luther en de Nederlandse eendagspaus Adriaan stelling in religieuze en maatschappelijke kwesties.

Geïnspireerd op Luthers zogenoemde ‘Tischreden’ nodigt het Catharijneconvent de bezoeker, evenals Joseph Semah deed in de Nieuwe Kerk, tenslotte uit om zijn of haar keuze inzake de dilemma’s op papier te zetten en desgewenst met anderen voor een gesprek rond de tafel te gaan zitten!

Bibliografie:

H.Selderhuis e.a. De kracht van Luther, Museum Catharijneconvent, Utrecht 2017.

A.Pettegree, Het merk Luther, Amsterdam 2016

Voor annotaties in Luthers persoonlijke Erasmus bijbel zie deze link

De ontdekking van Mondriaan tot en met 24 september in het Gemeentemuseum, den Haag

 

Piet Mondriaan, Oostzijdse molen bij avond, 1907-08 Gemeentemuseum, Den Haag

Dit jaar wordt in het hele land stil gestaan bij de oprichting van De Stijl. Van Drachten via Amersfoort, met plaveisel in ‘de stijl’ kleuren, tot in Eindhoven. Ook het Haags Gemeentemuseum organiseert diverse exposities in het kader van het thema Mondriaan tot Dutch design: 100 jaar de Stijl. De inmiddels voorbije tentoonstelling Piet Mondriaan en Bart van der Leck: de uitvinding van een nieuwe kunst vormde de prelude. Gevolgd door de Ontdekking van Mondriaan en de onlangs geopende tentoonstelling Architectuur en interieur: het verlangen naar Stijl, waarin – in samenwerking met het Nieuwe Instituut (voorheen NAI) wordt ingegaan op het ontstaan van de stroming. In de hofstad kom je de stijlkleuren overal tegen, zelfs aan de balkonnetjes van een gebouw in de Zwolsestraat, dat bij nader inzien het Europa Hotel blijkt te zijn.   

Europa hotel, Den Haag- Scheveningen, Balkons in Stijl, 2017

Wie aan revolutionaire kunst met horizontale en verticale lijnen en primaire kleurvlakken denkt, krijgt meteen associaties met Mondriaan, maar wat nieuw lijkt, blijkt al van eerdere datum leert de tentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum. De weg naar kleurrijke abstractie was ingezet door o.a. Gerrit Rietveld, Theo Van Doesburg, Cornelis van Eesteren en Bart van der Leck. Hun zoektocht naar een nieuwe vormentaal passend bij een moderne samenleving wordt in de Architectuur en interieur tentoonstelling met tekeningen, maquettes en meubelstukken geïllustreerd. De Eerste Wereldoorlog zou hebben aangezet tot deze nieuwe manier van denken en doen. In de bouwkunst zijn nieuwe opvattingen echter al sinds 1880 aanwijsbaar. Denk aan staalskeletten, betonconstructies en grote spiegelruiten. De samenstellers van de tentoonstelling zien in de verworvenheden van De Stijl veeleer een eindpunt van een 19e eeuwse tendens dan een op zichzelf staande vernieuwing. Dit inzicht werd tijdens een inleiding op de tentoonstelling door conservator Drs. Hans Jansen van het Haags Gemeentemuseum bevestigd. Als laatste spreker kreeg hij op 24 juni jl., voordat de leden de expositie bezochten, het woord tijdens de boeiende algemene ledenvergadering van de

Gerrit Rietveld
Rood-blauwe leunstoel, 1917, Gemeentemuseum Den Haag

Vereniging Rembrandt. Hij licht aan de hand van thema’s als technische innovatie, transparantie, spirituele ruimte, zuiverheid en kleur toe, hoe de architectonische ideeën van De Stijl in ook in het dagelijks leven werden toegepast. Aan de hand van de Rietveld Stoel legt hij uit hoe kunstenaars en architecten de illusie van kunst zo tastbaar mogelijk maakten. Bij Rietveld resulteerde dit o.a. in een stoel, die meer weg heeft van een sculptuur, waar je onmogelijk op kan zitten!

Bij de schilders van De Stijl speelt innovatie eveneens een belangrijke rol. Door te spelen met technische middelen evolueert Mondriaan,  van realistische beelden naar zuivere abstractie. Toen het ruitvormige doek Compositie met grijze lijnen uit 1918  in het Rijksmuseum werd getoond, begreep de vrouw van directeur Willem Steenhoff dit werk meteen:…’ het lijkt wel een theedoek !…’

Piet Mondriaan
Compositie met grijze lijnen, 1919, Gemeentemuseum Den Haag

Dit werk zou later leiden tot een een breuk tussen Mondriaan en Van der Leck, die rechtlijnig vasthield aan het concept van horizontale en verticale lijnen, waarin voor Mondriaans diagonalen geen plaats was.

 

 

 

 

Voor een overzicht in de ontwikkeling van de stroming is het jeugdboek van Joost Swarte, En Toen de Stijl; op bezoek in het atelier, behulpzaam.  De lezer bezoekt, rijdend op een ‘stijlfiets’, de ateliers van de verschillende leden van De Stijlgroep. We kijken achtereenvolgens binnen bij Theo van Doesburg, Vilmos Huszar, Bart van der Leck, Gerrit Rietveld, P.J. Oud e.a. om uit te komen bij het Parijse atelier van Piet Mondriaan, waar zijn radicaal abstracte composities ontstonden. In een brief aan Van Doesburg schrijft hij over de ‘groote’ schoonmaak die hij heeft gehouden, omdat hij in ‘zoo’n vuile boel’ niet kan werken. Het resultaat is bijzonder: tegen een voor die tijd modern wit decor plaatste Mondriaan rood, geel en blauw beschilderde platen, waardoor zijn woon-werkomgeving wel op een driedimensionaal schilderij leek. Om deze  strak ingerichte ruimte wordt Mondriaan tot de huidige dag door architecten gewaardeerd. In Den Haag is dit atelier op ware grootte nagebouwd; een ruimte met witte muren, waarin alles is teruggebracht tot een geometrische essentie. Na een bezoek aan dit atelier zei tijdgenoot Piet Zwart:  …’het was of ik bij Onze Lieve Heer werd binnengelaten’. Niet iedereen vond deze omgeving inspirerend. Toen Mondriaan een Rusinnetje mee naar huis nam merkte ze op:  …’Maar men kan hier toch niet de liefde bedrijven’

Atelier Piet Mondriaan, Parijs 1926. Foto: Andre Kertesz
Maquette atelier Piet Mondriaan in Parijs, 1926,  Foto: Fas Keuzenkamp

 

 

 

 

 

 

Toen Piet Mondriaan in 1917 via Bart van der Leck kennismaakte met vereenvoudigde, geometrische vormen neergezet in primaire kleuren, ging hij op op de ingeslagen weg verder. Maar op een geheel eigen manier.

