De Münster Domschat tot 10 Juni in Museum Catharijneconvent

Terwijl ik op een koele voorjaarsdag naar het Catharijneconvent wandel zie ik de Utrechtse Domtoren, zo’n 600 jaar nadat ze werd opgetrokken, voor restauratie in de steigers staan. In de naastgelegen Maartenskerk werd tijdens de middeleeuwen een luisterrijke verzameling kerkschatten bewaard. Anno 2019 is daar op een enkel stuk na, niets van over. De letterlijk en figuurlijk schitterende voorjaarstentoonstelling in Museum Catharijneconvent met kostbare objecten uit de Münster domschat geeft de bezoeker een idee van die verloren verzameling. De Utrechtse kerkschat schittert door afwezigheid, maar de archiefstukken die deze beschrijven zijn bewaard. Met enige verbeeldingskracht kan de bezoeker de verloren beelden en reliekhouders in de geest net zo laten glanzen als hij of zij zelf wil!

Overeenkomsten
Tussen Utrecht en Münster bestaan, behalve vergelijkbare kerkschatten, meer overeenkomsten. Beide bisschopssteden ressorteerden onder het aartsbisdom Keulen en beide kerken zijn gefundeerd op vroegmiddeleeuwse stichtingen. De Angelsaksische geloofsverkondiger Willibrord liet in 695 binnen de muren van het voormalige Romeinse castellum een kerkje gewijd aan Sint Maarten optrekken. In 805 gaf de Utrechtse missionaris Liudger in Münster opdracht tot de bouw van een kerk gewijd aan de apostel Paulus.

In tijden van onrust, oorlog en geldnood verdween het edelmetaal van de Utrechtse domschat in de smeltoven. Dit lot bleef Münster ondanks veel gevaarlijke momenten bespaard, maar bij een brand in 1527 ging het middeleeuwse archief daar verloren. De getoonde Duitse kostbaarheden en de Utrechtse inventaris-notities completeren het beeld van de verloren Utrechtse domschat. Vòòr deze kerken gesticht werden, trokken vroege missionarissen er met een draagaltaar op uit. Dit met zilver en roze marmer beklede object werd door rondreizende priesters gebruikt voor het opdragen van de mis. De voorzijde is versierd met kleine in Byzantijnse stijl uitgevoerde millefiori mozaïekjes naast een mandorla met Christusfiguur geflankeerd door medaillons met de symbolen van de vier evangelisten.

Draagaltaar, Neder Saksen, 2e helft 13e eeuw

Reliekhouders

Armreliekhouder, Münster, circa 1200, Domschat Sint-Paulusdom, Münster

Museumbezoekers zullen zich vandaag de dag vooral verwonderen over de verstilde pracht van de tentoongestelde objecten. In het verleden dienden deze vooral een esthetisch doel als houder van relieken. In de stoffelijke resten van heiligen was, zo geloofde men, hun helende kracht op aarde achter gebleven. Middeleeuwse gelovigen waren er heilig van overtuigd dat een gebed uitgesproken in de nabijheid van relieken eerder verhoord werd dan zomaar een gebed. Bovendien kon de heilige in kwestie in de hemel ook nog een goed woordje voor hen doen. Hoe dichter de gelovigen bij de reliek konden komen, hoe beter. Het liefst wilden zij deze aanraken, maar wegens diefstal (zelfs een klein afgepeuterd stukje was al begeerlijk) werden relieken veelal achter glas of bergkristal getoond, dat bij heel kleine relieken als vergrootglas fungeerde. Een mooi tot de verbeelding sprekend voorbeeld is de armreliekhouder van Felicitas, de onfortuinlijke moeder die tijdens het bewind van keizer Antoninus Pius in de 2e eeuw werd gedwongen toe te kijken bij de executie van haar zeven zonen die zich evenals hun moeder tot het christendom hadden bekeerd. Hun stoffelijke resten worden, samen met relieken van hun moeder, bewaard in de grote met zilver en koper beklede schrijn, die eveneens in de ‘schatkamer’ van de tentoonstelling te zien is. 

Reliekhouder in de vorm van de Heilige Laurentius, Oost Nederland eind 15e eeuw

Met de reliekhouder van de heilige Laurentius wordt het lichaamsdeel  waarvan de reliek afkomstig is eveneens ostentatief getoond: zijn rib. Rond het midden van de 3e eeuw werd hij door Keizer Decius veroordeeld tot de vuurdood. De keizer ontstak in woede toen Laurentius de opdracht zijns inziens niet naar behoren had uitgevoerd. In plaats van hem de tastbare schatten van de kerk te brengen, kwam Laurentius met een groep (gelovige) paupers aanzetten, in zijn ogen de ware schatten van de kerk. Naast zijn beeltenis ziet de bezoeker zijn attribuut: een rooster. Laurentius onderging zijn lot zonder klagen. Na enige tijd zou hij slechts gezegd hebben, draai me nu maar om, deze kant is gaar. 

De oogverblindende kerkschatten wekten door de eeuwen heen behalve bewondering ook kritiek. Bernardus van Clairvaux (1090-1153) de stichter van de hervormde sobere Cisterciënzer orde, sprak Abt Suger van de Cluniazenzer abdij in St. Denis aan op zijn verzameling kerkschatten. Het geld uitgegeven aan deze kostbaarheden had beter besteed kunnen worden aan de armen!
Op dergelijke kritiek hadden de prelaten van de kerk slechts één weerwoord:

Deo optimo maximo… voor God is niets goed genoeg!    

In zijn voorwoord bij de catalogus neemt de bisschop van Münster Felix Genn op voorhand stelling tegen dergelijke uitlatingen:

…’Verzamelt u geen schatten op aarde, waar mot en roest ze ontoonbaar maakt en waar dieven inbreken en stelen; maar verzamelt u schatten in den hemel, [….] Want, waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. …. Niemand kan twee heren dienen. Gij kunt niet God dienen en Mammon…’ Matth. 6: 19 e.v.

De expositie begint met de geschreven erfenis: de archiefstukken van het Utrechtse domkapittel met beschrijvingen van de verloren kostbaarheden. In het zogenoemde Liber Camerae geeft de kanunnik en weldoener Evert van Zoudenbalch (1424-1503) in zijn functie van thesaurier een inventarisatie van de domschatten.

Kanunnik Evert van Zoudenbalch 1424 – 1503
Liber Camerae van het Domkapittel 1200-1342


Ook de Catalogus Episcoporum Ultrajectinorum uit 1342 maakt melding van de talrijke reliekhouders. Ter meerdere glorie van God en zichzelf of andersom, schonken hoogwaardigheidsbekleders kostbaarheden aan de kerk. Zoals bisschop David van Bourgondië (1456-1496) een bastaardzoon van Filips de Goede, die getuige een dagboeknotitie uit 1489 een ‘gulden cleynoot’ met Maria-relieken versierd met zilver, parels en edelstenen aan de domkerk had geschonken. Een kerststal van puur goud, voorzien van zijn wapen met sculptuurtjes van Maria, Jozef en het kindje Jezus.

