‘Wilden’ – tentoonstelling over ‘Brücke’ en ‘der Blaue Reiter’ in Museum de Fundatie in Zwolle en de ‘Nieuwe Wilden’ in het Groninger Museum t/m 18 september 2016.

De term impressionisme roept snel en vluchtig in lichte kleuren gepenseelde indrukken op van een zonnige tuin, ‘n stranddag of een suggestie van een portretkop. Publiek en critici, gewend aan mooie academische historiestukken gedaan in genuanceerde gemengde kleuren, bekeken deze werken aanvankelijk met argwaan en spot. Monets schilderij met opkomende zon boven de haven van le Havre gaf het impressionisme een naam. Gevraagd naar de titel van het werk dat hij in 1874 presenteerde bij de Salon des Refusés antwoordde Monet: noem het maar Impression soleil Levant. In een smalende recensie noemde kunstcriticus Louis Leroy de deelnemers aan deze Salon des Refusés (voor kunstenaars die op de officiële academische Salon waren geweigerd) impressionisten en dat was niet als compliment bedoeld !

Monet_impression soleil levante_1873
Monet, Impression soleil Levant, 1873. Musee Marmottan, Paris

Toch won deze stroming snel aan populariteit. Met snelle toets werd het in de open lucht –en plein air- waargenomen beeld als impressie op het doek gezet. Gewoon een vluchtige indruk, meer niet !

Van een heel andere orde zijn de eveneens snel, maar nu in felle kleuren en krachtige vormen gepenseelde werken van de expressionisten. Niet de buitenwereld maar de binnenwereld is hun inspiratiebron. Zij gaven uitdrukking aan een subjectieve innerlijke beleving of emotie. Evenals hun kunstbroeders van het impressionisme, wier werken zij oppervlakkig vonden, gooiden ook de expressionisten de academische regels overboord, maar daar houdt de overeenkomst op.

Ernst L. Kirchner_Jonge meisjes op Fehmarn_1913-1920
Ernst Ludwig Kirchner, Jonge meisjes op Fehmarn 1913-1920. Wilhelm Lehmbruck Museum, Duisburg

In Museum de Fundatie in Zwolle is t/m 18 september een groot overzicht van Duitse expressionisten te zien. Sinds 1905 verenigd in de door Erich Heckel, Ernst-Ludwig Kirchner en Karl Schmidt-Rotluff in Dresden opgerichte kunstenaarsvereniging Brücke, zij wilden een brug slaan naar de toekomst. In 1911 werd in München een soortgelijk collectief opgericht; Der Blaue Reiter, met o.a. Wassily Kandinsky, Franz Marc, August Macke, Heinrich Campendonk en Alexej von Jawlensky. Zij gooiden begin 20e eeuw het roer radicaal om. In felle vaak ongemengde kleuren gaven zij uitdrukking aan wat hen bezig hield. De werken weerspiegelen hun reactie op de maatschappelijke veranderingen in de jaren voor en vlak na de Eerste Wereldoorlog in Duitsland. De tijd van de industriële revolutie, urbanisatie en ‘ontgoddelijking’ van de samenleving; ‘God is dood’ zei Nietzche. De ontdekking van het onderbewuste, de opkomst van de psychoanalyse en wetenschappelijke vondsten als de relativiteitstheorie deden het vertrouwde mensbeeld wankelen en oude zekerheden weg vallen. De expressionisten moesten van die eigentijdse vernieuwingen blijkbaar niet veel hebben. Zij zetten zich af tegen het materialistische vooruitgangsdenken en richtten de blik op de natuur en de geestelijke wereld. Zij leefden in een nieuwe tijd en die vroeg om nieuwe kunst. Zij wilden de band tussen mens en natuur herstellen. Niet het onpersoonlijke stadsleven, maar de eenvoud van het landleven werd met name het ideaal van de leden van de Brücke. August Macke geeft aan dit ideaal gestalte in een vroeg werk Voor het huis in Tegernsee, uit 1910, dat welbeschouwd naar mijn idee in tint en toets ook nog wel iets impressionistisch en zelfs iets van Paul Cézanne heeft !

Macke_voor het huis in Tengernsee 1 1910 kopie
August Macke, Voor het huis in Tegernsee I, 1910. Kunstmuseum Gelsenkirchen.

Dit streven wordt krachtiger weerspiegeld in de kleurrijke expressieve werken Max Pechstein en voornoemde leden van de Brücke. Hoewel sterk gestileerd blijven hun onderwerpen herkenbaar: landschappen en naakten in de natuur.

Ernst L. Kirchner_Dorp met blauwe wegen_1916-1920
Ernst Ludwig Kirchner, Dorp met blauwe wegen, 1916-20, Museum Ostwall, Dortmund

De hang naar het onbedorven landleven leidde zelfs tot naamwisseling ! Emil Hansen verruilde zijn achternaam voor die van zijn dorp: en werd Emil Nolde. Karl Schmidt bezorgde zichzelf een dubbele achternaam met het achtervoegsel Rothluf, de naam van zijn geboortedorp.

Alexej von Jawlensky_Meisje met rode strik_1910
Alexej von Jawlensky, Meisje met rode strik, 1910, Leopold Hoesch Museum Dresden

Alexej von Jawlensky en Wassily Kandinsky van Der Blaue Reiter gaan in hun artistieke ontwikkeling een stap verder. Bij hen leidt het streven naar vergeestelijking uiteindelijk tot een voorstellingsloos, abstract beeld. In Jawlensky’s Meisje met rode strik zijn de kleuren uiterst expressief, maar de hele voorstelling is goed herkenbaar. Zijn op Russische ikonen geïnspireerde portretreeks, daterend van 1917-1925, illustreert zijn ontwikkeling naar abstractie.

Alexej von Jawlensky_grote vrouwenkop_1917
Alexj von Jawlensky, Grote vrouwenkop, 1917. Wilhelm Lehmbruck Museum, Duisburg.
Alexej von Jawlensky_Licht en duisternis_1925
Alexej von Jawlensky, Licht en duisternis, 1925. Museum Wiesbaden.

 

 

 

 

 

 

 

 

Beide kunstenaarsgroepen riepen jonge kunstenaars op om de gevestigde orde de rug toe te keren en te kiezen voor bewegings- en levensvrijheid. ‘Bij ons hoort iedereen die direct en onvervalst weergeeft wat hem tot scheppen aanzet’, aldus een pamflet van Brücke in 1906. Gedurende enkele jaren vormde Brücke het bindmiddel voor kunstenaars als Emil Nolde, Max Pechtein en Otto Mueller. Edvard Munch en Vincent van Gogh waren hun grote voorbeeld. Daarvan getuigen o.a. Christian Rohlfs Zonnebloemen, als hommage aan Vincent van Gogh. Niet toevallig rond 1905-1906 geschilderd, het jaar van de eerste overzichtstentoonstelling van Van Gogh in het Stedelijk en de publicatie van zijn brieven. Hun bewondering voor Van Gogh ging zelfs zo ver dat Max Pechstein het kunstenaars collectief naar hem wilde vernoemen: Van Goghiana.

Christiab Rohlfs_Zonnebloemen_zj
Christian Rohlfs, Zonnebloemen, z.j., Beck & Eggeling, Düsseldorf
Vincent_van_Gogh_-_Le_Moulin_de_blute-fin_1886_de Fundatie Zwolle
Vincent van Gogh, De molen ‘Le blute-fin’, 1886. Museum de Fundatie, Zwolle

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De expositie in Zwolle toont ook Van Goghs ‘Molen le Blute-fin’ uit de eigen collectie nabij -met een knipoog- een door Rob Scholte gesigneerd borduurwerk van een Molen, dat achterstevoren is ingelijst, waarover straks meer. In deze ruimte hangt ook Emil Noldes, Moeraslandschap met, even heel goed kijken: ook een molen uit ca. 1920-25. Galerie Ludorff, Düsseldorf alleen bij bijschrift dus.

Emil Nolde_Moeraslandschap met molen_ca 1920-1925
Emil Nolde, Moeraslandscahap met molen, ca. 1920-25. Galerie Ludorff, Düsseldorf

In die vroege 20e eeuw ontstond belangstelling voor ‘primitieve’ volken. Moderne kunstenaars zagen hen als erfgenamen van het verloren paradijs. In volkenkundige musea in Dresden en Berlijn zagen zij uitheemse sculpturen en maskers. In deze overzeese kunstuitingen herkenden zij een gemeenschappelijke oerbron van pure op innerlijke beleving ontstane expressieve kunst. Deze invloed is in verschillende creaties van Brücke te zien. Hoekige vormen, herinneren aan de uit hout gesneden beelden, maar ook ronde vormen vinden in hun werk een echo, in respectievelijk Karl Schmidt Rothlufs, Stilleven met Afrikaanse pijpenkoppen uit 1913,  en Max Pechsteins Liggend naakt op een tweezijdig beschilderde doek uit 1920.

Max Pechstein_liggend naakt_1920
Max Pechsteins Liggend naakt ,1920. Leopold Hoesch Museum, Düren
Karl Schmidt Rothlu_Stilleven Afrikaanse pijpenkoppen_1913_Kunsthalle Bremen
Karl Schmidt Rothluf, Stilleven (Afrikaanse pijpenkoppen), 1913. Kunsthalle Bremen.

 

 

 

 

 

 

 

In het geprononceerde achterwerk van deze figuur zien de tentoonstellings-makers onmiskenbaar invloed van de ronde billen van Afrikaanse sculpturen. In Frankrijk waren Pablo Picasso en Paul Gauguin eveneens geboeid en geïnspireerd door exotische kunst. Gauguin gaf aan deze fascinatie zelfs metterdaad gehoor en vertrok in 1891 naar Tahiti. Emil Nolde en Max Pechstein gingen eveneens scheep naar de verre kusten van Nieuw Guinea en de Palau-eilanden, waar Pechstein zelfs een onbewoond eiland kocht. Zijn schilderij Teruggekeerde Zeilschepen uit 1919 brengt dit Fernweh mooi in beeld

Max Pechstein_Teruggekeerde zeilschepen_1919
Max Pechstein, Teruggekeerde zeilschepen,1919. Kunstmuseum Moritzburg Halle.

De term expressionisme werd rond 1910 voor het eerst gebruikt om deze nieuwe stroming te onderscheiden van het impressionisme. Manifestaties van een heftige weergave van de werkelijkheid ontstonden in Parijs. Henri Matisse en Kees van Dongen zetten de toenmalige kunstwereld op z’n kop met woest gepenseelde, felgekleurde werken, die hen de scheldnaam ‘Les Fauves’ (de wilden) bezorgden !

Henri Matisse_Naakt met handdoek_1903
Henri Matisse, Naakt met handdoek, 1903, part. coll.

De tentoonstellingsmakers kozen deze scheldnaam -later geuzennaam- als titel voor de huidige tentoonstelling, Wilden. Vooral het revolutionaire gedachtengoed van de maatschappelijk geëngageerde Duitse expressionisten wordt in de thematisch ingedeelde opstelling benadrukt. Zij probeerden zich via deze felgekleurde kunst los te maken van de bestaande orde, die al snel een steeds sterkere greep op het leven kreeg. De Eerste Wereldoorlog maakte een einde aan hun optimistische streven naar artistieke vrijheid en Brücke en Der Blaue Reiter vielen uiteen. August Macke en Franz Marc, die enthousiast vrijwillig onder de wapenen gingen, waren in de loopgraven gesneuveld.

Erich Heckel_Vlaamse vlakte_1916
Erich Heckel, Vlaamse Vlakte, 1916. Städtisches Museum, Mönchengladbach

Erich Heckels, Vlaamse Vlakte uit 1916 illustreert de troosteloosheid en immense verlatenheid, waarmee deze vrijwilligers in Flanders Fields werden omarmd. Individueel gingen de overige kunstenaars verder, gebukt onder het nazi-regime dat hun werk als Entartete Kunst stigmatiseerde en vernietigde.
Gelukkig waren er in die dagen verzamelaars die oog hadden voor het revolutionaire en bijzondere karakter van de expressionistische werken. Ondergronds ontkwamen deze bij particulieren aan vernietiging waarna ze uiteindelijk hun weg naar musea vonden, zoals het Von der Heydtmuseum in Wuppertal en Museum de Fundatie, dat met Marcs Schepping van de paarden uit 1913, DIA Kees van Dongens Mobilisatie en het Van Gogh voornoemde De Molen ‘Le Blute-fin’ een aantal sleutelwerken bezit.

Aanleiding voor de tentoonstelling is het sterfjaar van Marc, die honderd jaar geleden in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog het leven liet. Zijn doek de Schepping van de Paarden uit de eigen collectie, daterend van 1913 -wie kent het niet van de kunstgeschiedenisles op de middelbare school ?- is in de laatste zaal te zien. DIA Een variant van meerdere werken met blauwe paarden, waarmee Wassily Kandinsky in 1903 reeds de toon had gezet met zijn doek Der Blaue Reiter (part. Coll.), dat later door de kunstenaarsgroep als naam werd geadopteerd.

Frans Marc_de schepping van de paarden_1913_fundatie_Zwolle
Franz Marc, Schepping van de Paarden, 1913. Museum de Fundatie, Zwolle.

