Kasper Niehaus, Zomer aan de Kaag, ongedateerd, collectie Kunsthandel Ivo Bouwman
Nederland Waterland; in de tentoongestelde werken kruipt het water zelfs waar het niet gaan kan. Soms moet je heel goed kijken om het te ontdekken, maar in de meeste schilderijen, tekeningen en prenten en zelfs in een voorbeeld van naaldkunst is dit fluïde element aanwezig. Aanzwellend in de branding, stromend in een rivier of stilstaand. Het element water heeft menige pen in beweging gebracht, resulterend in dichterlijke mijmeringen waarbij ook woest kolkende gevoelens aanwezig zijn. Zonder luid-sprekende bezoekers kun je de stem van Tommy Wieringa, die een selectie van twaalf watergedichten voordraagt, verstaan.
Onderwijl passeren ca. vijftig werken van Jan Toorop, Edgar Fernhout, Sal Meijer en vele anderen de revue in deze intieme tentoonstelling. De oudste ontstonden eind 19e eeuw, de jongste dragen recente dateringen.
Water, we kunnen niet zonder. Ieder mens heeft het dagelijkse nodig maar daarnaast is water onontbeerlijk voor transport, industriële activiteit en recreatie. Alle gebruiksvormen zijn aanwezig op één na: bad- en zwemwater (of heb ik iets gemist?). Wat hierbij in de buurt komt is een humoresk doek van Ferdinand Erfmann met Baadsters die op het strand liggen te zonnebaden.
Sinds oudtestamentische tijden boezemt water vrees in. Een verbeelding van de Bijbelse zondvloed zag ik niet, maar wel een door mensenhand gecreëerde desastreuze overstroming. In zijn Inundatie uit 1944 gaf Henk Chabot een impressie van de verwoestende kracht van zeewater, dat het land overspoelde nadat de Duitsers de dijken moedwillig hadden gebombardeerd om de opmars van de geallieerden te stoppen.
Het laatste woord over de zegeningen en de gevaren van water is nog niet gezegd. Vrees voor het almaar stijgende zeewaterpeil is groter dan ooit. In weerwil van de overvloedige regenval in dit voorjaar, dreigt paradoxaal genoeg een alarmerend tekort aan water. Er zal echt iets moeten gebeuren; het doorspoelen van het toilet met Spa blauw, zoals de topman van Vitens ons kraanwater noemt zal snel tot het verleden moeten gaan behoren.
Jan Toorop, Zee, 1899, Kröller-Müller Museum Otterlo, verworven met steun van Vereniging Rembrandt
Terug naar de tentoonstelling waarin je ziet hoe elke kunstenaar de verbeelding van het thema op eigen wijze heeft weergegeven. Figuratief of (bijna) abstract. Alle ‘ismen’ zijn vertegenwoordigd. Van Jan Toorop zie je twee impressies van de Zee. Een vredig pointillistisch doek uit 1899 en een dynamische op Van Gogh geïnspireerde expressionistische variant met een schuimende branding. Ruim vijftig jaar later vertaalde Edgar Fernhout, zoon van Charley Toorop, zijn waarneming van de branding in een welhaast abstract beeld.
Sal Meijer, Oudezijds Achterburgwal, Amsterdam ca. 1910, Museum More
In de tentoonstelling zie je voorbeelden van het stralende luminisme, maar ook realistische, soms enigszins naïeve werken en stadsgezichten in de zogeheten Nieuwe Zakelijkheid, zoals Toon van den Muysenbergs impressie van de Nieuwe Amstelbrug uit 1962. Eerder ontstond Sal Meijers in een monochroom palet gedane impressie van de toen nog verstilde Achterburgwal. Toepasselijk decor voor de film Kruimeltje! Wim Oepts stond in 1932 ook aan een Amsterdamse gracht en gaf zijn waarneming in enigszins naïeve vormen weer. We blijven nog even in Amsterdam en staan stil bij een feeërieke nocturne: Victor de Budt’s Damrak bij nacht uit 1925.
Victor de Budt, Damrak bij nacht, 1925, Pastel op papier, Arnold Ligthart kunsthandel, Amsterdam
Ook poelen en vijvers zijn op het doek beland, zoals Marian Plugs op Monets Lily Pond geïnspireerde Vijver uit 2023. Zij is een van de weinige vrouwen in deze tentoonstelling. Jeanne Bieruma Oosting gaf met haar Vissen in 1976 een impressie van hetgeen zich onder het wateroppervlak bevindt. Christine van Zeegen ging ook kopje onder en bracht met haar borduurwerk Zeeanemoon de diepzeewereld met naald en draad in beeld. In het themanummer Verhalend Textiel van Kunstschrift (april/mei 2024) las ik een bijdrage over deze vergeten vrouwelijke naaldkunstenares die, vaak naar ontwerp van haar broer Janus, de prachtige wandkleden creëerde die tot 16 september in het Drents Museum te zien zijn.
Uit de eigen collectie van Museum More zie je Jan Mankes’ mysterieuze Avondschemering. In dit werk is speelt het element lucht weliswaar de hoofdrol, maar de vaart langs de Woudsterweg rechtvaardigt Mankes deelname aan deze expositie. Van zijn hand zie je verderop in het museum nog meer werken.
Rein Draijer, Hollands landschap, 1975 particuliere collectie
De geschilderde beelden roepen bij mij ook literaire en muzikale herinneringen op. Bij Rein Draijers Hollands Landschap uit 1975, samengesteld uit enkele gestileerde witte en groene vormen, borrelt Willem Nijhofs gedicht Denkend aan Holland uit een verre declamatieles op. De vrouw van het passerende binnenvaartschip, die psalmodiërend de was op hangt moet je er even bij denken!
Maurice Sys, Zuiderzee
Bepaald nostalgisch tenslotte is Maurice Sys impressie van de Zuiderzee uit 1918 waarin zich aan de horizon in de in elkaar overlopende water- en luchtpartijen twee botters aftekenen. In mijn auditieve geheugen weerklinken de stemmen uit de in 1959 populaire weemoedige Zuiderzee-Ballade.
Religie en wetenschap onverenigbaar? Vergeet het maar!