De archiefstukken vormen voer voor geduldige en geschoolde lezers. Gelukkig wordt aan de hand van reproducties van schilderijen en prenten beknopt tekst en uitleg gegeven. Een afbeelding van een edelsmidse illustreert de opdracht die goudsmid Tyman IJsbrants in 1460 ontving voor de vervaardiging van een houder voor de armreliek van de heilige Pontiaan. Deze martelaar werd op 14 januari in het jaar 169 ten tijde van Marcus Aurelius in Spoleto om zijn geloof gedood. Dat hij zo ver van huis in Utrecht werd vereerd is te danken aan dit geschenk dat bisschop Balderik in 966 voor de herbouwde domkerk van keizer Otto I ontving.   

Opdracht aan Tymen Ysbrants
Zilveren lepels

Aan de inzamelingsactie voor het benodigde zilver herinneren enkele  zilveren lepels in de opstelling. Door gebrek aan materiaal en de dood van de smid liet de voltooiing van de opdracht nog 43 jaar op zich wachten. Het resultaat, een zwaarwegende schrijn in de vorm van een kerk, verdween eveneens de smeltoven.

Verloren kerkschatten
Hoe de schatten uit de Utrechtse Dom zijn verdwenen wordt in de archiefstukken eveneens verduidelijkt. Enige jaren nadat keizer Karel V heer van Utrecht was geworden, werden de gouden en zilveren kerkschatten vanuit Brussel gevorderd. In een inventaris uit 1571-78 leest de bezoeker dat alles is omgesmolten ten gunste van de oorlogskas van de Staten Generaal. In de zogenoemde ‘Reeckinge’ door Willem van Lamsweerde wordt vermeld dat de kanunniken het leeuwendeel van de kostbaarheden zelf lieten omsmelten om hun schulden te betalen. Zo eindigden de Utrechtse reliekhouders in de jaren zeventig van de 16e eeuw in de smeltoven van de Utrechtse munt.

Relieken van Pontiaan en Benignus, Utrecht, Oud Katholieke Gertrudis kathedraal

De overgebleven relieken kwamen terecht in de aan Gertrudis gewijde Utrechtse schuilkerk. Ze zijn in de tentoonstelling te zien: de keurig verpakte botresten van Pontiaan en Benignus, die nog door bisschop Balderik waren verworven. Ook de Bracchium Sancti Martini; een armreliek van de Utrechtse patroonheilige bleef bewaard. Volgens de overlevering sneed hij zijn rode mantel in tweeën, waardoor zijn witte onderkleed zichtbaar werd. De helft gaf hij weg aan een bedelaar. Het wapen van Utrecht, onder meer te zien aan de lantarenpalen in de binnenstad, herinnert ons aan Martinus goede daad.

Kistje met as, Domrelieken uit de Oud-katholieke Gertrudiskathedraal, Utrecht

Van twee reliekhouders met (nog meer) relieken van Pontiaan en Agnes resteert slechts de as, die overbleef nadat deze tijdens de Opstand, in de late 16e eeuw, door de watergeuzen werden verbrand.

Met de geschreven bronnen over de verdwenen Utrechtse Domschat en de tastbare objecten uit Münster wordt op thematische wijze een schitterend verhaal verteld over de verschillende aspecten van de verwerving, verzameling, verering en vernietiging van relieken.

De oudste relieken uit de Utrechtse Dom ontving Willibrord eigenhandig tijdens een bezoek aan paus Sergius in Rome. Sindsdien groeide de verzameling heilzame relieken uit tot een ware schat. Niet alleen Martinus van Tours en de heilige Pontiaan speelden een belangrijke rol in Utrecht, maar ook de martelares Agnes van wie een prachtig beeldje uit Münster te zien is. 
Op 14 en 21 januari werden hun relieken in een feestelijke processie rondgedragen. Getuige een beschrijjving van de ‘blyde incomste’ van Keizer Karel V in de zomer van 1540 haalde het domkapittel toen eveneens alles uit de kast voor een indrukwekkende reliekenoptocht door de stad.

Sculptuur van de heilige Agnes, Münster (?), 1520, Domschat Sint-Paulusdom, Münster

De martelares die in de 3e eeuw in Rome werd gedood is herkenbaar aan haar attribuut, het lam. Haar naam is afgeleid van het Latijnse Agnus Dei. De ring verwijst naar de reden van haar marteldood. Haar nee-woord op het huwelijksaanzoek van een Romeinse prefect werd haar fataal. Het gedetailleerde beeldje is een meesterwerk van 16e eeuwse goudsmeedkunst. Wie de Paulusdom bezoekt ziet twaalf soortgelijke figurines op het hoofdaltaar.

Kostbare materialen
In het tot ‘schatlab’ gedoopte deel van de expositie ziet de bezoeker de kostbare nog onbewerkte materialen en ‘rariteiten’, waaruit de stukken zijn vervaardigd. (Half)edelstenen als amethist, lapis lazuli, parels en robijnen, waaraan symbolische en soms ook wonderdadige krachten werden toegekend. Zo zou amethist, vaak gezet in bisschopsringen (…) de drager bescherming bieden tegen dronkenschap. Een bijzondere gif-neutraliserende werking werd toegeschreven aan de kokosnoot; het materiaal waaruit één van de topstukken vervaardigd is. Deze uit de 10e of 11e eeuw daterende kokosnootbokaal is bekroond met het lam Gods; geformeerd uit een van oorsprong oud-Perzisch bergkristallen leeuwenbeeldje, waaraan letterlijk en figuurlijk een christelijke draai werd gegeven. De staart van de leeuw werd gecoupeerd en het kopje omgedraaid. Een uit 1622 daterend certificaat van echtheid (…) verklaart de bloedrode inhoud van het lam:  …’in Ipso Ango Dei de sanguine Domini nostri’… 

Ivoren beker, Münster, rond 1380

In de tentoonstelling bevinden zich nog enkele bijzondere bokalen. Twee van ivoor, gedekt met een leien pannendakje van zilver. Op één daarvan zijn 9 helden te zien; 3 oudheidkundige, 3 joodse en 3 christelijke. De andere toont de zogenoemde vrouwenlisten: Delila die de oudtestamentische krachtpatser Samson met de schaar van zijn kracht berooft. In het ivoor is ook een afbeelding van de Griekse wijsgeer Aristoteles gesneden, aan wie niets menselijks vreemd was. Nadat hij zijn pupil Alexander de Grote gewaarschuwd had voor de mooie, doch listige Phillis, ging hij zelf voor de bijl. De afbeelding toont hoe hij zich door haar als rijdier liet gebruiken. Eén van de talrijke in de Middeleeuwen graag uitgebeelde zogenaamde vrouwenlisten.
Moraal van het verhaal? Mannen hoed u voor de listen van vrouwen. In het voetspoor van Eva zijn zij erop uit om zelfs de meest deugdzame en wijze mannen ten val te brengen….

Kokosnootreliekhouder, Münster, circa 900-1120, collectie Domschat Sint-Paulusdom, Münster

Wederdopers in Münster

Van het leien dakje van deze bokaal maken we een sprong naar de spreekwoordelijk geworden ‘Jantje van Leien’. De kleermaker uit Leiden, die samen met Berend Knipperdolling in 1534 in Münster alvast een eigen versie creëerde van het hemelse Jeruzalem. Dat het inrichten van het koninkrijk Gods geen mensenwerk is werd echter al snel duidelijk. De portretten van Jan Beukelszoon, alias Jan van Leiden, en zijn compaan Knipperdolling zijn in replica aanwezig.