De expositie in de Fundatie, van een serie met speciale aandacht voor de maatschappelijke rol van kunst, maakt deel uit van een dubbeltentoonstelling. In het Groninger Museum zijn t/m 23 oktober de Nieuwe Wilden met het neo-expressionisme van de jaren ’80 te zien. Ondanks verschillen hebben beide stromingen één gemene deler: artistieke vrijheid zonder compromis. In het radioprogramma Opium op 4 van 28 april jl. was een interessant vraaggesprek te beluisteren met Andreas Blühm, directeur van het Groninger Museum. In dit interview werd gememoreerd dat de vorige directeur Frans Hack, nogal wat werken van de Nieuwe Wilden had aangekocht. Deze aankopen vormen het uitgangspunt voor de huidige expositie in Groningen. Opvallend is het enorme formaat van deze schilderijen, de felle kleuren en de teruggekeerde figuratie. Bezien tegen de historische context, de minimal art en conceptual art van de jaren ‘60 en ‘70, waarin figuratie uit den boze was, is het interessant dat de Nieuwe Wilden teruggrepen op de avant-garde van de vroege 20e eeuw. Zij vroegen zich af waarom kunstenaars steeds iets nieuws zouden moeten verzinnen. Les Fauves en de Duitse Expressionisten maakten zich destijds los van het knellende keurslijf van academische en kleinburgerlijke regels. De Nieuwe Wilden voelden zich op hun beurt ook bevrijd: want figuratie mocht weer; en hoe !

Enkelen borduurden voort op de traditie, anderen sloegen een nieuwe weg in door zo lelijk mogelijk te schilderen: bad painting werd de leus !
Toch voegden zij wel degelijk iets nieuws toe met hun rauwe, provocerende soms zelfs agressieve werken met hier en daar een vleugje humor ! Zo brutaal en heftig als de punk ooit de wereld van de popmuziek opschudde, zo manifesteerde het neo-expressionisme zich iets later in de kunstwereld. Aangezien ik deze expositie niet met eigen ogen gezien heb, beveel ik deze verder voor zelfstudie aan.

Over voortborduren gesproken. Ook Rob Scholte is terug van weggeweest ! Bekend van tentoonstellingen in de jaren ’80 in Boijmans Van Beuningen, de Dokumenta, de Venetiaanse Biënnale van 1990 en de bomaanslag in 1995, waarbij hij beide benen verloor. De Fundatie toont nu een opzienbarende tentoonstelling van bijna 1000 borduurwerken van zijn hand; nou ja hij maakte ze niet eigenhandig, maar hij kocht ze wel zelf in kringloopwinkels, waarna hij ze van zijn signatuur voorzag en achterstevoren inlijste. En zo werd kitsch kunst: de kleurrijke keerzijdes met rafelige, deels slordig loshangende niet afgehechte draden doen met wat fantasie denken aan expressionistische penseelstreken. Origineel is het zeker deze Embroidery Show. De talrijke anonieme vrouwenhanden die de voorgedrukte borduurpatronen van Tesselschade Arbeid Adelt met kruissteken vulden, krijgen in de Fundatie een eerbetoon waar de brave bordurende dames zelf niet van hadden kunnen dromen !

En hoe vreemd ook, het heeft wel iets, die hele rijen overbekende vissers met zuidwester en pijp, de eindeloze reeks weelderige zigeunerinnen, Leonardo’s laatste avondmaal, de drinker van Frans Hals en de nachtwacht van Rembrandt, zo rafelig raar en vertrouwd tegelijk !

rob_scholte_-_nachtwacht_detail_2007
Rob Scholte, Embroidery Show, detail nachtwacht, 2007

Wie nog steeds niet genoeg heeft van expressieve kunst, kan tot 18 september ook nog terecht in kasteel het Nijenhuis in Heino/Wijhe, dependance van het Zwolse museum, waar onder de titel De Lyriek van het landschap, 100 jaar expressionistische landschapschilderkunst in Nederland wordt getoond. De invloed van de bevrijding van knellende academische regels in van het begin van de 20e eeuw is hier te zien in kleurrijk en vormvernieuwend werk van Jan Sluijters, Leo Gestel, Jan Wiegers, Ger Lataster, Armando, Jan Cremer, Marc Mulders e.a.

Literatuur:

Hoekstra e.a., Wilden: Expressionisme van Brücke en der Blaue Reiter, Museum de Fundatie, Zwolle, 2016.

Keuning, M. Bril e.a., Rob Scholte: Embroidery Show, Museum de Fundatie, Zwolle, 2016.

Blühm e.a., Nieuwe Wilden: Duits neo-expressionisme uit de jaren 80, Groninger Museum, 2016.

Links:

Museum de Fundatie, Zwolle

Groninger Museum

Ontdek het ‘nieuwe’ Centraal Museum

Op een stralende voorjaarsdag opende het Centraal Museum in Utrecht haar gloednieuwe deuren. In gedachten liep ik er gewoon aan voorbij, gewend als ik was om het pand via de ‘zij-ingang’ aan het Nicolaaskerkhof binnen te gaan.

Exterieur_Centraal_Museum_-_foto_door_Hagen_Zeisberg.jpg
Ingang Centraal Museum foto; Hagen Zeisberg

De nieuwe entrée aan de Agnietenstraat betekent letterlijk en figuurlijk een totaal andere benadering van het gebouw. De oorspronkelijke ingang van het oude klooster, vormt het startpunt voor een bezoek aan de vaste collectie en tijdelijke tentoonstellingen. Toegankelijkheid, helderheid en zichtbaar maken zijn de belangrijkste sleutelwoorden bij de herinrichting van het museum, dat voorheen door bezoekers als een labyrinth werd ervaren. Dwalen is leuk, maar verdwalen niet ! De oorspronkelijke opzet had tot doel de bezoeker te verrijken met kunst en cultuur en middels subtiele verwijzingen ook met informatie over het historische verleden van de gebouwen. Deze deden oorspronkelijk dienst als klooster, weeshuis en onderkomen van het Aartsbisschoppelijk Museum (thans Museum Catharijneconvent) en in de stallen was de Utrechtse cavalerie ondergebracht. De ontwerpers van Soda+ zijn, aldus Marco Grab zakelijk directeur van het museum, op zoek gegaan naar de oorsprong van de plek. Zij laten de architectuur ‘voor zichzelf spreken’. En deze make-over is, in mijn ogen, echt geslaagd.

Informatiecentrum_Centraal Museum
Entree, hal met informatiecentrum en museumwinkel

Vanuit de entreehal ziet de bezoeker meteen links de museumwinkel in de middeleeuwse kapel. Als blikvanger voor het jonge publiek dat aan de overkant het Nijntje museum bezoekt, staat daar een enorme uitstalling van kleurige Nijntje parafernalia. Een sierlijke wenteltrap leidt naar de galerij van de kapel. Op de achterwand van het hier gevestigde informatiecentrum, herinnert een blow-up aan de dagen waarop Agnieten hier acht maal per dag de getijden baden.

Centraal Museum_informatiecentrum
Achterwand Informatiecentrum Centraal Museum

Het is een blad uit het vroeg 15e eeuwse Psalmenboek verlucht door Petrus van Herenthals, Collectarius Super Librum Psalmorum, uit ca 1400, met een in rood en blauw verluchte penwerkinitiaal. Hierin is zo’n subtiele verwijzing naar het verleden verwerkt. Als je goed kijkt zie je in de versierde hoofdletter het typische Utrechtse draakje, dat tussen 1000 en 1500 het handelsmerk was van de Utrechtse boekverluchting. Terug naar de centrale hal kom je via een trapje in de Refter. Rolstoelgebruikers gaan via een in staal uitgevoerde helling, met de namen van kunstenaars als een anti-sliplaag, naar de lift. De voormalige eetzaal van de kloosterlingen is nu een introductiezaal. Bezoekers worden verwelkomd met tekst en uitleg, informatiefilmpjes, een maquette en verhalen over de geschiedenis van het museum. Daarna worden ze -niet langer via een ondergrondse connectie- via een bovengrondse glazen corridor, traîte-d’union tussen het kloostergebouw en de tentoonstellingsruimte, naar de stallen geleid. In vroeger tijden de standplaats van de Utrechtse cavalerie. De muren zijn opengebroken; enorme vensters bieden een prachtig uitzicht op de binnentuin en de door Jan David Zocher in de 19e eeuw tot park omgetoverde bolwerken.

Centraal Museum_binnentuin_doorkijkje_Zocher
Doorkijkje binnentuin Centraal Museum

 In de Hallen is tot 29 mei a.s. de opmerkelijke tentoonstelling ‘Haar’ te bewonderen over menselijk haar in kunst en mode. Hier zijn kleine uiterst fijn geknutselde traditionele haarwerkjes in medaillons te zien met een memoriefunctie; ter herinnering aan een geliefde (overledene). Voorts kunstige decoratieve creaties en zelfs kleding geweven van echt haar, zoals de twee luchtige doorkijkjurken.

HAAR_Shoplifter
Tentoonstelling Haar

Uiteindelijk betreedt men, na in de voormalige stal de daarin doorlopende straat te zijn overgestoken, de Tuinzaal voor festiviteiten. Deze ruimte kan ook gebruikt worden voor evenementen georganiseerd in de aanpalende Nicolaïkerk. Onder het motto ‘hemel en aarde bewegen’ gaan deze kerk en het Centraal Museum samenwerken. Museum en kerk zijn klaar voor de teruggave van de kerk aan de maatschappij in een gezamenlijke toekomst op cultureel, muzikaal en kerkelijk gebied. De fraai aangelegde beschutte tuin vormt daarbij de verbinding. Wandelend door die tuin bereikt men het restaurant, in de voormalige entreehal. Het is maar goed dat de meeste bezoekers van dit groene rustpunt niet weten dat ze zich verpozen op het oude kerkhof van de Nicolaïkerk, waar onder al dat fraaie groen nog talloze doden rusten. Reden waarom noodgedwongen gekozen werd voor de glazen loopbrug. Naar die oorspronkelijke functie van deze groene binnentuin wordt subtiel verwezen in het gesmede metalen hek met lichtzilverkleurige poeder-coating, dat de parkeerplaats van het Nicolaaskerkhof scheidt van deze kloosterhof. Ontwerper Couzijn van Leeuwen bracht, geïnspireerd op het gedicht de Tuinman en de Dood door P. N. van Eyck uit 1926,  speelse verwijzingen naar de dood aan, middels gebladerte, tuingereedschap en een platgeslagen tweedimensionale kruiwagen.

20160420_161132_resized
Couzijn van Leeuwen, gesmeed hek, Centraal Museum

Ook in het restaurant is het verleden niet ver weg. De grillig gevormde smeedijzeren lampen zijn geen eigentijdse creaties, maar in depot teruggevonden ‘spolia’.  Ooit verlichtten ze de entree in het het gebouw van Levensverzekering Maatschappij de Utrecht. De sloop daarvan in 1974 wordt door veel Utrechters nog als traumatisch ervaren. Evenals de toen gedempte Catharijnesingel moest het Jugendstil monument wijken voor de vooruitgang; de aanleg van winkelcentrum Hoog Catharijne en een vierbaansweg dwars door de stad. De oude waterloop wordt inmiddels hersteld, maar het gerestaureerde historisch bewustzijn kan gebouw ‘De Utrecht’ nooit meer terugbrengen. Gelukkig werden de lampen destijds gered voor inmiddels aangebroken betere tijden !

Lamp_de Utrecht_Jugendstil
Jugendstil Lampen uit het gebouw verzekerings maatschappij ‘de Utrecht’, (gesloopt in 1974)

Ook leuk, maar dit moet je wel weten, zijn de op de restaurant tafeltjes gedrukte place-mats, die in jaren ’50 door Benno Premsela voor de Bijenkorf werden ontworpen. De tags met inventarisnummers hangen er nog aan; handig voor bezoekers die meer willen weten; ze kunnen het zo opzoeken ! Inmiddels zijn we terug in het oude kloostergebouw. De zalen met de vaste collectie, met stukken uit o.a. de van Baarencollectie, hebben ook een facelift ondergaan. Sereen witte muren met brede verhoogde plinten (nee, niet om op te zitten) om de bezoeker op veilige afstand te houden van de schilderijen.

Na de Stijl met een opstelling van Rietveld stoelen betreedt de bezoeker een zaal met oude bekenden. Abraham Bloemaert (ca. 1565-1651) met zijn Aanbidding der Koningen en Utrechtse Caravaggisten als Hendrick ter Brugghen (1588-1629), Gerard van Honthorst (1592-1656), wegens zijn nachtelijke scènes Gerardo della Notte genoemd en Dirck van Baburen (1595-1624). Zij illustreren de Gouden Eeuw in Utrecht. In de Utrechtzaal wordt aan de hand van maquettes van de Domtoren en het Rietveld-Schröderhuis een dialoog gepresenteerd tussen Middeleeuwse- en moderne Utrechtse architectuur. Middels ontwerptekeningen in een grote ladenkast is het ontstaansproces van het Rietveld-Schröderhuis te zien. Rietvelds opdrachtgeefster en minnares Truus Schröder-Schrader had daarin een belangrijke stem. In deze ruimte herinneren geschonden beelden als stille getuigen aan de beeldenstorm die in de late 16e eeuw ook in Utrecht woedde.

pyke_het wachten
Pyke Koch, Het Wachten, offset litho, 1994

Een paar rode dansschoentjes uit de mode collectie illustreert de ruimte met thema ‘Let’s dance’ . Hier hangen schilderijen van de Utrechtse magisch realist Pyke Koch (1901-1991), waaronder zijn Zelfportret met zwarte haarband en het portret van zijn echtgenote Hedwig De Geer. Van zijn hand ook Het Wachten uit 1941, een rij koppen van dames van lichte zeden, die een speelse echo vindt in een reeks blote billen gezichten in Marlene Dumas Group Show uit 1993.