In het Haags Gemeentemuseum, dat de grootste collectie Mondriaans bezit, is zijn ontwikkeling van realisme naar volledige abstractie goed te volgen. De bezoeker ziet vroege verstilde landschappen o.a. uit de omgeving van

Piet Mondriaan, Boerderij bij Duivendrecht, 1916, Gemeentemuseum Den Haag
Piet Mondriaan, Boerderij met wasgoed aan de lijn, 1897, Gemeentemuseum.

 

 

 

 

 

 

Duivendrecht, Uden en het Gein bij Abcoude.  Eenvoudige voorstellingen soms met een boerderij of molen gestoffeerd, waarin hij met subtiel kleurgebruik alleen maar de sensatie van een natuurervaring schetst. Of het simpele Boerderij met wasgoed aan de lijn, zoals alleen nog in het Zuiderzee Museum is te zien.

Piet Mondriaan, kerk te Oostkapelle, 1909,
Piet Mondriaan
Zeeuwsche Kerktoren, 1911

Later zien we een molen, kerktoren of oeroude boom die gaandeweg niet alleen van vorm verandert, maar ook van kleur verschiet. Van een ingehouden palet met natuurlijke kleuren, gaat Mondriaan in Zeeland over op roze kerktorens in Domburg, Oost- en Westkapelle.  Van een bij kasteel Westhove in Domburg nog altijd bestaande oeroude boom herformuleert hij de vele vertakkingen, resulterend in een wirwar van (bijna) horizontale en verticale lijnen.

Piet Mondriaan, studie voor de grijze boom, 1911
Piet Mondriaan, De grijze boom, 1911, Gemeentemuseum Den Haag

 

 

 

 

 

Datzelfde proces ondergaan de paalhoofden, die als golfbrekers bij Domburg en Oostkapelle in zee steken, zoals we nog zullen zien.

Wie (nog) niet van Mondriaan hield krijgt in deze tentoonstelling de kans hem te leren waarderen of tenminste de scepsis te laten varen!

De titel de Ontdekking van Mondriaan is tweeledig: het publiek krijgt de gelegenheid om Mondriaan te ontdekken. De titel slaat echter ook op de ontdekkingen, die tussen 2009-2015 gedaan werden tijdens het kunsthistorisch- en natuurwetenschappelijke onderzoek van het Mondriaan Restauratieproject. Nieuwe inzichten op technisch gebied, Mondriaans materiaalgebruik, zijn intenties en keuzes zijn in een speciale publicatie gebundeld: Restauratie van een Wereldcollectie.
De eveneens deze zomer lopende tentoonstellingen over architectuur, interieur en mode completeren het beeld van de De Stijl. De stroming werd bekend onder dezelfde naam als het eerder gelanceerde  vernieuwende tijdschrift. De Stijl bleef niet beperkt tot schilderkunst en grafische vormgeving, maar veroverde als Gesamtkunst alle kunstzinnige terreinen.

In het GEM laat Mondriaan zich niet alleen via (bijna 300) schilderijen en tekeningen kennen, maar ook door brieven, muziek- en brieffragmenten, uitspraken van tijdgenoten en persoonlijke spullen, zoals grammofoonplaten. Mondriaan was dol op jazz en bij de tonen van de Boogiewoogie kon hij niet stil blijven staan. Middels filmbeelden treedt de bezoeker in het voetspoor van Mondriaan om via Amsterdam, Laren, Domburg, Parijs en Londen uiteindelijk bij zijn eindbestemming uit te komen: New York.

Charles Karsten, Piet Mondriaan in zijn atelier. Collectie RKD

Piet Mondriaan (1872-1944) werd in een steil Calvinistisch gezin in Amsterdam geboren. Vandaar dat serieuze, strenge en onberispelijke, voorkomen, denk ik bij het zien van zijn foto’s. Nadat hij op aandringen van zijn vader, zelf onderwijzer, een onderwijsacte had behaald, kon hij eindelijk naar de Kunstacademie in Amsterdam. Zoals te lezen in mijn bespreking van de tentoonstelling Rumoer in de stad, zwaaide Auguste Allebe daar de scepter. In 1895 studeert hij opgeleid in de stijl van de Haagse School af als landschapschilder. Hij belandt echter niet voor de klas, maar achter de schildersezel! Naast vroege eenvoudige landschappen verdient Mondriaan een goede boterham als portretschilder. In een van de  kabinetten hangt, naast de beeltenis van twee ernstig kijkende broertjes, zelfs een goed getroffen portret van een St. Bernard hond! Ook geeft hij schilderlessen aan dames van gegoede huize. Maar naast dit om den brode ontstane traditionele werk, huist in Mondriaan een drang om andere artistieke horizonten te verkennen. In 1904 vertrekt hij naar het Brabantse Uden; waar Vincent van Gogh ook enige tijd werkte. Dit lijkt echter niet van invloed te zijn geweest op Mondriaans keuze. Hij ging erheen omdat zijn vriend Albert van Briel daar woonde, maar in zijn Korenschoven lijkt invloed van Van Gogh toch niet ver weg. Een heerlijk zomerse, bijna zintuiglijke impressie, waarbij je met wat fantasie, de geur van het zondoorstoofde graan kunt ruiken. In 1906 wint hij met een bij Arti & Amicitia getoond Stilleven zelfs een prijs.

Piet Mondriaan, Korenschoven in het veld, 1892, gemeentemuseum Den Haag
Piet Mondriaan, Boerderij Brabant 1904, Gemeentemuseum den Haag

In Brabant schildert hij vooral onbeduidend boerderijtjes en interieurstukken, die wegens de aandacht voor vlakverdeling, structuren en lijnenspel, aldus de catalogus van wezenlijke betekenis zijn voor Mondriaans ontwikkeling zijn

 

 

Piet Mondriaan, Evolutie, Triptiek 1911, Gemeentemuseum den Haag

Na een jaar is hij weer terug in Amsterdam, waar hij door portretschilder Cees Spoor steeds meer geïnteresseerd raakt in de theosofie. Mede geïnspireerd door de geschriften van de indertijd invloedrijke Madame Blavatsky en de filosoof Schoenmaker, omarmt hij deze levenshouding als leidraad voor de ontwikkeling van zijn bewustzijn.  Conform deze overtuiging geeft hij in het Evolutietryptiek (1911) middels drie enigszins geometrisch vormgegeven vrouwenfiguren, de stadia naar spirituele bewustwording weer. In 1911 organiseert Mondriaan samen met Jan Toorop en Jan Sluyters een tentoonstelling in het Stedelijk. Behalve eigen werk, zijn ook schilderijen van Cézanne, Braque en Picasso te zien.