Earthrise (aardopkomst) is een foto van de Aarde, gemaakt in 1968 door astronaut William Anders tijdens de Apollo 8-missie. De officiële naam van de foto is afbeelding AS8-14-2383. Bron Wikipedia
De tentoonstelling laat zien dat mensen sinds jaar en dag in religie en wetenschap niet alleen antwoorden zoeken op existentiële vragen maar ook op onverklaarbare verschijnselen die hun verwondering wekken. Beide disciplines staan sedert het midden van de 19e eeuw op gespannen -soms zelfs vijandige- voet met elkaar. Althans dat wordt vaak gedacht. Ten onrechte menen de samenstellers van deze expositie, die in samenwerking met Teylers Museum en Rijksmuseum Boerhaave tot stand kwam. Voorafgaand aan de opening laten de conservatoren Lieke Wijnia en Geertje Dekkers zien dat onderzoek van de omringende wereld in het verleden -maar ook nu nog- juist vanuit een religieuze vraagstelling voortkwam! Zij proberen het stereotype beeld te nuanceren. De gedachte dat wetenschap en religie onverenigbaar zouden zijn komt voort uit de lotgevallen van Galileo Galilei (1564-1642) die rond 1612 durfde te tornen aan het gangbare wereldbeeld. De Rooms Katholieke kerk beschouwde de aarde als het middelpunt van de schepping, zoals ook de oude Grieken hadden gedacht. Daarvan getuigt een kleurrijke verbeelding van de kosmos die de cartograaf Andreas Cellarius in de late 17e eeuw, gebaseerd op de ideeën van Claudius Ptolemaeus (2e eeuw) publiceerde. Sinds mensenheugenis wordt de stand van de hemellichamen bestudeerd. Met de verworven informatie werd vroeger het juiste moment bepaald om gewassen te zaaien. Tegenwoordig is dat niet meer nodig. De data van verschillende religieuze feesten worden nog altijd bepaald aan de hand van de stand van de maan. De stand van de sterren hielp bovendien bij navigatie op zee en over land.
Door eigen waarneming ontdekte Galilei dat de door Nicolaus Copernicus in 1543 gepresenteerde destijds controversiële visie op de relatie tussen de zon en de aarde op waarheid berustte. Copernicus publicatie de Revolutionibus orbium coelestium, ligt in de expositie open bij de afbeelding waarin de zon het middelpunt is van de kosmos. Niet de zon draait om de aarde, maar de aarde draait om de zon!
Met deze wereldschokkende ontdekking veranderde het wereldbeeld van geocentrisch in heliocentrisch. Toen Galileo vasthield aan zijn bewering werd hij door de kerkelijke autoriteiten in 1633 gedwongen om zijn bevindingen te herroepen. Hij veranderde echter niet van gedachten. Volgens een anekdote mompelde hij binnensmonds …e pur’ si muove… [en toch beweegt ze].
Het zou echter nog tot 1992 duren eer Paus Johannes Paulus II Galilei in het gelijk stelde en rehabiliteerde. Geloof en sterrenkunde gaan in de Rooms Katholieke kerk al langer hand in hand, zoals foto’s van religieuze sterrenkundigen laten zien.
De tentoonstelling werpt nieuw licht op de ontwikkeling van wetenschappen als astronomie, anatomie, biologie en geologie. Deze eeuwenlange geschiedenis is niet los te denken van het christendom. Anders dan vaak gedacht blijkt dat de onderlinge relatie tussen religie en wetenschap tot de huidige dag veeleer dynamisch, veelzijdig èn verrassend is!
Newtoniaanse spiegeltelescoop, 1736. Leiden, Museum Boerhaave.
In de introductiezaal staat een enorme spiegeltelescoop uit 1736. Met zo’n instrument deed Isaac Newton (1643-1727) zijn waarnemingen. In deze ruimte informeert een sympathieke stem met een licht Amsterdams accent de bezoeker over de fascinatie met de ruimte en de hier getoonde objecten. Als ervaringsdeskundige weet astronaut André Kuipers als geen ander waarover hij het heeft! Ter illustratie van de invloed van de Bijbel op het wetenschappelijk denken wordt een kostbare geïllustreerde Bijbel getoond. Het 13e -eeuwse manuscript ligt open bij het boek Genesis. In de versierde beginletter, een zogeheten gehistorieerde initiaal, worden alle dagen van de schepping in beeld gebracht.
Het spanningsveld tussen geloven en zelf onderzoeken wordt mooi verbeeld in een schilderij van Hendrick ter Brugghen uit 1622. De in het evangelie beschreven ongelovige Thomas doet, door zijn vinger in de zijdewond van Jezus te steken, op empirische wijze onderzoek naar het waarheidsgehalte van diens opstanding uit de dood. De gedachte eerst zien, dan geloven wordt onderstreept door de discipel die er, gewapend met een knijpbril met zijn neus bovenop staat. Ook in zijn optische hulpmiddel komen religie en wetenschap samen.
In het daarnaast getoonde sculptuurtje van Kathrin Schlegel komen verleden en heden samen. Dit eigentijdse kunstwerk -waarvan meer voorbeelden in de expositie te zien zijn- geeft haar betekenis niet een-twee-drie prijs. Als je goed kijkt herken je een in een wond gestoken vinger. Je ziet het niet, maar het werk heeft een extra betekenislaag. Het is gemaakt van een omgesmolten, want overbodige, miskelk!
Kathrin Schlegel, Vessel to flesh, 2023. Coll. Kunstenaar
De expositie is ingericht aan de hand van 4 kijkrichtingen. De blik naar Boven is gericht op de hemel. De blik naar Binnen onderzoekt letterlijk de ‘inwendige’ mens en haar plaats in de wereld. Bij de blik naar Buiten wordt al wat groeit en bloeit bekeken. De blik naar Beneden richt de focus op de aarde. In de laatste sectie ontmoet de bezoeker wellicht het meest indrukwekkende object in deze tentoonstelling: de Homo diluvii testis. Dit fossiel uit de collectie van Teylers Museum werd ooit aangezien voor een tijdens de Bijbelse zondvloed verdronken mens.
In de zalen en kloostergangen van het oude convent maakt de bezoeker een fascinerende reis door de tijd. Door de eeuwen heen stonden religie en wetenschap soms tegenover elkaar, maar ze gingen ook vaak op verrassende wijze samen. Dit laatste wordt onder meer geïllustreerd met een ontroerend filmpje dat in 1968 aan boord van de Apollo 8 werd opgenomen. In de geavanceerde technische bagage van de astronauten bevond zich ook een Bijbel. Deze mannen waren zich ervan bewust dat ze veel konden, maar de grote geheimen van het heelal en het ontstaan van het leven op aarde konden ze niet bevatten. Terwijl zij op kerstavond een rondje om de maan vlogen lazen de crewleden om beurten voor uit het scheppingsverhaal, waarna zij de thuisblijvers op planeet aarde een gelukkig kerstfeest wensten. Van die reis dateert William Anders iconische foto: Earthrise, die de cover van het begeleidende boek siert. Naast deze bijzondere kerstgroet hangt een poster met een heel andere boodschap: Er is geen God! De vrolijke Russische kosmonaut German Titov was tijdens zijn ruimtereis in 1961 God niet tegengekomen en engelen evenmin!