Marlene Dumas_Group Show_1993
Marlene Dumas, Group Show, 1993

Dan volgt een zaal, getiteld ‘Na de Reformatie’. Hier is de kleurstelling indachtig de strenge calvinisten, toepasselijk zwart-wit. Waarmee letterlijk en figuurlijk verwezen wordt naar het cliché van het vermeende rigide denken, waarmee calvinisten nog altijd geassocieerd worden. Indertijd waren de tinten zwart en wit gewoon de uit Spanje overgewaaide modekleuren ! Hier ontmoeten we de Utrechtse maniëristen Paulus Moreelse (1571-1638) en Joachim Uyttewael (1566-1638), vorig jaar nog met pikant werk in de solotentoonstelling Liefde en Lust belicht. Van zijn hand hangt hier een keurig ‘calvinistisch’ portret van zijn dochter Eva Wttewael uit 1628.

Omdat mode een belangrijke onderdeel van de vaste collectie van het museum vormt staat in elke zaal een etalagepop, met zoals in deze ruimte een eigentijdse creatie van Niels Klavers: een verrassend damesgilet. De expositie wordt voortgezet met een reeks 18e eeuwse portretten met het thema ‘Moderne Burgers’. Zoals Pieter Christoffel Wonders, Het Trappenhuis van de Londense woning van de schilder, uit 1828 het mooie Portret van Olga Emilie Sillem uit 1834 door J.A. Kruseman.

Kruseman_Olga Emilie Sillem_1834
J.A. Kruseman, Portret van Olga Emilie Sillem, 1834

Hier ook 19e eeuwse impressies van het ruïneuze kasteel Vredenburg, waarover conservator Marja Bosma ons een scabreus weetje verklapt: dit was destijds een ontmoetingsplaats voor homo’s. Karel Appels ‘Drift op Zolder’, zet de toon voor een zaal met surrealistische werken. De samenstellers van de herinrichting doelen op de spoken en hersenspinsels en de in schilderijen van Moesman (1909-1988) gestolde driften en verlangens van de mens. Ook hier een fraaie textiele creatie van Helen Price; een weinig flatteuze wollige jurk, waarin de draagster er m.i. uit zal zien als een parmantige struisvogel.

Helen Price_textiele creatie_Centraal Museum Utrecht
Helen Price, textiele creatie met rechtsachter Karel Appel, drift op zolder 1947

Tot slot betreedt de bezoeker de ‘Lusthof’, een hommage aan de tuin en alles wat daar groeit en bloeit. Gestoffeerd met een eigentijds en antiek tuinbankje vormt deze zaal het décor voor 17e eeuwse pastorales van Utrechtse meesters, als het Portret van twee kinderen in pastorale kleding (1640 – 1650) door Bernard Zwaerdecroon en Venus en Adonis van Paulus Moreelse. Hier hangt ook het Paard van Roeland Saverij (1596-1639) in een paradijselijke setting, tegenover het poppenhuis van Petronella de la Court.

Thuisgekomen ontdek ik dat een belangrijk onderdeel van de collectie is overgeslagen. Waar zijn de schilderijen van Jan van Scorel (1495-1562) gebleven ? De man zonder wie het hele Centraal Museum er nooit geweest zou zijn. Karel van Mander beschreef hem in zijn Schilderboeck uit 1604 als dè lantaarndrager die licht bracht in de duisternis. Bij navraag blijkt dat hij wel degelijk vertegenwoordigd is en wel in het zaaltje Zing, Vecht, Huil, Bid – Katholiek Utrecht” op de begane grond, na de zaal met Dumas en Koch. Niet vergeten dus om, wanneer u het vernieuwde Centraal Museum bezoekt hier even te kijken naar het werk van de man die op terugreis van een pelgrimsreis naar het Heilige Land in 1522 Rome even aandeed. Daar was onze eigen paus Adriaan VI net tot hoofd van de Rooms-Katholieke kerk gekozen. Als Hollanders onder mekaar vroeg de kersverse paus van Scorel te blijven als conservator van de pauselijke kunstcollecties. Deze aanstelling was wegens de ontijdige dood van Adriaan helaas van korte duur, maar Van Scorel had genoeg gezien. Hij bracht een schat aan schilderkunstige impressies mee, invloeden van Rafael en Michelangelo, die nog altijd aanwijsbaar zijn in zijn werk en dat van zijn volgelingen. In het Centraal Museum is o.a. het Lockhortsttriptiek te zien met de Intocht van Christus in Jeruzalem uit 1526 te zien. Altaarstukken en portretten van Scorels hand zijn niet alleen in het Centraal Museum, maar ook in het Frans Halsmuseum en Museum Catharijneconvent te zien.

Link; Centraal Museum, Utrecht

 

 

 

 

 

 

Wonen in de Amsterdamse School (1910-1930); tentoonstelling Stedelijk Amsterdam, t/m 28 augustus 2016.

hetschip_amsterdamse school
Michel de Klerk, Het Schip, in 1919 gebouwd als arbeiderspaleis voor Woningbouwvereniging Eigen Haard. Thans Amsterdamse School Museum

‘De Amsterdamse School’, wie kent de term niet ? In 1916 werd deze geïntroduceerd door architect Jan Gratama in zijn bespreking van het zojuist geopende Scheepvaarthuis. Rijdend door Amsterdam zie je golvende baksteengevels, mooi rond gemetselde hoekoplossingen, decoratief metselwerk met gebeeldhouwde details bijvoorbeeld langs de Holendrechtstraat in de Rivierenbuurt en het Spaarndammerplantsoen. Deze stroming in de architectuur met ontwerpen van Michel de Klerk, J.P. Oud en anderen, wordt toegelicht in het door Michel de Klerk in 1919 gebouwde wereldberoemde ‘arbeiderspaleis’, thans Museum het Schip, dè apotheose van de architectuur volgens de Amsterdamse School.

De komende maanden kan vanaf deze plek worden ingescheept voor een bustocht langs de ‘highlights’ van deze stroming in de architectuur van de jaren ’20 – ’30 van de vorige eeuw, waarbij de focus ligt op het exterieur van de gebouwen.

Sinds 10 april worden ook de resultaten van 10 jaar onderzoek naar het interieur van de Amsterdamse School in het Stedelijk getoond. Anders dan vaak wordt gedacht hoort Berlage er niet meer bij. De architecten van de Amsterdamse School zetten zich zelfs tegen hem af, maar wie goed kijkt ziet dat zij bepaalde stijlelementen toch overnamen. De Amsterdamse School, populair tijdens het tweede kwart van de vorige eeuw, raakte na de Tweede Wereldoorlog uit de gratie, toen de rationele vormentaal van de Stijl en het Bauhaus meer gewaardeerd raakte. Sinds de jaren ‘70 kwam er, aanvankelijk in de VS en Italië, weer waardering voor de architectuur van de Amsterdamse School, waarvan invloed te zien is in eigentijdse ontwerpen van o.a. Liesbeth van der Pol. De bakstenen façade met golvende lijn van een flatgebouw aan het Meerhuizenplein (2002) lijkt geïnspireerd op S.J. Bouma’s gebouw voor Gemeentewerken in Groningen uit 1928.

In de jaren ‘90 volgde ook herwaardering van de binnenhuis architectuur. De tentoonstelling in het Stedelijk legt zich hierop toe met een verrassende veelheid aan ontwerpen van meubelen, lampen, tapijten, accessoires, glas-in-loodramen en …. klokken, heel veel klokken ! Deze zijn in wel 200 verschillende ontwerpen door o.a. Hildo Krop, in de eerste zaal op een piramide tentoongesteld !

02.SM-AMSTERDAMSE SCHOOL 2016-PH.GJ.vanROOIJ
Hildo Krop, klokken in soorten en maten, ca. 1909 e.v. jaren

Pendules die ons terugbrengen in de huiskamers van onze grootmoeders. Herkenning ook bij het zien van de loodzware fauteuils en eetkamerstoelen, die hoe fraai ook, in onze door welvaartziekten als RSI en lage rugpijn geteisterde tijdperk, absoluut niet meer kunnen. Maar fraai zijn deze creaties wel, zoals het interieur van een damesstudeerkamer-ameublement in mahonie en leer uit 1924, ontworpen door Jacques van den Bosch.

03_dames studeerkamer ameublement
Jacq. van den Bosch, Dames studeerkamer-ameublement, 1924. Collectie Grand Hotel Amrâth, Amsterdam

De honderden klokken die na een oproep aangemeld werden, plaatsten de tentoonstellingsmakers even voor ‘n vraagstuk, waarop het antwoord snel werd gevonden. Op 1 mei 1909 werd namelijk de nationale tijd ingevoerd, noodzakelijk voor het spoorboekje bij de ingebruikstelling van de spoorwegen. Voor ons wereldreizigers gewend aan mondiale tijdsverschillen is het nauwelijks voorstelbaar dat de tijd in Nederland toen, naarmate je verder oostwaarts reisde ook verschilde met die in het westen des lands. Je kreeg er geen jet-lag van, maar lastig was het wel.

De talrijke topstukken in de tentoonstelling, grotendeels afkomstig uit particulier bezit, zijn niet afkomstig uit de voornoemde woningen. De architecten van de Amsterdamse School, die van de gemeente opdracht kregen voor sociale woningbouw, mochten zich niet bezighouden met de indeling van de woningen, laat staan met de binnenhuis- architectuur. Wat we in het Stedelijk zien was niet bedoeld voor de eenvoudige binnenkamers van de arbeiders en kleine luiden. Deze ontwerpen sierden aanvankelijk de interieurs van de vrienden en familie van de ontwerpers en later ook kantoren. Veel kunstenaars waren in die tijd bezig met de kleurenleer beschreven door Goethe e.a. Dit is niet alleen in de schilderijen van bijvoorbeeld Van Gogh en Sluyters te zien, maar ook in de binnenhuis ontwerpen van de Amsterdamse School. De meubelen soms voorzien van gebeeldhouwde delen zijn gemaakt van mooie materialen en in uitbundige kleurstellingen uitgevoerd. Ook de veelkleurige tapijten, klokken, de decoratieve glas-in-lood ramen en lampen weerspiegelen deze fascinatie met kleur.

04_indische oceaan
H. van den Eijnde & H. Krop, Entree Scheepvaarthuis met beeldhouw-werk: ‘Indische Oceaan, 1914-15.

Een machtig monument van de Amsterdams School is het Scheepvaarthuis, dat 100 jaar geleden aan de Prins Hendrikkade werd geopend en aanleiding vormt voor de tentoonstelling in het Stedelijk. Joan Melchior van der Meij kreeg in 1912 de opdracht, die hij samen met collega’s Michel de Klerk en Piet Kramer van het architectenbureau Eduard Cuypers -wat de hang naar decoratie verklaart- realiseerde. Het interieur van het Amsterdamse Scheepvaarthuis, thans Grand hotel Amrâth is als Gesamtkunstwerk ontworpen. Meubilair en kasten, kapstokken, wandlampjes en prachtige glas-in-lood ramen door Willem Bogtman en bijbehorende ontwerptekeningen vullen een hele zaal. Onder de rustgevende klanken van Wouter van Bemmels compositie: Italië Tutti nr. 17, is het of de (nationale) tijd hier even heeft stilgestaan en waan je je in de entreehal met het betoverend plafond.

Scheepvaarthuis_lamp_vanderMey
J.M. van der Mey (en/of M. de Klerk) lamp in entreehal van het Scheepvaarthuis, 1914-15. Collectie Grand Hotel Amrâth, Amsterdam.

Een volgende zaal is ingericht met ontwerpen van Hildo Krop (van de klokken) wiens ontwerp van een Faunskop op sokkel uit 1920, in blow-up is afgebeeld op de linker zijwand.  Hier staan salonmeubelen, bekleed met pluche uit Huize de Geer en een salon-ameublement met bijpassend vloerkleed ontworpen voor de familie Polak-Krop. En nog meer loodzware fauteuils met stoelpoten als de glijders van een arrenslee, ontworpen door Michel de Klerk.

bank sledepoten_Michel de Klerk_Ameublement
Michel de Klerk, ameublement + tapijt voor familie Polak-Krop, 1917. Collectie Gemeentemuseum, Den Haag

In deze zaal trok een plafonnière voor het Haarlems postkantoor mijn aandacht. In al haar schoonheid bijna te mooi voor een postkantoor. Daarover schrijvend viel mij een sketchje van Wim Sonneveld te binnen: de man aan het loket, die, had hij in dit postkantoor gestaan, vast minder boos zou zijn geworden. Weliswaar gedateerd, maar bezien in de historische context nog altijd grappig.

reygersnest
P. Vorkink en Jac. Ph. Wormser, Villa het Reygersnest, 1926, Oostvoorne

Ronduit idyllisch is het rietgedekte, sprookjesachtige Reygersnest, vakantiehuis van de familie Hudig. Exterieur en interieur als geheel, ontworpen door P. Vorkink en Jac. Ph. Wormser, 1926.

Een historisch zwart-wit filmpje geeft een gelukkige impressie van spelende kinderen op het gazon en gezellig cautende volwassenen op het terras, daarboven deint vrolijk een vlieger op de wind. De vrouw des huizes zittend op het terrasmuurtje laat -zoals de Prediker toen nog kon dicteren- haar hand niet rusten en is bezig met een nuttig handwerkje. Dan komt er kleur in de film. Een eigentijdse camera (bevestigd aan een drone) geeft in vogelvluchtperspectief een kijkje op de omgeving. Vlak achter de door bomen omzoomde lieflijke villa doemt de Maasvlakte met uitstoot van haar zware industrie op !

