De tentoonstelling in het Rijksmuseum geeft tot en met 12 januari een inkijkje in het levensritme van de mensen in de 17e eeuw. De Gouden Eeuw voor de welgestelden; de Grauwe eeuw voor het grauw ofwel het volk. Beide zijn in de tentoonstelling vertegenwoordigd. De negen zalen van het Rijks Museum zijn als kijkdozen ingericht, waarin je… ‘van het eerste morgenlicht tot het moment waarop de kaarsen gedoofd worden’… wandelt door de dag.
Door persoonlijke verhalen, mooie objecten van toegepaste kunst, maar ook doodgewone gebruiksvoorwerpen kom je -van de wieg tot het graf- alles te weten over leven en werken van de mensen in die tijd. Met enorme in karton uitgevoerde decorstukken heeft theatermaker Steef de Jong de tentoongestelde objecten van context voorzien. Anders dan in de meeste kunsttentoonstellingen, waarin de objecten in vitrines getoond worden, zie je hier hoe deze in het dagelijks leven gebruikt werden. De expositie geeft antwoord op vragen als: hoe werd er gewerkt, wat werd er gegeten, gingen zeventiende-eeuwers in bad [niet dus] en hoe gingen ze om met (nieuw) leven en sterven?
De tentoonstelling begint …’In de vroege uren van de ochtend, als alles nog stil is in huis….[smeult] een laatste restje turf … onder de vuurstolp, klaar om straks weer opgerakeld te worden’…
Onder een monumentale uit karton opgebouwde schouw staat een tegenwoordig onbekend voorwerp: een vuurstolp. Op het in okertinten en olijfgroene aardewerk herken ik een Bijbelse kleurplaat van de lagere school. Twee mannen met 17e -eeuwse hoofddeksels torsen een enorme tros druiven aan een stok. Zou ik de enige zijn die hierin het oerbeeld van agent 007 herken? Terwijl de 17e eeuwers genoeglijk bijeenzaten bij de haard konden ze hun Bijbelkennis testen. Op de vraag wat zien we hier? Zou een van de ouderen antwoorden: de verspieders die na hun geheime missie rijkelijk beladen terugkeren uit het Beloofde land. Sla er Numeri 13 maar op na.
Vuurstolp, met terugkeer van de verspieders, 1637
Bij het maken van de tentoonstelling waren de Poppenhuizen van Petronella Oortman (1686-1710) en Petronella Dunois van onschatbare waarde, aldus medesamensteller van de tentoonstelling Alexander Dencher. Met voorwerpen die niet meer bewaard zijn geven ze als tijdcapsules een (ideaal)beeld van de woonstede van een welgestelde koopmansfamilie. De huizen informeren ons niet alleen over de wand- en vloerbedekking, maar ook over de inrichting van de verschillende vertrekken en voorwerpen waarvan wij het gebruik tegenwoordig -gelukkig- niet meer kennen. In de zogeheten ‘Sael’ staan twee kwispedoors, porseleinen kommen, waarin de heren na gebruik hun pruimtabak konden uitspugen.
Interieur tegen decor van panoramisch landschap met twee kwispedoors
De poppenhuizen waren niet bedoeld voor kinderen. Ze vormden ‘speelgoed’ voor zeer welgestelde dames. Het is lastig om al die vertrekken met bijbehorende inrichting op zaal te bekijken, maar dankzij de digitalisering kun je via de website een virtuele rondgang door het huis maken. Daarbij worden deurtjes naar verborgen ruimtes geopend die anders gesloten blijven!
Slaapkamergeheimen. In de tweede zaal zie je naast een eveneens uit karton gemodelleerd hemelbed een aan een lange steel bevestigde versierde koperen schaal. Het is een beddenpan die door weduwen en alleenstaande dames graag mee naar bed werd genomen als probaat middel tegen koude voeten. Er moeten heel wat van die beddenpannen geweest zijn, want in de zeventiende eeuw was er een groot vrouwenoverschot. Mannen waren op reis op de schepen van de VOC en de WIC of gesneuveld tijdens de oorlog.
Achter een op een kier staande deur van een bedstede is, getuige het gegniffel van enkele bezoekers, blijkbaar iets leuks te zien. Als ik aan de beurt ben zie ik onmiskenbaar een fier uit stevig hout gesneden mannelijk lid. Het nuchtere bijschrift leert dat het een spuit is voor vaginale spoelingen.
Mijn ondeugende gedachten dwalen af naar de recente aanwinst van het Rijks, het met een pikante voorstelling versierde condoom, maar van later datum past die niet in deze tentoonstelling.
In deze ruimte wordt ook aandacht besteed aan hygiëne, of: in weerwil van de hemden en lakens die, geïnspireerd op de was zolders van de poppenhuizen, boven de expositie te drogen hangen; het ontbreken daarvan. Naar properheid wordt verwezen met een bezem van het type dat we kennen van de interieurstukken van Johannes Vermeer. Om beschadigingen van de muur tegen te gaan werd de onderkant van de muur met Delfts blauwe tegels bekleed. De objecttekst zwijgt erover, maar de tegeltjes met dieren en kinderspelen fungeerden ook als prentjes voor over de vloer kruipende peutertjes, over wie zo meer.
Luiermandkast met houtsnijwerk afbeeldingen van o.a een wieg en een kakstoel
De stoep werd geschrobd, maar men waste zich niet. Met een mooi gestreken plooikraag en een schoon onderhemd werd het vermoeden van frisheid gesuggereerd. In welgestelde huishoudens had de vrouw des huizes de regie over alle huishoudelijke taken. Ter illustratie daarvan wordt een keten met sleutelbos getoond, want alle vertrekken en voorraadkamers gingen op slot. Ook aan de kleintjes moest worden gedacht. Letterlijk door de uitgaven te noteren en figuurlijk. Een volgende zaal is gewijd aan kinderen. Hier zie je een prachtige gesneden kast voor baby benodigdheden, een wiegje, speelgoed en ter illustratie van het hoge percentage kindersterfte: ook een portretje van een overleden kindje.
Joachim Wtewael portret van zijn dochter Eva 1628, Centraal Museum Utrecht
Met het portret van zijn dochter Eva gaf Joachims Wttewael een personificatie van de goede huisvrouw. Het naaikussen en het gebedenboek geven de goede verstaander een hint naar de gedragslijnen voor een ideale vrouw. De enscenering is gebaseerd op het signalement dat de Prediker geeft. Het Bijbelboek Spreuken 31 geeft antwoord op de vraag: ….. een goede huisvrouw, wie zal haar vinden? ….. Haar hand is voortdurend aan het spinrokken, zij rust nooit, gaat pas naar bed als alle huisgenoten al slapen en staat weer op als die er nog in liggen, of woorden van gelijke strekking.
Voor Eva Wttewael was een toekomst als ideale huisvrouw niet weggelegd. Zij overleed zeven jaar na voltooiing van dit portret. Naast haar portret zie je de op het schilderij afgebeelde tafel en linnenkast.
Tafel met Delftsblauw servies en zilveren kandelaars in kwabstijl
In de tentoonstelling ontmoeten we niet alleen rechtgeaarde Amsterdammers, maar ook lieden uit de provincie, zoals de Middelburgse familie Boudaen Courten. Aan hun als het Grote Huis aangeduide woning is een hele zaal gewijd. Vanaf een uitgebreide portretgalerij boven enkele goud vergulde spiegels kijken zij neer op een met kostbaar porselein, glas- en zilverwerk gedekte tafel.
Blaassteen
Dat het leven van de superrijken niet gevrijwaard was van pijn bewijst de in een van de vitrines getoonde ‘familiereliek’. Een blaassteen van ongelooflijk formaat, die -doodeng- viaeen operatieve ingreep bij Catharina Fourmenois werd verwijderd.
Jan Alberts Rotius, De familie Sonck, 1662. Meindert en Agatha met hun kinderen Albert, Geertruyd, Margaretha en Cornelia. Baby Lucia en haar min zijn later toegevoegd
Voer voor archeologen en biologen. Behalve bovengronds bewaarde spullen, kwam er ook de grond nogal wat tevoorschijn. Uit de beerput van de Hoornse familie Sonck werden niet alleen weggegooide beschadigde voorwerpen opgediept, maar ook botresten van snip en roerdomp, die ons informeren over het gevarieerd menu van deze welgestelde familie.
Gedecoreerd servies uit de beerput van de fam. Sonck
Archeologische vondsten in de een na laatste zaal vertellen ook het verloren gegane verhaal van de levens van arme mensen en Portugese immigranten. Bij vondsten gedaan bij een opgraving op de Amsterdamsen Vlooienmarkt bleek dat zij hun eigen eetgewoonten en zelfs kookpotten meebrachten.
En na een lange rondgang door de dagen van de 17e eeuwers wordt het ook weer avond. Wat deed men om de uren voor bedtijd te doden? Je kon bij het schaarse licht proberen wat te lezen, een kaartje te leggen of een spelletje doen. Van ons kinderspel Ganzenbord bestond in de 17e eeuw een volwassen versie. Tussen de nu gebruikelijke halteplaatsen als ga naar de gevangenis of terug naar af ontbreekt de stop die 17e eeuwers het meest plezier bezorgden: Drink hier een Slok!
De tentoonstelling is tot stand gekomen in samenwerking met wetenschappers in velerlei specialisaties: (kostuum)historici, biologen, voedingsdeskundigen en niet te vergeten archeologen.
Publicatie: thuis in de 17e eeuw, Sara van Dijk e.a. Rijksmuseum Amsterdam, 2025
Pronkstuk van de tentoonstelling is het poppenhuis van de Petronella Oortman, een zeer welgestelde vrouw. Het poppenhuis behoort tot de topstukken van het Rijksmuseum en is voor het eerst volledig gedigitaliseerd. In een online special, verteld door Monic Hendrickx en Helena Bonham Carter, wandel je door de miniatuurkamers van het poppenhuis.
Campagnebeeld de Bourgondiërs met portretten van Filips de Goede, Karel de Stoute en Maria de Rijke. Limburgs Museum
Limburgers staan bekend als Bourgondiërs. Ze houden evenals hun verre voorvaderen van gezellig samenzijn genietend van een heerlijke maaltijd en een glas wijn, maar hoe bourgondisch is dat eigenlijk?
Tijdens een interview op 5 oktober met de samensteller van de expositie op NPO klassiek hoor ik het antwoord. Remco Beckers vertelt over dè Bourgondiërs, die van 1419 tot 1482, aan de macht waren in het gebied dat we nu Limburg noemen.
Het etiket ‘bourgondisch’ staat voor luxe en genieten van de goede dingen des levens. Die associatie is gebaseerd op schilderijen en wandtapijten met afbeeldingen van uitbundige feesten en overdadige maaltijden van de hertogen van Bourgondië. Op de wand zie je een uitvergroting van de miniatuur van het bekende feestmaal van Jean Duc du Berry, zoals weergegeven in zijn gebedenboek de Très Riches Heures du Duc de Berry, dat tot 5 oktober jl. te zien was in het Parijse Jeu de Paume.
Gebroeders Limbourg, Miniatuur met feestmaal van Jean Duc de Berry, in Très Riches Heures, 1411-1415. Maand januari. Bibliothèque National de France.
De relatie tussen de Bourgondiërs van vroeger en de ‘Bourgondiërs’ van nu, stamt uit de jaren ‘70. De term bourgondisch werd door verschillende Maastrichtse horecabedrijven en voedselproducenten ingezet als een marketingstrategie. De zoekterm ‘Bourgondisch’ geeft nog steeds lifestyle tips als: hoe te leven als een Bourgondiër, te eten als een Bourgondiër en zelfs te koken als een Bourgondiër.
De tentoonstelling onderzoekt de vraag: wie waren die Bourgondiërs en zijn er overeenkomsten met de huidige Limburgers? Het antwoord op deze laatste vraag luidt: afgezien van de gezamenlijke belangstelling voor lekker eten & drinken, houdt de vergelijking op. Je hebt culturele en historische Bourgondiërs. De vraag heeft echter wel een mooie tentoonstelling opgeleverd, ingericht met topstukken uit binnen- en buitenlandse musea als het Louvre, Versailles en dichter bij huis het Bonnefanten museum.
De Bourgondiërs spreken tot de verbeelding. Daarvan getuigt de bestseller van Bart van Loo uit 2019. Deze vuistdikke publicatie behandelt de vroege Nederlandse eenwording in een: …’ wonderlijk relaas van ontbolsterende steden, ontluikend individualisme en uitstervende ridderidealen, verteld aan de hand van brandstapels en banketten, pest en steekspelen, Jeanne d’Arc, Jan van Eyck, Filips de Goede en het Gulden Vlies’…
Geen zin in een 600 pagina’s durende geschiedenisles lees dande recensie, van Bart Funnekotter in de NRC van 8 februari 2019, maar ga vooral kijken in Venlo, waar ook het vervolg Stoute Schoenen dat Van Loo in 2024 schreef op de schappen ligt.
De Bourgondiërs: wie waren zij? Het kerngebied van de hertogen van Bourgondië lag in de omgeving van Dinant. De naam van het roemruchte geslacht stamt van een groepje volksverhuizers afkomstig van het Deense eilandje Burgundarholm [Bornholm]. Zoals veel kolonisten noemden zij het gebied waar zij zich uiteindelijk in de 4e eeuw vestigden naar hun plek van herkomst: Bourgondië.
We maken even een gedachtesprong naar de 14e eeuw. Filips de Stoute ontving de erfelijke hertogelijke titel in 1360 uit handen van de Franse koning. Indertijd stond Frankrijk onder het gezag van koning Karel VI. Tijdens diens vlagen van waanzin werd het land geregeerd door zijn broer Lodewijk van Orleans. Hertog Jan zonder Vrees (1371-1419) ruimt hem in 1407 uit de weg. In 1419 werd hij op zijn beurt vermoord; zo ging dat toen. Bij Filips de Goede pakken wij de draad weer op. Onder zijn regime beleeft Bourgondië haar meest glorieuze jaren. Door huwelijken, erfenissen en gewapende strijd wisten de hertogen van Bourgondië hun grondgebied in de 15e eeuw uit te breiden met een groot deel van de Nederlanden.
De tentoonstelling is ingericht rond drie historische figuren, die 60-plussers nog kennen van de vaderlandse geschiedenisles: Filips de Goede, Karel de Stoute en Maria de Rijke.
Omdat de traditionele Middeleeuwse standenmaatschappij met strikte grenzen tussen geestelijkheid, adel en burgerij zijn langste tijd had gekend presenteerden de Bourgondische hertogen zich zelfbewust met veel uiterlijk vertoon. Ze bewonen fraai ingerichte kastelen, laten zich op hun mooist portretteren en organiseren indrukwekkende ridder toernooien. Met de in 1430 door hem ingestelde Orde van het Gulden Vlies zorgt Filips de Goede voor ‘klantenbinding’. In ruil voor de prestigieuze gouden keten schonken gunstig gezinde ridders hem hun loyaliteit. Ook manifesteerden zij zich als beschermheren van het christendom.
De orde bestaat nog steeds, alleen de betekenis is anders. Onder een portret van Filips de Goede ligt de keten van het Gulden Vlies die koningin Beatrix in 1986 van de Spaanse orde van het Gulden Vlies ontving.
Orde van het Gulden Vlies van Spanje, gedragen door koningin Beatrix. De orde bestaat uit een keten met een ordeteken. De gouden keten bestaat uit 56 schakels waarvan de 28 grote schakels met het Bourgondische vuurslagmotief. De 28 kleine schakels hebben een vlammend motief met in het midden een blauwe emaillen steen met een witte bloemschildering in het midden. Het ordeteken aan de keten is een gouden hangende ramsvacht.
De toewijding van de ridders was mooi, maar de goedkeuring van de onderdanen was zo mogelijk nog belangrijker. Om de gunst van het volk te winnen liet Filips de Goede bij feestelijkheden bourgondische wafels bakken. In de opstelling hangt een wafelijzer met het hertogelijke wapen. De lelies duiden op de band met de Franse koning, de zwarte leeuw staat voor het rijkste wingewest Vlaanderen, de gouden leeuw voor Brabant en de rode leeuw voor Limburg.
De regeringsperiode van Filips de Goede (reg. 1419-1467) wordt geïllustreerd met wandkleden, schilderijen en objecten, die een indruk geven van zijn vrijetijdsbesteding: de valkenjacht en toernooien. Impressies van feestelijke maaltijden weerspiegelen letterlijk en figuurlijk het goede leven tijdens het zijn bewind. Om de Bourgondische sfeer ten volle te proeven zijn op de wanden uitvergrote miniaturen uit de Très Riches Heures du Duc de Berry aangebracht.Ze werden tussen 1411-1415 geschilderd door de gebroeders Limbourg. Het originele manuscript uit de Bibliothèque National de Paris ontbreekt, maar je ziet wel een facsimile. De bezoeker kan zelfs aanschuiven bij het extravagante Banket van de Fazant. Wanneer de Turken in 1453 Constantinopel veroveren vat Filips de Goede als beschermer van het ware geloof, het plan op voor een kruistocht. Tegenwoordig maak je grote plannen wereldkundig via social-media en je zet een crowd-funding op. Om medestanders voor zijn onderneming te enthousiasmeren organiseerde Filips in 1454 een gigantisch banket. De aanwezigen kregen niet alleen een menu van tien gangen voorgeschoteld, maar zij werden ook op allerlei spectaculaire feestelijke ‘tussengerechten’, intermezzi, vergast. Het ene hoogtepunt volgde op het andere. Een kleurrijk ooggetuigenverslag maakt melding van een groep muzikanten die tijdens het diner tevoorschijn kwam uit een reuzenpastei en er werd zelfs een leeuw ten tonele gevoerd. De absolute climax vormde de personificatie van de bedreigde stad: zittend op een olifant betrad Vrouwe Constantinopel de feestzaal.
De inspanningen van de hertog ten spijt ging de kruistocht niet door. Goed denkbaar dat de bodem van de schatkist inmiddels in zicht was gekomen, alsook het besef dat het goede leven te verkiezen was boven een barre krijgstocht vol gevaren.
