Tijdens de voorbezichtiging van Love Stories, de eerste tentoonstelling na het verbreken van de banden met Rusland, beloofde directeur Annabelle Birnie vast te houden aan de oorspronkelijke doelstelling van het museum: het vertellen van mooie verhalen.
Met topstukken uit The Leiden Collection doet de Amsterdamse Hermitage haar belofte gestand. De expositie vormt bovendien een mooi vervolg op de Hollandse Meesters die hier in het voorjaar van 2018 te zien waren.
Amerika telt verschillende grote privéverzamelingen, die tijdens de zogeheten Gilded Age door nieuwe rijken als Henry Clay Frick, John Pierpont Morgan en Isabella Stewart Gardner bijeen werden gebracht. De Leiden Collection van het echtpaar Kaplan dateert van later datum. Met ca 250 tekeningen en schilderijen is deze een van de belangrijkste privécollecties van Hollandse meesters. Anders dan gebruikelijk bij Amerikaanse verzamelingen draagt de collectie niet hun naam. Als eerbetoon aan hun favoriet Rembrandt (1609-1669) kozen de Kaplans de naam van zijn geboortestad.
Tijdens een bevlogen inleiding haalde Dr. Thomas Kaplan Cicero aan. De Romeinse redenaar bestempelde dankbaarheid als de moeder van alle deugden. Met deze zienswijze is Kaplan het helemaal eens. In dankbaarheid ligt de kiem van geluk besloten. Het vermogen om te kunnen genieten en plezier en blijdschap aan anderen door te geven vloeit daaruit voort.
Weinigen zullen ontkennen dat dankbaarheid Kaplan past. Indachtig zijn filosofie wil de collectioneur ook anderen van zijn schilderijen laten genieten. Sinds 2017 is de imposante Leiden Collection op wereldtournee, maar in Amsterdam komen de daar en in Leiden ontstane werken even thuis. In deze stad zag Kaplan als 10-jarige zijn eerste Rembrandts. Ze zijn nooit meer uit zijn gedachten geweest! Dat ervoeren ook Rembrandts eigentijdse en latere collega’s. In het werk van Rembrandt inspireerde tal van kunstenaars, zoals Turner, diverse Impressionisten en Postimpressionisten, Picasso en Lucian Freud.
Wie is Dr. Thomas Kaplan? Je kunt beter vragen wie is hij niet. In het persbericht worden zijn talrijke hoedanigheden genoemd. Zijn talenten wendt hij letterlijk en figuurlijk aan ter bevordering van culturele en kunstzinnige activiteiten èn tot behoud van onze planeet. Voorafgaand aan de opening van de tentoonstelling ontmoeten we hem in de gedaante van een bevlogen kunstliefhebber.
De expositie opent met een enorme blow-up van een werk van Rembrandts leermeester Pieter Lastman, David overhandigt Uria de brief voor Joab, uit 1619. De doorsnee beschouwer ziet onmiskenbaar een dramatische scène, maar wèlk drama zich hier afspeelt is zonder kennis niet duidelijk. Bijbelvaste bezoekers herkennen hier echter het minder mooie verhaal van koning David. Hij stuurt de echtgenoot van zijn minnares Bathseba, naar het front, zodat hij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal sneuvelen. Kenners wisten dat deze euveldaad niet onbestraft bleef. Mooi verpakt bevatten historiestukken niet zelden een moraliserende boodschap: zo niet doen!
In de expositie ziet de bezoeker werken van bekende en minder bekende historieschilders als Ferdinand Bol, Carel Fabritius, Gerrit Dou, Frans van Mieris, Aert de Gelder, Godfried Schalcken en Jan Adriaensz van Staveren en ook -wellicht tot veler verbazing- Jan Steen!
Het stuk waar alles om draait is Rembrandts op groot formaat geschilderde Minerva, de godin van de wijsheid uit 1635. Geen Griekse schone, maar een volbloed Hollandse deerne. Voor de aankleding deed Rembrandt een greep uit zijn verkleedkist (of fantasie). Hij zette haar neer in een japon van bijna tastbaar zilvergrijs satijn met een goudglanzende omslagdoek. Getooid met een lauwerkrans op haar loshangende blonde haar. Haar mollige hand rust op een vuistdik boek vol geleerdheid, dat in verschillende andere werken fungeert als Bijbel of rekeningenboek (Staalmeesters).
Het werk is een zogeheten historiestuk. Een schilderij met een historisch, mythologisch of bijbels onderwerp. Karel van Mander, zelf schilder, bestempelde het historiestuk in zijn Schilder-boeck uit 1604 als de hoogste vorm van schilderkunst. Met zijn uitleg over aanbevolen onderwerpen, onder meer ontleend aan Ovidius Metamorfosen en de wijze waarop deze moesten worden verbeeld werd zijn ‘schilders bijbel’ een invloedrijke inspiratiebron voor 17e -eeuwse meesters. Deze tak van schilderkunst genoot in de kunsttheorie van de 17e eeuw het meeste aanzien. Waarom?
Dat verneemt u in deze expositie die tot en met 27 augustus in de Hermitage te zien is. En binnenkort leest u meer op www.uitdekunstmarina.nl
Heeft u ze al gezien? Onlangs stond ik eindelijk oog in oog met Marten en Oopjen. Waren deze portretten van Rembrandt alle publiciteit en het geld: 160 miljoen euro, waard? Ja, zonder meer!
Wat een indrukwekkende portretten van dit piepjonge huwelijkspaar; hij 20 en zij 22 jaar oud. Hoeveel tinten zwart zijn na de restauratie wel niet achter het vergeelde vernis tevoorschijn gekomen? Het contrasteert fraai met het wit van Oopjens kraag èn haar blanke gelaat, dat destijds als schoonheidsideaal gold. Alleen boerenvrouwen waren zongebruind. Haar blanke huid wordt echter ontsierd door de ‘blauwe plek’ op haar slaap. Tegenwoordig worden oneffenheden gecamoufleerd maar in de 17e eeuw brachten deftige dames expres een schoonheidsvlekje aan.
Fraai geschilderd zijn de modieuze platte kragen. De onhandige molensteenkraag was rond 1630 passé. Soms suggereerde Rembrandt (de illusie van) ragfijn kant met witte verf aangebracht op een zwarte ondergrond. Soms werkte hij andersom en schilderde zwarte toetsen op een witte ondergrond, zoals mooi te zien in het detail van een manchet.