Naast de uitbundige art-deco-achtige interieur-ontwerpen (de Amsterdamse school is de Nederlandse variant van de Art Nouveau) kent de Amsterdamse school een strakkere geometrische variant, met een meer architectonisch lijnenspel.  Dit grafische werk met affiches en omslagen van het blad Wendingen; o.a. door Fré Cohen, een van de eerste vrouwelijke ontwerpers, vult een hele zaal. In verschillende kabinetten worden nog meer aspecten van de Amsterdamse School getoond. We zien o.a. het Nederlands Paviljoen op de Wereldtentoonstelling van 1925 in Parijs, waarmee deze stroming in Europa werd verspreid.

Bijzonder interessant is de weerslag van de Amsterdamse School in Nederlands Indië. In het voetspoor van zijn Nederlandse collega’s ontwerpt Liem Bwan Tjie in 1932 een interieur voor de woning van de familie Han Tiauw Tjong  Hij kreeg de opdracht dankzij de hier getoonde eigenhandige aanbevelingsbrief van Michel de Klerk !

AMSTERDAMSE SCHOOL_woning_familie Han Tiauw Tjong
Liem Bwan Tjie, Interieur voor de woning van de familie Han Tiauw Tjong, 1932, Semarang. Collectie Stichting BONAS, Rotterdam.

De Nederlandse ontwerpers namen op hun beurt ook oosterse motieven over, zoals in gebatikte lampenkappen en de expositie toont zelfs een door L. Bogtman ontworpen kast uit 1925 met gebatikt hout. In een ander kabinet zijn we terug in eigen land met de inrichting van de Bijenkorf in Den Haag. Wat een prachtig trappenhuis ontworpen door P.L. Kramer en H.A. van den Eijnde. Een exotisch uitziende hanglamp werd speciaal ontworpen voor de oosterse tapijten-afdeling. Exemplarisch voor het streven naar het ontwerpen van een Gesamtkunstwerk is het door H.L. de Jong ontworpen bioscooptheater Tuschinski (1919-1921). Niet alleen mooi aan de buitenkant, maar evenzeer betoverend van binnen !

Tuschinski_Lamp_amsterdamse school
P. den Besten, Wandschildering & Chr. Bartels wandlamp theaterbioscoop Tuschinsky, Amsterdam, 1921.

Er is een werkplaats waarin historische gereedschappen en materialen worden getoond, ter illustratie van het ideaal van ambachtelijkheid, waarmee door de (binnenhuis)architecten van de Amsterdamse School duurzame, mooie gebruiksvoorwerpen werden gecreëerd. Hier kunnen knutselaars van alle leeftijden een kartonnen pendule met een echt uurwerk in elkaar zetten.  Dan volgt een zaal met kleinoden. Ontwerpen voor serviezen, sieraden en bureau-accessoires. Hier is ook een haardscherm van Marie Kuyken te zien. Zij is, met Tine Baanders en Margaret Kropholler, die de huizen aan de Holendrechtstraat ontwierp, een pionierster in het mannendomein van de (binnenhuis)architectuur.

Haardscherm_amsterdamse school_Marie Kuyken
Marie Kuyken, Haardscherm, ca. 1920. Collectie Stedelijk Museum Amsterdam

Na een overdadig ingerichte zaal met glas-in-loodramen en lampen die de interieurs van de Amsterdamse School een betoverend glans verleenden, betreedt de bezoeker de laatste sober ingerichte zaal. Hier is te zien waar de rechtlijnige variant van de Amsterdamse School uiteindelijk toe heeft geleid: de rood-blauwe stoel van Gerrit Rietveld en De Stijl. Maar dat is een ander verhaal. Wie daar meer van wil weten kan terecht in permanente expositie Mondriaan en de Stijl in het Haagse Gemeentemuseum.

I. de Roode & M. Groot, Wonen in de Amsterdamse School: Ontwerpen voor het interieur 1910-1930, Stedelijk Museum Amsterdam, 2016.

H. Janssen en M. White, Het verhaal van de Stijl; van Mondriaan tot van Doesburg, Gemeentemuseum den Haag, 2011.

01_hetschip
Museum Het Schip

LogoStedelijk

 

 

Wie is de andere vrouw in het Paradijs…

 

Jheronimus Bosch, Detail Linkerluik Hooiwagen, Museo del Prado, Madrid
Jheronimus Bosch, Detail Linkerluik Hooiwagen, Museo del Prado, Madrid

Sinds de lancering van deze website heeft u wellicht al een van mijn stukjes over actuele tentoonstellingen gelezen.Misschien ook niet en ziet of zag u daar achter het menu alleen de achtergrond met de schepping van Adam en Eva en de zondeval in het paneel met het aardse paradijs uit de Tuin der Lusten van Jeroen Bosch. Dit verhaal kennen de meeste 50-plussers nog wel. Eva, die door de duivel in de gedaante van een slang wordt verleid tot het eten van de verboden vrucht met alle desastreuze gevolgen van dien !Die slang, gekronkeld rond stam of tak van een appelboom, is op talloze schilderijen met dit thema te zien, maar hier heeft zij het bovenlichaam van een vrouw.

Wie is zij ?

Dat waarschijnlijk niet alle lezers deze vraag kunnen beantwoorden is niet zo vreemd; het verhaal van de eerste vrouw van Adam is, wegens haar rebelse karakter, angstvallig uit de christelijke traditie geweerd.

Wij kennen haar naam dankzij een Joods geschrift uit de 9e eeuw; het zogenoemde Alfabet van Ben Sira.

Haar naam is Lilith. Zij kon zich niet vinden in de aan haar man ondergeschikte positie en nam de benen. Toen ze echter merkte dat Adam een nieuwe vrouw had, kwam ze door de achterdeur terug, klom in de boom van kennis van goed en kwaad en verstoorde met haar verleidingskunsten niet alleen het geluk van haar ex en zijn nieuwe vrouw, maar ook dat van de gehele mensheid…

De rest van het verhaal is bekend.

In het bijbelboek Genesis wordt tweemaal gewag gemaakt van de schepping van de vrouw; genesis 1: … ; Genesis 2: …. Deze woorden gaven voeding aan de gedachte dat Adam voor hij zijn leven deelde met Eva, een andere vrouw had. En zo verschijnt Lilith in de schilderkunst. Michelchelangelo, Hugo van der Goes, Cornelis Cornelisz van Haarlem en …Jeroen Bosch raakten geinspireerd door deze rebelse vrouw, die in de vorige eeuw het boegbeeld werd van verschillende femininistische stromingen.

Zondeval_Cornelisz van Haarlem_1592
Cornelis Cornelisz van Haarlem, De Zondeval, 1592. Amsterdam, Rijksmuseum
Zondeval_Hugo _Goes_1475
Hugo van der Goes, De Zondeval, linkerpaneel van het diptiek van Wenen, 1475. Pan. 32 x 22 cm. Wenen, Kunsthistorisches Museum
Zondeval_verdrijving_Adam en Eva_Paradijs
Michelangelo, Zondeval en Verdrijving van Adam en Eva uit het Paradijs, 1508-12. Rome, Sixtijnse kape

 

 

Lichte Zeden in het Van Gogh Museum Amsterdam t/m 19 Juni 2016

Lichte Zeden; prostitutie in de Franse kunst 1850-1910.

Bed, na 1860, Ville de Neuilly-sur-Seine. Vermoedelijk afkomstig uit bordeel

19e eeuws bed, na 1860, beschilderd, verguld en bewerkt hout. Ville de Neuilly-sur-Seine. Foto Jan-Kees Steenman.

‘Alles wat u ooit wilde weten over (betaalde) liefde in de 19e eeuw, maar nooit durfde te vragen’.. U ziet het in de tentoonstelling Lichte Zeden: t/m 19 juni in het Van Gogh Museum.

Conservator Nienke Bakker stuitte in haar bestudering van de brieven van Vincent van Gogh nogal eens op passages, waarin hij vertelt over zijn regelmatige bordeelbezoek. Om in balans te blijven minstens eenmaal per 14 dagen voor maar 3 Francs.

Wat moest een ongetrouwd man in die dagen anders ?

Dit vormde het uitgangspunt voor deze tentoonstelling die in samenwerking met het Musée d’Orsay tot stand is gekomen en daar al te zien is geweest onder de titel Splendeurs et Misères.

 Noodzakelijk kwaad

Prostitutie werd in de tweede helft van de 19e en vroege 20e eeuw gezien als een maatschappelijk geaccepteerd noodzakelijk kwaad.

Officieel alleen toegestaan achter de gesloten deuren van maisons closes. Pas als de gaslantaarns aangingen mochten de dames ook de straat op…

De overheid zorgde voor medische controles, maar afgaande op brieven, romans en dagboekfragmenten over kunstenaars in die dagen, haalden die niet veel uit. Syfilis was wijd verspreid en genezing was nog niet mogelijk. Foto’s van hoertjes met een door deze ziekte geschonden aangezicht zijn in de tentoonstelling te zien. In het Utrechtse Universiteitsmuseum staat een vrouwenkopje op sterk water met sporen van deze vernietigende ziekte: de neus is afgevallen…

De tentoonstelling geeft antwoord op vele vragen: sleutelwoorden daarbij zijn: lust, en -met een anachronisme- glitter, leed en… misère !

De eerste zaal toont schilderijen van mooie dames, die hun ware aard op het eerste gezicht niet prijsgeven. Een gesoigneerd vrouwtje dat haar hond uitlaat, door Ernest Ange Duez en een chique ogende dame aan wie een heer op straat de weg vraagt of gaat het over iets anders ?

Jean Béraud, het voorstel of de afspraak in de rue Chateaubriand, 1885
Jean Béraud, het voorstel of de afspraak in de rue Chateaubriand, 1885

Het moderne leven

Het weergeven van straatmadelieven, nachtvlinders en meisjes van plezier werd in de tweede helft van de 19e eeuw een ware rage bij de avant-garde kunstenaars in Parijs.

Zij wilden, anders dan de Académie destijds voorschreef, geen historiestukken meer schilderen met verheven thema’s ontleend aan de geschiedenis, de mythologie of de bijbel, neergezet in mooi in elkaar overvloeiende harmonieuze, gemengde tinten. Zij verzetten zich niet alleen tegen de gevestigde onderwerpkeuze, maar ook tegen de gelikte academische stijl. Daartoe aangespoord door Baudelaire, die meende dat kunst het moderne leven moest weergeven, verkozen zij thema’s uit het dagelijkse leven en uit hèt leven. Schaars- of niet geklede modellen; dat was nog wel conform de academische praktijk, maar de manier waarop was totaal anders. In een palet van felle, contrasterende ongemengde kleuren (conform ideeën over de moderne kleurenleer) gaven Frantisek Kupka, André Dérain, Jan Sluijters en Kees van Dongen hun modellen weer. Model of prostituee; het was vaak een synoniem.

Love-boat

In de tentoonstellingszalen wordt de wereld van de lichte zeden in ca. 150 objecten getoond; schilderijen, prenten, curieuze documenten en pornografisch fotomateriaal.

Een sponde als een slagschip, met omgewoelde lakens vormt de blikvanger in de eerste zaal. Een idyllische schildering van Leda en de Zwaan boven het hoofdeinde en goud vergulde musicerende cupido’s als vrolijke wachters op de hoeken; de love-boat van een top-courtisane. Het luttele bedrag van 3 Francs dat Vincent van Gogh als liggeld betaalde, zal hier niet hebben volstaan …

 

Carolus Dural, portret van Julia Tahl, 1876,Petit Palais,Musée de Beaux-Arts de la Ville de Paris
Carolus Dural, portret van Julia Tahl, 1876, Petit Palais, Musée de Beaux-Arts de la Ville de Paris

Zweepje

Pracht en praal van courtisanes wordt ook geïllustreerd met portretten van Julia Tahl door Carolus-Duran en een foto van La Païva. Deze dochter van een arme Joodse emigrant, had zich via contacten met hoge heren weten op te werken tot een succesvolle courtisane.

Na gedane arbeid onthaalde zij haar cliënten en gasten op extravagante feesten in haar prachtige huis aan de Champs Elysées. Schrijvers als Gustave Flaubert en Emile Zola waren hier ook te vinden.

In een van de vitrines ligt het zweepje van haar eveneens beroemde collega Valtesse de la Bigne, als stille getuige van martelgenot. In dit segment van de branche was het leven minder beroerd dan in de gewone bordelen. Over dat top-segment deed de inmiddels 72-jarige Xaviera Hollander, die in 1971 de bestseller de Happy Hooker publiceerde, onlangs in de NRC opnieuw een boekje open… ….

Olympia

Naar Edouard Manets, destijds als zeer obsceen gerecenseerde Olympia, uit 1863 en zijn lieflijke Nana zult u hier tevergeefs zoeken. Het in bruikleen vragen van deze doeken zou een even grote faux-pas zijn het verzoek om de Nachtwacht door het Musée d’Orsay !

Wat in het Van Goghmuseum wel te zien is zal uw nieuwsgierigheid zeker bevredigen. Topstukken van ervaringsdeskundigen als Edgar Dégas, Henri de Toulouse-Lautrec, Pablo Picasso, Kees van Dongen, Frantisek Kupka, Vincent van Gogh, e.a. vullen de thematisch ingedeelde tentoonstellingszalen, beginnend met de reeds besproken werken onder de noemer Onzekerheid en dubbel-zinnigheid: is ze er nou een of niet ?

Onder de noemer Pracht en Praal passeren de sterren van de haute prostitution de revue, daarna doen we bij het thema In het bordeel: van afwachten tot verleiden een stapje terug op de maatschappelijke ladder. De branche kende luxe- en werkpaardjes…

Hier ontmoeten we niet alleen de gevallen vrouwen en meisjes van (twijfelachtig) plezier, maar ook slecht betaalde bloemen- en winkelmeisjes die om den brode tot prostitutie gedwongen waren.