Vladimir Menshikov, Er is Geen God, Affiche, 1975. Clinton, Icon Museum and Study Center
Tijdens een lezing bekende de populaire sterrenkundige Govert Schilling dat astrofysici weliswaar veel, maar tegelijkertijd ook weinig weten. Over het precieze ontstaan van het onmetelijke heelal en het ontstaan van de mens tasten ook de knapste astronomen nog in het duister. De enige zekerheid is dat we van sterrenstof gemaakt zijn en dat we tot stof zullen wederkeren. Saillant detail; de theorie van de oerknal als verklaring van het ontstaan van het heelal, werd door een katholieke priester geformuleerd.
Eerste foto van een zwart gat in de Melkweg, 2019. Event Horizon Telescope Collaboration
Een recent voorbeeld van de synthese tussen religie en wetenschap lees je bij de spectaculaire foto van een zwart gat, waarmee de astrofysicus Heino Falcke en zijn team de wereld in 2019 verraste. Deze knappe kop, die het observatorium regelmatig voor de preekstoel verruilt, omschrijft dit fenomeen als de poort naar de hel. Alles wat daar binnenkomt wordt verzwolgen… Bij dit scenario moest ik denken aan de dichter Dante en zijn metgezel Vergilius, die, zoals beschreven in La Divina Commedia, ruim 700 jaar geleden bij de poorten van de hel werden begroet met de volgende woorden:
…’lasciate ogni speranza, voi ch’entrate’….
Virtueel bezoek In de spectaculair ingerichte grote zaal zie je diverse hemelglobes en astrolabia, waarmee de stand van de hemellichamen kan worden bestudeerd. Hier ligt ook de oudst bekende rudimentaire telescoop die bij archeologisch graafwerk in Delft aan het licht kwam. In de vitrines liggen de originele publicaties van Copernicus en Galilei. Blikvanger is de indrukwekkende blow-up van de sterrenhemel uit het planetarium van Eyse Eysinga (1744-1828). Deze godvrezende, eenvoudige handwerksman had een bijzondere hobby. In zeven jaar tijd construeerde hij in zijn woonhuis in Franeker een getrouwe weergave van het firmament. Via een ingenieus raderwerk op zolder bewegen alle hemellichamen sinds 1710 tot de dag van vandaag op de minuut nauwkeurig; echt ongelooflijk! Hier gaat de stelling op: achter elke grote man staat een vrouw. Zijn echtgenote vond ook alles maar goed: tot in de bedstede hingen gewichten om de boel in het juiste tempo te laten draaien! Met vooruitziende blik beschreef Eysinga in een handleiding de correctie die om de 4 jaar handmatig op zolder moest worden uitgevoerd. Dit jaar was het weer zover: de huidige directeur van het Planetarium liet het raderwerk letterlijk en figuurlijk een tandje minder lopen om het systeem van 1 maart terug te zetten naar 29 februari!
Planetarium Eyse Eysinga in zijn woonhuis te Franeker 1710
Niet iedereen was verrukt over de geheimen van het onmetelijke en niet te bevatten heelal. De soms aan angst grenzende verwondering over de verschijnselen aan het firmament wordt treffend geïllustreerd met een 17e -eeuws paneeltje. Lieve Verschuier gaf een impressie van de consternatie die in 1680 in Rotterdam ontstond toen een staartster aan de hemel verscheen. Geprogrammeerd door Bijbelse onheilstijdingen, waaraan hemeltekenen vooraf zouden gaan, kijkt een vrouw angstig weg. Gewapend met een Jacobsstaf kunnen anderen hun ogen niet van de komeet af houden. In 1774 liet een onheilsprofeet van zich horen. Gebaseerd op zijn bestudering van de sterren voorspelde de Friese predikant Eelco Alta het naderende einde der tijden.
Staartster boven Rotterdam, Lieve Verschuier, 1680. Rotterdam, Museum Rotterdam
In deze ruimte bevestigen foto’s van een pater en twee nonnen de zojuist genoemde relatie tussen de Rooms Katholieke kerk en de sterrenkunde. Giuseppe Laïs (1845-1921), lid van de congregatie der Oratorianen, is er even bij gaan liggen om de sterrenhemel door een enorme telescoop te bestuderen. Deze zogeheten Carte de Ciel telescoop staat opgesteld in het astronomische onderzoeksinstituut van het Vaticaan, de Specola Vaticana in Castel Gandolfo. Het ontstaan van dit sterrenkundig instituut dateert uit de tijd waarin Paus Gregorius XIII in 1582 de kerkelijke kalender liet hervormen. De fraters van het Vaticaans instituut doen nog steeds onderzoek, maar niet meer vanaf deze plek. Tegenwoordig richten zij de blik vanuit een observatorium in Mount Graham in de VS hemelwaarts. In de Specola Vaticana waren in de late 19e en vroege 20e eeuw ook vrouwen werkzaam. In een ongedateerde foto brengen twee kloosterzusters de sterren in kaart. Als tiener zag ik The Nun’s Story, waarin Audrey Hepburn door de hoofdpoort het klooster ingaat om jaren later, bevrijd door de achterdeur weer uit te treden. De beelden wekten mijn misplaatste medelijden met de nonnen die achterbleven. Niet in beslag genomen door de dagelijkse zorg voor man en kinderen genoten zij vrijheid om zich aan onderwijs en studie te wijden.
Relatie tussen religie en wetenschap. De tentoonstelling maakt de eeuwenlange zoektocht naar kennis en de aftastende en soms schurende relatie tussen religie en wetenschap zichtbaar. De historische objecten, manuscripten en kaarten worden op verrassende wijze gepresenteerd naast eigentijdse artistieke creaties. In zijn Sfeer uit ca. 1916 geeft Theo van Doesburg een [door theosofische ideeën ingegeven] abstracte impressie van de kosmos. Van de vrouwelijke amateurastronoom Rohini Devasher wordt de installatie One Hundred Thousand Suns getoond. Deze presentatie uit 2022 is gebaseerd op waarnemingen die in het Kodaikanal Solar Observatorium in India zijn vastgelegd.
In de volgende zaal krijgt de bezoeker de gelegenheid om de blik naar binnen te richten. De objecten worden tegen een toepasselijke bloedrode achtergrond getoond. Hier zie je Michiel van Mierevelts Anatomische les van Dr. Willem van der Meer uit 1617. Objecten en geschriften illustreren de voortgang van de kennis van de inwendige mens.