Hoe het ook zij: het resultaat is altijd overtuigend. Over de enorme rozetten op Martens schoenen (leuk item in de kinderspeurtocht) is al veel geschreven. Beetje over de top deze statussymbolen van een nouveau riche. Ook met Oopjens mooie broche, de trouwring aan haar wijsvinger en de waaier afficheert het stel rijkdom. Daar hoefde je je niet voor te schamen mits verworven door hard werken en bidden: Ora et Labora. Martens vader, een uit Antwerpen gevluchte protestant, had in Amsterdam fortuin gemaakt met een suikerraffinaderij. Uit betrouwbare bronnen is bekend dat vader Soolmans moeite had met een christelijke levenswandel. Als straatvechter werd hij wegens zijn agressieve gedrag door de kerkenraad regelmatig op het matje geroepen. Een dingetje dat de samenstellers van de speciale editie van de Privé discreet hebben laten liggen.
In de introductiefilm vertelt de voormalige eigenaar van de monumentale doeken, baron de Rothschild dat hij zijn halve leven heerlijk heeft geslapen, terwijl Marten en Oopjen ter linker en rechterzijde over hem waakten. En al die tijd mochten zij lekker met hem mee roken verklapt hij lachend. Het rookgordijn is inmiddels vakkundig verwijderd.
Ter gelegenheid van hun make-over en tijdelijk verblijf in Amsterdam – zij hebben een tweede huis in Frankrijk – heeft het Rijksmuseum een feestje georganiseerd. Vanuit de hele wereld zijn de gasten ingevlogen. Celebrities geportretteerd door befaamde kunstenaars als Lucas Cranach, Frans Hals, Velazquez, Veronese, Van Dijck, Manet, Munch, Goltzius, Gainsborough en Reynolds.
Wat opvalt is dat allen ten voeten uit geportretteerd zijn in een verscheidenheid aan stijlen en periodes; leuk om het modebeeld door de eeuwen heen te volgen! Sommige portretten zijn statisch geënsceneerd in een interieur, andere hebben een landschappelijke achtergrond. Sommige beeltenissen zijn realistisch andere lijken geïdealiseerd. Portretten van eenlingen, huwelijksportretten en een enkel familieportret, zoals het echtpaar Iseppo en Livia da Porto. Rond 1552 lieten zij zich met hun beide kinderen op speelse wijze vereeuwigen door Paolo Veronese. Een voorloper van Frans Hals in de prachtige met losse toets weergegeven stofuitdrukking. Ook hier niets nieuw onder de zon. Menige eigentijdse moeder herinnert zich, wellicht met weemoed, hoe haar dochtertje verlegen wegdook achter moeders rok of spijkerbroek. Wie tijdens de vakantie door de straten van Vicenza dwaalt op zoek naar de architectonische nalatenschap van Andrea Palladio kan vader Iseppo en zoon Leonida Porto ontmoeten; in gebeeldhouwde vorm sieren zij de gevel van het Palazzo Porto.
In de Hollandse Gouden Eeuw ontwikkelde het zogenoemde portrait historié zich tot een geliefd genre. Verschillende 17e eeuwers lieten zich portretteren als een bijbels of mythologisch personage. Een heel opmerkelijk voorbeeld van zo’n portret is in de expositie te zien. De Amsterdamse burgemeester Johan Colterman liet zich in adamskostuum vereeuwigen als de mythologische krachtpatser Hercules. Wellicht wekte dit portret ook toen al de lachlust, maar een ding is zeker: je moest Colterman niet tegen je hebben! Moedig was het wel. Welke burgemeester zou zich vandaag de dag zo bloot durven geven?
Elke geportretteerde heeft zijn of haar verhaal, daarover doet niet alleen de informatieve en mooi uitgevoerde catalogus, maar ook een speciale editie van het roddelblad Privé een boekje open. De lezer komt alles te weten over historische modesnufjes als schaambuidels en (schoen)rozen, buitenechtelijke affaires en zwangerschappen, financiële problemen, een vorstelijke onthoofding, exorbitante feesten en excentrieke aristocraten.
Om met de mode in de 16e eeuw te beginnen. In de eerste zaal ziet de bezoeker een van de de oudste monumentale portretten: Jacob Seiseneggers portret van Keizer Karel V (ca. 1532). Hij gaf hem weer met de karakteristieke openhangende Habsburgse mond. De keizer draagt een goudkleurig wambuis met zwarte ‘bodywarmer’. De enorme pofmouwen moeten zijn geringe postuur wat imposanter maken, maar een echte macho is hij niet. Daar verandert de blikvanger, de modieuze braguette, midden in het portret niets aan. In de 15e en 16e eeuw werd de zogenoemde schaambuidel tussen de hozen (de losse broekspijpen) gedragen. Tegenwoordig wordt dit symbool van mannelijkheid lachwekkend gevonden, maar handig was het wel om muntgeld en andere broekzak-spulletjes mee te nemen. Niet alleen koning, keizer en admiraal, maar ook de gewone man koketteerde met zijn braguette. In het statieportret dat Hans Holbein rond 1537 van Henry VIII (Walker Art Gallery, Liverpool) schilderde draagt de Engelse koning een bijzonder met strik gesierd exemplaar dat veel weg heeft van een paasei! Ook in de boerenbruiloften van Pieter Breughel zijn dansende boeren met dit in het oog springende kledingonderdeel toegerust.
Een dergelijk vertoon van viriliteit had Dr Samuel-Jean Pozzi (1846-1918) niet nodig. Geportretteerd in een fraise kleurige kamerjas, waaronder een Jort Kelderachtig pantoffeltje uitsteekt, kijkt deze donkerharige beau met zijn blauwgrijze ogen zelfverzekerd de wereld in. Hij was geliefd naar men zegt bij zowel dames als heren, onder wie de schilder. Pozzi was gespecialiseerd in gynaecologie, maar werkte ook als legerarts, respectievelijk chirurg, in de Frans-Pruisische oorlog en WO I. Medisch falen veroorzaakte zijn einde. In 1918 werd Pozzi door een ontevreden patiënt gedood. In de catalogus wordt het motief van de moordenaar vrij gegeven: de dokter had hem niet van zijn impotentie kunnen genezen. Dit portret zou niet misstaan in de tentoonstelling Frans Hals en de Modernen, dit najaar te zien in het Frans Hals Museum. De stofuitdrukking van de kamerjas en de subtiele, schetsmatige toets waarmee Singer Sargent de slanke vingers en de manchetten weergaf illustreren het motto van deze expositie op perfecte wijze: Frans Hals als inspiratiebron voor de impressionisten!
Een markante verschijning op het feestje in Amsterdam is Marchesa Luisa Casati. Giovanni Boldini zette haar in 1908 met vaart in een uitbundige Halsiaanse toets neer. Ik moest even denken aan de snelle foto van de koninklijke familie die op Koningsdag de voorpagina van de NRC sierde. De assistent van Erwin Olaf moet buiten beeld een enorme föhn of windmachine gehanteerd hebben; de blonde haren van Maxima en haar dochters are blowing in the wind!
