Maarten van Heemskerck (1498-1574). Tot 20 januari in het Frans Hals Museum, het Teylers Museum en het Stedelijk Museum Alkmaar.

Na blockbusters over de grote drie van de Gouden Eeuw: Rembrandt, Vermeer en Frans Hals gaan we met de minder bekende zestiende-eeuwse kunstenaar Maarten van Heemskerck (1498-1574) verder terug in de tijd. Dit najaar wordt zijn werk in een indrukwekkend drieluik gepresenteerd. Het Frans Hals Museum, het Teylers Museum en het Stedelijk Museum in Alkmaar tonen elk een hoofdstuk van zijn omvangrijke oeuvre. Vanuit alle windstreken zijn 50 schilderijen, 15 tekeningen en 70 prenten ingevlogen van de man die de beeldtaal van de Hoog-Renaissance en het Maniërisme in Nederland introduceerde. Een verbazingwekkend groot oeuvre wanneer je bedenkt dat deze werken ruim voor de bloeiende 17e eeuw en deels ook nog ver van huis zijn ontstaan!

Op de vraag wie kent Maarten van Heemskerck zal het merendeel van de museumbezoekers het antwoord waarschijnlijk schuldig blijven, maar bij dit portret van een ijverige scholier gaat wellicht toch een belletje rinkelen

Maarten van Heemskerck, Het scholiertje, 1531. Paneel 46,5 x 35 cm. Rotterdam, Museum Boijmans van Beuningen

Dit voorheen aan Jan van Scorel toegeschreven portret van een studieuze jongeman stelt mogelijk de 12-jarige wijsneus: Bartholomeus van Teijlingen uit Alkmaar voor. Terwijl hij de beschouwer veelbetekenend aankijkt leert hij deze een lesje. Op het met fotografische precisie weergegeven briefje staat in spiegelschrift genoteerd:

Omnia dat Dominus non habet ergo minus’: de Heer geeft alles en heeft daarom niets minder’. De woorden op de lijst verduidelijken de boodsc

QUIS DIVES? QUI NIL CUPIT. QUIS PAUPER?  AVAR[us]
Wie is rijk? Hij die niets begeert 
Wie is Arm? De Gierigaard!

Deze spreuk is ontleend aan een leerboek dat Desiderius Erasmus in 1514 samenstelde voor leerlingen van de Latijnse School. Hiermee is in enkele woorden alles gezegd over het belang van Maarten van Heemskerck. Met zijn belangstelling voor de klassieke oudheid schaarde hij zich achter de kunstenaars en geleerden, zogeheten humanisten, die de artistieke en literaire voortbrengselen van de antieke Griekse en Romeinse Oudheid bestudeerden. Ook Van Heemskerck was een echte Renaissance kunstenaar!

Wie was Maarten van Heemskerck? 
In oudere publicaties lees je dat Maarten van Veen werd in 1498 in Heemskerk als eenvoudige boerenzoon geboren. Deze vermelding is inmiddels achterhaald. Maartens vader was herenboer corrigeert conservator Christi Klinkert. De passage die kunstenaars-biograaf Karel van Mander in zijn Groot Schilder-boeck (1604) aan hem wijdt leest als een jongensboek.

’Tot grooten onlust van den Ionghen’… verwachtte Maartens vader, Jacob Willemsz van Veen, dat hij hem op de boerderij zou gaan helpen. Met het verspillen van een emmer melk maakte zoonlief duidelijk dat hij daar niet voor in de wieg was gelegd: hij wilde schilder worden!Toen zijn vader hem met een eind hout achterna zat hield Maarten zich schuil in de hooiberg. De volgende morgen stopte zijn moeder hem wat geld toe, waarna hij zijn knapzak pakte om de stem van zijn hart te volgen. Te oordelen naar de gelaatsuitdrukking op het portret dat Maarten jaren later vervaardigde, was zijn vader er in 1632 nog steeds niet overheen.

Maarten van Heemskerck, Portret van Jacob Willemsz van Veen, 1632. Paneel 52 x 35 cm. New York, Metropolitan

Van 1510-1513 kwam Maarten in de leer bij Cornelis Willemsz (1481-1552). Daarna werd hij assistent in de werkplaats van de om zijn Italiaanse stijl geroemde Jan van Scorel (1495-1562). In korte tijd ontwikkelde Maarten zich tot de spreekwoordelijke tovenaarsleerling die zijn meester overtreft. Enthousiast geworden door de reisverhalen van Van Scorel vertrok Van Heemskerck in 1632 naar Italië. Daar bestudeerde hij de kunst van Michelangelo (1475-1564) en Rafaël (1483-1520). De kort daarvoor opgegraven antieke sculpturen wakkerden zijn belangstelling voor het verleden niet alleen aan, maar verschaften hem ook authentiek materiaal voor de setting van mythologische en Bijbelse onderwerpen.

Na thuiskomst in 1536 introduceerde hij de vormentaal van de Italiaanse Renaissance en met name het anatomisch ‘correct’ -in onze ogen nogal over de top- geschilderde naakt van de zogeheten maniëristen. In Heemskercks schilderijen ontdek je invloeden van genoemde meesters en echo’s van de antieke Torso Belvedère en de Laocoöngroep. Het fabelachtig vormgegeven beeld toont het dramatische einde van de Trojaanse priester die zijn stadgenoten tevergeefs had gewaarschuwd voor de Griekse list met het paard van Troje. De goden straften hem en zijn zoons met wurgslangen.

Hagesandros, Polydoros en Athnodorus van Rhodos, Laocoön en zijn zonen proberen zich te bevrijden van wurgslangen, 40-20 v. Chr. marmer, 208 x 163 x 112 cm. Vaticaanstad, Vaticaanse Musea

In een oogopslag is duidelijk waar van Heemskerck de houding van de hevig getormenteerde Christusfiguur in het paneel met de Geseling uit het Laurentius altaarstuk (1538-1543) ontleende.  

Maarten van Heemskerck, Geseling van Christus, Laurentiuslataarstuk, 1538-1543, paneel ca. 600 x 800 cm. Linköping, Dom

Jaren later was Van Heemskerck zijn Italiaanse ervaringen nog niet vergeten. In 1553 schilderde hij dit trotse zelfportret, waarin hij als hipster avant-la-lettre een selfie maakt bij het Colosseum. Met zijn korte kapsel en volle baard zou hij vandaag de dag geen gek figuur slaan!

Maarten van Heemskerck, Zelfportret met Colosseum, 1553, Cambridge, Fitzwilliam Museum

Heemskerck, waarom nu?
Tijdens de Beeldenstorm in 1566 is een deel van het werk van de ooit beroemde kunstenaar verwoest. Daarna werd Heemskerck overschaduwd door de grote meesters van de 17e eeuw. Smaakverandering speelde daarbij ook een rol. Zijn on-Hollandse Rooms-katholieke onderwerpen, met overdreven druk gebarende en in onmogelijke houdingen weergegeven personen, werden in de protestantse Nederlanden niet meer gewaardeerd. Heemskerck had alles uit de kast gehaald, maar deze overdreven stijl viel in de 17e eeuw niet meer in de smaak. In zijn Vite dei’ piu eccellenti scultori e pittori (1568) licht kunstenaar-biograaf Giorgio Vasari toe waarom kunstenaars op die manier werkten. Toen zij met toepassing van het lineaire perspectief en het correct weergeven van de menselijke anatomie de verworvenheden van de Renaissance onder de knie hadden gingen zij een stap verder. Met deze naar onze maatstaven nogal overdreven stijl wilden ze laten zien wat ze konden; ze deden het … per mostrar l’arte…. Aan Vasari’s typering la bella maniera dankt het Maniëriesme haar naam.

Vroeg werk in het Frans Hals Museum
Ook voor zijn vertrek naar Italië is Heemskercks vernieuwingsdrang al zichtbaar. In zijn vroege portretten vereeuwigde hij rijke burgers als mensen van vlees en bloed in een alledaagse omgeving. Gewend aan 17e -eeuwse interieurstukken weten wij niet beter, maar in de zestiende eeuw was een portret in dergelijke huiselijke mise-en-scène een nouveauté!

Voorheen werden zij als opdrachtgevers op de zijluiken van altaarstukken geportretteerd, afgetekend tegen een landschappelijke achtergrond. In Heemskercks portretten worden zij autonoom afgebeeld. Het Portret van een spinnende vrouw uit 1528 is daar een mooi voorbeeld van. Dankzij een tevoorschijn gekomen familiewapen is zij geïdentificeerd als de Haarlemse Anne Claesdr van der Laan. Zij bevindt zich ogenschijnlijk in een louter alledaagse setting, maar tijdgenoten begrepen de symbolische boodschap. Niet gehinderd door enige vorm van bescheidenheid heeft Anna zich laten portretteren als de ideale vrouw, wier signalement in de bijbel wordt omschreven … ‘Een sterke vrouw wie zal haar vinden? […] ... haar handen zijn voortdurend aan het spinrok’…  (Spreuken 31: 10 e.v.).

Heemskerck vergrootte de huiselijkheid door het naaimandje aan de wand. Het met een dolfijn versierde spinnewiel is niet zomaar een ding dat we uit het sprookje van Doornroosje kennen maar volgens een deskundige is het een functioneel werktuig.

Maarten van Heemskerck, Portret van een vrouw, waarschijnlijk Anna Claesdr van der Laen, ca. 1528, olieverf op paneel,105 x 86 cm, Madrid, Museo Nacional Thyssen-Bornemisza

Heemskercks vroege werk wordt in dialoog gepresenteerd met inspirerende tijdgenoten als Joos van Cleve, Jan Mostaert, Jan Gossaert en Jan van Scorel. Volgens het antieke devies van emulatio probeerde hij hen niet alleen te evenaren, maar liever nog te overtreffen. De belangrijkste inspiratiebron voor een intieme enscenering van moederliefde vormde Michelangelo’s Madonna met Kind uit de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Brugge, die Heemskerck tijdens zijn reis gezien zal hebben. De gedraaide houding van het kindje en de lichte marmerachtige textuur van de huid lijken daarop te duiden.

Michelangelo, Madonna met Christuskind, 1501—1504. Onze-Lieve-Vrouwe-Kerk in Brugge

Ik herken Michelangelo’s Madonna uit de film The Monuments Men (2014). Luitenant Frank Stokes, gespeeld door George Clooney, en zijn team vinden dit door de nazi’s geroofde beeld terug in de zoutmijn van het Oostenrijkse Altaussee.

Maarten van Heemskerck, , Madonna met Kind bij ruïne, 1530. Paneel 90 x 70 cm. Kunstmuseum Basel.

Het pièce de résistence in het Frans Hals Museum is het onlangs gerestaureerde dubbelpaneel Lucas Schildert de Madonna dat Heemskerck in 1532 als afscheidscadeau voor het gilde van St. Lucas vervaardigde. In het als trompe l’oeil aangehechte briefje roept hij zijn kunstbroeders op om tijdens de voorgenomen buitenlandse reis voor hem te bidden. Materiaal-technisch onderzoek met röntgen, infraroodreflectografie en analyse van verfmonsters bracht 17e en 19e -eeuwse restauraties aan het licht. Ook werd ontdekt dat het ogenschijnlijk uit één stuk vervaardigde werk uit twee panelen bestaat. De restauratie wordt aan de hand van foto’s en een video aanschouwelijk gemaakt.

Maarten van Heemskerck, Lucas schildert de Madonna, 1532. 2 Panelen, Haarlem, Frans Hals Museum.

Heemskerck ‘Pionier op Papier’                                                                               
Na zijn vormende jaren in Rome ontwikkelt Heemskerck zich tot de meest toonaangevende en productieve kunstenaar van de Noordelijke Nederlanden. Zoals privépersonen en zakenlui tegenwoordig via social media hun ideeën wereldkundig maken, verspreidde Heemskerck zijn werk via de toenmalige social: de prentkuntst.

Daarvan wordt in Teylers Museum een interessante en verrassende selectie getoond. Professionele prentsnijders als Dirck Volkertsz Coornhert brachten Heemskercks ontwerpen over in houtsneden en kopergravures. Deze waren niet alleen een inspiratiebron voor tijdgenoten, maar ook Rembrandt die prenten van hem bezat, kon een halve eeuw later nog iets van Heemskerck leren!

Dat is duidelijk te zien in Rembrandts ets voorstellende De thuiskomst van de Verloren zoon die hij in 1636 maakte naar voorbeeld van Heemskercks honderd jaar eerder gemaakte compositie. Met veel gevoel bracht Heemskerck de hulpeloosheid van de aan lagerwal geraakte zoon in beeld en de vreugde van de vader met diens terugkeer. Als schoolkind ging mijn sympathie uit naar de verontwaardigde, hardwerkende andere zoon die nooit een schouderklopje van zijn vader had gekregen, maar inmiddels begrijp ik de boodschap.   

1. Rembrandt, Thuiskomst van de Verloren Zoon, 1636. Ets 156 x 136 mm. Haarlem Teylers Museum. 2. Dirck Volkertszn Coornhert naar Maarten van Heemskerck, De Verloren Zoon, 1546-48, houtsnede 242 x 183 mm. Noord Hollands archief.

Dirck Volkertsz Coornhert, naar Maarten van Heemskerck, De geboorte van Isaac, 1549. Ets op papier, Noord-Hollands Archief, Haarlem

Deze prent is al indrukwekkend, maar de vroegst bekende voorstelling van een bevalling raakte echt een gevoelige snaar. Als figuranten koos Heemskerck de Bijbelse aartsvader Abraham en zijn vrouw Sara. Het stel dat tegen elke verwachting in op hoogbejaarde leeftijd nog een zoon kreeg, zoals beschreven in Genesis 21:1-7. Na de partus ondersteunt Abraham de uitgeputte kraamvrouw; een tijdloos beeld. Let op de gespierde vroedvrouwen -dit hebben ze vaker bij de hand gehad- en de weer volle borsten van de stokoude kraamvrouw.

Wellicht werd het thema hem ingegeven door een droevige persoonlijke gebeurtenis. Heemskercks eerste vrouw, Marie Jacobs Coningsdochter, met wie hij in 1540 gehuwd was overleed in het kraambed. In 1550 hertrouwde Heemskerck met Marietje Gerritsdr, die niet meer een van de jongsten was. Dit huwelijk bleef kinderloos.

Maarten van Heemskerck, Portret van Marie Jacobsdr de Coninck 1543-1544. Pan. 69 x 58 cm. Frans Hals Museum

Rome                                                                                                                
In Alkmaar bereikt het vergeten verhaal van Maarten van Heemskerck een hoogtepunt. Tegen het decor van de uitvergrote tekeningen van het Forum worden de tekeningen, schetsen en daarop geïnspireerde werken gepresenteerd. Hier zie je ook een levensgroot gipsafgietsel van de Torso Belvedere, wiens postuur en musculatuur je op diverse tekeningen en schilderijen terugziet.
De tekeningen die afzonderlijk op ooghoogte worden getoond, zijn speciaal voor deze expositie losgemaakt uit het album waarin ze in het Berlijnse Kupferstichkabinett bewaard worden. Prachtig is de gewassen tekening van het Overspel van Venus en Mars, dat hij tegen het decor van de Romeinse ruïnes, als een zoekplaatje componeerde

Maarten van Heemskerck, Overspel van Venus en Mars, 1538. Pen bruine inkt op grijs papier. bruin gewassen met witte hoogsels. 393 x 433 mm. Londen British Museum

Heemskercks meest prestigieuze en monumentale Laurentiusaltaarstuk dat hij voor de Grote Kerk vervaardigde schittert in Alkmaar door afwezigheid. Voor Heemskercks magnum opus was na de reformatie geen plaats meer in de door de protestanten overgenomen Laurentiuskerk. Het aan de koning van Zweden verkochte werk bevindt zich in de dom van Linköping. Ter compensatie worden in een doorlopende wand vullende projectie enorme beelden van Heemskercks belangrijkste altaarstuk getoond. Echt fantastisch om al die details, die je in werkelijkheid nooit van zo nabij zou kunnen zien, hier zittend op een bankje voorbij te zien komen. Eigenlijk is het helemaal niet erg dat het altaarstuk er zelf niet is!

Anders dan de meer gezapige middeleeuwse en vroeg zestiende-eeuwse altaarstukken viel dit werk destijds niet alleen op door de enorme afmetingen maar meer nog wegens de vernieuwende beeldtaal.

Kerkgangers die gewend waren aan ingetogen religieuze figuren konden hun ogen niet geloven! Door de kleding van de afgebeelde heiligen zagen ze behalve spieren, pezen, armen en benen ook hun borsten en billen. En dat in de kerk!

Door de huidige beeldcultuur met halfnaakt popsterren en reclamefiguren verblikken of verblozen wij niet zo gauw, maar dat lag in de 16e eeuw anders. Behalve ‘functioneel naakt’ in schilderijen met Bijbelse personages als Eva, Bathseba of Suzanna werd het weergeven van- en schetsen naar naaktmodel in Heemskercks tijd nog ongepastgevonden.  

Maarten van Heemskerck, Laurentiusaltaarstuk, 1538-1543. Paneel 600 x 800 cm. Dom Linköping

Het zogeheten Drenckwaerttriptiek uit Warschau geeft een goed idee van de impact die Heemskercks vrijmoedige stijl destijds veroorzaakte. Opdat hij niet vergeten zou worden bestelde de schout van Dordrecht, Jan Willemsz van Drenckwaert deze memorietafel. In het middenpaneel wordt de gemartelde Christus aan het volk getoond. Pontius Pilatus, de Romeinse gouverneur van Judea laat het volk beslissen wie voor gratie in aanmerking komt: Jezus of de ter dood veroordeelde misdadiger Barrabas. De rest is geschiedenis.

Maarten van Heemskerck, Drenckwaerttriptiek, 1544. Middenpaneel 162 x 89 cm zijpanelen 171 x 51 cm. Warschau.