De Anatomische les van dr. Willem van der Meer, Michiel Jansz. van Mierevelt, 1617. Delft, Museum Prinsenhof. Schenking van de Reinier de Graaf Groep
Tijdens onze Middeleeuwen stond de geneeskunde in de Arabische wereld op een hoog peil; daarvan getuigen antieke medische geschriften. In de bagage van reizigers belandden deze Arabische medische teksten in Europa. In een 15e -eeuws manuscript uit de Leidse Universiteitsbibliotheek zie je een kleurrijke afbeelding van medische instrumenten.
Rond 1300 waren artsen al begonnen met empirisch onderzoek van het menselijk lichaam. Religie, astrologie en geneeskunde komen samen in een zestiende-eeuws gebedenboek. In een miniatuur is te zien hoe zo’n anatomische les in zijn werk ging. De toenmalige medische wetenschap was gebaseerd op de ideeën van de Grieks-Romeinse arts Claudius Galenus (2e eeuw). Hij beschreef hoe een disbalans tussen de lichaamssappen: gele en zwarte gal, bloed en slijm ziekten bij de mens veroorzaakte. Lange tijd werd aangenomen dat de stand van de hemellichamen hier invloed op had, zoals te zien in een van de illustraties.
Anoniem. Getijdenboek, 1513-1527. Antwerpen The Phoebus Collection. Foto Marina Marijnen
De veronderstelling dat het Vaticaan het ontleden van het menselijk lichaam verboden zou hebben lijkt een misvatting. Hoe zou de Katholieke kerk anders aan al die stoffelijke resten van heiligen zijn gekomen? In een laat 15e-eeuwse reliekhouder uit het arsenaal van het Catharijneconvent toont de heilige Laurentius de rib, waarvan een partikel in dit sculptuurtje bewaard wordt. Gelovigen waren er destijds heilig van overtuigd dat relieken wonderdadige krachten bezitten.
In 2020 legde Laurence Winram een eigentijdse anatomische les vast. Geïnspireerd op Rembrandts Anatomische les van Dr. Tulp memoreerde hij de ontleedsessie van de zogeheten Edinburgh Seven. De eerste vrouwen die in 1869 medicijnen studeerden. Ook Anna Maria van Schurmann (1607-1678) heeft hier een plekje gekregen. De rector van de Utrechtse Universiteit, Gisbertus Voetius, gaf haar toestemming om de colleges vanachter een gordijntje (…) te volgen! Naast haar portret ligt de dissertatie, waarin zij de stelling verdedigt dat de vrouwelijke geest geschikt is voor intellectuele zaken. Zij zette haar vertoog kracht bij met passages uit de Bijbel.
Iris Kensmil, The contribution of Henrietta Lacks, 2023. Utrecht, Museum Catharijneconvent
Met het uit 2023 daterende postume portret van Henrietta Lacks zijn we terug in de twintigste eeuw. Geïnspireerd op de iconografie van de Heilige Lucia vervaardigde Iris Kensmil de beeltenis van de vrouw die in 1951 overleed aan baarmoederhalskanker. Op het schoteltje in haar hand liggen niet de ogen van de vroegchristelijke martelares, maar haar uitvergrote kankercellen. Ze verwijzen naar een medisch wonder. Artsen brachten deze foute cellen destijds voor onderzoek naar het laboratorium. Tot hun verbazing ontdekten zij dat deze naar haar vernoemde HELA- cellen zich -tot de huidige dag- buiten het lichaam van de overleden patiënt bleven delen. Henrietta Lacks leverde een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van nieuwe medicijnen. Zo werd deze zwarte vrouw een gesanctioneerde ‘modern saint of science!’ Regelgeving rond privacy bestond destijds nog niet, maar de familie is dankbaar dat hun voormoeder op deze wijze een bijdrage aan de wetenschap levert en daardoor voortleeft.
In de volgende ruimte wordt de blik achtereenvolgens naar buiten en beneden gericht. Hier vind je Charles Darwins On the Origin of Species uit 1859. Daarin poneerde hij de stelling dat alle wezens afstammen van voorouders die miljoenen jaren geleden leefden en zich sindsdien verder hebben ontwikkeld. In deze afdeling mag Carolus Clusius (1707-1778) niet ontbreken. Door nauwkeurige bestudering en classificering in soorten en ondersoorten bracht Clusius Gods Schepping ‘als een tweede Adam’ overzichtelijk in beeld. Clusius kan gerekend worden tot de zogeheten fysicotheologen, die de uitkomsten van empirisch onderzoek in overeenstemming trachtten te brengen met Gods schepping. De wonderen van de natuur beschouwden zij als bewijs daarvan. Anderen namen afstand van het scheppingsverhaal. Door eigen bevindingen en de wreedheden die hij in de natuur en de hem omringende wereld waarnam, viel Darwin, die aanvankelijk een gelovig man was, van zijn geloof en werd agnost.
Gerrit Stevens Cramer, Microscoop met afbeelding van een luis en de hand van God. 1729-1755. Leiden Rijksmuseum Boerhaave. Foto Marina Marijnen
De groeiende wetenschappelijke belangstelling wordt geïllustreerd met verschillende 18e en 19e -eeuwse publicaties. Jan Zwammerdams Bijbel der Natuure Of Historie der Insecten (1737-1738) ligt open bij een illustratie waarin hij Gods almacht illustreert aan de hand van de anatomie van een luis. Dit voorbeeld van de ‘minste van Gods schepselen’ is overgesprongen op de ernaast getoonde microscoop. De beschildering van dit optische instrument bewijst dat de maker ervan thuishoort in het kamp van de fysicotheologen. Boven de luis en de onderzoeker bracht hij de hand van God aan! In deze ruimte nemen de samenstellers van de tentoonstelling je mee naar de flora en fauna van Suriname. Geïnspireerd op de wonderen die Maria Sybilla Merian daar in de vroege 18e eeuw vastlegde, vervaardigde Patricia Kaersenhout een schitterend wandkleed. In het midden van dit geweven drieluik kopieerde zij Merians gedetailleerde weergave van de groeistadia van de bananenplant en de ontwikkeling van een rups tot vlinder. Het boek waaraan Kaersenhout de afbeelding ontleende zie je hier ook: de Metamorfoses Insectorum Surinamensium, 1705.
Patricia Kaersenhout, Of Palimpsests & Erasure, 2022. Tilburg. Collectie kunstenaar.
In het linkerdeel schemeren de portretten van Maria Sybilla en haar inheemse ‘slavin’ Kwasiba, als in een palimpsest [een hergebruikt stuk perkament] door. Een subtiele verwijzing naar het slavernijverleden, dat in de geschiedenisboeken lange tijd onzichtbaar was.