Lambertikerk Münster met kooien

Gedurende de hevige strijd tijdens het ontzet van deze ‘modelsamenleving’, werden de twee opgepakt en opgehangen in kooien aan de Lambertikerk in Münster, waar ze (die kooien) als afschrikwekkend voorbeeld nog steeds hangen.
Het interieur van de Paulusdom werd verwoest, maar de domschat bleef wonderwel gespaard. Dat gebeurde nogmaals ten tijde van Napoleon, die alleen de barokke objecten van de kerkschat liet omsmelten. Wie durft de kracht van middeleeuwse relieken nog te betwijfelen?

Zoals in elke rooms-katholieke kerk werden in de dom van Münster en Utrecht relieken van de patroonheiligen bewaard. Eén van de oudste objecten uit de schatkamer van Münster is een hoofdreliekhouder van de apostel Paulus, daterend van 1060.

Van een fervent bestrijder van het christendom veranderde hij, na goddelijke interventie op weg naar Damascus, in één van de belangrijkste strijders vóór het christendom. (Handelingen 9: 17-18).

Pauluskopreliekhouder, circa 1060, collectie Domschat Sint-Paulusdom, Münster

De houten kern herinnert nog aan de manier waarop relieken aanvankelijk werden opgeborgen; in eenvoudige houten doosjes. In de loop der tijd werden deze bekleed met bladgoud en zilver en steeds rijker versierd. Later kregen reliekhouders vaker een vorm die correspondeerde met het lichaamsdeel van de reliek. Zoals dit hoofd van de apostel Paulus, omkleed met goud; versierd met parels, edelstenen en ogen van safier. Met Pasen werd deze getoond op het altaar.

Van de smeltoven gered
De zogenoemde Hamer van Sint Maarten, de beschermheilige van de Utrechtse Dom, is de enige bewaard gebleven secundaire reliek uit de voormalige domschat. Getuige het Latijnse opschrift zou de 4e eeuwse bisschop Martinus van Tours er tijdens zijn missie-campagnes heidense afgodsbeelden mee kapot hebben geslagen. ….. ‘de heidense afgodsbeelden stortten neer, getroffen door de bijl van Martinus, laat niemand geloven dat zij goden zijn, die zo gemakkelijk ter aarde storten’… 

De ‘hamer’ is samengesteld uit een prehistorische vuistbijl gevat op een steel uit ca. 1300. Of Martinus deze ooit zelf heeft gehanteerd blijft een vraag…..

Voor we ons virtuele bezoek aan de schatkamer van Münster voortzetten noem ik nog twee Middeleeuwse manuscripten die ontnapt zijn aan de vernietiging van de Utrechtse domschat: de Ansfridus- en Bernulfuscodex.

Anfriduscodex, handschrift Sankt Gallen, 2e helft 10e eeuw, band 13e-14e eeuw

De achterzijde van de Ansfriduscodex toont het ‘portret’ en een boodschap van Ansfridus die van 995 tot 1010 bisschop van Utrecht was: …’Versierd met flonkerende edelstenen en schitterend goud ben ik een geschenk van Ansfridus aan Martinus’…, dat wil zeggen aan de Maartenskerk.

In roerige tijden werden deze codices ver van Utrecht in veiligheid gebracht. In de 19e eeuw werden de boeken in de pastorie van de Deventer Lebuinuskerk teruggevonden, waar ze werden gebruikt om de linnenpers te verzwaren. Voor de Utrechtse katholieke geestelijke en ‘reli-souvenirjager’ Gerard van Heukelum een vondst van onschatbare waarde. Na 1853 mocht het katholieke geloof, dat sinds de late 16e eeuw verboden was, weer openlijk worden beleden. Voor de nieuw in te richten neo-gotische godshuizen werden naar door Van Heukelum aangedragen authentieke voorbeelden, middeleeuws ogende objecten gemaakt.

Detail van Anfridescodex

Van de dedicatietekst op de Ansfriduscodex is geen woord overdreven. De ‘hard-cover’ bestaat uit een met bladgoud bekleed houten plankje, dat in het Latijn werd aangeduid met het woord caudex, waar de benaming codex van afgeleid is. Deze werd versierd met een uit filigrainwerk gevormd kruis en een keur aan edelstenen.
Voor de inhoudsopgave hoef je het boek niet te openen. De medaillons op de hoeken verwijzen symbolisch naar de vier evangeliën. Leuk detail vormt het rode steentje rechtsonder. Ogenschijnlijk een gewoon siersteentje, maar door het opschrift een Fremdkörper op een christelijk boek want het is voorzien van een met het blote oog nauwelijks zichtbare inscriptie ‘Allah Akbar’; gods wegen zijn ondoorgrondelijk. 

Van een soortgelijke pracht is het 11e eeuwse reliekenkruis uit Münster. Staand op een voet van bergkristal en versierd met filigrainwerk, safieren, robijnen, karneool, smaragd en parels. Op hoogtijdagen werden dergelijke altaarkruisen evenals de reliekhouders in processie rondgedragen, zoals een steunafbeelding in de tentoonstelling laat zien.

Reliekkruis, Münster , circa 900-1120, collectie Domschat Sint-Paulusdom, Münster

Relieken op tournee.
Bij menige reliekhouder denk ik: wat als dit object zou kunnen spreken. Welke verhalen zouden deze heiligen ons niet kunnen vertellen over de omzwervingen tijdens hun leven of in de hoedanigheid van reliekhouder. Voor de vita’s van de heiligen kunnen we terecht in de Legenda Aurea. Op de vraag naar de omzwervingen van de objecten geeft een van de  archiefstukken antwoord. Middels een oorkonde van Filips van Bourgondië, de tweede bastaardzoon die door toedoen van zijn vader Filips de Goede bisschop van Utrecht (1517-1524) werd, krijgt het domkapittel in 1520 toestemming voor een reizende tentoonstelling van de Utrechtse domschat. Opdat gelovigen in Friesland, Holland en Zeeland ook konden profiteren van de heilzame werking van de in Utrecht bewaarde relieken. De tournee was een hele onderneming, maar de rondreizende reliekentoning was de moeite waard. De inkomsten uit de verkoop van aflaten vloeiden in de kas van het domkapittel. Dit tot ongenoegen van de lokale priesters.

Leuke gedachte dat de domschatten uit Münster nu eveneens op tournee zijn. De aanleiding is anders, maar hoop op inkomsten zal nog wel dezelfde zijn.  Wegens de renovatie van de Domschatzkammer zullen de kostbaarheden na Utrecht ook nog te zien zijn in Aken, Keulen en de VS.

Conclusie
In de tentoonstelling worden de parallellen tussen de Paulusdom van Münster en de Maartenskerk in Utrecht fraai geïllustreerd. Beide godshuizen zijn gesticht door vroegchristelijke geloofsverkondigers: Willibrord en Liudger. Op de fundamenten van deze eerste stichtingen verrezen in de 13 en 14e eeuw kerken in uitbundige gotische stijl. Dankzij de archiefstukken van het Utrechtse domkapittel en de tastbare objecten uit Münster kan de bezoeker tot en met 10 juni niet alleen genieten van de pracht en praal van de domschat van onze oosterburen, maar middels de complementaire opstelling daarvan en met wat fantasie ook van de verloren stukken van de Utrechtse domschat. 