In Amsterdam maakt hij kennis met Marie Tak van Poortvliet en Jacoba van Heemskerk. Tijdens de gezamenlijk in Domburg doorgebrachte zomers ontmoet hij ook Jan Toorop. Onder invloed van Van Heemskerk en Toorop begint Mondriaan te experimenteren met vorm en kleur. Anders dan de eerdere molens aan het Gein in Abcoude, geschilderd in een ingehouden palet, spatten de kleuren, beschenen door het ‘Zeeuwse licht’, nu van het doek. Een kwaliteit welke later van het label ‘luminisme’ werd voorzien.

Piet Mondriaan
Molen bij zonlicht

Jacoba van Heemskerck, Twee Bomen, 1910, Gemeentemuseum Den Haag

Vergelijk het bijna spirituele, maar nog in een traditioneel palet geschilderde Oostzijdse Molen bij Avond, ca. 1907 aan het begin van dit bericht met de Molen bij zonlicht uit 1908.  Dat geldt ook voor de duingezichten, kerktorens en het portret van een Zeeuwse boer,  dat behalve de felle kleuren ook de toets van Toorop en Van Heemskerck draagt, zoals te zien in haar Twee bomen van 1908-1910.  Prachtig zijn  Mondriaans duin- en zeegezichten, zoals het Duinlandschap uit 1911, met zeilbootjes en de kustlijn van Schouwen Duiveland aan de horizon, dat Mondriaan m.i. waarnam vanaf de duinen bij Vrouwenpolder.

Mondriaan, Duinlandschap, 1911, Gemeentemuseum Den Haag

 

Getuige een potloodschets van van de kerk in Domburg en een houtskooltekening, waarin dezelfde gevel in horizontale en verticale lijnen alleen nog herkenbaar is aan twee gotische vensters, begint Mondriaans weg naar abstractie vorm te krijgen.

Mondriaan, Kerk te Domburg (schetsboek 1 folio 18), 1914, Gemeentemuseum Den Haag
Mondriaan, kerkgevel 1 (Domburg), 1914, Gemeentemuseum Den Haag

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Met zijn verschillende versies van ‘Pier and Ocean’ en Compositie 10 in zwart wit, 1915,  gaat hij nog een stap verder. Witte vlakken met kleine horizontale en verticale streepjes; gereduceerde beelden geïnspireerd op de paalhoofden van het Domburgse strand, die afsteken tegen de horizon.

Zicht op Zee, Paalhoofden Domburg 
Mondriaan, strand met paalhoofden bij Domburg, 1909,
Mondriaan, Compositie 10, Pier and Ocean, 1914

 

 

 

 

 

Parijs
Het jaar van zijn verhuizing naar Parijs, 1911, betekent een waterscheiding, niet alleen in zijn privé leven –hij verbreekt zijn verloving met Greta Heybroek- maar ook in zijn ontwikkeling als schilder. In Parijs maakt hij kennis met belangrijke kunstenaars, schrijvers en intellectuelen die evenals hij op zoek zijn naar moderne vooruitstrevende kunst. Behalve met de daar woonachtige Conrad Kickert en Lodewijk van Schelfhout, raakt hij bevriend met Le Fauconnier. Hoewel hij zich overdag, werkend als een kluizenaar niet liet zien, was Mondriaan ’s avonds overal een graag geziene gast: hij kreeg zelfs de bijnaam: ‘Piet-zie-je-me-niet’! Geïnspireerd door Picasso en Cézanne, die de natuur in vereenvoudigde, geometrische vormen weergaven, zet Mondriaan zijn zoektocht naar verdere reductie van zijn onderwerp voort. De sporen van een gesloopt huis met rechthoeken van wandbehang waar ooit kamers waren, vormden over de gehele muur een abstracte compositie. Dit beeld transformeert hij aan de hand van een schets, met kleuraanduiding, tot een abstract werk Compositie no VI, dat in 2009 in de tentoonstelling Cézanne, Picasso en Mondriaan in het Gemeentemuseum te zien was.

Mondriaan, Afgebroken gebouw, schetsboek II, folio 21
Piet Mondriaan, Compositie no VI,1914

Onder invloed van Picasso probeert Mondriaan het kubisme uit. Hij reduceert de zichtbare wereld verder om uiteindelijk de essentie te bereiken: een ritme van vlakken en kleuren, weergegeven in horizontale en verticale lijnen. Dit noemt hij neoplastische kunst. In 1913 neemt de gezaghebbende kunstcriticus Apollinaire notitie van Mondriaans werk op de Salon des Indépendants. Inmiddels signeert hij met het internationaal gemakkelijker in het gehoor liggende Mondrian (met één a). Een tijdelijk verblijf in Nederland wordt in 1914 voorlopig permanent door het uitbreken van WOI. Rusteloos pendelt Mondriaan tussen Amsterdam, Domburg en Laren. In het trefpunt voor kunstenaars, hotel Hamdorf, discussieert Mondriaan over kunst en hij waagt zich regelmatig op de dansvloer.

Naarmate Mondriaan verder experimenteert met vereenvoudigde vormen, neemt het enthousiasme van zijn bewonderaar de ‘kunstpaus’ H.P. Bremmer af. Gelukkig zag Sal Slijper in Laren wel wat in het vernieuwende werk van Mondriaan. Slijper koopt o.a. Boerderij bij Duivendrecht. Ook Theo van Doesburg schrijft een gunstige recensie van Mondriaans werk, dat hij in het Stedelijk ziet. Tijdens een briefwisseling blijkt dat ze op kunstzinnig gebied geestverwanten zijn. Onder de titel De Stijl begint hij het reeds genoemde tijdschrift, waarin ook Bart van der Leck en Mondriaan publiceren. De laatste met zijn Dialoog over de Nieuwe Beelding, waarin hij de niet begrijpende beschouwer van zijn werk de volgende aanbeveling doet: …’door intuïtief aanvoelen, veel zien en vergelijken alleen kan men tot volkomen waardering van het nieuwe komen’…

De catalogus belicht ook Mondriaans tweede Parijse periode, waar hij na WOI terugkeert. In plaats van het door schilders meestal gebruikte licht dat vanuit het noorden binnenvalt, geeft Mondriaan de voorkeur aan van opzij binnenvallend, warmer zuid-oostelijke licht. Hij laat ook steeds meer de textuur van de drager en van de verticaal, dan wel horizontaal gepenseelde toetsen meespelen; deze verfstreken veroorzaken subtiele verschillen in lichtval.  Anders dan voorheen werkt hij zonder voorstudies hij plaatst zijn idee met houtskool direct op het doek, waarna lijnen en invulling van de kleurvlakken volgen.