De ark van Noach, Kasper Bosmans, 2022, Museum Catharijneconvent Utrecht
De verhalen over de schepping en de zondvloed plaatsten al dan niet gelovige lezers van de Bijbel eeuwenlang voor raadsels. In zijn impressie van de Ark van Noach maakt Kasper Bosmans zijn vragen zichtbaar. Bood deze Bijbelse reddingsboot ook plaats aan nietige wormen, insecten en vissen? Aanhakend bij deze vragen over Noach’s grootscheeps evacuatie: sta ik even stil bij de straf die God over de verdorven mensheid uitstortte: de zondvloed. In de tentoonstelling is -in de woorden van Wijnia- de graal van de paleontologie te zien: een fossiel van de zogeheten zondvloedmens. Bij het zien van dit wel heel kleine ‘voorwereldlijke’ mensje [later herkend als een reuzensalamander] verwondert de kijker van nu zich over de goedgelovigheid van de mensen, die deze wetenschappelijke ‘ontdekking’ rond 1735 door de Zwitserse onderzoeker Johann Scheuchzer kregen voorgeschoteld. Hij trachtte de wereld en al wat daarin leefde eveneens vanuit Bijbelse optiek te verklaren.
Naast deze reuzensalamander worden meer fossielen en ammonieten getoond. Een paar versteende slakken werden als stille getuigen van Bijbelse gebeurtenissen, in de 18e eeuw als reli-souvenier uit het Heilige land meegenomen.
Naast al die goedgelovigheid weerklonken -vanuit religieuze hoek- ook kritische geluiden. Een bijzondere wetenschappelijke ontdekking sloeg in als een bom. De katholieke priester en sterrenkundige G. Lemaître (1894-1966) was de grondlegger van de theorie van de oerknal. In 1927 lanceerde hij de stelling dat het universum uit een kleine massa ontstond, die geleidelijk aan steeds verder uitdijde. Deze visie op de oorsprong van alle leven op aarde was niet in overeenstemming met het Bijbelse scheppingsverhaal. In het originele notitieboekje waarin Lemaître zijn berekeningen vastlegde -een hersenkrakertje voor wiskundigen- kunt u zijn gedachtegang proberen na te volgen!
Op de duiding van het zwarte gat moet de mensheid nog wachten, maar de bezoeker verlaat de tentoonstelling met een vernieuwde visie op wetenschap en religie. Anders dan het betreden van Dante’s Inferno is een bezoek aan deze tentoonstelling een hoopvolle ervaring. Een absolute aanrader: zowel voor gelovige belangstellenden als atheïsten en agnosten!
L. Wijnia e.a., De Schepping van de wetenschap, Museum Catharijneconvent Utrecht, 2024.
De luitspeler, ca. 1623, Olieverf op doek, 70 × 62 cm, Musée du Louvre, Parijs, Département des Peintures
Na overzichtstentoonstellingen die het Rijksmuseum eerder organiseerde over Rembrandt en Vermeer is het nu de beurt aan Frans Hals (1582-1666). In 2018 kon het Nederlandse publiek zich in het Frans Hals Museum ook al verbazen over de schetsmatige, trefzekere stijl waarmee Frans Hals zijn opdrachtgevers op het schilderslinnen bijna tot leven wekte. In de tentoonstelling Frans Hals en de Modernen was te zien dat de in de loop van de 18e eeuw in vergetelheid geraakte schilder in 1868 door de Franse kunstcriticus Théophile Thorė Bürger uit zijn winterslaap werd gewekt. Modernisten die zijn artikel in de Gazette des Beaux Arts lazen reisden in de 19e eeuw naar Haarlem. Gustav Courbet, Edouard Manet, Claude Monet, Vincent van Gogh en anderen bezochten het Stedelijk Museum -de voorloper van het Frans Hals Museum- dat in 1862 op de zolder van het stadhuis geopend was. Deze 19e -eeuwse vakgenoten die zich met hun losse schildertrant tegen de academische regels verzetten herkenden in Frans Hals een geestverwant:
… ‘mais Frans Hals, c’est un moderne’!..
Anders dan in 2018 en in de eerdere tentoonstelling Frans Hals Oog in oog met Rembrandt, Rubens en Titiaan uit 2013 heeft Hals nu tot 10 juni het rijk alleen.
Voorafgaand aan de opening van de huidige tentoonstelling loodste conservator Friso Lammertse zijn gehoor met een sprankelende inleiding door de zalen waar bijna 50 schilderijen te zien zijn. Frans Hals bracht zijn opdrachtgevers zo levensecht in beeld dat ze wel lijken te ademen! Hoe deed hij dat? Hals werkte a la prima: het waargenomen moment belandde spontaan, zonder ondertekening direct op het paneel of het doek, waardoor het beeld haar spontaniteit behield. Onder zijn handen ontstonden niet alleen beeltenissen van individuen en echtelieden, maar ook groepsportretten, vrolijke al of niet musicerende drinkers en enkele (in de tentoonstelling afwezige) evangelisten.In de tentoonstellingszalen ervaar je het geheim van Frans Hals. De op je netvlies ontvangen in verf gesuggereerde impressie van levensechte personen wordt door het brein afgemaakt.
De lach Minstens zo vernieuwend is Hals vermogen om zijn figuren te laten lachen. In zijn Groot Schilderboeck schrijft de schilders biograaf Karel van Mander in 1604 dat bij de meeste schilders het verschil tussen huilen en lachen niet te zien is. Bij Frans Hals komt de verbeelding van het werkwoord lachen helemaal uit de verf. Variërend van een aarzelende, flauwe glimlach tot een schalkse, verleidelijke, verliefde, uitzinnige of ronduit gulle- en zelfs een waanzinnige lach.
In de tentoonstelling wordt het niet genoemd, maar er speelde nog iets. Een portret van een lachend persoon werd lange tijd onbetamelijk gevonden. Sinds vroegchristelijke tijden hielden bijbelgeleerden zich bezig met de in onze ogen lachwekkende vraag of Jezus gelachen zou hebben. De talrijke portretten van mensen die hun gezicht in de plooi houden lijken deze in orthodoxchristelijke kringen voortlevende gedachte te weerspiegelen. Sinds de import van suiker was het waarschijnlijk ook verstandiger om de lippen op elkaar te houden… En dat doen veel van Hals opdrachtgevers dan ook. Zoals de onbekende man met schedel en zijn mooie, enigszins schuchtere echtgenote, die Hals rond 1612 vereeuwigde. Zowel de gladde, precieze penseelvoering als de compositie van dit vroege werk zijn nog traditioneel. Haar identiteit is onbekend, maar te oordelen naar het prachtige purperrode gewaad en de gouden keten rond haar middel is zij een dame van stand. De ostentatief getoonde schedel geeft aan dat de echtelieden zich bewust zijn van de vergankelijkheid van het bestaan.