Het Banket van de Fazant zoals getoond in het Limburgs museum. Foto: Levin den Boer
Over al deze aardse bezigheden was de zegen van de Almachtige wenselijk. Om zich van een plek in de hemel te verzekeren waren schenkingen aan de kerk dan ook bon usance. Niet alleen van geld, goederen en kunstwerken, maar ook kinderen werden aan de kerk gewijd. Zo belandde David van Bourgondië, een van de vele bastaardzonen van Filips de Goede, van 1456-1496 op de bisschopszetel van Utrecht. Van zijn tijd als geestelijk leider van dit bisdom dateert een goudbrokaten dalmatiek met granaatappel- en distelpatroon. De voor- en achterzijde van dit kostbare liturgische gewaad zijn versierd met zogeheten aurifriezen, stroken met in gouddraad en zijde geborduurde heiligen. De dalmatiek is onderdeel van een zogeheten vierstel bestaande uit een koorkap voor de bisschop, een kazuifel voor de voorganger en twee dalmatieken. Deze werden gedragen door de diakenen, de assistenten van de celebrant. Naast de dalmatiek zie je een drieluik waarop de Meester Van Delft het portret van bisschop David van Bourgondië naast een biddende stichter aanbracht. Vanaf het zijpaneel aanschouwen zij de Maagd Maria en het Christuskind. Uit mijn tijd als rondleider in Museum Catharijneconvent herken ik beide werken. Het was even zoeken naar het embleem van de ‘vredelievende’ tak van de Bourgondiërs; de tondeldoos met vuurslag. De laatmiddeleeuwse ‘aansteker’ die staat voor het belang van of liever: de wens naar stabiliteit en vrede in het hertogdom, want de ambtstermijn van David wordt gekenmerkt door de ene (burger)oorlog na de andere. De tegenwerking van de burgers van Utrecht leidde in 1483 zelfs tot het beleg van zijn eigen stad, waarover je in de canon van Nederland meer leest. Het vuur verwijst symbolisch naar beschaving en welvaart. De tondeldoos die prominent te zien is op de (in Venlo niet getoonde) koorkap ontbreekt op de dalmatiek, maar als je goed kijkt ontdek je wel de vlammen.
Dalmatiek van David van Bourgondië,Museum Catharijneconvent
Met de aanstelling van David van Bourgondië (en diens opvolger zijn halfbroer Filips van Bourgondië) konden de hertogen van Bourgondië invloed uitoefenen op het kerkelijke en wereldse bestuur in het bisdom Utrecht.
Onder Filips de Goede’s zoon Karel de Stoute (Davids halfbroer), waren rust en vrede ook nog ver te zoeken. Karel de Stoute (reg. 1476-1477) was een wraakzuchtige vechtersbaas. Wegens het economisch belang vormden Maastricht, Roermond en Venlo meer dan eens het doelwit van Karels krijgszuchtige plannen. Zijn karakter vormde een merkwaardige symbiose tussen de oorlogsgod Mars en de hoedster van de kunsten Minerva. Zijn regime wordt niet alleen geïllustreerd met haakbussen en kanonnen, maar ook met schilderijen en voorwerpen van toegepaste kunst als een buffelhoorn op griffioenpoten en een verguld zilveren, naar ontwerp van Albrecht Dürer vormgegeven appelbokaal.
In dit gedeelte van de expositie wordt een impressie van het beleg van Neuss getoond. In het enorme kampement waren niet alleen soldaten, artsen, apothekers en ambachtslieden aanwezig, maar gek genoeg ook gezinnen met kinderen. Karel de Stoute zelf voerde in het kampement een vorstelijke staat. Bij het beleg van Neuss ging het in 1474-1475 -althans voor Karel- mis. Veelvuldig aangeroepen wierp de stadspatroon van Neuss, de heilige Quirinus met succes zijn krachten in de strijd. Van Karels inderhaast verlaten tent zou een hier getoond roodfluwelen kazuifel zijn vervaardigd.
Beleg van Neuss plus Kazuifel, Persbeeld Limburgs Museum Foto Levin den Boer
Twee jaar later sneuvelde Karel de Stoute tijdens een veldslag tegen de Zwitsers. Via het huwelijk van Karels dochter Maria komen de Nederlandse gebiedsdelen tot de Opstand die leidde tot de Tachtigjarige oorlog, onder Habsburgs bestuur. Voor details over de dynastieke verwikkelingen en de talrijke aanvaringen tussen de Bourgondische hertogen en Vlaamse steden als Gent en Brugge moet je bij Van Loo zijn.
Na de verwoestende politiek van haar vader bracht Maria de Rijke (1477-1482) stabiliteit. De dochter van Karel de Stoute was overigens ongewild op de troon beland. Zij had een jongen moeten zijn; als meisje was zij ongewenst. Haar vader en grootvader weigerden zelfs om aanwezig te zijn bij haar doop.
(Naar) Bernhard Strigel, Familieportret van Keizer Maximiliaan met -postuum- Maria de Rijke en haar kleinzoon Keizer Karel V. paneel, ca. 1560Museum Hof van Busleyden, Mechelen
In een tent kun je het levensverhaal van Maria de Rijke beluisteren. Door haar huwelijk met de Habsburgse Keizer Maximiliaan (1459-1519) werd het kerngebied van de Bourgondiërs verder vergroot. In de vitrine onder haar portret ligt de akte van het zogeheten groot privilege, waarmee Maria de Nederlandse gebieden de autonomie teruggaf die haar vader hen had afgenomen. De jonge hertogin erft de Bourgondische Nederlanden in chaos. Als dochter van Karel de Stoute werd zij eerst met argwaan bekeken, maar met haar vriendelijke en vergevingsgezinde opstelling wist zij de harten van haar opponenten te winnen. Lang heeft zij niet geregeerd. Zij overleed op jonge leeftijd na een val van haar paard.
Haar echtgenoot Maximiliaan nam het roer over, waarmee een einde kwam aan de Bourgondische tijd. L’Histoire se repète: Maximiliaan stelde zich evenals de vader van zijn overleden echtgenote, op als absoluut heerser. Zijn harde optreden tegen opstandige steden werkte echter contraproductief. De zachtmoedige Maria genoot waardering van het volk, maar Maximiliaan werd gehaat. In het gedeelte over Maria de Rijke wordt aandacht besteed aan de positie van de vrouw in die tijd. Anders dan je misschien zou verwachten, zijn veel vrouwen zelfstandig werkzaam op velerlei gebied.
Terug naar de expositie. Wandkleden, schilderijen, sculpturen, verluchte gebedenboeken, intrigerende verhalen en muziek uit de late Middeleeuwen brengen je in Venlo terug naar de tijd van de historische Bourgondiërs.
Bij het zien van al die beschamende overdaad lijkt het wel of de Bourgondiërs onkundig waren van de Bijbelse waarschuwing dat het voor een kameel makkelijker is om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om de hemelpoort te passeren… De in het Nieuwe Testament bij Mattheus, Marcus en Lucas opgetekende woorden van Jezus hebben tal van illustratoren geïnspireerd tot evenzovele soms geestige illustraties.
Jan van Brussel, Tweevoudige Gerechtigheid na de restauratie van 2018, detail , Bonefanten museum Maastricht
Toch hadden ze het kunnen weten. Miniaturen in middeleeuwse gebedenboeken zijn er duidelijk over. In illustraties bij de bidstonden voor de dodenwake, de dodenvigilie, zie je meer dan eens hoe engelen met vervaarlijke duivels strijden om de ziel van de overledene. Op een impressie van een rechtszitting uit het Bonnefanten Museum bracht de anonieme schilder met grijpgrage Boschiaanse duivels een soortgelijke dubbele boodschap aan. Staand achter het panel met raadslieden moeten zij potentiële boosdoeners afschrikken en magistraten aansporen om rechtvaardig en onafhankelijk te oordelen. Het paneel bevond zich rond 1477 in het Maastrichtse Dinghuis, waar destijds recht werd gesproken.
Deze objecten maken de expositie al de moeite waard, maar twee topstukken van edelsmeedkunst uit de tijd van Karel de Stoute spannen letterlijk en figuurlijk de kroon. Nadat hij de strategisch belangrijke stad Luik wegens verzet in 1441 had verwoest schonk hij de stad een schitterende reliekhouder. Voor de staande figuur van de heilige Joris knielt Karel de Stoute met in zijn hand de houder met een vingerkootje van de heilige Lambertus. Het kostbare stuk is een stille getuige van de wijze waarop de geografische eenheid door de Bourgondische hertog werd bevochten. Op de sokkel staat zijn devies Je lay empri[n]s; ik heb het ondernomen. De voltooid verleden tijd van het hedendaagse ‘wir schaffen es’.
Reliekhouder van Karel de Stoute. Schatkamer van Luik
De inwoners van Luik beschouwden het hertogelijke geschenk als een zoenoffer, maar voor de krijgszuchtige hertog was de schenking een daad van propaganda. Een grappig symbolisch terzijde geeft aan dat de strijd in de aanloop naar de tentoonstelling nog niet gestreden was. Getuige Beckers woorden moest het kostbare topstuk veel bureaucratische lagen passeren voordat het België mocht verlaten.
Ook de gouden kroon van Margaretha van York uit de schatkamer van de Dom van Aken spreekt tot de verbeelding. Ooit rustte dit staaltje van ongeëvenaarde edelsmeedkunst op het hoofd van de echtgenote van Karel de Stoute. In 1474 deed Margaretha de kroon cadeau aan de Dom van Aken. Het is eveneens bijzonder dat deze nu in Venlo te zien is, want het kostbare stuk verlaat de schatkamer alleen voor de zeldzame momenten waarop deze, op het hoofd van het Mariabeeld in de Dom, aan de gelovigen getoond wordt.
Kroon van Margaretha van York, Schatkamer, Dom van Aken
Behalve een schat aan historische informatie en tastbare objecten heeft de Bourgondische overheersing de Maaslanders, aldus Beckers, nog iets nagelaten. Zij gingen op zoek naar een eigen identiteit. Onder de inwoners die kortstondig als eenheid geregeerd werden door de Bourgondiërs ontstond zelfbewustzijn. …[…] politici die naar de Staten-Generaal gaan [presenteren zichzelf] in 1473 als Limburger. …geschiedschrijvers [gaan] hun eigen streek onderzoeken en kunstenaars [proberen] een eigen visuele stijl te ontwikkelen. Mensen gaan op zoek naar een onderlinge verbintenis’…
Met zevenmijlslaarzen nam ik je mee naar de Bourgondiërs in Limburg. Een geschiedenis die niet alleen verhaalt van oorlogen en moordpartijen. Schilderijen, miniaturen en andere kunstvoorwerpen brengen ook de verfijnde hofcultuur in beeld. De rijk voorziene dis van het banket van de fazant houdt het beeld van de aan hen ontleende spreekwoordelijke luxe levensstijl in stand. Ervaar het zelf; dat kan nog tot en met 1 februari.
Verder lezen:
Bart van Loo, De Bourgondiers; Aartsvaders van de Lage Landen, uitgever De Bezige Bij, Amsterdam, 2018.
Bart Funnekotter, Knokken, moorden, dichten en drinken. Recensie De Bourgondiërs. NRC 8 februari 2019.
Bart van Loo, Stoute schoenen, in het voetspoor van de Bourgondiërs, uitgever De Bezige Bij, Amsterdam 2024
Jacoba van Heemskerck, Twee bomen, 1910. Kunstmuseum Den Haag – schenking particuliere collectie, 1984.
In 2005 organiseerde het Gemeentemuseum Den Haag een tentoonstelling over Jacoba van Heemskerck (1876-1923). Twintig jaar geleden werd zij gepresenteerd als een herontdekking. Met haar werk leverde Van Heemskerck een belangrijke bijdrage aan de moderne kunst in Nederland. Evenals Piet Mondriaan ontwikkelde zij zich via het kubisme en het luminisme tot een van de toonaangevende expressionisten van haar tijd. Terwijl de zichtbare werkelijkheid in het kubisme wordt ontleed in- of gereduceerd tot geometrische vormen, staat in het luminisme de weergave van licht centraal. In gefragmenteerde, felgekleurde korte penseelstreken worden in deze stijl vooral landschappen in beeld gebracht, zoals in haar Twee Bomen uit het Kunstmuseum.
Gaandeweg abstraheerde Van Heemskerck de waargenomen realiteit. Maar anders dan Mondriaan, met wie zij in Domburg meer dan eens samenwerkte, liet zij de werkelijkheid nooit geheel los. Beide kunstenaars vonden inspiratie in het theosofische- en daaruit voortgekomen antroposofische gedachtegoed van Rudolf Steiner. Wat hielden deze ideeën in? Even kort door de bocht: volgens de theosofische levensvisie gaan alle religies terug op één universele, tijdloze bron van wijsheid. Op deze filosofie borduurt de antroposofie voort. Gericht op de menselijke ontwikkeling zoeken de aanhangers naar verbinding tussen de fysieke en de spirituele wereld. Dit manifesteert zich in praktische toepassing van deze kennis in onderwijs, geneeskunde en landbouw.
Jacoba van Heemskerck, Gebrandschilderd Raam uit Villa Wulffraat, 1920. Kunstmuseum Den Haag.
Gedreven door deze levenshouding zoekt Jacoba naar expressie van de innerlijke wereld. Haar stijl wordt gekenmerkt door contrastrijk kleurgebruik. In haar composities plaatst zij felle door donkere contouren omkaderde kleurvlakken naast gedempte tinten, horizontale en verticale lijnen. Naast deze expressionistische doeken vormden in de tentoonstelling van 2005 haar nog weinig bekende gebrandschilderde ramen een verrassing. Ze maakte deze in de vroege jaren twintig voor de Marine Kazerne en het gebouw van de GGD in Amsterdam. Ook werkte zij voor enkele particuliere opdrachtgevers. Zoals het kleurrijke tondo voor Villa Wulffraat, waarin met wat fantasie vissen in het water herkenbaar zijn. Deze kleine glasramen zijn in de huidige tentoonstelling in de laatste zaal te zien.
Scholing Na haar studietijd aan de Koninklijke Academie in Den Haag nam Jacoba les bij Ferdinand Hart Nibbrig in Laren; aan deze periode herinnert de toets waarmee zij gestalte gaf aan haar kleurrijke Twee Bomen. In Hart Nibbrigs atelier kreeg zij vaardigheid in grafische technieken in de vingers.
In 1904 vertrok ze naar Parijs om les te nemen bij Eugène Carrière. Deze destijds befaamde portretschilder telde ook Picasso, Munch en Matisse tot zijn leerlingen. Haar schilderijen werden op de Salon des Indépendants getoond. Terug in eigen land was haar werk te zien in exposities van St. Lucas, de Moderne Kunstkring en in de Tentoonstelling ‘de Vrouw”, 1813-1913 in Amsterdam.
Heemskerck vestigde zich in Den Haag. De zomermaanden bracht ze door bij Marie Tak van Poortvliet (1871-1936) in Domburg. Deze welgestelde vriendin was verzamelaar van moderne en eigentijdse kunst. In haar Villa Loverendale waren de kunstenaars die in de zomermaanden naar Domburg kwamen, graag geziene gasten. Jan Toorop, Ferdinand Hart Nibbrig en anderen zagen hier de door Marie Tak verzamelde werken, waaronder de Rode boom van Mondriaan. Dit schilderij beschouwde Marie als het begin van haar verzameling, die verrijkt werd met doeken van Franz Marc, Fernand Léger, Lionel Feininger en Wassily Kandinsky. Voor de Rode Boom, waarvan ook een blauwe variant bestaat, maakte Mondriaan schetsen in de achtertuin van Marie Tak.
Piet Mondriaan, De Rode Boom, 1908-1910. Doek 70 x 99 cm. Kunstmuseum Den Haag. Persbeeld Kunstmuseum.
Wegens zijn belangstelling voor metafysische zaken herkende Van Heemskerck in Kandinsky een geestverwant. In zijn traktaat ‘Über das Geistige in der Kunst’ schreef hij in 1912 o.a. over de helende werking van kleur bij mentale stoornissen. Van Heemskerck en Tak van Poortvliet, wier zus met psychische problemen kampte, zijn daar eveneens van overtuigd. In samenwerking met psychiater Willem Zeylmans van Emmichoven ontwikkelde Van Heemskerck in 1917 een op kleur gebaseerde therapie; die in 1923 het onderwerp wordt van zijn proefschrift over De Werking van kleuren op het gevoel. De behandeling wordt later toegepast in het door hen opgerichte sanatorium in Bilthoven.
De Zeeuwse badplaats oefende aantrekkingskracht uit op tal van schilders. Tijdens het fin de siècle vonden Vlamingen als Euphrosine Beernaert, Emmanuel Viérin, Emile Claus en Josef Posenaer (1876-1935) hun weg naar Domburg. Aan Posenaer wijdt het Marie Tak van Poortvliet museum tot 6 oktober haar zomertentoonstelling.
In de vroege 20e eeuw ontdekten zoals gezegd ook Toorop, Mondriaan en Hart Nibbrig de pittoreske kwaliteiten van het Zeeuwse dorp. Sinds 1911 exposeerden zij in een door Jan Toorop bedacht en door Marie Tak van Poortvliet bekostigd tentoonstellingsgebouwtje. Een bezoeker die Jacoba’s werk daar in 1912 zag oordeelde dat de kunstenares op de goede weg was. Het Domburgsch Badnieuws meldde:
…’Ook Jonkvr. van Heemskerck van Beest heeft in ’t cubisme de richting gezien waarin zij zich thans bij voorkeur kan uiten. Den vorm is haar reeds zoo eigen dat zij hem zonder veel moeite hanteert en met haar ijver en goeden wil zal zij ook de juiste kleur wel meester weten te worden’…
De expositieruimte, waarvan je in het Kunstmuseum een uitvergrote foto ziet, heeft de tand des tijds niet doorstaan, maar in 1994 is de constructie als onderkomen van het Marie Tak van Poortvliet Museum in Domburg herbouwd.
Foto tentoonstellingsgebouwtje Domburg, 1911.
Pioniers In deze tentoonstelling worden Van Heemskerck en Tak van Poortvliet als pioniers van de moderne kunst gepresenteerd. Tot heden werd Tak van Poortvliet voornamelijk als mecenas, promotor, inspiratiebron en levensgezellin van Van Heemskerck gepresenteerd, maar nu wordt ook haar rol als muziekrecensent en publiciste belicht. Zij schreef artikelen over de Antroposofische beweging en de kunstenaars uit haar verzameling. Met de Duitse kunstcriticus Herwarth Walden, die Heemskercks werk in Berlijn ten toon stelde, correspondeerde zij in 1917 over een aan Van Heemskerck gewijde publicatie.