Wat verdiende Heemskerck met zijn schilderijen? Het antwoord op deze vraag is vijfhonderd jaar na dato lastig te achterhalen, maar wonder boven wonder zijn archiefstukken met informatie over het Laurentiusaltaar bewaard. Daarin staat dat een knecht van de schilder op 5 augustus 1538 naar Alkmaar reisde om de maten op te nemen van de panelen. De onderwerpen, de data van oplevering en de betalingen werden contractueel vastgelegd. Voor de middenpanelen zou hij 325 gulden krijgen; voor de voorstellingen op de binnenkant van de luiken werd 400 gulden afgesproken en voor die op de buitenkant 200 gulden. Het totaalbedrag van 925 gulden werd bijeengebracht door meerdere opdrachtgevers die Heemskerck op de voorstelling met Laurentius, vereeuwigde. Om zelf ook niet vergeten te worden voegde de schilder zijn zelfportret toe.

Maarten van Heemskerck, Sponsoren van het Laurentius altaarstuk, 1538-1543

Met een reeks mythologische en Bijbelse krachtpatsers wordt in Alkmaar een sterk staaltje van Heemskercks anatomische kennis gepresenteerd. Nadat de panelen verspreid raakten is de reeks Sterke mannen uit 1555 na 75 jaar voor het eerst weer samen te zien. Met hun gezwollen bicepsen en buitenproportionele musculatuur lijken ze op eigentijdse bodybuilders die spierversterkende middelen hebben gebruikt. Heemskerkcks sterke jongens moesten hun spieren op eigen kracht versterken in de Palaestra, de sportschool van de Oudheid.

Met deze grote overzichtstentoonstelling heeft de vergeten kunstenaar zijn plek op de tijdlijn van de Nederlandse kunstgeschiedenis teruggekregen. Zijn veelzijdige werk is nog tot 20 januari 2025 op drie locaties zien.

Verder lezen
Ilja. M. Veldman, Maarten van Heemskerck 1498-1574, tentoonstellingscatalogus, Zwolle, 2024.

Artikel Maria in de beeldende kunst bij de gelijknamige tentoonstelling in het Catharijneconvent in 2017

Link: Frans Hals Museum , Teylers Museum Haarlem, Stedelijk Museum Alkmaar

Wassily Kandinsky; Pionier van de Abstracte Kunst. Museum H’ART tot 11 november 2024

Wassily Kandinsky, Auf Weiss II (Sur blanc II), 1923.105 x 98 cm, Olie op doek. Geschonken door Nina Kandinsky in 1976

Met deze tentoonstelling wordt een nieuw hoofdstuk in de jonge geschiedenis van Museum H’ART (voorheen Hermitage Amsterdam) geschreven. Na de breuk met Rusland is het museum nieuwe samenwerkingsverbanden aangegaan, o.a. met het Centre Pompidou in Parijs, dat de artistieke nalatenschap beheert van Wassily  Kandinsky (1866-1944). Deze connectie biedt het Nederlandse publiek de kans om kennis te maken met het fascinerende werk van deze pionier van de abstracte kunst. 

Geschoold als jurist maakt Kandinsky in 1896 een carrière switch. In München, destijds de culturele hoofdstad van Europa, neemt hij teken- en schilderlessen. Ook bekwaamt hij zich in het maken van houtsneden. Deze techniek, waarbij de motieven plat met van elkaar gescheiden kleurvlakken in beeld komen, opende de weg naar abstractie. In Samstagabend in Marken is deze invloed bij voorbeeld duidelijk te zien.

W. Kandinsky, Samstagabend, 1904, Tempera op zwart papier; geplakt op karton 35 x 50 cm.
Centre Pompidou, Parijs

Het begin van dit traject wordt geïllustreerd met kleine werkjes die ontstonden tijdens reizen door Europa en Tunesië. In de grote zaal wordt Kandinsky’s ontwikkeling naar abstractie zichtbaar gemaakt. Werken die in het Zuid-Duitse Murnau ontstonden laten zien hoe Kandinsky de zichtbare werkelijkheid geleidelijk aan verlaat.

Hoogtepunt van de tentoonstelling vormt de reconstructie van de met wand-schilderingen gesierde ontvangstsalon van de Juryfreie Kunstschau, die in 1922 in Berlijn te zien was. De explosie aan kleuren en vormen van dit ontwerp voor een fictief museum was geïnspireerd op Kandinsky’s herinneringen aan kleurrijk beschilderde Russische boerenhuizen. In de talrijke geometrische vormen zijn onmiskenbaar ook invloeden van de Russische constructivisten aanwijsbaar, waarmee hij tijdens zijn kortstondige aanstelling in dienst van het communistische regime in 1917 had kennis gemaakt. Afgezien van vijf voorstudies zijn de originele ontwerpen tijdens WOII verloren gegaan. Deze reconstructie werd in 1977 gemaakt ter gelegenheid van de opening van het Centre Pompidou. Vanaf de bovenverdieping heb je er mooi zicht op.

Museum H’ART, Reconstructie van de Salon de Reception d l’exposition van de Juryfreie in Berlijn, 1922
. Foto: Alizé Barthelémy

In 1922 was deze nieuwe beeldtaal voor velen wel even wennen. Voor een goed begrip van het toenmalige onbegrip voor abstracte kunst even een schets van het Europese kunstklimaat in de vroege twintigste eeuw. Terwijl het publiek, gewend aan traditioneel geschilderd academisch werk, na aanvankelijke weerstand eindelijk waardering begon te krijgen voor de snel gepenseelde vluchtige indrukken van de impressionisten zocht een volgende generatie kunstenaars alweer naar nieuwe artistieke wegen.

De werken van de expressionisten zijn van een heel ander kaliber. Niet de buitenwereld, maar de binnenwereld vormde hun inspiratiebron. In vereenvoudigde, vervormde beelden schilderden zij hun gevoelens in felle kleuren van zich af.Abstract werkende kunstenaars gaan even later nog een stap verder. Zij verlaten de zichtbare werkelijkheid.

Kandinsky’s kunsttheorieën
Als kind van zijn tijd, filosofeerde Kandinsky over kunst en metafysische aangelegenheden. Zijn ideeën ontvouwde hij in verschillende traktaten, waarvan Über das Geistige in der Kunst uit 1911 het bekendst is. In deze verhandeling legt hij een relatie tussen kleur en muziek: klankkleur. Hij werd daartoe geïnspireerd door zijn vriend de uitvinder van de atonale muziek Arnold Schönberg. In Kandinsky’s ogen stond de mensheid aan de vooravond van een nieuw tijdperk, waarin het materialisme zou plaats maken voor het ‘geestelijke’. Daarin stond Kandinsky niet alleen. Zijn ideeën werden gevoed door antroposofisch en theosofisch gedachtengoed dat destijds breed in de belangstelling stond. Deze gedachte manifesteert zich in alle kunstvormen. In de schilderkunst wordt deze aan een innerlijke noodzaak ontsproten ‘geestelijke’ kunst vormgegeven met kleurvlakken en lijnen die ‘net zo abstract zijn als muziek’. Met een aan Kandinsky ontleende beeldspraak wordt deze enigszins lastig te vatten abstracte gedachte in een video aanschouwelijk gemaakt:

…’Kleur is een middel om rechtstreeks de ziel te beïnvloeden… Kleur is het klavier; het oog is de hamer, terwijl de ziel een piano met vele snaren is. De kunstenaar is de hand waarmee het middel, de verschillende toetsen, de menselijke ziel kan laten trillen’…

In zijn jonge jaren was Kandinsky ook al gepreoccupeerd met kunsttheorie. In de door hem opgerichte kunstenaarsgroep Phalanx deelt hij in 1901 zijn ideeën met anderen. Zoals in de gelijknamige oud-Griekse slagorde richtten de leden hun lansen als één speerpunt op de door hen als oubollig ervaren academische stijl. Onder dezelfde naam opent Kandinsky een kunstschool, die -ongebruikelijk voor die tijd- ook vrouwelijke leerlingen toelaat. In Gabriele Münter ontmoet Kandinsky een nieuwe levenspartner. In 1902 trokken zij er met medestanders op uit om in de natuur te werken. De school werd echter in 1904 weer gesloten.

In 1904 beginnen Kandinsky en Münter aan hun trip door Nederland, Duitsland, Italië en Tunesië. Van het verblijf in Nederland dateren enkele nostalgische stadsgezichten en een impressie van de haven van Rotterdam. In een video bladert een onzichtbare hand door Münters schetsboek met impressies van Marker huisjes en raak getroffen figuurtjes. In de vergeelde foto’s die zij in Holland maakte herken je de inspiratiebron voor Kandinsky’s Kanal in Holland.

Wassily Kandinsky Kanal in Holland, uit 1904. Doek op karton, 23 x 33 cm. Centre Pompidou

Van 1904-1905 overwinterde het stel in Tunesië. Aan dit verblijf herinneren kleine stadsgezichten en impressies van verstilde stranden. In de dik aangebrachte verfbanen herken je de eerste symptomen van Kandinsky’s weg naar abstractie.

Wassily Kandinski, Parc de Saint-Cloud, Dunkle Allee, 1906. Centre Pompidou, Paris

In 1906 maakt het duo in Parijs kennis met werk van Matisse, Picasso, Dufy, Gauguin en Monet. Van die periode dateren Kandinsky’s in de openlucht geschetste impressies van het Parc de Saint-Cloud, met rake indrukken van de kleur- en lichtvlekken onder de schaduwrijke bomen.

Murnau
In 1908 vestigen Kandinsky en Münter zich in Beieren. In het schilderachtige Murnau werken ze vol overgave in de openlucht. Kandinsky’s figuratieve werken worden geleidelijk aan expressiever en abstracter.

Het zou, gezien haar belangrijke rol in hun gezamenlijke weg naar abstractie interessant geweest zijn om ook enkele nauwelijks van Kandinsky te onderscheiden werken van haar hand te zien, maar Münter schittert in de expositie door afwezigheid. Had Nina Kandinsky, die het werk van haar man schonk aan het Centre Pompidou, misschien iets tegen de beroemde ex van haar man? Geen slechte vraag besefte ik na lezing van de bijdrage van emeritus-hoogleraar Paul Akkerman in het zomernummer van Kunstschrift. Daarin wordt een recensent van de Haagse Post in 1963 geciteerd: …’deze levendige vrouw [Nina Kandinsky] blijkt nog steeds gebeten op Gabriele Münter’ …

Een andere journalist tekende uit Nina’s mond op dat de jaren waarin Kandinsky met een ‘Duitse schilderes’ had samengeleefd …’een zeer ongelukkige tijd [vormden], waarin hij veel geleden heeft’…

Anders dan vaak gedacht was Kandinsky’s ‘uitvinding’ van de abstracte kunst ‘geen eenmansproject, maar een gezamenlijk avontuur’ van kunstenaars die tussen 1909 en 1914 samen werkten in het huis van Gabriele Münter, die in deze ontwikkeling zelfs een belangrijk aandeel had, aldus Akkerman.

1 Wassily Kandinsky, Studie voor Murnau mit Kirche II, 1910. Karton 32 x 44 cm. Part. Coll.
2 Gabrielle Münter, Wind und Wolken, 1910, Olieverf op karton 50 x 65 Sprengel Museum, Hannover

Dat Nina liever niet aan Münter wilde worden herinnerd is niet geheel onbegrijpelijk, maar dat museumdirecteuren en samenstellers van tentoonstellingen Münters rol op weg naar abstractie eveneens hebben doodgezwegen intrigeerde Akkerman. In haar in 1914 ontstane verbeelding van vogels dat terecht de titel Abstrakt draagt, is de zichtbare werkelijkheid ver te zoeken.

Gabrielle Münter, Abstrakt, 1914

Vanaf 1914 beginnen de wegen van Kandinsky en Münter te divergeren. Kandinsky zet zijn zoektocht op de ingeslagen weg naar abstractie voort. Münter keerde in de stijl van de zogeheten Nieuwe Zakelijkheid, terug naar de figuratie.

Gabrielle Münter, Frühstuck mit Vogel, 1934

Na WOII stond abstracte kunst symbool voor vrijheid. Wie figuratief was blijven werken had volgens Akkerman de ‘afslag gemist’. In 1954 begon Münter weer abstract te werken, maar haar bekering kwam voor een vermelding bij de voorlopers van de abstracte kunst te laat.

Gabrielle. Münter, Abstrakt (Mitte hellblau, oval), 1954. Karton 45 x 33 cm. Städtische Galerie im Lenbachhaus und Kunstbau, München.

Terug naar de tentoonstelling. Met de oprichting van de Neue Kunstlervereinigung München (NKVM) ontvouwt Kandinsky in 1909 een nieuw artistiek initiatief. Onder deze paraplu werkten Gabriele Münter, Alexej von Jawlensky, Marianne Von Werefkin, Franz Marc en Paul Klee samen. Dit resulteerde in de oprichting van Der blaue Reiter. De naam is, anders dan vaak gedacht, niet ontleend aan de blauwe paarden van Franz Marc, maar aan Kandinsky’s Blaue Reiter uit 1903.

Wassily Kandinsky Der Blaue Reiter, 1903. (part.Coll.)

In 1911 publiceren Kandinsky en Marc Der Blaue Reiter Almanach. Met dit revolutionaire manifest starten zij een letterlijk en figuurlijk grensverleggende dialoog tussen verschillende artistieke genres. Met de expressieve, felgekleurde lyrische schilderijen die zij in datzelfde jaar tentoonstellen overrompelen de leden van der Blaue Reiter het publiek.

W.K. Ankündigung der Blaue Reiter, (alternativer Titel: Mit Schwan), 1911-1912

Een klein ogenschijnlijk geheel abstract werkje herinnert aan deze tijd. In Ankündigung der Blaue Reiter zie je links van het midden, gehuld in een blauwe ‘wolk’ de contouren van een ruiter te paard.   Met het uitbreken van WOI valt de groep uiteen. Macke en Marc vinden een ontijdige dood in de loopgraven.

Op weg naar abstractie.
In de grote zaal vormen Kandinsky’s vroegste bijna-abstracte werken een eye-opener voor wie niet veel op heeft met non-figuratieve kunst. In Improvisation III uit 1909 zijn een man en paard nog enigszins herkenbaar. Gaandeweg lost de figuratie echter op in een feest van kleuren en vormen, zoals in het doek Mit dem Schwarzen Bogen uit 1912. De kern van deze compositie: de zwarte boog kom je ook in andere composities tegen. Deze is afgeleid van een zogeheten doega. Een rondbogige dissel waarmee 3 paarden voor een trojka -een Russische slede- kan worden aangespannen. 

Wassily Kandinsky, Improvisation 3, 1909. 94 x 130 cm, Olieverf op doek Centre Pompidou Paris Geschonken door Nina Kandinsky in 1976

Twee jaar later ontstond het monumentale Bild mit rotem Fleck. Kandinsky’s verkenning van conflicterende kleurverhoudingen zou zijn ingegeven door de dissonanten in Schönbergs composities. De bewering dat elke verwijzing naar de werkelijkheid hier verlaten zou zijn klopt echter niet. Linksonder staat in mijn ogen toch duidelijk een ballerina in de spotlight.

1  Wassily Kandinsky, Mit dem schwarzen Bogen (Avec l’arc noir), 1912. 189 x 198 cm Olieverf op doek, Centre Pompidou Paris, Geschonken door Nina Kandinsky in 1976.
2. Wassily Kandinsky, Bild mit rotem Fleck 1914. 189 x 198 cm Olieverf op doek, Centre Pompidou Paris, Geschonken door Nina Kandinsky in 1976

Rusland Overgangsjaren.
Onder deze noemer besteedt de tentoonstelling aandacht aan de periode na Gabriele Münter. Bij het uitbreken van de WOI keerde Kandinsky noodgedwongen terug naar Rusland. Münter vestigt zich in Stockholm. Na een kortstondige hereniging gaat het stel in 1916 uit elkaar. Niet lang daarna leerde Kandinsky een nieuwe liefde kennen. Geen liefde op het eerste gezicht, maar op het eerste gehoor. Na een telefoongesprek wilde hij de vrouw met de lieflijke stem aan de andere kant van de lijn leren kennen. In 1917 trad de vijftigjarige schilder in het huwelijk met de 16-jarige Nina Andrejevskaja. Kort daarna werd hun zoon Vsevolod geboren. Tijdens de ontberingen die volgden op de Russische Revolutie overleed het kind op 16 januari 1920. Van dat onheil is in de impressie van Nina en haar zus Tatiana nog geen spoor. In deze idylle houdt hij nog even vast aan de stijl uit Murnau, maar niet voor lang….

Wassily Kandinsky, Akhtyrka, Nina & Tatiana dans la veranda, 1917 olieverf op doek 27,5 x 33,6 cm Centre Pompidou, Paris

Ook op artistiek terrein is het tijd voor verandering. In Moskou richt Kandinsky in 1921 de Russische Academie der Kunstwetenschappen op. Twee jaar eerder ontstond het destijds opzienbarende doek Im Grau. Wegens de ingetogen tinten die scherp contrasteren met primaire kleuren kenschetste de eigentijds kunstcriticus Will Grohmann het werk als …’extreem ingewikkeld en onrustbarend in zijn uitbundigheid’… De vormen zweven door een oneindige ruimte. Voor een rood hemellichaam tekent zich wederom de zwarte boogvorm af. Dit werk markeert een waterscheiding. Na 1919 ontstaan evenwichtige composities samengesteld uit duidelijke geometrische vormen.

Kandinsky, Im Grau, 1919. Olieverf op doek 129 x 176 cm Centre Pompidou,Paris

Op weg naar het vervolg van de expositie ziet de bezoeker oude ‘abstracte’ filmbeelden van Walter Ruttmann: Opus II, III, IV: Black and White Silent, uit 1921-1925. Op de trap weerklinkt de betoverende prelude van Richard Wagners romantische opera Lohengrin. Het horen van deze muziek veroorzaakte in 1896 een doorslaggevende ervaring in Kandinsky’s artistieke ontwikkeling die leidde tot zijn carrière switch.

Bauhaus
In de bovenzalen staat Kandinsky’s relatie met het Bauhaus centraal: de progressieve kunstopleiding die van 1919 tot sluiting door de nazi’s in 1933 achtereenvolgens in Weimar, Dessau en Berlijn gevestigd was. Je ziet documenten, foto’s en meubels uit die tijd geven een indruk van Kandinsky’s eetkamer. Aan de wand hangt het uit 1923 daterende doek Auf Weiss. In het Bauhaus, de kraamkamer van de Gesamtkunst, ontstonden creaties die de traditionele grenzen tussen architectuur, beeldende kunst en nijverheid overstegen.