1 2
1. Portret van een man met een schedel, ca. 1612, Olieverf op paneel, 92,8 × 71,2 cm, The Henry Barber Trust, University of Birmingham 2.Frans Hals, Portret van een onbekende vrouw ca 1612, olieverf op paneel, 94,2 x 71,1 cm The Devonshire Collection Chatsworth
…’Zo kan het ook’… moet Hals in 1622 gedacht hebben toen hij het Huwelijksportret van Isaac Massa en Beatrix van der Laan vervaardigde. Een glimlachend stel dat in een ongedwongen houding tegen een boom leunt was een compositorische nouveauté in het genre huwelijksportret. Althans in de Noordelijke Nederlanden. Mogelijk deed Hals dit idee op tijdens zijn studiereis naar Antwerpen, waar hij Rubens Zelfportret met zijn echtgenote Isabella Brant uit 1610 gezien zal hebben. Ook dit paar zit in de buitenlucht.
Huwelijksportret, waarschijnlijk Isaac Abrahamsz Massa en Beatrix van der Laen, ca. 1622, Rijksmuseum
In deze onconventionele compositie gebruikte Hals ook enkele traditionele elementen. Zoals de klimop rond de boom dient een echtgenote zich aan haar man te hechten. De distel links in de voorgrond geeft haar symbolische betekenis in het Duits prijs: ‘Männertreu’. In huwelijksbedreigende situaties moet de man zijn stekels opzetten! Misschien vraagt u zich af waarom Beatrix zo somber gekleed is. Bruiden gingen destijds niet in het wit, maar in gewone, zij het kostbare burgerkleding, naar het altaar. Bijna vijfentwintig jaar later ontstond een ongedwongen familiegroep. Dit portret is evenals dat van Isaac Massa en zijn echtgenote gesitueerd in de open lucht. Beide echtelieden kijken elkaar licht glimlachend aan, de handen ineengestrengeld in het aan de oudheid ontleende symbool voor huwelijkstrouw: dextrarum iuncio. Nieuw is de zwarte bediende met wie opdrachtgevers zich, als show-off van hun welstand, destijds wel vaker lieten uitbeelden. De anonieme zwarte jongen kijkt de beschouwer recht aan. In de huidige publicatie komt hij close-up in beeld, maar in de catalogus van Hals laatste grote overzichtstentoonstelling in 1989 werd hij nog doodgezwegen.
Frans Hals, Familiegroep in landschap, ca. 1646, Olieverf op doek, 202 × 285 cm, Museo Nacional Thyssen-Bornemisza, Madrid
De door Hals geschilderde lach kom je in de expositie steeds anders, maar altijd overtuigend tegen. Zoals de dwaze grijns van de door lachende kinderen omgeven Rommelpotspeler. Boontje was, evenals Malle Babbe, in Hals tijd een bekende verschijning in de straten van Haarlem. In het lied waarmee Rob de Nijs in 1975 hoog op de hitlijsten scoorde, wordt zij ten onrechte als een prostituee bezongen. De uil op haar schouder -destijds een symbool van dwaasheid- geeft aan dat zij een vrouw met een verstandelijke beperking is.
1 2
1 Frans Hals,Malle Babbe, ca. 1640, Olieverf op doek, 78,5 × 66,2 cm, Staatliche Museen zu Berlin, Gemäldegalerie, Berlijn Frans Hals, 2 De rommelpot- speler, ca. 1620, Olieverf op doek, 106 × 80,3 cm, Kimbell Art Museum, Fort Worth, Texas
Leven Frans Hals werd rond 1582 in Antwerpen geboren. Toen de stad in 1585, tijdens de Tachtigjarige oorlog weer in Spaanse -katholieke- handen viel verhuisden zijn ouders om geloofsredenen naar Haarlem. Na zijn leertijd bij Karel van Mander (1548-1606) werd hij in 1610 als meester-schilder ingeschreven bij het St. Lucasgilde. Hij trouwde met Annetje Harmensdochter, die hem twee kinderen schonk. Na haar ontijdige dood in 1615 trouwde Hals in 1617 met Lysbeth Reynier. Zij kregen zeker nog tien, volgens sommige tellingen zelfs 12 of 13 kinderen.
Vanaf 1616 was hij lid van het literaire gezelschap de Wijngaerdtrancken. Onder het genot van een goed glas hielden de rederijkers zich in gedichten en verhalen bezig met taal. Hals was ook lid van de schutterij. Deze fungeerde oorspronkelijk als een soort burgerwacht. De leden waren, als boa’s avant-la-lettre, belast met het handhaven van de rust in de stad. In Hals tijd was de schutterij echter meer een gezelligheidsvereniging, zoals te zien op de impressies die hij gaf van de schuttersmaaltijden.
In zijn Hooghe Schoole der Schilderkunst doet Arnold Houbraken rond 1720 niet zo’n aardig boekje open over Frans Hals. In 1989 deed conservator Pieter Biesboer Houbrakens informatie nog af als roddelpraat, maar sindsdien zijn archiefstukken opgedoken, die te denken geven. Als stamgast van de kunstenaarskroeg De Coninck van Vranckrijck zal Hals, aangezien er toen nog géén nul procentjes werden geserveerd, wellicht toch wel het door Houbraken genoemde ‘menige pintje’ hebben gedronken. Ook dist hij enkele in drank gedrenkte beweringen en anekdotes op zoals: …’Hals was gemeenlijk allen avond tot de keel toe vol met drank… Toch achten zijn leerlingen hem hoog. Om hem voor ongelukken te behoeden haalden zij hem ’s avonds laat uit de kroeg en hielpen hem naar bed. Hoe beschonken ook Hals sloeg zijn avondgebed nooit over, dat hij steevast besloot met: …Lieve Heer, haal mij vroeg in uwen hoogen hemel’… Zijn leerlingen besloten dit gebed te verhoren, aldus Houbraken. Van de zolder boven zijn bedstee bevestigden zij touwen aan het matras. Na het gebed trokken zij dit omhoog. …’Toen Hals, in den dommel van zijn dronkenschap bemerkte dat zijn gebed verhoord werd riep hij: …zo haastigh niet lieve Heer, zoo haastig niet!’…
Frans Hals, Een schutter die een berkenmeier vasthoudt, bekend als ‘De vrolijke drinker’ ca.1629, Olieverf op doek, 80 × 66,5 cm, Rijksmuseum, Amsterdam
Hals vele werken waarin het glas wordt geheven, zoals in zijn iconische Vrolijke drinker, waarin een schutter de beschouwer met zijn berkenmeier toedrinkt, hielden Hals reputatie in stand. Drinkebroer of niet… zijn veronderstelde slechte naam vormde geen belemmering voor zijn talrijke opdrachtgevers. Zelfs de 17e -eeuwse filosoof René Descartes wist hem in 1649 te vinden.