Tegenwoordig zijn we gewend aan vrouwen in ‘typisch’ mannelijke beroepen, maar zo’n honderd jaar geleden lag dat getuige een notitie van Tak van Poortvliet nog anders:
…’want speciaal voor een vrouw is het verre van gemakkelijk om een pionier te zijn’…
Aan de hand van thema’s als vrouwenemancipatie, duurzaamheid, queerness en mentaal welzijn wordt het verhaal van Jacoba en Marie geactualiseerd. Ter illustratie van hun vooruitstrevende ideeën worden twee ruimvallende reformjurken getoond. Modellen waaronder het letterlijk en figuurlijk benauwende keurslijf van een corrigerend korset overbodig was. Op foto’s onderscheiden beide vrouwen zich van andere dames door het dragen van een stropdas. Een subtiel feministisch statement.
De samenstellers van de tentoonstelling gaan vragen over de herkomst van het kapitaal, waarmee Tak van Poortvliet de bouw van haar villa en de aankoop van haar collectie bekostigde, niet uit de weg. Dat haar familievermogen vergaard was met de aan slavernij gelieerde handel in overzeese plantage producten wekt nauwelijks verbazing. Dit geldt voor vrijwel alle welgestelden in de koloniale tijd. Een tweede kanttekening betreft de sympathieën van Marie en Jacoba voor het in Duitsland opkomende nationaalsocialisme. Deze kwalijke politieke voorkeur wordt enigszins genuanceerd door de mededeling dat beide vriendinnen in het gedachtegoed van deze stroming mogelijkheden zagen voor een betere wereld. Ze waren er ook van overtuigd dat kunst daar ook een belangrijke bijdrage aan kon leveren. Het bleef niet bij ideeën. Zoals we al zagen ontwierp Van Heemskerck een helende kleurentherapie. Met de stichting van een biodynamische boerderij maakten Heemskerck en Tak van Poortvliet hun idealen ook op het gebied van landbouw metterdaad concreet. Onder de benaming Loverendale Ter Linde is deze stichting tot de huidige dag aan de Oranjezonweg in Oostkapelle in bedrijf.
Alles gegeven In de expositie zijn hoogtepunten uit Jacoba’s oeuvre te zien. Tekeningen, kleurrijke, expressieve schilderijen, vaak met een spirituele toets, houtsneden en glas-in-lood ramen. In dit medium zag ze -anders dan met olieverf op doek- mogelijkheden om, zoals ze schreef aan Walden
…’die Farben leuchtend geistlich [zu] haben..’
De ontwerpen zette ze op in aquarel, waarna deze in haar eigen kleine oven op glas werden gebrand. De speelse, kleurrijke lijnen ademen invloed van de Jugendstil. Walden liep aanvankelijk niet warm voor deze nieuwe creatieve wending, maar hij stelde haar ontwerpen voor glas-in-loodramen in 1918 toch ten toon op de jaarlijkse zogeheten Sturm-expositie.
Jacoba van Heemskerck, ontwerp no 19 voor glasraam, aquarel met krijt en karton, 1919, Berlinische Galerie
Nadat zij enkele kleine ramen voor huizen in Domburg had gemaakt werd haar hoop op orders van architecten vervuld. Door Jan Buijs kreeg ze diverse opdrachten voor villa’s en andere gebouwen. Indachtig de destijds veel gehoorde idee van een Gesamtkunstwerk, was zij van mening dat het effect van kleurrijke glasramen verhoogd zou worden wanneer deze accordeerden met de directe omgeving. In een brief aan Jan Buijs verduidelijkte zij deze visie: de glasramen zouden in harmonie met de kleuren van de trap (‘dus geen eikenhout’), de verf op de muren van het trappenhuis en de vloerbedekking moeten zijn.
In 1920 toonde ze haar glaswerken bij de Haagse Kunstkring. Met succes, want in 1921 volgden opdrachten voor de Marine kazerne en de GGD in Amsterdam. In het verlengde van dit nieuw ontwikkelde medium maakte ze ook enkele grote glasmozaïeken, waarvan je in de laatste zaal met glas-in-lood werken de al genoemde Levensboom ziet.
Jacoba van Heemskerck, Boom, mozaïek 1920. Gemeentemuseum Den Haag. Foto Bram Vreugdenhil
In welke onderwerpen vonden de kunstenaars in Domburg inspiratie? De schilderijen in de eerste zaal van de huidige tentoonstelling geven het antwoord. Hier ziet de bezoeker werk van Jacoba’s kleurrijke tijdgenoten. Zoals Ferdinand Hart Nibbrigs pointillistische portret van een Zeeuws meisje, een ijle impressie van het Zeeuwse land door Mies Drabbe, die eveneens een rol speelt bij het organiseren van de zomertentoonstellingen.
Ferdinand Hart Nibbrig, Zeeuws Meisje, 1914. Kunstmuseum Den Haag
Ook zie je divisionistische werken van Jan Toorop en Mondriaans eveneens in rechthoekige toetsen opgezette Duin II uit 1909. Dit werk dat min of meer als uitgangspunt voor zijn weg naar abstractie wordt gepresenteerd, hangt naast zijn nog figuratieve Maannacht in Laren. In de een-na-laatste zaal verbaast hij de bezoeker die hem van zijn moderne werken kent met een ogenschijnlijk middeleeuwse bewening. Het doek is een kopie naar de Pietà van Villeneuve-Les-Avignon door de 15e -eeuwse meester Enguerrand Quarton. Mondriaan schilderde het in 1912 in opdracht van Marie Tak van Poortvliet.
Mondriaan, Duin II, 1909. Doek 37,5 x 46,5 cm. Kunstmuseum Den Haag
In deze ruimte zie je ook Jacoba’s Twee Bomen, uit 1909, compleet met een voorstudie in houtskool. In de toets en het kleurgebruik zijn invloeden van Hart Nibbrig en Toorop evident. Aan Heemskercks werk zie je invloed van haar Parijse klassieke scholing bij Eugène Carrière niet terug. In het voetspoor van Toorop ging zij aanvankelijk nog wel de luministische kant op, zoals te zien in Twee Bomen uit 1910. Onder invloed van de kubisten ontwikkelen Mondriaan en Van Heemskerck gaandeweg een eigen stijl. De vormen worden hoekiger en de kleuren gedempter. Aan de hand van eveneens door Tak van Poortvliet verzamelde werken van Léger en Picasso’s Femme au pot de moutarde uit 1910 is deze ontwikkeling goed te volgen.
Jacoba van Heemskerck, Compositie no.1 1912-1913.Piet Mondriaan, Paysage, 1912
Deze op het kubisme geïnspireerde werken konden de waardering van Jan Toorop niet wegdragen, of was hij misschien jaloers? Met zijn in een brief genoteerde laatdunkende opmerkingen over Jacoba’s werk bevestigt Toorop Tak’s zojuist geciteerde woorden over de hindernissen die vrouwelijke pioniers ervaren:
… ’Heemskerck is tegenwoordig aan het Mondrianen en Picassoën’…
Enigszins malicieus voegt hij hieraan toe benieuwd te zijn naar wat ze volgend jaar weer zal gaan doen…
Hoe het verder ging zie je in deze tentoonstelling. Uiteindelijk geeft Jacoba de haar omringende werkelijkheid (licht) geabstraheerd op expressionistische wijze weer.
In Domburg putte Van Heemskerck vooral inspiratie uit de natuur, bomen, de lokale bevolking en de zee. Onderwerpen die zij veelal in symbolische, op de antroposofie geënte vormentaal in beeld brengt. Door de bomen op een van 1913 daterend schilderij zijn de contouren van het 13e -eeuwse Kasteel Westhove in Domburg herkenbaar. Binnen de metersdikke muren van de voormalige -nog altijd sprookjesachtige- zomerresidentie van de abten van Middelburg is tegenwoordig een Stay-Okay hostel ondergebracht. In andere werken herken je -niet altijd in een oogopslag- Zeeuwse onderwerpen. Duinlandschappen, bomen, Zeeuwse meisjes en gestileerd vormgegeven schepen op zee, waarover zo meer.
Jacoba van Heemskerck, Kasteel Westhove in Domburg, 1913. Doek 100 x 80 cm. Zeeuws Museum, Middelburg
In Nederland liet waardering voor haar werk nog even op zich wachten, maar in 1913 exposeerde Van Heemskerck als gezegd al in de grote door kunstcriticus en galeriehouder Herwarth Walden georganiseerde Berlijnse Erste Deutsche Herbstsalon. Walden toonde haar werk naast dat van de leden van de avant-gardistische kunstenaarsgroep ‘Der Sturm’: Kandinsky, Marc, Léger en Chagall. Dankzij de door Walden georganiseerde exposities en zijn publicaties in het kunsttijdschrift ‘Der Sturm’ raakte Van Heemskerck in Duitsland bekend. Hiermee is haar keuze voor Duitstalige titels verklaard. Een apocalyptische verbeelding van zeilschepen op een woeste zee getiteld Bild No. 77 verkoopt ze in 1917 voor maar liefst 2000 Duitse Marken.
Jacoba van Heemskerck, Bild No. 77, schepen op een woeste zee, 1917 Kunstmuseum Den Haag – legaat Marie Tak van Poortvliet
De vormen en kleuren in haar Bild no. 33, Zee met Schepen uit 1915, verraden invloed van Kandinsky. In zijn Compositie, uit 1930, zijn met wat fantasie eveneens de driehoekige vormen van zeilen herkenbaar.
Zoals in veel Hollandse zeventiende -eeuwse marines, bevatten ook Heemskercks zeegezichten een symbolische, in dit geval op de antroposofie gebaseerde, lading. De zeilbootjes verwijzen naar de spirituele ontwikkeling van de mens. …’De scheepjes ver weg op zee zijn nog iel en kwetsbaar voor tegenwind. Op de voorgrond bevinden zich de stevige schepen met kleurige zeilen die trots wapperen in de wind; het symbool voor complete geestelijke ontplooiing’… aldus de kunstenaar.
Jacoba van Heemskerck Bild 33 zee met schepen 1915 Kunstmuseum Den Haag – legaat Marie Tak van Poortvliet-
In leven en werk van Piet Mondriaan staat spirituele ontwikkeling eveneens centraal. In zijn Evolutietryptiek brengt Jacoba’s geestverwant Mondriaan de spirituele ontwikkeling van de mens op indrukwekkende wijze in beeld. Geïnspireerd door de geschriften van de indertijd invloedrijke Madame Blavatsky en de filosoof Schoenmaker, omarmt Mondriaan de theosofische levenshouding. Met de drie enigszins geometrisch vormgegeven figuren geeft Mondriaan de stadia naar spirituele bewustwording weer. Van het lagere, lichamelijke- naar het hogere, geestelijke niveau
Piet Mondriaan, Evolutietryptiek, 1911. Kunstmuseum Den Haag
Ter illustratie van hun gezamenlijke bron, de theosofie wordt het monumentale drieluik naast topstukken van Van Heemskerck getoond, waarin ook zij de weg naar geestelijke verlichting in beeld heeft gebracht.
Jacoba van Heemskerck, Kleurencompositie nr. 106, 1919
De weg naar verlichting vormt ook het onderwerp van Bild No. 62 (Eiland) uit 1917. Dit werk heeft een apocalyptisch thema. De uivormige koepels verwijzen naar de goddelijke oorsprong van het bestaan. De zeilboten verbeelden een mogelijke toekomst voor de innerlijke mens, die na veel tegenspoed kan zegevieren, aldus het bijschrift. In Bild no. 106 uit 1919 heeft Heemskerck soortgelijke koepels aan de einder als licht in de duisternis, in beeld gebracht.
Jacoba van Heemskerck
Bild no. 62 (Eiland) 1917,Kunstmuseum Den Haag – legaat Marie Tak van Poortvliet Foto Marina Marijnen
In de tentoonstelling zie je ook verschillende andere werken uit de nalatenschap van Marie Tak van Poortvliet: Het schaap van Franz Marc, daterend van 1914 en Kandinsky’s bijna abstracte verbeelding van een voortjakkerende jockey dat hij de titel Lyrisches meegaf.
Wassily Kandinsky, Lyrisches, 1914 Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam
Invloed van Kandinsky en Jawlensky Van Heemskerck bracht de verf meestal met korte diagonale toetsen dun op. Niet zelden is de drager zichtbaar. Een vergelijkbare werkwijze kenmerkt ook het werk van Kandinsky en Jawlensky, van wie je in de zaal achter de Van Heemskerck tentoonstelling een expressionistische Vrouwenkop ziet. In Heemskercks titels is invloed van Kandinsky evenmin ver weg. Een houtsnede uit 1916 gaf zij de benaming Compositie XIII. Het enigszins raadselachtige beeld geeft een impressie van het schelpenpad achter villa Loverendale. De voorstelling met donker omlijnde kleurvlakken, die als puzzelstukjes in elkaar passen, doet sterk denken aan haar glas-in-lood creaties.
Jacoba van Heemskerck, compositie XIII, 1916. Kunstmuseum Den Haag
In de een-na-laatste zaal is een hele wand behangen met houtblokken. Met de houtsnede, de techniek die zij zich bij Hart Nibbrig had eigen gemaakt, heeft ze veelvuldig geëxperimenteerd. Compositie XVII, no. 15 toont een geabstraheerde impressie van de typische door de zeewind kromgegroeide bomen van de Domburgse duinrand, de zogeheten manteling. Ze vormen een terugkerend motief in haar werk.
Jacoba van Heemskerck, Compositie XVII – no. 15, houtsnede 24 x 36 cm, 1918.
Bomen spelen een symbolische rol in haar oeuvre. De aan de theosofie ontleende levensboom is een steeds terugkerend onderwerp in haar werk. Ze verwerkte dit motief in 1920 ook in het kleurrijke mozaïek, dat dit voorjaar te zien was in de tentoonstelling Tussen Hemel en Oorlog: Kunst en Religie in het interbellum in het Catharijneconvent.
In Bild no. 25 geeft Van Heemskerck een kleurrijke, impressie van enkele huisjes in een Zeeuws duinlandschap, hoewel de duinen meer de vorm van Zwitserse bergen hebben. In de witte enigszins aan Gauguins Bretonse vrouwen herinnerende vormen in de voorgrond, herkent de opmerkzame waarnemer de kappen van de Walcherse meisjesmutsen.
Jacoba van Heemskerck, Bild no. 25. 1915 Kunstmuseum Den Haag Foto Marina Marijnen
In een blow-up zie je Jacoba in haar atelier bij Villa Loverendale, waarin ze poseert voor dit doek. Elders in de opstelling hangt een voorstudie.
Jacoba van Heemskerck in haar atelier ca. 1916
Het lijkt erop dat Van Heemskerck haar onderwerpen spontaan op het doek bracht, maar uit een bewaard gebleven studie blijkt dat aan haar schilderijen veel denkwerk voorafging, zoals ze ook schreef aan Walden. Desondanks was ze vaak ook ontevreden over het resultaat.
Behalve bijna abstracte landschappen schilderde Van Heemskerck ook zogeheten synthetische portretten. Beeltenissen waarin zij -geënt op de ideeën van Rudolf Steiner de als aura aangeduide, kleurschakeringen die in elk mens omhullen, in beeld brengt. Daarvan is Bild no. 90, dat een portret van Marie Tak voorstelt, een opmerkelijk voorbeeld.
Jacoba van Heemskerck, Bild no. 90,1918, portret van Marie Tak, Kunstmuseum Den Haag
In Bild no 84 uit 1918, verwerkte zij de gelaatstrekken van een kind. Als je goed kijkt herken je een vermoeden van appelwangetjes en blond haar!
Jacoba van Heemskerck, Bild no 84 (portret van een kind) 1918, Kunstmuseum Den Haag
Naast deze compositorische en symbolische aspecten, is de aandacht die Van Heemskerck aan haar materiaalgebruik besteedt ook interessant. In plaats van de verf zo uit de tube te gebruiken experimenteerde zij met het maken van haar eigen pigmenten. Om intensere kleuren en meer glans te verkrijgen bracht ze de verf daarenboven op transparante dragers aan als glas en zijde. Deze werkwijze lag in het verlengde van haar wens om het geestelijke licht in beeld te brengen.
Jacoba van Heemskerck had nog veel ideeën, maar haar gezondheid liet haar in de steek. Ze overleed onverwacht op 47-jarige leeftijd. In memoriam organiseerde Walden in 1924 een overzichtstentoonstelling in Berlijn. In datzelfde jaar stelde Marie Tak van Poortvliet een expositie samen in Domburg, waarin Van Heemskerck, zoals ook nu, getoond werd te midden van Mondriaan, Kandinsky en Franz Marc.
Gesina ter Borch, Zelfportret, 1661. Familiealbum, fol 12 recto. Penseel in zwart en kleuren, gehoogd met goud en zilver, 360 x 243 mm. mm. Rijksmuseum, Amsterdam
Dit najaar krijg je de kans om de Zwolse kunstenaarsfamilie Ter Borch te leren kennen. Niet alleen in Museum de Fundatie, maar ook in Academiehuis Grote Kerk en Stadsmuseum Anno is hun werk te zien. Heel Zwolle doet mee!
In de Fundatie zijn 35 schilderijen en 75 werken op papier voor het eerst samen te zien. Gemaakt door Gerard Ter Borch de Oude, zijn zoons Gerard de Jonge, Harmen, Moses en de herontdekte dochter Gesina.
De tentoonstelling is samengesteld met bruiklenen van gerenommeerde musea uit binnen- en buitenland. The National Gallery of Washington D.C., stond niet alleen schilderijen af, maar ook de samensteller van de tentoonstelling hun conservator Marjorie Wieseman.
Evenals Rembrandt en Vermeer die in de 18e uit de mode raakten, maakten de Ter Borchs in de 19e eeuw hun comeback. Het zogeheten Atelierbezit Ter Borch, dat in 1887 door het Rijksmuseum werd verworven heeft daaraan bijgedragen.
