Liefhebbers van zeventiende-eeuwse kunst met een Italiaans tintje kunnen dit voorjaar hun hart ophalen. Terwijl Rijksmuseum Twenthe de vrouwelijke Renaissance kunstenaar Sofonisba Anguissola (ca. 1532-1625) eert tuimelt in het Utrechtse Centraal Museum een bende artistieke wildebrassen over elkaar heen. Rembrandt vond het zonde van zijn tijd om een studiereis naar Italië te maken, maar veel zeventiende-eeuwse kunstenaars uit de Lage Landen dachten daar anders over. In navolging van eerdere Italiëgangers als Albrecht Dürer (1471-1528), Jan van Scorel (1495-1562), Maerten van Heemskerck (1498-1574), Pieter Brueghel de Oude (ca. 1525-1569), Roelandt Savery (1576-1639), Esaias van de Velde (1587-1630) en Hercules Seghers (1589-1638) trokken zij half Europa door, op weg naar het beloofde land Italië. Onderweg legden zij hun indrukken van vreemde steden en fascinerende berglandschappen vast om deze later in hun schilderijen te verwerken. Eenmaal over de Alpen bood het door zuidelijk licht beschenen Italiaanse landschap nog meer artistieke uitdagingen. Daarvan getuigen de landschappen met overblijfselen van antieke gebouwen die Jan van Bijlert, Abraham Bloemaert, Andries Both, Leonaert Bramer, Pieter Antonisz Groenewegen Pieter van Laer, Matthias Withoos en vele anderen in de Romeinse Campagna tot schilderen noopten.
Bestemming bereikt waren zij in Rome nog niet uitgeleerd: hier bestudeerden zij het werk van illustere voorgangers als Leonardo da Vinci, Michelangelo Buonarotti, Rafaël Sanzio en Michelangelo Merisi da Caravaggio, aan wie het Centraal Museum in de winter van 2018-2019 een indrukwekkende tentoonstelling wijdde. De beroemde Italiaanse meester schitterde daar zelf -op één werk na- door afwezigheid, maar dit gemis werd ruimschoots gecompenseerd door de talrijke werken van op zijn stijl geïnspireerde Europese volgelingen. Een hoofdrol was toebedeeld aan de zogeheten Utrechtse Caravaggisten die in hun jonge jaren hun licht opstaken in Italië, zoals Abraham Bloemaert, Hendrick ter Brugghen, Dirck van Baburen, Jan van Bijlert en Gerard van Honthorst.
In de catalogus Utrecht Caravaggio en Europa schetst Helen Langdon de sfeer in het Rome van 1600-1630. De stad werd in 1600 overspoeld met honderdduizenden pelgrims. Het was een drukte van belang. De bonte stoet van pelgrims, armoedzaaiers, leeglopers, prostituees, zigeuners en gelukszoekers die de straten van Rome bevolkten vormde een onuitputtelijke inspiratiebron. Kunstenaars vanuit heel Europa legden de chaotische straattaferelen vast en ontmoetten elkaar in eigen clubjes. Kunstenaars uit Perugia verenigden zich in de Accademia degli Insensati. Zij ontmoetten elkaar in het huis van de bekende beschermheer Maffeo Barberini. Diens kunstcollectie is het gelijknamige Palazzo nog altijd te bewonderen. In de kring rond Caravaggio ontstond eerder, in 1603 de Academia degli Umoristi, waarin kunstenaars en beschermheren verenigd waren. De liefde voor kunst werd in onderlinge saamhorigheid bezegeld met muziek en drank. Op straat werden ook drinkconcerten gegeven, waarin volkse en elitaire muziek broederlijk samenklonk. De Nederlandse kunstenaars die kort na 1600 in Rome werkten, de Utrechtse Caravaggisten, namen veel ideeën en beeldelementen van elkaar over. Daarnaast deelden ze een fascinatie voor het Romeinse straatleven, waarin Caravaggio met zijn ‘gang’ als straatvechter een bekende verschijning was.
Voor branies en losgeslagen jonge schilders was Rome the place to be. Rond 1620 richtte een groep Nederlandse kunstenaars eveneens een club op: de Bentvueghels. Zij kozen Bacchus, de god van de wijn, als mascotte. Tja, en wanneer de wijn is in de man is wijsheid in de kan; daarvan getuigen tal van tekeningen en schilderijenv die in de tentoonstelling te zien zijn. In het kielzog van Bacchus aanbeden de Bentveughels ook de godin van de liefde, wat niet zelden ontaardde in een dolle boel.
Roeland van Laer geeft daar een leuk voorbeeld van in zijn schildering van een menselijke piramide, met de godin van de liefde in top.
Deze zogeheten Bentvueghels zetten in de vroege 17e eeuw Rome op zijn kop! Ze hadden lak aan de gevestigde orde ook de Rooms-Katholieke kerk met haar Santenkraam namen ze als rechtgeaarde ‘gereformeerde’ Hollanders op de hak!
Aan de door de academie gedicteerde regels hadden ze geen boodschap. Ze trokken erop uit om in de natuur te werken. Het ruige landschap rond Tivoli met de pittoreske ruïnes van het paleis van keizer Hadrianus was een geliefde bestemming.
Aldus deden ze hun naam eer aan: een stel vrije vogels!
Met hun ontgroeningsrituelen, drinkgelagen, drinkliederen en bijnamen doet deze ‘club’ wel denken aan de corporale studentenverenigingen van onze tijd. Aspirant leden werden eveneens ontgroend, alvorens met een oorkonde, een Bentbrief te worden toegelaten. De nieuweling moest tenslotte ook nog een duur betaald banket uit eigen zak betalen.
Ook kregen ze een bijpassende, soms niet al te vleiende bijnaam. Wanneer we er de hedendaagse sensitivity readers op zouden loslaten, zou die arme Jan Asselijn, die wegens zijn misvormde hand krabbetje werd genoemd’ waarschijnlijk herdoopt worden. En ook Pieter van Laer, alias Bamboccio (lelijke pop), zou voor rehabilitatie in aanmerking komen.
Terwijl de ontgroeningsrituelen en betekenis van dispuutsnamen bij eigentijdse studentencorpora geheim moeten blijven, hingen de Bentvueghels alles aan de grote klok. In een monumentaal doek van Willem Doudijns, alias Diomedes, is de beschouwer getuige van zo’n met drank doordrenkt ontgroeningsritueel.
Tot de huidige dag krassen mensen van allerlei allooi -niet alleen in Italië- hun naam op oudheden en andere bezienswaardigheden. Onder de noemer ‘Gekken en dwazen schrijven hun namen op duren en glazen’ worden daarvan ook voorbeelden uit de tijd van de Bentvueghels getoond. Pieter van Laer, alias Bamboccio, legde de ‘graffiti’ op een muur in een van hun stamcafés vast.
Weleens gehoord van Sofonisba Anguissola? Grote kans dat u deze vraag ontkennend moet beantwoorden, tenzij u vorig jaar de tentoonstelling over haar beroemdere zeventiende-eeuwse collega Artemisia Gentileschi bezocht. In de marge van die expositie, waarmee Rijksmuseum Twenthe een belangrijke stap in de herwaardering van vergeten vrouwelijk talent zette, werd haar naam genoemd. Dit voorjaar heeft Sofonisba Anguissola (ca. 1532–1625) zelf de hoofdrol. In de Twentse expositie worden 21 schilderijen van haar hand getoond plus enkele werken van Elena en Lucia, die de kunst van hun grote zus afkeken.
Het levensverhaal van Sofonisba is -hoewel minder dramatisch- minstens zo avontuurlijk als dat van Artemisia. Haar artistieke ontwikkeling wordt aan de hand van haar woonplaatsen toegelicht. De jeugdjaren en opleiding in Cremona, haar tijd als hofdame aan het Spaanse hof in Madrid en de periode daarna in Genua. Haar laatste levensjaren woonde zij op Sicilië. Daar legde de bekende portretschilder Antoon van Dijck de beeltenis van de hoogbejaarde kunstenares, van wie hij naar eigen zeggen veel geleerd had, in 1624 op treffende wijze vast. Sofonisba’s carrière begint letterlijk en figuurlijk dicht bij huis met inventieve, soms speelse portretten van familieleden en stadgenoten. De latere aan de Spaanse mode aangepaste hofportretten zijn strenger en ingetogener van karakter.
Voor de liefde had ze -voor zover bekend- eerder geen tijd, maar op 41-jarige leeftijd treedt zij in het huwelijk met de edelman Fabrizio de Moncada. Het huwelijk is echter van korte duur: nog geen 5 jaar later sterft hij de verdrinkingsdood. Wanneer Sofonisba verweduwd scheepgaat naar haar geboorteland heeft het lot een verrassing in petto. Ze wordt verliefd op de kapitein. Saillant detail en tegenwoordig en vogue bij beroemde vrouwen: de amant Orazio Lomellino is veel jonger dan de inmiddels 47-jarige Sofonisba. Het paar vestigt zich in Genua, waar zij voornamelijk religieuze onderwerpen schildert. Geïnspireerd op het werk van de Genuese schilder Luca Cambiaso neemt haar picturale handschrift -noodgedwongen- een nieuwe wending. Om zijn stijl in de vingers te krijgen kopieerde zij enkele van Cambiaso’s composities. Ze moest wel, want als vrouw mocht zij niet naar naakt model werken. Zonder anatomische kennis was het lastig om heiligen en martelaren die meestal schaars- of geheel ontkleed waren op overtuigende wijze weer te geven. Ze nam ook de licht-donkereffecten over, die Cambiaso op zijn beurt van Michelangelo Merisi da Caravaggio had, maar nu loop ik op de zaken vooruit.