Onder invloed van collega docent Lazlo Moholy Nagy nemen Kandinsky’s composities na 1925 een meer analytische, systematische wending. Mooi voorbeeld van dit zogeheten lyrisch geometrisme is het doek Auf Spitzen, dat ook suprematische invloed vertoont van de geometrische abstracte stijl van Kazimir Malevitsj.

Wassily Kandinsky Auf Spitzen, 1928. Doek 140 x 140 cm. Centre Pompidou Paris

In 1925 ordent Kandinsky zijn ideeën hierover in de publicatie Punkt und Linie zu Fläche. In de expositie wordt een bladzijde uit dit boek getoond, waarin Kandinsky tekst en uitleg geeft over de plek – en daarmee samenhangende betekenis van de punt. Het vergt enig geduld en -lastig met al die mensen om je heen- concentratie, maar vooral goede ogen om de pointevan dit exposé te vatten!

Getuige enkele als Entwicklung aangeduide werken stond Kandinsky ook na zijn Bauhaustijd niet stil! Het doek Zerbrechlich uit 1931vormt het uitgangspunt voor de installatie Kunst is een reis van Bink van Vollenhoven en Søren Siebel. In dit digitale ‘klank en lichtspel’ worden aan Kandinsky’s werk ontleende vormen geprojecteerd, aangevuld met een geestig: oer-Hollandse bottertje dat de opmerkzame bezoeker elders in de expositie heeft kunnen zien. Eveneens indrukwekkend is het monumentale Entwicklung in Braun, dat de overgang markeert van Kandinsky’s tijd aan het Bauhaus en de jaren in Parijs. Vanuit sombere bruintinten lichten, als door een geopende deur, vormen en kleuren als een hoopgevend toekomstperspectief op. Picasso, Braque en Moholy Nagy zijn niet ver weg; Jean Arp en Joan Miro met zijn biomorfe figuren evenmin.

Wassily Kandinsky, Entwicklung in Braun, 1933. Doek 101 x 121 cm. Centre Pompidou Paris

Mijn gedachten over -ogenschijnlijke- overeenkomsten tussen de stijl van het Bauhaus en dè Stijl van Gerrit Rietveld, Theo van Doesburg en Piet Mondriaan worden bevestigd bij het zien van een in het publieksboek afgebeelde reconstructie van een wandschildering in het Bauhaus in Weimar. Na een uitnodiging om lid te worden van de kunstenaarsgroep Cercle & Cahier maakt Kandinsky in 1929 kennis met die andere pionier van de abstracte kunst: Piet Mondriaan.

Er is weliswaar enige gelijkenis, maar anders dan in de Nieuwe Beelding van De Stijl zijn de geometrische vormen van Kandinsky’s Bauhausjaren bepaald niet strak en monochroom. Later worden Kandinsky’s abstracte composities zelfs nog complexer. 

Van de Bauhausjaren dateren werken in meer of minder ver doorgevoerde stadia van abstractie. In de geometrische vormen op de kerstkaart die Kandinsky in 1926 voor Nina maakte zijn de zon, de maan en met wat fantasie een kerstboom met ballen en een orthodox kruis nog herkenbaar.

Wassily Kandinsky A Nina pour Noël, 1926. Olieverf op karton 33 x 45 cm. Centre Pompidou, Paris

In de kabinetten zijn meer minder bekende Kandinsky’s te zien zoals het indrukwekkende Einzelne Klänge uit 1927. Dit suggestieve werkje bezorgde mij een vreemde sensatie. Het was als of ik mij in een onmetelijk donkerheelal bevond, waar allerlei vormen gewichtloos rondzweefden als voorafbeelding van het ruimteafval in de 21e eeuw.

Wassily Kandinsky, Einzelne Klänge, 1927. Olieverf op karton 33 x 41 cm
Centre Pompidou, Paris

Zijn laatste jaren brengt Kandinsky door in Neuilly-sur-Seine, waar zijn palet, naar eigen zeggen ‘ontspant’. De soberheid van de laatste Bauhaus schilderijen maakt plaats voor een feest van vorm en kleur. In Frankrijk doet hij bovendien weer nieuwe invloeden op. Na kennismaking met Marcel Duchamp verschijnen naast strenge geometrische ook aan de fantasie ontsproten vormen. In 1933 doet Kandinsky mee aan een tentoonstelling van de Surrealisten. En zelfs in Amerika was Kandinsky in  1936 te zien. In de tentoonstelling Cubism and Abstract Art in het MOMA werd het doek Deux Points uit 1935 getoond, waarin hij naast olieverf, evenals de kubisten, zand verwerkt had. In de laatste zalen zie je meer voorbeelden van Kandinsky’s niet aflatende vernieuwingsdrang. In diverse abstracte werken steekt zelfs de figuratie weer de kop op. De boven een oudroze achtergrond zwevende motieven in Cercle et Carré zijnonmiskenbaar afgeleid van realistische vormen, die mij doen denken aan  figuren op gebatikt Oosters textiel.

Wassily Kandinsky, Cercle et Carré, 1943. Olieverf en tempera op karton, 42 x 58 cm. Centre Pompidou, Parijs

De expositie eindigt met twee onvoltooide werken, die er overigens niet als zodanig uitzien. In de ene Peinture Inachevée zie je zwarte lijnvormige figuren op een groen veld. In de tweede onvoltooide roepen de op een zwart vlak aangebrachte figuurtjes associaties op met het artistieke vocabulaire van de Maya’s of Inca’s in Zuid-Amerika, maar misschien heb ik te veel fantasie.

Kort na voltooiing van deze onvoltooide werken overlijdt Kandinsky aan de gevolgen van een beroerte. Boven de baar hing zijn laatste grote doek: Accord Réciproque. In dit luchtige werk waarin Kandinsky een precaire balans tussen natuurlijke organische vormen zocht, zou je een uitnodiging kunnen zien om Kandinsky’s leven te vieren; het plezier spat ervan af!

Wassily Kandinsky, Accord réciproque, 1942. Olieverf en ripolin op doek, 114 x 146 cm. Centre Pompidou, Parijs.


Link: Museum H’Art, Wassily Kandinsky

Cultureel nazomeren in Edinburgh, september 2024,

The National Galleries of Schotland

Jarenlang heb ik het kunnen vermijden: Schotland. Altijd regen en overal muggen, mij niet gezien! Hoewel de reisgids ons verzekerde dat angst voor de gevreesde mitches na augustus onnodig zou zijn, bleken beide vooroordelen helaas op waarheid te berusten. In Edinburgh regende het cats & dogs, maar dat was met 4 vestigingen van de National Galleries of Scotland geen probleem.  

En met een adembenemende High Tea in The Palmcourt van het Balmoral Hotel was de regen snel vergeten. Exotische palmen, een enorme kroonluchter van Venetiaans glas en beschaafde gedempte conversatie schiepen de perfecte setting om te genieten van tongstrelende sandwiches, scones, pastries & more. De hemelse sfeer werd versterkt door de zoete tonen die een harpiste vanaf een balkonnetje de zaal inzond. Wil je meedoen met dit toneelstukje dan sparen en ruim van te voren reserveren: Treat yourself

John Singer Sargent, Lady Agnew of Lochmaw, 1892. Doek 126 x 100 cm The National Gallery, Edinburgh

Een bezoek aan de nabijgelegen vestiging van de National Galleries of Scotland is gratis. In deze immense kunsttempel worden grote Europese en Engelse meesters getoond: Rafael, Botticelli, Rubens, Vermeer, Monet, Constable, Turner om enkele te noemen. Hier hangt ook John Singer Sargents iconische portret van Lady Agnew of Lochmaw, dat de cover van de museumcatalogus siert. Rembrandt is eveneens vertegenwoordigd met een impressie van een op bed liggende halfnaakte oer-Hollandse Venus. Onwillekeurig weerklinkt een variatie op de hit waarmee Egbert Douwe in de seventies hoog scoorde:…’ kom in de bedstee m’n liefste’…                 
Wie van Rembrandts huishoudsters dit uitnodigende gebaar maakt -de onfortuinlijke Geertje Dircx of Hendrickje Stoffels- weten we niet. Wel is duidelijk dat we hier een volkomen nieuwe on-academische presentatie zien van het traditionele vrouwelijk naakt!   

Rembrandt, A Woman in Bed, 1647(?). Doek 81 x 68 cm, The National Gallery, Edinburgh

Van Vincent van Gogh bezit het museum een Olijfgaard uit 1889. De glooiing van de heuvel heeft hij trefzeker met snelle penseelstreken gesuggereerd. Paul Gauguin met wie Van Gogh kortstondig bevriend was, is ook vertegenwoordigd. Tot dusver kende ik het werk slechts van reproducties, maar nu stond ik oog in oog met zijn Visioen na de preek. Wat een compositie! In grote kleurvlakken plaatste Gauguin dit oudtestamentische verhaal in een eigentijdse context.

Paul Gauguin, Het visioen na de Preek, 1888. Doek 72 x 91 cm

Over de witgekapte hoofden van de Bretonse vrouwen zijn ook wij getuige van Jacobs nachtelijke worsteling met de engel (Genesis 32: 24-25). De protagonist ziet vreselijk op tegen de ontmoeting met zijn tweelingbroer Ezau, die hij 20 jaar tevoren op bedrieglijke wijze het eerstgeboorterecht heeft ontstolen. Gelouterd door de krachtmeting en geleid door Gods hand volgt in de morgen een verzoening tussen beide broers.   

Tafeltje in Balmoral Hotel, Edinburgh

In de National Gallery op The Mound is eveneens een grote ruimte ingericht met een keur aan Engelse en Schotse kunstenaars. Bijzonder origineel en geestig vond ik Sir Henry Raeburns portret van de schaatsende dominee Robert Walker. Dat de spreekwoordelijke Britse humor zich niet beperkt tot de schilderkunst en het gesproken woord ontdekten wij in The Balmoral. Staand tegen de muur van de entreehal stond een  bijzonder voorbeeld van een tot meubilair getransformeerde gedienstige Schotse transman!

Sir Henry Raeburn, Reverend Robert Walker skating on Duddingston Loch, ca. 1795

The New Scottisch Galleries
Een breed podium is ingeruimd voor de befaamde Glasgow Boys èn Glasgow Girls! Dankzij de steun van enkele vermogende verzamelaars kreeg een groep kunstenaars rond 1880 de gelegenheid om zich in de Glasgow School of Art te ontwikkelen. In 2015 wijdde het Drents Museum een boeiend overzicht aan deze in ons land weinig bekende Glasgow Boys. Zij lieten zich vooral inspireren door de Franse Impressionisten. James Guthrie (1859-1930) was een van de voortrekkers. Van zijn hand zag ik een Larense school-achtig doek In the Orchard, waarin twee lieflijke kinderen valappels verzamelen.

Edwin Landseer (1902-1873), Monarch of the Glen, 1851. Doek 164 x 169 cm

De trots van het museum is het meer dan levensgrote portret van de Monarch of the Glen, uit 1851. De beeltenis van dit edelhert is het handelsmerk van de Schotse Hooglanden. Op whisky flessen en koektrommels kom je het dier steeds weer tegen. Dit imposante beest werd vereeuwigd door Sir Edwin Landseer (1902-1873), een goede vriend van de beroemde schotse romancier Sir Walter Scott over wie straks meer.

Bessie Macnicol, The lilac Sunbonnet uit 1899. doek 41 x 31 cm

Rond 1885 werden ook vrouwen toegelaten tot de Glasgow School of Art. De zogeheten Glasgow Girls lieten zich niet onbetuigd.  Van hun hand worden niet alleen schilderijen getoond, maar ook voorbeelden van design, keramiek, metaalbewerking en monumentale borduurwerken. Je ziet hier aquarellen van Bessie Macnicol, zoals The lilac Sunbonnet uit 1899. Een zonnige impressie van een fieldworker die leunend op een hooivork even poseert voor de schilder. Macnicols stijl verraadt haar leertijd in Parijs. In haar korte leven, ze stierf op 34-jarige leeftijd aan de complicaties van een zwangerschap, exposeerde ze in Engeland, Europa en zelfs in de VS. Flora Macdonald Reid (1860-1945) koos eenvoudige landarbeiders als onderwerp.

Phoebe Anna Traquair, The Progress of the Soul, The Entrance, 1895. 180 x 71 cm

Frances en Margaret Macdonald zijn vertegenwoordigd met fraaie enigszins mysterieuze aquarellen. Bijzonder indrukwekkend is de reeks monumentale borduurwerken van Phoebe Anna Traquair (1852-1936), Progress of the Soul. Als multitalent -ze schilderde, maakte miniaturen en geëmailleerde voorstellingen- was zij een van de belangrijkste ontwerpers van de Arts and Crafts Movement. Haar borduurwerken weerspiegelen invloeden van de Pre-Raphaelieten, de schilderende dichter William Blake en de Italiaanse Renaissance. Bij de aanblik van deze enorme borduurwerken vraag ik me verbluft af hoe ze dit steek voor steek met de hand voor elkaar heeft gekregen. Ze deed een heel jaar over een exemplaar.

Verschillende Schotse kunstenaars haalden inspiratie uit de werken van Shakespeare (1564-1616), Sir Walter Scott (1771-1832) en Dante Alighieri (1265-3121).
Ontleend aan L’Inferno van Dante’s Divina Commedia gaf William Dyce in 1837 een impressie van de verboden liefde van Francesca da Rimini en haar zwager Paolo da Malatesta. Staand voor dit zoetelijke Romantische werk valt mijn oog op een ‘losse’ hand links op de balustrade. Hij behoorde toe aan Francesca’s van het doek afgesneden jaloerse echtgenoot, Gian Ciotto, die op het punt stond de geliefden te vermoorden.

William Dyce (1806-1864), Francesca da Rimini, doek 142 x 176 (Google Art Project)

Sir Walter Scott, bijgenaamd the ‘Wizard of the North’ mag niet ontbreken. Met zijn Gothic Novels was hij van grote invloed op de Schotse Romantiek. Een bizar zwartgeblakerd torenhoog gotisch monument aan Princess Street houdt de herinnering aan hem levend.

Dit virtuele bezoek aan deze collectie besluit ik dan ook met het doek waarin John Knox (1778-1845) een heerlijke impressie geeft van toeristen die, vergezeld van een piper het idyllische Ellen’s eiland in Loch Kathrine bezoeken. De voorstelling is gebaseerd op een passage in Scotts bestseller The Lady of the Lake uit 1810. De volgende dag deden we een leuke ontdekking: Knox romantische impressie van deze plek bleek nog onveranderd!

John Knox, Landscape with Tourists at Loch Katrine, ca. 1815-20

De collectie van the National Galleries is zoals gezegd verdeeld over vier locaties. Na het bezoeken van de tweede grote afdeling, the National Portrait Gallery met kopstukken die een rol hebben gespeeld in de roemruchte geschiedenis van Schotland, ben je nog niet klaar! In Modern One aan Belford street wordt moderne en eigentijdse Britse en Europese kunst getoond. Aan de overkant ligt ook nog Modern Two, dat ondergebracht is in een voormalig weeshuis: the Dean Orphanage.

Modern Two
In Modern Two is tot 26 januari Women in Revolt te zien. Een interessante tentoonstelling over de tweede Emancipatiegolf in Engeland. Het museum biedt een podium aan meer dan 100 vrouwelijke kunstenaars die het traditionele gezicht van de Britse cultuur en samenleving in de jaren ‘70 en ‘80 van de vorige eeuw ‘uitdaagden en… veranderden’.  Met een mengeling van herkenning en verwondering keek ik naar de krantenknipsels, affiches, video’s en kunstwerken, waarin Engelse vrouwen destijds letterlijk en figuurlijk hun stem lieten horen. Zoals in de bijzonder indringende video van Gina Birch, die in haar Scream drie minuten lang al het vrouwenleed van de wereld uitschreeuwt!                      
Bij het betreden van de zaal, waarin ook miskramen en aanverwant leed aan de orde komen, wordt de bezoeker gewaarschuwd voor emotionele beelden en het geschreeuw van Birch. Om dit geluid te dempen zijn earplugs available at the desk!

In een affiche aan het begin van de expositie worden alle eisen van de opstandige vrouwen opgesomd. Over een rode gebalde vuist zijn de Seven Demands -geestige, doch bloedserieuze zinspeling op de Bijbelse Commandments- genoteerd: zoals recht op gelijke scholing, banen, gelijke beloning, gratis voorbehoedsmiddelen en recht op abortus.

In deze expositie was ik niet alleen gefascineerd door de tentoongestelde objecten, maar ook door een eenvoudig geklede oude, op het oog doodgewone Engelse huisvrouw met een grijs permanentje. Ze ging er in elke ruimte rustig voor zitten om alle zaalteksten aandachtig te lezen. Het leek erop dat ze down memory lane, het traject van haar voorbije leven bewandelde. Dat greep mij in deze tentoonstelling nog het meeste aan: haar (althans door mij veronderstelde) spijt over al de opgedrongen huishoudelijke alledaagse taken en de gemiste kansen… Misschien had ze ook op de barricades moeten staan?


Modern One
Tot slot nog een impressie van de kunstwerken in Modern One. Op het tympaan van deze kunsttempel lees je de geruststellende in neonletters geschreven boodschap: EVERYTHING IS GOING TO BE ALLRIGHT.
Verscholen tussen het groen naast het kortgeschoren gazon lazen we juist de enigszins verontrustende waarschuwing: THERE WILL BE NO MIRACLES HERE.
In de tentoonstelling Allemaal Wonderen, die in 2020 te zien was in het Utrechtse Catharijneconvent was dit lichtkunstwerk toepasselijk, maar wat moesten we hier op deze plek nu van denken?

Eenmaal binnen lieten we de collectie op ons afkomen en het was inderdaad oké. Werk van Europese kunstenaars als André Derain, Pablo Picasso, Ernst-Ludwig Kirchner, Henri Matisse, Paul KLee, Max Ernst en René Magritte zorgden niet alleen voor een feest van herkenning, maar ook voor nieuwe ontdekkingen. Een vroege David Hockney uit 1965 heeft hier een plek gekregen: Rocky Mountains and Tired Indians.