Zo’n 400 jaar geleden kon je hen nabij hun woonhuis in de Sassenstraat, op de Markt en in de Grote Kerk van Zwolle tegenkomen. Plekjes die je ook op hun tekeningen herkent.
Voor haar project The 17th Heaven# liet de Franse kunstenaar Chourouk Hriech zich door deze gedachte inspireren. De wanden van het trappenhuis van de Fundatie zijn van plint tot plafond bedekt met blow-ups van haar creaties. Een welhaast psychedelische mix van stadsgezichten en fragmenten uit de tekeningen en schilderijen van de Ter Borchs. Gesina heeft daarin, geïnspireerd op Gerard de Jonges Concert dat in de expositie te zien is, een prominente plek gekregen. Terecht, want de tentoonstelling is grotendeels aan haar te danken.
Chourouk Hriech, The 17th Heaven#1, 2025. Oost-Indische inkt, 30 x 42 cm Courtesy van de kunstenaar.
Anders dan haar succesvolle broer Gerard, speelde Gesina als ‘zondagsschilder’ een bescheiden rol. Maar met haar kalligrafische teksten, tekeningen, aquarellen en werk van haar broers vulde zij drie albums. Het zogeheten Materi-boeck met kalligrafische teksten, het Poezië-albummet geïllustreerde liederen en poëtische teksten en het Familie-album, dat behalve haar waterverftekeningen ook werk van haar familie bevat. Drie eeuwen later vormen de albums een unieke bron voor de samenstellers van de tentoonstellingen.
Ook al is Gesina vrij onbekend, toch is de kans groot dat je haar wel eens hebt gezien. Zij stond model voor de mooi geklede dames in de genrestukken van haar halfbroer Gerard, zoals in Dame die haar handen wast uit Dresden.
Gerard ter Borch de Jonge, Dame die haar handen wast, ca. 1655. Paneel, 53 x 43 cm. Gemäldegalerie Alte Meister, Dresden.
Dat Gesina meer kon dan kalligraferen en poseren bewijzen de postume portretten van haar broer Moses, die tijdens de Tweede Engelse oorlog in 1667 op 22-jarige leeftijd sneuvelde. Op een aquarel in het familiealbum is te zien hoe de dood hem in een roeibootje op de kust van Harwich komt halen. Het aan hem gewijde memorieportret, dat als campagnebeeld fungeert, werd dit jaar op de TEFAF voor 3 miljoen euro door het Rijksmuseum aangekocht.
Gesina Ter Borch, Postuum Portret van Moses op de kust bij Harwich. 1667-70. Familie-album, fol. 81 recto.
Gesina maakte tekeningen en aquarellen van alledaagse scènes, vaak met zwarte humor. Zoals een herbergscène waar een bezoeker rustig van zijn pintje geniet terwijl een zelfmoordenaar aan de schoorsteenmantel bungelt.
Of de impressie van een bedlegerige stervende roker, die per testament dicteert hoe zijn schamele bezittingen -vooral drinkglazen- onder zijn vrienden moeten worden verdeeld.
Gesina Ter Borch, Herberginterieur met twee doden en een drinker, ca. 1658. Poëzie-album, fol. 83 recto. Zwarte inkt en penseel met waterverf, gehoogd met zilver. 313 x 240 mm. Rijksmuseum
Voor we naar de originele tekeningen en schilderijen in Museum deFundatie gaan, nemen we een kijkje in het Academiegebouw Grote Kerk. Onder het motto Gesina & Gezienworden wordt de dochter des huizes hier in het zonnetje gezet. Onder een grote op het hemelbed in een van Gerards schilderijen geïnspireerde tent, kun je de 45 minuten durende animatie-opera Geesken van Wim Trompert & Camerata Traiectina bekijken en beluisteren (zie website Academiegebouw Grote kerk). De opera is samengesteld met beelden uit Gesina’s albums en componisten uit haar tijd. Ook fotograaf J. Abels liet zich door Gesina inspireren. Met een blik door de peep holes van zijn kijkkasten beland je in de wereld van Gesina en haar broers.
In Stadsmuseum Anno staat het thema Alles is Familie centraal. In de voormalige woonvertrekken van Gesina’s zus Catharina wordt de bezoeker aangesproken op –of geconfronteerd met– de vraag: waar stond jouw wieg en heeft dit bepaald wat je bent geworden?
Ben je (niet) familieziek, loop dan door en sta even stil bij het thema rouw, dat ook prominent aanwezig is in Gesina’s werk. Door kindersterfte en pestepidemieën (1655-1657) was de dood in de 17e eeuw nooit ver weg. In 1655 werd een derde van de Zwolse bevolking gedecimeerd.
In Zwolle herinnert de naam van restaurant het Pestenhuys nog aan die tijd. Wie kon verliet de stad, zoals het gezelschap dat in een van Gesina’s waterverftekeningen per koets op het platteland arriveert. Goed mogelijk dat we de Ter Borchs zien die aankomen bij hun buitenplaats De Ramshorst.
In het stadsmuseum wordt een kopie van het postume portret van Moses als tweejarig kind getoond. In een vitrine zie je enkele voorbeelden van de daarop afgebeelde objecten.
Ook in andere voorstellingen staat de dood centraal. Zelfs in ogenschijnlijk vrolijke voorstellingen, zoals in de grimmige variant van een vrolijke buitenpartij als een Bacchanaal met levenden en doden. De boodschap lijkt duidelijk: CARPE DIEM!
Gesina ter Borch, vrolijk gezelschap dat door de dood wordt gestoord, ca.1656 Rijksmuseum Amsterdam
In het Stadsmuseum kun je Gesina’s kunstboek in facsimile eigenhandig doorbladeren. In de Fundatie, waar het origineel achter glas ligt zie je een digitale versie. In een verstild kabinetje gaat de wereld van Gesina voor je open.
In een van haar aquarellen kerft Gesina haar naam en de datum van haar dertigste verjaardag in een boom: 15 november 1661. De letters DMS staan voor haar persoonlijke motto: Deugd Maakt Schoonheid. De daaronder aangebrachte Franse tekst met hartjes bevat mogelijk een liefdesverklaring aan Hendrik Jordis, een Amsterdamse koopman, acteur en toneelschrijver. De tekst luidt in vertaling: …‘Leve het hart dat van mijn hart houdt’. Ter gelegenheid van haar verjaardag schreef hij een lofdicht; de Papiere Laure krans gevlochten ter gebooren dagh van d’E Juffrouw Gezina Ter Borch. Ondanks de wederzijdse affectie traden zij nooit in het huwelijk. Kort na 1661 werd de relatie om onbekende reden verbroken.
Gesina Ter Borch, Vrouw die haar naam in een boom kerft, 1661. Familie-album, fol. 27 recto. Penseel in zwart en kleuren, gehoogd met zilver. 243 x 360 mm. Rijksmuseum, detail.
We sluiten het prentenboek en vervolgen onze kennismaking met de Ter Borchs in Museum de Fundatie. De expositie begint met een stamboom van de kinderrijke familie. In de navolgende zalen kun je de originele tekeningen en schilderijen van Gerard de Jonge, Harmen (1638-1677), Moses (1645-1667), Anna (1622-1679) en Gesina (1631-1690) bewonderen.
Zij erfden het talent van hun vader, die, na een veelbelovende artistieke start geen carrière in de schilderkunst maakte. Wegens zijn drukke baan als licentmeester (belastingontvanger) moest hij stoppen met schilderen, maar hij liet zijn kroost van kleins af aan tekenen. Thuis bij de familie Ter Borch werd dan ook iedere dag getekend. Zelfs de allerkleinsten deden mee.
Harmen Ter Borch, Moses aan het tekenen, 1649. Zwart krijt 146 x 106 mm. Rijksmuseum.
Gerard Ter Borch de Jonge, Een ruiter op de rug gezien Rijksmuseum Amsterdam
De talrijke schetsen met dezelfde onderwerpen laten zien dat de kinderen ook van elkaar leerden. Harmen en Gesina beeldden beide een vioolspelend kind uit. Op diverse werken noteerde vader Gerard wie het gemaakt had en wanneer. De meeste kinderen van die leeftijd komen niet verder dan een houterig mannetje of een rudimentair vormgegeven huis met een rookpluim uit de schoorsteen, maar Gerard de Jonge maakte in 1625 een rake schets van een man te paard. Op het blad noteerde zijn vader: ‘Anno 1625. den. 25./September. G. T. Borch/de Jonge inventur’. Geen wonder dat hij trots was: Gerard was nog maar 7 jaar toen hij de voorstelling uit eigen waarneming maakte.
De familieleden zijn met diverse (zelf)portretten vertegenwoordigd. Leuk om het uiterlijk van Gesina, zoals waargenomen door de ogen van haar broer, te vergelijken met haar flatteuzere zelfportret.
Gesina ter Borch Zelfportret, 1660Rijksmuseum, AmsterdamGerard Ter Borch de Jonge, Twee studies van Gesina, ca. 1645-1660. Potlood, inkt en krijt op papier, 198 x 107 mm. Rijksmuseum.
De jongste zoon, Moses legde niet alleen zijn eigen gelaatstrekken vast, maar ook een goed getroffen portret van zijn vader.
In de kabinetten in de bovenzalen worden verschillende thema’s belicht. Aan elke Ter Borch is bovendien een aparte zaal gewijd. En een daarvan zie je coproducties van Gerard de Jonge en Caspar Netscher. De leerling die naam zou maken als genreschilder, hielp zijn leermeester bij het portretteren van de kinderrijke familie Crayevanger. In deze zaal wordt behalve de al genoemde olieverfportretten van Moses nog een derde portret Moses ter Borch met kolf slaghout uit Washington getoond.
De kinderen Ter Borch hadden een scherp oog voor opmerkelijke verschijningen in de Zwolse straten. Van ieders hand wordt een keur aan pentekeningen en schetsen van velerlei alledaagse scènes. Van Gesina’s hand zie je een studie van twee zwarte jongens, die zij ‘nae ’t leven’ portretteerde. Boeiend zijn ook de sfeervolle stadsgezichten bij dag of nacht en impressies van zwierige schaatsers, zoals weergegeven door Gerard de Jonge en zijn broer Harmen. Arbeidslieden die een zware last uit een kelder trekken, figuren die tegen de wind in torsen of daar juist op meegaan. Harmen legde het beeld van een schilder vast, op wiens werk een aantal bewonderaars over de schouder meekijken. Het deed me denken aan impressies die 19e -eeuwse kunstenaars als Isaac Israëls van soortgelijke pottenkijkers gaven.
Harmen ter Borch naar Gerard ter Borch de Jonge, Schaatsers bij de Zijlpoort, Haarlem, 1653. Pen en penseel in zwarte inkt over sporen van zwart krijt, 157 x 297 mm. Rijksmuseum, Amsterdam
In hun oeuvre ontdek je ook getekende en geschilderde varianten van een tegenwoordig weer actueel actuele verschijning: de luizenmoeder. Gerard de Jonge maakte een momentopname van zijn stiefmoeder Wiesken Matthijs, die het hoofd van Harmen nakijkt op kruipend ongedierte. Let op de goed waargenomen lijdzame manier waarop het jochie, dat gestoord in het balspel, voor dit vervelende klusje is binnengeroepen. Op een ander paneeltje wordt ook hun huisdier onder handen genomen.
Gerard ter Borch de Jonge, Moeder die het haar van haar kind kamt, bekend als de Luizenjacht, ca. 1652-53
Bij de Ter Borchs is, wellicht in navolging van Rembrandt, ook ruimte voor onderbroekenlol. Zowel van Gerard, Moses als Gesina zie je schetsen van poepende figuurtjes.
Moses Ter Borgh, Jongen doet zijn behoefte naast een hond, ca. 1656-1657. Pen in bruine inkt, 93 x 158 mm. Rijksmuseum, Amsterdam
Naast low-life was er ook aandacht voor actuele politiek. Als verslaggever avant-la-lettre legde Gerard de Jonge in 1648 in Münster de plechtige ratificatie van de Vrede van Münster vast, waarmee officieel een einde kwam aan de Tachtigjarige Oorlog. Met een klein zelfportretje links naast de lijst, informeert hij de beschouwers: Gerard was here!
Gerard Ter Borch de Jonge, De ratificatie van het Verdrag van Münster, 1648. Olieverf op koper, 45 x 59 cm. Rijksmusuem, Amsterdam. om Bruikleen National Gallery, Londen
In zijn jonge jaren reisde Gerard de Jonge ook naar Londen en Spanje, maar in 1654 vestigt hij zich in Deventer. Sindsdien maken eenvoudige alledaagse onderwerpen plaats voor elegante figuren in chique interieurs. De prachtig weergegeven stofuitdrukking van tapijten en vooral satijnen japonnen trok de aandacht van Amsterdamse kooplieden. In zijn eigen regio ontving Gerard vooral portretopdrachten van de calvinistische bestuurdersklasse. In sobere stijl vereeuwigd evoceren Willem Mariënburg en zijn echtgenote Geertruid, deugden als terughoudendheid en matigheid.
Opdrachtgevers in Holland hadden er echter geen moeite mee om hun welstand te tonen. Gerbrand Pancras liet zich in een met zilvergalon, strikken en kwikken versierde outfit portretteren.
Gerard ter Borch de Jonge, Gerbrand Pancras, 1670.Olieverf op doek, 33,4 x 27,8 cm. Manchester Art Gallery
Bij een portret van Twee herderinnen (Gesina en Catharina) kom ik nog even terug op de onderlinge beïnvloeding. Gesina hield van de destijds populaire arcadische poëzie. De daarop gebaseerde pastorale illustraties van amoureuze herders en herderinnen inspireerden Gerard kennelijk voor het portret van Gesina en Catharina als Arcadische herderinnen.
Gerard Ter Borch de Jonge, Twee herderinnen (Gesina en Catharina ter Borch), ca. 1650. Olieverf op doek, 50,5 x 34,5 cm. Privéverzameling
Anders dan Gerard en haar zusters bleef Gesina ongetrouwd. Zij wijdde haar leven aan de kunsten en het bewaren van de artistieke nalatenschap van haar familie. Per testament bepaalde ze dat dit archief in de familie moest blijven. Met deze albums en haar allegorisch zelfportret, De overwinning van de Schilderkunst op de Dood, maakte Gesina zichzelf onsterfelijk. De dood met zijn geknakte pijl heeft niet het laatste woord en dat geldt ook voor deze samenvatting, want over de Ter Borchs is nog lang niet alles gezegd.
Gesina Ter Borgh, De overwinning van de Schilderkunst op de Dood, 1660 (Familie-album, fol. 2 recto)..Waterverf, opgehoogd met goud, 243 x 360 mm. Rijksmuseum, Amsterdam
Lees verder in het aan de Ter Borchs gewijde thema nummer van Kunstschrift, de prachtige catalogus die bij de tentoonstelling is verschenen en ga in Zwolle kijken!
Catalogus: Thuis bij Ter Borch, Kunstenaarsfamilie in Zwolle, Marjorie E. Wieseman e.a. Museum de Fundatie, W Books, 2025
Kunstschrift jaargang 69 nr. 4, augustus/september 2025, De Familie Ter Borch
Campagnebeeld Bodemjuweeltjes 2025 Collage en fotografie Pim Top
Liefhebbers van zon, zee èn archeologie moeten deze zomer op Walcheren zijn. In het kader van het project Onder Ons laat het Rijksmuseum van Oudheden belangstellenden in de provincie genieten van haar archeologische collectie. Dwalend langs de vitrines met soms millennia oude sieraden kun je je tot en met 1 maart in Middelburg verbazen over de handvaardigheid van onze verre voorvaderen. En niet te vergeten: de speurzin van (amateur)archeologen en jongens met een metaaldetector. Overigens kunt u in de winter ook nog terecht want de tentoonstelling loopt tot 1 maart 2026.
Bij het zien van al dat moois rijst de vraag: hoe zijn deze objecten in de bodem beland? Niet alles is weggegooid of verloren. Sommige voorwerpen zijn als offer aan de goden in een waterloop geworpen, andere werden als grafgift meegegeven. In tijden van gevaar werden kostbaarheden soms ook onder de grond verstopt. Van de bedoeling deze later weer op te graven is het kennelijk nooit meer gekomen.
Hanger zwijnentand Hoek van Holland 9000-4000 v.Chr. Rijksmuseum van Oudheden Leiden Foto Pim- op
Het campagnebeeld weerspiegelt een potpourri van de getoonde sieraden. Het oudste object is een hanger van respectabele ouderdom, dat werd gevonden op het strand van Hoek van Holland. Wie zou deze zwijnentand, daterend van 9000-4000 v. Chr. hebben gedragen en met welk doel? Geloofde de eigenaar wellicht in de kracht van dit amulet?
Tussen de afgebeelde kostbaarheden bevindt zich een Romeinse sestertius met beeltenis van keizer Nero, die in later tijd eveneens als hanger is gedragen.In het bij de expositie verschenen Magazine vind je interessante achtergrondinformatie, zoals het verhaal van de puur gouden halsketens die respectievelijk in het Overijsselse Olst en op een Zeeuwse akker bovengronds kwamen. Getuige een mozaïek in de San Vitale in Ravenna werden deze halsringen als waardigheidsteken gedragen door de getrouwen van keizer Justinianus (6e eeuw).
Scharnierfibula zilver gevonden in de Maas 100-300 Collectie Noordbrabants Museum Foto Pim Top
De herkomstgeschiedenis van de zilveren scharnierfibula in de vorm van een paardje (100-300 n. Chr.) spreekt eveneens tot de verbeelding. Dit kleinood, dat het als replica in de museumshop niet slecht zou doen, is vanuit Centraal-Europa via handelswegen teruggevonden in een oude vertakking van de Maas.
Wanneer ik nog wat verder kijk herken ik de krul van een oorijzer. Dit sieraad werd in de Walcherse streekdracht gebruikt om de (onder)muts op zijn plaats te houden. Op zon- en feestdagen fungeerde de krul als drager van een zogeheten ‘vlinder’; een met pareltjes en filigrainwerk versierde klavervormige gouden hanger. In de tentoonstelling krijgt de bezoeker een demonstratie van deze moeilijke filigreintechniek. De tentoonstelling is niet alleen de moeite waard voor liefhebbers van glimmertjes, maar ook voor wie geïnteresseerd is in geschiedenis. De oude objecten vertellen elk een eigen verhaal over vroegere handelsnetwerken, culturele uitwisseling, mode en de sociale status van de mensen die deze sieraden ooit droegen.