Cremona Sofonisba groeide op in Cremona als dochter van Amilcare en Bianca Anguissola-Ponzoni. Het echtpaar had nog vijf dochters: Elena, Lucia, Minerva, Europa, Anna Maria en een zoontje met de uitheems (Mesopotamisch?) klinkende naam: Asdrubale. Even googelen bevestigt mijn vermoeden: Asdrubale betekent ‘aiuto di Baal’: hulpje van Baäl. In het licht van de ‘heidense afgod’ uit de godsdienstlessen van mijn jeugd komt deze naam voor een kind van christelijke ouders mij vreemd voor.
Tijdens de perspresentatie van de Twentse expositie gaf emeritus-hoogleraar kunstgeschiedenis Griselda Pollock een boeiende (online) lezing over de ‘vergeten’ vrouwelijke kunstenaar Sofonisba Anguissola.
In antwoord op haar retorische vraag: Why do we need to ‘rediscover’ that women have always been artists, ging ze terug naar het verre en meer recente verleden.
Aan de hand van Sofonisba’s Zelfportret achter de schildersezel van ca. 1556-1557 schetste ze de maatschappelijk context. Meisjes van gegoede huize zaten in de zestiende eeuw gevangen in een maatschappelijk keurslijf. Hun opties beperkten zich tot het huwelijk, het klooster of dienstbaarheid aan het hof.
Wat als je andere ambities had en kon schilderen als een man? Sofonisba had geluk; de tijdgeest speelde haar in de kaart. Tijdens de Renaissance floreerden kunsten en wetenschappen. Het was eerst niet makkelijk, maar binnen de beperking die het vrouw-zijn haar oplegde kwam Sofonisba’s talent, in en om het huis, tot bloei. Haar vader gaf haar – ongebruikelijk voor die tijd- de mogelijkheid om dat talent te gebruiken en te ontwikkelen. Je ziet hem in het Portret van Minerva, Amilcare en Asdrubale Anguissola. Heel vernieuwend in die dagen poseren ze in de openlucht. In achtergrond ontvouwt zich een landschap dat op traditionele wijze is opgebouwd uit een groene voorgrond en een bruin midden plan dat in blauwtonen overgaat in atmosferisch perspectief.
De zusjes Sofonisba en Elena kregen schilderles van achtereenvolgens Bernardino Campi en Bernardino Gatti. Via Amilcares contacten met vermogende kunstliefhebbers werd Sofonisba’s naam en faam verspreid.
Anders dan haar mannelijke collega’s mocht Sofonisba niet in de openlucht werken. Schilderen naar naaktmodel was zoals gezegd eveneens verboden. Door zich toe te leggen op portretten maakt ze echter van de nood een deugd: …‘erst in der Beschränkung zeigt sich der Meister’…
Sofonisba geeft haar vaardigheden door aan haar zusjes. Vooral Lucia is veelbelovend; haar talent wordt echter door haar ontijdige dood in de knop gebroken. Beiden portretteerden vooraanstaande mannelijke inwoners in Cremona. Met het oog op hun eerbaarheid was bij deze sessies vrijwel altijd een chaperonne aanwezig. Als visueel bewijs wordt deze soms als bijwerk aan het portret toegevoegd. In het Portret van een Lateraanse kanunnik uit 1556 neemt een inscriptie over de vraag of Sofonisba met hem alleen is geweest alle twijfel weg: …’Coram Amilcare Patre’: [geschilderd] in het bijzijn van vader Amilcare Anguissola.
Giorgio Vasari Ook al is zij nu slechts bij een select publiek bekend, Sofonisba Anguissola was een van de meest geprezen kunstenaars van de Renaissance. Met haar talent en creativiteit haalde ze destijds zelfs de pers! De Italiaanse kunstenaarsbiograaf Giorgio Vasari reisde speciaal naar Cremona om haar werk te zien. De figuren op Het Schaakspel en in Het Familieportret zijn zo levensecht dat in zijn ogen alleen de adem ontbreekt!
In zijn Vite dei piu eccellenti pittori e scultori, van 1568 neemt Vasari de schilderende zusjes op. Honderd jaar later is zij nog niet vergeten. De historicus Raffaele Soprani memoreert Sofonisba in 1674 als ‘la più illustre Pittrice d’Europa’!
Maar daarna wordt het stil.
Na ruim vier eeuwen vrijwel uitsluitend (kunst)geschiedschrijving met mannelijke spelers, vonden veel -niet uitsluitend- feministische (kunst)historici het in de tweede helft van de vorige eeuw tijd voor rehabilitatie. Sindsdien zijn vrouwelijke kunstenaars weer in the picture. Griselda Pollock deed daar letterlijk en figuurlijk een boekje over open. Lezenswaardig is ook de recente publicatie van Katy Hessel, The Story of Art without Men, London, 2022.
Link: Rijksmuseum Twenthe Sofonisba Anguissola. Portrettist van de Renaissance
Terug van weggeweest: de 36e editie van de TEFAF wordt dit jaar traditiegetrouw weer in maart gehouden. Anders dan juni -noodsprong in verband met Corona- is de lentemaand bij uitstek geschikt om heerlijk te dwalen door 7000 jaar kunstgeschiedenis. Tweehonderdzeventig galeriehouders hebben kosten nog moeiten gespaard om hun stands zo uitnodigend mogelijk in te richten. Bij Botticelli Antichità stap je door authentieke zestiende-eeuwse deuren de Renaissance van Florence binnen!
Het aanbod is wederom overweldigend: oude en moderne Europese schilder- en beeldhouwkunst; Middeleeuwse manuscripten en vroege drukken, objecten van decoratieve kunst, etnografica, design en niet te vergeten juwelen!
Het vorig jaar op spectaculaire wijze bestolen juweliershuis is weggebleven, maar Epoque Fine Jewels en collega’s hebben zich niet laten afschrikken. De voorzitter van de TEFAF geeft een verslaggever van een lokale krant de verzekering dat er meer zichtbare en vooral onopvallende bewaking is. Het publiek komt door detectiepoortjes binnen en jassen en grote tassen worden geweerd.
Behalve grote namen biedt de zogeheten Showcase-sectie nieuwkomers een podium om hun kunsten te vertonen. Zoals Pingel Rare Books, Miriam Di Penta Fine Arts, Ben Hunter en een loot aan een oudere stam: Ambrose Naumann Fine Art.
Nog voor ik aan mijn rondgang begon werd ik hier aangetrokken door terracotta sculptuur met archeologische uitstraling, dat verrassend genoeg een recent werk bleek te zijn van een jonge ceramiste Clementine Keith-Roach, Tide uit 2023, dat bij wijze van spreken nog nat is. Haar werken worden omschreven als …’uncanny sculptures that blur boundaries between object and figure, resulting in works that simultaneously celebrate the female form ad breathe life into the histories of domestic objects’….
Om te voorkomen dat je bezoek aan de TEFAF een tantaluskwelling of race tegen de klok wordt is het raadzaam om vooraf een keuzemenu samen te stellen, met ruimte voor verrassingen. Raadpleeg voorafgaand aan je bezoek de site van de beurs. Via een digitale presentatie krijg je ‘alle’ hoogtepunten voorgeschoteld. Kunstzinnige kieswijzers van de o.a. de Vereniging Rembrandt helpen om op de beurs geen kostbare tijd te verliezen. In het navolgende brengt ik enkele interessante minder in het oog springende objecten onder de aandacht.
Van de inflatie op de beurs valt aldus Toef Jaeger in de NRC van 10 maart jl. niets te merken. Niet zo verbazingwekkend. Dit economische fenomeen heeft nauwelijks effect op mensen die wat te besteden hebben; of toch? Ja, ze kopen meer juwelen, lees ik, want die zijn waardevast.
Behalve ronddwalen, genieten en wellicht kopen, kun je via rondleidingen en lezingen kennis opsteken over het verzamelbeleid van musea, het conserveren van kunstwerken. En hoe de nabestaanden van de in armoede gestorven Vincent van Gogh, hem in korte tijd op de kunsthistorische tijdlijn hebben geplaatst.
Terwijl ik mij afvraag waar ik moet ik beginnen wijst een miniatuur met Christoffel, de beschermheilige van de reizigers, mij als pelgrim op de TEFAF de weg. Met zijn welhaast ondraaglijke last op zijn schouders steekt hij het water over, waarna hij aan een nieuw door God gedragen leven kan beginnen. Gezien in een vroeg 15e eeuwse Bible Historial van Guiart des Moulins bij Dr. Jorn Günther Rare Books (Stand. 114).
Ook Botticelli’s Venus uit het beroemde doek met de Geboorte van Venus uit 1482 in de Uffizi krijgt onder de handen van Andy Warhol een nieuw leven in een zeefdruk uit 1984.
De term wedergeboren is ook van toepassing op het recent teruggevonden portret van een geleerde dat Tintoretto rond het midden van de 16e eeuw met losse toets schilderde. Bij Trinity art (Stand 361) aangeboden als een ‘hidden masterpiece’! Behaaglijk gehuld in zijn met bont afgezette tabbaard, de 16e eeuwse ‘huismantel’, kijkt de geleerde even op een vuistdik boek met annotaties in de kantlijn. De herkomstgeschiedenis, afkomstig uit het bezit van de schilder Sir Peter Lely sorteerde kennelijk het beoogde effect; het doek werd in het openingsweekend al verkocht! Van dit Renaissance portret met een wedergeboren anonymus, associeer ik fantasievol verder naar de survivors van Roelandt Savery. In een kleurrijk schilderij van 1619 gaan de overlevers van de zondvloed hoopvol van boord om aan hun nieuwe leven te beginnen. In Savery’s Orpheus en de dieren kom je in het Haagse Mauritshuis en in het Centraal Museum in Utrecht dezelfde figuranten tegen.