Gaat u met mij mee naar de tentoonstelling op dinsdag 14 Mei. Ik geef dan een inleiding en rondleiding op de tentoonstelling. Informatie vindt u hier.

Bibliografie

E. den Hartog e.a., Relieken, Museum Catharijneconvent Utrecht, 2018

G.Althoff e.a., Der Schatz von Münster|The treasure of Münster, 2019

Wie meer wil weten zie onderstaande links:

Artikel van Marina over Utrechtse Domtoren

Artikel Relieken tentoonstelling Catharijneconvent

Utrecht Caravaggio en Europa, tot 24 Maart, Centraal Museum Utrecht

Utrecht Caravaggio en Europa
Hendrick Ter Brugghen, Sebastiaan door Irene verzorgd, 1625. Allen Memorial Art Museum, Oberlin, Ohio

In 2006 werd een dubbeltentoonstelling gewijd aan Rembrandt Harmensz van Rijn (1606-1669) èn Michelangelo Merisi da Caravaggio (1571-1610), zoals hij voluit heet. Beide kunstenaars zijn befaamd om hun realistische, dramatisch belichte schildering van mythologische en bijbelse episodes. Het dramatische claire-obscur van Rembrandt was Caravaggio’s specialiteit. De stelling van artistiek directeur Bart Rutten …’zonder Caravaggio geen Rembrandt’  is misschien wat te kort door de bocht, maar het is duidelijk dat Rembrandt  Caravaggio’s vindingen, die hij via het werk van Nederlandse Italië-gangers leerde kennen, toepaste. Rutten benadrukt het belang van deze tentoonstelling; hier ligt de bakermat van de schilderkunst van de Gouden Eeuw.

Rembrandt doet in Utrecht niet mee. De hoofdrolspelers in de tentoonstelling Utrecht, Caravaggio en Europa zijn Gerard van Honthorst (1592-1656), Hendrick ter Brugghen (1588-1629) en Dirck van Baburen (1592/93-1624). Middels de thematische inrichting van de tentoonstelling met hun werk naast dat van Italiaanse en Franse meesters, wordt zichtbaar in hoeverre zij Caravaggio navolgden of door hem èn door elkaar werden geïnspireerd.

Veel jonge kunstenaars uit het noorden maakten in de vroege 17e eeuw een reis naar Italië. Het zuidelijke licht en de grote voorbeelden van de Italiaanse Renaissance gaven de finishing touch aan hun opleiding. De drie uit Utrecht arriveerden tussen 1612 en 1615 in Rome. Sinds het heilig jaar -1600- waren behalve pelgrims ook kunstenaars naar de stad gekomen. Voor de aankleding van nieuwe en gerenoveerde kerken was er werk aan de winkel. Wegens de concurrentie moesten kunstenaars hun best doen om door potentiële opdrachtgevers gezien te worden. Door originaliteit of werkend in een beproefde stijl, zoals die van Caravaggio, waarvan zij wisten dat deze bij de hoge heren in de smaak viel.

Caravaggio had Rome in 1606, voortvluchtig na een moord, moeten verlaten, maar zijn artistieke nalatenschap bleef achter in de collecties van kunstverzamelaars en kerken. Bewonderd door bezoekers van de heilige stad. Zoals Gerard van Honthorst, die in de eerste kerk die hij na aankomst in Rome binnenging, de San Pietro in Montorio, de tekening maakte van Caravaggio’s Kruisiging van Petrus, waarmee de de tentoonstelling begint.

Honthorst Kruisiging tekening
Gerard van Honthorst, Getekende kopie van Caravaggio’s Kruisiging van Petrus.

Caravaggio, kruisiging van Petrus
Caravaggio, Kruisiging van Petrus, San Pietro in Montorio,Rome

Met deze expositie gaat het niet zozeer om de overeenkomsten, maar om de verschillen in de manier waarop de bewonderaars Caravaggio’s lessen toepasten, aldus conservator Liesbeth Helmus in Opium op 4 van 18 december jl.  Voor alle duidelijkheid voegt zij toe dat deze expositie géén Caravaggio tentoonstelling is. De nadruk ligt op kunstenaars die in zijn stijl, of op Caravaggio geïnspireerd werkten.

Het zag er naar uit dat Caravaggio zelf zou schitteren door afwezigheid, maar dankzij een genereus gebaar van de beheerder der Vaticaanse collecties was tot en met 13 januari zijn Graflegging te zien. Getoond naast een hierop geïnspireerde versie door Dirck van Baburen. Een Youtube filmpje toont hoe het twee bij drie metende doek onder het toeziend oog van Bart Rutten en conservator Liesbeth Helmus wordt geplaatst. Zij spreekt de kijker streng toe: …’dit gebeurt nooit meer; iedereen moet komen!’… Een oproep waar inmiddels talloze bezoekers gehoor hebben gegeven!

Van Baburens Graflegging is een mooi voorbeeld van het antieke concept van emulatio; het streven van kunstenaars om een bewonderd voorbeeld te evenaren of beter: te overtreffen.

Caravaggio grafleggging
Caravaggio, Graflegging van Christus, 1602-03, Musei Vaticani, Pinacoteca, Vaticaanstad

Van Baburen graflegging
Dirck van Baburen, Graflegging van Christus, 1617-18, Centraal Museum Utrecht

Van Baburen was van de Utrechtse schilders het meest gefascineerd door Caravaggio. Het half weggezakte lichaam van Christus in zijn Graflegging heeft hij waarschijnlijk naar levend model geschilderd. Dit realisme was een van de vernieuwingen van Caravaggio. Arts en kunstverzamelaar Giulio Mancini noteerde rond 1619 in zijn Considerazioni sulla pittura dat Caravaggio zijn modellen liet poseren in een verduisterd atelier. Soms meerdere figuren als in een tableau vivant,  zoals in het Martelaarschap van Mattheus in de San Luigi dei Francesi. In het werken naar levend model konden kunstenaars zich in Rome aan verschillende Accademie dal naturale bekwamen.

Vanaf half januari is weer een echte Caravaggio te zien: de kop van de Medusa uit een particuliere collectie. En tot mijn verrassing ontdekte ik er nog een: de Hieronymus uit Montserrat. De kerkvader die in de vroege 5e eeuw de in omloop zijnde bijbelteksten bundelde tot de zogenoemde Vulgaat, de bijbel die in de RK Kerk nog steeds gebruikt wordt. Het werk illustreert Caravaggio’s  atelierpraktijk; de gedeeltelijk helder belichte figuur doemt vanuit een donkere achtergrond op. Van dit halfnaakte, realistische uitgezakte lichaam en de gerimpelde kop van de heilige zal de bezoeker nog vele echo’s bij Caravaggio’s navolgers ontdekken. Dat geldt ook voor de manier waarop Caravaggio het incarnaat heeft weergegeven. Met contrasten tussen gebruinde koppen en handen naast witte huidpartijen, kenmerkend voor mensen die in de buitenlucht werken. Bij het creëeren van licht-schaduwpartijen op de huid, gebruikten de navolgers hetzelfde procédé als hun bewonderde voorbeeld: door de donkere grondering gedeeltelijk zichtbaar te laten en andere partijen met lichte verf aan te duiden.