Charles Rennie Mackintosh, Montalba, ca. 1924-1927

Hier kom je ook weer enkele Schotse kunstenaars tegen. Van de Glasgow Boy en architect Charles Rennie Mackintosh zie je een bijna abstracte weergave van het in Frankrijk ontstane Montalba. In deze aquarel zoomt hij in op de geologische gelaagdheid van de Pyreneeën. Zijn echtgenote, een van de Glasgow Girls, Margaret MacDonald Mackintosch (1865-1933) is vertegenwoordigd met The Mysterous Garden dat zij in 1911, waarschijnlijk geïnspireerd op een eigentijds toneelstuk The Blue Bird van Maurice Maeterlicnk, vervaardigde. Deze in symbolistische stijl uitgevoerde aquarel roept herinneringen op aan de periode waarin de artistieke kameleon Jan Toorop in deze stijl werkte. In de aan Gustav Klimt gewijde tentoonstelling in het Van Gogh Museum werden in 2020 enkele door haar geborduurde panelen naast Toorops Sfinx uit 1898 getoond.

Margaret MacDonald Mackintosch (1865-1933), The Mysterious Garden, 1911

Volgens de suppoost in Modern One, waren we very lucky, want hij stond op het punt de enorme deuren te sluiten van het volgestouwde atelier van Eduardo Paolozzi (1924-2005). Van deze surrealist bezit het museum enkele interessante sculpturen, waaronder een St. Sebastian uit 1957. Oneerbiedig gezegd: een opeenstapeling van bronzen schroot, afgetopt met iets dat lijkt op een mijter. Het vereist een groot inlevingsvermogen om hierin de door pijlen doorzeefde christelijke martelaar te herkennen.  In het museumcafé torende hoog boven onze hoofden Paleozzi’s monumentale Boccioni-achtige Vulcan. De metershoge Romeinse god van het vuur werd door hem op indrukwekkende wijze uit glimmende aan elkaar geklonken stukken plaatstaal gecreëerd.

Edoardo Paleozzi, Vulcan, 1998-1999. Welded Steel, 730 cm

In de beeldentuin gaat de expositie door met belangwekkende sculpturen. Hier zie je ook een betoverend voorbeeld van landschapskunst/tuinarchitectuur: Charles Jencks Landform. Vlak voor de entree herken ik Henry Moore’s tweeledige Reclining figure, waarvan vorig jaar in Museum Beelden aan Zee een versie te zien was. Joan Miro is aanwezig met een verrassende sculptuur uit 1978: Personage. Aan zijn werk als beeldhouwer -Miro is bij het grote publiek vooral bekend als schilder- wijdt Museum Beelden aan Zee dit najaar een groot retrospectief.  

Christendom en Slavernij tentoonstelling in Museum Catharijneconvent, Utrecht tot 23 september 2024.

Aelbert Cuyp, Een Opperkoopman van de VOC met echtgenote en zwarte bediende, ca. 1650. Amsterdam, Rijksmuseum

Vanaf 1 juli de dag waarop Keti Koti, het verbreken van de ketenen herdacht wordt, is de indrukwekkende tentoonstelling Christendom en Slavernij; het Nederlandse Verhaal in het Utrechtse museum te zien. Op 1 juli 1863 werd de slavernij in ons land officieel afgeschaft. Dit wetsbesluit betekende echter geen einde aan de vrijheidsberoving en uitbuiting. In Suriname moesten de ‘vrijgelatenen’ voor een hongerloontje nog 10 jaar op de plantages blijven werken!  

J.M.A. Martini van Geffen, Kerk van de Evangelische Broedergemeente op plantage Zorg en Hoop, ca. 1857. Amsterdam, Rijksmuseum

De gevolgen van de slavernij werken tot de huidige dag door in kansenongelijkheid, gevoelens van verdriet, schaamte èn schuld. Niet alleen bij de nazaten van de slaaf gemaakten, maar ook bij hen die afstammen van degenen die zich bezighielden met de slavenhandel of slaven in dienst hadden.   

Het doorwerken van het slavernijverleden is actueler dan ooit. De afgelopen jaren zagen we protestacties op straat, het neerhalen van standbeelden van kopstukken uit de koloniale tijd. Musea wereldwijd en in ons land besteden aandacht aan dit onverwerkte verleden. 

In de aanloop naar het herdenkingsjaar 2023, organiseerde het Rembrandthuis in 2020 al de expositie HIER. Zwart in Rembrandts tijd; de eerste van een samenwerkingsverband tussen 12 Nederlandse musea die in deze kwestie, zoals het motto luidt: Kleur Bekennen. Met de expositie Heden van het Slavernijverleden leverde het Wereldmuseum Amsterdam (toen nog Tropenmuseum) ook een bijdrage. Deze expositie was ingericht rond thema’s als kansenongelijkheid, uitsluiting en racisme met als doelstelling: bewustwording. In veler ogen was deze expositie een eyeopener, want afgezien van de leestip De Hut van Oom Tom, hoorden mijn generatiegenoten op school nooit iets over het slavernij verleden van ons land.  

Het Rijksmuseum volgde in 2021 met de tentoonstelling Slavernij; …’een zwarte bladzijde in de geschiedenis, die je niet zomaar kunt omslaan’…. Deze geschiedenis ligt minder ver achter ons dan je wellicht denkt. In veel stambomen kom je slaaf gemaakten èn slavenhouders tegen. Soms zelfs beide, zoals het hoofd Geschiedenis van het Rijksmuseum, Valika Smeulders en cabaretier Jörgen Raymann in het televisieprogramma Verborgen Verleden tot hun (onaangename) verrassing ontdekten!
De beelden van nazaten die op zoek naar hun roots de vervallen en overwoekerde plantages van hun voorvaders bezoeken, leverde soms boze en vaak ook ontroerende momenten op.

Natasja Kensmil, Still life of Moor, Schip, 2022. Amsterdam, Andriesse Eyck Galerie

In de discussies over het slavernij verleden vallen termen als de schuldvraag, excuses, herstelbetalingen…

Schuld is volgens Smeulders niet nodig, maar kennisneming van die geschiedenis wel. Daartoe nodigen de aan dit thema gewijde tentoonstellingen uit. Bij de herdenking van Keti Koti in in het Amsterdamse Oosterpark zei minister van Engelshoven in 2020 eveneens, dat mensen van nu niet verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor de daden van onze voorouders.

Maar niet iedereen denkt daar zo over…

Trans-Atlantische en Aziatische Slavenhandel
Sprekend over ‘de’ slavernij wordt meestal gedacht aan de trans-Atlantische slavenhandel van de WIC, maar ook de VOC speelde daarin een grote rol. Recente (vindingrijke) studies tonen bovendien aan dat vrijwel iedere beroepsgroep in het vaderland als leverancier of afnemer direct- of indirect economisch verbonden was met slavernij.

Hoe verwerpelijk de daden van de Europeanen ook waren, slavernij is geen Europese uitvinding. In Afrika en Azië kent het knechten van eigen medemensen een lange traditie. Europeanen droegen echter wel bij aan de schaalvergroting. Van de in totaal ca. 12,5 miljoen slaaf gemaakten vervoerden Nederlanders naar schatting 600.000 zielen naar de West. Hun aandeel in Azië is met 660.000 tot 1.000.000 zelfs nog hoger. Slaaf gemaakten werden in alle segmenten van de koloniale samenleving te werk gesteld. Van de nootmuskaat-plantages op Banda, de suikerplantages rond Batavia, Brazilië en Suriname tot zilvermijnen op Sumatra, handelsposten in Japan, Zuid-India, Sri Lanka en (wijn)boerderijen in Zuid-Afrika.

De tentoonstelling in het Catharijneconvent, die nog tot 23 september loopt, is een van de laatste in de rij exposities die de afgelopen jaren aan het onderwerp gewijd waren. De oude kloosterzalen zijn ingericht rond de onderbelichte relatie tussen het christendom en het Nederlandse slavernijverleden. De historische objecten en schilderijen worden in dialoog gepresenteerd met werk waarin eigentijdse kunstenaars reflecteren op het zwarte verleden … en heden.

Tijdens een voorbezichtiging gaven gastcuratoren Madelon Grant en Vincent van Velsen een toelichting op de thema’s in deze expositie, die nieuw licht werpt op deze gecompliceerde, geschiedenis. Het verhaal begint met een lokale gebeurtenis, die destijds voor veel commotie zorgde. In 1596 liep in de VOC-haven Middelburg een gekaapt slavenschip binnen. Ingegeven door christelijke naastenliefde bepaalde de burgemeester dat de zwarte mensen zouden moeten worden vrijgelaten, maar dat liep anders.  Al snel wonnen ook in Middelburg economische motieven het van morele bezwaren. Nadat zij de slavenhandel als iets van de gehate Spanjaarden eerder nog hadden afgekeurd raakten de Nederlanders, met de Bijbel in de hand, ook betrokken bij slavernij. Zelfs de door de handelscompagnieën uitgezonden dienaren Gods en de overzeese kerken vulden hun kas met inkomsten uit eigen plantages. Aan de hand van documenten, portretten van kooplieden en predikanten wordt deze kwalijke geschiedenis uit de doeken gedaan. Acteur Gustav Borreman, zelf domineeszoon, spreekt de bezoekers op hun geweten aan: …bij het zien van de tentoonstelling voelt u zich wellicht gekwetst, ongemakkelijk ook en misschien denkt u, wat ik moet ik hiermee; wat gebeurd is is gebeurd… Met deze woorden wil hij duidelijk maken dat het slavernijverleden geen voltooid verleden tijd is. Ook elders in de opstelling richt hij zich via video’s vanuit verschillende perspectieven met prangende vragen tot het publiek.  

In de eerste zaal hangt een enorme wereldkaart waarop de handelscontacten en bewegingen van de slavenschepen in kaart zijn gebracht. Naast de wereldkaart zijn foto’s geplaatst van kerken die tot de huidige dag nog in de talrijke voormalige koloniën overeind staan.

DIA ‘Paklijst’ van het Schip Orangenboom, met namen en prijzen voor de slaafgemaakten, 1683.

Hier vind je naast diverse documenten als de paklijst met namen en prijzen van slaafgemaakten, ook informatie over het slavenschip in Middelburg, dat tijdens de Tachtigjarige Oorlog in 1596 op legitieme wijze op de Spanjaarden werd buit gemaakt. De lading bleek helaas niet uit specerijen of porselein te bestaan; het scheepsruim was op beestachtige wijze volgestouwd met menselijke handelswaar!

Wanneer ik mijn hoogbejaarde Zeeuwse moeder het navolgende vertel valt er een lichte last van haar schouders. Toen het beladen verleden van de Zeeuwen tijdens het herdenkingsjaar aan het licht kwam verzuchtte ze -overigens volstrekt onnodig- …’ ik schaam me dood’

In dat verre verleden stelde de burgemeester van Middelburg de kapitein voor om deze mensen vrij te laten. Hij bood ook huisvesting aan in de hoop dat ze als arbeidzame goede christenen in de Zeeuwse samenleving zouden inburgeren. De burgemeester bepleitte de zaak met succes bij de Staten van Zeeland, maar de eigenaar van het schip had andere plannen. Hij ging in beroep en ontving van de Staten-Generaal carte blanche. Zij legden het lot van de ‘Moren’ in zijn handen, waarna de gevangenen weer onvrijwillig uitvaren …
Bij dit laat 16e -eeuwse aanvankelijk voor zwarte mensen nog positieve bericht uit Zeeland is het helaas gebleven. In de navolgende eeuwen zouden Zeeuwen het voortouw nemen in de trans-Atlantische slavenhandel.

Portretgalerij                                                                                   
In de tweede zaal is een portretgalerij ingericht met 17e en 18e -eeuwse mannen van naam. Hier kan de bezoeker kennisnemen van de voor- en tegenstanders van slavernij, want die waren er ook. Beide partijen vonden rechtvaardiging van hun mening in de bijbel.

Portret van Jacobus Eliza Johannes Capitein, 1742-1747.

Het meest bizar is het levensverhaal van Jacobus Elisa Johannes Capitein. Als zwarte jongen kwam hij in 1728 als ‘cadeautje’ van een scheepskapitein naar Nederland. Tot veler verbazing bleek hij over een goed stel hersens te beschikken. In 1742 promoveerde hij aan de Leidse universiteit op de stelling dat Slavernij niet strijdig is met het christelijk geloof, waarmee hij de eerste zwarte gereformeerde predikant werd. De Leidse bevolking stond perplex. Zijn beschermelingen prezen hem de hemel in, maar zijn landgenoten en de VOC-dienaren waren minder enthousiast. Geïnstalleerd als predikant op het slavenfort El Mina viel hij, gewantrouwd door zowel de witten als de zwarten, tussen wal en schip.

Ter legitimering van de slavernij haalden diverse Nederlandse predikanten de zogenoemde vloek van Noach aan. Omdat hij commentaar had gegeven op de dronkenschap van zijn vader, vervloekte Noach zijn zoon Cham: …’gaat heen, voortaan zullen jij en je nakomelingen een knecht der knechten zijn’….(Gen. 9: 20-27) of woorden van gelijke strekking. Zo werd het zwarte schaap van de familie de oervader van de slaaf gemaakten. Patricia Kaersenhout maakte een voor deze tentoonstelling toepasselijk schilderij, waarop zij reflecteert op de zwarte geschiedenis van Cham en zijn nakomelingen.

Patricia Kaersenhout, Zonen van Cham nr. 3, 2008. Amsterdam, Centrum Beeldende kunst Amsterdam Zuidoost

In de expositie is aandacht voor de mate waarin kerken zich met missie en zending onder de zwarte bevolking bezighielden. Predikanten gingen mee op de slavenschepen, maar hun werkterrein lag niet benedendeks.

Aanvankelijk betrachten vrijwel alle kerkgenootschappen terughoudendheid in het evangeliseren van de werkers op de plantage. Waarom?
Eenmaal gedoopt zouden ze als christenen vrijgelaten moeten worden en naast de plantagehouders moeten kunnen plaatsnemen in de kerkbanken.

P.J. Benoit, Slaafgemaakten op weg naar de kerk, ca. 1830. Particuliere collectie.

Aanvankelijk hield alleen de Evangelische Broedergemeente zich naast gezondheidszorg en onderwijs bezig met verbreiding van het christelijk geloof onder de zwarte bevolking van Suriname. Deze rol is hier marginaal belicht, maar in de Grote Suriname tentoonstelling werd de zending van de Broedergemeente in de Nieuwe Kerk (2019-2020) breed uitgemeten.

Even vooruitlopend op de zaken. De terughoudendheid ten aanzien van kerstening onder de plantage bevolking werd in de loop van de 19e eeuw verlaten. De overheid maakte zich grote zorgen over de openbare orde na de op handen zijnde afschaffing van de slavernij. Het christendom kon als beschavend bindmiddel worden ingezet.
In de 19e eeuw zetten ook andere kerkgenootschappen zich metterdaad in voor ziekenzorg, onderwijs en kerstening van de ‘heidenen’.

A.Windhausen, Portret van Peerke Donders, 1922

Uit de eigen collectie van het museum wordt een portret van Peerke Donders getoond. De pater redemptorist hield zich in de negentiende eeuw bezig met de lichamelijke en geestelijke verzorging van lepralijders in Suriname. Er ligt ook een boekje met het evangelie in het tegenwoordig als Sranan Tongo, maar destijds denigrerend als taki-taki of n* Engels onder de werkers op de plantages gebezigde mengtaal.

Sinds jaar en dag zet een commissie zich in voor heiligverklaring van deze uit Tilburg afkomstige pater. Op internet kun je een wonderdadige genezing door bemiddeling van Peerke melden, maar voor zover mij bekend zit er nog geen schot in deze zaak.

Met een indringend ‘portret’ wordt in deze zaal ook aandacht besteed aan Tula de leider van de Slavenopstand op Curaçao. Deze begon in 1795 op het landgoed Knip. Na eeuwenlang verguisd te zijn wordt zijn nagedachtenis daar met een sculptuur van een geheven vuist en een museum in ere gehouden. Vincent van Velsen licht toe dat deze revolte geïnspireerd was op de idealen van de Franse Revolutie: broederschap, gelijkheid en…hij is het even kwijt, vrijheid vult de zaal als uit een keel aan.

In de geschreven slavernij geschiedenis ontbreekt de zwarte stem. Hoe maak je het verhaal van het leven op de plantages zichtbaar?  Slaaf gemaakten waren ongeletterd. Van de havenots is vrijwel niets bewaard. Kennis van dit verleden wordt overgeleverd via oral history en archiefstukken die opgesteld zijn door witte mensen. Dat geldt ook voor de gang van zaken rond Tula’s gevangenneming en executie. Het ooggetuigenverslag van een Rooms katholieke pater inspireerde Rita van Maasdam tot het maken van het Diorama dat in de tweede zaal staat opgesteld. 

Rita Maasdamme, De berechting van Tula, Diorama, Familie Maasdamme. Amsterdam Museum.

Op uitnodiging van de samenstellers van de tentoonstelling reflecteren eigentijdse kunstenaars op het beladen verleden.  Tussen de historische objecten aan de wand zijn -op pallets van gerecycled materiaal- diagonaal geplaatste displays aangebracht. Hierop hangen de in grauwtonen geschilderde doeken van Natasja Kensmil: het reeds genoemde slavenschip en een portret van een zwartgemaakte 17e -eeuwse figuur, waarmee zij kennelijk reflecteert op de omslag Gouden/Grauwe Eeuw.

Natasja Kensmil, 2022, Still Life of Moor, Silhouet, Andriesse Eyck Galerie
Nelson Carrilho, Congo Blues, 2020. Luther Collectie Amsterdam.jpeg

Bij het thema christendom en spiritualiteit wordt een prent getoond waarop de in Suriname als heilig beschouwde Kakantrieboom wordt gekapt. Het spanningsveld tussen christendom en lokale winti religie wordt geïllustreerd met een fraaie -goed kijken- duivelskop van Remy Jungerman. En een op een voorouderbeeld geïnspireerd sculptuurtje Congo Blues van Nelson Carilho dat met een kruis op het hoofd een christelijke toets heeft gekregen.
De oude en nieuwe objecten worden op aansprekende wijze getoond. Serana Angelista en bureau Namelok tekenden voor het ruimtelijke ontwerp van de zalen.