Ook al begint het tij te keren, toch moet je vrouwelijke kunstenaars op de TEFAF nog met een lampje zoeken! Bij Porcini, Old Master Paintings, vond ik een doek met Sint Cecilia met een Engel, ca. 1635-1640 van Diana di Rosa. Zittend voor haar orgel brengt de beschermheilige van de muziek, geassisteerd door een aanminnige Cupido, een hemels lied ten gehore. Op het muziekblad signeerde zij zelfverzekerd: ‘Io Diana di Rosa’.
Nieuwkomer Miriam di Penta Fine Arts, Romebiedt een Portret van een hooggeboren dame aan door Maddalena Corvina. Daar heb ik niet eerder van gehoord. In een herdruk van de nieuwe schilders bijbel van Katy Hessels, History of Art without Men, moet haar naam evenals die van Diana di Rosa, nog worden bijgeschreven.
Met een indrukwekkend Zelfportret met palet en penseel van Lotte Laserstein presenteert Galerie Ludorff (Stand 448) een voorproefje van de voor april geplande solotentoonstelling over deze Duits-Zweedse kunstenares. Met haar penseel in de aanslag lijkt de kunstenares de beschouwer indringend gade te slaan, maar zij bestudeert haar gelaat in een spiegel. Spannend en raadselachtig is de buiten beeld vallende figuur van wie je alleen de handen en een brief ziet.
Bij Galerie Karsten Greve (Stand 410) ontmoeten we nog een bekende vrouwelijke kunstenaar. Van Louise Bourgeois (1911-2010), bekend van haar reuzenspinnen en textiele sculpturen, wordt hier een lieflijke marmeren sculptuur getoond van elkaar omhelzende antropomorfe vormen. In 1970 gemaakt als hommage aan Gian Lorenzo Bernini gaf zij het werk de titel Baroque mee. Vrouwelijke kunstenaars zijn ondervertegenwoordigd, maar op de beurs zijn wel veel door mannen gemaakte portretten van vrouwen te zien.
Elliott Fine Art presenteert Anton Grüss,Portret van een [zwarte] vrouw met rode tulbanduit1844, als een uitzonderlijke ‘rediscovery’. Dit portret van een zwarte vrouw in de Oostenrijkse Habsburgse landen roept aldus de aanbieder vragen op. Hoe kwam zij hier terecht […] en wie was zij?
Voor wie in de prachtige tentoonstelling in het Van Gogh Museum helemaal in de ban van Gustav Klimt raakte ligt bij W & K Wienerroither & Kohlbachere een kans. Tenzij zijn Studie voor ‘Nuda Veritas’ voor het faculteitsbeeld Jurisprudenz, uit1902 inmiddels verkocht is.
Het lichaam van Klimts Naakte Waarheid laat niets te raden over. Bij Willem de Koonings kleurrijke abstracte Untitled (Woman Abstraction), 1962-63 bij Galerie von Vertes (Stand 469) mag de kijker de vormen zelf invullen.
In zijn naaktportret van Josephine Baker hield Jean Gabriel Domergue zelf de regie over de vormgeving en inkleuring. Het monumentale naaktportret van de gevierde zwarte zangeres Josephine Baker bij Berko Fine Paintings (Stand 377) zie je haar al van verre staan!
Voor liefhebbers van Aziatische kunst en Tribal art volgen hier nog enkele tips. De standhouders adviseren: koop nu het nog kan!
Yann Ferrandin. Galerie Art du Japon (Stand 712)biedt een reeks theatermaskers aan, waarvan het houten GiGaku Theater masker, Heian Era, ca 11e-12e eeuw, als een Aziatische Pinokkio wel zeer in het oog springt!
Ronduit betoverend vind ik Yoson Ikeda’s (1895-1988), Rice Paddy in Winter, 1975; de blikvanger bij Shibunkaku (Stand 191). Het vanuit vogelvluchtperspectief weergegeven rijstveld, waarop talrijke kleine figuurtjes gesuggereerd worden, lijkt wel een koperplaat, maar bij nadere beschouwing is de voorstelling met (minerale) pigmenten op Japans papier geschilderd. Bij Shibunkaky vindt de liefhebber ook prachtige prenten en kamerschermen.
Axel Vervoordt (Stand 128)biedt een levensgroot 11e eeuwse zandstenen torso van eenniet geïdentificeerde mannelijke Hindoe godheid aan, Khmer Empire. Leuk om aanhakend bij deze Aziatische kunst even te kijken bij Simon Teakle Fine `jewelry & Objects Stand 146waar -even zoeken- in de toonbank, net aan het oog onttrokken, een letterlijk en figuurlijk schitterende Art Deco Chinoiserie Bracelet van Lacloche Frères uit 1927 wordt aangeboden. De met ontelbare diamanten, bloedkoraal en zwarte onyx bezette armband verbeeldt een tuinscène met twee hofdames, die door een bootsman gechaperonneerd worden. Bij het horen van de duizelingwekkende prijs van 1.1 miljoen dollar begrijp ik waarom het kleinood een veilig en onopvallend, ondergeschoven plekje heeft gekregen!
Om weer met beide benen op de grond te komen besluit ik met enkele in mijn ogen humoristische objecten.
BijBenjamin Proust Fine Art (Stand 180)zag ik een uitermate geestige 16e eeuwse bronzen Acrobaatuit de werkplaats van Andrea Riccio in Padua. Met de benen in zijn/haar nek meet het figuurtje slechts 14.5 x 8 x 10 cm. Het beeldje dat via de site mijn interesse gewekt had, bleek een olielampje te zijn. De standhoudster wees mij lachend de plek van het lontje aan! Op de vlooienmarkt van Parijs begonnen bezit Proust inmiddels een galerie in New Bond Street.
Mijn volgende humoristische tip: Antonio Cifrondi’s, Old man under the Snow,1720-25 bij Galerie Canesso (Stand 360)
Dit werkspreekt voor zich en dat geldt ook voor: Ernst Ludwig Kirchners, Sängerin am Piano, uit 1930 bij Galerie Henze & Ketterer (stand 474).
Ons inspirerende bezoek aan de Fair kan, beter nog dan met een selfie, treffend geïllustreerd worden met Raoul Dufy’s, Le Salon de Peinture, 1936. Gouache en potlood op papier 50.5 x 65.5 cm, gezien bij Connaught Brown (stand 426).
Lichte Zeden; prostitutie in de Franse kunst 1850-1910.
19e eeuws bed, na 1860, beschilderd, verguld en bewerkt hout. Ville de Neuilly-sur-Seine. Foto Jan-Kees Steenman.
‘Alles wat u ooit wilde weten over (betaalde) liefde in de 19e eeuw, maar nooit durfde te vragen’.. U ziet het in de tentoonstelling Lichte Zeden: t/m 19 juni in het Van Gogh Museum.
Conservator Nienke Bakker stuitte in haar bestudering van de brieven van Vincent van Gogh nogal eens op passages, waarin hij vertelt over zijn regelmatige bordeelbezoek. Om in balans te blijven minstens eenmaal per 14 dagen voor maar 3 Francs.
Wat moest een ongetrouwd man in die dagen anders ?
Dit vormde het uitgangspunt voor deze tentoonstelling die in samenwerking met het Musée d’Orsay tot stand is gekomen en daar al te zien is geweest onder de titel Splendeurs et Misères.
Noodzakelijk kwaad
Prostitutie werd in de tweede helft van de 19e en vroege 20e eeuw gezien als een maatschappelijk geaccepteerd noodzakelijk kwaad.
Officieel alleen toegestaan achter de gesloten deuren van maisons closes. Pas als de gaslantaarns aangingen mochten de dames ook de straat op…
De overheid zorgde voor medische controles, maar afgaande op brieven, romans en dagboekfragmenten over kunstenaars in die dagen, haalden die niet veel uit. Syfilis was wijd verspreid en genezing was nog niet mogelijk. Foto’s van hoertjes met een door deze ziekte geschonden aangezicht zijn in de tentoonstelling te zien. In het Utrechtse Universiteitsmuseum staat een vrouwenkopje op sterk water met sporen van deze vernietigende ziekte: de neus is afgevallen…
De tentoonstelling geeft antwoord op vele vragen: sleutelwoorden daarbij zijn: lust, en -met een anachronisme- glitter, leed en… misère !
De eerste zaal toont schilderijen van mooie dames, die hun ware aard op het eerste gezicht niet prijsgeven. Een gesoigneerd vrouwtje dat haar hond uitlaat, door Ernest Ange Duez en een chique ogende dame aan wie een heer op straat de weg vraagt of gaat het over iets anders ?
Het moderne leven
Het weergeven van straatmadelieven, nachtvlinders en meisjes van plezier werd in de tweede helft van de 19e eeuw een ware rage bij de avant-garde kunstenaars in Parijs.