Caravaggio Hiëreonymus
Caravaggio, Mediterende Hieronymus, 1605-06, Museu de Montserrat

Het weergeven van heiligen als doodgewone mensen werd Caravaggio’s handelsmerk. De manier waarop hij de wonderdadige maagd Maria in zijn Madonna di Loreto weergaf als een volksvrouw, met een uit de kluiten gewassen kind op haar heup, oogstte niet ieders bijval. De voorstelling met haveloze, knielende pelgrims die hun vieze voeten zó in het gezicht van de toeschouwer steken miste piëteit en decorum. Biograaf en (jaloerse) collega Giovanni Pietro Bellori had geen goed woord voor hem over. Verschillende Romeinse prelaten erkenden Caravaggio’s talent, maar zeiden ze:…’hij misbruikt het!’…

Caravaggio Madonna di Loreto
Caravaggio, Madonna di Loreto, 1603-05. Cappella Cavaletti, Sant’Agostino, Rome

Desondanks hadden Caravaggio en zijn navolgers veel eigentijdse bewonderaars. Bij kardinaal Del Monte en de gebroeders Giustiniani genoten zij onderdak. Van hen en andere belangrijke Romeinse families als de Barberini en de Borghese ontvingen Caravaggio, Van Baburen en Honthorst eveneens opdrachten. In de tentoonstelling worden werken van de  Utrechtse Caravaggisten getoond naast die van  Bartolomeo Manfredi, Orazio Gentileschi, Simon Vouet, Valentin de Boulogne, Nicolas Tournier, Jusepe de Ribera en een Caravaggist van de tweede generatie, Giovanni Serodine. Vooral religieuze onderwerpen met personages aan wie niets menselijks vreemd was. Verhalen over moord en doodslag, oorlogvoering, overspel, list en bedrog; niets nieuws onder de zon!

Hebben deze historiestukken ons in de eenentwintigste eeuw nog wat te vertellen? In het herkennen van de bijbelverhalen zullen de meeste museumbezoekers nu niet ver meer komen, maar de bijbehorende emoties zijn nog altijd herkenbaar. Soms zelfs bijna (in) te voelen. Woede, wreedheid, bloeddorstigheid, wellust, jaloezie, triomf, hoogmoed, spilziekte, maar ook speelsheid en vrolijkheid. Wat deze schilderijen laten zien is -ook los van religieuze betekenis- nog altijd actueel, zoals de woede in Francesco Boneri’s Verdrijving van de geldwisselaars uit de tempel (1610-15).  Voor zover mij bekend het enige moment, waarin de zachtmoedige Zoon van God uit zijn rol schiet.

Boneri Verdrijving van geldwisselaars
Francesco Boneri, ‘Cecco del Caravaggio’, Verdrijving van de geldwisselaars uit de tempel

In deze als een toneelscène neergezette voorstelling deinzen de figuren en masse terug voor zijn boosheid. Het werk hing destijds in het Palazzo Giustiniani, waar Dirck van Baburen, die het thema ook uitbeeldde, het gezien zal hebben. Johannes (2: 14-16) beschrijft hoe handelaren in offerdieren en geldwisselaars  goede zaken deden in de tempel. Jezus geeft ze er met een zweep van langs: …’Maak van het huis van mijn vader geen markt!’ 

 Na de zaal met de Graflegging wordt gekeken naar episodes die aan deze handeling vooraf gingen. Indringende scènes van de Doornenkroning en de Bespotting van Christus, werken met de Verloochening en het Berouw van Petrus. Gevolgd door een flash-back naar de kindertijd van Jezus met voorstellingen van de Twaalfjarige Jezus in de tempel.

Boulogne doornenkroning
Valentin de Boulogne Doornenkroning, met infrarood beeld

Valentin de Boulogne, Doornenkroning

 

 

 

 

 

 

 

 

Interessant om de verschillende resultaten te zien van kunstenaars die alle inspiratie putten uit dezelfde bron. Behalve de variatie die je met het blote oog kunt zien levert lezen van de catalogus ook nog enkele verrassingen, zoals de vierde man in de Doornenkroning van Manfredi. Infrarood reflectografie bracht een overschilderd kardinaalsportret aan het licht. Voor de tentoonstelling zijn veel werken met natuurwetenschappelijke methoden onderzocht. Caravaggio zelf werkte niet met ondertekeningen, maar naar levend model. Anderen, zoals Honthorst maakten voorstudies, waarvan in de catalogus voorbeelden worden getoond.

 In de zaal met de onthoofdingen bereikt het door Caravaggio geïntroduceerde realisme een gruwelijk hoogtepunt in moordscènes met twee bijbelse helden: David en Judith, die het Joodse volk van de vijand redden. De kleine herdersjongen slaagde erin om de reus Goliath met een welgemikte steen uit zijn slinger om te leggen. (1 Samuel 17). Talrijk zijn de verbeeldingen van David met zijn trofee, het hoofd van de overwonnen reus. Judith was de vijand op listige wijze te slim af. De mooie weduwe loopt (zogenaamd) over, brengt de legeraanvoerder Holofornes het hoofd op hol, waarna zij hem in zijn slaap een kopje kleiner maakt. In Valentin de Boulogne’s Judith is te zien hoe haar dat met goedkeuring van de allerhoogste gelukt is.

Jammer is de afwezigheid van de navolger die Caravaggio wellicht het meest nabij kwam: Artemisia Gentileschi. Haar rauw realistische verbeelding van Judith en Holofernes zou hier zeker niet misstaan hebben. Staand voor dit werk deed ik destijds automatisch een stap naar achteren om geen bloedspatten op mijn kleding te krijgen. Deze liquidatie kwam vast voort uit een van de eerste gedocumenteerde MeToo kwesties. Ze werd door haar leermeester Agostino Tassi verkracht. Artemisia’s vader, Orazio, is met een ingetogen versie wel vertegenwoordigd.

Orazio Gentileschi, Judith en Holofernes, 1621-25. Hartford, Wadsworth Atheneum Museum of Art

Artemisia Gentileschi (1593-1653), Judith en Holofernes, 1614-20. Napels, Museo di Capodimonte

Van deze onthoofdingen, symbolische overwinningen van het kwaad, zijn zo’n tien voorbeelden te zien. Enkele gaan terug op Caravaggio’s prototype in de Galleria Borghese. Het gezicht van David weerspiegelt zowel afschuw als compassie. Saillant detail: Caravaggio gaf het gezicht van de gevelde reus zijn eigen gelaatstrekken!

David Goliath
Caravaggio, David met het hoofd van Goliath, 1609-10, Rome, Galleria Borghese. Buiten tentoonstelling

Na Ter Brugghen’s doek waarin David, het hoofd van Goliath nog in de hand, wordt bezongen door de Israëlitische vrouwen, wordt de toon wat vrolijker. Gebruikmakend van Caravaggio’s vindingen creëren de Utrechtse Caravaggisten een ware klank en lichtshow in hun genrestukken met kaartspelers, bordeel-gangers en muzikanten.