Ondanks de vele opdrachten verkeerde Frans Hals een leven lang in geldnood. Uit archiefstukken blijkt dat hij in 1615 door een voedster voor het gerecht werd gedaagd. In 1654 moest hij zelfs een deel van zijn huisraad verkopen om een schuld bij de bakker te voldoen. Het voeden en kleden van zijn talrijke nageslacht zal daar zeker debet aan geweest zijn. In 1661 schold het schilders gilde hem de contributie kwijt. Sinds 1662 tot zijn dood in 1666 ontving Hals van gemeentewege brandstof en een toelage van aanvankelijk f 150,–, later f 200,– per jaar. Op 1 september 1666 werd Hals onder het koor van de St. Bavo begraven. Postuum werd hij in Haarlem geëerd met een standbeeld in het Florapark en gezien zijn voortdurende geldnood, -ironie van het lot- verscheen in 1968 zijn portret op het bankbiljet van tien gulden.
Nog even terug naar Hals kinderen. Een van hen was, zoals dat vroeger werd gezegd niet als een ander. Zoon Pieter belandde als ‘innocent’ in het Haarlemse werkhuis. Hals dochter Sara, die volgens de bronnen niet wilde deugen, kwam daar na twee tienerzwangerschappen, eveneens terecht. Gelukkig had Hals nog meer kinderen. Ik stel me zo voor dat zij elkaar in huis vaak lachend en stoeiend achterna zaten. Stil zitten was er niet bij. Met vaart vastgelegd belandden ze op op de schilderijen van hun vader, zoals het jochie in het Mauritshuis en in de vele impressies van drinkende en musicerende jongens.
Frans Hals, Lachende Jongen, paneel, ca. 1625, Mauritshuis Den Haag
Van de grootste portrettist van de zeventiende eeuw is, afgezien van een kopie in het Metropolitan in New York, geen zelfportret bewaard, maar in het Schuttersstuk met de officieren van Sint-Joris uit 1639 bracht Hals linksboven zijn selfie aan.
Frans Hals, Officieren en Onderofficieren van het Gilde van de beschermers van St Joris 1639 218 x 421 cm
Langs de portretgalerij Behalve het weergeven van uitbundige gelaatsuitdrukkingen, verstond Hals de kunst om een zweem van een (glim)lach in beeld te brengen. Zoals in het zeldzame kinderportret van Catharina Hooft. Niet alleen een proefstukje van onvoorwaardelijke genegenheid tussen een meisje van stand en haar kindermeisje, maar ook een staaltje van vakmanschap. Kijk eens naar het consequent herhaalde motief in haar jurkje van goudbrokaat, het gedetailleerd gepenseelde kostbare kant en de schakeltjes van de gouden ketting.
Frans Hals, Portret van Catharina Hooft met haar min, 1619 – 1620, Olieverf op doek, 91,8 x 68,3 cm, Staatliche Museen zu Berlin, Gemäldegalerie, Berlijn
Tussen de velerlei portretten is de beeltenis van dit prinsesje uniek in Hals oeuvre. In de zalen van de Philipsvleugel wandel je langs gedistingeerde of jolige heren die ten voeten uit, in buste- of half portret zijn weergegeven. Achterstevoren zittend of zelfs wippend op een stoel! Ook drinkende en musicerende figuren passeren de revue en echtelieden die hij samenvoegde op één doek of afzonderlijk als pendanten schilderde. Verschillende opdrachtgevers etaleerden hun welstand sans gêne. Anderen zoals de welgestelde doch zonder opsmuk geportretteerde doopsgezinde textielfabrikant Lucas de Clerq en zijn echtgenote Feyntje van Steenkiste liepen met hun welstand niet te koop.
12
1. Frans Hals, Portret van Lucas de Clercq, ca. 1635, Olieverf op doek, 121,6 × 91,5 cm, Rijksmuseum, Amsterdam. Bruikleen van de gemeente Amsterdam, 1891 2. Frans Hals, Portret van Feyntje van Steenkiste, 1635, Olieverf op doek, 121,9 × 91,5 cm, Rijksmuseum, Amsterdam. Bruikleen van de gemeente Amsterdam, 1891
Tieleman Roosterman en Catharina Brugman lieten in hun portret iedere terughoudendheid varen. Zij belichamen het aloude adagium: Ora et Labora. Zolang hard werken gepaard ging met bidden hoefde je je in de 17e eeuw niet te schamen voor je welstand.
12
1.Frans Hals, Portret van Tieleman Roosterman, 1634, Olieverf op doek, 117 × 87 cm, The Cleveland Museum of Art, Leonard C. Hanna Jr. Fund 2. Frans Hals, Portret van Catharina Brugman, 1634, Olieverf op doek, 115 × 85 cm, Particuliere collectie
Met zijn hand in de zij kijkt hij de beschouwer vermetelaan. De Engelsen hebben daar een leuke, van het oud-Engels afgeleide uitdrukking voor: Akimbo. Op de outfit van zijn eega, die werkelijk alles uit de kast heeft gehaald, kon Hals zich helemaal uitleven. Met haar hand op de door het beeldvlak afgesneden stoel lijkt zij zich staande te houden. In haar linker houdt zij haar bruidshandschoenen.
Die stoere presentatie met de hand in de zij, was voorbehouden aan mannen, maar in de tentoonstelling ontdekte ik ook één vrouw. Cunera van Baersdorp is, evenals haar echtgenoot Michiel de Wael in het pendant ook in die houding afgebeeld. Met een knipoog lijkt het wel of ze, anno nu, in plaats van handen te schudden, klaar staan om elkaars elleboog aan te tikken.
12
1.Frans Hals, Portret van Michiel de Wael, ca. 1625, Olieverf op doek, 118,8 × 95,3 cm, Taft Museum of Art, Cincinnati, Ohio. Legaat van Charles Phelps en Anna Sinton 2.Frans Hals, Portret van Cunera van Baersdorp, ca. 1625, Olieverf op doek, 123,8 × 95,3 cm, Susan and Matthew Weatherbie Collection
Een van Hals meest bekende werken is de al genoemde Schutter die een berkenmeier vasthoudt. Het thema van vrolijke, musicerende drinkers was geliefd bij de zogeheten Utrechtse Caravaggisten. Zij hadden deze motieven in Rome afgekeken van Michelangelo Merisi da Caravaggio. In de vaste opstelling van het Rijksmuseum zie je daarvan twee voorbeelden: Gerard van Honthorsts Vrolijke Vioolspeler uit 1623. Hals leerling Judith Leyster bracht met haar Serenade in 1629 niet alleen een ode aan haar leermeester, maar ook aan Caravaggio.