Zij wilden, anders dan de Académie destijds voorschreef, geen historiestukken meer schilderen met verheven thema’s ontleend aan de geschiedenis, de mythologie of de bijbel, neergezet in mooi in elkaar overvloeiende harmonieuze, gemengde tinten. Zij verzetten zich niet alleen tegen de gevestigde onderwerpkeuze, maar ook tegen de gelikte academische stijl. Daartoe aangespoord door Baudelaire, die meende dat kunst het moderne leven moest weergeven, verkozen zij thema’s uit het dagelijkse leven en uit hèt leven. Schaars- of niet geklede modellen; dat was nog wel conform de academische praktijk, maar de manier waarop was totaal anders. In een palet van felle, contrasterende ongemengde kleuren (conform ideeën over de moderne kleurenleer) gaven Frantisek Kupka, André Dérain, Jan Sluijters en Kees van Dongen hun modellen weer. Model of prostituee; het was vaak een synoniem.
Love-boat
In de tentoonstellingszalen wordt de wereld van de lichte zeden in ca. 150 objecten getoond; schilderijen, prenten, curieuze documenten en pornografisch fotomateriaal.
Een sponde als een slagschip, met omgewoelde lakens vormt de blikvanger in de eerste zaal. Een idyllische schildering van Leda en de Zwaan boven het hoofdeinde en goud vergulde musicerende cupido’s als vrolijke wachters op de hoeken; de love-boat van een top-courtisane. Het luttele bedrag van 3 Francs dat Vincent van Gogh als liggeld betaalde, zal hier niet hebben volstaan …
Zweepje
Pracht en praal van courtisanes wordt ook geïllustreerd met portretten van Julia Tahl door Carolus-Duran en een foto van La Païva. Deze dochter van een arme Joodse emigrant, had zich via contacten met hoge heren weten op te werken tot een succesvolle courtisane.
Na gedane arbeid onthaalde zij haar cliënten en gasten op extravagante feesten in haar prachtige huis aan de Champs Elysées. Schrijvers als Gustave Flaubert en Emile Zola waren hier ook te vinden.
In een van de vitrines ligt het zweepje van haar eveneens beroemde collega Valtesse de la Bigne, als stille getuige van martelgenot. In dit segment van de branche was het leven minder beroerd dan in de gewone bordelen. Over dat top-segment deed de inmiddels 72-jarige Xaviera Hollander, die in 1971 de bestseller de Happy Hooker publiceerde, onlangs in de NRC opnieuw een boekje open… ….
Olympia
Naar Edouard Manets, destijds als zeer obsceen gerecenseerde Olympia, uit 1863 en zijn lieflijke Nanazult u hier tevergeefs zoeken. Het in bruikleen vragen van deze doeken zou een even grote faux-pas zijn het verzoek om de Nachtwacht door het Musée d’Orsay !
Wat in het Van Goghmuseum wel te zien is zal uw nieuwsgierigheid zeker bevredigen. Topstukken van ervaringsdeskundigen als Edgar Dégas, Henri de Toulouse-Lautrec, Pablo Picasso, Kees van Dongen, Frantisek Kupka, Vincent van Gogh, e.a. vullen de thematisch ingedeelde tentoonstellingszalen, beginnend met de reeds besproken werken onder de noemer Onzekerheid en dubbel-zinnigheid: is ze er nou een of niet ?
Onder de noemer Pracht en Praal passeren de sterren van de haute prostitution de revue, daarna doen we bij het thema In het bordeel: van afwachten tot verleiden een stapje terug op de maatschappelijke ladder. De branche kende luxe- en werkpaardjes…
Hier ontmoeten we niet alleen de gevallen vrouwen en meisjes van (twijfelachtig) plezier, maar ook slecht betaalde bloemen- en winkelmeisjes die om den brode tot prostitutie gedwongen waren.
Het leven van alledag achter de huis clos van de bordelen… Het tot vervelens toe wachten, was- en kleedscènes inspireerde Henri de Toulouse L’Autrec, Vincent van Gogh e.a. tot talloze creaties, zoals Forains, De klant uit 1878 en het aandoenlijke doek van Edvard Munch, Kerstmis in het bordeel.
Hier dragen de meeste dames al een minder vrolijke gelaatsuitdrukking, zoals in Picasso’s Melancholie en de Absintdrinkster van Edgar Dégas. Op een werk van Béraud staan balletdanseresjes, die in de coulissen opgewacht worden door besnorde oudere ‘heren van stand’.
Edgar Dégas behoorde qua financiële status ook tot die categorie. Na zijn dood kwam een geheime erfenis boven water. Een reeks erotische monotypen van prostituees. Deze worden nu, samen met een nieuwe aanwinst van zijn hand, Het toilet, lezen na het bad, getoond in een speciaal met pikanterieën ingericht hoekje. In nog zo’n hoekje zijn de vroegst bewaarde onzedelijke fotografische beelden te zien; met ware hoogstandjes van pornografische groeps-acrobatiek !
Onder de noemer Uitspattingen in kleuren vorm ontmoeten we schaars of niet geklede dames van o.a. André Dérain, Jan Sluiters, expressieve, grootogige blote dames van Kees van Dongen en Franticek Kupka’s Meisje van Gallien, het posterbeeld van de tentoonstelling.
Op de vraag hoe aan klandizie te komen wanneer de meisjes van jouw etablissement alleen achter gesloten deuren te vinden zijn hadden de hoerenmadams en pooiers wat gevonden. Bij de zojuist geopende spoorwegstations kregen mannelijke reizigers door loopjongens iets in de hand gedrukt; een muntje te verzilveren in een van de huizen van plezier !
De branche kende nog geen beroepsvereniging als de tegenwoordige Rode Draad (wie kent nog de Bijbelse herkomst van deze naam ?), maar er waren wèl wetten en reglementen.
In de expositie ligt een bizar politiedossier met beschrijvingen en portretten van dames van lichte zeden. Je vraagt je af of dit boekwerk uitsluitend de zaak van de goede zeden diende of als catalogus ook het plezier van de dienaren van de Hermandad …
Een schilderij van Jean Béraud toont een droefgeestige ruimte waar gearresteerde zieke prostituées, onder supervisie van enkele nonnen worden vastgehouden. Soms mooi, boeiend, maar vaak ook droefgeestig zijn de getoonde werken, die ons 21e eeuwse voyeurs, een openhartig inkijkje geven in de wereld van de prostitutie en de spelers op dit intrigerende toneel, de door ons nog altijd bejubelde kunstenaars van de Parijse avant-garde.
Literatuur:
R. Thomson e.a., Lichte Zeden: prostitutie in de Franse kunst 1850-1910, tentoonstellingscatalogus van Gogh Museum Amsterdam, 2016.
Rond 4 oktober sporen reclames de consument aan om hun huisdier eens extra te verwennen en het jeugdjournaal toont blije kinderen met hun viervoeters in de klas…
Dat het werelddierendag is kan niemand ontgaan, maar wie weet nog dat 4 oktober de gedenkdag is van Franciscus van Assisi (1181-1226), de rijkeluiszoon die het roer omgooide ?
Hij verruilde een comfortabel leven, met bijbehorende wereldse geneugten, voor een godsvruchtig en dienstbaar bestaan. En dat deed hij zo overtuigend dat hij vandaag, zo’n 800 jaar na dato, nog niet vergeten is ! Prof. Dr. Henk van Os koos deze voorbeeldige heilige als hoofdpersoon voor de tentoonstelling, waarmee hij afscheid neemt als hoogleraar aan de UVA.
Laten we indachtig de huidige Jeroen Bosch tentoonstelling even beginnen met een schilderij dat dáár te zien is, de Bossche Lakenmarkt uit 1530. Niet alleen interessant om te zien waar Jeroen Bosch 500 jaar geleden werkte in het huis dat thans de Kleine Winst heet (naast het onlangs ingestorte winkelpand van Pearl) en waar hij schuin aan de overkant na zijn huwelijk woonde (thans winkelpand Invito). Op dit schilderij is ook de heilige Franciscus afgebeeld als beschermheilige van de textielhandelaren; deze hoedanigheid –een van vele- dankte hij aan zijn vader die in stoffen deed.
Wie was Franciscus ?
Laat ik beginnen met het beeld dat u allen waarschijnlijk wel kent: Franciscus de natuurliefhebber. Hij trok er graag op uit en werd beste maatjes met de dieren. Vogels kwamen luisteren naar zijn preken en vlogen pas weg nadat Franciscus hen had gezegend !
Wanneer u deze Franciscus niet kent, dan kent u wellicht de Franciscus die in de bossen van Greccio in 1223 ‘life’ een kerststal neerzette, compleet met os en ezel en een kribbe met beeld van het Christuskind, dat na vurig bidden tot leven kwam. In navolging van dit wonder worden nog ieder jaar op tal van plaatsen kerststallen, al of niet gestoffeerd met levende have, opgebouwd. Maar de wonderlijke menswording van het houten Christusbeeldje heeft zich nooit meer voorgedaan.
Het verhaal dat Prof. Dr. Henk van Os de genodigden in de Catharinakerk ter opening van de expositie vertelde ging ook over een dier. Geen lieflijke vogel of verstilde os en ezel, maar een gemene wolf, die de bewoners van het stadje Gubbio jarenlang terroriseerde, maar die onder de zachte woorden en dwingende blik van Franciscus zo mak werd als een lam…
Franciscus liefde bleef niet beperkt tot dieren. Hij hield ook van mensen. Als werkterrein koos hij de stad, waar veel plattelandslieden in de hoop op een beter bestaan naar toe kwamen om er helaas in armoede te eindigen. Volgelingen van de door Franciscus gestichte orde der franciscanen of minderbroeders leefden in zelfverkozen armoede en zetten zich in voor de opvang en verzorging van paupers, zieken en melaatsen. Tijdens de opening van de tentoonstelling vertelde een hedendaagse franciscaan, pater Rob Hoogenboom, over het wonder van een melaatse man, die tijdens een wasbeurt onder Franciscus handen genas. Het verzorgen van melaatsen behoort nog steeds tot de taken van minderbroeders in Brazilië.