Piet Mondriaan Compositie met lijnen en met kleur: III, Gemeentemuseum Den Haag

In de catalogus Piet Mondriaan: de man die alles veranderde, leest u meer over Mondriaans experimenten met bredere en dunnere horizontale en verticale lijnen en de daardoor ontstane ritmiek, zoals in Compositie met lijnen en kleur: III.

In 1925 zullen de wegen van Mondriaan en Van Doesburg uiteen gaan. Mondriaan heeft in de gezamenlijk bereikte neoplastische, nieuwe beelding zijn doel bereikt, maar Van Doesburg reist verder naar het door hem genoemde ‘elementarisme’, waarin de diagonale lijn en een spirituele lading prominent  aanwezig zijn.

Nesteldrang
Inmiddels gaan de jaren blijkbaar tellen. Mondriaans vrije leven kent ook momenten van eenzaamheid, die door avontuurtjes met vrouwen niet opgelost wordt. Het is dan ook niet verrassend dat Mondriaan in 1931 een echt nestje bouwt, compleet met een extra kamertje en een zelf getimmerd wiegje, dat echter leeg zal blijven. Wanneer hij Lily Bles, de dochter van een vriend, die hij als kind nog op schoot hield, herhaaldelijk ten huwelijk vraagt blijft het antwoord in 1932 ‘nee’.

Hoewel Mondriaan de ontvangers van zijn brieven verzocht deze na lezing te vernietigen en hijzelf ook niet veel bewaarde, hebben de onderzoekers via vrienden toch nog heel wat persoonlijke informatie bijeen weten te sprokkelen. Het bevriende echtpaar Van Domselaer dat hem in Parijs opzocht, trof daar een keurige, overdag als een kluizenaar levende Mondriaan aan. Van onaangekondigd bezoek, zeker in de ochtend wanneer hij schreef of schilderde, moest hij niets hebben. s’ Avonds voltrok zich echter een metamorfose. Dan werd hij een sociaal dier, dat niet weg te slaan was van de dansvloer in de jazzclubs.

Doorbraak
Tijdens de jaren ‘20 begint Mondriaan internationaal bekendheid te krijgen. Eigentijdse kunstenaars  zoeken hem op in zijn atelier, zoals Delaunay, Man Ray en Calder. De laatste bewandelt sinds 1930 met zijn draadfiguren onder invloed van Mondriaan ook de weg naar abstractie. Een weg die Mondriaan inmiddels internationale faam bezorgt. In 1927 verkoopt hij werk aan het Guggenheim Museum en verschillende particuliere verzamelaars in de Verenigde Staten, Zwitersland, Duitsland en eigen land. Onder hen mannen van naam: als Man Ray en Marcel Duchamp. Voor hij zelf in New York aankomt is zijn faam hem vooruit gereisd. Valentine Galery wil Mondriaan in de VS vertegenwoordigen en het Moma in New York koopt eveneens een Mondriaan.

Londen
Wegens de oorlogsdreiging neemt Mondriaan de wijk naar Londen. Hij vestigt zich in Hampstead, waar meer kunstenaars als Naum Gabo, Oskar Kokoschka en Kurt Schwitters eveneens zijn neergestreken. In de Londense underground is hij onder de indruk van ijzingwekkende roltrappen. In Engeland zet hij zijn zoektocht naar abstractie voort en krijgt hij de kans om zijn werk te exposeren. ’s Avonds is hij ook hier in de jazzclubs te vinden of  gaat hij naar de bioscoop, waar hij verslingerd raakt aan de films van Walt Disney. Wanneer zijn werk door de nazi’s als ‘entartete kunst’ wordt bestempeld  laat hij zich, met het oog op het verkrijgen van een visum, door een jonge Amerikaanse kunstenaar Harry Holtzman uitnodigen om naar New York te komen.

Bij de opening van de tentoonstelling ‘Masters of Abstract art’,New York, 1 April 1942, foto: Lisette Model

Tijdens de eerste bombardementen op Londen, in de Blitzkrieg, weet Mondriaan ternauwernood te ontkomen. In de herfst van 1940 arriveert hij als 68-jarige in New York. Hij is erg onder de indruk van de metropool, die een enorme levenslust in hem opwekt. In de journaliste Charmion von Wiegand vindt hij een laatste liefde. In 1943 publiceert zij een belangrijk artikel over Mondriaans ontwikkeling van figuratie naar abstractie.

 Nachtenlang is hij, met onafscheidelijke sigaret, in jazz- en danscafé’s te vinden. In zijn atelier, op stand gelegen op de hoek van 15 East 59th Street en 5th Avenue, experimenteert hij  -wanneer zijn inmiddels afnemende gezondheid het toelaat- verder aan uit Parijs en Londen meegebracht én nieuw werk. Ook past hij nieuwe vindingen toe: zoals twee dunne, parallel geschilderde lijnen die zijn werk nog meer dynamiek verlenen en in plaats van alleen maar zwart, ook gekleurde lijnen.   Die hem echter voor een probleem plaatsen: er ontstaat diepte in zijn werk. Daar hij deze illusie van perspectief ongewenst vindt, doorbreekt hij deze lijnen met anders-gekleurde vlakjes. Hiermee begint de laatste fase in Mondriaans ontwikkeling naar abstractie. De functie van de lijn moet oplossen. Door deze te doorbreken wil hij het ritme, de polsslag van het leven zelf, aangestuurd door zijn intuïtie, verbeelden.

Mondriaan, Broadway Boogie Woogie, 1942-43, Museum of Modern Art, New York city.

In 1942 krijgt hij een solotentoonstelling bij Valentine Galery, maar wanneer hij zijn Broadway Boogiewoogie  daar aan de wand ziet is hij niet tevreden; het geel is te dominant. Hij besluit tot een remake; resulterend in het doek Victory Boogie Woogie, dat nu solitair getoond wordt in de achterzaal van de tentoonstelling. Met deze zwanenzang behaalde Piet Mondriaan in 1997 postuum een ultieme victorie; het werk werd voor 82 miljoen gulden gekocht; omgerekend 37 miljoen euro. Mondriaan adepts vonden het value for money, anderen vonden het aankoopbedrag, dat de Nederlandse Bank als afscheid van de gulden had gefourneerd, absurd.

Piet Mondriaan, Victory Boogie Woogie, 1942-1944, Gemeentemuseum Den Haag,
Piet Mondriaan, Victorie Boogie Woogie 1942-1944, detail

Van dichtbij zijn de enigszins losgelaten, gekleurde stukjes cellotape te zien, waarmee Mondriaan tot het laatst, koortsachtig in de weer bleef.

Hoe kwam Mondriaan op het idee voor deze creaties?

Zijn vergelijkbare, iets eerdere compositie Broadway Boogiewoogie  zou geïnspireerd zijn op het vanuit zijn raam waargenomen stratenplan van Manhattan met rode stoplichten en yellow cabs.