Het leven van alledag achter de huis clos van de bordelen… Het tot vervelens toe wachten, was- en kleedscènes inspireerde Henri de Toulouse L’Autrec, Vincent van Gogh e.a. tot talloze creaties, zoals Forains, De klant uit 1878 en het aandoenlijke doek van Edvard Munch, Kerstmis in het bordeel.

Edward Munch, kerstmis in het bordeel, 1903-1904
Edward Munch, kerstmis in het bordeel, 1903-1904

Hier dragen de meeste dames al een minder vrolijke gelaatsuitdrukking, zoals in Picasso’s Melancholie en de Absintdrinkster van Edgar Dégas. Op een werk van Béraud staan balletdanseresjes, die in de coulissen opgewacht worden door besnorde oudere ‘heren van stand’.

Edgar Dégas behoorde qua financiële status ook tot die categorie. Na zijn dood kwam een geheime erfenis boven water. Een reeks erotische monotypen van prostituees. Deze worden nu, samen met een nieuwe aanwinst van zijn hand, Het toilet, lezen na het bad, getoond in een speciaal met pikanterieën ingericht hoekje. In nog zo’n hoekje zijn de vroegst bewaarde onzedelijke fotografische beelden te zien; met ware hoogstandjes van pornografische groeps-acrobatiek !

Onder de noemer Uitspattingen in kleur en vorm ontmoeten we schaars of niet geklede dames van o.a. André Dérain, Jan Sluiters, expressieve, grootogige blote dames van Kees van Dongen en Franticek Kupka’s Meisje van Gallien, het posterbeeld van de tentoonstelling.

Op de vraag hoe aan klandizie te komen wanneer de meisjes van jouw etablissement alleen achter gesloten deuren te vinden zijn hadden de hoerenmadams en pooiers wat gevonden. Bij de zojuist geopende spoorwegstations kregen mannelijke reizigers door loopjongens iets in de hand gedrukt; een muntje te verzilveren in een van de huizen van plezier !

De branche kende nog geen beroepsvereniging als de tegenwoordige Rode Draad (wie kent nog de Bijbelse herkomst van deze naam ?), maar er waren wèl wetten en reglementen.

In de expositie ligt een bizar politiedossier met beschrijvingen en portretten van dames van lichte zeden. Je vraagt je af of dit boekwerk uitsluitend de zaak van de goede zeden diende of als catalogus ook het plezier van de dienaren van de Hermandad …

Een schilderij van Jean Béraud toont een droefgeestige ruimte waar gearresteerde zieke prostituées, onder supervisie van enkele nonnen worden vastgehouden. Soms mooi, boeiend, maar vaak ook droefgeestig zijn de getoonde werken, die ons 21e eeuwse voyeurs, een openhartig inkijkje geven in de wereld van de prostitutie en de spelers op dit intrigerende toneel, de door ons nog altijd bejubelde kunstenaars van de Parijse avant-garde.

Literatuur:

R. Thomson e.a., Lichte Zeden: prostitutie in de Franse kunst 1850-1910, tentoonstellingscatalogus van Gogh Museum Amsterdam, 2016.

Tentoonstelling Lichte Zeden, van Gogh Museum

 

 

 

 

 

 

Franciscus: met het verhaal van Henk van Os, Museum Catharijneconvent, t/m 5 juni 2016

Franciscus: met het verhaal van Henk van Os,

Rond 4 oktober sporen reclames de consument aan om hun huisdier eens extra te verwennen en het jeugdjournaal toont blije kinderen met hun viervoeters in de klas…

Dat het werelddierendag is kan niemand ontgaan, maar wie weet nog dat 4 oktober de gedenkdag is van Franciscus van Assisi (1181-1226), de rijkeluiszoon die het roer omgooide ?

Hij verruilde een comfortabel leven, met bijbehorende wereldse geneugten, voor een godsvruchtig en dienstbaar bestaan. En dat deed hij zo overtuigend dat hij vandaag, zo’n 800 jaar na dato, nog niet vergeten is ! Prof. Dr. Henk van Os koos deze voorbeeldige heilige als hoofdpersoon voor de tentoonstelling, waarmee hij afscheid neemt als hoogleraar aan de UVA.

Laten we indachtig de huidige Jeroen Bosch tentoonstelling even beginnen met een schilderij dat dáár te zien is, de Bossche Lakenmarkt uit 1530. Niet alleen interessant om te zien waar Jeroen Bosch 500 jaar geleden werkte in het huis dat thans de Kleine Winst heet (naast het onlangs ingestorte winkelpand van Pearl) en waar hij schuin aan de overkant na zijn huwelijk woonde (thans winkelpand Invito). Op dit schilderij is ook de heilige Franciscus afgebeeld als beschermheilige van de textielhandelaren; deze hoedanigheid –een van vele- dankte hij aan zijn vader die in stoffen deed.

13_De Lakenmarkt_The draper's market_HR kopie
De Lakenmarkt, ca. 1525, Noordbrabants Museum

 Wie was Franciscus ?

Laat ik beginnen met het beeld dat u allen waarschijnlijk wel kent: Franciscus de natuurliefhebber. Hij trok er graag op uit en werd beste maatjes met de dieren. Vogels kwamen luisteren naar zijn preken en vlogen pas weg nadat Franciscus hen had gezegend !

Franciscus preekt voor de vogels, miniatuur, ca. 1230-1240, Badische Landesbibliothek, Karlsruhe
Miniatuur met de Vogelpreek, Psalter, ca. 1230. Badische Landesbiliothek, Karsruhe

Wanneer u deze Franciscus niet kent, dan kent u wellicht de Franciscus die in de bossen van Greccio in 1223 ‘life’ een kerststal neerzette, compleet met os en ezel en een kribbe met beeld van het Christuskind, dat na vurig bidden tot leven kwam. In navolging van dit wonder worden nog ieder jaar op tal van plaatsen kerststallen, al of niet gestoffeerd met levende have, opgebouwd. Maar de wonderlijke menswording van het houten Christusbeeldje heeft zich nooit meer voorgedaan.

Het verhaal dat Prof. Dr. Henk van Os de genodigden in de Catharinakerk ter opening van de expositie vertelde ging ook over een dier. Geen lieflijke vogel of verstilde os en ezel, maar een gemene wolf, die de bewoners van het stadje Gubbio jarenlang terroriseerde, maar die onder de zachte woorden en dwingende blik van Franciscus zo mak werd als een lam…

Franciscus_beeld
Giacomo Colombo, Beeldje Franciscus, ca. 1700. Erzbischöfliches Diözesanmuseum, Paderborn. Foto Ansgar Hoffmann

Franciscus liefde bleef niet beperkt tot dieren. Hij hield ook van mensen. Als werkterrein koos hij de stad, waar veel plattelandslieden in de hoop op een beter bestaan naar toe kwamen om er helaas in armoede te eindigen. Volgelingen van de door Franciscus gestichte orde der franciscanen of minderbroeders leefden in zelfverkozen armoede en zetten zich in voor de opvang en verzorging van paupers, zieken en melaatsen. Tijdens de opening van de tentoonstelling vertelde een hedendaagse franciscaan, pater Rob Hoogenboom, over het wonder van een melaatse man, die tijdens een wasbeurt onder Franciscus handen genas. Het verzorgen van melaatsen behoort nog steeds tot de taken van minderbroeders in Brazilië.

Begin van de Renaissance

Talrijk zijn de verhalen rond deze inspirerende figuur die reeds twee jaar na zijn dood in 1228 werd heilig verklaard. Franciscus sprak tot de verbeelding van velen en Van Os is één van hen. Tijdens zijn studie kunstgeschiedenis vernam hij de theorie van een 19e eeuwse kunsthistoricus, Heinrich Thode, die stelde dat met de orde der franciscanen het begin van de Renaissance werd ingeluid. Franciscus wenste een directere band tussen de individuele gelovige en God. Een in de woorden van Van Os: ‘bijzonder, middeleeuws soort individualisme (…) met een diep doorleefd gevoel van verbondenheid met Gods schepping’…Dit zien we in veel afbeeldingen van Franciscus terug.

Fresco's bovenkerk Francesco, Assisi
Giotto di Bondone en werkplaats, Fresco’s van de bovenkerk van San Francesco, Assisi, ca. 1290, Franco Cosimo

De Franciscanen gebruikten van meet af aan de schilder- en beeldhouwkunst als promotiemiddel ter verbreiding van het geloof. Preken met beelden was een belangrijk communicatiemiddel in tijden van ongeletterdheid. In opdracht van Franciscanen beschilderde Giotto di Bondone (1266-1337) de muren van de basiliek in Assisi, waar Franciscus zijn laatste rustplaats vond. Dit ‘stripverhaal’ over het leven van de heilige, is gebaseerd op de laat 13e eeuwse beschrijving van Bonaventura. Heel kies zijn de wilde jeugdjaren –Franciscus is ook jong geweest- uit deze beeldreeks geweerd ! Voor het eerst in de kunstgeschiedenis wordt in deze schilderingen aandacht besteed aan de anatomie van het menselijk lichaam (zij het verscholen onder de kleding), dieptewerking en… emotie !

De 28 fresco’s uit Assisi kon zèlfs Van Os niet naar Utrecht krijgen en het Florentijnse ‘portret’ van Franciscus door Sassetta, dat in 1958 (…) een onuitwisbare indruk op hem maakte, evenmin, maar Van Os heeft wel kunstwerken bijeengebracht die zelden in Nederland te zien zijn. Schilderijen, miniaturen en beelden van o.a. Taddeo di Bartolo, Fra Angelico, Ludovico Carracci èn Rembrandt.

Talrijke wonderen

Stigmatisatie_Franciscus
Lorenzo Monaco, Stigmatisatie van Franciscus, ca. 1420. Rijksmuseum, Amsterdam

Ze brengen de talrijke wonderverhalen rond Franciscus in beeld. Naast de vogelpreek is het wonder van zijn stigmatisatie het meest bekend. Als asceet trok Franciscus zich vaak terug in de natuur om zijn aandacht te richten op God. Tijdens een retraite in de bossen van La Verna leefde Franciscus zich het lijden van Christus zò sterk in, dat hij spontaan ook wonden in handen en voeten ontving.

Tijdens een lezing voor de Kunstkring Doorn benadrukte Van Os onlangs het belang van Franciscus van Assisi. Door zijn toedoen was religie niet langer uitsluitend een zaak van ‘specialisten’, maar meer een van het volk. Zijn volgelingen, de minderbroeders, stonden het volk met raad en daad terzijde. Met de urbanisatie en bijkomende problemen als armoede en ziekte, kwam een belangrijk nieuw fenomeen op: het gezin als hoeksteen van de samenleving. Gepromoot door Franciscanen, die daartoe, aldus Van Os, een beschavingsoffensief lanceerden. Afbeeldingen van de voorbeeldige Heilige Familie en geschriften van de franciscanen helpen daarbij. Dit aspect komt in de huidige tentoonstelling niet aan de orde, maar werd door Van Os wel in de inmiddels voorbije tentoonstelling Heilige en Onheilige families in Huis Bergh belicht.

Oude bronnen

In het Catharijneconvent zijn ook de oudste bronnen over Franciscus leven te zien. In 1228 werden de wetenswaardigheden over zijn leven in opdracht van paus Gregorius IX al op schrift gesteld door tijd- en ordegenoot Thomas van Celano, die in zijn vita een vriendelijk signalement geeft van de kleine, charismatische Franciscus.

Ook latere bronnen zijn tentoongesteld. Zoals Bonaventura’s Legenda minor uit 1263 en de zogenoemde Fioretti (bloempjes); een 15e eeuwse bundel met sprookjesachtige Franciscusverhalen. De eerste Nederlandse levensbeschrijving door Jacob van Maerlant (ca. 1275), die wij van de Middelbare school beter kennen als de auteur van de Spieghel Historiael, is in de tentoonstelling te zien.

In de uitbeeldingswijze –iconografie- van Franciscus wordt het accent op zijn verschillende verschijningsvormen in de loop der tijd verlegd en aangepast aan eigentijdse idealen. En op zijn conto worden steeds meer wonderen bijgeschreven.

We leerden Franciscus kennen als bekeerling, asceet, mysticus, wonderdoener, boetvaardige heilige, prediker tot- en beschermheilige van de dieren en tenslotte wordt hij zelfs als tweede Christus ten tonele gevoerd. Als rolmodel voor mensen die in het voetspoor van Jezus zouden willen treden, maar dat toch moeilijk vonden, was Franciscus voor gewone stervelingen makkelijker na te volgen ….

Deze hoedanigheid wordt gepromoot in een laat 14e eeuws boek, waarin Bartolomeus van Pisa overeenkomsten beschrijft tussen Franciscus en Christus. In schilderijen en prenten is de weerslag van deze vindingrijke ideeën te zien. We zien hoe God de Vader Franciscus uit een rots tot leven wekt en hoe Hij vervolgens uit diens rib een naakte vrouw creëert (…); de personificatie van de orde der franciscanen. In een prent van Philips Galle uit 1587
 brengt een als pelgrim vermomde engel, Franciscus moeder de blijde boodschap dat haar kind een grote toekomst wacht. Analoog aan de maagd Maria, aanvaardt zij deze boodschap deemoedig. Leuk in het licht van de huidige Jeroen Bosch-gekte: de scène ernaast laat zien hoe Franciscus geboorte voor commotie zorgt in de hel !

Profetie_engel_Franciscus
Philips Galle, Profetie van de engel bij Franciscus’ geboorte en de onrust in de hel. 1578, Museum Boijmans, Rotterdam

De engel kreeg gelijk; in een onafzienbare reeks prenten zien we hoe Franciscus zijn mantel weggeeft aan een bedelaar; hoe hij -analoog aan Mozes- water uit de rots slaat en zelfs water in wijn weet te veranderen ! En l’histoire se repète: Franciscus speelt het klaar om zoals Jezus aan het meer van Galilea, vijfduizend minderbroeders tijdens hun jaarlijkse bijeenkomst, met slechts 5 broden en twee vissen te voeden !