Begin van de Renaissance
Talrijk zijn de verhalen rond deze inspirerende figuur die reeds twee jaar na zijn dood in 1228 werd heilig verklaard. Franciscus sprak tot de verbeelding van velen en Van Os is één van hen. Tijdens zijn studie kunstgeschiedenis vernam hij de theorie van een 19e eeuwse kunsthistoricus, Heinrich Thode, die stelde dat met de orde der franciscanen het begin van de Renaissance werd ingeluid. Franciscus wenste een directere band tussen de individuele gelovige en God. Een in de woorden van Van Os: ‘bijzonder, middeleeuws soort individualisme (…) met een diep doorleefd gevoel van verbondenheid met Gods schepping’…Dit zien we in veel afbeeldingen van Franciscus terug.
De Franciscanen gebruikten van meet af aan de schilder- en beeldhouwkunst als promotiemiddel ter verbreiding van het geloof. Preken met beelden was een belangrijk communicatiemiddel in tijden van ongeletterdheid. In opdracht van Franciscanen beschilderde Giotto di Bondone (1266-1337) de muren van de basiliek in Assisi, waar Franciscus zijn laatste rustplaats vond. Dit ‘stripverhaal’ over het leven van de heilige, is gebaseerd op de laat 13e eeuwse beschrijving van Bonaventura. Heel kies zijn de wilde jeugdjaren –Franciscus is ook jong geweest- uit deze beeldreeks geweerd ! Voor het eerst in de kunstgeschiedenis wordt in deze schilderingen aandacht besteed aan de anatomie van het menselijk lichaam (zij het verscholen onder de kleding), dieptewerking en… emotie !
De 28 fresco’s uit Assisi kon zèlfs Van Os niet naar Utrecht krijgen en het Florentijnse ‘portret’ van Franciscus door Sassetta, dat in 1958 (…) een onuitwisbare indruk op hem maakte, evenmin, maar Van Os heeft wel kunstwerken bijeengebracht die zelden in Nederland te zien zijn. Schilderijen, miniaturen en beelden van o.a. Taddeo di Bartolo, Fra Angelico, Ludovico Carracci èn Rembrandt.
Talrijke wonderen
Ze brengen de talrijke wonderverhalen rond Franciscus in beeld. Naast de vogelpreek is het wonder van zijn stigmatisatie het meest bekend. Als asceet trok Franciscus zich vaak terug in de natuur om zijn aandacht te richten op God. Tijdens een retraite in de bossen van La Verna leefde Franciscus zich het lijden van Christus zò sterk in, dat hij spontaan ook wonden in handen en voeten ontving.
Tijdens een lezing voor de Kunstkring Doorn benadrukte Van Os onlangs het belang van Franciscus van Assisi. Door zijn toedoen was religie niet langer uitsluitend een zaak van ‘specialisten’, maar meer een van het volk. Zijn volgelingen, de minderbroeders, stonden het volk met raad en daad terzijde. Met de urbanisatie en bijkomende problemen als armoede en ziekte, kwam een belangrijk nieuw fenomeen op: het gezin als hoeksteen van de samenleving. Gepromoot door Franciscanen, die daartoe, aldus Van Os, een beschavingsoffensief lanceerden. Afbeeldingen van de voorbeeldige Heilige Familie en geschriften van de franciscanen helpen daarbij. Dit aspect komt in de huidige tentoonstelling niet aan de orde, maar werd door Van Os wel in de inmiddels voorbije tentoonstelling Heilige en Onheilige families in Huis Bergh belicht.
Oude bronnen
In het Catharijneconvent zijn ook de oudste bronnen over Franciscus leven te zien. In 1228 werden de wetenswaardigheden over zijn leven in opdracht van paus Gregorius IX al op schrift gesteld door tijd- en ordegenoot Thomas van Celano, die in zijn vita een vriendelijk signalement geeft van de kleine, charismatische Franciscus.
Ook latere bronnen zijn tentoongesteld. Zoals Bonaventura’sLegenda minor uit 1263 en de zogenoemde Fioretti (bloempjes); een 15e eeuwse bundel met sprookjesachtige Franciscusverhalen. De eerste Nederlandse levensbeschrijving door Jacob van Maerlant (ca. 1275), die wij van de Middelbare school beter kennen als de auteur van de Spieghel Historiael, is in de tentoonstelling te zien.
In de uitbeeldingswijze –iconografie- van Franciscus wordt het accent op zijn verschillende verschijningsvormen in de loop der tijd verlegd en aangepast aan eigentijdse idealen. En op zijn conto worden steeds meer wonderen bijgeschreven.
We leerden Franciscus kennen als bekeerling, asceet, mysticus, wonderdoener, boetvaardige heilige, prediker tot- en beschermheilige van de dieren en tenslotte wordt hij zelfs als tweede Christus ten tonele gevoerd. Als rolmodel voor mensen die in het voetspoor van Jezus zouden willen treden, maar dat toch moeilijk vonden, was Franciscus voor gewone stervelingen makkelijker na te volgen ….
Deze hoedanigheid wordt gepromoot in een laat 14e eeuws boek, waarin Bartolomeus van Pisa overeenkomsten beschrijft tussen Franciscus en Christus. In schilderijen en prenten is de weerslag van deze vindingrijke ideeën te zien. We zien hoe God de Vader Franciscus uit een rots tot leven wekt en hoe Hij vervolgens uit diens rib een naakte vrouw creëert (…); de personificatie van de orde der franciscanen. In een prent van Philips Galle uit 1587 brengt een als pelgrim vermomde engel, Franciscus moeder de blijde boodschap dat haar kind een grote toekomst wacht. Analoog aan de maagd Maria, aanvaardt zij deze boodschap deemoedig. Leuk in het licht van de huidige Jeroen Bosch-gekte: de scène ernaast laat zien hoe Franciscus geboorte voor commotie zorgt in de hel !
De engel kreeg gelijk; in een onafzienbare reeks prenten zien we hoe Franciscus zijn mantel weggeeft aan een bedelaar; hoe hij -analoog aan Mozes- water uit de rots slaat en zelfs water in wijn weet te veranderen ! En l’histoire se repète: Franciscus speelt het klaar om zoals Jezus aan het meer van Galilea, vijfduizend minderbroeders tijdens hun jaarlijkse bijeenkomst, met slechts 5 broden en twee vissen te voeden !
Omgekeerde wereld
Tenslotte bereikt de beeldvorming rond Franciscus een bizarre climax in een prent waarin Christus, als ongelovige Thomas zijn vinger in de zijdewond van Franciscus steekt (Philips Galle, 1580 Museo Francescano, Rome). Zoals een zegelafdruk de echtheid van een document garandeert, zo fungeren Franciscus stigmata als ‘certificaat van echtheid’ voor diens hoedanigheid als tweede Christus, aldus Bartolomeus van Pisa. Calvinisten nu zouden zeggen: het moet niet gekker worden… Zij uitten destijds ook al kritiek in twee in de opstelling onopvallende 16e eeuwse spotprentjes. Ene Erasmus Alber kritiseert in zijn Barfüßer Mönche Eulenspiegel und Alcoran uit 1542 (met voorwoord van Maarten Luther) de vergelijking van Franciscus met Christus. Op het satirische titelblad spreekt een duivel in minderbroederpij: ‘Al is Christus een groot heer, onsen Franciscus is nog al meer.’ Een andere illustratie toont hoe Franciscus uit de zijdewond van Christus kruipt ! Uit de vele afbeeldingen blijkt dat Franciscus door katholieken als een goede bemiddelaar wordt beschouwd. In Utrecht worden goedkope pijpaarden devotie-beeldjes voor de massa gemaakt, zoals een mal met een daarin gevormd Franciscus beeldje illustreert.
Contrareformatorisch offensief
Onder het mom aanvallen is de beste verdediging wordt tijdens het Concilie van Trente (1545-63) een antwoord geformuleerd op de Reformatie. Bisschoppen trachtten de Rooms-Katholieke kerk van binnenuit te zuiveren. De door hervormers gekritiseerde buitensporige Maria devotie wordt (overigens zonder succes) ingeperkt en al te ongeloofwaardige heiligen, zoals Christoffel, worden geschrapt van de officiële lijst, maar blijven niettemin geliefd bij het volk. Geschriften, prenten en schilderijen, waarin de gelovigen emotioneel worden aangesproken moeten hen voor de moederkerk behouden en afgedwaalde schapen terugwinnen. Dit is mooi verbeeld in Anthony van Dycks Franciscus onder het kruis, uit de eerste helft van de 17e eeuw en in Ludovico Carracci’s, Maria met Franciscus en het Christuskind, 1585. Maria legde haar kindje even in de armen van Franciscus, waarna hij het een nacht lang zou hebben gewiegd. De verkoop van aflaten bleek eveneens een probaat middel om gelovigen aan de kerk te binden. Reeds aan het eind van de 13e eeuw verleende de paus de minderbroeders toestemming voor het uitgeven van de zogenoemde ‘aflaat van Porziuncola’. Franciscus zou deze aflaat persoonlijk van Christus hebben ontvangen. Federico Barocci vervaardigt een prent die voor de koper fungeert als aflaat. Hiermee werd het verblijf in het vagevuur, waar zonden moeten worden uitgeboet, aanzienlijk bekort. Deze oude praktijk wordt na het Concilie van Trente nieuw leven ingeblazen.