Caroline van Santen e.a., Bodemjuweeltjes, eenmalige uitgave van het Zeeuws Museum, juli 2025.
Kenneth Aidoo, Adam en Eva. 2025. Museum Catharijneconvent, Utrecht.
Lezend in het zomernummer van het Museum Magazine van het Catharijneconvent wordt duidelijk dat ik niet om de tentoonstelling In the Name of Love heen kan. Voor wie de liefde nog niet kent is In theName of Love een absolute must, maar ook voor ingewijden is deze expositie met voorbeelden van moderne en hedendaagse kunst een bezoek waard.
Junior conservator Zenzy Blindeling, die nauw betrokken was bij de samenstelling van de expositie leidt mij rond. In de oude kloostergangen worden de verschillende facetten van liefde in woord en beeld belicht aan de hand van thema’s als: Naastenliefde, Familie(liefde), Relaties, Lichaam en Spirituele liefde.
Bezoekers van de tentoonstelling worden begroet met meer dan levensgroot geprojecteerde filmbeelden van zingende gelovigen van de Amsterdam City Church. In de Bijbeltekst op de tegenoverliggende wand zal menigeen de bekendste huwelijkstekst over de liefde herkennen:
… Al ware het dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, maar had de liefde niet…. ik ware niets… de liefde is lankmoedig, niet afgunstig, zij kwetst niemands gevoel… zij rekent het kwade niet toe… alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles verdraagt zij: de liefde vergaat nimmer meer… (1 Korinthiërs 13).
De letterlijk en figuurlijk veelkleurige tentoonstelling is ingericht met zestig werken uit de eigen collectie. De in dialoog gepresenteerde oude bekende, moderne en hedendaagse werken zorgen voor een boeiende ervaring. Niet alleen voor de traditionele bezoekers van het Convent, maar ook voor (oudere) jongeren, die in de quotes op de wanden tophits uit vroeger tijden zullen herkennen. Nummers waarin de hemelse en aardse liefde wordt bezongen door Aretha Franklin, Elvis Presley, Bob Dylan en het toepasselijke nummer waarmee The Beach Boys in 1966 de wereld veroverden: God only knows what I’d be without you! Halverwege de expositie word je uitgenodigd voor een rustmoment -wellicht een sentimental journey- om deze singles, die ook op Spotify te vinden zijn, te beluisteren.
Het draait niet alleen om kijken. Er worden ook vragen gesteld: wat heeft de maker ermee bedoeld en wat zie je er zelf in?
Bij het thema Naastenliefde stellen teksten op spiegels prangende vragen, waarbij je jezelf letterlijk en figuurlijk tegenkomt… ‘Is zorgen voor een ander ook zorgen voor jezelf?
Bij deze woorden moest ik denken aan een verwante uitspraak van Erasmus die in de 16e eeuw als wist: … wie niet van zichzelf houdt, kan niet van anderen houden…
Tafel met servies, foto Marina Marijnen.
Bij het thema Familieliefde word je uitgenodigd plaats nemen aan een gedekte tafel. Op de borden staan teksten die -wellicht confronterend- eveneens tot overdenking stemmen. Niet alleen in romans, films en televisieseries, maar ook in het dagelijks leven zijn familiediners niet altijd een moment van liefdevol samenzijn.
Naast een reliëf van het Laatste Avondmaal, tijdens welke Jezus vertelt dat een van de aanwezigen hem zal verraden, wordt de bezoeker uitgenodigd tot reflectie over de vraag: Wanneer mag je iemand verraden?
Actualiteit In een van de artikelen vallen de volgende woorden meteen op: … verkiezingsoverwinning van Donald Trump… oorlog in Oekraïne… in heftige tijden… is liefde belangrijk…
Wout Herfkens, Jésus à l’Hôpital, 2021. Museum Catharijneconvent, Utrecht.
In conflictueuze situaties is vooral liefde in de Bijbelse betekenis van het woord nodig: naastenliefde. Dit onderwerp stond centraal in de tentoonstelling Ik geef om jou, die in 2014 in het convent te zien was. Hier zie je voorbeelden van de gekruisigde Christus, die in een uiterste daad van zelfopoffering zijn leven gaf om de zonden van de mensheid weg te nemen. Met een crucifix uit de kringloopwinkel brengt Wout Herfkens dit onderwerp onder de aandacht. Nadat hij de gewonde handen en voeten van Jezus heeft verbonden dekte de kunstenaar hem toe met een wit laken als de mantel der liefde. Aldus herrijst het afgedankte Christusbeeldje als een eigentijds kunstwerk.
Het thema zorg voor de ander wordt mooi geïllustreerd met Bas Meermans kleurrijke doek van de Heilige Sebastiaan. Deze Romeinse soldaat werd tijdens de christenvervolgingen door keizer Diocletianus in de late 3e eeuw met pijlen doorboord. In het doek knielt de heilige Irene om zijn wonden te verzorgen.
Bas Meerman, Heilige Sebastiaan, 2009. Museum Catharijneconvent, Utrecht.
Liefde heeft vele gezichten en tegenbeelden. In de expositie wordt niet alleen de naastenliefde belicht. Aan zowel platonische als fysieke liefde kleven soms pijnlijke keerzijden, zoals twijfel, jaloezie, ontrouw, verdriet om verlies en haat. Van dit laatste sentiment vormt het hoofd van Johannes de Doper het ultieme voorbeeld. Het thema werd in de late middeleeuwen veelvuldig in schilderijen en sculpturen verbeeld. Naast een 16e -eeuwse albasten kop staat de met (half)edelstenen versierde schaal met het hoofd van Johannes de Doper door Carolein Smit uit 2007. De kritiek die Johannes uitte op de overspelige verhouding van keizer Herodes en zijn schoonzuster Herodias kostte hem de kop. Toen Herodias dochter een mooie dans ten uitvoer had gebracht vervulde Herodes haar liefste wens. Dat was, opgestookt door haar moeder, het hoofd van Johannes de Doper. Van Salomé’s verleidelijke en voor Johannes desastreuze dans, geeft René van Tol een treffende eigentijdse impressie.
René van Tol, Salomé no.1, Catharijneconvent, Utrecht.
De dood kom je ook tegen in de aan het thema Familie gewijde zaal. In een eigentijdse piëta door kunstenaar Rini Hurkmans uit 2003, spreekt een moeder haar overleden zoon op aangrijpende wijze toe. De video is gebaseerd op een anonieme brief met deze tekst.
De Surinaamse schilder Frank Creton geeft een impressie van een Afro-Surinaamse begrafenisstoet. Begeleid door blazers en in het wit geklede vrouwen brengen zwarte dragers de kist naar het graf. Het lijkt een vrolijke boel. De nabestaanden zijn weliswaar bedroefd, maar weten zich getroost, want leden van de Evangelische Broedergemeente geloven dat de overledene is ‘heimgegangen’ naar God.
Frank Creton, Funeral Procession, 2025. Museum Catharijneconvent, Utrecht.
Behalve verdriet om het verlies van een geliefde, zie je ook vreugdevolle voorbeelden van moederliefde, mystieke liefde en voorbeelden van liefdevolle relaties, zoals Willem Adolfs Heilige Familie uit 1929.
Bij voorbeelden van foute relaties komen enkele oudtestamentische episodes in het verhaal. De geschiedenis van Bathseba die door koning David werd verleid tot overspel en de deugdzame Suzanna. In de recente aan het actuele thema Me Too gewijde tentoonstelling in Museum Gouda stond de door twee oude mannen lastiggevallen Suzanna centraal.
Jan van Noort, Suzanna en de Ouderlingen. Ca. 1655. Museum Catharijneconvent.
Jean Lücker, Jozef en zoon, ca. 1955.
Wisselend perspectief Jozef, de hoogbejaarde, sullige echtgenoot van de Maagd Maria ondergaat in de loop der tijd een verjongingskuur. De grijsaard -zo gepresenteerd om duidelijk te maken dat hij niet de biologische vader van Jezus is- veranderde in een vlotte man met wie huisvaders zich konden identificeren. De metamorfose wordt geïllustreerd aan de hand van een laat 15e-eeuws sculptuurtje van de Heilige Familie en een modern beeld van Jozef en zoon door Jean Lücker.
Deze combinatie laat zien dat hedendaagse kunst niet zelden voortborduurt op oudere kunstwerken. In de expositie zijn daarvan meerdere voorbeelden te zien, zoals Charles Eycks, Christus en de Samaritaanse vrouw uit 1933, een minimalistisch vormgegeven portretbuste van de Man van Smarten door Pierre de Grauw (1966), Ossip Zadkine’s Pieta uit 1955 en een geschilderde Demonenuitdrijving bij Maria Magdalena (2020) door Helen Verhoeven. In een bijdrage van Zenzy Blindeling lees je hier meer over in het Museummagazine.
Soms vertalen hedendaagse kunstenaars oude religieuze thema’s in moderne profane werken. In een zeefdruk van Marc Mulders vind je de traditionele iconografie van de gekruisigde Christus in een wel heel bijzondere creatie terug. Hij verwerkte een krantenfoto van de als een god vereerde Britse voetballer David Beckham; weergegeven met ontbloot bovenlijf en gespreide armen, zoals Jezus aan het kruis. Het valt nauwelijks op, maar deze compositie verwerkte Mulders eveneens in het kleurrijke glasraam met voorstelling van de Apocalyps, dat hij in 2006 speciaal voor het vernieuwde Catharijneconvent maakte. Een zoekplaatje. Houd op trap naar de onderdoorgang even halt (met de hand aan de leuning) dan zie je Beckham ongeveer op ooghoogte.
Met zijn zogeheten condoommonstrans geeft Paul Derrez een welhaast hilarisch voor sommigen wellicht blasfemisch voorbeeld van een eigentijdse aardse versie van een traditioneel gewijd object.
In het oog van het religieuze object waarin normaliter de hostie aan de gelovigen werd getoond, verwerkte Paul Derrez een -goed kijken- condoom. De stralenkrans rond dit door katholieke kerk verboden voorbehoedsmiddel bestaat uit een afwisseling van harten en spermatozoïden.
Paul Derrez, Condoommonstrans, 2024. Museum Catharijneconvent, Utrecht.
Hooglied Met indringende hedendaagse werken is de Ghanese kunstenaar Kenneth Aidoo een bijzondere nieuwkomer in de collectie van het Catharijneconvent. Conservator Rozanne de Bruijne beschrijft de zoektocht naar zijn roots. In een poëtische en zijns inziens profetische zinsnede in het Hooglied van Salomo vond Aidoo een antwoord: …’donker ben ik en mooi als de tenten van Kedar’… (Hooglied 1: 15)
De tenten van deze oudtestamentische Arabische stam waren zwart, evenals de in dit lied bezongen mythische geliefde van koning Salomo. Aidoo interpreteert deze woorden als bewijs dat God van àlle mensen houdt; van welke kleur of geaardheid ook.
Deze overtuiging vertaalt hij in expressieve doeken, zoals het campagnebeeld van de tentoonstelling: de close-up neergezette impressie van Adam en Eva. In het prachtige, indringend portret van een bebaarde Zwarte Jezus, zien we nog een voorbeeld van perspectiefwisseling. In zijn beeltenis van Jezus rekent Aidoo af met de traditionele westerse interpretatie van Jezus als een blonde, blauwogige adonis, voor wie Bratt Pitt ooit model stond. Terecht merkt Aidoo op dat Jezus als Jood in het Midden-Oosten geen witte man geweest kan zijn.
In het Museummagazine zie je meer werken die Aidoo in opdracht van het Catharijneconvent maakte. Beeltenissen van Bijbelse figuren als Jozua en Zipporah, de echtgenote van Mozes, die het Israëlische volk door de Sinaï naar het beloofde land leidde.
Ook al is de inhoud van de Bijbel lang geleden samengesteld; het gaat over mensen zoals jij en ik. Of het nu gaat over deugden of ondeugden: niets menselijks is hen vreemd. Naast voorbeeldige personages, kom je ook door egoïsme en wellust gedreven figuren tegen. Mannen èn vrouwen. Zoals Delila, die de oudtestamentische krachtpatser Samson verleidde. Slechts een voorbeeld van meerdere Bijbelse vrouwen die mannen op listige wijze ten val brachten. De wellust wordt geïllustreerd met een werk van Pieter Coecke van Aelst. Zo’n 400 jaar geleden schilderde hij met vaart een kernmoment uit het verhaal van Jozef en de vrouw van Potifar (Genesis 39: 6 e.v.). Terwijl de in negligé gehulde vrouw hem achterna zit, probeert de deugdzame bediende van haar man te ontsnappen. Dat lukt ternauwernood. Ze weet nog net zijn mantel vast te grijpen.
Later zal ze haar echtgenoot een leugenachtige verdraaiing van het voorval geven. Ze spelt haar man op de mouw dat Jozef haar probeerde te overweldigen. Toen ze begon te gillen nam hij de benen en vergat zijn mantel.
Pieter Coecke van Aelst, Jozef en de Vrouw van Potifar, 1540. Museum Catharijneconvent, Utrecht.
Sta even stil bij het in hedendaagse ogen welhaast komisch kleinood in de naastgelegen vitrine. Een broeksknoop met minuscule, toepasselijke verbeelding van dit Bijbelse verhaal. Of de nauwelijks zichtbare waarschuwing de eigenaar van onbetamelijkheden heeft weerhouden vertelt het verhaal niet.
Charley Toorop, zelfportret tegen palet, 1934, Museum Kröller Müller, Otterlo
Ons land is rijk aan exposities van oude en eigentijdse kunst. De getoonde werken zijn vaak niet alleen een lust voor het oog; ze openen onze blik ook voor het zien van verbanden. Dat Vincent Van Gogh van invloed was op tal van kunstenaars is bekend. Voor twee van hen fungeerde hij letterlijk en figuurlijk als artistiek kompas. Anselm Kiefer, wiens indrukwekkende werk dit voorjaar in een dubbeltentoonstelling te zien was, reisde in zijn jonge jaren in het voetspoor van Van Gogh naar Arles. Kiefers onmiskenbaar op zijn voorganger geïnspireerde tekeningen waren in het Van Gogh museum te zien. Het is wellicht minder bekend, maar ook Charley Toorop (1891-1955), de getalenteerde dochter van Jan, reisde Van Gogh achterna. In 1922 trok zij naar de Borinage. Evenals Van Gogh, die in 1880 als lekenprediker in de Belgische mijnstreek werkte, legde zij de robuuste, door een hard bestaan getekende koppen vast. Ook zij voorzag deze impressies vaak van een spirituele ondertoon. Hier ontdekte Toorop wat zij wil:
…’het leven in z’n volle gestalte te geven – God in iedere stof te zien, hoe dan ook uitgebeeld’…
Deze woorden echoën na bij het zien van haar doek met twee mijnwerkersvrouwen in de Borinage uit 1922. Toorop vereeuwigde daar ook de eigenares van een logement samen met haar dochter. Gasten konden in het etablissement eten, drinken en desgewenst gebruik maken van de diensten van de dochter des huizes. In de fysionomie heeft Charley de onontkoombare lotsbestemming van beide vrouwen treffend weergegeven.
Charley Toorop, De bazin en haar dochter, 1922. Doek 92 x 79 cm. Museum Kröller-Müller, Otterloo
Van Gogh en Toorop waren niet de enigen die compassie voelden met de arme bevolking van de Borinage. In 1934 maakte Joris Ivens een nog altijd aangrijpende documentaire over het armoedige bestaan van de stakende mijnwerkers. . Zoals Charley hun armoedige bestaan met haar penseel in een niets verbloemende rauwe stijl vastlegde, schilderde de cineast dat leven met bewegende beelden.
Levenslange fascinatie voor Vincent van Gogh Charley Toorops bewondering voor Van Gogh was in het atelier van haar vader ontstaan. Jan Toorop kreeg al vroeg oog voor Van Goghs visionaire schilderstijl. Sinds 1892 was hij betrokken bij de eerste tentoonstellingen van zijn werk. Ook de kunstkenner en adviseur van Helene Kröller-Müller, Hendrik P. Bremmer, ontdekte enkele decennia later de vernieuwende artistieke kwaliteiten van Van Gogh. En in Charley herkende hij zelfs Van Goghs opvolger. Op Bremmers advies kocht Helene Kröller- Müller werken van haar hand. De meeste zijn niet op zaal te zien, maar voor deze tentoonstelling hebben Charley’s schilderijen het depot verlaten. Aangevuld met bruiklenen geven ze een goed overzicht van haar ontwikkeling. Haar inspiratiebron is direct zichtbaar. Niet alleen in de schilderijen en schetsen die zij maakte in de Borinage, maar ook in haar latere Zonnebloemen en Korenschoven in Zeeland.
Charley Toorop, Korenschoven in Zeeland, 1933. Doek 91 x 110 cm. Collectie Centraal Museum Utrecht. Bruikleen Stichting van Baaren. Foto Anda van RietCharley Toorop Zonnebloemen 1940 olieverf op doek, Stedelijk Museum Alkmaar
De artistieke verwantschap tussen Van Gogh en Charley Toorop is niet iets van conservatoren onder elkaar; als leek zie je het ook en Charley zei het zelf. In een interview vertrouwde ze de toenmalige directeur van Kröller-Müller Bram Hammacher, toe: …‘Vincent van Gogh was er voor mij al vóór ik begon te schilderen, eigenlijk bij mijn bewustwording’…
Vooral ‘zijn diepe barre liefde’ voor de realiteit, de mens en de natuur’ raakte haar. De zoektocht naar de mentale gesteldheid van de mens zou ook haar drijfveer worden. De bevindingen vertaalde zij evenals van Gogh in een realistische en tegelijkertijd bezielde vormentaal, waardoor zij door een eigentijdse criticus als …’de voorvrouw van de moderne figuratieve kunst’…werd gezien.