Omgekeerde wereld

Christus_thomas
Prent van Christus als ongelovige Thomas, ca. 1575. Museo Francescano, Rome
Titelblad
Titelblad van Anatomie van der barvoetermonniken alcoran, 1695. Universiteitsbibliotheek

Tenslotte bereikt de beeldvorming rond Franciscus een bizarre climax in een prent waarin Christus, als ongelovige Thomas zijn vinger in de zijdewond van Franciscus steekt  (Philips Galle, 1580 Museo Francescano, Rome). Zoals een zegelafdruk de echtheid van een document garandeert, zo fungeren Franciscus stigmata als ‘certificaat van echtheid’ voor diens hoedanigheid als tweede Christus, aldus Bartolomeus van Pisa. Calvinisten nu zouden zeggen: het moet niet gekker worden… Zij uitten destijds ook al kritiek in twee in de opstelling onopvallende 16e eeuwse spotprentjes.  Ene Erasmus Alber kritiseert in zijn Barfüßer Mönche Eulenspiegel und Alcoran uit 1542 (met voorwoord van Maarten Luther) de vergelijking van Franciscus met Christus. Op het satirische titelblad spreekt een duivel in minderbroederpij: ‘Al is Christus een groot heer, onsen Franciscus is nog al meer.’ Een andere illustratie toont hoe Franciscus uit de zijdewond van Christus kruipt ! Uit de vele afbeeldingen blijkt dat Franciscus door katholieken als een goede bemiddelaar wordt beschouwd. In Utrecht worden goedkope pijpaarden devotie-beeldjes voor de massa gemaakt, zoals een mal met een daarin gevormd Franciscus beeldje illustreert.

Contrareformatorisch offensief

Franciscus_kruis
Anthony van Dyck of werkplaats, Franciscus omarmt het kruis, 1600-1650. Rijksdienst Cultureel Erfgoed, Rijswijk

Onder het mom aanvallen is de beste verdediging wordt tijdens het Concilie van Trente (1545-63) een antwoord geformuleerd op de Reformatie. Bisschoppen trachtten de Rooms-Katholieke kerk van binnenuit te zuiveren. De door hervormers gekritiseerde buitensporige Maria devotie wordt (overigens zonder succes) ingeperkt en al te ongeloofwaardige heiligen, zoals Christoffel, worden geschrapt van de officiële lijst, maar blijven niettemin geliefd bij het volk. Geschriften, prenten en schilderijen, waarin de gelovigen emotioneel worden aangesproken moeten hen voor de moederkerk behouden en afgedwaalde schapen terugwinnen. Dit is mooi verbeeld in Anthony van Dycks Franciscus onder het kruis, uit de eerste helft van de 17e eeuw en in Ludovico Carracci’s, Maria met Franciscus en het Christuskind, 1585. Maria legde haar kindje even in de armen van Franciscus, waarna hij het een nacht lang zou hebben gewiegd. De verkoop van aflaten bleek eveneens een probaat middel om gelovigen aan de kerk te binden. Reeds aan het eind van de 13e eeuw verleende de paus de minderbroeders toestemming voor het uitgeven van de zogenoemde ‘aflaat van Porziuncola’. Franciscus zou deze aflaat persoonlijk van Christus hebben ontvangen. Federico Barocci vervaardigt een prent die voor de koper fungeert als aflaat. Hiermee werd het verblijf in het vagevuur, waar zonden moeten worden uitgeboet, aanzienlijk bekort. Deze oude praktijk wordt na het Concilie van Trente nieuw leven ingeblazen.

Maria_christus_Franciscus
Ludovico Carracci, Maria met Franciscus en het Christuskind, ca. 1585. Rijksmuseum, Amsterdam

In de laatste tentoonstellingszaal is te zien hoe de natuur als setting voor Franciscus wonderen steeds prominenter wordt. Franciscus ontvangt zijn stigmata in de woeste natuur, waar hij zich als boeteling heeft teruggetrokken, zoals in een prent van Rembrandt, Franciscus als mysticus in de natuur.

Franciscus_mysticus
Rembrandt, Franciscus als mysticus in de natuur, ets, 1657. Teylers Museum, Haarlem

Een fraai 17e eeuws wandtapijt toont Franciscus te midden van een weelderige natuur, verwijzend naar het verloren paradijs van Adam en Eva, dat door Christus’ kruisdood in de hemel weer toegankelijk wordt.

Franciscus in een modern jasje

Zo komen we aan bij de verbeelding van Franciscus in de 19e en 20e eeuw.  Zoals het beeldmerk van de tentoonstelling; een schilderij door Francesco Coppola Castaldo’s Franciscus in een kustlandschap, uit 1878.

Franciscus met vogels en bloemen
Francesco Coppola Castaldo, Franciscus in een kustlandschap, 1878. Museum voor Religieuze Kunst, Uden. Foto: Niels den Haan

In dit desolate, welhaast Felliniaanse landschap zijn nog altijd zijn vaste metgezellen de vogels aanwezig en een hier en daar een bloem ! Hier treffen we ook een fraaie houtsnede aan door Maurits Escher, Franciscus preekt voor de vogels, 1922.

Illustratief als document van het tijdsbeeld van de jaren tachtig, is Elie van Damme’s, Franciscus als natuurberschermer.

Franciscus_natuurbeschermer_Elie_van_Damme
Elie van Damme, Franciscus als Natuurbeschermer, 1982. Provincialaat van de Minderbroeders Franciscanen. Foto Ruben de Heer, Utrecht

Hier staat Franciscus als een soort Jantje Beton, in dit geval Fransje Beton, met in de voorgrond nog maar een enkel bloempje. Onmiskenbaar een verwijzing naar de 13e eeuws urbanisatie, de tijd waarin Franciscus werkzaam was onder de outcasts in de nieuw gestichte steden.

In deze zaal staat ook het sobere Franciscubeeld dat Mari Andriessen in 1942 in opdracht van de Amsterdamse Obrechtkerk maakte. Het beeld kon het parochiebestuur maar matig bekoren. Daarom werd Piet Worm om een kleurrijk (geslaagd ?) achtergrondkoortje gevraagd !

Franciscus_Mari Andriessen_Obrechtkerk
Mari Andriessen, Franciscus, 1942. Zandsteen; Piet Worm, Muurschildering. Obrechtkerk, Amsterdam. Foto: Ruben de Heer, Utrecht.

Het Zonnelied

Een laatste hoofdstuk in de tentoonstelling wordt gevormd door verbeeldingen van Franciscus Zonnelied, dat talloze componisten en 20e eeuwse kunstenaars inspireerde. Onder wie Hans Pape, van wie 4 houtsneden over dit lofdicht op Gods schepping.

Tot besluit onze virtuele rondleiding sta ik even stil bij de huidige paus in wiens naamkeuze en levenswandel de heilige Franciscus voortleeft. Paus Franciscus die Franciscus ideeën van soberheid en rechtvaardigheid metterdaad belijdt. Hij bewoont geen luxueuze suite in het Vaticaan, maar huist in een eenvoudig appartement. Zijn uitvalsbasis voor een kruistocht tegen corruptie en arrogantie onder de curie; een offensief dat hem niet door alle Romeinse prelaten in dank wordt afgenomen, zoals te lezen in een recent verschenen boek onder de titel Kruistocht, door G. Nuzzi.                                               Geheel in stijl met Franciscus liefde voor de armen, ontving paus Franciscus deze winter de Utrechtse dakloze Marc op audiëntie. Gevraagd naar zijn ervaring antwoordde de bezoeker, dat het net was of hij bij zijn opa op bezoek was ! De paus op zijn beurt liet in antwoord op de vraag of hij Nederland nog eens wilde bezoeken weten, dat hij zou komen als de daklozen van Utrecht hem zouden uitnodigen.                                             Het cadeautje dat de Utrechtse verkoper van straatnieuws van de paus ontving, een rozenkrans, ligt in de tentoonstelling.

Epiloog

Niet in de tentoonstelling, daarom hier even aangestipt. Zoals de leefwijze van de 5e eeuwse heilige Benedictus van Nursia in 2003 in een modern jasje verscheen met tips voor timemanagement, in de zin van op tijd met een taak te stoppen, zo is er ook een boek met tips van Jaap Lodewijks voor management in de geest van Franciscus. De heilige van Assisi zocht bewust de ontmoeting met de ander en was op zoek naar wat bindt in plaats van naar wat scheidt.

Franciscus zag zijn leiderschap als een noodzakelijke taak, maar vond die taak beslist niet belangrijker dan het wassen van andermans voeten; een boodschap die wel past bij Pasen.

 

Bibliografie:

W. Derkse, Een levensregel voor beginners: Benedictijnse spiritualiteit voor het dagelijkse leven, Tielt, 2003.

J. Lodewijks, Als het wassen van andersmans voeten: Franciscus ontmoeten in leidinggeven en werk, Utrecht 2011.

H. van Os e.a., Franciscus met het verhaal van Henk van Os, Tentoonstellingscatalogus Museum Catharijneconvent, Zwolle, 2016.

G. Nuzzi, De kruistocht: Paus Franciscus en zijn geheime strijd tegen corruptie in het Vaticaan, Amsterdam, 2016.

 

 

 

‘Gainsborough in his own words’, Rijksmuseum Twenthe t/m 24 juli 2016

‘Gainsborough (1727-1788) in his own words’

thomas_gainsborough_zelfportret_ca._1787_royal_academy_of_art
Thomas Gainsborough, Self Portrait, ca. 1787, Royal Academy of Arts, London

In de tentoonstelling ‘Gainsborough in his own words’ zijn twee portretten te zien van Gainsboroughs echtgenote Margaret, geschilderd met een interval van 27 jaar. Op het eerste uit 1758, zien we een struise, blozende vrouw met mooi zwart haar.

thomas_gainsborough_portrait_of_the_artists_wife_gemalde_galerie_JfkMlJeYHYXzaQUg
Thomas Gainsborough, portret of the artists wife, 1758, Gemälde Galerie, Berlin

Van het tweede doek uit 1785 kijkt een gekwetste, doch trotse vrouw ons aan. Alsof ze zeggen wil ‘nou, en ?!’ Onder haar muts komen inmiddels grijze haren tevoorschijn. Zo te zien zijn de jaren niet vriendelijk voor haar geweest. En dat lijkt te kloppen, volgens Gainsboroughs eigen woorden.

Mrs Thomas Gainsborough, 1785, Gainsborough House, Sudbury c) Gainsborough's House; Supplied by The Public Catalogue Foundation
Mrs Thomas Gainsborough, 1785, Gainsborough House, Sudbury (c) Gainsborough’s House; Supplied by The Public Catalogue Foundation

Je zult door je echtgenoot maar ‘old Marge’ genoemd worden; voortdurend bedrogen- en met soa’s opgezadeld worden en dan elk jaar ook nog lief moeten opzitten voor een portret… Uit bronnen komt Margaret Gainsborough naar voren als een dominante vrouw, wat de zoektocht van manlief naar uithuizige pleziertjes wellicht verklaart.

Het echtpaar had twee dochters Margaret en Mary, ‘his dear girls’. Zij zijn in de tentoonstelling in een nogal merkwaardig portret aanwezig. Merkwaardig niet alleen wegens de opvallende naad die er doorheen loopt (de zusjes werden ooit gescheiden), maar ook qua compositie en uitstraling.

thomas_gainsborough_the_artists_two_daughters_ca_1758_va
Thomas Gainsborough, the artists two daughters, 1758, Victoria and Albert Museum, Londen

Anders dan het in de audiotekst – er is geen catalogus – gesuggereerde liefdevolle gebaar, lijkt de ene zus de ander veeleer bij een pluk haar vast te grijpen, waardoor het kleintje enigszins verschrikt en hulpeloos de blik naar de beschouwer wendt. Hoe zich dit laat rijmen met de beschrijving van wederom Gainsborough zelf, dat de jongste Marge, een bazig typetje was en daarom de captain werd genoemd, en de zachtaardige oudste Mary, bijgenaamd Molly, weet ik niet….

Als dochters van (maar) een schilder en een moeder die als onwettig kind geboren was, waren ze verloren tussen twee werelden en hoorden ze in de toenmalige Engelse society nergens echt bij. Daarom gaf Gainsborough hen teken- en schilderles, opdat zij zich later een goede positie zouden kunnen verwerven. Daar kwam echter niets van. Hun volwassen leven bracht hen weinig geluk. Mary wordt krankzinnig en het huwelijk van Marge met de musicus Johann Christian Fischer, in portret prominent aanwezig op de tentoonstelling, loopt uit op een fiasco.

thomas_gainsborough_johann_christian_fischer_ca._1780_royal_collection_windsor
Thomas Gainsborough, Johann Christian Fisher, ca.1780, Royal Collection, Windsor

Portretten en landschappen

Behalve familieportretten vervaardigde Gainsborough ook beeltenissen van tijdgenoten. Adellijke en hooggeplaatste personen en al of niet bevriende figuren uit de literaire- en theaterwereld van die dagen. Het genre portret werd door de 17e eeuwse kunsttheoreticus Gerard de Lairesse, hoofdrolspeler in de najaar tentoonstelling van het Twents museum, wegens het kopiëren van de natuur smalend afgedaan als een genre voor zwakke geesten. Zijn tijdgenoot Samuel van Hoogstraten omschreef portretschilders als ‘maer gemene soldaten in het veltleger van de konst’. Ook Gainsborough vond het schilderen van portretten ‘rather boring’, en dat is nog zacht uitgedrukt. Hij schreef: ‘I am sick of portraits, and wish very much to take my Viola da Gamba and walk off to some sweet village where I can paint landskips and enjoy the fag end of life in quietness and ease’.. Elders heeft hij het zelfs over de ‘cursed face business’ ! Maar er moest wel brood op de plank komen.