Abolitionisme                                                                        
Tenslotte wordt aandacht besteed aan het thema Emancipatie. Vanaf 1842 zette de Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing van de Slavernij (NMBAS) zich metterdaad in voor dit doel.

M.C. Boellaard, Portret van Petronella Moens, 1836. Utrecht, Centraal Museum.

Hier komt een bijzondere vrouw in het verhaal. Petronella Moens, geportretteerd door Margaretha Cornelia Boellaard. Deze visueel gehandicapte domineesdochter wierp zich in woord en geschrift op als voorvechter van de afschaffing van de slavernij. In haar roman Aardenburg of de onbekende volksplanting in Zuid-Amerika, beschrijft zij in 1817 een utopische [weinig realistische] plantagesamenleving. Zij was niet de enige schrijfster die zich het lot van de zwarte medemens aantrok. In het Catharijneconvent wordt zij niet genoemd, maar in de tentoonstelling Verzet tegen Slavernij in het Verzetsmuseum wordt Betje Wolff gememoreerd. In een daar getoonde brief laat zij haar stem krachtig horen. Tijdens een reisje naar Zeeland wil zij niet logeren bij een familie in Vlissingen omdat ze ‘slavenkoopers’ zijn.

De doelstelling van de NMBAS werd, anders dan in Engeland, Zweden en Denemarken, in ons land pas in 1863 bereikt.
Met verbijstering las ik de tekst van een danklied dat de gezagsgetrouwe vrijgelatenen in Suriname, na het voorlezen van het koninklijk besluit, op het Vrijheidsplein (…) ten gehore moesten brengen. Daaraan voorafgaand sprak de gouverneur de hoop uit dat de vrijgelatenen zich deze weldaad waardig zouden betonen…

Des koningsnaam zij hooggeacht
Den koning dank gebracht…
Hij maakte ons, arme Negers vrij 
van schande en slavernij
God zegen Koning Willem Drie
Voor zoveel gunstbewijs.

Deze informatie wordt in de tentoonstelling niet gegeven.

Herdenkingsmunt 1963 opheffing slavernij

Aan het einde van de tentoonstelling kan de bezoeker op de inhoud reflecteren. Vlak daarvoor zie je het kleinste en wellicht kostbaarste object in de tentoonstelling. Een gouden munt met afbeelding van twee handen en een verbroken keten, waarmee in 1963 de Afschaffing van de Slavernij werd gememoreerd met een aan Johannes 8: 36 ontleende opsteker: …’wanneer de zoon u heeft vrijgemaakt zult gij echt vrij zijn’

Net zo ‘troostrijk’ bedoeld als het bijschrift op een kop en schotel iets terug in de tentoonstelling. Onder een afbeelding van een treurige zwarte figuur lees je:  

’als niemand u ziet, God ziet u’



De opbrengst van dit porselein uit de fabriek van Josiah Wegdwood, kwam overigens ten goede aan het Abolitionisme.

Eerdere artikelen over dit onderwerp op mijn website:

                                             De Grote Slavernij tentoonstelling

                                             De Grote Suriname tentoonstelling

                                             HIER: Zwart in Rembrandts tijd

Breitner herontdekking van een Oerkunstenaar. Tot en met 8 september in Singer Laren.

George Hendrik Breitner, Cavalerie, 1883-1888. Kunstmuseum Den Haag.

Denkend aan George Hendrik Breitner (1857-1923) zie ik een indrukwekkende scène van exercerende cavaleristen op het strand. In mijn fantasie hoor ik het gedreun van de paardenhoeven! Voor mijn geestesoog doemt een meisje op in een rode kimono. Zij vlijt zich neer op een dag-bed. Ik dacht dat Geesje Kwak model stond voor de kimonomeisjes. Het tienermeisje poseerde regelmatig voor Breitner maar in het bijschrift van het in Laren getoonde schilderij lees ik een andere naam: Anna.                                                                  

In de boeiende expositie Breitner versus Israëls die het Haagse Kunstmuseum in 2020 presenteerde, las ik dat beide kunstenaars destijds om Geesje vochten! Besteld door Breitner zou Israëls -met wie hij destijds onder een dak woonde- het model op de overloop van hem hebben weggekaapt. Wat hij met haar gedaan heeft weet ik niet. In het oeuvre van Israëls neb ik haar niet terug kunnen vinden.

George Hendrik Breitner, Meisje in rode kimono. Kunstmuseum Den Haag

In Laren worden deze zomer zeventig schilderijen en werken op papier van Breitners hand getoond. De expositie begint met een keur aan studies en schilderijen met paarden, zoals de monumentale impressie van de aanstormende Cavalerie. In de volgende zalen zie je diverse in een somber palet geschilderde stadsgezichten. Nocturnes van dromerige trekkers van de paardentram en een regenachtige impressie van De Dam uit 1896. Aan de door Breitner goed getroffen sfeer van een regenachtige dag, zou de uitdrukking Breitnerweer ontsproten zijn. Niet zelden wordt Breitner getypeerd als de ‘Nederlandse impressionist’, maar in vorm en kleur komt Breitner eerder als een expressionist uit de verf. Met zijn krachtige uitdrukkingsvolle toets was hij zijn tijd vooruit. Evenals de iets latere expressionisten gaf Breitner de werkelijkheid in vaak heftige kleuren en vervormde beelden weer. Deze manier van werken werd overigens niet door iedereen gewaardeerd: ook al was de sfeer goed getroffen, critici met een academische bril verweten Breitner gebrek aan techniek.

Tot heden werd zijn werk veelal vanuit zijn stedelijke onderwerpen en zijn fotografie belicht, maar in de huidige tentoonstelling ligt de focus op zijn artistieke kwaliteiten.

G.H. Breitner, De Dam, 1896. Stedelijk Museum, Amsterdam.

Anders dan de vroege, in gedempte tonen geschilderde impressies van militairen en stadsgezichten hanteerde Breitner voor zijn latere werken een kleurrijker palet.

De catalogus onthult dat Breitner tijdens een ziekenhuisopname tijd had voor reflectie. Behalve het overdenken van zijn zonden -hij had een geslachtsziekte opgelopen- dacht hij na over zijn toekomstige carrière. Hij besloot de ingeslagen weg van historieschilder te verlaten en zich voortaan, evenals collega-schilders van de Haagse School, toe te leggen op scènes uit het hier en nu. Tijdens een gezamenlijke klus, het schilderen van Panorama Mesdag had Breitner kennis kunnen maken met hun kunstzinnige ideeën.

De X-factor
Om succesvol te worden had een schilder behalve de nodige artistieke vaardigheden en verbeeldingskracht nòg iets nodig: de X-factor. Het staat er echt! Ten onrechte dacht ik dat dit ongrijpbare ingrediënt sinds de gelijknamige op de teevee getoonde talentenjacht een nieuwerwetse notie was. In 1882 benoemde Breitner deze mysterieuze component echter al in een brief aan zijn beschermheer Adriaan Pieter van der Stolk. Wat dit ook mag wezen… Breitner had het!

Dit dus, artistieke skills, maar ook invloeden van collega-schilders. Terwijl ik door de expositiezalen dwaalde meende ik invloeden te ontdekken van o.a. Antonio Mancini, Edgar Dégas en Vincent van Gogh, met wie Breitner in het ziekenhuis kennis had gemaakt. Breitners mysterieuze impressie van een maan beschenen landschap, roept een herinnering op aan Van Goghs Onkruid verbrandende boer uit 1883. Echo’s van dit vuur kom je in de achtergrond van Breitners Maannacht, tegen. Kennelijk heb ik dit goed gezien, het bijschrijft leert dat Breitner het in 1885 in Drenthe schilderde. Tussen de talrijke epistels van Van Gogh vonden de samenstellers van de tentoonstelling een toepasselijke van dit contact getuigende opmerking: …’hij [Breitner] tekent heel handig!’…

George Hendrik Breitner, Maannacht, 1885, olieverf op doek, 70,5 × 100,5 cm, Musée d’Orsay, Parijs

Gastcurator Suzanne Veldink, die eerder de tentoonstelling over Suze Robertson samenstelde, licht toe dat Breitner in zijn jonge jaren nog zoekende was. In Parijs raakte Breitner inderdaad onder de indruk van werken van Edgar Dégas en Edouard Manet. In Breitners straatscènes en naaktschilderingen zijn zowel thematisch als technisch invloeden van deze kunstenaars aanwijsbaar. Een daarvan de zogeheten ‘tache’; een krachtige puntige toets, kun je ook zonder ongeoefend kunsthistorisch oog zien  in het doek Aan Boord.  

George Hendrik Breitner, Aan boord, ca. 1897, olieverf op doek, 57 × 59 cm, Stedelijk Museum Amsterdam, schenking Vereeniging tot het Vormen van eene Openbare Verzameling van Hedendaagsche Kunst te Amsterdam (VVHK)

Het ging Breitner, aldus Veldink, niet zozeer om de onderwerpen dan wel om de manier waarop hij die in beeld bracht. Hij experimenteerde daarbij met expressief kleur- en lijngebruik. De in zijn werk gesuggereerde beweging en het ontbreken van details doen vermoeden dat hij deze in een mum van tijd heeft opgezet. Onderzoek van voorstudies en foto’s wijst echter uit dat aan de totstandkoming van zijn werk een doordacht proces voorafging. Dat Breitners werken de indruk wekken niet af te zijn is geen probleem. Het op het netvlies ontvangen ogenschijnlijk onvoltooide beeld wordt door het brein van de beschouwer afgemaakt!

In de catalogus wordt een link gelegd naar het gedachtengoed van de Tachtigers. Een kring van jonge schrijvers en kunstenaars als Jan Veth, Willem Witsen, Jacques  Van Looy en Lodewijk van Deyssel. Zij streefden naar een nieuwe van academische richtlijnen bevrijde kunst. Kunst omwille van de kunst, niet gedicteerd door regels van esthetiek en moraal. In de catalogus lees je hoe de non-conformist Breitner perfect paste bij de vrijgevochten idealen van de Tachtigers.

Breitner was niet de enige die het over een andere boeg gooide. Ook collega-schilders Anton Mauve, Jacob en Willem Maris experimenteerden met vorm en kleur. Maar met zijn niet zelden verrassende perspectieven en invalshoeken onderscheidt Breitner zich. Zijn blik was gekleurd door de destijds in opkomst zijnde fotografie. Bij een snelle snapshot worden vaak onbedoeld bepaalde delen van het gefotografeerde onderwerp afgesneden. Evenals zijn Franse collega’s paste ook Breitner dit gegeven bewust als artistieke nouveauté in zijn composities toe.  

Dit kan nauwelijks beter worden geïllustreerd dan met de krachtige voorstelling van een deels door de lijst afgesneden jonge vrouw, die met haar mand op weg is naar de markt. Het doek Naar de markt van ca. 1897 is sinds kort in permanent bruikleen van de RCE in de vaste opstelling van Singer Laren te zien.  

George Hendrik Breitner, Naar de markt, ca. 1897. Singer Laren. Permanente bruikleen van de RCE.

Behalve de reeds genoemde vermaarde werken worden in deze expositie ook minder bekende schilderijen uit privécollecties getoond.
Opzienbarend -toen en nu- zijn Breitners doeken met levensgrote naakten. Een genre waarin ook zijn jongere collega Jan Sluijters zich meermaals heeft uitgeleefd. Maar anders dan Sluijters bereikt Breitner daarin de ultieme suggestie van -goed kijken- een volumineus vrouwelijk lichaam. Het doek Naakt met zwarte kousen op een bed vormt in zijn oeuvre en in dit genre in het algemeen een absoluut hoogtepunt. Deze krachtige, kleurrijke schilderwijze bezorgde Breitner de in de subtitel genoemde bijnaam ‘schilderbeest’. Dat dit predicaat in 1941 door een criticus niet aan Breitner, maar aan de woest schilderende Jan Sluijters werd toegedicht doet er niet toe. Ook Breitner ging in vorm en kleur vaak beestachtig te werk!

Oordeelt u zelf: dat kan nog de hele zomer tot en met 8 september!

George Hendrik Breitner, Naakt met zwarte kousen op een bed, ca. 1889-1890,
olieverf op paneel,20,3 × 30,5 cm, Fondation Custodia, Collectie Frits Lught, Parijs

Link: Singer Laren Breitner

Veertig jaar Tussen Kunst en Kitsch, tentoonstelling in Kasteel Ruurlo, tot en met 3 november.

Kasteel Ruurlo foto: Marina Marijnen

Tussen Kunst en Kitsch. Twee generaties groeiden ermee op en presentatrice Nelleke van der Krogt heeft er zelfs grijze haren van gekregen! In de introductiefilm zie je hoe deze enthousiaste voorganger van Frits Sissing met de verwachtingsvolle aanbieder van het object en de expert rond de tafel zit. Na het aanhoren van het verhaal achter het materiaal, dat Nelleke niet zelden van een humoristische toets voorziet, komt het antwoord op de vraag… en wat is het waard?  

Het programma is met op winst en sensatiebeluste bezoekers niet alleen vermakelijk, maar ook leerzaam. De hele mondiale kunst- (en kitsch) geschiedenis is de afgelopen veertig jaar voorbijgekomen.  Daarmee is het programma, lang voordat musea belangstelling kregen voor niet-Westerse kunst, haar tijd vooruit!
Zelf hield ik vaak een notitieboekje bij de hand om wetenswaardigheden te noteren. Zeker als vader en zoon Hoogsteder hun licht op oude schilderijen lieten schijnen of wanneer Jan Polak een boekje opendeed over Aziatische kunst. Het antwoord op de vraag “hoe komt u hieraan? “ is heel divers …’mijn overgrootvader was een hoge piet in ‘ons’ Indië’…, ‘ik heb het geërfd van een oude tante’… of …’voor een habbekrats gekocht op marktplaats of op een vlooienmarkt’…

Als kijker voelde je de teleurstelling wanneer het meegebrachte object als kitsch werd afgedaan en vreugde wanneer iemand die kwam met een schilderij van een tientje naar huis ging met een werk dat ineens drie nullen meer waard bleek te zijn!

Twee Delfts blauwe kandelaren Ca. 1760 Aardewerk (Delft)

Soms komen uit plastic tassen ook zaken tevoorschijn, waarvan het hart van de expert sneller gaat kloppen of zelfs een slag overslaat! Dat overkwam Robert Aronson toen een dame hem een Delfts blauwe kandelaar ter beoordeling aanbood. De kandelaar in de stijl van Lodewijk XVI, bestaande uit een kelkje op een speels gedraaide voet, bleek uniek in zijn soort. Rond 1760 gemaakt in de Porcelijne Lampetkan; een van de talrijke de aardewerkfabrieken in Delft. Van dit model zijn geen andere exemplaren bekend, maar de eigenaresse diepte nog een exemplaar op uit haar tas. Voor geen goud wilde ze deze verkopen, maar beide zijn nu in de eetzaal van kasteel Ruurlo te zien. 

Museum More grijpt het 40-jarig jubileum van het AVROTROS tv-programma aan voor een feestje op kasteel Ruurlo.  In vijf themazalen worden 75 highlights uit de geschiedenis van het programma gepresenteerd.  Vaak eeuwenoude, maar ook recentere gebruiks- en verzamelobjecten afkomstig uit alle windstreken.  

Sinds de 15e eeuw is kasteel Ruurlo verbonden met het riddergeslacht Van Heekeren; een bekende naam in de regio. Recentelijk maakte restauratiearchitect Hubert-Jan Henket het gebouw geschikt voor museale doeleinden. Ook bij dit architectonische kunststukje kun je de vraag stellen: is het kunst of kitsch? Overigens heeft het programma geleerd dat als kitsch bestempelde objecten ook mooi of interessant en als exponent van een bepaalde periode in ieder geval waardevol kunnen zijn!

Themakamers 
De verschillende vertrekken van het kasteel zijn als themakamers ingericht. De bezoeker wandelt via de oorspronkelijke inmiddels onherkenbare badkamer naar een Eetkamer, een Bibliotheek annex Wapenkamer en een zogeheten Wunderkammer. Hier kun je je verwonderen over door de natuur- en mensenhand vervaardigde objecten: naturalia en arteficialia. De verwondering houdt in de volgende ruimte niet op: in de gecombineerde Kinder/Slaapkamer zie je een keur aan objecten die, met wat fantasie, aan kinderen gerelateerd zijn.

Uit de welgekozen presentatie van schilderijen, luxe objecten van zilver of porselein, prenten, kaarten, sculpturen, maar ook doodgewone gebruiksvoorwerpen laat ik een korte bloemlezing volgen.

Houten stilletje of gemaksdoos ca. 1860 Hout (Nijmegen)

In de vorige eeuw kon je oud-Indiëgangers nog wel eens horen vragen naar de ‘gemakken’. Daar moest ik aan denken bij de omschrijving van een zogeheten gemaksdoos in de ‘badkamer’. Het is nauwelijks voorstelbaar en naar huidige maatstaven hilarisch, maar dit object stond ten behoeve van voor gemakzuchtige (…) dinergasten opgesteld in de eetkamer!

In de als eetzaal ingerichte ruimte zie je behalve vitrines vol tafelzilver een prachtig met vogels beschilderd porseleinen tafelservies van Meissen, dat rond 1770 werd vervaardigd. Eeuwenlang wisten porseleinbakkers in China en Japan het procedé geheim te houden. Toen aardewerkfabrikanten ontdekten dat het flinterdunne porselein van kaolien aarde werd gemaakt, ontstonden ook in Europa prachtige voorwerpen zoals dit servies.

Meissen servies ca. 1770 Porselein (Duitsland)

Van diezelfde tijd dateert een aantrekkelijk damesportret. De hamvraag “is het een authentieke Angelika Kaufmann?” werd helaas voor de eigenaar ontkennend beantwoord. Het portret van deze onbekende dame werd gemaakt door de Duitse society-schilder Johann Heinrich Schröder, maar het is er niet minder mooi om!