In de laatste tentoonstellingszaal is te zien hoe de natuur als setting voor Franciscus wonderen steeds prominenter wordt. Franciscus ontvangt zijn stigmata in de woeste natuur, waar hij zich als boeteling heeft teruggetrokken, zoals in een prent van Rembrandt, Franciscus als mysticus in de natuur.
Een fraai 17e eeuws wandtapijt toont Franciscus te midden van een weelderige natuur, verwijzend naar het verloren paradijs van Adam en Eva, dat door Christus’ kruisdood in de hemel weer toegankelijk wordt.
Franciscus in een modern jasje
Zo komen we aan bij de verbeelding van Franciscus in de 19e en 20e eeuw. Zoals het beeldmerk van de tentoonstelling; een schilderij door Francesco Coppola Castaldo’sFranciscus in eenkustlandschap, uit 1878.
In dit desolate, welhaast Felliniaanse landschap zijn nog altijd zijn vaste metgezellen de vogels aanwezig en een hier en daar een bloem ! Hier treffen we ook een fraaie houtsnede aan door Maurits Escher, Franciscus preekt voor de vogels, 1922.
Illustratief als document van het tijdsbeeld van de jaren tachtig, is Elie van Damme’s, Franciscus als natuurberschermer.
Hier staat Franciscus als een soort Jantje Beton, in dit geval Fransje Beton, met in de voorgrond nog maar een enkel bloempje. Onmiskenbaar een verwijzing naar de 13e eeuws urbanisatie, de tijd waarin Franciscus werkzaam was onder de outcasts in de nieuw gestichte steden.
In deze zaal staat ook het sobere Franciscubeeld dat Mari Andriessen in 1942 in opdracht van de Amsterdamse Obrechtkerk maakte. Het beeld kon het parochiebestuur maar matig bekoren. Daarom werd Piet Worm om een kleurrijk (geslaagd ?) achtergrondkoortje gevraagd !
Het Zonnelied
Een laatste hoofdstuk in de tentoonstelling wordt gevormd door verbeeldingen van Franciscus Zonnelied, dat talloze componisten en 20e eeuwse kunstenaars inspireerde. Onder wie Hans Pape, van wie 4 houtsneden over dit lofdicht op Gods schepping.
Tot besluit onze virtuele rondleiding sta ik even stil bij de huidige paus in wiens naamkeuze en levenswandel de heilige Franciscus voortleeft. Paus Franciscus die Franciscus ideeën van soberheid en rechtvaardigheid metterdaad belijdt. Hij bewoont geen luxueuze suite in het Vaticaan, maar huist in een eenvoudig appartement. Zijn uitvalsbasis voor een kruistocht tegen corruptie en arrogantie onder de curie; een offensief dat hem niet door alle Romeinse prelaten in dank wordt afgenomen, zoals te lezen in een recent verschenen boek onder de titel Kruistocht, door G. Nuzzi. Geheel in stijl met Franciscus liefde voor de armen, ontving paus Franciscus deze winter de Utrechtse dakloze Marc op audiëntie. Gevraagd naar zijn ervaring antwoordde de bezoeker, dat het net was of hij bij zijn opa op bezoek was ! De paus op zijn beurt liet in antwoord op de vraag of hij Nederland nog eens wilde bezoeken weten, dat hij zou komen als de daklozen van Utrecht hem zouden uitnodigen. Het cadeautje dat de Utrechtse verkoper van straatnieuws van de paus ontving, een rozenkrans, ligt in de tentoonstelling.
Epiloog
Niet in de tentoonstelling, daarom hier even aangestipt. Zoals de leefwijze van de 5e eeuwse heilige Benedictus van Nursia in 2003 in een modern jasje verscheen met tips voor timemanagement, in de zin van op tijd met een taak te stoppen, zo is er ook een boek met tips van Jaap Lodewijks voor management in de geest van Franciscus. De heilige van Assisi zocht bewust de ontmoeting met de ander en was op zoek naar wat bindt in plaats van naar wat scheidt.
Franciscus zag zijn leiderschap als een noodzakelijke taak, maar vond die taak beslist niet belangrijker dan het wassen van andermans voeten; een boodschap die wel past bij Pasen.
Bibliografie:
W. Derkse, Een levensregel voor beginners: Benedictijnse spiritualiteit voor het dagelijkse leven, Tielt, 2003.
J. Lodewijks, Als het wassen van andersmans voeten: Franciscus ontmoeten in leidinggeven en werk, Utrecht 2011.
H. van Os e.a., Franciscus met het verhaal van Henk van Os, Tentoonstellingscatalogus Museum Catharijneconvent, Zwolle, 2016.
G. Nuzzi, De kruistocht: Paus Franciscus en zijn geheime strijd tegen corruptie in het Vaticaan, Amsterdam, 2016.
Onlangs was het weer eens tijd voor een mado-dagje; heerlijk even één-op-één; beetje winkelen, hapje eten, goed gesprek en daaraan voorafgaand een brokje cultuur happen. Behoefde dit laatste programmaonderdeel voorheen wat diplomatie en zachte dwang, nu droeg dochterlief zelf een prima idee aan: de Catwalk in het Rijks !
T/m 16 mei is hier een fantastische presentatie te zien van Nederlandse mode van 1625 tot 1960. In een doorlopende Catwalk komen de meest fabuleuze creaties voorbij. Herenkostuums, betoverende avondjurken met sleep, japonnen van de fijnste zijde en Downton Abbey-achtige jurken om de Charleston in te dansen. Alle modellen gedragen en ontworpen door mannen en vrouwen van naam.
Ook in de overige 5 zalen, waar de kleding statisch is opgesteld, is het een groot feest !
Rechts voor een zogenoemde strompelrok
Kleding uit de Gouden Eeuw tot in de jaren ‘60 van de vorige eeuw. De Friese Oranjes zijn zuinig op hun spullen geweest; van hen worden verschillende modellen uit de vroege 17e eeuw getoond, waaronder zelfs een zeldzame linnen onderbroek van Hendrik Casimir I, graaf van Nassau Dietz (1612-1640) !
Een enkel kindermodelletje, maar kleding van de werkende klasse is er niet; voor zover al bewaard zijn deze stukken uiterst zeldzaam, want meestal tot de draad versleten of vermaakt.
Ook de 18e en 19e eeuw zijn rijk vertegenwoordigd met kleurrijke zijden japonnen en herenkostuums van fluweel.
Met ongeloof bekeken wij de trouwjapon van Helena Slicher (1737-1776); met een afmeting van 2.50 m de breedste jurk van Nederland ! Helena wilde op op 4 september 1759 blijkbaar indruk maken toen zijn in het huwelijk trad met Aelbrecht baron van Slingelandt… en ruim 250 jaar later zijn wij nog niet uitgepraat over deze japon !
Prachtig zijn de klassieke modellen uit het Empire zoals een Japon van blonde-kloskant, dat –nadat kant sinds de Franse Revolutie verboden was- op voorschrift van Napoleon weer in de mode kwam aan het Franse hof.
Indrukwekkend om niet te zeggen lachwekkend vonden wij de ver uitstekende achterstevens van de rokken ten tijde van het Fin-de-Siècle, de queue’s… Het instappen in de paardentram om er vervolgens een zitplaats in te nemen zal de draagster wel voor enige problemen hebben geplaatst, maar de ware omvang van haar derrière bleef zo wel gemaskeerd ! Toch woog dit voordeel kennelijk niet op tegen de nadelen en zo waaide ook die mode ook weer over !
Behalve modellen van Dior, Yves Saint-Laurent en vele anderen zagen we ook deze tafzijden, wat sombere cocktailjapon van Cristóbal Balenciaga (1951-1952) en daarom opgeleukt met een corsage van roze rozen en roze druiven.
Gezien de veelheid aan modellen, achter welke weer talloze verhalen schuil gaan over de dragers, de gelegenheid en de historische context, duizelde het ons na afloop. Groot was de teleurstelling toen bleek dat geen begeleidend boekje of catalogus te verkrijgen was, want hoe onthoud je dit allemaal? In de museumwinkel werden we gerust gesteld. Er is een uitbundig geïllustreerde publicatie in de maak van de hand van Bianca du Mortier, kostuum conservator van het Rijksmuseum, die deze, door fotograaf Erwin Olaf schitterend vormgegeven tentoonstelling, heeft gemaakt.
Een betoverende impressie in de kleur van vruchtenhagel: lucht, zee, strand, duinen en twee kleine meisjes in Zeeuwse klederdracht …
Wat doen zij daar; zijn ze bezig met een opzegger ‘Iene miene mutten’ of gooien ze bikkels in het duinzand en wie zijn ze ? Het zou zomaar kunnen dat Jan Toorop mijn grootmoeder, geboren in 1901, als model voor dit doek gebruikte. Ze is bijna 100 geworden, maar Toorop schonk haar de eeuwige jeugd…
Van dit in ‘technicolor’ gestippelde delicate werkje word ik helemaal blij. Het hangt in de ‘gele zaal’ van de Haagse tentoonstelling met andere door Toorop gepointilleerde werken. Impressies van het Walcherse landschap, de zee en de mensen door hem gevangen in het het Zeeuwse licht (dat wel degelijk bestaat ook al denkt Karel Blotkamp van niet).
Artistieke nieuwsgierigheid en sociaal engagement
Jan Toorop, zijn dochter Charly, Piet Mondriaan en anderen trokken in de vroege 20e eeuw zomers naar Domburg. Hier vonden zij niet alleen frisse lucht, maar vooral inspiratie. Sociaal geëngageerd als zij waren brachten zij hardwerkende knoestige boeren, struise Zeeuwse boerinnen en hun eenvoudige bedoeninkjes in beeld. Deze werken beslaan slechts één van de vele artistieke hoofdstukken in het boek van Toorops carrière, dat nu in het Haags Gemeentemuseum is geopend.