De bij Oopjen reeds genoemde vele tinten zwart zijn hier met grijstonen gemengd en contrasteren prachtig met het lila en rozerood van haar sjaal en boeket. Over de markiezin deden wilde verhalen de ronde over buitenechtelijke relaties en ander onbetamelijk gedrag. Bij het uitwerken van mijn aantekeningen meende ik nog dat mijn fantasie met me aan de haal was gegaan, maar in de catalogus lees ik toch over haar jurk met gloeilampjes, die licht gaven op een draagbare generator. Deze 19e eeuwse Mathilde Willink wandelde met twee aangelijnde luipaarden door Venetië. En wat haar voorliefde voor genotsmiddelen betreft was ze haar tijd vooruit. Behalve van champagne en gin genoot ze af en toe van een snufje cocaïne, zoals haar blik lijkt te verraden.
Amusant tenslotte is de de 4-delige webserie van Koefnoen over de gasten van High Society.
Na de opzichtige pracht en praal van het hoge gezelschap wacht de bezoeker een warm aanbevolen toegift; de parallelle expositie Guilty Pleasures. Met het opschrift ‘expliciete beelden’ wordt de bezoeker gewaarschuwd c.q. geattendeerd op prenten en tekeningen gepresenteerd rond een rood hemelbed. Hier wordt gesuggereerd wat de beau monde achter gesloten deuren in werkelijkheid of slechts gedroomd meemaakte.
Jane Turner, hoofd van het prentenkabinet, stelde een leuke tentoonstelling samen met interessante, pikante, ondeugende en soms zelfs soft-pornografische prenten. De voorstellingen zijn geïnspireerd op drie van de zeven hoofdzonden: vraatzucht, hebzucht en wellust!
Aanleiding daartoe vormt een 17e eeuwse prent van een liefdespaar licht Turner toe. De figuren dragen dezelfde kanten kragen als Marten en Oopjen. Onderzoek leverde een verrassende ontdekking op: deze figuren blijken portretten te zijn van Rembrandt en Saskia. Bij het betreden van de tentoonstelling Guilty Pleasures fungeert het ondeugende stel als traîte-d’union tussen beide exposities.
In deze zalen ziet de bezoeker zogenaamd stichtelijke voorstellingen van onder andere afkeurenswaardige kaart- en triktrakspelers. Leuk ook zijn de in prentvorm gepresenteerde visuele grapjes. Twee oude dames die zich verheugen in bewonderende blikken van twee knappe heren; die evenwel bedoeld zijn voor een jongedame achter hen. De bezoeker ziet ook een in het huidige Me-Too debat toepasselijke voorstelling van een dame die een man van het lijf probeert te houden. Geestig zijn de opgewonden oude heren die zich verlustigen in een 18e eeuwse losbladige Playboy en het zien van een naakte Venus in een ingekleurde prent van Thomas Rowlandson.
Na colleges in de jaren ‘80 zie ik William Hogarths prenten van the Rakes Progress terug. Geïnspireerd op deze story bracht de Reisopera deze winter een productie uit. Het hoogtepunt, of veeleer dieptepunt van de feestende losbol belandde als reproductie op een punchbowl van Meissen porselein, waarin de Rake letterlijk en figuurlijk aan de grond is geraakt. Met welke intentie deze prenten gemaakt werden? Wellicht tot lering, maar zeker ook tot vermaak!
In een prent van een zekere Sara, gedaan naar een werk van Cornelis Troost, ontdek ik een actueel detail: twee zoenende mannen. Nog steeds een hot item. Onlangs zag ik een soortgelijke afbeelding op groot formaat langs de kant van de weg. De wereldwijde campagne van Suitsupply stierf een snelle dood, maar deze uiting van herenliefde heeft in dit onopvallende detail de eeuwen doorstaan. Dat geldt ook voor prachtige monumentale doeken en vele op kwetsbaar papier gedrukte prenten die nog tot en met 3 juni in het Rijksmuseum te zien zijn.
Ze zijn er nog steeds. De 63 Hollandse Meesters uit St. Petersburg logeren in Amsterdam. Tot en met 27 mei krijgt de bezoeker in de Hermitage een cursus schilderkunst van de Gouden Eeuw aangeboden. Van de zes werken van Rembrandt vormt Flora het stralende middelpunt. Rembrandts jonge vrouw Saskia als de godin van de lente. Ze kijkt een beetje onzeker in de denkbeeldige lens, alsof ze vraagt: “sta ik zo goed?” Ontroerend!
Voor dit schilderij roept Henk van Os vol bewondering: ‘Wauw, goeiedag, sodemieter zeg!Flora, ze was niet zo knap. Rembrandt kon niet goed idealiseren. Tja, dan krijg je zoiets als dit’, merkt hij bijna verontschuldigend op. ‘Maar kijk eens naar die stofuitdrukking, die kleuren’. Dit iseen van de leuke momenten uit de documentaire the making of, waarin de camera directeur Cathelijne Broers volgt op het traject van het idee naar de uiteindelijke realisatie van de tentoonstelling Hollandse Meesters uit de Hermitage. Ze voert besprekingen met adjunct-directeur Svetlana Adaksina. Door het raam zie ik de torens van de Petrus en Pauluskerk aan de overkant van de Neva, maar het is net of we in Amsterdam zijn. Zowel Svetlana als haar collega Irina Sokolova spreken Nederlands. Gedrieën betreden ze de kamer van Michail Piotrovsky, het opperhoofd van de Hermitage, die zich verschanst heeft achter talrijke stapels geleerdheid. Hier moeten nog enkele noten worden gekraakt.
Het resultaat is in Amsterdam te zien. Schilderijen, niet alleen op doek of paneel, maar zelfs geschilderd op porselein. Bijzonder zijn de monumentale pronkvazen met op hun buik reproducties van Jan Steen en Jacob van Ruisdael. De Russische collega’s zijn ruimhartig: alle 57 vazen mogen naar Amsterdam, maar dat vindt Cathelijne Broers wel wat veel! Over smaak valt niet te twisten maar ze zijn zeker fraai gemaakt.
Na het overleg in Rusland is het tijd voor een bezoekje aan de directeur van het Rijksmuseum Taco Dibbets. In 2004 werd afgesproken dat de Hermitage Amsterdam met het tonen van Hollandse meesters niet met het Rijks zou concurreren. Dat gaat nu toch gebeuren. Broers laat zien welke werken vanuit Petersburg verwacht worden. Dibbets zegt niet zoveel, reageert wel even op de Elinga met bezemende vrouw in een Pieter de Hooghachtig interieur: …’Ah dat is een van mijn favorieten’…
Maar wanneer een d’Hondecoeter uit Rusland in beeld komt, loopt hij warm. Het werk lijkt erg op een schilderij in de eigen collectie. Het Rijks heeft kortgeleden enkele tekeningen van deze meester aangekocht met vogels die in een iets andere dispositie in beide exemplaren voorkomen. Wat Broers hoopt, gebeurt: Dibbets doet mee! Inmiddels hangen de bijna identieke d’Hondecoeters op zaal. Leuk voor het spelletje zoek de verschillen….