Het harde werken en de nachtelijke escapades braken Mondriaan op. In de nacht van 31 januari op 1 februari 1944 overlijdt hij aan de gevolgen van een longontsteking. De herdenkingsdienst op 3 februari werd door zo’n 200 belangstellenden, onder wie Marc Chagall, Fernand Léger, Marcel Duchamp, Alexander Calder en Peggy Guggenheim bijgewoond. Zijn laatste werk, dat onvoltooid en zonder titel op Mondriaans schildersezel stond, werd door zijn erfgenaam Harry Holtzman postuum Victory Boogiewoogie gedoopt en zou uitgroeien tot een icoon van de naoorlogse moderne tijd.

Link: Gemeentemuseum Den Haag, tentoonstelling De ontdekking van Mondriaan

Casa Romana, mooi wonen in de Romeinse tijd, t/m 17 September, Rijksmuseum voor Oudheden, Leiden

 

Een Romeins huis liep je in tijden zonder alarminstallatie of buurtpreventie ook niet zomaar binnen. De woning was aan de straatzijde hermetisch gesloten. Eenmaal binnen werd de bezoeker die kwaad in de zin had wellicht even afgeschrikt door de gemeen uitziende waakhond, maar die zat stevig vast in het vloermozaïek van de entree.

Mozaiek
Mozaiek, Cave Canem, Casa del Poeta Tragica, Pompeii

Bij opgravingen werden de resten gevonden van kettinghonden die bij de uitbarsting van de Vesuvius in 79 n. Chr. niet konden vluchten en samen met de bewoners van Pompeii en Herculaneum een gruwelijke dood vonden. Aan het begin van de tentoonstelling wordt middels een video van de opera A Dog’s Heart een connectie met de eigen tijd gemaakt.

 

Teun van Staveren, Pompejaans oker, acryl op paneel, 1992

Ook in de volgende zalen zijn hedendaagse kunstwerken -soms met een knipoog- naast antieke voorwerpen te zien. De bezoeker ziet de waakhond uit het mozaïek terug in een reeks 18e eeuwse kopieën van Pompeiaanse wandschilderingen door Camilo Buti en de eigentijdse kunstenaar Teun van Staveren.

Tijdens een virtuele rondgang door de stadsvilla van een welgesteld Romeins echtpaar ziet de bezoeker overeenkomsten, maar ook verschillen tussen het leven van toen en nu; vooral ten aanzien van gemakken en ongemakken. Om met het eerste te beginnen: de ‘gemakken’. Aan het sanitair van de Romeinen wordt in een vitrine pal naast de culina, de keuken, aandacht besteed. Handige plek want hier was afvalwater om de wc door te spoelen voorhanden. Het toilet bestond uit een gat in een zetel pal boven het riool, van waar ratten en ander ongedierte soms even bovengronds een kijkje kwamen nemen, zoals in de tentoonstelling wordt geïllustreerd. Om deze ongewenste pottenkijkers te weren plaatsten de Romeinen beeldjes van de godin Fortuna op het toilet

Toiletpot met ongedierte (rat) en o.a. beeldje Fortuna.

Na de stoelgang reinigde men zich met een xylospongium: een spons op een stok. Deze diende, evenals het ‘allemansend’ op de VOC schepen, voor algemeen gebruik. Maar dat hing na gebruik tenminste weer in het zuiverende zeewater. Even retireren in privacy was er niet bij. Je had tweepersoonstoiletten en, zoals nog te zien in Efeze, openbare toiletten met een reeks gaten in een bank. Met hun tuniek opgeschort zaten de gebruikers op een rij en wisselden, terwijl de natuur zijn loop nam, het laatste nieuws uit. Dit beeld is echter een mythe, volgens archeologe Gemma Jansen, die betrokken was bij de samenstelling van de tentoonstelling en hier veel over heeft gepubliceerd. In werkelijkheid wilde men, bang voor ‘fortuna’, de ruimte liefst zo snel mogelijk weer verlaten.  De muren waren volgeklad met grafitti; niets nieuws onder de zon. Op een illustratie in het begeleidende boekje herken ik de woorden ‘bene caca’; voor de vertaling is geen klassieke opleiding nodig.

Tweepersoons toilet in Huis van de jacht in Bulla Regia (Tunesie), vierde eeuw na Chr.
Grafitti, schildering in de bar van Terme della Sette Sapienti, Ostia antica

 

 

 

 

 

 

 

Het Atrium
De expositie begint bij het krieken van de dag in het atrium. Een zonnewijzer geeft de uren van de dag aan. In de voorhof wordt door de opening in het dak, het impluvium, regenwater opgevangen voor de cisterne onder het huis. Aan de reeks voorouderportretten is, geestig, de buste koning Willem I toegevoegd. Hier bevindt zich ook het huisaltaar, met de laren, waar de pater familias ’s morgens voorafgaand aan de salutatio, de dagopening verzorgt. Daarna ontving hij zijn cliënten; bezoekers en smekelingen met wie de heer des huizes, de domino, zaken moest regelen. De portier, de januarius, opende de deur om de cliënten binnen te laten en liet deze open staan, zodat voorbijgangers een glimp van het rijke interieur konden opvangen. Met het tonen van je welstand was in die tijd niets mis. Conservator Ruurd Halbertsma helpt onze fantasie een handje door deze audiëntie te vergelijken met scènes in The Godfather, waarin Don Vito Corleone zijn cliënten ontvangt. Een 19e eeuwse vuurvergulde klok met beeldengroep van de Eed van de Horatii geeft aan dat de tijd bij deze audiënties nauwlettend in de gaten werd gehouden.  Wie tijdens  zo’n ochtend niet meer aan de beurt kwam, moest het de volgende dag nog maar eens proberen. De voorstelling op de klok illustreert niet alleen een belangrijke gebeurtenis uit de Romeinse Oudheid, maar ook de rage die kort na de ontdekking van Pompeii en Herculaneum, rond 1850, op alle artistieke terreinen ontstond: de Empire stijl.

Na de ochtendsessie werd het atrium door slaven op orde gebracht voor de domina, de vrouw des huizes. Behalve het aansturen van personeel en het verzorgen van de kleding voor haar familia hoefde zij niets te doen. In het atrium nam zij, geholpen door een aantal slavinnen, plaats aan het weefgetouw. Een antiek beeld toont de kleding van de Romeinse vrouw. Een  tunica, onderkleed met stola, twee fraai gedrapeerde met spelden vastgezette rechthoekige lappen en palla, een soort shawl. In de vitrine ernaast worden op de antieke mode geïnspireerde direct onder de boezem ruimvallende empire- en (korsetloze!) reformjurken uit het Haagse Gemeentemuseum getoond.