Anders dan de Italianen en Fransen, die vasthouden aan Caravaggio’s vrij donkere kleurengamma, gebruiken zij een helder palet. Kleurrijk zetten zij de eveneens aan Caravaggio ontleende figuren in fantasierijke kleding neer, soms op virtuoze wijze opgeleukt met glanzende harnas onderdelen en gevederde baretten. Een terugkerend beeldmiddel is de combinatie van gerimpelde al of niet bebrilde personages naast frisse gladde types.

Gerard van Honthorst’s Liederlijke Student vormt een pars pro toto voor de schilderijen met zaken die God verboden heeft. Bezigheden waar jongemannen, de Utrechtse Italiëgangers niet uitgezonderd, juist zo van houden: wein, weib und gesang. In lokalen met ondubbelzinnige namen als de Osteria della Lupa, aan de zelfkant van de heilige stad, konden zij zich hieraan volop bezondigden. De sleutel tot begrip van deze vrolijke voorstelling wordt gegeven in het epigram in het opengeslagen boek. In de bijbehorende illustratie wordt Pallas Athene, de godin van de wetenschappen en wijsheid, door Bacchus en Amor neergesabeld. Moraal van het verhaal: dit lot staat de student die zich overgeeft aan aardse genoegens, eveneens te wachten!

Honthorst liederlijke student
Gerard van Honthorst, de liederlijke student

Detail ‘De liederlijke student’

Als lid van de zogenoemde Bentveughels, een gezelligheidsvereniging voor kunstenaars trokken ze er hele nachten op uit. Zoals bij eigentijdse studenten-verenigingen ook gebruikelijk kregen de leden een passende bijnaam: die van Dirck van Baburen was biervlieg. Gerard van Honthorst stond bekend als Gherardo della Notte, of in plurale: Gherardo delle Notti, maar dit was meer een erenaam, te danken aan zijn fabelachtige schildering van nachtelijke scènes.

In vrijwel alle kroeg- en bordeelscènes wordt, in navolging van Caravaggio’s Valsspelers uit 1595 een kaartje gelegd. De argeloze hoofdrolspeler heeft niets in de gaten, maar de opmerkzame beschouwer ziet dat het er niet eerlijk aan toe gaat. Omdat een potje kaarten nogal eens eindigde in een vechtpartij, werd dobbelen en kaarten in Rome verboden. De negatieve connotatie waarin speelkaarten gezien werden als het boek van de duivel, deed mij denken aan een hit uit de late jaren ’60. Het parlando lied van ‘cowboy Gerard’ over een soldaat die in de kerk berispt wordt door een superieur omdat hij met speelkaarten in de weer is. De soldaat legt uit dat de speelkaarten voor hem het equivalent vormen van de bijbel. De drie staat voor de heilige Drieëenheid, de boer voor de duivel en de tien voor de 10 geboden. En daar had deze officier natuurlijk niet van terug!

In de laatste zaal ontmoet de bezoeker een reeks solitair weergegeven  muzikanten, waarin de bezoeker de voorbeelden herkent van musicerende en drinkende figuren van Frans Hals en Judith Leyster. Waarmee de woorden van Rutten bewaarheid worden: hier ligt de bakermat van de schilderkunst van de Gouden Eeuw.

Hendrick Ter Brugghen, Vrolijke Drinker, ca. 1625. Utrecht Centraal Museum

Frans Hals, Pekelharing, 1643, Frans Hals Museum Haarlem

 

 

Achterin de laatst zaal hangt als blikvanger en slotakkoord Ter Brugghen’s Annunciatie uit 1629, het jaar van zijn dood. Geschilderd in een ongebruikelijke iconografie. Het moet voor Maria een beangstigende ervaring zijn geweest, toen de aartsengel klapwiekend binnen kwam. Maar van angst geen spoor op het prachtige verstilde gelaat van de toekomstige moeder van Gods zoon. Devoot hoort zij de bijzondere boodschap aan. In de voorstelling zijn twee episodes uit het leven van Maria versmolten: de verkondiging en de uiteindelijke beloning voor bewezen diensten: Maria’s kroning tot hemelkoningin.                                        Voor wie zich afvraagt waarom op de houten constructie geen cache-pot met varen staat; dit is geen piedestal, maar een garenhaspel. Soms uitgelegd als een verwijzing naar het kruishout, waaraan het kind dat hier geconcipieerd wordt zal eindigen. Een andere mogelijkheid staat in het apocriefe proto-evangelie van Jacobus: toen de engel zijn boodschap bracht zat Maria de purperen draad te spinnen voor de voorhang van de tempel, die 34 jaar later zou scheuren op het moment dat Jezus de geest gaf.  Vergezocht? In de symbolische duiding van ogenschijnlijk realistische details is alles mogelijk!

H. ter Brugghen, de Annunciatie, 1629. Diest

Ter Brugghen’s Annunciatie markeert niet alleen het einde van de tentoonstelling, maar ook de bloeiperiode van de Utrechtse Caravaggisten. Dirck van Baburen en Hendrick Ter Brugghen waren in 1630 overleden. Gerard van Honthorst sloeg als hofschilder van Frederik Hendrik en Amalia van Solms en later van Karel I in Engeland andere wegen in; één ervan leidde naar de Oranjezaal van Huis ten Bosch.

Met werk uit de eigen collectie en ruim 60 bruiklenen wordt aanschouwelijk gemaakt hoe de navolgers van Caravaggio zijn realisme en lichtgebruik op hun eigen manier toepasten. De Utrechters zijn met hun poldermodellen echt Hollands. Aan Caravaggio’s repertoire van personages met vieze voeten en gerimpelde koppen voegen zij dooraderde benen toe, tenen met kalknagels, rotte tanden en enorme drankneuzen. In hun werk bereikt het realisme van Caravaggio een absoluut hoogtepunt. Zij werkten in een kleuriger palet, inzoomend op de hoofdvoorstelling, belicht in een contrastrijk claire-obscur. Dat laatste deden de Italiaanse en Franse schilders eveneens, maar in een meer academische en beschaafde stijl bleven zij dichter bij Caravaggio’s donkere palet.

Na Utrecht zal de tentoonstelling vanaf 23 april tot en met 21 juli te zien zijn in Alte Pinakothek, München.

Link: Centraal Museum, Utrecht Caravaggio en Europa

Link: Museo di Capodimonte,  bezit werk van Caravaggio, Artemisia Gentileschi en andere caravaggisten als Manfredi, Jusepe Ribera , Mattia Preti en Simon Vouet.

B. Eberd & L. Helmus, Utrecht, Caravaggio en Europa, tentoonstellingscatalogus, Centraal Museum Utrecht, 2018.

 

 

 

 

 

 

Trots van de Stad; de Utrechtse Domtoren. Centraal Museum Utrecht, t/m 2 oktober 2016.

 

Herman Saftleven, Gezicht op de stad Utrecht, ca, 1664. Dresden Staatliche Kunstsammlungen.

In de 14e eeuw schreef Geert Grote, de man van de Moderne Devotie, een fel protest tegen de bouw van de Utrechtse Domtoren: Contra turrim traiectensem. Hij hekelt de hoogmoed van de opdrachtgevers, nota bene de kanunniken van de Maartenskerk.

Waren zij het verhaal van de toren van Babel vergeten ?