Toen zij Van Goghs tekeningen en schilderijen in een naoorlogse tentoonstelling in Amsterdam zag ervoer Toorop een enorme verwantschap. Dit overkwam haar in 1951 weer tijdens een bezoek aan het Parijse Musée de Jeu de Paume. De impressionisten die ze bij die gelegenheid zag vond ze prachtig, maar het zelfportret van Van Gogh bleef nog lang op haar netvlies gebrand. Ook de Brabantse schilderijen die ze in 1953 in Museum Boijmans van Beuningen zag maakten diepe indruk. Aan het begin van de huidige expositie zie je Toorops verbeelding van Het Gezin, dat qua onderwerp en licht-donker behandeling duidelijk op Van Goghs Aardappeleters geïnspireerd is.
1.Charley Toorop, Het Gezin, 1920. Doek 142 x 143 cm. Museum Kröller-Müller, Otterloo 2. Vincent van Gogh, De aardappeleters, 1885. Doek op paneel 74 x 95 cm. Museum Kröller-Müller, Otterloo
Tweesprong Toen de muzikaal getalenteerde Charley zich in 1917 gesteld zag voor de keuze doorgaan als musicus of als beeldend kunstenaar gaf Van Gogh de doorslag. De gekozen weg bleek niet gemakkelijk. Als jonggehuwde vrouw kreeg ze kort op elkaar 3 kinderen. De verzorging en opvoeding kwam geheel op haar neer, want hun vader Henk Fernhout kon niet van de fles afblijven. In de onlangs op deze site besproken tentoonstelling Good Mom/Bad Mom hangt een zelfportret van Charley Toorop met haar kinderen. Getoond naast een portret dat zij maakte van Mevrouw van Ravesteyn met haar kroost. Een anekdote illustreert de toen lastige combinatie van werken en moederen. Zonder opvang hield ze haar kinderen voor een studiereis naar Parijs gewoon van school. Het kwam haar op kritiek te staan, maar de kinderen hadden vast geen bezwaar.
Domburg In de zomers van de vroege twintigste eeuw was Jan Toorop (1858-1928) vaak in het landelijke Domburg te vinden. Weg van de grote stad en de elders toenemende industrialisatie. Sociaal geëngageerd schilderde hij het eenvoudige leven van de hardwerkende boerenbevolking. Via haar vader en zijn schilderende vrienden kwam Charley in aanraking met eigentijdse stromingen als het kubisme en expressionisme. Ze zag werk van Bart van de Leck, Jacoba van Heemskerck, Ferdinand Hart Nibbrig en Piet Mondriaan met wie ze bevriend zou raken. In Domburg vonden zij tal van inspiratiebronnen; landschappen, duin- en dorpsgezichten, boerderijtjes en de eenvoudige veelal in streekdracht geklede lokale bevolking. Deze kunstenaars vertaalden hun onderwerpen vooral in licht en kleur; een stijl die als luminisme wordt aangeduid. Tijdens de jaarlijkse zomer tentoonstelling was hun werk sinds 1911 te zien in een door Jan Toorop bedacht en door de mecenas Marie Tak van Poortvliet bekostigd tentoonstellingsgebouwtje. Tussen de grote namen hing ook werk van Charley. De oorspronkelijke expositieruimte heeft de tand des tijds niet doorstaan, maar in 1994 is het als onderkomen van het Marie Tak van Poortvliet Museum herbouwd. Aan deze kunstverzamelaar en haar levensgezellin Jacoba van Heemskerck wijdt het Kunstmuseum Den Haag tot 1 maart een groot overzicht. Kunstenaars uit Toorops kring ontwikkelden een eigen stijl. De meest spectaculaire transitie is die van Piet Mondriaan, die in Domburg zijn weg naar abstractie vond, zoals te lezen in mijn bespreking van de tentoonstelling De ontdekking van Mondriaan.
In de tentoonstelling leer je niet alleen Charley, maar ook haar vader en diens schilderende vrienden kennen. In het groepsportret dat Charley tussen 1935-1938 schilderde, bracht zij hen, geschaard rond de ‘kunstpaus’ H.P. Bremmer, treffend gekarakteriseerd in beeld. Charley en haar vader vind je in de bovensten rij. Ook Jan Sluijters, Bart van der Leck en Van Gogh -goed kijken- hebben een plekje gekregen.
Charley Toorop, Portretgroep van H.P. Bremmer en zijn vrouw met kunstenaars uit hun tijd, 1936-1938. Doek 131 x 151 cm. Museum Kroller Muller, Otterloo
Charley bezoekt Parijs en de Mediterranée Charley maakte vanaf 1916 deel uit van de kunstenaarsgroep Het Signaal. De leden stond ‘een diepe beleving van de werkelijkheid voor ogen’. Kenmerkend voor hun stijl zijn felle, door zware contouren omlijnde kleurcontrasten. In 1920 vertrok Charley naar Parijs, waar ze het kubisme en het expressionisme ontdekte. In Musée Guimet raakte ze bovendien in de ban van de Romeins-Egyptische dodenportretten uit de Fayoem. Een echo van de onnavolgbare blik waarmee deze doden in de verte staren, is overduidelijk aanwijsbaar in haar zelfportret uit 1922. Door de beeldvullende compositie en de intense concentratie komt de beeltenis indringend over. De enigszins hoekig vormgegeven gelaatstrekken verraden kubistische invloeden. Met het nog net zichtbare palet met penselen maakt ze hier nog een bescheiden statement. In haar Zelfportretten met Palet uit respectievelijk 1932-33 en 1934 laat ze alle terughoudendheid varen.
Mummieportret van een vrouw, ca. 169-180 n. Chr. Parijs, Musée du LouvreCharley Toorop zelfportret 1922, Kunstmuaeum den Haag
In totaal maakte zij zeventien zelfportretten. In alle onderwerpt ze zich aan een grondig zelfonderzoek. In een van haar zelfportretten kijkt Van Gogh met een kopie van zijn Zelfportret met grijze vilthoed over haar schouder mee.
Niet zelden weerspiegelen haar zelfportretten een enigszins onheilspellende gemoedsgesteldheid, zoals in haar latere Zelfportret met zwarte hoeden voile, Zelfportret met wintertakken en heteen-na-laatste Zelfportret in schilderjas.
Nadat zij tweemaal door een beroerte werd getroffen, bleef zij evenals Van Gogh die leed onder mentale problemen, stug doorwerken. Schilderen hield haar op de been.
Charley Toorop was niet alleen op zoek naar zichzelf. In 1924 schilderde zij een reeks portretten van psychiatrische patiënten. Tijdens de bezoeken aan haar echtgenoot Henk Fernhout in de Willem Arntz Stichting, wekten zij haar belangstelling. Deze portretten confronteren de beschouwer met de zo treffend geformuleerde ongrijpbare kant van de menselijke psyche.
Charley Toorop, Patiënt van het Willem Arntz Huis, 1924. Doek 96 x 75 cm. Museum Kröller-Müller, Otterloo
De onmacht om op rationeel niveau met een geesteszieke om te gaan bracht haar dichterbij van Gogh, maar brak haar op in haar huwelijk met Fernhout. Tegen de ellende van haar toxische huwelijksrelatie bestond maar één medicijn: schilderen. In het stilleven met geraniums, fles bord met messen en broodje verwerkt ze een voorval waarbij Fernhout haar werk met en mes te lijf ging.
We keren nog even terug naar Parijs. Hier vond zij eveneens types die haar empathie opwekten. Slapende clochards onder de Seinebrug en hologige vrouwen in de bistro’s. Zoals veel tijdgenoten geloofde Toorop in kunst als middel om de maatschappij te verbeteren. Met haar krachtige portretten van de mijnwerkers in de Borinage en de zwervers van Parijs droeg ze bij aan de bewustwording van hun ellende. Via Mondriaan die haar in Parijs aan woonruimte hielp kwam ze in contact met het destijds onder kunstenaars populaire theosofische gedachtegoed. De overtuiging dat alle religies en filosofieën uit een universele bron zijn voortgekomen.
Tijdens haar artistieke ontwikkeling onderzocht Charley Toorop vele schilderkunstige uitingsvormen. Deze leergang resulteerde in een eigen magisch realistische stijl. Bewonderenswaardig wanneer je bedenkt dat ze -afgezien van wat ze in haar vaders atelier opstak- autodidact was.
Na Parijs trok ze verder zuidwaarts. In 1923 reisde Charley naar St-Paul-de-Vence bij Nice. Gezien haar fascinatie voor Van Gogh lijkt een bezoek aan Arles en St-Rémy-de-Provence een volgende stap, maar zover is ze niet gekomen. Ook zonder deze bedevaart wist zij de geest van Van Gogh te vangen. En dat blijft niet onopgemerkt. Een eigentijds kunstcriticus noteerde ….’ze heeft de Provence door zijn ogen gezien’…
In 1924 is ze terug in Zeeland, waar ze vele zomers met haar ouders had doorgebracht. Geïnspireerd op de Brabantse boerenscènes van Van Gogh ontstaan haar met knoestige boeren en struise Zeeuwse boerinnen bevolkte magisch-realistische doeken. Ze schildert deze niet in het mondaine Domburg, maar in het eenvoudige dijkdorp Westkapelle, waar de bewoners in haar ogen nog puur en onbedorven zijn.
Charley Toorop, Aan de toog, Westkapelle, 1933. Doek 122 x 161 cm. Zeeuws Museum. Aangekocht met steun van de Vereniging Rembrandt
Uit de vroege dertiger jaren dateert een reeks litho’s met boereninterieurs en een straatje in Westkapelle. Wanneer kunsthandelaar G.J. Nieuwenhuizen Segaar de in zijn opdracht gemaakte litho’s weigert af te drukken neemt Toorop de productie zelf ter hand. Segaar had het kennelijk goed gezien, want er bestond weinig belangstelling voor de Zeeuwse werken. Na 1933 gooide Charley het daarom over een andere boeg.
Wanneer ze jaren later nogmaals naar Zuid-Frankrijk reist hebben Van Goghs invloeden plaats gemaakt voor de vrolijke toetsen van de (post)impressionisten. In een kleurrijk palet schildert zij de haven en het café van Villefranche-sur-Mer. De in divisionistische stijl geschilderde impressies van de Port de Villefranche en Bar Cosmopolitain zijn in de tentoonstelling te zien. Het zijn geen louter mooie plaatjes. In de ogenschijnlijk onbeduidende namen van de boten verwerkte Toorop een amoureuze herinnering. Cupido, Henri en Les Misérables refereren aan een korte zomerliefde die zij 10 jaar eerder beleefde met de dichter Hendrik Marsman. Het opschrift op de luifels van het café stellen de beschouwer gerust: Tout va Bien. Ze is er weer overheen: Capito…?
Charley Toorop, Port de Villefranche sur Mer, 1934, Singer Laren
Haar laatste jaren bracht Toorop door in het schilders dorp Bergen aan Zee. Ze nam haar schildersezel mee naar buiten om de natuur direct op het doek te brengen. Van 1935 dateert haar eerste expressieve impressie van voorjaarsbloesem. Niet van de hele boom, maar een close-up waargenomen fragment. Van Goghs invloed is terug.
Charley Toorop, Oude bloeiende appelboom, 1949. Doek 120 x 90 cm. Museum Kröller-Müller, Otterloo
De rest van haar arbeidzame leven schildert Toorop, geïnspireerd door de seizoenen, vooral bloemen, bomen en winterlandschappen. Zoals het verstilde, door een raam waargenomen uitzicht op een besneeuwde tuin. In de vensterbank plaatste ze prominent een Christusbeeld. Het bijschrift dat hier geen christelijke boodschap aan ten grondslag ligt, lijkt bij een werk dat Charley een jaar voor haar overlijden schilderde, niet erg geloofwaardig.
De tentoonstelling. Charley Toorop. Liefde voor Van Gogh is tot en met 14 september in Museum Kröller-Müller te zien.
Ga naar de website voor het uitgebreide aanbod aan activiteiten.
Jo Koster, Zelfportret, 1939. Particuliere collectie.
Vanaf een banier voor de deur van Museum Gouda kijkt een vrouw met strenge blik neer op de passanten. Wie is de vrouw achter dat zwarte ooglapje?
De tentoonstelling over Jo Koster, die tot en met 4 januari in de zalen van Museum Gouda te zien is geeft antwoord op deze vraag. In Singer Laren zag ik een in luministische stijl geschilderd portret van een Meisje met Zonnehoed van haar hand. En in Museum de Wieger kwam ik haar naam onlangs ook tegen. In de expositie De schoonheid van het onbekende was Jo Koster te zien samen met Otto van Rees, Dirk Filarski, Hendrik Jan Wolter, Mies Carsten en Anna Maria Braakensiek. In navolging van Vincent van Gogh trokken zij in de late 19e en vroege 20e eeuw naar de Côte d’Azur. Enkele van hen trokken verder naar Italië en zelfs Noord-Afrika. In de jaren ’20 van de vorige eeuw belandde de vrijgevochten Jo Koster, met haar auto via Zwitserland en Italië zelfs in Dalmatië.
Jo Koster, Vijgeboom Dalmatië, 1937, 54,5 x 66,6 cm. Collectie Dordrechts Museum, Dordrecht
In het land der blinden… Het donkere glas van Jo Kosters bril bedekte het oog waarin zij sinds 1939 het licht miste. Dit visuele handicap stond haar artistieke creativiteit echter niet in de weg. Ze bleef schilderen. Zou ze de voorspelling dat zij anno 2025 een overzichtstentoonstelling zou krijgen geloofd hebben? Zelfverzekerd als ze was waarschijnlijk wel. In 1891 en in 1900 had Koster ook al deelgenomen aan groepstentoonstellingen. In de Nationale tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 en in de expositie De Vrouw 1813-1913 was zij vertegenwoordigd. Ter gelegenheid van haar zeventigste verjaardag kreeg ze exposities in Den Haag, Dordrecht en Amersfoort. Ze bleef in haar tijd niet onopgemerkt. Toch is ze tegenwoordig weinig bekend.
Dat haar schilderij van een Vijgenboom in Dalmatië ooit als ‘voelschilderij’ gekopieerd zou worden had ze niet kunnen bevroeden. Aan de hand van de in 3-d uitgevoerde weergave kunnen visueel gehandicapten zich met hun tastzin een beeld vormen van de solitair in het landschap geplaatste boom.
Jo Koster, Sneeuwsterren, 1922. Particuliere collectie
De illustratie bij de recensie van het aan Jo Koster gewijde retrospectief in de NRC van 12 mei jl. wekte mijn belangstelling naar de maker van dit sprankelende werk. Een letterlijk en figuurlijk schitterende impressie van een nog niet door klimaatverandering aangetaste zonbeschenen besneeuwde bergketen. Weergegeven als een explosie van talloze gradaties blauw- en paarstonen.
In zijn bespreking citeert Gijsbert van der Wal een collega die bij de bezichtiging van een groepstentoonstelling van vrouwelijke kunstenaars, met the male gaze, in 1891 de volgende observatie noteerde:
… ‘al die aankomende schilderesjes [onder wie Koster], waarvan de een nog een streekje vernis op haar paneeltje aanbracht, de ander op eene trap staande een stukje verhing, allen ijverig in de weer met popelende hartjes’… .
Enkele jaren later prees een contemporaine criticus Koster om
… ‘den mannelijken ijver en werkkracht’…
Mogelijk goed bedoeld, maar onmiskenbaar neerbuigend. Gaandeweg maakte de kleinerende toon plaats voor oprechte belangstelling. Kunstcriticus Cornelis Veth stelde in 1942 vast dat de begaafde Koster een overzichtstentoonstelling waardig is. En nu ruim 80 jaar later is het zover!
De tijden zijn veranderd. Het is hoog tijd om Jo Koster de plaats te geven die zij in de Nederlandse kunstgeschiedenis verdient. En dat begon goed met de 4 ballen waarmee haar expositie in de NCR wordt gewaardeerd. Toch stond Koster lang in de schaduw van mannelijke collega’s. Tijdens haar leven verkocht ze voornamelijk aan particuliere kopers. In museale collecties is zij nog ondervertegenwoordigd. Je kunt werk van haar hand vinden in Kröller-Müller, Singer Laren, het Rijksmuseum en het Voerman Stadsmuseum in Hattem. In deze plaats liet ze in 1910 een huis bouwen. Evenals veel mannelijke collega’s had Koster ook leerlingen onder wie de Hongaars-Nederlandse Sárika Góth (1900-1992) aan wie het Zeeuws museum in 1992 een overzichtstentoonstelling wijdde. Góth maakte deel uit van de kunstenaarsgroep de Veerse Joffers. Tussen 1907-1992 organiseerden zij zomertentoonstellingen in Museum de Schotse huizen.
‘Kunstpaus’ H.P. Bremmer wijst ook Jo Koster de weg Evenals Helene Kröller-Müller wist Jo de weg naar kunstpedagoog H.P. Bremmer te vinden. Als mentor gaf hij haar niet alleen artistieke adviezen, zoals probeer het eens met stippelen, maar hij bracht haar ook in contact met kunstenaars als Vilmos Huszar, Julie de Graag, Bertha van Hasselt en Tjitske van Hettinga Tromp. De laatste werd een vriendin voor het leven. Van de kring van kunstenaars rond Bremmer, de zogeheten Bremmerianen, wordt in Gouda ook interessant werk getoond.
Jo Koster, Interieur met piano, 1916, 55 x 55 cm, Collectie Museum De Fundatie, Zwolle
Koster nam niet alleen de artistieke adviezen van Bremmer ter harte. Zij onderzocht en absorbeerde ook artistieke invloeden van eigentijdse collega’s. In de expositie zie je werk van Jan Toorop, Ferdinand Hart Nibbrig en Co Breman die eveneens in de divisionistische stijl werkten. Welke stijl zij ook overnam; Jo bleef vertrouwen op haar eigen artistieke kompas. Knijp bij een rondgang door de expositie bij de bijschriften (evenals Jo) een oogje dicht om de invloeden in haar werk zelf te ontdekken!
Jo Koster was niet alleen vaardig met het penseel, maar ook met de pen. De Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant publiceerde op 2 april 1924 een verslag van haar reis naar Italië. …’En nu zijn we dus in Positano en moeten nog wennen aan de norsche rotsen en ’t daaraan geklampte plaatsje. De lucht is heerlijk, warm en licht, er wordt in zee nog dagelijks gebaad, de cactussen dragen de mooiste vruchten, de lucht is van een helderblauw en zelf worden we als een veer zo licht! Nu nog wat bezinken en dan aan ’t werk’…
Jo Koster, Positano ca. 1923, Particuliere collectie
Jo Koster, Positano ca. 1923, detail links onder.