Voor we Gainsboroughs geliefde landschappen bekijken nu eerst een korte rondgang door Gainsboroughs portretgalerij.

800px-David_Garrick_by_Thomas_Gainsborough
Thomas Gainsborough, David Garrick, 1770, National Portrait Gallery, London

David Garrick, de goodlooking acteur met wie Gainsborough in het culturele centrum Bath bevriend was, heeft hij zeker niet met tegenzin geschilderd. Gainsborough hield het werk na voltooiing geruime tijd in zijn atelier om het te kopiëren. Met zijn bruine ogen kijkt Garrick ons vanonder zijn grijs gepoederde pruik vriendelijk aan.  De levendige portretten die Gainsborough vervaardigde van componist Johann Christian Bach (ja, zoon van) en de operazanger Giusto Ferdinand Tenducci lijken evenmin aan verveling ontsproten. Enigszins verveeld was hij wellicht wel bij het portretteren van Sir Edward Turner of de wat afwezig op haar harp tokkelende Louisa, Lady Clarges.

Het directe, aansprekende portret van zijn vriend John Joshua Kirby kan Gainsborough onmogelijk met tegenzin hebben geschilderd. Kirby, architect en landschapschilder, doceerde niet alleen aan de Royal Academy, maar hij gaf ook schilderles aan de koning George III !

Kirby’s vader schreef een reisgids de ‘Suffolk traveller’. De hedendaagse anglofiel weet dat het landschap van Suffolk betoverend is, niet alleen voor reizigers, maar ook voor schilders. Die betovering wordt in Gainsboroughs oeuvre weerspiegeld en bevestigd in de volgende woorden: ‘Nature was his teacher and the woods of Suffolk his academy’ !

Bij het Boomachtig landschap met rustende herder uit ca. 1745 valt de Hobbema- en Ruisdaelachtige sfeer op in de woeste natuur, de grillige bomen overhuifd door een dramatische wolkenlucht. In A Forest Road is deze parallel nog duidelijker en in Wooded landscap with a Herdsman bereikt deze gelijkenis een absolute climax !

thomas_gainsborough_boomachtig_landschap_ca_1745_rijksmuseum_twenthe_-_kopie
Thomas Gainsborough, boomachtig landschap met een rustende herder bij een zonnig pad en schapen, ca 1745, Rijksmuseum Twenthe

Academische manier

Gainsborough was een verklaard tegenstander van de gelikte academische schildertrant met historische, Bijbelse of mythologische onderwerpen, gestoffeerd met geïdealiseerde personages. Gainsborough liet zich wel door de natuur inspireren, maar volgde een eigen, onopgesmukt schoonheidsideaal, dat hij vertaalde in een losse, soms bijna impressionistische stijl. Hij liet zich echter wel inspireren door bewonderde voorgangers. Ook de academische praktijk van het bestuderen en kopiëren van oude meesters hield hij erin. We zien een Kruisafneming naar het altaarstuk dat Rubens voor de kathedraal van Antwerpen schilderde en van diens leerling Anthony van Dijck, kopieerde hij het Portret van Lord Bernard Stuart.

Aan een beetje academisme ontkwam hij dus niet en van het podium dat de Royal Academy bood om zijn werk tentoon te stellen maakte hij ook dankbaar gebruik !

Historische context

De werken van Gainsborough worden in de historische context gepresenteerd. Uit museum Boerhave zijn objecten te zien die de Engelse Gouden Eeuw, the Age of Reason illustreren. Een ambivalente tijd: niet alleen de rede maar ook het gevoel begon een steeds grotere rol te spelen: sense and sensibility (…), zoals de portretten en landschappen weerspiegelen.

De hoofdrol die Engeland zich in de 18e eeuw op mondiaal niveau had verworven bracht economische voorspoed, waardoor kunsten en wetenschappen bloeiden. De zojuist uitgevonden stoommachine, een gigantische spiegeltelescoop, een elektriseermachine (waarbij de haren je te berge rijzen). Een hemel- en aardglobe illustreren de zich verruimende horizonten. Het Haags Gemeentemuseum stond twee herenkostuums (habits à la Francaise, zie mijn bespreking van The Catwalk) en prachtige japonnen (robes ajustées) af, die corresponderen met de kleding op Gainsboroughs portretten.

Gainsborough maakte zich als eerste Engelse kunstenaar los uit het academische keurslijf. De academische eis van op monumentaal formaat geschilderde historiestukken liet hij varen. Hij bracht de hem omringende wereld in een losse toets op het doek; gewoon kunst omwille van de kunst. Daarmee was hij een verklaard tegenstander van de man van de Royal Academy, Sir Joshua Reynolds (1723-1792) zijn rivaal, eveneens bekend van succesvolle portretten van de toenmalige Britse upper class.

Tot slot: Turner (1775-1851) en Constable (1776-1837) zijn zonder de baanbrekende stappen van Gainsborough ondenkbaar. Ook zij brachten de natuur op monumentaal formaat, met losse penseelstreek in beeld. Waarbij Turner zich als een impressionist- later zelfs abstract-expressionist avant-la-lettre, ontwikkelde, zoals onlangs eveneens in Twenthe (en Zwolle) te zien was.

Landschappen niet langer gestoffeerd met mythologische of Bijbelse figuren, maar met een enkele reiziger, ruiter of herder, waarmee Gainsborough, Turner en Constable overigens teruggrepen op de bewonderde meesters van de Hollandse Gouden Eeuw, dat wel !

Twenthe

Rijksmuseum Twenthe

 

 

De catwalk in het Rijksmuseum t/m 22 Mei 2016

De Catwalk in het Rijksmuseum

1_modecollectie_rijksmuseum

Onlangs was het weer eens tijd voor een mado-dagje; heerlijk even één-op-één; beetje winkelen, hapje eten, goed gesprek en daaraan voorafgaand een brokje cultuur happen. Behoefde dit laatste programmaonderdeel voorheen wat diplomatie en zachte dwang, nu droeg dochterlief zelf een prima idee aan: de Catwalk in het Rijks !

T/m 16 mei is hier een fantastische presentatie te zien van Nederlandse mode van 1625 tot 1960. In een doorlopende Catwalk komen de meest fabuleuze creaties voorbij. Herenkostuums, betoverende avondjurken met sleep, japonnen van de fijnste zijde en Downton Abbey-achtige jurken om de Charleston in te dansen. Alle modellen gedragen en ontworpen door mannen en vrouwen van naam.

Ook in de overige 5 zalen, waar de kleding statisch is opgesteld, is het een groot feest !

2_modecollectie_rijksmuseum

Rechts voor een zogenoemde strompelrok

Kleding uit de Gouden Eeuw tot in de jaren ‘60 van de vorige eeuw. De Friese Oranjes zijn zuinig op hun spullen geweest; van hen worden verschillende modellen uit de vroege 17e eeuw getoond, waaronder zelfs een zeldzame linnen onderbroek van Hendrik Casimir I, graaf van Nassau Dietz (1612-1640) !

Onderbroek
Onderbroek van Hendrik Casimir, linnen, ca. 1630-1640

 

Een enkel kindermodelletje, maar kleding van de werkende klasse is er niet; voor zover al bewaard zijn deze stukken uiterst zeldzaam, want meestal tot de draad versleten of vermaakt.

Ook de 18e en 19e eeuw zijn rijk vertegenwoordigd met kleurrijke zijden japonnen en herenkostuums van fluweel.

Habit à la Francaise, ca. 1775
Habit à la Francaise, ca. 1775

Met ongeloof bekeken wij de trouwjapon van Helena Slicher (1737-1776); met een afmeting van 2.50 m de breedste jurk van Nederland ! Helena wilde op op 4 september 1759 blijkbaar indruk maken toen zijn in het huwelijk trad met Aelbrecht baron van Slingelandt… en ruim 250 jaar later zijn wij nog niet uitgepraat over deze japon !

Japon met sleep 1750-1760
Japon (manteau) met sleep 1750-1760, foto Rijksmuseum

Prachtig zijn de klassieke modellen uit het Empire zoals een Japon van blonde-kloskant, dat –nadat kant sinds de Franse Revolutie verboden was- op voorschrift van Napoleon weer in de mode kwam aan het Franse hof.

japon_van_blonde_kloskant
Japon van blonde kloskant, ca. 1815-1820, foto Rijksmuseum

Indrukwekkend om niet te zeggen lachwekkend vonden wij de ver uitstekende achterstevens van de rokken ten tijde van het Fin-de-Siècle, de queue’s… Het instappen in de paardentram om er vervolgens een zitplaats in te nemen zal de draagster wel voor enige problemen hebben geplaatst, maar de ware omvang van haar derrière bleef zo wel gemaskeerd ! Toch woog dit voordeel kennelijk niet op tegen de nadelen en zo waaide ook die mode ook weer over !

Behalve modellen van Dior, Yves Saint-Laurent en vele anderen zagen we ook deze tafzijden, wat sombere cocktailjapon van Cristóbal Balenciaga (1951-1952) en daarom opgeleukt met een corsage van roze rozen en roze druiven.

Japon_met_roze_corsage
Tafzijden cocktailjapon van Cristóbal Balenciaga, ca. 1951, foto Rijksmuseum

Gezien de veelheid aan modellen, achter welke weer talloze verhalen schuil gaan over de dragers, de gelegenheid en de historische context, duizelde het ons na afloop. Groot was de teleurstelling toen bleek dat geen begeleidend boekje of catalogus te verkrijgen was, want hoe onthoud je dit allemaal? In de museumwinkel werden we gerust gesteld. Er is een uitbundig geïllustreerde publicatie in de maak van de hand van Bianca du Mortier, kostuum conservator van het Rijksmuseum, die deze, door fotograaf Erwin Olaf schitterend vormgegeven tentoonstelling, heeft gemaakt.

Rijksmuseum_Amsterdam_John_Lewis_Marshall
Rijksmuseum Amsterdam

 

Maya’s in het Drents Museum Assen t/m 4 september 2016

Maya’s: heersers van het regenwoud

Hoog boven de uitgestrekte regenwouden van Guatemala en het Mexicaanse schiereiland Yucatan torenen nog de ruïneuze resten van de bouwwerken van de Maya cultuur; andere zijn door het oerwoud helemaal overwoekerd. De hoogstaande beschaving van de tot de verbeelding sprekende Maya’s kende een bloeiperiode van 250 tot 900 volgens onze –zij kenden een andere- jaartelling. Waarom de Maya steden, met piramides, paleizen en sportvelden naar het schijnt plotseling werden verlaten is een van de vragen die in de Drentse expositie centraal staan.

Regenwoud en piramide, Tikal Guatemala, foto Edwin van Steenis

 Om ons onbekende redenen verlieten de Maya’s hun dichtbevolkte steden, waar zoals in Oxul, wel 6.000 mensen woonden. Waar zijn ze gebleven ?

Ze trokken naar de kust en anders dan wel gedacht wordt, bestaan de Maya’s nog steeds. Bij mijn bezoek aan de nog in opbouw zijnde tentoonstelling zag ik nazaten van die oude Maya’s aan het werk !

Door een smalle corridor tussen twee enorme foto’s van het regenwoud, de habitat van de Maya’s, betreedt de bezoeker de tentoonstellingszaal waar langs smalle gangpaden de vitrines met kostbare Maya-objecten staan opgesteld. De kleur van de kasten, een allesoverheersend maïsgeel, verwijst naar de ontstaansgeschiedenis van dit taaie oerwoudvolk: de eerste Maya-mens zou uit een maïskolf geboren zijn ! De maïsgod, een poppetje met een kolf als hoofd, is dan ook op allerlei voorwerpen te zien.

De bewoners van elk continent hebben zo hun eigen ontstaansgeschiedenis, maar deze genese is wel heel origineel !

De cyclus van het zaaien van maïs, de groei, bloei, oogst en wedergeboorte, vormt het leitmotief in de tentoonstelling. Zonder maïs en water was leven in de Maya steden niet mogelijk. Op ingenieuze wijze werd regenwater in ondergrondse holten en in bepleisterde bassins opgevangen en bewaard.

De grote paleizen en hoge piramides spreken nog altijd tot onze verbeelding. In de jaren 80 beklom ik de piramide in Chichen Itza, in Yucatan; een activiteit waarvoor je beslist ‘schwindelfrei’ moest zijn, want de enige houvast was je eigen mentale kompas !

Zelfs waagde ik mij aan een excursie naar het binnenste van de grafkamer, een claustrofobische ervaring !

 

Piramide Chichen Itza (Mexico), foto Drents Museum Assen

De mysterieuze hiëroglyphen waarmee zij communiceerden fascineren evenzeer. Zo’n 800 letter- en beeldtekens komen voor op gedenkzuilen, altaren, aardewerk en voorwerpen van jade, het ‘goud’ van de Maya’s. De duiding van deze mysterieuze tekens is inmiddels voor 90% mogelijk dankzij Maya kenner Prof. Dr. Nikolai Grube, hoogleraar aan de Universiteit van Bonn.