Wanneer directeur Piotrovsky in Amsterdam arriveert is iedereen een beetje zenuwachtig. Hopelijk kan de inrichting van de tentoonstelling zijn goedkeuring wegdragen. Dit lijkt niet meteen het geval. Bij het begin van de expositie wordt stilgestaan bij het Meisje met de oorbel, maar van de andere Rembrandts geen spoor.
Wanneer de restauratie van een Moeyaert uitgebreid wordt toegelicht raakt Piotrovsky ongeduldig en vraagt enigszins geïrriteerd waar zijn de Rembrandts? Bij het betreden van de ovale erezaal, waar zijn Rembrandts schitterend uitkomen tegen een taupekleurige wand, verschijnt een goedkeurende lach op zijn ernstige gezicht.
Behalve de Rembrandts zijn in de expositie werken van andere Hollandse meesters te zien zoals Joachim Wtewael, Cornelis Cornelisz. van Haarlem, Frans Hals, Gerard Dou, Paulus Potter en niet te vergeten Ferdinand Bol en Govert Flinck, die onlangs in een dubbeltentoonstelling te zien waren.
De subtitel Oogappels van de tsaren verwijst naar de herkomst van de enorme Hollandse collectie die in de 18e eeuw door Tsaar Peter (1672-1725) en vooral Catharina de Grote (1729-1796) werd aangelegd.
De relatie Nederland en Rusland dateert van late 18e eeuw, toen Tsaar Peter een bezoek bracht aan Nederland. Hij werd met alle égards ontvangen en ging aan de slag op de Amsterdamse scheepswerf van de VOC waar hij eigenhandig een Oost-Indiëvaarder bouwde. Terug in Rusland bouwde hij naar Amsterdams model een nieuwe stad, doortrokken met grachten: St. Petersburg.
Legde Peter de Grote het fundament voor het moderne Rusland; Catharina de Grote zet zijn werk voort. Geboren als een onbeduidend Duits prinsesje wist zij het tot de machtigste vrouw ter wereld te brengen. Sophia Augusta von Anhalt Zerbst werd door tsaar Peters dochter Elizabeth uitgehuwelijkt aan Peters kleinzoon Peter III. Het was de bedoeling dat zij onopvallend zou blijven, maar na de moord op haar echtgenoot ontpopte de inmiddels tot Catharina omgedoopte Duitse prinses zich tot een sterke heerseres.
Zij liet het door haar voorgangster gebouwde Winterpaleis uitbreiden met ontvangst en expositiezalen voor haar kunstcollectie. De aankoop van 320 schilderijen van de in financiële moeilijkheden geraakte graanhandelaar Gotzowksy, vormt daartoe in 1764 de eerste bouwsteen. Met deze transactie is het Portret van een man, geschilderd door Feans Hals in de Hermitage beland.
De voor zijn tijd ongebruikelijke, losse, schetsmatige toets werd niet alleen in de Gouden Eeuw, maar ook in de 19e eeuw bewonderd. De Franse impressionisten zeiden: ..’Frans Hals, c’est un moderne!’. Over dit onderwerp organiseert het Frans Hals Museum komend najaar een grote tentoonstelling: Frans Hals en de Modernen.
Catharina correspondeerde met de groten der Verlichting, zoals Voltaire en Diderot. De laatste bemiddelde in 1772 bij de aankoop van de kunstcollectie van Louis Antoine Crozat, waarmee zij Rembrandts Danaë verwierf. Dit doek schittert overigens door afwezigheid; hersteld van een aanval met zoutzuur in de jaren ’80, is het te delicaat om te reizen. Van Rembrandts hand zijn als gezegd wel 6 andere werken te bewonderen plus de Profetes Hanna (1650-55), waar het Rembrandt Research Project eind vorige eeuw een nieuw naamkaartje aan heeft gehangen: Willem Drost. Het schilderij is er niet minder om met de simpele doch betekenisvolle verbeelding van een oude vrouw die een jongetje leert lezen. Tijdens de Gouden Eeuw was de geletterdheid in de Hollandse Republiek hoog. De calvinistische overheid vond het belangrijk dat kinderen zelf de bijbel konden lezen. De bestseller auteur Dan Brown ziet hierin het fundament voor de leeslust in Nederland, waar zijn boeken heel goed verkopen.
Met de verwerving van dertig schilderijen uit de nalatenschap van Gerard Braamcamp (1699-1777) wilde Catharina haar collectie uitbreiden. Helaas is de zending nooit aangekomen. In de Finse Golf ligt op een diepte van 40 meter het wrak van de Vrouwe Maria nog steeds op berging te wachten. Zullen de in loden kokers opgerolde doeken ooit nog boven water komen? Eén werk uit die collectie is via andere wegen in St. Petersburg beland: een Verkondiging aan de Herders, uit 1649 van de Italianisant Nicolaas Berchem.
De Hollandse collectie omvat een diversiteit aan stromingen en genres: historiestukken met bijbelse- en mythologische onderwerpen, zee- en stadsgezichten, portretten en stillevens. In de ogen van contemporaine kunsttheoretici als Gerard de Lairesse en Samuel van Hoogstraten stonden historiestukken het hoogst in aanzien. Om deze te kunnen vervaardigen èn begrijpen was kennis nodig. Portretten en stillevens beschouwden zij als genres ‘voor zwakke geesten’; haar beoefenaars als ‘maer gemene soldaten in het veltleger van de const!’ Getuige de talrijke stillevens en portretten die in de 17e en 18e eeuw ontstonden deelde het koperspubliek deze mening niet. In de ‘constcamers’ van de grachtengordel was het duiden van historiestukken een aangenaam tijdverdrijf. Met bijbelse onderwerpen zal de 17e eeuwse calvinist weinig moeite hebben gehad, zoals het duiden van de voorstelling op dit grote drieluik van Lucas van Leyden met de genezing van een blinde. Dankzij de wapenschilden kunnen de opdrachtgevers 500 jaar na dato nog worden geïdentificeerd: Jacob Florisz van Montfoort en Dirckje Boelensdr. De memorietafel heeft haar werk, het levend houden van de herinnering aan de overledenen, goed gedaan.