Wegens de rijke kleurschakeringen was het stadje aan de Amalfitaanse kust erg populair bij kunstenaars. Koster gaf het dorpsplein met de kenmerkende koepel echter in een enigszins omfloerst palet weer. Met een lichte gloed van de ondergaande zon op de gevels van de huizen. Wanneer je langer kijkt bespeur je wat meer kleur in de op het strand getrokken bootjes en de goed getroffen kleine figuurtjes daarnaast.
Terug in Nederland verbleef Koster graag in Hattem en Staphorst, waar ze een kamer huurde. Ze genoot van het eenvoudige leven in deze nog niet door andere kunstenaars ontdekte gemeenschap. Terwijl ik dit las vroeg ik mij af: en Jan Sluijters dan? Goeie vraag. Die werd door Koster in Staphort geïntroduceerd! Ook Sluijters is in de tentoonstelling vertegenwoordigd. Onder meer met een expressionistisch portret van een Staphorster boerin. Evenals Koster weerspiegelt ook Sluijters oeuvre een levenslange zoektocht naar schilderstijlen.
Jo Koster, Staphorster meisje op weg naar de maaiers, zj. Particuliere collectie
Stilistisch van alle markten thuis Na haar academische scholing heeft Koster zich voortdurend verder ontwikkeld waarbij ze haar penseel veelzijdig hanteerde. In de eerste zalen zie je portretten. Sommige nog in traditionele academische stijl, zoals dat van Willemina Cornelia Blussé-Soek uit 1894, maar het portret van Marie Jeanette de Lange is 25 jaar later in divisionistische stijl gedaan.
Koster vereeuwigde de voorzitter van de Vereeniging voor Verbetering van Vrouwenkleding in een schitterend, aan de toetsen van Vincent van Gogh herinnerend palet van complementaire en overheersende paarstonen. Let op de handen en het raak weergegeven karakter van de geportretteerde. Het eerste kledingstuk dat het in De Lange’s optiek moest ontgelden was het korset. Het keurslijf waarin de vrouw destijds niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijke vast zat.
Jo Koster, Portret van Marie Jeanette de Lange, ca. 1919. Particuliere collectie.
Van de onvrijheid van de vrouw getuigt ook de anekdote waarover je leest bij een delicaat vrouwelijk naakt dat Koster in de jaren ‘90 schilderde. Omdat vrouwen aan de Rotterdamse Academie niet mochten deelnemen aan de lessen schilderen naar naaktmodel, plaatste Koster een krantenadvertentie waarin ze een huisnaaister zoekt. De vrouwen die op deze annonce afkwamen zullen niet weinig verbaast hebben opgekeken toen de naaimand gesloten bleef. Ze hoefden alleen maar even uit de kleren om voor de in hun ogen ongetwijfeld excentrieke Koster te poseren. Met niks doen hadden ze nog niet eerder geld verdiend!
Jo Koster, Naakt II, ca. 1892-97. Particuliere collectie
Afhankelijk van het onderwerp schilderde Koster nu eens realistisch, dan weer neo-impressionistisch of pointillistisch. Wanneer zij op een van haar vele reizen een plek van een beroemde voorganger bezocht paste zij als een kameleon haar stijl moeiteloos aan. Aan de Bretonse kust kroop zij in de huid van Paul Gauguin; in Arles nam ze de stijl en het palet van Vincent van Gogh over.
Jo Koster, Zeilboten in Bretonse haven (Concarneau), 1927. Particuliere collectie
In Kosters impressie van Zeilschepen in Bretonse haven uit 1927 herken je de grote kleurvlakken van Gauguin. Van Goghs invloed beperkt zich niet tot één voorbeeld. Variërend van een Olijfboomgaard in Toscane tot een impressie van een Bloeiende vruchtboom die Koster in 1916 in Hattem schilderde. Een Vrouw achter een weefgetouw en een Mand met appels doet onmiskenbaar Van Gogh-achtig aan. En ook de Zonnebloemen zijn vertegenwoordigd.
Het in Zwitserland geschilderde Bergmeer in de Alpen roept associaties op met Ferdinand Hodlers van 1904 daterende impressie van de door bergketens omzoomde Thunersee.
Jo Koster, Bergmeer in de Alpen, 1920, olieverf op doek, 47 x 64 cm. Collectie Museum Flehite, AmersfoortFerdinand Hodler, der Thunersee 1904, 80 x 100 cm. Kunstmuseum Bern
Tijdens haar omzwervingen belandde Koster met haar leerling Sárika Góth in San Gimignano. Hier ontmoetten zij de magisch realist Wim Schumacher. Kosters impressie van een Italiaans bergdorp uit 1925 weerspiegelt onmiskenbaar invloed van Wim Schuhmacher. In Museum More zie je soortgelijke impressies van zijn hand. Sárika raakte eveneens in de ban van Schumachers stijl. Zijn in grisaille weergegeven Gezicht op San Gimignano inspireerde haar tot een vrijwel identiek werk. Beide zijn in de tentoonstelling te zien. Zijn gedempte palet bezorgde Schumacher de bijnaam de ‘de meester van het grijs’. In zijn jongen jaren hanteerde Schumacher, die eveneens gefascineerd was door Vincent van Gogh, meer kleur. Zijn Veld met Korenschoof uit 1914 is stilistisch verwant aan Jo Kosters eveneens op Van Gogh geïnspireerde Korenschoven uit 1930.
Jo Koster, Italiaans bergdorp, 1925. Particuliere collectie
Kosters werk weerspiegelt een veelheid aan onderwerpen en schilderstijlen. Het is leuk om haar schilderijen in dat verband te vergelijken met werk van genoemde tijdgenoten. Ondanks haar handicap bleef zij als gezegd tot in de zeventig doorwerken tot zij in 1943 te horen kreeg dat ze ongeneeslijk ziek was. De kunstenares overleed het jaar daarop, op 75-jarige leeftijd.
Met deze tentoonstelling over leven en werk van Jo Koster is de bezoeker van Museum Gouda nog niet klaar. Tot en met 22 februari is onder de hanenbalken ook de tentoonstelling Ongehoord: verzamelde Vrouwen te zien. Een belangwekkende expositie over historische vrouwen, van wie de namen -op enkele na- tot voor kort ongehoord waren. Jacoba van Beieren kent iedereen, maar wie kent Maria Strick? In deze tentoonstelling krijgen zij en nog 28 andere historische en enkele eigentijdse vrouwen een naam. De tentoonstelling over zes eeuwen geschiedenis door de ogen van vrouwen is samengesteld met werk uit de eigen collectie.
Verder lezen: Karlijn de Jong, Jo Koster: kunstenaar. Museum Gouda, 2025.
1.Adriaen Hanneman, Portret van Johan de Witt (1625-1672), 1652 Olieverf op doek Collectie Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam. Schenking A.J. Lamme 2. Adriaen Hanneman, Portret van Wendela Bicker, 1657. Stichting Teding van Berkhout
Het Dordrechts Museum grijpt het vierhonderdste geboortejaar van Johan de Witt aan voor een grote tentoonstelling. De prominente politicus werd in 1625 als burgemeesterszoon in Dordrecht geboren. Behalve bij de bewoners van naar de raadpensionaris genoemde straten, zegt zijn naam de meeste Nederlanders waarschijnlijk niet veel meer.
De tentoonstelling in Dordrecht en de op zijn dagboek gebaseerde televisieserie De Grooten Tour over de reizen die Johan met zijn broer Cornelis maakten, brengen daar verandering in.
Wie op de lagere school nog het vak vaderlandse geschiedenis kreeg herinnert zich met afschuw hoe de eens gevierde Haagse politicus in 1672 aan zijn einde kwam. Hij werd door een boze menigte gelyncht. Het bij leven van de tongriem gesneden slachtoffer werd postuum ook nog monddood gemaakt. Het Haags Historisch Museum bezit een kistje met de door fanatici afgesneden tong, die daar als reliek en wellicht als memento [mori] getoond wordt: politici let op je woorden!
De functie van raadpensionaris kennen wij niet meer, maar destijds was hij de hoogste ambtenaar. Als financieel- en juridisch adviseur van de Staten van Holland en Zeeland had hij bij beslissingen over het landelijk bestuur een belangrijke stem. Zijn functie kun je enigszins vergelijken met die van eerste minister, maar hij was geen premier. In zijn boek over de raadpensionaris omschrijft Jaap de Haan de functie als een ‘kruising’ tussen een topambtenaar en een politicus’. Hij was niet democratisch gekozen en hij hoefde zich over zijn beleid niet te verantwoorden’...
Ook al had hij verregaande bevoegdheden, onfeilbaar was hij niet en onschendbaar evenmin, zoals de tentoonstelling leert.
Huiveringwekkend slotakkoord Anders dan in de tentoonstelling val ik maar meteen met de deur in huis. Het succesvolle leven van de republikein Johan de Witt eindigt in een horrorverhaal. De op non-actief gestelde Johan de Witt kwam op 20 augustus in 1672 aan bij de Gevangenpoort, waar zijn broer Cornelis achter de tralies zat. Hij zou een aanslag hebben beraamd op het leven van prins Willem III. Toen prinsgezinde Hagenaars er lucht van kregen dat de verdachte vrij zou komen sloeg de vlam in de pan. Hun woede bekoelde pas nadat zowel Johan als Cornelis kaltgestellt waren. Hoe? Dat zie je in het in het afschuwwekkende schilderij van Jan de Baen dat in de laatste zaal getoond wordt. Hun ontklede lichamen zijn als de geslachte os van Rembrandt opgespannen aan een galg op de Plaats in Den Haag, destijds bekend als het Groene Zoodje. In een ultieme daad van wraakzucht werden hun lichaamsdelen afgesneden en verhandeld.
Zich wel bewust van het kerende politieke tij vertrouwde Johan de Witt de volgende regels aan het papier toe: …’Bij voorspoed eisen allen de eer voor zich op, bij tegenspoed wijt men het één’… Ze stonden in de laatste van de 25.000 brieven uit zijn nalatenschap. Gelukkig hoefden zijn vrouw en kinderen zijn tragische einde niet mee te maken; hij had hen allen overleefd.
Hoe kon het zover komen? In 1672, het beruchte rampjaar, werden de Noordelijke Nederlanden vanuit drie windstreken aangevallen. In de westflank door de Engelsen en in het oosten door de bisschop van Münster. Vanuit het zuiden rukten de Fransen op, die een groot deel van de Republiek veroverden.
Regeren is vooruitzien, maar Johan de Witt had deze escalatie niet zien aankomen. Een zaaltekst informeert dat een alliantie tussen Frankrijk en Engeland volgens de Witt net zo ‘buiten de waarheid [is] als het oosten is van het westen’. De oorlog verrastte De Witt en ontwrichtte de toenmalige samenleving. Slechts drie woorden vertolkten de stemming van het Nederlandse volk dat …’redeloos, radeloos en reddeloos’… was. Tijdens de les vaderlandse geschiedenis op de basisschool dreunden wij ze klassikaal op.
Rembrandt van Rijn, Portret van Amalia van Solms, 1632. Institut de France, Musée Jacquemart-André, Parijs
Als republikeinen moesten Johan de Witt en zijn medestanders niets hebben van het erfelijke stadhouderschap van de Oranjes. Tot de onverwachte dood van Willem II die op 24-jarige leeftijd overleed aan de waterpokken , hadden zij aan het roer gestaan. De republikeinen hadden er vooral moeite mee dat de stadhouder ook bevelhebber der strijdkrachten was. Na de ontijdige dood van Willem II brak het Eerste stadhouderloze Tijdperk (1650-1672) aan. In die jaren had De Witt de moeder van Willem II, Amalia van Solms, met raad en daad terzijde gestaan in politieke en opvoedkundige kwesties. Het was haar bedoeling dat haar nog jonge kleinzoon Willem III uiteindelijk als stadhouder aan de macht zou komen. Om dit te voorkomen werd op initiatief van Johan de Witt door de Staten van Holland in 1667 het zogeheten Eeuwig Edict aangenomen waarmee het erfelijke stadhouderschap werd afgeschaft. Maar het liep anders.
Het waren roerige tijden. De rivaiserende maritieme grootmachten de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en Engeland lagen voortdurend met elkaar in de clinch. Tijdens de Derde Engelse Oorlog (1672-1674) en de daarmee samenhangende economische malaise, projecteerde het volk haar hoop op een nieuwe leider: Willem III. De populariteit van Johan de Witt, die deze oorlog niet had weten te voorkomen, was intussen tanende. Er werd zelfs een aanslag op zijn leven gepleegd. Terwijl hij daarvan herstelde werd Willem III door de Staten van Holland tot stadhouder benoemd. De Witt begreep dat zijn rol was uitgespeeld. Hij vroeg zelf om zijn ontslag.
Adriaen Hanneman, Portret van Prins Willem III (1650-1702), 1664. Collectie Koning Charles III Royal Collection Trust Buckingham Palace
Toen hij zijn tot levenslange verbanning veroordeelde broer Cornelis uit de gevangenis kwam ophalen ging het als gezegd mis. Niet alleen het plebs, maar ook notabelen als admiraal Cornelis Tromp en enkele predikanten wachtten de beide broers bij de Gevangenpoort op. De ontwikkelingen culmineerden in de gruwelijke moord op Cornelis en Johan, die het als zondebok moesten ontgelden.
Jan de Baen, De lichamen van de gebroeders de Witt, 1672-1675. Doek 69,5 x 56 cm. Rijksmuseum, Amsterdam
De wereld van Johan de Witt Een betere locatie voor deze tentoonstelling is niet denkbaar. Het Dordrechts Museum bezit een grote verzameling schilderijen, portretten en gebruiksvoorwerpen van de familie De Witt. In het Nationaal Archief worden daarenboven 25.000 brieven over de meest uiteenlopende zakelijke en persoonlijke onderwerpen bewaard. Tot op de huidige dag buigen onderzoekers zich wekelijks over de Witts correspondentie welke een bijna onuitputtelijke bron van informatie vormt. De brieven stelden conservator Marianne Eekhout in staat om zich een beeld te vormen van de man die Johan de Witt was.
Tussen de geadresseerden en afzenders bevinden zich niet alleen namen die in de mist van de tijd zijn opgegaan, maar ook die van belangrijke historische personen als Amalia van Solms en koning Karel II van Engeland. Beide zijn met een portret in de tentoonstelling aanwezig.
Passages over het personeel bieden de mogelijkheid om ook een stukje pétite histoire over het dagelijks leven in een aristocratische familie te vertellen. Gebaseerd op deze informatie is een hele zaal ingericht over de rol van vrouwen in het toenmalige huiselijk leven. Interieurscènes van Gerard Dou en tijdgenoten geven daar een idee van. Zoals Pieter de Hoochs, Interieur met vrouw en dienstmaagd met een vis uit 1670-74. Terwijl haar kindje slaapt en de vrouw des huizes een huishoudelijk werkje onder handen heeft, toont haar dienstmaagd de vis die voor die dag op het menu staat.
Gebaseerd op de brieven en de erfenis aan portretten, schilderijen en (gebruiks)voorwerpen is een informatieve tentoonstelling samengesteld, waarin de bezoeker wordt ondergedompeld in de 17e eeuw. Met schilderijen van Rembrandt, Jan Lievens, Aelbert Cuyp, Jan Steen en Jan Asselijn schetst de expositie een beeld van de wereld van Johan de Witt, wiens leven zich voor een groot deel afspeelde in zijn geboortestad. Jan van Goyens Gezicht op de Maas bij Dordrecht toont de bedrijvigheid op het water met in de verte, onder een bewolkte lucht de skyline van Dordrecht.
Jan van Goyen Gezicht op de Oude Maas bij Dordrecht 1651 Olieverf op paneel | Dordrechts Museum, aankoop met steun van Vereniging Rembrandt, Mondriaan Fonds, Bedrijfsvrienden Dordrechts Museum en vele andere fondsen, bedrijven en particulieren, 2008
Met een impressie van de Beurs van Amsterdam door Emanuel de Witte wordt de economische context geschetst. De winstgevende handel met overzeese gebieden wordt met twee monumentale landschappen met een geïdealiseerde voorstelling van een Braziliaanse suikermolen door Frans Post geïllustreerd. Naast Brazielhout was suiker het belangrijkste exportproduct van Nederlands Brazilië.
Frans Post, Braziliaans landschap met suikermolen, Detail ca. 1660. Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam
De zich vrij bewegende figuurtjes suggereren dat het leven op de suikerplantage niet onplezierig was, maar de werkelijkheid was wel anders. Tijdens de onmenselijke lange werkdagen konden de zwarte werknemers in een moment van onoplettendheid, tussen de draaiende raderen van de suikermolen zomaar een hand of een arm verliezen.
Evenals vele anderen, profiteerde ook de familie De Witt van haar investeringen in- en opbrengsten van de VOC en WIC. Een achterneef van De Witt, Gijsbert de Witt, bezat ook een suikerplantage in Brazilië.
Frans Post, Suikerplantage in Brazilië, ca. 1650-55. Musée du Louvre, Parijs
De bezoeker krijgt ook voorgerekend hoeveel salaris, Johan de Witt toucheerde. Zijn geschatte vermogen bedroeg in 1672 zo’n 450.000 gulden; omgerekend naar nu het duizelingwekkende bedrag van 9.000.000 euro! Daarbij inbegrepen was de bonus die hij verdiend had met de succesvolle Tocht naar Chatham. De nog altijd tot de verbeelding sprekende verrassingsaanval, waarbij zijn broer Cornelis de Engelse vloot tijdens de Tweede Engelse Oorlog in 1667 in eigen wateren een verpletterende nederlaag toebracht. Bij een bezoek aan het Naval Museum in Portsmouth zocht ik jaren geleden tevergeefs naar informatie over dit voor de Engelsen beschamende staaltje van daadwerkelijk ‘Dutch Courage’, waar ze in Dordrecht nog altijd trots op zijn.
Dit hoofdstuk uit onze vaderlandse geschiedenis wordt in de tentoonstelling geïllustreerd met een schilderij en op zee gemaakte tekeningen van ‘oorlogscorrespondent’ Willem van de Velde II.