Eveneens fascinerend zijn de bloederige offers en het levensgevaarlijke balspel, waarbij de bal door een kleine, ronde opening moest worden geworpen. De spelers ‘gingen ervoor’ en speelden letterlijk en figuurlijk op leven en dood; het verliezende team werd onthoofd.…

Balspel Chíchen Itzá
Balspel Chíchen Itzá

Van dit alles komt niets ons bekend voor, het enige raakvlak met dit mysterieuze volk is de graagte waarmee zij ‘hot chocolate’ dronken ! Daar waren de Maya’s dol op getuige het deksel van een wierookbrander met een door cacaobonen (zo kostbaar dat ze ook als betaalmiddel fungeerden) bedekt beeld van de godin van de cacaoboon

Deksel van wierookvat met cacaogodin en cacao bonen. Collectie Nationaal Museum voor Archeologie en Etnologie, Guatemala

 Zij is één van de vele goden van de Maya’s. Deze huisden en in de onder-, midden- en bovenwereld. Heilige bomen speelden hierin een belangrijke rol, want de wortels, de stam en de takken waren in elk van deze 3 werelden aanwezig. Ook andere goden werden met een wierook, copal, in voornoemde antropomorfe branders vereerd.

Machtige koningen met goddelijke status, heersten over de verschillende elkaar regelmatig bevechtende stadstaten van het Mayarijk, dat delen van Zuid-Mexico, Guatemala, Belize, Honduras en El Salvador besloeg. De koning fungeerde als intermediair tussen de aardbewoners en de godenwereld. Op diverse stèles in de tentoonstelling zijn hun verdiensten geboekstaafd, zoals op een exemplaar van wel 800 kg ! De directeur van het in Guatemalteekse Archeologisch museum verschaft de menselijke (Maya) maat.

Directeur Daniel Aquino Lara Museo Nacional de Arqueologia y Etnologia, Guatemala met Stèle Foto Drents Museum 

Het koningschap was erfelijk, maar de troonpretendent moest zonder piepen wel een bloederige initiatierite doorstaan. Met een roggestekel werd zijn penis bewerkt, zoals te zien in een een replica van een tempel fresco uit San Bartolo, ‘de Sixtijnse kapel van de Maya’s’

Muurschildering met bloedige rituelen in de piramide San Bartolo Guatemala
Muurschildering met bloedige rituelen in de piramide San Bartolo Guatemala

Met deze tentoonstelling biedt het Drents Museum wederom een spraakmakende archeologische tentoonstelling, aangeprezen met de woorden: …van de makers van het Terracotta Leger…  De expositie toont een fascinerende mix van in Europa nog nooit getoonde bruiklenen uit o.a. Guatemala en Schaffhausen. Tot de absolute topstukken behoort het spectaculaire koningsmasker van Jade, het affiche van de tentoonstelling.

 

Jademasker
Jademasker, vindplaats onbekend, Collectie Fundación La Ruta Maya, foto Drents Museum

Behalve een mooie terugblik op de bloeiperiode van de Maya’s en de artefacten uit hun bestaan, geeft de tentoonstelling suggesties voor antwoorden op hun raadselachtige trek naar de kust.

Wellicht was de grond door monocultuur uitgeput, zeker is dat voorafgaand aan hun vertrek een bevolkingsexplosie plaats vond en dat het gebied in de jaren 810, 860 en 910 n Chr. geteisterd werd door aanhoudende droogte, waardoor de waterbassins opdroogden.

Heel Assen staat in het teken van de Maya’s, op 25 februari was het op het grasveld voor het museum een drukte van belang, daar zal voor de duur van de expositie een heuse piramide verrijzen !

Literatuur:

V.T. van Vilsteren & N. Grube, Maya’s: Heersers van het Regenwoud, tentoonstellingscatalogus Drents Museum, Assen, 2016. (WBOOKS €24,95)

  CR92sPT5          

 

 

Jan Toorop in het Gemeentemuseum den Haag t/m 29 Mei 2016

Jan Toorop (1858-1928): Zang der tijden.

Jan Toorop, Zee en duin bij Zoutelande,1907 LR
Jan Toorop, Zee en duin bij Zoutelande,1907.

Een betoverende impressie in de kleur van vruchtenhagel: lucht, zee, strand, duinen en twee kleine meisjes in Zeeuwse klederdracht …

Wat doen zij daar; zijn ze bezig met een opzegger ‘Iene miene mutten’ of gooien ze bikkels in het duinzand en wie zijn ze ? Het zou zomaar kunnen dat Jan Toorop mijn grootmoeder, geboren in 1901, als model voor dit doek gebruikte. Ze is bijna 100 geworden, maar Toorop schonk haar de eeuwige jeugd… 

Van dit in ‘technicolor’ gestippelde delicate werkje word ik helemaal blij. Het hangt in de ‘gele zaal’ van de Haagse tentoonstelling met andere door Toorop gepointilleerde werken. Impressies van het Walcherse landschap, de zee en de mensen door hem gevangen in het het Zeeuwse licht (dat wel degelijk bestaat ook al denkt Karel Blotkamp van niet).

Artistieke nieuwsgierigheid en sociaal engagement

Jan Toorop, zijn dochter Charly, Piet Mondriaan en anderen trokken in de vroege 20e eeuw zomers naar Domburg. Hier vonden zij niet alleen frisse lucht, maar vooral inspiratie. Sociaal geëngageerd als zij waren brachten zij hardwerkende knoestige boeren, struise Zeeuwse boerinnen en hun eenvoudige bedoeninkjes in beeld. Deze werken beslaan slechts één van de vele artistieke hoofdstukken in het boek van Toorops carrière, dat nu in het Haags Gemeentemuseum is geopend.

Jan Toorop, landarbeiders,1909, Museum voor Moderne Kunst, Arnhem
Jan Toorop, landarbeiders,1909, Museum voor Moderne Kunst, Arnhem

Toorop behoort met Van Gogh en Mondriaan tot de belangrijkste kunstenaars van de periode rond 1900. Veelzijdig als hij was, bewandelde hij steeds nieuwe artistieke wegen. Aan vrijwel alle avant-garde stromingen, waarmee hij via de Belgische kunstenaarsvereniging Les Vingt in contact kwam, snuffelde hij. Zonder deze slaafs na te volgen, begon hij erin te werken; liet de ene stijl voor de andere weer liggen en ging verder op zijn artistieke zoektocht. Hiernaast was Toorop betrokken bij de oprichting van de Moderne Kunstkring in Amsterdam en hij werkte mee aan de Beurs van Berlage.

Levenslange zoektocht

De resultaten van Toorops levenslange zoektocht zijn nu in een verrukkelijke tentoonstelling te zien; een co-produktie van Hans Jansen en gastconservator Gerard van Wezel. Deze heeft orde geschapen in de naar nu gebleken is ogenschijnlijke chaos in het werk van Toorop. Ook de visie van Victorine Hefting, oud-directeur van het GM die destijds als Toorop-specialiste bekend stond, is achterhaald. Zij zag Toorop vooral als een typisch Haagse kunstenaar, wiens carrière na 1904, het jaar overging tot het Rooms-Katholieke geloof, door haar een beetje werd afgeraffeld.

De huidige tentoonstelling verschaft helderheid in zijn leven en werk. Van Wezel ontdekte dat Toorop na het ‘uitproberen’ van weer een nieuwe uitdrukkingsvorm, regelmatig een ‘step-back’ maakte naar een eerder beoefende stijl. Ook ontdekte van Wezel meer werk in de stijl van de Delftse Sla-olie, waar velen hem van kennen en Amsterdamse werken uit late jaren 90; gedaan in de zogenaamde ‘Serpentine-stijl’, die destijds afgedaan waren als slechts opdrachtjes rond de Beurs van Berlage. Ze zijn nu in de kabinetten te zien.

Toorop werd in zijn zoektocht door andere kunstenaars beïnvloed, maar op zijn beurt beinvloedde Toorop anderen, zoals Piet Mondriaan, die gefascineerd raakte door de Nieuwe Kunst van Berlage èn Toorop, hetgeen uiteindelijk zou resulteren in de Stijl en nog iets later, Mondriaans keuze voor abstractie.

Virtuele rondleiding

De tentoonstelling vangt aan met Toorops Brusselse periode. Robuust, sociaal geëngageerde werk in een somber palet, waarin hij niet alleen het grove penseel, maar ook het paletmes hanteerde. Zoals in de Courbet-achtige Begrafenis, 1883,  het Breitner-achtige Paniek en de geestige, alweer kleurrijker, Gauwdief.

Jan Toorop, l'enterrement, de begrafenis,1883 LR
Jan Toorop, l’enterrement, de begrafenis,1883

De volgende zaal verrast met Toorops impressionistische, zonnige doeken met dames in het wit gedaan in de geest van Monet en Whistler, zoals het portret van Toorops echtgenote Annie Hall, Dame in het wit, 1886.

Jan Toorop, dame in het wit (Annie Hall), 1886, particulier bezit LR
Jan Toorop, dame in het wit (Annie Hall), 1886, particulier bezit

Een volgend stadium in Toorops artistieke queeste vormen de werken gedaan in een realistisch symbolistische stijl met ploeterende Katwijkse vissers zoals ‘Vloed’, 1891, waarvan het opspattende zilte water bijna voelbaar is !

Jan Toorop, de vloed, 1891, particulier bezit LR
Jan Toorop, de vloed, 1891, particulier bezit

Rond 1890 en volgende jaren ontwikkelde Toorop een geheel eigen symbolistische, raadselachtige beeldtaal, waarin angsten, verlangens en droefenis verklankt worden. Zoals Zang der tijden uit 1893 (Kröller-Müller)  naamgever van de tentoonstelling en fantasierijke, dromerige, soms ook verontrustende voorstellingen als Fatalisme, de Drie Bruiden, 1892, (Kröller-Müller), mijn eerste kennismaking met kunst , waarvoor de kleurrijke pop-poster ‘Up-in-arms’ in mijn tienerkamertje plaats moest maken ! Daar hangt ook de fascinerende Sfinx met een onverhuld mannelijk naakt en rechts bovenin zelfs een boeddha. De catalogus licht het scheppingsproces uitvoerig toe. In de grote zaal hangen meer raadselachtige, bevreemdende voorstellingen, voorstudies en tekeningen, waaronder een door Toorop zelf afgeschreven misbaksel met opschrift: DEUGT NIET !

Toorop_Chants
Jan Toorop, Des chants de notre heure (zang der tijden, 1883, Kröller-Müller Museum, Otterlo
Toorop_bruiden
Jan Toorop, De drie bruiden, 1892, Museum Kröller-Müller, Otterlo

Toorops symbolistische werk maakte op een tentoonstelling in Wenen een onuitwisbare indruk op de Weense avant-garde. Hij vormde zelfs de inspiratiebron voor Gustave Klimt’s Judith, dat vanaf 12 maart in het Gemeentemuseum te zien is.

Gustav Klimt Judith I, 1901
Gustav Klimt Judith I, 1901, Ostereichische Gallerie, Belvedere, Wenen

Delftse Sla-olie

Toorops speelse symbolistische lijnenspel resulteerde uiteindelijke in een persoonlijke variant van de Art Nouveau, door hem onsterfelijk gemaakt met zijn reclameaffiche voor Delftse Sla-olie, Rijksmuseum, Amsterdam waarnaar deze stijl is vernoemd. Diverse varianten en tekeningen in die Sla-oliestijl zijn in een van de kabinetten te zien, alsook ook een Affiche voor Vrouwenarbeid en een tekening, getiteld Evolution, waarin ik onmiskenbaar de inspiratiebron herkennen voor Mondriaans Evolutie triptiek uit 1910-11. De expositie toont ook een reconstructie van een winkelpui in Art Nouveau stijl, die Toorop in 1899 voor de Rotterdamse Kunsthandel Oldenzeel ontwierp.

Affiche voor de Delftsche slaolie, 1894, Rijksmuseum Amsterdam
Affiche voor de Delftsche slaolie, 1894, Rijksmuseum Amsterdam

Katholiek

De begeleidende catalogus werp ook een interessant licht op Toorops bekering tot het Rooms Katholicisme. Een keuze die, naar nu blijkt, niet zozeer is voortgekomen uit religieuze bevlogenheid, maar veeleer als noodsprong om zijn moeizame huwelijk met de streng katholieke Annie Hall (moeder van Charly) te redden…

In de laatste zalen zijn behalve Toorops Kruiswegstaties uit de Bernulphuskerk in Oosterbeek, ook andere religieuze werk te zien, zoals De Pelgrim uit 1921 uit Museum Catharijneconvent (al 30 jaar mijn uitvalsbasis voor rondleidingen en lezingen) en een Christus Eucharisticus uit 1909 met aan zijn voeten een schare devote kleine Zeeuwse meisjes…

Portretten

En nog was het met Toorops vernieuwingen niet gedaan. In 1895 begon hij te etsen in de verfijnde droge naald techniek. Staaltjes van prachtige lijnvoering; ‘hiëroglyfen van de innerlijke stilte’, zoals hij zelf zei. We zien diep doorleefde portretten op klein formaat, met o.a. gestileerde, en profil weergegeven koppen van biddende of mediterende figuren. Kunst werd, zoals Toorop het zelf verwoordde ‘een voertuig voor de revolutie naar rust’.

Literatuur:

De tentoonstellingscatalogus door Gerard van Wezel, Jan Toorop Zang der Tijden, uitgegeven door Wbooks, is het eerste van 3 delen over Jan Toorop en kost € 29,95.

Naar goed eigentijds gebruik verscheen voor € 14,99 bij uitgeverij Leopold ook een Kinderboek, geschreven door Kitty Crowter, Jan Toorop: Het lied van de tijd.

http://www.omroepwest.nl/nieuws/3072604/Topstukken-van-kunstenaar-Jan-Toorop-te-bewonderen-in-Gemeentemuseum-Den-Haag

Jan Toorop in het gemeentemuseum, Den Haag

Geverifieerd door MonsterInsights