Toorop behoort met Van Gogh en Mondriaan tot de belangrijkste kunstenaars van de periode rond 1900. Veelzijdig als hij was, bewandelde hij steeds nieuwe artistieke wegen. Aan vrijwel alle avant-garde stromingen, waarmee hij via de Belgische kunstenaarsvereniging Les Vingt in contact kwam, snuffelde hij. Zonder deze slaafs na te volgen, begon hij erin te werken; liet de ene stijl voor de andere weer liggen en ging verder op zijn artistieke zoektocht. Hiernaast was Toorop betrokken bij de oprichting van de Moderne Kunstkring in Amsterdam en hij werkte mee aan de Beurs van Berlage.
Levenslange zoektocht
De resultaten van Toorops levenslange zoektocht zijn nu in een verrukkelijke tentoonstelling te zien; een co-produktie van Hans Jansen en gastconservator Gerard van Wezel. Deze heeft orde geschapen in de naar nu gebleken is ogenschijnlijke chaos in het werk van Toorop. Ook de visie van Victorine Hefting, oud-directeur van het GM die destijds als Toorop-specialiste bekend stond, is achterhaald. Zij zag Toorop vooral als een typisch Haagse kunstenaar, wiens carrière na 1904, het jaar overging tot het Rooms-Katholieke geloof, door haar een beetje werd afgeraffeld.
De huidige tentoonstelling verschaft helderheid in zijn leven en werk. Van Wezel ontdekte dat Toorop na het ‘uitproberen’ van weer een nieuwe uitdrukkingsvorm, regelmatig een ‘step-back’ maakte naar een eerder beoefende stijl. Ook ontdekte van Wezel meer werk in de stijl van de Delftse Sla-olie, waar velen hem van kennen en Amsterdamse werken uit late jaren 90; gedaan in de zogenaamde ‘Serpentine-stijl’, die destijds afgedaan waren als slechts opdrachtjes rond de Beurs van Berlage. Ze zijn nu in de kabinetten te zien.
Toorop werd in zijn zoektocht door andere kunstenaars beïnvloed, maar op zijn beurt beinvloedde Toorop anderen, zoals Piet Mondriaan, die gefascineerd raakte door de Nieuwe Kunst van Berlage èn Toorop, hetgeen uiteindelijk zou resulteren in de Stijl en nog iets later, Mondriaans keuze voor abstractie.
Virtuele rondleiding
De tentoonstelling vangt aan met Toorops Brusselse periode. Robuust, sociaal geëngageerde werk in een somber palet, waarin hij niet alleen het grove penseel, maar ook het paletmes hanteerde. Zoals in de Courbet-achtige Begrafenis, 1883, het Breitner-achtige Paniek en de geestige, alweer kleurrijker, Gauwdief.
De volgende zaal verrast met Toorops impressionistische, zonnige doeken met dames in het wit gedaan in de geest van Monet en Whistler, zoals het portret van Toorops echtgenote Annie Hall, Dame in het wit, 1886.
Een volgend stadium in Toorops artistieke queeste vormen de werken gedaan in een realistisch symbolistische stijl met ploeterende Katwijkse vissers zoals ‘Vloed’, 1891, waarvan het opspattende zilte water bijna voelbaar is !
Rond 1890 en volgende jaren ontwikkelde Toorop een geheel eigen symbolistische, raadselachtige beeldtaal, waarin angsten, verlangens en droefenis verklankt worden. Zoals Zang der tijden uit 1893 (Kröller-Müller) naamgever van de tentoonstelling en fantasierijke, dromerige, soms ook verontrustende voorstellingen als Fatalisme, de Drie Bruiden, 1892, (Kröller-Müller), mijn eerste kennismaking met kunst , waarvoor de kleurrijke pop-poster ‘Up-in-arms’ in mijn tienerkamertje plaats moest maken ! Daar hangt ook de fascinerende Sfinx met een onverhuld mannelijk naakt en rechts bovenin zelfs een boeddha. De catalogus licht het scheppingsproces uitvoerig toe. In de grote zaal hangen meer raadselachtige, bevreemdende voorstellingen, voorstudies en tekeningen, waaronder een door Toorop zelf afgeschreven misbaksel met opschrift: DEUGT NIET !
Toorops symbolistische werk maakte op een tentoonstelling in Wenen een onuitwisbare indruk op de Weense avant-garde. Hij vormde zelfs de inspiratiebron voor Gustave Klimt’s Judith, dat vanaf 12 maart in het Gemeentemuseum te zien is.
Delftse Sla-olie
Toorops speelse symbolistische lijnenspel resulteerde uiteindelijke in een persoonlijke variant van de Art Nouveau, door hem onsterfelijk gemaakt met zijn reclameaffiche voor Delftse Sla-olie, Rijksmuseum, Amsterdam waarnaar deze stijl is vernoemd. Diverse varianten en tekeningen in die Sla-oliestijl zijn in een van de kabinetten te zien, alsook ook een Affiche voor Vrouwenarbeid en een tekening, getiteld Evolution, waarin ik onmiskenbaar de inspiratiebron herkennen voor Mondriaans Evolutie triptiek uit 1910-11. De expositie toont ook een reconstructie van een winkelpui in Art Nouveau stijl, die Toorop in 1899 voor de Rotterdamse Kunsthandel Oldenzeel ontwierp.
Katholiek
De begeleidende catalogus werp ook een interessant licht op Toorops bekering tot het Rooms Katholicisme. Een keuze die, naar nu blijkt, niet zozeer is voortgekomen uit religieuze bevlogenheid, maar veeleer als noodsprong om zijn moeizame huwelijk met de streng katholieke Annie Hall (moeder van Charly) te redden…
In de laatste zalen zijn behalve Toorops Kruiswegstaties uit de Bernulphuskerk in Oosterbeek, ook andere religieuze werk te zien, zoals De Pelgrim uit 1921 uit Museum Catharijneconvent (al 30 jaar mijn uitvalsbasis voor rondleidingen en lezingen) en een Christus Eucharisticus uit 1909 met aan zijn voeten een schare devote kleine Zeeuwse meisjes…
Portretten
En nog was het met Toorops vernieuwingen niet gedaan. In 1895 begon hij te etsen in de verfijnde droge naald techniek. Staaltjes van prachtige lijnvoering; ‘hiëroglyfen van de innerlijke stilte’, zoals hij zelf zei. We zien diep doorleefde portretten op klein formaat, met o.a. gestileerde, en profil weergegeven koppen van biddende of mediterende figuren. Kunst werd, zoals Toorop het zelf verwoordde ‘een voertuig voor de revolutie naar rust’.
Literatuur:
De tentoonstellingscatalogus door Gerard van Wezel, Jan Toorop Zang der Tijden, uitgegeven door Wbooks, is het eerste van 3 delen over Jan Toorop en kost € 29,95.
Naar goed eigentijds gebruik verscheen voor € 14,99 bij uitgeverij Leopold ook een Kinderboek, geschreven door Kitty Crowter, Jan Toorop: Het lied van de tijd.
Met mooie woorden en een spectaculaire show in de Bossche St. Jan werd het startsein gegeven voor de herdenking van het 500ste sterfjaar van Jheronimus van Aken, alias Bosch (ca.1450-1516). Werkend rond 1500, op de drempel van de nieuwe tijd, bracht hij niet alleen de hem omringende zichtbare wereld in beeld, maar ook een wereld die zich alleen aan zijn geestesoog openbaarde. Tot 8 mei toont het Noordbrabants Museum een ruim overzicht van bruiklenen; 17 schilderijen en 19 tekeningen van Bosch zelf plus werk van tijdgenoten en navolgers. Een aantal contemporaine objecten zoals de koperen dragers van het doopvont de St. Jan. door Aert van Tricht. Interessant is een notitie in een rekeningboek van de Illustere Lieve Vrouwe Broederschap (de Zwanebroeders) over een vergadering met maaltijd bij hun lid, de vermaarde schilder Jheronimus Bosch, waar ‘men den swaen att’…
Wereldwijd
Vanuit de hele wereld zijn kostbare schilderijen ingevlogen om deze, ja alweer, once-in-a-lifetime, zoniet once-in-eternity ervaring, waar te maken. Het is inderdaad bijzonder om het fantasierijke, raadselachtige wereldbeeld van Jeroen Bosch 500 jaar na dato niet als replica, maar in het echt te kunnen aanschouwen! In de tentoonstelling Van Bosch tot Bruegel, deze winter in Boijmans, kregen liefhebbers van Jeroen Bosch al een voorproefje. Daar stond zijn Hooiwagen uit het Prado centraal als ‘kraamkamer’ van de zogenoemde genreschilderkunst met onderwerpen ontleend aan (de zelfkant van) het dagelijks leven. De geschilderde personages waren druk bezig met de zeven hoofdzonden. Verbeeld met een satirische of ondeugende, maar voor de goede verstaander altijd moraliserende ondertoon; gepresenteerd tot lering en vermaak. De in Boijmans getoonde bordeelbezoekers, de veelvraten, de bedelaars en kwakzalvers, de oplichters, dronkenlappen en zotten zijn kort voor Carnaval, weer naar hun eigen musea teruggekeerd. Maar de Rotterdamse Marskramer ėn de Madrileense Hooiwagen zijn ter opluistering van de feestelijkheden rond de 500stesterfdag van Jheronimus Bosch, doorgereisd naar het Noord-Brabant.