De meeste bijbelverhalen ken ik van de lagere school, maar als student kunstgeschiedenis vond ik de episode verbeeld in Wttewaels doek Lot en zijn dochters niet terug in mijn geheugenpaleis. Goed mogelijk dat het de deelnemers aan de nationale bijbelquiz eveneens een denkrimpel bezorgt. Nog maar nauwelijks ontsnapt aan het brandende Sodom geven Lot en zijn dochters zich over aan de zonde; en hoe! Anders dan in een Rembrandteske versie in Museum Catharijneconvent, waarin de benevelde Lot nauwelijks beseft waar hij mee bezig is, neemt Lot in dit schilderij vol overgave deel aan het liefdesspel. De wormstekige appel verwijst naar de zondeval. Niet verwonderlijk dus dat we daar op de lagere school geen kleurplaat van kregen. Het doek van Wtewael, dat goed gepast zou hebben in de NRC bijlage Me-To in Art van 15 maart jl., is een mooi voorbeeld van een maniëristisch werk. Wanneer zij artistieke verworvenheden als anatomisch correcte weergave van het het menselijk lichaam, perspectief en compositie onder de knie hebben doen diverse Renaissance kunstenaars er met overdreven langgerekte, getordeerde lichamen nog een schepje bovenop. Hoofdzaken worden bijzaken. Het resultaat is nogal gekunsteld. Giorgio Vasari sprak in zijn Vite dei piu Eccellenti Pittori e Scultori (1550) van ‘La bella Maniera’. Wij zouden zeggen: beetje over de top!
Wttewael leeft zich niet alleen uit in de weergave van de figuren, maar ook in het bijwerk met stillevens, waarvan de expositie enkele autonome exemplaren van Willem Claesz Heda, en Willem Kalff toont.
Naakt om het naakt kon in de calvinistische republiek eigenlijk niet, maar functioneel naakt was geen probleem. De gebruikelijke naaktlopers Adam en Eva worden in de 17e eeuw verdrongen door enkele bijbelse figuren, waaraan een moraliserende betekenis kan worden verbonden. Zoals koning David en zijn mooie buurvrouw Bathseba of Suzanna en de ouderlingen. Deze gaven schilders en opdrachtgevers een alibi (zo niet doen!) voor een mooi erotisch getint schilderij.
In de expositie hangt wel een klein paneeltje dat louter om het naakt geschilderd lijkt. Een baadster door de fijnschilder Gerard Dou gepenseeld op het formaat van een I-pad. Eén uit een serie van drie. Deze hingen waarschijnlijk in de privé vertrekken van Catharina de Grote, die naast regeren, bouwen en het verzamelen van kunst nòg een hobby had… Stof te over voor een extra editie van het roddelblad Privé, zoals onlangs verscheen bij de tentoonstelling High Society in het Rijks.
Ook de zogenoemde Utrechtse Caravaggisten zijn in de tentoonstelling te zien. Dirck van Baburen, Hendrick Ter Brugghen, Gerard van Honthorst en Matthias Stomer waren in Italië in de ban geraakt van het realistische werk van Michelangelo Merisi da Caravaggio ( 1571-1610). De Madonna dei Pelegrini illustreert zijn vernieuwende stijl heel duidelijk met zijn voorliefde voor alledaagse figuren als hoofdrolspelers in profane, maar ook in religieuze voorstellingen.
Caravaggio’s motieven en stijlmiddelen werden niet door iedereen gewaardeerd. Veel Romeinse prelaten, vonden het niets ontziende realisme afstotelijk. Zij gaven toe dat hij talent had, maar ‘…hij misbruikt het’…! Zoals het grote, blote Christuskind en zijn moeder als een Romeinse matrone. Het gaf geen pas de Heilige familie zo uit te beelden, aanbeden door een stel haveloze pelgrims die hun vuile voeten zo in het gezicht van de beschouwer steken.
Stomer vertrok vanuit Amersfoort naar Italië om nooit meer terug te keren. Moeder Rebecca, de dramatisch belichte lelijke oude vrouw, betrekt met haar blik de beschouwer in het verhaal. Zij heeft haar lievelingszoon Jacob aangezet tot het ontstelen van de vaderlijke zegen die bedoeld was voor de eerstgeboren zoon Ezau. (Genesis 25: 27 e.v.). Het inzoomen op enkele dramatisch belichte half-figuren zien we ook in twee schilder-ingen van Concerten door Dirck van Baburen en Hendrick Ter Brugghen.
Van het door De Lairesse en Hoogstraten geminachte genre portret toont de expositie mooie voorbeelden van Rembrandt: een Oude Man in het Rood, Een oude Jood, een Schrijvende man en het reeds genoemde doek van Saskia als Flora. De zwangere Saskia is prachtig gekleed; op haar hoed prijkt een kostbare tulp. Het werk is geschilderd tijdens de toen heersende tulpomania. De in de 16e eeuw als exotische plant vanuit Turkijke geïmporteerd tulp heeft tegenwoordig een oerhollands imago, maar destijds was de tulp een felbegeerde exoot. Zo zeldzaam en gewild, dat voor een bol van zo’n rood-wit gevlamde tulp grif 500,– soms wel 1000,– gulden werd neergeteld. Het bedrag waarvoor Rembrandt destijds het Rembrandthuis kocht. Een timmerman verdiende een jaarsalaris van ca. 300,–. En dan te bedenken dat de rood-witte tekening een symptoom van een tulpenziekte was!
Ook Rembrandts beste leerlingen zijn vertegenwoordigd; Govaert Flinck en Ferdinand Bol, die aanvankelijk nog in de stijl van hun leermeester werkten. (zie bespreking op deze site). Het portret dat Bol rond 1640 van Rembrandt en Saskia schilderde vormt de sleutel tot identificatie van Rembrandts tot voor kort raadselachtige Dame met Oorbel uit 1657. De overeenkomst is treffend.
Van Govaert Flinck ziet de bezoeker een portret van een Jongeman met baret, uit 1637. Hij is gehuld in een rood fluwelen kleed en draagt een Ottomaanse sjaal uit Rembrandts verkleedkist. De groene wambuis daaronder lijkt wel gemaakt uit een lapje dat overschoot van Flora’s kleed. Leuk zijn de niet geretoucheerde oneffenheden in het gezicht; met hier en daar een pukkel en een moedervlek.
In Flincks Portret van Cornelia Haringh herken ik net zo’n elegante platte kraag als gedragen door Rembrandts Oopjen in de tentoonstelling High Society waarover ik binnenkort zal schrijven.
Rembrandts succesvolle stijl met palet van herfstkleuren dat ook zijn leerlingen hanteerden raakte in de 2e helft van de 17e eeuw geleidelijk aan uit de mode. Onder invloed van het classicisme treedt in de schilderkunst een smaak-verandering op met voorliefde voor gelijkmatig belichte onderwerpen geschilderd in heldere, glad gepenseelde kleuren. Zoals het familieportret van Abraham van den Tempel daterend van de late zestiger jaren. Als laken-handelaar kende hij de verfijnde textuur van zijde, doorzichtig gaas en kantwerk. Met het subtiele kleurengamma lijkt de voorstelling wel een modeshow, aldus de catalogus. Om wie het gaat is onbekend, maar de geportretteerden zijn in elk geval welgesteld; daarop duiden de wandelstok, het geweer, de weitas en de hond verwijzend naar de jacht. De attributen van de dames: de luit, de bloemen het schoothondje verwijzen naar de tijdspassering van aristocratische dames. Ook dit familieportret figureert -zelfs in drievoud- op siervazen van de Keizerlijke Porseleinfabriek.