Romeins beeld en daarop geinspireerde moderne japonnen

In een avondjapon van Louis Ferraud uit de jaren ’90 zien we een naklank van deze modetrends.  In de volgende ruimte staat de vrouw centraal. Vitrines met sieraden, make-up spulletjes, bustebeelden met verschillende kapsels en benodigdheden om die te creëren, zoals krultangen en zelfs hair-extensions. Het kapsel van de first-lady was toonaangevend. Een klein bustebeeldje illustreert het zogenaamde keizerinnenkapsel, de Nid d’Abeille genoemd, omdat de hoog opgetaste krulletjes op een hongingraat lijken.  Na haar ochtendtaken nam de Romeinse domina  ’s middags plaats in haar draagkoets om bezoekjes af te leggen.

 

Dames attributen en kapsel Nid d’Abeille

Anders dan de Griekse vrouw kende zij een grote mate van vrijheid. Ze kon na het huwelijk eigen bezit hebben in de vorm van geld, roerende en onroerende goederen. Zij werd weliswaar tussen hun 12e en 16e jaar al uitgehuwelijkt, maar wanneer de verbintenis tegenviel kon zij zich laten scheiden. De bruidsschat kreeg ze terug. De huwbare leeftijd voor jongens lag rond hun 20e en 25e jaar, wanneer ze uit dienst terugkeerden.Van de vrouw is het een klein stapje naar het kind, dat in de volgende ruimte centraal staat. Kinderen waren overal in huis en ze werden, zoals nog steeds in mediterrane en oosterse landen, op handen gedragen en verwend.

 

Jongen met Bula

Het moet heerlijk geweest zijn om je kindertijd in de Romeinse oudheid door te brengen. Kinderen waren een kostbaar ‘bezit’, want de kindersterfte was hoog. Om het kwaad af te weren kregen baby’s een amulet omgehangen, de zogenoemde bula, die pas op volwassen leeftijd werd afgelegd. In het hele (tentoonstellings)huis ligt rondslingerend (soms ook kapot) speelgoed, precies zoals het in veel huizen in Pompeii ook inderdaad werd aangetroffen. Rolpaardjes, beweegbare poppen, houten zwaarden, bikkels en dobbelstenen. Ook hadden ze huisdieren.  Geen cavia’s of muizen, maar schildpadden en kippen, die her en der over de vloer kruipen. In het perystilum of het atrium kregen gegoede Romeinse kinders thuis les van een geleerde Griekse slaaf of slavin. Veel kinderen bezochten een schoolklas, waar elke leerling een individuele taak had.

De bibliotheek
Na dit intermezzo betreedt de bezoeker de bibliotheek. Een moderne kast met onbeschreven papyrusrollen en een vitrine met schrijfgerei als stiften en wastafeltjes geeft een idee. De inrichting is geïnspireerd op de Villa dei Papiri die, 20 meter onder het straatniveau in Ercolano werd ontdekt. Middels mijnschacht-opgravingen (tunnels) konden archeologen het huis en de bibliotheek in kaart brengen. In de opstelling zijn twee verkoolde tekstfragmenten te zien zijn. Muurschilderingen en reliëfs tonen de kasten en nissen voor boekrollen, waarvan de titels op labels waren aangegeven.

Bibliotheek van T. Flavius Severianus
Nissen voor boekrollen in een openbare bibliotheek, Sagalassos (Turkije). ca 120 na Chr.

Evenals Alexandrië had ook Rome een grote openbare bibliotheek, gelegen aan het forum. De toegang werd  geflankeerd door de zuilen van Trajanus  In de bibliotheek was vaak een portretgalerij met bustes van goden, filosofen en geleerden te vinden. In de Leidse reconstructie prijkt ook de buste van de 19e eeuwse Duitse Egyptoloog Georg Evers. Langs de wand wordt een recent op de Tefaf gedane aankoop getoond: een reeks aquarellen van Camilo Buti (1747-1808) met kopieën van wandschilderingen uit Pompeiaanse huizen.

Serie gouaches door Camillo Buti, met Romeinse wandschilderingen, motieven en ornamenten. Gouache op papier, met sporen van onderliggende tekening Rome, c. 1780.

Iets terzijde ziet de bezoeker een model van de ronde tempel van Tivoli, die een welgestelde jongeman van een 19e eeuwse ‘grand tour’ als souvenir mee naar huis nam. Ook in de bibliotheek waren vaak kinderen te vinden tijdens de huislessen gegeven door Griekse slaven, die bekend stonden om hun kennis, zoals de hoofdpersoon in Brenda Meulmans roman Het verraad van Julia.

 

Het Peristylium

De tuin

Een blow-up van een schilderij van Alma Tadema, De Tuin, geeft een impressie van het peristylium, de met buxus en laurier begroeide binnentuin, met aangrenzende vertrekken. Rustgevend werkten de klaterende fonteintjes met water uit spuwers in de vorm van de watergod Oceanus, waarbij de buizen voor de wateraanvoer eveneens getoond worden. Bijzonder leuk is het tuin-ornament van een kikkertje dat door een ingenieus ontluchtingsysteem kwaak-geluiden voorbracht. De sfeer van een zomerse tuin wordt gecompleteerd met vogelgeluiden.

Mozaiek met badslippers, strigiles en tekst: ‘baden doet je goed’, Sabratha (Libie). derde en vierde eeuw na Chr.

Voor de hoofdmaaltijd, de cena, nam men een bad. Niet even een snelle douche, zoals bij ons, maar tussen 13.00 en 15.00 uur ging men op z’n gemak naar het badhuis. Een vitrine en een mozaïek met opschrift ‘Baden doet je goed’ tonen wat een slaaf allemaal voor de bader moest meenemen: flesjes met badolie en een strigilis, een huidschraper om de olie, het toenmalig equivalent voor zeep, af te schrapen, badslippers, een bal en wat spelletjes.

De slaaf hielp met uit- en aankleden, het insmeren met olie en deze hield tijdens het baden in de kleedkamer een oogje op de spullen.  Behalve het ‘reinigen’ van het lichaam (stel je het onhygiënische water zonder chloor of ozon eens voor) was het badhuis ook de plek om te sporten, te socializen en een tussendoortje te gebruiken. In de thermen kon je ook terecht voor een massage en wat erotische ontspanning. Op een grafsteen in Rome liet iemand de volgende levenswijsheid achter: .. ‘baden, wijn en de liefde slopen onze lichamen, maar maken het leven wel de moeite waard’…

Balspel
Balspel, mozaiek in Villa del Cassale, Piazza Americana, ca 300 na Chr.

Na te zijn ingesmeerd met olie, werd een balspel of andere sport beoefend; wie liever lui was volstond met kijken. Bezwete sportievelingen schraapten na deze work-out de olie van het lichaam. Om op de daardoor spekgladde vloer niet onderuit te gaan waren badslippers onontbeerlijk. In een vloermozaïek uit de 4e eeuw, met een dame in de thermen van Carthago zijn deze prominent afgebeeld. Leuk is de video met badende Liz Taylor, die als Cleopatra in bad zit te spelen met een verguld bootje.