Willem van de Velde II Krijgsraad op de Eendraght, vlaggeschip Wassenaer Obdam, 24 mei 1665 op rede Texel Ca. 1665 Olieverf op doek | Collectie Frits Lugt, Fondation Custodia, Parijs
In de laatste zaal zie je de eigentijdse door Arie Schippers uit hout en epoxy vervaardigde meer dan levensgrote portretbuste van Johan de Witt. Met de voornoemde overwinning op de Engelsen wordt hij als de grondlegger van het Korps Mariniers beschouwd.
Familyman Met een reeks portretten van de Witt, zijn echtgenote en zusters wordt het familieleven van de raadpensionaris belicht. De kinderen De Witt worden niet alleen grootgebracht in de traditie van het gereformeerde geloof, maar kunst, literatuur, poëzie en politiek stonden ook op het opvoedkundige programma.
Dagboek dat de gebroeders de Witt tijdens hun Grand Tour hebben bijgehouden
Ter voltooiing van hun educatie maakten de gebroeders Johan en Cornelis zoals we zagen een Grand Tour. Niet naar Italië, de bestemming die veel aristocratische zonen in de 18e en 19e eeuw zouden kiezen. Cornelis en Johan reisden per schip naar de Normandische kust. Na enige tijd door Frankrijk te hebben getoerd belandden ze via Blois in Angers. Hier doden Johan en Cornelis hun tijd met het Maliespel en studeren. Met een academische bul trekken ze na drie maanden verder naar Nantes om na voltooiing van hun Franse tour over te steken naar Engeland. In de expositie worden de 15 fragmenten uit hun vuistdikke dagboek getoond, waarop de televisieserie over hun Groote Toer, die eind vorig jaar bij Omroep Max te zien was, gebaseerd is. Het is werkelijk verbazingwekkend te zien hoe de twee naar huidige maatstaven onder primitieve omstandigheden hun weg in den vreemde wisten te vinden. Daarbij stond hun een (toen al) uitvoerige reisgids ter beschikking waarin niet alleen de routes waren aangegeven, maar ook bezienswaardigheden en herbergen.
Terwijl kinderen van regentenfamilies veelal om praktische redenen onderling trouwden was de verbintenis tussen Johan en de vermogende Wendela Bicker (1653-1668), te oordelen naar hun correspondentie, gebaseerd op ware liefde. Toen zij in 1668 uitgeput door ziekte, na acht voldragen zwangerschappen en enkele miskramen op 32-jarige leeftijd overleed liet zij haar man met vijf jonge kinderen achter. De anders zo kordate De Witt was radeloos.
Met Gabriel Metsu’s impressie van een lusteloos ziek kind uit (1664-66) wordt het fenomeen kindersterfte aangestipt. Ook Johan de Witt wist wat het verlies van een kind betekende. Zijn dochtertje Elisabeth haalde haar tweede verjaardag niet. Op latere leeftijd waren al zijn kinderen hem ontvallen.
Gabriël Metsu Het zieke kind ca. 1664-1666 olieverf op doek | collectie Rijksmuseum, Amsterdam, Aankoop met steun van de Vereniging Rembrandt
Dutch Gift Niets nieuws onder de zon. Zoals de koninklijke familie van Qatar de Amerikaanse president Trump vandaag de dag gunstig probeert te stemmen met de schenking van een van alle comfort voorziene Boeing 747-8, zette De Witt de schilderkunst in voor diplomatieke doeleinden. Terwijl de vijandelijkheden tussen de rivaliserende zeemachten na eerdere gewapende conflicten nog in de lucht hingen probeerde De Witt de gespannen verhoudingen in 1660 op diplomatieke wijze te normaliseren. Met een zending van kostbare kunstwerken, die de geschiedenis is ingegaan als The Dutch Gift, probeerde De Witt koning Karel II te pamperen. De schenking, ter waarde van 600.000 gulden kon niet voorkomen dat het in 1665 weer oorlog werd. De letterlijk en figuurlijk royale schenking bevatte werk van toonaangevende kunstenaars als Gerard Dou en Paolo Veronese.
Paolo Veronese (Verona 1528-1588) and workshop
The Mystic Marriage of St Catherine of Alexandria c.1562-1569 Oil on canvas | 148.0 x 199.5 cm Collectie zijne majesteit Koning Charles III. Royal Collection Trust Buckingham Palace
Bij een tentoonstelling over de 17e eeuw kunnen conservatoren niet om de keerzijde van de Gouden Eeuw heen. Meteen aan het begin ziet de bezoeker de al genoemde vriendelijk ogende schilderijen van Frans Post. De zwarte bladzijde van het slavernijverleden wordt geïllustreerd met Natasja Kensmils Huwelijksportret van Johan de Witt en Wendela Bicker, waaruit alle vriendelijkheid verdwenen is. De kunstenares van Surinaamse afkomst laat met dikke over elkaar aangebrachte verflagen niet alleen de gelaagdheid van de geschiedenis zien, maar ook de hypocrisie van de welgestelde regenten. Zij hadden de mond vol van vrijheid, maar deinsden zelf niet terug voor mensenhandel en uitbuiting van slaaf gemaakten.
Natasja Kensmil Huwelijksportret Johan de Witt en Wendela Bicker 2020 Olieverf op doek | Dordrechts Museum, aankoop met steun van het Mondriaan Fonds en de Bedrijfsvrienden Dordrechts Museum, 2021
In de laatste zaal zie je de bloedrode eigentijdse impressie van Plantage Sorghvliet (2020) door Hans Broek, die zichzelf omschrijft als een ‘reizende landschapschilder [die] in de geest van Frans Post’ naar Zuid-Amerika reisde. Plantage Sorghvliet werd in 1745 aangelegd door Simon van Halewijn, die geparenteerd was aan Johan de Witts dochter Agneta.
Ook maar een mens In deze expositie wordt niet alleen De Witts politieke carrière belicht. We leren ook andere kanten van deze bijzondere man kennen. Van een verliefde vrijgezel groeide hij uit tot een liefhebbende echtgenoot en bezorgde vader. Naast zijn drukke loopbaan had hij tijd om viool te spelen. Ook brak hij zijn hoofd op wiskundige vraagstukken. Hij vond niet alleen tijd om zijn nichtje op dit vakgebied bij te spijkeren, maar hij is ook de grondlegger van de levensverzekeringswiskunde. Via een tentoongesteld authentiek blad kunnen geïnteresseerden zijn kansberekeningen volgen.
Met zijn zus Johanna, wier pientere gelaat ons vanaf een doek door Michiel Jansz van Miereveld aankijkt kon hij over politiek praten. In Dordrecht zie je ook het door Caspar Netscher geschilderde familieportret van De Witts zuster Maria en haar echtgenoot Diederick Hoeufft. In een video kun je de make-over volgen waarbij haar zwaar beschadigde beeltenis onder de handen van restauratrice Nadia Wilting weer presentabel wordt.
De moord op Johan de Witt vervult ons 21ste eeuwers met afschuw en ongeloof, maar deze gevoelens leefden indertijd ook. Een geschokte anonymus voorzag Jan Asselijns Bedreigde Zwaan die zijn nest beschermt jaren later van een allegorische betekenis. Als eerbetoon aan de vermoorde politicus voegde hij de woorden ‘raadpensionaris’, ‘vijand van staat’ en ‘Holland’ toe, waarmee het werk van een goed getroffen vogelstudie postuum veranderde in een politiek pamflet.
Anders dan het schilderij waarin zijn onttakelde lichaam prominent in beeld is gebracht verschijnt de raadpensionaris in dit werk als een witte zwaan, die op strijdbare wijze zijn 7 provinciën, gesymboliseerd door een nest met 7 eieren, beschermt. Het doek uit de Eregalerij van het Rijks, dat voor de duur van de expositie even van het haakje is genomen, vormt wegens de allegorische inhoud, een absoluut hoogtepunt.
Jan Asselijn, De bedreigde zwaan Ca. 1888 olieverf op doek. Rijksmuseum, Amsterdam
Ten tijde van de Romantiek sprak de brute moord ook nog tot de verbeelding. De romanticus Simon Opzoomer gaf in 1843 een impressie van de angstige momenten die de beide broers in afwachting van hun liquidatie beleefden.
Buitenkansje op het Binnenhof Binnenhof De lang lopende perikelen rond de huidige renovatie van het Binnenhof, waar De Witt ook jarenlang werkzaam was, hebben een voor deze tentoonstelling positief gevolg. Twee monumentale doeken uit de plenaire zaal van de Eerste Kamer zijn nu in Dordrecht te zien. De allegorie op de Oorlog, gepersonifieerd door de krijgsgod Mars en een doek waarin de Vrede gesymboliseerd wordt door haar beschermgodin Irene. De werken werden in opdracht van Johan de Witt geschilderd door Jan Lievens en Adriaen Hanneman.
Jan Lievens, De oorlogsgod Mars, 1664. Eerste Kamer der Staten Generaal. Eigendom Rijksvastgoedbedrijf, Den Haag
Literatuur
M. Eekhout e.a., De wereld van De Witt, 1625-1672, Dordrechts Museum, 2025.
Jaap de Haan, De eerste minister van de Republiek, De Hollandse raadpensionaris in de zeventiende eeuw. Amsterdam, 2024..
De Groote Toer van Johan en Cornelis de Witt. Televisieserie met Huub Stapel bij Omroep Max, najaar 2024.
Watervliegtuig, Dornier Do X op de Surinamerivier, 18 augustus 1931.
Ter gelegenheid van de 45-jarige Onafhankelijkheid van Suriname organiseerde het Stedelijk in 2021 een schilderijententoonstelling gewijd aan de Surinaamse School. Kunstenaars van diverse pluimage toonden hun figuratieve en abstracte werken. Kleurrijk èn zwart wit, want naast schilderijen waren ook vroege fotowerken te zien. Tijdens het openingswoord memoreerde de spreekster dat een expositie over Surinaamse kunst in het Stedelijk tot voor kort nog als lachwekkend zou zijn ervaren, maar de tijden zijn veranderd. Zoals zo vaak hadden mannelijke kunstenaars in deze expositie de overhand, maar vrouwen waren er ook. Zoals Noni Lichtvelt (1929-2017) en de Amsterdamse schilderende actrice Nola Hatterman (1899-1984).
Nola Hatterman, Op het terras, 1930, doek, 100 x 99 cm. Stedelijk Museum (langdurig bruikleen Amsterdam Museum)
Wanneer zij kennis maakt met Anton de Kom en zijn geruchtmakende boek Wij Slaven van Suriname, slaat haar fascinatie voor zwarte modellen om in oprechte belangstelling voor de problemen van Surinaamse arbeiders. Zij sympathiseert met de cultureel-nationalistische beweging Wie Eegie Sanie (onze eigen dingen) en ontwikkelt zich tot een geëngageerde kunstenaar. Met haar werk en dat van haar leerlingen werd in het Stedelijk een kleurrijk palet geschetst van het land dat auteur W.F. Hermans in 1969 nog omschreef als …’de laatste resten tropisch Nederland’…
Fotografe Augusta Curiel (1873-1937) werd in die tentoonstelling ook kort genoemd. Met de tentoonstelling Yere Mi Sten geeft het fotografiemuseum Foam haar niet alleen een stem, maar ook een eigen podium. De tijden zijn inderdaad veranderd. Portretfoto’s en beelden van het dagelijks leven, fotoalbums, ansichtkaarten, vintage prints en moderne reproducties weerspiegelen de wereld van Augusta en haar zus Anna. Met wie zij in de Domineestraat een fotohandel runde. Met hun impressies van het leven in het overzeese gebiedsdeel oogstten zij destijds veel succes, maar nu weerklinken ook antikoloniale geluiden. In de ogen van de tentoonstellingsmakers weerspiegelen de foto’s een bedrieglijke orde. Je ziet er vooral bijzondere soms nostalgische gebeurtenissen op, zoals de opname van het watervliegtuig op de Surinamerivier. Tijdens een vlucht van Rio de Janeiro naar New York maakte de Dornier Do X in 1931 een tussenlanding in Paramaribo. Dit event werd gadegeslagen door een aantal keurig in witte tropenpakken gestoken heren en … de gezusters Curiel die zich met hun camera op statief eveneens aan de Waterkant hadden geposteerd.
Dit laatste is minstens zo bijzonder als het eigenlijke onderwerp. Fotograferen was in die dagen een zware klus. Augusta en Anna moesten niet alleen het houten statief naar de oever dragen, maar ook de platencamera en de glasnegatieven, waarop het te fotograferen object na veel wikken en wegen werd vastgelegd. En dat was nog maar de eerste stap van een arbeidsintensief en gevaarlijk proces. Hier komt Augusta’s rechterhand in het verhaal. Anna beschikte over de kennis van de chemicaliën die benodigd waren om de negatieve opnames letterlijk en figuurlijk om te toveren in positieve beelden. In de niet meer leverbare publicatie over Augusta Curiel [J. van Dijk, Fotografe in Suriname 1904-1937 [dat tweedehands te koop is voor € 169,–) wordt dit proces en wat daar bij kwam kijken, uitgebreid beschreven. Zo werden bijvoorbeeld tweewekelijks grote staven ijs bezorgd om de chemicaliën op de juiste temperatuur te houden.
Tot 6 november is de bewonderenswaardig erfenis die onder hun handen ontstond te zien. De samenstellers van de tentoonstelling benadrukken dat deze zogeheten daglichtcollodiumzilverdrukken vooral een selectieve, mooie kant van het koloniale stadsleven en de binnenlanden laten zien. Ze geven een vertekend beeld van het koloniale verleden. In de toenmalige Surinaamse samenleving waren armoede en ongelijkheid aan de orde van de dag.
Je kunt het Augusta en Anna niet kwalijk nemen. Met fotowerk moesten de ongetrouwde dames in hun onderhoud voorzien. Logisch dat zij kozen voor aansprekende, goed verkopende onderwerpen. Ook al werkten ze hard, ze verdienden maar weinig, zoals een notitie op een briefkaart onthult. Vaak gingen ze tot in de kleine uurtjes door om de opnames te ontwikkelen en af te drukken.
De aankomst van immigranten uit Brits- en Nederlands Indië. 1928.
Ze waren echter niet blind voor de minder mooie kant van het leven in en om Paramaribo. Daarvan getuigen beelden van de aankomst van contractarbeiders, die met misleidende vooruitzichten in Brits- en Nederlands-Indië waren gerekruteerd. Je ziet ook een impressie van veldarbeiders die bananen op een boot laden. En ook andere opnames tonen de keerzijde van de koloniale samenleving: zoals armoedige erfwoningen in Paramaribo. De foto van demonstrerende werklozen illustreert de armoede die door de economische crisis werd veroorzaakt. Voor dit aspect van de Surinaamse samenleving had Nola Hatterman ook al oog.
Werklozendemonstratie in Paramaribo in 1931 naar aanleiding van de economische crisis, Collectie Rijksmuseum Amsterdam
Met fotografische precisie Lang voor Curiels tijd ontstonden getekende en geschilderde impressies niet alleen van het leven, maar ook van de Surinaamse natuur. Maria Sybilla Merian (1647-1717) bracht in de vroege 18e eeuw de betoverende tropische flora- en insectenwereld met fotografische precisie in beeld. De sinaasappels, met enigszins knoestige schil, die zij in Suriname schilderde inspireerden Augusta twee eeuwen later tot haar close-up. Gerrit Schouten (1779-1839), zoon van een Amsterdamse zeeman en een moeder van gemengd bloed, gaf in zijn driedimensionale kijkdozen eveneens ‘realistische’ impressies van het dagelijks leven van de inheemse- en koloniale bevolking. De destijds als souvenirs gemaakte diorama’s van Plantage Zeezigt en Plantage Kerkshoven zijn van grote documentaire waarde. Je kunt ze tot 1 september bewonderen in de tentoonstelling Bittere Oogst waarover u op mijn website kunt lezen.
Terug naar de zussen Curiel, die als gezegd uitliepen om het grootste watervliegtuig ter wereld te bewonderen. Terwijl Augusta en Anna met hun camera in de weer waren, werden zij door een onbekende fotograaf vereeuwigd. Augusta en Anna waren niet de enige fotografen in Paramaribo. De opname van het watervliegtuig is mogelijk van Theodorus Rustwijk (1862-1914), wiens werk destijds in het Stedelijk eveneens te zien was. Een andere kandidaat is de politicus en amateurfotograaf Julius Muller, van wie in 1895 een overzichtstentoonstelling met honderden foto’s van het leven in die tijd in Paramaribo te zien was. Hiermee houden de opties niet op: ook Eugen Klein, Alfred del Castilho en Clarissa Heilbron hadden indertijd fotostudio’s in Paramaribo.
Pedigree Wie waren Augusta en Anna Curiel? Je zou hen kunnen omschrijven als sociale klimmers. Hun moeder Henriette Paulina Petronella Curiel was in 1840 als dochter van een Joodse immigrant: Mozes Curiel, nog in slavernij geboren. Sinds de afschaffing van de slavernij in 1863 was een middenklasse en bovenklasse van kleur ontstaan. Als middenstanders moesten de ongehuwde Augusta en Anna in hun eigen onderhoud voorzien en dat betekende hard werken. Op foto’s die zij in opdracht van organisaties en bedrijven maakten blijkt dat zij onderdeel van het koloniale apparaat waren, aldus de samenstellers van de tentoonstelling. De foto’s van plantagewerkers, fabrieksarbeiders en hun levensomstandigheden weerspiegelen ook de sociaaleconomische en raciale ongelijkheid. Een open deur lijkt mij. Om de pijnlijke kanten van het verleden te verzachten zijn de opnames van anonieme werklieden in de expositie voorzien van context. Waar namen ontbreken lichten de samenstellers van de expositie toe waar de afgebeelde mannen werkten.
Inladen van bacoven op een boot in de transporttrens 1915 Koninklijke Verzamelingen Den Haag
Op deze manier wordt eer betoond aan de arbeiders die hebben bijgedragen aan de opbouw van Suriname. Een samenleving waarin culturen uit Oost en West zijn samengesmolten tot een betekenisvolle en diverse gemeenschap.
Je kunt het tot 6 november met eigen ogen zien in Foam aan de Keizersgracht.