Geert Grote voorspelde dat de toren snel zou instorten. Hoewel hij warm was, zat hij er met deze voorspelling toch nèt iets naast. Tijdens een storm in 1674 bleef de toren overeind, terwijl het enorme schip van de kerk op de plek van het huidige domplein instortte. Om een idee van de oorspronkelijke situatie te geven zijn de plaatsen van de pijlers van dit verdwenen schip in het plaveisel gemarkeerd. Nou ja, de oorspronkelijke situatie van dat ingestorte schip dan, want de historie van deze plek gaat veel verder terug. De chronologie van die geschiedenis wordt aan het begin van de expositie zichtbaar gemaakt met maquettes, graf- en bodemvondsten. In de 2e eeuw lag op deze locatie een Romeins castellum; een belangrijk steunpunt van het Romeinse Rijk in Germania Inferior. Lang nadat de Romeinen vertrokken waren bouwde de Angelsaksische missionaris Willibrord hier in de late 7e eeuw een kerkje gewijd aan Sint Maarten. In de vroege 11e eeuw verrees hier in opdracht van bisschop Adelbold een Romaanse kerk, die op zijn beurt weer plaats maakte voor de grote gotische Maartenskerk, geflankeerd door een fiere toren. De domtoren is tot de huidige dag de trots van de stad. En precies zo was het bedoeld; een symbool voor de macht en glorie van de welvarende bisschopsstad Utrecht.

In een tentoonstelling over de Maartensdom mag informatie over het leven van Sint Maarten niet ontbreken. Er is een prachtig 15e eeuws ‘ruiterportret’ door Jan Nude te zien, waarin de dan nog Romeinse soldaat Martinus zijn mantel deelt met een bedelaar. De Utrechtse Universiteitsbibliotheek stond de 13e eeuwse levensbeschrijving van de heilige door Sulpicius Severus af.

Domfabriek en afrekenen met mythes

In het Utrechtse Centraal Museum staat deze toren en de grond waarop zij al 700 jaar centraal in de tentoonstelling: Trots van de Stad. De Utrechtse Domtoren. De expositie vangt aan met een panoramisch gezicht op de ‘skyline’ van Utrecht. De bezoeker hoort bij het krieken van de dag het kraaien van een haan en …. bouwgeluiden. Tussen 1320 en 1382 werd van zonsopgang tot zonsondergang aan de Dom gewerkt. Een 3-D animatie toont in enkele minuten hoe de toren, waaraan in werkelijkheid ca 60 jaar gewerkt werd, wordt opgetrokken. Grappige gedachte dat een kind evenals zijn vader, zijn grootvader en wellicht ook nog de betovergrootvader deze geluiden al hoorde !

Meester van de Kruisafneming van Figdor, Christus aan het kruis, ca. 1505. Amsterdam, Rijksmuseum.

Op een wand worden 15e, 16e en 17e eeuwse schilderijen geprojecteerd, waarin de Utrechtse Domtoren te herkennen is. Het meest bekend is het Gentse Lam Gods van Jan en Hubert van Eyck uit ca. 1430. De toren figureert ook in een anoniem Altaarstuk met dubbelportret van het echtpaar Snoy uit 1530, in een Kruisiging geschilderd door de Meester van de Kruisafneming van Figdor en zelfs in miniaturen van twee getijdenboekjes. Gastconservator en auteur van het boek waarop de tentoonstelling gebaseerd is, René de Kam, licht het indrukwekkende bouwproject toe. Anders dan je wellicht zou verwachten werd zeer economisch en –naar onze begrippen- duurzaam aan de toren gewerkt. Met een vaste, constante ploeg van 15 bouwvakkers naast 15 ‘zzp’ers’, die werden ingehuurd wanneer extra mankracht nodig was. In de ‘bouwloods’ liggen bouwgereedschappen, een hijswerktuig en bouwtekeningen. Ook de financiering door de aflaathandel komt aan bod. De middeleeuwer werd niet alleen in beslag genomen door de zorg voor het leven hier en nu, maar hij was ook zeer gepreoccupeerd met het leven na de dood. In altaarstukken en schilderijen als de anonieme Armenpot van Sint Jacob uit 1562 werd de beschouwer herinnerd aan de twee opties in het hiernamaals. Om weg te blijven uit de hel deed je er verstandig aan om netjes te leven en een aflaat te kopen. Met dit briefje werd de periode waarin de tijdelijke zondestraffen in het vagevuur –het louterende tussenstation- moesten worden uitgeboet bekort. Daar had de goede gelovige, of zo u wilt de goedgelovige, wel wat voor over ! Een in Rome opgemaakte aflaatbrief uit 1288, voorzien voorzien van wel 20 (aarts)bisschoppelijke lakzegels garandeert een aflaat voor allen die bijdragen aan de bouw van de Utrechtse Dom.

Aflaatbrief_Rome_1288.
Aflaatbrief, Rome, 1288.

De tentoonstelling rekent af met de mythe dat het schip van de Maartenskerk zou zijn ingestort omdat het slecht gebouwd was door het wegvallen van de inkomsten uit de aflaathandel. Met de Reformatie kwam wèl een einde aan deze financieringswijze, waardoor de bouw tijdelijk kwam stil te liggen.

In mijn studietijd vernam ik dat Middeleeuwers zo hoog bouwden als zij durfden, maar bij de bouw van de Domtoren was dat geenszins het geval, verzekert De Kam. Bouwhistorisch onderzoek heeft uitgewezen dat de bouw letterlijk en figuurlijk goed doordacht, gepland en stevig onderbouwd was met een fundament van wel 700.000 bakstenen !

Het zal de bezoeker wellicht verbazen dat de Domtoren na voltooiing van een eerste opknapbeurt in 1525 rood-wit beschilderd was in de kleuren van de patroonheilige van de stad: Sint Maarten. Betrokkenen bij een aanstaande restauratie buigen zich over de vraag of die kleuren moeten terugkomen. De huidige restauratie ethiek respecteert de in de loop der tijd ontstane afwijkingen van het oorspronkelijke concept, volgens welke de toren kleurloos zou moeten blijven. Misschien een idee om dan één kant van de toren in de oorspronkelijke kleur terug te brengen ? Diverse historische restauraties van de domtoren komen, geïllustreerd met schilderijen waarop zijn deplorabele staat te zien is, in de tentoonstelling uitvoerig aan bod.

Johan van Kessel, De Dom te Utrecht na de instorting in 1674, Centraal Museum, Utrecht.

Buienalarm anno 1 augustus 1674; code rood !

Hoe kon de Domtoren tijdens de orkaan van 1674, waarbij niet alleen het schip van de domkerk, maar de hele stad in puin lag, overeind blijven ?

Gerard van der Schier, klimatoloog bij het KNMI, presenteert een reconstructie van het weer in de nacht van 1 op 2 augustus 1674. In een eigentijdse meteo-animatie is op de neerslagradar te zien hoe vanuit Noord-Frankrijk een enorme donkerblauwe depressie met dieprode kernen, komt aanzetten. Wanneer de storm ons land bereikt, trekt deze in minder dan een half uur zijn verwoestende spoor over Utrecht. Qua alarmfase zouden we nu spreken van code rood !