Dame die toilet maakt. Mozaiek uit thermen Sidi Ghrib, Carthago, vierde eeuw na Chr.

 

Na het baden keren we, voor de maaltijd, terug naar het peristylium. Voor we gaan aanliggen, nemen we nog even een kijkje in de van oorsprong functionele Romeinse tuin. Tijdens de keizertijd (27 v. Chr. – 284 n. Chr.) veranderde deze moestuin in een lusthof met laurier, buxus en klimop, geurende rozen en viooltjes en klaterende fonteinen.

Bachus als kind, Smyrna(turkije), eerste- tweede eeuw na Chr. foto RMO

Het totaalconcept werd gedecoreerd met tuinbeelden van hedonistische goden als de bosgod Pan, de godin van de liefde Venus of een dubbelbeeld van de wijngod Bacchus, enerzijds als nog onschuldig kind, anderzijds al oudere bebaarde dronkaard.

 

 

 

 

Het Triclinium

Gemetseld Triclinium in de tuinkamer van de Casa del Criptoportico, Pompeii

Vanuit het triclinium, genoemd naar het gelijknamige aanligbed,  genoot men tijdens de maaltijd in de late namiddag van het uitzicht op de tuin. De eters lagen met z’n drieën op zo’n  bed. Drie triclinia stonden in carré vorm opgesteld. De gewoonte om liggend te eten namen de Romeinen van de Grieken over, met dat verschil dat de Romeinse dames tijdens dit zogenoemde  convivium ook welkom waren. Men at leunend op de linker- en etend met de rechterhand van gerechten die op een dienblad met pootjes, de mensa, werden opgediend.

Wat zoal ter tafel kwam wordt bij de cucina uitgebreider besproken. Behalve inheemse producten als vis, groenten en vissaus genoot men ook van importproducten als vijgen uit Afrika en zelfs hesp uit België. Anders dan wij gewend zijn, aten de Romeinen zonder bestek. Met de hand tastte men toe en wat over was of afgekloven werd op de grond gegooid. Hoe de eetkamer er na de maaltijd uitzag?

Vloermozaiek

Dat is humoristisch verbeeld in een replica van een Romeins vloermozaïek, waarin een muis tussen de lege mosselschalen en etensresten rondscharrelt.  Sprekend over muizen: tussen de potten en pannen in de keuken ontbreekt de terracotta pot, die ik enige jaren geleden in de tentoonstelling Luxe en Decadentie van de Romeinen zag. Een pot, waarin relmuizen tot de gewenste dikte werden gekweekt, alvorens ze in een honingsaus als delicatesse aan Romeinse gourmets werden geserveerd!

De tafelmanieren van de Romeinen mogen in onze ogen barbaars zijn, maar aan goede tafelgesprekken hechtten zij grote waarde. Interessante muurschilderingen konden daartoe inspireren, maar er was ook een handleiding voor: Plutarchus Quaestiones convivales,  met suggesties voor diepgaande en luchtiger gespreksonderwerpen.

In muurschilderingen is te zien dat langs de wand van het triclinium side tables stonden glazen of een pronkservies.

Zilverschat Hildesheim
Sir Alma Tadema, na de Audientie

Blikvanger in de expositie is de replica van de zogenoemde zilverschat van Hildesheim. Bezoekers van de Alma Tadema tentoonstelling zagen de zogenoemde Hildesheim krater al in het Fries museum, waar dit grote watervat, toepasselijk was opgesteld naast Tadema’s schilderij Na de Audiëntie.

Leuk zijn Petronius verhalen over hoe je je aan tafel niet moest gedragen. In zijn Satyricon (1e eeuw) beschrijft hij in het Gastmaal van Trimalchio de blunders van de parvenu Trimalchio, die niet weet hoe het hoort.

Vissen op een Mozaiek, Melos, tweede eeuw na Chr. Foto RMO
Ruud van Empel
Still Life #Funghi, Archival Pigment print, 2014

 

 

 

 

 

 

In de nagebootste eetkamer zijn antieke mozaïeken met vissen en andere etenswaren te zien,  geflankeerd door een eigentijds Visstilleven van Ruud van Empel. Langs een vitrine met oud en -uit plastic afval- nieuw gemaakt  Romeins glas, wordt de bezoeker naar de keuken geleid.

Maar voor we verder gaan nog even iets over het onderhoud van het perystilium. Het tuingereedschap van de toenmalige tuinslaaf verschilt nauwelijks van dat van huidige hovenier, maar hij beschikte niet over een kruiwagen en grasmaaier. Voor het kort houden van het gazon hadden de Romeinen een groene oplossing: geiten. Ander gereedschap wijkt evenmin veel af van dat van nu en dat geldt ook voor opbergkasten en kisten.

Beslagwerk van een slot
Brons, Romeins, 1ste-3de eeuw na Chr., herkomst Klein-Azië. Collectie Rijksmuseum voor Oudheden

Dankzij verkoolde archeologische vondsten, beschrijvingen en reliëfs in de sarcophaag van Simpelveld zijn deze goed te reconstrueren.. Replica’s van fraai bewerkte bronzen sloten zijn niet nodig, want goed bewaard en in de Atrium zaal te zien.

 

De Keuken
De maaltijd werd bereid in de culina. Een warme, rokerig ruimte; vreemd genoeg zonder schoorstenen of schouw. Enkele villa’s hadden een ‘open keuken’, niet in onze betekenis van het woord, maar als een ruimte zonder dak. Met de verering van goden op een keuken-altaartje trachtte men brandgevaar af te wenden. Lang niet alles wat in de culina bekokstoofd werd zouden wij als culinair bestempelen. Wat te denken van muizen in honingsaus, flamingo in een veelkruidige saus (ook heerlijk bij papegaai) of gevulde baarmoeders…

Voor wie eens wil eten als een Romein zijn take-away recepten voorhanden uit Apicius, De Re coquinaria  (1e e.); de Jamie Oliver van de Oudheid. Bij menig gerecht zul je de wens buon appetito en nog meer: goede bekomst, hard nodig hebben!

Behalve deze culinaire gruwelen biedt de tentoonstelling interessante informatie over voedingsmiddelen, die wij thans als prodotti tipici van Italiaanse bodem kennen. Aubergines, courgettes en tomaten waren destijds onbekend en werden vanuit de Arabische wereld geïmporteerd. Sinaasappels en citroenen -evenmin inheems- kwamen uit het Nabije Oosten en dienden aanvankelijk vooral medicinale doeleinden. Aan vrijwel alle gerechten werd garum toegevoegd; een uit vis en visafval gedurende drie maanden gefermenteerde saus. De beste kwam uit de streek rond de golf van Napels. Getuige een votiefsteen voor Nehallennia  werd garum zelfs vanuit Colijnsplaat in Zeeland naar Brittannia geëxporteerd.