In de tentoonstelling zijn ook enkele genrestukken te zien, zoals het interieur van Elinga met de vegende dienstmeid. De ogenschijnlijk simpele weergave van het verstilde binnenhuis met de mooie lichtval en de meid van wie we het gezicht niet kunnen zien (of toch?) is zeer geraffineerd. De handeling zelf, het vegen, stond symbool voor morele zuiverheid. Netheid en een huishoudelijke aard werden in de 17e eeuw gezien als belangrijke vrouwelijke deugden. Lees er de bijbel maar op na: …‘Een degelijke vrouw wie zal haar vinden?’ (Spreuken 31: 10 e.v.)
Minder deugdzaam gaat het er aan toe in Gerard Ter Borchs ogenschijnlijk onschuldige Glas limonade, waarin de subtiele doch veelbetekenende blikken en handelingen voor de goede 17e eeuwse verstaander niets te raden over lieten. Tot lering, maar zeker ook tot vermaak. Dat geldt ook voor Gabriël Metsu’s Oestermaaltijd. Oesters waren in de 17e eeuw geliefd als aphrodisiacum.
Behalve de prachtige stofuitdrukking en erotische ondertoon bevat het werk nog een leuk detail. De afgebeelde drinkhoorn, destijds gebruikt bij feestelijkheden van het Amsterdamse Kloveniersgilde bestaat nog en wordt bewaard in het Amsterdam Museum.
Bijzonder zijn twee nog steeds herkenbare 17e eeuwse stadsgezichten.
Het opgespannen karkas en de groenten in het eerste doek komen mooi uit tegen het speciaal voor de tentoonstelling gemaakte donkergroene goudleerbehang. De kinderen met een varkensblaas verwijzen op subtiele wijze naar de vergankelijkheid van het bestaan. Een beeld dat beter bekend is van het eigentijdse embleem van de Homo Bula. Een bellen blazend kind. Symbool voor de broosheid van het menselijk bestaan. De mens is als de zeepbel, die zomaar uiteen kan spatten.
In Berckheydes Gezicht op de Nieuwezijdsvoorburgwal, zien we nog net een glimp van het door Jacob van Campen ontworpen Amsterdamse stadhuis, dat naar ik mij heb laten vertellen voor het enorme bedrag van 8 miljoen gulden werd neergezet. Joost van den Vondel bezong het als het 8e wereldwonder, dat ver over de landsgrenzen bekendheid genoot. Cosimo de Medici kocht een soortgelijke Berckheyde met een afbeelding van het Amsterdamse Stadhuis, dat zich nog altijd in de Florentijnse Uffizi bevindt.
Na deze uitleg over de opbouw van de collectie Hollandse Meesters nog even iets over de gedeeltelijke teloorgang daarvan. Anders dan vaak verondersteld wordt vormde niet de Russische Revolutie, maar Stalin het grootste gevaar voor de kunstwerken in de Hermitage. In 1929 liet hij ca. 250 kunstwerken verkopen, waaronder het Portret van Loef Vredericx uit 1626, dat uiteindelijk in het Mauritshuis belandde. In de huidige expositie is hij even herenigd met zijn oude vrienden. De zilversmid Loef Vredericx bekleedde als vaandeldrager een erebaantje in de Amsterdamse schutterij. Thomas de Keyser portretteerde hem in het okergele schutterskostuum met een groene sjerp, een ijzeren ringkraag en een degen. Op het vaandel prijken de Hollandse leeuw en de tekst Pro Patria, voor het vaderland.
Dit en meer is nog tot en met 27 mei te zien in de Hermitage Amsterdam.
Ferdinand Bol en Govert Flinck, de knapste jongens van de klas, tot en met 18 februari in het Rembrandthuis en Amsterdam Museum.
Zoals eerder toegezegd kom ik terug op de dubbeltentoonstelling over Govert Flinck (1615-1660) en Ferdinand Bol (1616-1680). Deze kunstenaars treden tot en met 18 februari in het Amsterdam Museum en het Rembrandthuis uit de schaduw van hun leermeester Rembrandt. En dat is getuige een filmpje op Youtube hard nodig. Aan de hand van twee reproducties opgesteld in de Ferdinand Bolstraat wordt passanten naar de naam van de schilders gevraagd. De antwoorden zijn zelden goed maar leveren wel enige leuke momenten op.
Hoog tijd dus voor herwaardering van Rembrandts beste leerlingen. Hun leertijd wordt in het Rembrandthuis aan de hand van zelfportretten en historiestukken geïllustreerd. De invloed van Rembrandt is nog overduidelijk. In het Amsterdam Museum wordt met portretten van de Amsterdamse elite en monumentale historiestukken het succesvolle vervolg getoond.
De in dialoog gepresenteerde levensloop en artistieke ontwikkeling van beide kunstenaars vormt de rode draad in de tentoonstelling. Volgens een oude zegswijze kan onder grote bomen weinig groeien, maar de tovenaarsleerlingen Bol en Flinck bevestigen de uitzondering op deze regel. Ze staken hun leermeester naar de kroon. In sommige gevallen is hun werk nauwelijks van dat van Rembrandt te onderscheiden en evenmin van elkaar. Maar gaandeweg ontwikkelen ze, geënt op Rembrandts werkwijze een eigen stijl, zoals te zien in het Amsterdam Museum. Bij Flinck, wiens carrière door zijn ontijdige dood kort was, kwam die eigen stijl met helderder kleuren het snelst tot ontwikkeling.
Rond het midden van de 17e eeuw kwam het Classicisme in de mode: met bijbelse-, mythologische en historische onderwerpen geschilderd in heldere kleuren. Om zich van opdrachten te verzekeren brengen Flinck en Bol meer kleur in hun voorheen monochrome Rembrandteske palet. Ook de penseeltoets wordt gladder en het dramatische claire-obscur maakt plaats voor een gelijkmatige belichting.
In het Rembrandthuis ontdekt de bezoeker dat Bol van Rembrandt niet alleen een penseel leerde hanteren, maar ook de burijn. In twee etsen met een beeltenis van Esther is de hand van de meester nauwelijks van die van zijn leerling te onderscheiden.
Vakmanschap alleen was niet voldoende om zakelijk succesvol te worden. Het hedendaagse netwerken was ook in de 17e eeuw onontbeerlijk. Of noemen we het maar gewoon vriendjespolitiek? De doopsgezinde Flinck ontving zijn eerste opdrachten vooral van familieleden, geloofsgenoten en vrienden. Bols huwelijk met achtereenvolgens twee welgestelde weduwes Elisabeth Dell en Anna van Erkel, opende deuren die voorheen voor hem gesloten bleven.