Er moeten windstoten van zo’n 240 km per uur geweest zijn en ooggetuigen beschrijven hagelstenen zo groot als kinderkopjes. Bij dit weerbeeld horen strikes, valwinden, die met een verwoestende snelheid neerkomen. Tussen deze valwinden bevinden zich windluwe zones. De meteorologen vermoeden dat de Domtoren precies in zo’n windluwe zone stond.

De desastreuze gevolgen voor de overige gebouwen in de stad zijn o.a. door Pieter Saenredam en Herman Saftleven zorgvuldig geschetst. Bijna 350 jaar later geven hun werken ons een indruk van de ravage in de stad.

Herman Saftleven, Domtoren 1674 Bron: Utrechts archief

“De hooghte van den Doms.toorn is 383. voetmaten. ende is tot den bovensten ommegangh verdeelt in 457 trappen. Anno 1674 den 22 Julius ouden stijl is door Godts onweer een gedeelte van de Domskercke omver gesmeten en dit stuck van binne soo vertoont ende Ao 1675 in … getekent van Herman Saftleven out 66 Jaer”

Verval
Alles in het leven heeft onderhoud nodig en dat geldt ook voor een eeuwenoude toren die voortdurend in weer en wind staat.

Ook aan dit aspect besteedt de tentoonstelling uitvoerig aandacht. Behalve gewoon verval spelen ook klimatologische-, economische-, religieuze- en politieke gebeurtenissen daarbij een rol. In het rampjaar 1672, worden de Fransen, om plundering van de stad te voorkomen, met het kapitale bedrag van ruim 630.000 gulden afgekocht. Voor onderhoud en waar nodig restauratie van de toren blijft niets over.

Restauraties en opknapbeurten werden door de eeuwen heen nu eens provisorisch, dan weer grondiger uitgevoerd. Rekeningen tonen echter aan dat de kapittelheren van de Dom steeds zuinigjes te werk gingen. Wel reparaties, maar het mocht niet veel kosten.

Wisseling van de wacht en van de macht
Wanneer de openbare uitoefening van het Rooms-Katholieke geloof in de late 16e eeuw door de calvinistische overheid is verboden, komt de Maartenskerk, ontdaan van ‘paapse’ beelden en schilderijen, in handen van de sobere protestanten. Wanneer ik dit tijdens een rondleiding aan jongeren vertel reageren ze verontwaardigd: maar dat is discriminatie !

In de Napoleontische tijd, de vroege 19e eeuw, kregen de katholieken hun kathedraal nog heel even terug, waarna de Maartenskerk voorgoed overging in hervormde handen.

In 1674 was de domtoren al op miraculeuze (inmiddels meteorologisch verklaarde) wijze overeind gebleven. In 1836 overleefde hij een tweede stormaanslag, hoewel een deel van het gewelf van de lantaarn instortte. Schilderijen uit die jaren tonen een Domtoren, waarvoor de inwoners van Utrecht nu zich zou schamen. Vier ingenieurs ontwikkelden een bizar herstelplan. Het plaatsen van 4 bakstenen pijlers bovenin de toren zouden deze moeten redden. Het bleek, aldus de Kam, een idioot plan. De uitvoering ervan zou veel te zwaar en lelijk worden; gelukkig ging het niet door.

Reinier Craeyvanger, Stadhuisbrug in Utrecht, 1833. Utrecht, Centraal Museum.

Een als werkplan ontworpen maquette toont de restauratie die in 1840 ter hand werd genomen. Het is een interessant fenomeen dat nieuwere generaties restauratie-architecten altijd ontevreden zijn over het werk van hun voorgangers, die meestal iets van de toen heersende restauratieopvattingen hebben achtergelaten.

Zo werd bij een restauratie door Pierre Cuypers, conform diens neo-middeleeuwse ideëen, de toren in de late 19e eeuw bekleed met baksteen en langs de torenomgang werden gietijzeren balustrades aangebracht. Toen was de heersende gedachte: restaureren zoals de Middeleeuwer het bedoeld had.

Van een volgende restauratie onder George van Heukelom in de jaren ‘20 van de 20e eeuw, dateren invloeden van de Amsterdamse School. (Gelukkig) niet aan het exterieur, maar wel in het interieur. De entrée van de Domtoren is heel donker, conform de toen heersende idee van de ‘donkere Middeleeuwen’.

Terug naar de expositie. In de entresol van de tentoonstellingszaal zijn twee kleine exposities ingericht. Eén slaat een zijweg in en is gewijd aan de homovervolgingen die in 1730 losbarsten nadat de dronken koster van de Maartenskerk justitie had ingelicht over de heimelijke ontmoetingen van mannen in de Michaëlskapel onder de domtoren. Utrecht bood blijkbaar mogelijkheden voor herenliefde, want in de tentoonstelling Vrede en Verdraagzaamheid, over de Vrede van Utrecht, wordt ook gewag gemaakt van heimelijke ontmoetingen van heren   tijdens het congres over de Vrede van Utrecht (1713). Van die dagen dateert de benaming Utrechtenaar voor homosexueel.

Ter herinnering aan deze homovervolgingen en executies werd in 1999 een gedenksteen in het Domplein geplaatst.

Een tweede mini expositie is gewijd aan het wereldberoemde Hemony carillon uit de jaren ‘60 van de 17e eeuw. Vlakbij het eindpunt van de tentoonstelling, weer beneden, hangt een speellijst met verzoeknummers van Utrechters (…) voor de beiaard. In de laatste ruimte van de tentoonstelling bevindt zich een werkplaats, waar jong en oud aan de slag kunnen. Je kunt een blokken versie bouwen van de Domtoren en met een 3-d printerpen onderdeeltjes maken voor een groot bouwproject van de Dom.

Blijvende inspiratiebron
Door de eeuwen heen heeft de Domtoren kunstenaars, ontwerpers en musici geïnspireerd. …

In de tentoonstelling hangt een Utrechts stadsgezicht door Charly Toorop, waarin zij een in 1917 waargenomen impressie geeft van de nog landelijke periferie met de wijk Abstede en in de achtergrond prominent de Domtoren. Deze figureert ook in Piet Vermeulens Portret van Jan Engelsman uit 1961. De Domtoren is hier “heel grappig” weergegeven als een Utrechtse variant op de toren van Pisa.

Piet Vermeulen,Portret van de schrijver Jan Engelman (1900-1972) 1961, Collectie centraal Museum

In de jaren ’80 pakten ontwerpers het aloude symbool van de Domtoren wederom op in een promotiecampagne voor de stad. Overal zag je affiches met ‘Utrecht, mooi stadsie waor’ en een felgekleurde tekening van de dom met opschrift Utrecht ‘Citta del Duomo’. In 2000 scoorde Herman Berkien een hit met het o.a. op de Utrechtse Dom geïnspireerde – Utereg Me Stadje, waarin de zanger zijn geliefde stad, staande bovenop de Domtoren, bezingt.

Als ik boven op de Dom kom Kijk ik even naar benee
dan zie ik het ouwe Grachie ’t Vreeburg en wijk C

De Domtoren blijft tot de verbeelding spreken; deze tentoonstelling zal daar zeker aan bijdragen !

René de Kam, De Utrechtse Domtoren. Trots van de stad, 2014,
Utrecht.

 

 

 

 

Geverifieerd door MonsterInsights