Duivelmaker
Kon bij voornoemde tentoonstelling in Rotterdam nog worden gelachen om de vele dwaasheden van de zondige mensheid…. Bij de nù in Den Bosch getoonde Visioenen van een genievergaat het lachen je wel bij het zien van de specialiteit van de ‘duivelmaker’: de wereld aan gene zijde. Jos Koldeweij, trekker van het Bosch Research & Conservation Project, spreekt van een sadistisch universum, waarin de meeste figuranten na een zondig leven een ènkele reis maken naar de hel. ‘Slechts weinigen zijn uitverkoren’ staat in de bijbel, en die bijbel heeft Bosch 500 jaar geleden, kennelijk ook gelezen !
Wonder
Hoe krijgt een provinciemuseum zonder eigen werk van Jeroen Bosch zoveel bruiklenen bij elkaar ? Zonder daar in de toekomst ook maar een enkele ‘I-owe-you’ tegenover te kunnen stellen ? Zoveel authentiek werk in Den Bosch: het mag gerust een wonder heten. Dat vandaag de dag voor het realiseren van een wonder heel wat zelfwerkzaamheid en diplomatie nodig is toont Pieter van Huystee’s documentaire Jheronimus Bosch touched by the devil. We zien hoe hiertoe het speciaal voor dit doel opgerichte Bosch Research and Conservation Project (BRCP) werd ingezet. Een grootschalige internationaal kunsthistorische onderzoek onder auspiciën van de Stichting Jheronimus Bosch 500 en de Radboud Universiteit Nijmegen. De potentiële bruikleengever werd met wetenschappelijk onderzoek èn restauratie van de onderzochte panelen beloond. Belangrijke doelstelling van dit onderzoek was het vaststellen van de authenticiteit, waarover door het ontbreken van signaturen, veel onduidelijkheid bestaat. Bovendien ontstonden de werken –naar Middeleeuws gebruik- in een atelier, waar Jeroens vader, broer, ooms, neven en leerlingen samenwerkten. Niet zelden konden de onderzoekers van het BRCP meerdere handen in één werk vaststellen. Daarnaast is het fabelachtige werk van Bosch in zijn eigen tijd en nog lang daarna gekopieerd en vervalst. Met infraroodreflectografie werd onder de verflaag gekeken naar ondertekeningen en eventuele ‘pentimenti’ (veranderingen in de opzet). Middels dendrochronologisch onderzoek, werd aan de hand van jaarringen in het paneel een terminus ante quem vastgesteld voor het ontstaan van het werk.
Het onderzoek leverde de spectaculaire ontdekking van een Heilige Antonius op in het depot van een museum in Kansas City, waarover de NRC op de voorpagina van 1 februari jl. enthousiast, maar oliedom kopte: ..Doek in depot blijkt van Bosch…. Dat het Prado niet erg meewerkte was in voornoemde film, die een interessant inkijkje in het gekonkelfoes achter de museumschermen toont, al te zien. Maar het Spaanse ‘Rijks’ was helemaal niet blij met de onderzoeks-resultaten van het BRCP, dat 3 werken van hùn bloedeigen El Bosco verwierp; de Zeven Hoofdzonden, de Keisnijder en een Verzoeking van de Heilige Antonius. De laatste werden eerder als bruikleen toegezegd, maar zijn nu door het vertoornde Prado voor straf thuis gehouden ! De laatst tentoonstelling over het werk van Jeroen Bosch in Nederland vond in 2001 plaats in Rotterdam; voor een expositie in Den Bosch moeten we terug naar 1967. Spraken we voor de huidige tentoonstelling al over een wonder, voor die expositie geldt dat nog meer. De tentoonstelling trok totaal zo’n 300.000 bezoekers. Bedenk daarbij dat de schattingen voor de huidige expositie op ca. 200.000 liggen, terwijl op de dag van de opening al 100.000 E-tickets waren verkocht ! Op die tentoonstelling in 1967 sloegen de hygrometers regelmatig op tilt, zoals te zien in de uitzending van Andere Tijden op 30 januari jl., waarin de weduwe van de organisator Ton Frenken memoreerde hoe een schilderij uit Philadelphia, gewikkeld in ‘n plaid op Schiphol aankwam en een werk uit het Prado met de trein in Roosendaal arriveerde !
Betekenis
Ter duiding van Bosch’ raadselachtige in verf gestolde visioenen zijn in het verleden vele suggesties gedaan. Bosch zou lid geweest zijn van een laatmiddeleeuwse sekte, de Adamieten; rituele naaktlopers, die orgieën hielden in kelders en grotten. In de Tuin der Lusten werd daarvoor het overduidelijke bewijs gezien. Ook werd geopperd dat Jeroen Bosch een rozenkruizer zou zijn of een kathaar. En in de jaren 70, de hoogtijdagen van de LSD werd Bosch’ ‘psychedelische’ beeldtaal verklaard uit het gebruik van geestverruimende middelen.
Bij de Bosch tentoonstelling in Boijmans (2001) werden deze ideeën al van tafel geveegd. Bosch-kenner Jos Koldewey stelde dat Jheronimus Bosch een kind van zijn tijd was. Maar wel een die zijn kijk op een wereld, waarin ziekten, zonden en angst voor dood en duivel dagelijkse metgezellen waren, in een geheel eigen, fantasierijke wijze heeft verbeeld. Toch wortelt zijn beeldtaal in de laatmiddeleeuwse Nederlandse schildertraditie. Miniaturen die in 15e eeuwse getijdenboeken het laatste oordeel illustreren, tonen een aan Bosch idioom verwante beeldtaal; zoals de Hellemond in het vroeg 15e eeuwse getijdenboek van Katharina van Kleef, waar zondaren zonder pardon door vervaarlijke duivels naar toe worden gesleurd !
De huidige tentoonstelling is ingedeeld in de volgende thema’s:
Levenspelgrimage met de Hooiwagen en de Landloper,
Boschin ’s-Hertogenbosch met de Lakenmarkten dragende beelden van het Doopvont in de St. Jan,
Het leven van Christus met Aanbidding der Koningen, Kruisdraging + Christuskind met looprekje),
Bosch als tekenaar met de onlangs ontdekte Hellescène, Heiligen (diverse Antonius– en Hiëronymuspanelenen het meest spectaculaire hoofdstuk:
het Einde der tijden met bloedstollende Laatste Oordeel– en Hellescènes, waarin Jeroen Bosch zich echt heeft uitgeleefd. Er is slechts één troostrijk lichtpuntje: de lichttunnel waardoor enkele gelukzaligen vergezeld van een engel naar het hemelse paradijs begeleid worden.
Al in zijn eigen tijd waren de werken van Bosch geliefd bij vorsten en leden van de adel. Onder de trotse eigenaren van een echte Jeroen Bosch waren Filips de Schone, onze eigen Willem de Zwijger en de koning van Hispaniën, Filips II, hetgeen de hoge concentratie Bosch schilderijen in Spanje verklaart. Zijn schilderijen werden gekopieerd en nagevolgd en zij inspireren kunstenaars tot de huidige dag, zoals Robert Gobers sculptuur van een bloot achterwerk met muzieknotaties in Museum Boijmans.
Meer op Bosch geïnspireerd eigentijds werk van o.a. Fernando Sánchez Castillo en Pipilotti Rist is in het Stedelijk Museum van Den Bosch te zien.
Reële Fata Morgana
In het kader van het Jheronimus Boschjaar biedt Brabant een gevarieerd cultureel programma. Zoals een vaartochtje op de deels ondergrondse Bossche Dieze. Een reële Fata Morgana, in samenwerking met de Efteling opgeleukt met Bosschiaanse figuren.
Ook kun je een spectaculaire klim-excursie naar de luchtbogen van de St. Jan maken om de unieke, zogenoemde ‘Bosschenaren’ te bewonderen: zelfportretten in steen van de bouwvakkers aan de St.Jan. Voor info: www.bosch500.nl
Tot lering en vermaak.
De tentoonstelling werpt dankzij de onderzoeksresultaten en de geboden historische context, duidelijker licht op de betekenis van het werk van Jeroen Bosch. Als kind van zijn tijd was hij zeker gepreoccupeerd met gedachten over zonden, rekenschap en straf. Na het uitboeten van die zonden in het purgatorium zal bij het Laatste Oordeel voor een ieder daarover het laatste woord gezegd worden. Het hele traject van deze lijdensweg is door Bosch op ijzingwekkende wijze in beeld gebracht. Met een moraliserende ondertoon, zoveel is zeker, maar het is m.i. eveneens zeker dat hij met groot plezier in een vernieuwende, inventieve beeldtaal en dito schilderstijl werkte. Een stijl die beschouwers en latere kunstenaars tot de huidige dag heeft weten te boeien en inspireren !
Literatuur:
Ilsink & J. Koldeweij, Jheronimus Bosch: Visioenen van een genie, tentoonstellingscatalogus, ’s-Hertogenbosch, 2016.
Haveman e.a., Het Hiernamaals rondom Bosch in: Kunstschrift, nr. 6, december 2015/januari 2016.
Boom, De bezeten visionair: Vijfhonderd jaar controverse over Jheronimus Bosch, Amsterdam, 2016.
v. Huystee, doc. Jheronimus Bosch, Touched by the Devil, 2015.
Koldeweij e.a., Jheronimus Bosch: Alle schilderijen en tekeningen, Tentoonstellingscatalogus Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam, 2001.
Jheronimus Bosch Art Center, ’s-Hertogenbosch toont replica’s van alle werken.