De in dialoog gepresenteerde werken bieden behalve de mogelijkheid Bol en Flinck te vergelijken ook inzicht in het leven van de schilders en hun booming woonplaats: Amsterdam. In de snelgroeiende stad was ook toen al iedereen welkom. Kooplieden, drukkers, geleerden en om hun geloof gevluchte joden en protestanten. De nieuwkomers die zich na de val van Antwerpen in 1585 in de Republiek vestigden brachten een potentieel aan kapitaal en kennis mee. Het zwaartepunt van de overzeese handel verplaatste zich van Antwerpen naar Amsterdam, waar dankzij de economische bloei een groeiende afzetmarkt voor schilderijen in alle genres en prijsklassen ontstond. Buitenlanders zagen in de woningen van alle lagen van de bevolking schilderijen. Bij de gegoede burgerij waren dat vooral historiestukken en portretten; genres waar Flinck en Bol in uitblonken. Niet alleen individuele portretten, maar ook groepsportretten, zoals de voor Nederland unieke schutters- en regentenstukken. Voorbeelden daarvan ziet u in het Amsterdam Museum, gevestigd in het voormalige Burgerweeshuis. Langs de binnenplaats herinnert de galerij met ‘kluisjes’ van de weeskinderen nog aan die tijd.
Binnen ziet de bezoeker Bols groepsportretten van de regenten en regentessen van het Amsterdamse Leprozenhuis, waarin zij zich als weldoeners afficheren. Ze zijn nog geschilderd met het ingehouden palet van Rembrandt. De zogenoemde binnenvader brengt een jongen met een vreemde hoofdbedekking binnen. Het lijkt wel een pruik van de leden van het Engelse House of Lords, maar het is iets anders: kletskop, een akelige huidziekte. De bedenkers van de gelijknamige lekkernij kenden deze onsmakelijke betekenis vast niet. Een recente restauratie onthulde dat Bol zich tijdens het schilderen wel eens bedacht. De hoed van de voorzitter verraadt dat diens hoofd aanvankelijk meer naar rechts zat. Met infrarood reflectografie, een methode om onder de verflaag te kijken, werden in het portret van de drie vrouwelijke medebestuursters, de regentessen, nog drastischer zogenoemd pentimenti gevonden. De figuur van de middelste regentes kreeg na haar dood een nieuw hoofd, dat enkele jaren later op haar beurt weer onder een nieuwe verflaag zou verdwijnen!
Behalve groepsportretten zijn individuele portretten te zien, zoals Ferdinand Bols Portret van een oude vrouw, voorheen bekend als Rembrandts portret van Elizabeth Bas. Dit werk illustreert hoezeer Bol zich de stijl van zijn leermeester had toegeëigend.
Een leuk hoofdstuk vormen de portretten waarin opdrachtgevers zich als een voorbeeldig bijbels of mythologisch personage lieten vereeuwigen. Zo lieten Leonard Winnincx en Helena van den Heuvel zich in 1664 door Ferdinand Bol op monumentaal formaat portretteren als het mythologische paar Jason en Medea. De huidige beschouwer is wellicht verbaasd over de halfnaakte pose van Helena, maar functioneel naakt -in het oude Griekenland liepen de dames er nu eenmaal zo bij dacht men- was toegestaan. Meer verbazing wekt de keuze voor dit ongelukkige mythologische koppel. Medea zal, wanneer Jason haar voor een ander verlaat, wraak nemen door hun beider zoontjes te doden. Op Bols portret bevinden zij zich nog in de gelukkige episode van het verhaal.
Dit portret maakt duidelijk waarom historiestukken in de Gouden Eeuw als het belangrijkste genre werden beschouwd. Voor het vervaardigen èn begrijpen van deze voorstellingen was kennis van de bijbel en de mythologie nodig. Dat geldt ook voor het duiden van een portrait historié. Het was de kunst om een dramatisch kernmoment uit een bijbels-, mythologisch- of historisch verhaal zodanig neer te zetten dat het voor ingewijden herkenbaar is. Het ontdekken daarvan vormde destijds een intellectuele uitdaging voor bewoners van de grachtengordel! ….Kom daar nu nog maar eens om!
Voor zijn kapitale stadspaleis aan de Kloveniersburgwal (het huidige Trippenhuis) bestelde staalmagnaat Louis Trip een historiserend portret van zijn dochters. In de gedaante van Minerva, godin van de wijsheid, onderwijst Margaretha haar zusje Anna Maria. Dat de school voorlopig nog niet klaar is bewijzen twee koddige putti die met het boek voor de volgende les komen aanzetten. Alleen de achtergrond herinnert aan Rembrandt, wiens stijl de schilder in de kleurrijke hoofdvoorstelling voorgoed heeft afgelegd.
In 1648 portretteerde Bol een echtpaar als het bijbelse koppel Isaäc en Rebecca. In Calvinistische kringen gold zij als het toonbeeld van een ideale echtgenote. Wanneer Abrahams knecht Eliëzer haar als ‘huwelijksmakelaar’ uitkiest voor de zoon van zijn baas, volgt zij hem naar haar onbekende bruidegom. Later blijkt dat Rebecca ook een andere kant had. Flinck bracht die minder mooie latere episode in beeld. Anders dan de blinde Isaäc verwacht, schuift Rebecca haar lievelingszoon Jacob, vermomd als zijn ruw behaarde tweelingbroer Ezau naar voren, waarmee zij hem de vaderlijke zegen zouden ontstelen.
Bol en Flinck schilderden ook kinderportretten, zoals Flincks portret van een driejarig meisje uit 1640, een van de publiekslievelingen in het Mauritshuis. In datzelfde jaar portretteerde hij zijn achterneef David Leeuw. Hij zette het knaapje neer als miniatuurvolwassene met wandelstok. De ouwelijke verschijning bleek vooruit te wijzen naar zijn toekomstige status; David Leeuw werd een van de rijkste kooplieden van Amsterdam.
Twaalf jaar later schilderde Ferdinand Bol de beeltenis van een tot voor kort onbekende jongen. In het programma Kunstraadsels van omroep Max werd deze anonieme jongen onlangs overtuigend geïdentificeerd als Frederick Sluysken, zoon van een destijds bekende wijnhandelaar. Het door hem ostentatief omklemde wijnglas vormde de sleutel tot ontdekking.
In 1656 portretteerde Ferdinand Bol nòg een jongetje. Evenals de zojuist genoemde jongens was Otto op dit moment acht jaar oud. Eenmaal de kinderziektes ontgroeid werd deze leeftijd kennelijk geschikt gevonden voor een portret op weg naar volwassenheid. Ook zonder het informatieve bijschrift is verwantschap tussen Otto en Frederik goed te zien.