Schilderij toegeschreven aan Johan Heinrich Schröder 1775-1800

Interessant zijn de verschillende luxueuze voorwerpen behorend bij de oudhollandse theeceremonie. Je ziet zilveren theebusjes en een zogeheten bouilloire, een ketel op een komfoor, waarop theewater in de tweede helft van de 18e eeuw op temperatuur werd gehouden. De volgende objecten zouden leuke instinkers zijn bij een denkbeeldige quiz: een op een theepot gelijkende wijnpot, die gebruikt werd voor het schenken van warme rijstwijn. En, niet gespeend van Britse humor, een bloemkool met een tuit, waaruit in Engeland thee werd geschonken.  

Schilderij van Rien Poortvliet Twee herten met een vos 1978 Olieverf op doek

In de bibliotheek/wapenkamer vind je onder meer enkele aan de jacht gerelateerde objecten, waaronder een prehistorische vuistbijl. Om het predicaat kitsch waar te maken hangt hier ook een koddige jachtscène van Piet van der Hem en een in het algemeen niet als Kunst met een grote K gewaardeerde schildering van Rien Poortvliet. Ik herken de omslag van het boek dat ik mijn opa ooit cadeau deed: De Vossen hebben holen. Kunst of Kitsch? Doet er niet toe: ze zijn goed getroffen! 

Kaartjeshouder ca. 1820 Ivoor (Kanton, China)

Je ziet het haast over het hoofd, maar hier ligt ook een ongelooflijk fijn gesneden ivoren kaartjeshouder, die rond 1820 in China werd vervaardigd. Even zonder vergrootglas: het lijkt een tuinscène, gadegeslagen door een figuur aan een venster.
Wat zou de inhoud zijn van het vuistdikke van sloten voorziene boek? Wanneer je meent dat het een bijbel is ben je warm, maar geen bijbel in de religieuze zin van het woord. Het is een verzameld werk van de zedeprekende zeventiende -eeuwse Zeeuwse dichter Jacob Cats. In de Wunderkammer vind je educatief materiaal van een geheel andere orde. Een Japanse rolschildering met gedetailleerde, acrobatische tekeningen, aan de hand waarvan jonge vrouwen op aanschouwelijke wijze de kneepjes van de erotiek werden bijgebracht.  Zo’n rol werd een Shunga-rol genoemd.

Shunga schildering ca. 1680 Papier op zijde (Japan)

In deze ruimte zie je een met de woorden Hansje in de kelder gegraveerd glas en een zilveren drinkschaal, die met dezelfde term werd aangeduid. Met deze objecten gaf een zwangere vrouw op een feest of tijdens familiebezoek haar zojuist ontdekte geheim prijs.  Was de drinkschaal leeggedronken, dan kwam heel verrassend een klein poppetje tevoorschijn; woorden waren overbodig!

Glas ‘Hansje in de kelder’ 1720 Glas (Nederland)

Te midden van al deze oude objecten bevindt zich een bedrieglijk moderne aquamarijnkleurige glazen karaf. Het kostbare object is afkomstig uit het bezit van de Leidse lakenhandelaar Willem Jacobsz. Van Heemskerck, die er in 1686 de volgende boodschap in graveerde: …’gebruik elk ding tot nut’…  Dit object heeft met recht een plekje in de Wunderkammer gekregen. Wonder boven wonder heeft dit kleinood de eeuwen getrotseerd, temeer daar de eigenaresse vertelde dat de karaf thuis op de schoorsteenmantel stond ‘terwijl haar katten er langs jakkerden’.

Tussen de vele anonieme en door mannen gemaakte objecten staat ook een fraai gestileerde sculptuur van twee elkaar kozende parkieten van Gra Rueb. Zij was de eerste vrouwelijke beeldhouwer van Nederland. Vrouwen werden destijds niet geschikt gevonden voor het beroep van beeldhouwer, maar Rueb bewees dat dit onzin was!  

Sculptuur van Gra Rueb Twee parkieten 1935. Gepatineerd brons, Bronsgieterij de Plastiek

In een van de vitrines ligt zelfs een kostbaar vroeg zestiende -eeuws getijdenboek. Tijdens een kampeervakantie vond de eigenaar het werkje op een rommelmarkt. Inmiddels weet hij dat het museumwaardige werkje 500 jaar geleden door de toenmalige eigenaar voor privé devotie werd gebruikt. Misschien niet voor alle getijden, de acht vaste bidstonden van een etmaal, maar op zelfgekozen meditatieve momenten.

Schilderij toegeschreven aan Adriaan de Lelie Familieportret van familie Rochussen 1815 Olieverf op doek

In de slaap/kinderkamer tenslotte zijn onder het toeziend oog van moeder Rochussen en haar kroost aan het kinderleven gerelateerde objecten tentoongesteld. In 1815 maakte Adriaan de Lelie deze lieflijke impressie van een welgesteld gezin. Leuk terzijde: de zuigeling zou uitgroeien tot de bekende schilder Charles Rochussen.

Poppenhuis 1922-1933 Multiplex, triplex en beukenhout (Nederland)

Heel bijzonder is een poppenhuis uit de vroege twintigste eeuw, waarvan de inrichting gedaan is van de Stijl en de meubels van Gerrit Rietveld.

Winkelblik vliegtuig 1924 Blik

Erg leuk is het winkelblik in de vorm van een KLM machine uit 1924. Het stond, gevuld met pepermunt op de toonbank van een snoepwinkel.  Het vliegtuig is gepresenteerd in de nabijheid van het een-na-oudste archeologische object in deze ruimte: een scherf van Romeins aardewerk.  Het dateert van de eerste eeuw van onze jaartelling en is gesierd met een afbeelding van met hoepels spelende kinderen. Het roodbakkende zogenoemde terra sigilata, met gestempeld decoratieve motieven, werd door prof. Isings tijdens haar colleges Provinciaal Romeins als het Wedgwood van de Oudheid bestempeld. De scherven werden door een tuinman in Zwammerdam bij toeval opgegraven

Fragment van een Romeinse kom met de afbeelding van een kinderspel, 1e eeuw n. Chr.
Terra sigillata aardewerk (Trier)

De voorwerpen zijn niet voorzien van objectteksten, maar een virtuele rondleiding op de site van het museum geeft informatie over de getoonde highlights. Door de verhalen achter de getoonde objecten kom je veel te weten over het (soms vergeten) gebruik daarvan. Met wat fantasie komen ook de oorspronkelijke- en latere eigenaren tot leven. Bij de expositie is een informatief boekje verschenen.  

Je komt ogen te kort in deze bijzonder tentoonstelling over 40 jaar Kunst & Kitsch die tot en met 3 november te zien is!

Link: Museum More Kasteel Ruurlo

James Ensor; Maestro. Tot en met 23 juni in Museum BOZAR, Brussel.

De bizarre wereld van James Ensor; een beetje een prettig gestoorde bohemien dacht ik altijd… Zelf dacht hij er getuige het commentaar op een tekening van een pissende man, kennelijk ook zo over. Een film en tentoongestelde foto’s van een gedistingeerde, keurig in het pak gestoken heer weerleggen dit beeld.

Le Pisseur, 1887. Ets. Collectie KBR. Foto Marina Marijnen

Maar die eerste indruk kun je bij het zien van de vaak knotsgekke geschilderde beelden niet helemaal wegdenken. Ze worden ter gelegenheid van het herdenkingsjaar -het is 75 jaar geleden dat de schilder overleed- op twee locaties in Brussel getoond. Het meest bekend is zijn Intrede van Christus in Brussel uit 1889. Een carnavaleske eigentijdse op 16e -eeuwse ‘blijde incomsten’ geïnspireerde gebeurtenis, waarbij een vorst destijds verwelkomd werd. Het rijdier waarop Christus de stad binnenkomt verwijst naar het Bijbelse moment waarop Jezus in Jeruzalem arriveert. Of iedereen met het bezoek van Jezus aan Brussel blij is, is de vraag. Voor Ensor was Brussel met haar ongekende artistieke mogelijkheden het nieuwe Jeruzalem, maar die heilstaat was voor anderen nog ver weg. Zij streden middels stakingen en betogingen voor een nieuwe maatschappelijke orde. Met leuzen die de demonstranten meedroegen verbeeldde Ensor hun roep om deconfessionalisering van de staat, beter onderwijs en algemeen stemrecht.

James Ensor, Naar Intrede van Christus in Brussel in 1889. Handgeknoopt tapijt. Firma Gibau, 2008. Mu.Zee Oostende. detail, foto: Marina Marijnen

De bezoeker krijgt het originele werk niet te zien. In de eerste zaal hangt een wandkleed. Een ongelooflijk knappe handgeknoopte kopie van het monumentale doek dat zich in het Getty museum in Los Angeles bevindt.

De wonderbare, niet in realistische termen te vangen wereld van Ensor, met lachwekkende en angstaanjagende gemaskerde figuren, skeletten en grijnzende doodskoppen vormen ontegenzeglijk voer voor psychologen. Ensor helpt hen een handje: in de souvenirwinkel van zijn ouders grijnsden de maskers hem van alle kanten toe. Later zag hij ze tijdens het Carnaval in Oostende op straat terug. In een interview vertelde hij over zijn excentrieke grootmoeder. Haar voorliefde voor verkleedpartijen en maskerades had hij van geen vreemde. En ook zijn tante was kennelijk besmet met dit virus!

James ensor, Mijn slapende tante die van monsters droomt. Ca. 1888. Potlood op papier, foto Marina Marijnen

Vanaf 1888 zien we deze invloed terug in Ensors toneelmatige tragikomische, vervreemdende composities, waarin 19-eeuwse artistieke invloeden tot een geheel eigen stijl zijn versmolten.

In het BOZAR wordt zijn werk thematisch gepresenteerd: van Carnaval, Maskerade, Dodendans tot Fantasmagorie en meer!

De expositie werpt ook licht op een minder bekende kant van Ensor; hij was een begaafd musicus en componist. Van zijn hand zie je een reeks bijzonder geestige doeken, waaronder In het conservatorium; een karikaturale verbeelding van een generale repetitie. Terwijl de zangers sputum en vieze adem uitstotend Wagners Walkuren ten gehore brengen, stopt de componist getergd zijn vingers in de oren!

James Ensor, In het Conservatorium, 1903. Doek 55 x 71,5 cm. Musée d’Orsay, Parijs,

Verschillende affiches en doeken zijn gewijd aan het door Ensor gecomponeerde marionettenballet La Gamme d’amour uit 1911 dat je op Youtube nog steeds kunt beluisteren.  

James Ensor, La Gamme d’Amour, 1926. Doek 56 x 45,5 cm. Bonnefantenmuseum, Maastricht foto: Marina Marijnen

Heb je na het zien van zijn hier getoonde schilderijen, prenten en tekeningen nog niet genoeg van Ensor? Wandel dan naar de Koninklijke Bibliotheek (uit het Bozar links en 500 mtr verderop de trappen af) en zet daar op de 3e verdieping je reis door leven en werk van James Ensor voort. Hier zie je nog meer schilderijen, schetsboeken, prenten, ontwerpen voor theaterproducties en foto’s met tekst en uitleg over bevriende families en collega-schilders. Hier is ook aandacht voor de kunstenaarsvereniging Les Vingt, waarvan ‘onze eigen’ Jan Toorop ook lid was. Laat je ogen en-passant gaan over het decor waartegen dit alles getoond wordt: de indrukwekkende trapportalen, de prachtige gestucte plafonds, de stoffering en met kristallen kroonluchters verlichte stijlkamers van het Paleis van Karel van Lotharingen.  

Link: James Ensor: Maestro. BOZAR Brussel, tot 23 juni.
Link: James Ensor inspired by Brussels, Koninklijke Bibliotheek, (tot 2 juni) 

Paestum, Stad van Godinnen, tentoonstelling met topstukken uit Italië te zien t/m 25 augustus 2024 in het RMO, Leiden

Paestum revisited in het RMO…
Ongeveer 50 jaar geleden bezocht ik Paestum aan de golf van Salerno. Weg van het door massatoerisme overspoelde Sorrento bevond ik mij helemaal alleen onder de zinderende zomerzon op deze magische plek. Alleen de wind en het geluid van krekels doorbraken de stilte. Terwijl elders bouwwerken uit de Griekse Oudheid gehavend zijn of met de grond gelijkgemaakt, staan de tempels van Paestum na 2500 jaar nog fier overeind. Opgetrokken in de robuuste Dorische bouwstijl; indrukwekkend in al haar eenvoud.

Hoekverband Dorische zuilen Tempel van Athene Paestum

In de 18e eeuw werd de antieke stad Paestum bij toeval herontdekt door ingenieurs die opdracht hadden het zompige gebied droog te leggen. Deze mededeling wekt wellicht bevreemding. Anders dan onder de onder as en puin bedolven gebouwen van Pompeï domineren de tempels van Paestum immers de wijde omtrek. Dit afgelegen gebied werd destijds echter weinig bereisd.

Op een kopie van een Romeinse wegenkaart, de Tabula Peutingeriana, werd de naam van de onbekende stad gevonden: Pestum.
De immense tempels inspireerden verschillende kunstenaars tot romantische impressies, zoals Edmund Hottenroths, Wasserbuffel in der Campagna; waarin de leveranciers van de tegenwoordig wereldwijd gewaardeerde buffelmozzarella centraal staan.

Edmund Hottenroth, Waterbuffels in de Campagna met zicht op de tempels van Paestum, 1854,
collectie Dorotheum Wenen

Tijdens zijn Italienische Reise deed de dichter Johann Wolfgang von Goethe Paestum eveneens aan. De aanblik van de ‘stumpfen, kegelformigen, enggedrangten Saulenmassen’ die totaal niet pasten in zijn ideeën over de ranke Griekse bouwkunst, ervoer hij als ‘furchtbar’. Eenmaal bekomen van zijn teleurstelling vatte hij toch bewondering op voor deze indrukwekkende voorbeelden van oudheidkundige architectuur, waarna hij zich door J.H.W. Tischbein tegen het decor van de Campagna liet portretteren.

Ook de romanticus William Mallord Turner liet zich op een dag met cattivo tempo letterlijk en figuurlijk overdonderen door de aanblik van Paestum. Het British Museum bezit zijn van rond 1830 daterende indrukwekkende werk Paestum in the Storm.

W.M. Turner, Paestum in the Storm, ca. 1830. British Museum, Londen.

Tot 28 augustus staat Paestum centraal in het RMO. Tijdens een inleiding grapt conservator Ruurd Halbertsma dat de bezoeker hier drie tentoonstellingen krijgt voor de prijs van één.

Poseidonia, zoals de stad door tweede generatie Griekse kolonisten werd gedoopt, kent drie bewoningsstadia. Na de Griekse tijd volgen periodes onder achtereenvolgens Lucanische en Romeinse machthebbers.
Kurkmodellen die reizigers van hun Grand Tour als souvenir meebrachten gaven thuisblijvers destijds een idee van de tempels die zij in Paestum hadden bezocht. In de tentoonstelling zie je daar een voorbeeld van.

Anno nu staan eigentijdse visuele hulpmiddelen ons ten dienste. Fantasie is nauwelijks meer nodig. 3-D prints- en reconstructies van de antieke gebouwen, geplaatst tegen een fotografisch decor van het zuid-Italiaanse landschap brengen de bezoeker 2000 jaar terug in de tijd.

Poseidontempel in Paestum foto RMO

Griekse tempels op Italiaans grondgebied; hoe zit dat?
Het verhaal van Paestum, zoals de Romeinen de stad noemden, begint rond 600 v. Chr. wanneer Griekse kolonisten zich in deze vruchtbare rivierdelta vestigden. Die vroege nog uit tenten en hutten opgebouwde nederzetting noemden zij Poseidonia. De kolonie groeide uit tot een welvarende stad met tempels gewijd aan Poseidon, Hera, Athena en Aphrodite.

De vroegste munten dateren van rond 530 v.Chr. en dragen de beeltenis van de beschermgod van de stad, Poseidon; herkenbaar aan zijn drietand. Een reeks opgegraven munten illustreert alle achtereenvolgende bewoningsstadia van de stad.

Munt (stater) | Poseidon met drietand, Zilver, 30,3 mm, ca. 530-500 v.Chr.,
gevonden in Paestum Collectie en foto: Nationale Numismatische Collectie, Amsterdam

Zo’n vijftig jaar na de stichting van de stad werden tussen 560-550 v. Chr. twee aan Hera gewijde tempels gebouwd. Een binnen- en een buiten de muren van de stad, naast de rivier de Silaris.

Voor de constructie van deze tempels pasten bouwers de in hun moederland gangbare bouwstijl toe. Zware op een rechthoekige plattegrond gebouwde zuilen dragen een houten, met terracotta pannen gedekt dak. De cella, het binnenste van het heiligdom, bood ruimte aan het cultusbeeld. Op altaren voor de tempel werden dieren geofferd, die de gelovigen daarna zelf op aten.

De in oude publicaties als basilica aangeduide tempel in de binnenstad, was te oordelen naar de dubbele cella, zowel aan Hera’s hoedanigheid van moeder- als die van krijgsgodin gewijd.

Tempel van Hera, (Basilica), ca. 550 v. Chr., Foto Leonie van Esser.

Behalve bouwstijlen, tradities en gebruiksvoorwerpen hielden de immigranten ook hun verhalen in ere. Ze brachten de aloude mythologische vertellingen aan op de metopen; de gebeeldhouwde reliëfs die de kroonlijst van de tempels sieren. Zoals het geestige, kort en bondig in beeld gebrachte verhaal van Herakles en de Cercopen, waarvan een afgietsel wordt getoond. De als Cercopen aangeduide broers hadden Herakles wapens gestolen. Ze komen er echter niet mee weg en worden door de mythologische krachtpatser gevangengenomen. Hangend aan een stok voert Herakles hen af. Wanneer de jongens in deze oncomfortabele situatie grappen maken over zijn behaarde billen, ziet de held daar ondanks zichzelf de humor van in en stelt de twee op vrije voeten.  