De zoute saus zal dorstverwekkend zijn geweest. Dorst werd gelest met wijn, die door de Romeinen –zonde- met water werd aangelengd. Wijn werd in amforen vervoerd en bewaard. De labels die als wijnetiketten fungeerden vermeldden niet het jaar van de wijnoogst, maar de namen van de 2 consuls die toen de  wijn werd gebotteld aan de macht waren.
De Romeinse dag begon met een eenvoudig ontbijt; rond het middaguur werd een licht hapje genuttigd. In de loop van de middag werd de hoofdmaaltijd geserveerd. De dag werd besloten met een lichte avondmaaltijd. Dit schema was in de jaren ’70 in Zuid- Italië nog van kracht. Daar het regiment slaven ontbrak kon mijn Italiaanse godmother na de maaltijd nog maar twee woorden uitbrengen:  ‘fammi riposare’!

Twee mannen die seks hebben
Mannenliefde, ‘Warren Cup’, Bittir (Israel) 15 voor – 15 na Chr. British Museum Londen

Nadat de zon is onder gegaan belanden we tenslotte in de slaapkamer, waar alvorens men zich echt ter ruste begeeft het liefdesspel werd beoefend. Op olielampjes en in gesneden cameeën en gemmen is ter inspiratie de nodige erotische acrobatiek afgebeeld. Romeinen waren er niet vies van; wie ooit de camera secreta in het archeologisch museum in Napels bezocht weet dat natuurlijk al. Naast voorstellingen van het liefdesspel tussen man en vrouw komen ook homo-erotische scènes voor, zoals op de zogenaamde Warren Cup, genoemd naar een Britse verzamelaar.

Vaas met strijdwagen getrokken door een vierspan van falussen, Great Westerford, 2e eeuw na Chr.

Soms sloeg de seksuele fantasieën helemaal op hol. De  voorstelling van een strijdwagen getrokken door een vierspan van fallussen spant de kroon! De vele erotische afbeeldingen op olielampjes, titinnabula (soort ‘windorgel’ met klokjes), drinkschalen en muurschilderingen gaven in het verleden voeding aan de gedachte dat de Romeinen een verdorven volk waren. Ten onrechte meent archeoloog Eric Moormann. Tijdens een rondleiding vertelt hij dat de Romeinen inderdaad niet stiekem deden over seks, maar dat van losbandigheid toch geen sprake lijkt. Er waren gearrangeerde, maar ook vrije huwelijken. Binnen de perken (van het huis) kon de pater familias wel beschikken over meer dan alleen huishoudelijke diensten van de slavinnen. In haar roman schetst Meulman een seksuele ontmoeting van keizer Augustus met de Griekse slavin die zijn dochter lesgeeft. Qua techniek en relaties was veel mogelijk, maar overspel tussen leden van de elite kon tot schandalen leiden. Ovidius schreef een handleiding over de kunst van het versieren, de Ars Amatoria plus een boekje, de Tabellae, met tips voor verschillende standjes.
Toen ik als 13-jarige met mijn moeder door Pompeii dwaalde wenkte een suppoost met een grote sleutelbos ons even binnen. In de veronderstelling ons een plezier te doen opende hij een kastje met zo’n afschrikwekkende inhoud, dat ik dacht: als dit waar is trouw ik nooit! Overigens is de fallus in het Romeinse decoratieprogramma als multi-functioneel symbool  alom tegenwoordig. Het staat voor vruchtbaarheid en geluk. De Romein kenden het lichaamsdeel zelfs een kwaad-afwerende werking toe.

Studio Job
Pitchfork and Shovel (Farm), brons, 2008

Tenslotte werden de olielampjes uitgeblazen en gaf men zich op ‘n twee-persoons bed of twijfelaar over aan Morpheus. In de laatste zaal staat een replica van zo’n twijfelaar, gemaakt naar een verkoold exemplaar in Pompeii. Hier staat een moderne wand met olielampjes; sluitstuk uit de spiegeltentoonstelling Casa Moderna, waarvan de bezoeker door de zalen heen diverse eigentijdse objecten ziet. Zoals het fraaie bronzen tuingereedschap van Studio Job,  en het al genoemde ‘Romeinse’ glas in de installatie van ‘Water en Wijn’ van Gerd Rohling.
De op de oudheid geïnspireerde beelden van Igor Mitoraj, die ik in 2016 in Pompeii zag, zouden hier, afgezien van hun enorme formaat, ook goed passen. Het  maskerachtige silhouet op een bronzen krukje uit 2014 doet vermoeden dat Philippe Starck het werk van deze inmiddels overleden Pools-Franse kunstenaar kende.

XO Design by Philippe Starck
Bonze Stool Gold, brons, 2014
Gerd Rohling
Acqua e Vino, PVC, vanaf 1993

 

 

 

 

 

 

 

 

Link: Casa Romana, RMO Leiden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X Pot voor het vetmesten van zogenaamde Relmuizen.

(ook zevenslapers genoemd, wegens lange winterslaap, worden ca. 15-19 cm groot !). Cat. Valkhof, blz. 12.

 

Opgediend met honing en een laagje sesamzaad als een ware delicatesse werden beschouwd !!! …..

In zijn geestigeHet diner van Trimalchio (Satyrica 31) beschrijft Petronius dit gerecht….Het ezeltje [een soort serveerboy], werd afgedekt met 2 schalen, waarop in de rand de naam Trimalchio gegraveerd stond, PLUS het gewicht in ZILVER (hihi !)… LEUK !

Op de schotel waren ook plateautjes gesoldeerd, met daarop relmuizen onder een laagje honing met daarop maanzaad… [Er waren ook gloeiend hete braadwortjes op een zilveren roostertje, met daaronder Syrische pruimen met granaatappelpitten… ]

 

Anecdote: Arabieren konden de 4000 baden van Alexandrie, dat ze veroverd hadden,  6 maanden lang verwarmen met de Boekrollen uit de beroemde bibliotheek van A.

 

Baden en dineren gingen in de oudheid samen; de gasten werden allereerst uitgenodigd om mee in bad te gaan… daarna werd de maaltijd gebruikt.

Nog een anecdote: de parvenu Trimalchio, hoofdrolspeler in Petronius Satyricon (1e e.) nodigt zijn gasten tijdens de maalttijd uit voor een bad !  En dat was nu juist NOT DONE  (=uitt.52=).  Hij kende zijn ‘Hoe hoort het eigenlijk’ niet… !

 

 

 

Geverifieerd door MonsterInsights