Anders dan zijn neefje Frederik mocht Otto voor het portret iets opdiepen uit de verkleedkist. Bij zijn keuze van een Pools kostuum rangschikte Bol een grootformaat stilleven gecomponeerd met militaire rekwisieten. Ook gaf hij de jongen een commandostaf in de hand. Dit attribuut zou Otto, in afwijking van de familietraditie, echter nooit hanteren. Hij werd arts.
In het nauwelijks van Rembrandt of Bol te onderscheiden historiestuk met het wegzenden van Hagar uit 1642 bracht Flinck nòg een jongetje in beeld: Ismaël.
Wanneer de kinderloze Abraham, aangespoord door zijn echtgenote, een zoon verwekt heeft bij haar slavin, wordt Sara jaloers. Zij stookt Abraham op om moeder en zoon de woestijn in te sturen, waarmee hun doodvonnis bezegeld lijkt. Door goddelijk ingrijpen weten Hagar en Ismaël te overleven. Flinck plaatst de voorstelling in oud-testamentische setting en gaf Ismaël naar joods gebruik een keppeltje, dat hij als stamvader van de Arabieren later zal moeten afleggen.
Bij het zien van een volgende episode uit het verhaal Het offer van Abraham, zou je kunnen denken: God straft direct. Deze geschiedenis doorgaans uitgelegd als test van Abrahams godsvertrouwen, kan ook zo worden geduid: ànders dan andere goden vraagt de God van Israël géén mensenoffers. Nog in de stijl van zijn leermeester maakt Bol het verdriet en de angst van vader en zoon bijna tastbaar. Nog net op tijd grijpt een engel letterlijk en figuurlijk in. In 1636 schilderde Flinck een bijna-kopie van Rembrandts Offer van Abraham. Deze werken bevinden zich in de Alte Pinakothek in München en de Hermitage St. Petersburg.
In het Amsterdam Museum komen de opdrachten voor het nieuwe stadhuis aan bod. Het nog steeds imposante Paleis op de Dam, maakte in de 17e eeuw op eenieder een onuitwisbare indruk. Het door Jacob van Campen ontworpen classicistische gebouw was niet alleen indrukwekkend aan de buitenkant; ook het interieur ademde de grandeur van de stad. De Burgerzaal, gesierd met sculpturen van Artus Quellinus en de schitterend ingelegde hemel- en wereldkaart in de marmeren vloer zijn nog steeds van een adembenemende schoonheid. Door de toenmalige ‘dichter des vaderlands’ Joost van den Vondel werd het gebouw bezongen als het achtste wereldwonder. Kunstenaars van naam werden uitgenodigd om ontwerpen te leveren voor de aankleding van het interieur. Ferdinand Bol en Govert Flinck behoorden tot de uitverkorenen. Zij mochten schilderijen leveren met bijbelse en historische verhalen waar de burgemeesters zich aan konden spiegelen. Waaronder de reeks van acht monumentale doeken besteld met episodes uit de roemruchte vaderlandse geschiedenis, waarin destijds een parallel werd gezien met de eigen tijd. Zoals de Bataven in opstand waren gekomen tegen de Romeinen, zo hadden de Noordelijke Nederlanden met succes het Spaanse juk afgeworpen.
Flinck ontving opdracht voor in totaal 12 schilderijen. Door zijn ontijdige dood op 2 februari 1660 kwam hij niet verder dan enkele schetsen, waarvan er twee in de expositie te zien zijn. Een ontwerp voor de Samenzwering van Claudius Civilus en Brinio op het schild geheven; twee roemruchte episodes uit de Bataafse opstand.
De uitvoering van deze werken kwam na Flincks dood in handen van Rembrandt en Jan Lievens. Rembrandts Samenzwering van Claudius Civilis ( nu in de Zweedse Academie voor Schone Kunsten) heeft maar enkele maanden in het Stadhuis gehangen. Het viel wegens de grove toets en prominent in beeld gebrachte lelijke eenogige Claudius kennelijk niet in de inmiddels veranderde smaak. Van Lievens (1607-1674) versie van Brinio op het schild geheven, ca. 1660 wordt een olieverfschets getoond.
Ferdinand Bol koos eveneens een onderwerp uit de Romeinse geschiedenis. De de Romeinse consul Gaius Fabricius Luscinus, die zich tijdens een bezoek aan het vijandige legerkamp van koning Pyrrhus door niets en niemand van de wijs laat brengen. Wanneer deze de steekpenningen van Pyrrhus niet wil aannemen probeert hij zijn opponent -tevergeefs- schrik aan te jagen met een plots ten tonele gevoerde olifant. De hier betoonde standvastigheid respectievelijk onverschrokkenheid van de consul diende de burgemeesters tot voorbeeld te strekken.
In het Amsterdam Museum ziet de bezoeker Bols heroïsche portretten van vlootvoogden Michiel de Ruyter en Cornelis Tromp. Van Michiel de Ruyter leverde Bol zes exemplaren; één voor elke vestiging van de Admiraliteit. De man die volgens de overlevering onverschrokken de moeilijke getijdenrivier de Theems was opgevaren om de Engelsen in het maritieme hart te treffen en hen tijdens de Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666) had verslagen. Bol plaatste de bevelhebber met commandostaf in een toepasselijk decor. In de achtergrond De Ruyters vlaggeschip de Zeven Provinciën dat werd ingeschilderd door de marineschilder Willem van de Velde de Jonge. De prominente hemelglobe was, als 17e eeuws GPS, onontbeerlijk voor het navigeren op zee. Bent u verbaast over de wat vrouwelijke hand van de ruwe zeebonk ? Deze is waarschijnlijk van de hand van een leerling.
In de aanloop naar tentoonstelling kwam een zoekgeraakt portret van Cornelis Tromp in een particuliere collectie boven water. Bol koos in dit portret voor een soortgelijke enscènering met in de achtergrond Tromps vlaggeschip de Hollandia. De destijds rivaliserende marinemannen hangen nu broederlijk bijeen.
U kunt Bol en Flinck ook nog ontmoeten in het Paleis op de Dam en in Bols voormalige woonhuis aan de Keizersgracht Museum van Loon (tot 8 januari).
Tot en met 27 mei krijgt u tenslotte in de Hermitage Amsterdam een indruk van Ferdinand Bol en Govert Flinck temidden van tijdgenoten. Zo’n 63 werken van Rembrandt en tijdgenoten zijn vanuit St. Petersburg even thuis in Amsterdam.
In verband met een dreigend Stendahl syndroom lijkt een weekend of midweek Amsterdam de beste remedie om van al dit moois ook echt te genieten!
Boek bij de tentoonstelling; Ferdinand Bol en Govert Flinck Rembrandts meesterleerlingen, W.Books Zwolle in samenwerking met Amsterdam Museum en Rembrandthuis, 2017