Metoop met Herakles en de Cercopen. Tempel de Foce del Sele. 560-550 v. Chr. Museum Paestum.
Foto Servaas Nijen.
Odysseus en de Sirenen. Wijnkan. 525-500 v. Chr. Staatliche Museen zu Berlin

Ook het Homerische verhaal van Odysseus die  de klip met de verleidelijke, doch levensgevaarlijke zingende zeemonsters Scylla en Charybdis zonder schipbreuk weet te passeren krijgt, getransporteerd op de zuid-Italiaanse Straat van Messina een nieuw decor. Terwijl hij zijn bemanning opdraagt bijenwas in de oren te stoppen, gaat Odysseus zonder oordoppen vastgebonden aan de mast de confrontatie met de sirenen succesvol aan. Deze scène is afgebeeld op een zwartfigurige vaas. Toen Odysseus doortocht zonder problemen had volbracht maakten de sirenen een eind aan hun leven. Leucosia zou in de baai van Poseidonia zijn aangespoeld.

Beeldje van een sirene | Brons, 5,4 x 5,2 x 2,5cm., 6de eeuw v.Chr., uit zuidelijk heiligdom in Paestum Foto Massimiliano Marino

In de tentoonstelling wordt een bronzen beeldje van zo’n Sirene: een vrouw met het lichaam van een vogel, getoond. In de vitrines is een rijke verzameling beeldjes uitgestald, die geofferd werden aan de tempelgodinnen. Daartussen valt een bronzen vrouwenfiguurtje op. Ogenschijnlijk heft zij haar hand ter begroeting, maar deze ondersteunde oorspronkelijk een verdwenen korenmaat op haar hoofd. Een inscriptie onthult niet alleen haar identiteit maar ook haar intentie: Phillo dochter van Charmylidas, wijdt een tiende (van de oogst) aan Athena. TATHANA FILLO CHARMYLIDA DEKATAN.

Votiefbeeldje voor Athena | Brons, h. 13,1 cm., 500-475 v.Chr., uit Paestum
Collectie: Staatliche Museen zu Berlin – Antikensammlung | © foto Johannes Kramer

De vindplaats van het beeldje wierp bovendien licht op de naam van de godin aan wie de grote tempel ten noorden van Paestum gewijd was: Athena, de godin van de wijsheid en tactische oorlogvoering. Deze eveneens in de Dorische stijl opgetrokken tempel dateert van rond 500 v. Chr. De kapitelen van de acht zuilen in de voorhal zijn echter versierd met zogeheten Ionische kapitelen. De krulvormige voluten sieren ook het voetstuk van het beeldje van Phillo.    

Behalve met complete beeldjes dongen de schenksters met fragmenten van terracotta vrouwenhoofden naar de gunsten van de godinnen. Ook kinderen lieten offergaven achter, daarvan getuigt een terracotta speelgoedpopje.

Om plaats te maken voor nieuwe offergaven werden de oudere schenkingen na verloop van tijd ritueel begraven. Deze depots vormen letterlijk en figuurlijk een ware Fundgrube voor onze kennis omtrent religieuze gebruiken.  

In de jaren 470-460 kwam de tempel die het campagnebeeld siert van de grond. De hier gevonden beeldjes van een godin met een granaatappel duiden erop dat ook deze tempel gewijd was aan Hera. Deze iconologie gaat terug op die van de Peloponnesische vruchtbaarheidsgodin Hera van Argos.   

Met zuilen van ruim twee meter in doorsnede maakt deze tweede tempel van Hera een monumentale indruk. Op deze zuilen rustte een houten, met terracotta pannen gedekt dak. In de tentoonstelling zijn de deel nog beschilderde waterspuwers te zien waarmee het hemelwater werd afgevoerd.

Deze en de andere tempels in Paestum werden opgetrokken van een lokale steensoort: travertijn. Ter imitatie van marmer werd dit materiaal wit gestuct en voorzien van kleurrijke beschilderingen, die in de loop der zijn verdwenen. Toen deze ontdekking in de vorige eeuw gepubliceerd werd konden vakgenoten en bezoekers van Paestum en de Atheense Akropolis niet geloven dat de romantisch ogende, ruïneuze tempels ooit met primaire kleuren beschilderd waren.  

Hera met granaatappel Collectie: Parco Archeologico di Paestum e Velia. Foto: Massimiliano Marino

Ook buiten de muren van Paestum, op de oever van de rivier de Sele zijn, op postume aanwijzingen van de Romeinse auteur Strabo (ca. 64 v.Chr.- ca 24 n.Chr.) de contouren van nog een aan Hera gewijde tempel gevonden. In dit gedeelte werden de eerder besproken metopen met voorstellingen van de mythische helden Heracles en Odysseus gevonden. De tempels die deze reliëfs oorspronkelijk sierden, zijn in de Middeleeuwen voor hergebruik ontmanteld; andere bouwfragmenten verdwenen in kalkovens.  

De vondst van een sculptuurtje van Aphrodite bewijst dat in het dorp Santa Venera ten zuiden van Paestum een aan Aphrodite gewijd heiligdom was. Vermoedelijk werden meisjes hier -analoog aan de geboorte van Venus uit de zee- middels een rituele wassing tot vrouw geïnitieerd. Een offervaasje in de vorm van Aphrodite in haar schelp, verwijst naar de oorsprong van dit ritueel.

Vaas met Aphrodite in schelp | Terracotta, hoogte 21,5 cm., 400-300 v.Chr., uit Paestum
Collectie: Parco Archeologico di Paestum e Velia / Italian Ministry of Culture | © foto: Massimiliano Marino

De eigentijdse kunstenares Samantha Thole geeft in gemengde techniek een impressie van deze heilige gebeurtenis.

Samantha Thole, De Inwijding, Ritorno a Santa Venera, gemende techniek, 2024

Bij het heiligdom van Aphrodite werden ook op ovenwanten lijkende objecten gevonden. Het zijn terracotta modellen van baarmoeders, waarmee de schenksters genezing van vrouwenkwalen en oplossing van vruchtbaarheidsproblemen afsmeekten.

Poseidonia onder de Lucaniërs
Rond 420 v. Chr. komt een nieuwe lokale bevolkingsgroep aan de macht: de Lucaniërs. Volgens Strabo waren zij verwant aan de Samnieten. Met de komst van de Lucaniërs ontstaat een hybride samenleving.

Huwelijksvaas | Terracotta, hoogte 52 cm., 4de eeuw v.Chr., uit Paestum
Collectie: Parco Archeologico di Paestum e Velia | © foto: Massimiliano Marino

Getuige de bebouwing en talrijke archeologische vondsten had Poseidonia zich dankzij landbouw en scheepvaart  een welvarende stad ontwikkeld. Daar kwamen de Lucaniërs, een volk van huurlingen in het zuidwestelijk deel van Italië, op af. Of zij hier op vreedzame wijze of gewapenderhand aan de macht kwamen is onduidelijk, maar afgaande op contemporaine graven woonden zij hier al in de late 5e eeuw. Van die tijd dateren prachtige wandschilderingen en rijke grafgiften in de vorm van serviezen en met mythologische voorstellingen beschilderde waterkruiken – zogeheten hydria’s- en huwelijksvazen, die aan vrouwen werden meegegeven.

De Lucaniërs gaven hun overledenen een grote hoeveelheid eet- en drinkservies mee in de graven. Aan vrouwen in het bijzonder werd een hydria of een lebes gamikos meegegeven. Dit is een ‘huwelijkskruik’ die werd gebruikt bij de rituele voorbereidingen bij de bruiloft. Vaak werden hier mythologische verhalen op afgebeeld.

Bijzonder zijn de vaas- en wandschilderingen in de mannengraven. Zoals de scène waarin een fiere ruiter, die terwijl hij twee krijgsgevangenen meevoert, verwelkomd wordt door een priesteres met louterend water. De schilderingen in deze elitegraven zijn kennelijk in haast, terwijl de tombe nog niet was gedicht, in de fresco techniek aangebracht. Daarop duiden sporen van regendruppels en onvolkomenheden door onbedoelde aanraking.  

Wandschildering uit Lucaans graf | Pleisterwerk op travertijn, 91 x 91 x 15 cm., 4de eeuw v.Chr., uit Tomba del 1937 Andriuolo, Paestum Collectie: Museo e Parco Archeologico di Paestum e Velia
© foto Massimiliano Marino

De lichaamshoudingen en gelaatsuitdrukkingen van de afgebeelde figuren zijn zeer realistisch. Zo ook de kwetsuren die de strijders elkaar hebben toegebracht. Door een tik met een boksbeugel heeft een van hen een bloedneus. Hij heeft zijn opponent eveneens geraakt: het bloed spuit uit een wond die hij hem in de flank heeft toegebracht. Deze voorstellingen geven een indruk van de sportwedstrijden die de Lucaniërs, evenals de naburige Etrusken, ter ere van een overledene organiseerden. Het programma bestond uit wagenrennen, bokswedstrijden en gevechten van man tot man, waarmee de moed van de overledene werd onderstreept.

Vergelijk de vaas-schildering op een Amfoor, waarop een vader en zijn zoontje, gezeten op een pony, terugkeren van de strijd. Ze dragen strijd trofeeën en worden eveneens begroet door een priesteres.

Vaasschildering, vader en zoon keren teruguit de strijd, Poseidonia ca. 360-330 v.C.coll. RMO

Verschillende wand- en vaas-schilderingen geven impressies van het Griekse symposium. Anders dan in de huidige betekenis van het woord, werd met deze term een –men only– drinkgelag aangeduid. Terwijl zij aanliggen genieten ze van de goede dingen van het leven: muziek, wijn en elkaar.

Bij de tachtig teruggevonden rijkversierde Lucaanse graven steken de rechthoekige tombes uit de Griekse periode maar povertjes af. De zogeheten Tomba del Tufatore vormt daarop echter een unieke uitzondering. Op de vier wanden zijn eveneens scènes van een symposium te zien. Op het deksel zie je de naakte schoonspringer aan wie het graf haar naam dankt. De sprong in het diepe staat mogelijk voor meer dan plezier alleen en symboliseert wellicht de overgang van het leven naar de dood. 

Reconstructie graf van de duiker 480-470 v.C.Parco Archeologico di Paestum e Velia.(foto:Arte Selato)

Terug naar de Lucaanse beeldverhalen. Deze weerspiegelen de culturele diversiteit van de Poseidonia, waarin Griekse- en lokale tradities samengaan.

Na de machtswisseling ging het leven kennelijk gewoon door. De kunstenaars bleven in de vertrouwde stijl schilderen en getuige de vele votiefgeschenken bleef de bevolking de drie Griekse godinnen vereren. Afbeeldingen op drinkbekers en zogeheten visborden vullen de kennis over het dagelijks leven in die sinds lang verdwenen multiculturele samenleving aan.

Paestum in de Romeinse tijd.
Na de Derde Samnitische oorlog (298-290 v.Chr.) vond wederom een wisseling van de macht plaats. In 273 v. Chr. komen de Romeinen in het verhaal. De Samnitische oorlogen worden geïllustreerd met vaasschilderingen, een gezicht bedekkende Chalkidische helm, scheenbeschermers en een verbazingwekkend anatomisch correct vormgegeven bronzen borstpantser.  Een marmeren reliëf met geknevelde krijgsgevangenen en wanordelijk neergesmeten trofeeën geeft een chaotische impressie van het moment na de strijd. De boodschap kan niet verkeerd worden begrepen: Rome is de baas!

Wapenrusting | Brons, helm hoogte 24 cm., kuras hoogte 46 cm., 4de eeuw v.Chr., Zuid-Italië (Tarente?)
Collectie en foto: Rijksmuseum van Oudheden
Reliëf, architectuurfragment (fries) met oorlogstrofeeën | Marmer, 44 x 90 x 9 cm., 1ste eeuw na Chr., uit Campanië Collectie: Staatliche Museen zu Berlin – Antikensammlung | © foto Johannes Laurentius

De Romeinen herdopen de stad in Paestum en geven haar niet alleen een nieuwe naam, maar met monumentale nieuwbouw van een forum en een amfitheater ook een ander aanzien. Het Grieks-Lucaanse Poseidonia verdween maar vandaag de dag staat de Romeinse bebouwing ook niet meer overeind.  Alleen de Griekse tempels hebben de tand des tijds doorstaan.
De romanisering van de stad werd krachtig ter hand genomen; Romeinse burgers uit Picenum aan de Adriatische Zee moesten zich hier onder dwang vestigen.

Het uiterlijk van de stad was verand, maar de belangstelling voor de oude Griekse cultuur, zoals het theater, blijft bestaan. Het repertoire van Griekse tragediën wordt  aangevuld met Romeinse kluchten. De ten toon gestelde voorbeelden van komische en tragische toneelmaskers die je terug in de vaasschilderingen. Deze verraden een duidelijke voorliefde voor onderbroekenlol. De acteurs zijn vereeuwigd met dikke buiken, dito billen en wel erg robuuste (namaak)penissen. De stemming steeg kennelijk ten koste van het peil.

Met de kolderieke verbeelding van de heldendaden van Heracles en de avonturen van Odysseus had de Griekse tragedie aldus Halbertsma, plaats gemaakt voor het theater van de lach!

Aanvankelijk floreerde de Romeinse stad, maar daar kwam na de aanleg van de Via Popilia een einde aan. Het zuiden van het voormalig Griekse Italische schiereiland werd in 132 v. Chr. met de aanleg van deze heirweg aangesloten op het Romeinse wegennet. Paestum lag echter uit de route, waardoor de handel een gevoelig klap werd toegebracht.  

Uithangbord met herbergier, reiziger en muilezel | Kalksteen, 96,0 x 60,0 x 36,0 x 423 cm., 75-100 na Chr., uit Aesernia (Samnium) Collectie: Parijs, Musée du Louvre, inv. MA3165 |
© foto: GrandPalaisRmn (musée du Louvre) / Mathieu Rabeau

Van deze periode dateert een stenen uithangbord van een zogeheten Mansio -het motel van de Oudheid- langs antieke ‘autostrada del sole’. De humoristische tekst wil ik u niet onthouden. De eigenaar, op wie de auteur Mary Beard haar Mr. Hotsex baseerde en zijn vrouw informeren de clientèle over de diensten en bijbehorende tarieven die Lucius Calidius Eroticus en Fannia Voluptas hanteren:

‘Lucius Calidius Eroticus plaatste deze steen bij leven voor zichzelf en voor Fannia Voluptas.’
‘Laten we afrekenen: een karaf wijn en brood, één as.

Warme maaltijd, twee as.’ ‘In orde.’
‘Het meisje vannacht, acht as.’
‘Ook in orde.’
‘Hooi voor de muilezel, twee as.’
‘Ik ga nog failliet aan dat verdomde beest!’

De vroegere handel raakte in het slop, maar de inwoners van Paestum zetten een nieuwe tak van nijverheid op; de productie van parfum en glazen flesjes om deze te bottelen. Door het gunstige klimaat bloeien de rozen hier tweemaal per jaar. Niet alleen Vergilius, maar ook Ovidius en Martialis bezingen de heerlijke rozengeur in hun gedichten; je leest ze op de wand.

Toch is niet alles rozengeur en maneschijn. Klimatologische veranderingen maken geleidelijk aan een einde aan Paestum. Door kalkafzetting slibben de rivieren in de 3e eeuw dicht met overstroming en moerasvorming tot gevolg. Geplaagd door malaria zoeken de bewoners het vijf km oostwaarts hogerop. Hier stichtten ze een nieuwe stad Caput Aquae, bron van water, het huidige Capaccio. Ze laten hun huizen en tempels achter, maar nemen de antieke stadsgodin Hera mee. Als de Madonna del Granato ondergaat zij voorzien van het attribuut van haar heidense voorganger, een christelijke transformatie.

Conclusie: ondanks de discontinuïteit aangaande de macht is er al millennia lang continuïteit in de verering van de godinnen.

Link: Paestum Rijksmuseum van Oudheden Leiden

Romeinse Villa’s in Limburg. Tot en met 25 augustus in het RMO Leiden.

Gelijktijdig met de tentoonstelling over Paestum presenteert het RMO een expositie over Romeinse villa’s die tweeduizend jaar geleden in de heuvels van Limburg te vinden waren. Geen vrijstaande woningen op stand, maar grote commerciële akkerbouwbedrijven, die de regio van graan voorzagen. Naast zo’n luxe, zogeheten villa rustica bevonden zich dienstwoningen, opslagruimtes, stallen, werkplaatsen, siertuinen en grote akkers. Deze omschrijving deed me denken aan de locatie waar Bernardo Bertolucci’s film Novecento uit 1976 zich afspeelt. 

Reconstructietekening van de Romeinse villa bij Vlengendaal | © Remy Kooi – Submedia

Van deze Romeinse bewoningsperiode is nu, behalve op foto’s niets meer te zien, maar opgravingen van zo’n twintig Limburgse villa’s bevestigen het bestaan ervan. Wegens geldgebrek is het uitwerken van het archeologisch veldwerk dat tijdens de eerste helft van de vorige eeuw plaats vond, jarenlang blijven liggen. Met steun van het Mondriaanfonds konden de verstofte aantekeningen en materiële resten de afgelopen jaren alsnog worden bestudeerd. De onderzoeksresultaten zijn in een wetenschappelijke uitgave van het RMO verwerkt en voor belangstellenden eveneens toegankelijk gemaakt in een publieksboekje.

Impressie van de Villa Voerendaal- Ten Hove in het Limburgs landschap rond 200 n.C.

De ontdekking van die Romeinse villa’s in Limburg wekte destijds niet alleen belangstelling van wetenschappers, maar getuige een groepsfoto uit die tijd, ook van enkele met Maxima-waardige hoeden getooide dames en zelfs van meneer pastoor!

Belangstellenden tijdens opgraving aan het begin van de twintigste eeuw

Via de collectiezoeker van het RMO kun je allerlei oude opgravingsfoto’s bekijken. Bebaarde werklieden, hun petten diep over de ogen getrokken, houden tijdens het graafwerk even halt om in de lens van de fotograaf te kijken. Kennelijk doordrongen van de ernst van de zaak, want er kan geen lachje af! Op een van de foto’s zie je in de achtergrond de sinds lang uit het landschap verdwenen hooischelven.

Met foto’s, nauwkeurige archeologisch tekeningen en talrijke bodemvondsten worden de verschillende bewoningsperiodes in beeld gebracht. De publicatie geeft toelichting over de historische context en de expansiedrift van de Romeinen. Daarin wordt de lezer ook geïnformeerd over de positie van Limburg binnen het Romeinse Rijk en de relaties met bondgenoten. Deze voegden zich niet altijd naar de Romeinse mores. Tijdens de Bataafse Opstand van 69/70 keerde de lokale bevolking zich tegen de uitheemse machthebbers. In de bodem van ons land zijn bij alle grensforten langs de Limes, de noordgrens van het Romeinse Rijk, brandsporen van deze revolte teruggevonden. Toen na 83 de rust weer was weergekeerd werden de forten herbouwd en bestuurlijke hervormingen doorgevoerd. Limburg kwam onder het bestuur van de nieuwe provincie Germania Inferior, dat vanuit Keulen, destijds voluit: Colonia Claudia Agrippinensium, werd bestuurd.

Germania Inferior was onderverdeeld in kleinere bestuurseenheden, de zogeheten civitates. Noord-Limburg hoorde bij de civitas Batavorum met Nijmegen (Noviomagus) als hoofdstad. De rest van Limburg ressorteerde onder de civitas Traianensium met Colonia Ulpia Traiana (Xanten) als bestuurszetel. De streek rond Maastricht tenslotte viel onder de civitas Tungrorum, het huidige Tongeren.

Bewoningsgeschiedenis en Grafcultuur

Hypocaustu

De vroegste huizen die uit eenvoudige houten constructies bestonden, werden in de loop van de tijd vervangen door stenen woningen. Dankzij de opbrengsten van het graanland konden de eigenaren hun woningen in de late tweede en vroege derde eeuw steeds mooier maken en voorzien van glazen ramen ook comfortabeler. De villa van Voerendaal-Ten Hove kreeg met een zuilengalerij aan de voorzijde zelfs een mediterraan aanzien. Bij enkele villa’s, zoals Kerkrade-Holzkuil, werden sporen van verwarmde badhuizen gevonden. Badderen moet in deze contreien een synoniem geweest zijn voor bibberen, maar daar hadden de Romeinen iets op gevonden. Met een ingenieus vloerverwarmingssysteem, de zogeheten hypocaustum, werd niet alleen het badhuis, maar ook het water verwarmd. Vanuit een stookruimte, het prefurnium, werd hete lucht onder de op kleine gestapelde stenen rustende vloer gebracht.

Voor een idee van zo’n Romeins badhuis hoef je niet naar Rome. In het Thermenmuseum in Heerlen krijg je een perfecte indruk van een zogeheten Balneum.

Badhuis villa Lemiers tijdens de opgraving

In de tentoonstelling zijn verschillende aan het badhuis gerelateerde objecten te zien. Zoals glazen flesjes en een strigilis, een schraper waarmee de op de huid gesmeerde olijfolie van de huid werd gescrubd. Zeep kenden de Romeinen vreemd genoeg nog niet. Tussen de antieke toiletartikelen bevindt zich een bijzonder kleinood: een bronzen flesje voor badolie in de gedaante van Antinoös de geliefde van keizer Hadrianus.

Grafvondst Bocholtz, bronzen flesje in de vorm van Antinoös, de geliefde (m) van keizer Hadrianus

Wie waren de eigenaren van deze villa’s? Onder hen bevonden zich vermoedelijk veteranen uit het Romeinse leger. Na afloop van hun 25-jarig contract ontvingen deze afzwaaiers het Romeinse burgerrecht en een stuk land. Via een netwerk onderhielden de bewoners van deze villa’s onderling contacten. Daarvan getuigt een bronzen plaatje met opschrift dat door een villa eigenaar uit Xanten werd geschonken aan Marcus Vitalinius.

De bewoners van de villa’s waren aan hun grond gehecht en werden veelal op het eigen landgoed begraven. Sommige doden werden bijgezet in eenvoudige vierkante askisten. Anderen vonden hun laatste rustplaats in fraaie sarcofagen, die aan de buitenkant met beeldhouwwerk en graveringen versierd werden. De sarcofaag van Simpelveld is aan de binnenzijde met gebeeldhouwde reliëfs ingericht als een knus huisje. De overleden dame ligt in -requiem aeternam- relaxed op haar rustbed van waar ze zicht heeft op een afbeelding van haar luxueuze villa. Onder het pannendak zie je zelfs de houten luiken naast de kleine glazen kruisvensters.

De Sarcofaag van Simpelveld, Nivelsteiner zandsteen. 228 x 111 x 3 cm. 150-175 n.Chr.
Collectie en foto RMO, Leiden
Binnenzijde sarcofaag van Simpelveld

Door haar in de vitrines getoonde persoonlijke bezittingen, waaronder een parfumflesje en een bronzen make-up doosje, komt deze onbekende vrouw uit het verre verleden heel dichtbij. De 3-D reconstructie van deze sarcofaag die je mag aanraken, maakt deze beleving compleet!

De informatie die de contemporaine Romeinse auteur Columella de lezers in zijn De Re Rustica voorschotelt, completeert het beeld dat de archeologische vondsten van het Romeinse landleven in Limburg ons geven. Via een interactieve verkenning kan de museumbezoeker de verschillende bouwstadia van de villa van Voerendaal over een periode van driehonderd jaar volgen.

In de nabijheid van Heerlen werden eenvoudige askisten gevonden. Deze bevatten naast crematieresten wel een keur aan kostbare grafgiften. Flesjes in de vorm van druiventrossen, een klein flaconnetje met smeedwerk in goud en blauw email versierd.

Grafvondsten Heerlen, eind 2e- 1e helft 3e eeuw. Collectie en foto RMO, Leiden.

De ruim 200 archeologische objecten geven niet alleen een inkijkje in het leven van de bewoners van het luxe hoofdgebouw; er is ook aandacht voor de mensen die het land bewerkten. Het dagelijks leven, wonen en werken wordt behalve met persoonlijke bezittingen, gebruiksvoorwerpen en landbouwwerktuigen ook geïllustreerd met sculpturen, mozaïeken en fragmenten van fresco’s.   

Het interieur van de villa’s en de badhuizen was niet zelden versierd met wandschilderingen; eenvoudige lineaire decoraties en imitaties van marmer. Bij een villa in Maasbracht kwamen zelfs fragmenten met afbeeldingen van gladiatoren en mythologische figuren tevoorschijn en vermoedelijk: portretten van de bewoners. In de tentoonstelling is daarvan een metershoge reconstructie te zien. Maquettes, 3-D reconstructies en de film over Romeinse villa’s in Limburg brengen het verleden tot leven.                                           

Uitsnede uit de reconstructie van een muurschildering uit de villa van Maasbracht 14,5 x 26 cm.
Fresco. 100-200 n.Chr. Collectie en foto: Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Limburgh

In deze mooie en leerzame tentoonstelling over het onbekende verleden van Limburg doe ik een interessante ontdekking. Als museumdocent in Museum Castellum Hoge Woerd vertel ik dat de bemanning van de hier ondergebrachte Romeinse platbodem zelf brood moest bakken. Nu weet ik waar dat graan, aangevoerd over waterwegen van Maas-, Waal en Rijn, vandaan kwam. In de expositie zijn zelfs enkele minuscule verkoolde graankorrels te zien. De vruchtbare lössgrond vormde een prima voedingsbodem voor het verbouwen van spelt. Het arbeidsintensieve traject van zaaien tot oogsten wordt geïllustreerd met verschillende traditionele en nieuw uitgevonden landbouwwerktuigen. Interessant is een geavanceerde door een man en muildier aangedreven oogstmachine, de zogeheten Vallus. Een tweede, voor het werktuig lopende man, duwde de halmen met een hark in de met scherpe tanden toegeruste bak waarin de afgesneden rijpe aren werden opgevangen.  

Reconstructie van de Vallus, de Romeinse oogstmachine op basis van Reliëfs uit Trier (D) en Buzenol (B)

Op de boerenbedrijven werd niet alleen het door de Romeinen geïmporteerde spelt verbouwd. Er waren ook moestuinen en boomgaarden met eveneens door hen geïntroduceerde appel-, kersen-, noten en abrikozenbomen. De opbrengst vormde een aanvulling op het dagelijks menu. De overproductie werd verhandeld. Ook levende have werd gehouden: koeien, geiten, varkens en schapen en eveneens uit het zuiden meegenomen kippen. De scharreldieren kregen een belletje om, opdat ze niet verloren zouden lopen. Behalve vlees leverden de dieren materiaal om kleding, schoeisel en gebruiksvoorwerpen te maken, waarmee de welvarende Romeinse villa’s grotendeels zelfvoorzienend waren.

Aan het eind van de 2e eeuw begint het tij echter te keren. Brandsporen in de bewoningslaag van die periode duiden op onrust en misschien zelfs opstand van de lokale bevolking. Bodemvondsten van later datum geven aan dat de bewoners deze dip weer te boven kwamen. Ze houden stand, maar ten tijde van de zogeheten soldatenkeizers (284-285) neemt de onrust weer toe. Met bestuurlijke hervormingen en versterkingen van de limes probeerde keizer Diocletianus (284-305) de neergang af te wenden. Daartoe werden in Germanië gerekruteerde hulptroepen, de zogeheten foederati, ingezet. In de bodem van Kessel werd een schat gevonden, bestaande uit 13 gouden munten en een verzilverde deels goud vergulde helm die daar in een onrustige tijd mogelijk in veiligheid werd gebracht. De voorwerpen kunnen echter ook als offer aan de aarde zijn toevertrouwd. In dat geval werpt de vondst interessant licht op de religieuze beleving in die die dagen. Dat de helm, gesierd met het Christusmonogram, een andere god was toegewijd dan die welke de Romeinen vereerden, was kennelijk geen probleem.

Verzilverde en vergulde helm en zes munten uit de schatvondst van Kessel
Haantje brons en email, coll.Limburgs museum

In Limburg werden vaker offers gebracht, ook aan lokale goden. Bij een heiligdom boven Sittard werd een bronzen met email versierd haantje gevonden. De inscriptie onthult dat Ulpius Verinus, veteraan van het zesde legioen in Brittannia, het schonk aan de (lokale ‘Limburgse’) godin Arcanua.

Door externe factoren als binnenvallende volken en interne bestuurlijke problemen en corruptie brokkelde de wijdverspreide macht van Rome geleidelijk aan af. In de late derde eeuw kwam aan de bewoningsgeschiedenis van de Romeinse villa’s in Limburg een einde. De gebouwen werden verwoest, afgebrand en verlaten.

In 476 n. Chr. was het gedaan met de Romeinse oppermacht in West-Europa. Frankische foederati grepen de macht, waarmee het Merovingische Rijk begon. 

Het slotakkoord van de tentoonstelling wordt gevormd door een beker en een beeldje van een beer; objecten die vermoedelijk als ‘verlatingsoffer’ aan de aarde werden toevertrouwd door mensen die huis en haard moesten achterlaten.  

Offervondst uit Kerkrade-Winckelen terracotta beer en spreukbeker aardewerk.

In het Limburgse landschap is er niets meer van de zien, maar de archeologische vondsten leggen een stille getuigenis af van de bloeitijd van de villa rustica in het zuiden van ons land.

De tentoonstelling kwam tot stand in samenwerking met het Limburgs Museum in Venlo en het Thermenmuseum in Heerlen, waar deze na 25 augustus, resp. van oktober tot april- en van juni tot oktober 2025 te zien zal zijn. In Heerlen kun je meteen een kijkje nemen in het welhaast kosmopolitisch badhuis dat hier in eerste aanleg rond 40 n.Chr. werd gebouwd. Behalve baden kon je in Coriovalum ook sporten in de Palaestra, genieten van een massage en na afloop wat eten of  winkelen.

Link: Tentoonstelling Romeinse Villa’s in Limburg RMO Leiden

Aan het Water.  in Museum More, Gorssel, tot en met 8 september

Kasper Niehaus, Zomer aan de Kaag, ongedateerd, collectie Kunsthandel Ivo Bouwman

Nederland Waterland; in de tentoongestelde werken kruipt het water zelfs waar het niet gaan kan.  Soms moet je heel goed kijken om het te ontdekken, maar in de meeste schilderijen, tekeningen en prenten en zelfs in een voorbeeld van naaldkunst is dit fluïde element aanwezig. Aanzwellend in de branding, stromend in een rivier of stilstaand. Het element water heeft menige pen in beweging gebracht, resulterend in dichterlijke mijmeringen waarbij ook woest kolkende gevoelens aanwezig zijn. Zonder luid-sprekende bezoekers kun je de stem van Tommy Wieringa, die een selectie van twaalf watergedichten voordraagt, verstaan.

Onderwijl passeren ca. vijftig werken van Jan Toorop, Edgar Fernhout, Sal Meijer en vele anderen de revue in deze intieme tentoonstelling. De oudste ontstonden eind 19e eeuw, de jongste dragen recente dateringen.

Water, we kunnen niet zonder. Ieder mens heeft het dagelijkse nodig maar daarnaast is water onontbeerlijk voor transport, industriële activiteit en recreatie. Alle gebruiksvormen zijn aanwezig op één na: bad- en zwemwater (of heb ik iets gemist?). Wat hierbij in de buurt komt is een humoresk doek van Ferdinand Erfmann met Baadsters die op het strand liggen te zonnebaden.

Sinds oudtestamentische tijden boezemt water vrees in. Een verbeelding van de Bijbelse zondvloed zag ik niet, maar wel een door mensenhand gecreëerde desastreuze overstroming. In zijn Inundatie uit 1944 gaf Henk Chabot een impressie van de verwoestende kracht van zeewater, dat het land overspoelde nadat de Duitsers de dijken moedwillig hadden gebombardeerd om de opmars van de geallieerden te stoppen.

Het laatste woord over de zegeningen en de gevaren van water is nog niet gezegd. Vrees voor het almaar stijgende zeewaterpeil is groter dan ooit. In weerwil van de overvloedige regenval in dit voorjaar, dreigt paradoxaal genoeg een alarmerend tekort aan water. Er zal echt iets moeten gebeuren; het doorspoelen van het toilet met Spa blauw, zoals de topman van Vitens ons kraanwater noemt zal snel tot het verleden moeten gaan behoren.  

Jan Toorop, Zee, 1899, Kröller-Müller Museum Otterlo, verworven met steun van Vereniging Rembrandt

Terug naar de tentoonstelling waarin je ziet hoe elke kunstenaar de verbeelding van het thema op eigen wijze heeft weergegeven. Figuratief of (bijna) abstract. Alle ‘ismen’ zijn vertegenwoordigd. Van Jan Toorop zie je twee impressies van de Zee. Een vredig pointillistisch doek uit 1899 en een dynamische op Van Gogh geïnspireerde expressionistische variant met een schuimende branding. Ruim vijftig jaar later vertaalde Edgar Fernhout, zoon van Charley Toorop, zijn waarneming van de branding in een welhaast abstract beeld.

Sal Meijer, Oudezijds Achterburgwal, Amsterdam ca. 1910, Museum More


In de tentoonstelling zie je voorbeelden van het stralende luminisme, maar ook realistische, soms enigszins naïeve werken en stadsgezichten in de zogeheten Nieuwe Zakelijkheid, zoals Toon van den Muysenbergs impressie van de Nieuwe Amstelbrug uit 1962. Eerder ontstond Sal Meijers in een monochroom palet gedane impressie van de toen nog verstilde Achterburgwal. Toepasselijk decor voor de film Kruimeltje! Wim Oepts stond in 1932 ook aan een Amsterdamse gracht en gaf zijn waarneming in enigszins naïeve vormen weer. We blijven nog even in Amsterdam en staan stil bij een feeërieke nocturne: Victor de Budt’s Damrak bij nacht uit 1925.

Victor de Budt, Damrak bij nacht, 1925, Pastel op papier, Arnold Ligthart kunsthandel, Amsterdam

Ook poelen en vijvers zijn op het doek beland, zoals Marian Plugs op Monets Lily Pond geïnspireerde Vijver uit 2023. Zij is een van de weinige vrouwen in deze tentoonstelling. Jeanne Bieruma Oosting gaf met haar Vissen in 1976 een impressie van hetgeen zich onder het wateroppervlak bevindt. Christine van Zeegen ging ook kopje onder en bracht met haar borduurwerk Zeeanemoon de diepzeewereld met naald en draad in beeld. In het themanummer Verhalend Textiel van Kunstschrift (april/mei 2024) las ik een bijdrage over deze vergeten vrouwelijke naaldkunstenares die, vaak naar ontwerp van haar broer Janus, de prachtige wandkleden creëerde die tot 16 september in het Drents Museum te zien zijn.

Christina van Zeegen (1890-1973), Zeeanemoon, ongedateerd, geborduurd schilderij, collectie ©Centraal Museum, schenking 2003 foto Ernst Moritz copyrights CMU/ Ernst Moritz 02-2004

Uit de eigen collectie van Museum More zie je Jan Mankes’ mysterieuze Avondschemering.  In dit werk is speelt het element lucht weliswaar de hoofdrol, maar de vaart langs de Woudsterweg rechtvaardigt Mankes deelname aan deze expositie. Van zijn hand zie je verderop in het museum nog meer werken.  

Rein Draijer, Hollands landschap, 1975 particuliere collectie

De geschilderde beelden roepen bij mij ook literaire en muzikale herinneringen op. Bij Rein Draijers Hollands Landschap uit 1975, samengesteld uit enkele gestileerde witte en groene vormen, borrelt Willem Nijhofs gedicht Denkend aan Holland uit een verre declamatieles op. De vrouw van het passerende binnenvaartschip, die psalmodiërend de was op hangt moet je er even bij denken!

Maurice Sys, Zuiderzee

Bepaald nostalgisch tenslotte is Maurice Sys impressie van de Zuiderzee uit 1918  waarin zich aan de horizon in de in elkaar overlopende water- en luchtpartijen twee botters aftekenen. In mijn auditieve geheugen weerklinken de stemmen uit de in 1959 populaire weemoedige Zuiderzee-Ballade.

Link: Museum More, aan ’t water

Geverifieerd door MonsterInsights