Het aan Hals vrolijke drinkers ontleende predicaat een vrolijke Fransis zeker ook van toepassing op het portret van de joyeuze koopman Pieter van den Broecke; exponent van de tegenwoordig verguisde VOC-mentaliteit.
Frans Hals, Portret van Pieter van den Broecke, 1633. Doek 68 x 55 cm. English Heritage, The Iveagh Bequest (Kenwood, Londen).
De tentoongestelde portretten zijn merendeels indrukwekkend. De monumentale schuttersstukken met de officieren van de Haarlemse St. Jorisschutterij, die Hals in 1616 respectievelijk 1627 vervaardigde zijn de absolute blikvangers. Ook het doek uit de eigen collectie van het Rijks, de zogeheten Magere compagnie spreekt tot de verbeelding. Een coproductie van Frans Hals en de Amsterdamse schilder Pieter Codde, die het werk na onenigheid tussen Hals en de opdrachtgevers, in 1636 voltooide. Weliswaar naar zijn beste vermogen, maar het verschil tussen Hals ongedwongen vlot neergezette figuren en de wat houterige types van Codde is duidelijk.
Frans Hals, Schutters van wijk XI onder leiding van kapitein Reynier Reael, bekend als ‘De magere compagnie’, 1633, (voltooid door Pieter Codde, 1637) Olieverf op doek, 209 × 429 cm, Rijksmuseum, Amsterdam. Bruikleen van de gemeente Amsterdam, 1885
Frans Hals, Feestmaal van de officieren van de Sint Jorisdoelen, 1616. doek, 175 x 324 cm. Frans Halsmuseum
In oudere schutterstukken, zoals het van 1529 daterende drieluik met een Groep Schutters van Dirck Jacobsz in Rijksmuseum, zijn de leden stijf op een rij in beeld gebracht. In Hals schuttersstuk van 1616 is te zien dat hij ook in dit genre vernieuwing bracht. Met ongeëvenaard talent zette hij de fraai geklede en goed getroffen figuren in een verscheidenheid aan houdingen levendig neer. De bevelhebber met oranje sjerp gaf hij links, doch heraldisch rechts, de belangrijkste plek. Naast hem zit de zogeheten provoost, die over de centjes ging. De kapiteins en luitenants zitten eveneens aan tafel; de vaandeldragers en de knecht zijn staande geportretteerd. De compositie wordt verlevendigd door het diagonaal in de achtergrond geplaatste oranje-witte vaandel. Dit motief paste Hals ruim 10 jaar later nogmaals toe in een tweede versie van het Feestmaal van de officieren van de Sint Joris-Schutterij.
Frans Hals, Feestmaal van de officieren van de St. Jorisschutterij, ca. 1627. Doek 179 x 257,5 cm, Frans Halsmuseum Haarlem
De figuren zijn in dit doek nog levendiger en met humor in beeld gebracht. De naar de beschouwer toegewende man met het omgekeerde glas heeft nog dorst en vraagt om een refill! De man naast hem reikt naar een schaal met oesters. Aan de rijk voorziene dis van de schutters vloeide de wijn overvloedig! In de laatste zalen zie je verschillende kleine predikanten- en geleerdenportretten en een destijds bekend toneelkarakter. De Pekelharing bracht dwaze rollen op de planken. Jonas Suyderhoef maakte een prent van de populaire Pekelharing. In twee interieurstukken van Jan Steen hangt hij ook aan de muur, zoals in een versie van So de ouden songen, pypen de jongen (1663) in de Berlijnse Gemäldegalerie en het Doktersbezoek (1661) in het Wellington Museum in Londen.
Frans Hals, Pekelharing, ca. 1629, doek 75 x 62 cm. Kassel, Museum Schloss Wilhelmshöhe
De een na laatste zaal van de thematisch ingerichte tentoonstelling heeft de titel ‘lefgozers’ meegekregen. Met een hooghartige blik wordt de bezoeker begroet door de eigenaar van de mouw, waarvan je aan het begin van de expositie een blow-up ziet: Jasper Schade, aangenaam!
Een verwaande kwast? Kan zijn, maar hij was dan ook niet zomaar iemand. Even een greep uit de C.V. van de heer van Tull en ’t Waal, de eigenaar van het buiten Oud Zandbergen in Huis ter Heide. Hij was kanunnik en later deken van het kapittel van Oudmunster in Utrecht, dat na de alteratie in 1579 in protestantse handen was overgegaan. In 1672 werd hij gecommitteerde van Utrecht in de Staten Generaal. Sinds 1681 was hij president van het Hof van Utrecht. Toen Hals hem als 22-jarige schilderde was dit alles nog toekomstmuziek. Hals wist niet alleen zijn karakter, maar ook zijn kleding treffend vast te leggen. Kijk maar eens naar de manier waarop hij de mouw, gebruikmakend van de lichtval, met enkele zigzaggende toetsen trefzeker heeft neergezet. Dat geldt ook voor de weergave van het modieuze kostuum van zwart goudbrokaat met de opengewerkte mouwen en de kokette met goudkleurige linten versierde cilindervormige hoed. Zijn voorliefde voor dure kleding was een oom ook al opgevallen. Per brief waarschuwt deze zijn zoon in Parijs om de kleermakersrekening niet zo hoog te laten oplopen als die van neef Jasper!
Frans Hals, Portret van Jasper Schade, 1645, Olieverf op doek, 80 × 67,5 cm, Nationaal Museum, Praag
In deze zaal ontmoeten we nog enkele opmerkelijke types, zoals de Haarlemse textielkoopman Willem van Heythuysen. Elders in de expositie kijkt hij de bezoeker in een imponerend staatsieportret vanuit de hoogte aan, maar het portret dat Hals twintig jaar later van hem maakte is totaal anders van karakter. Over vernieuwing gesproken: hier hangt Van Heythuysen in zijn rijkleding, nonchalant achterover, terwijl hij een beetje zit te wippen op zijn stoel.
Frans Hals, Portret van Willem van Heythuysen, 1653. Paneel 47 x 36 cm., Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Brussel
Dat brengt ons bij een van Hals laatste werken: het portret van een Onbekende man met een slappe hoed, geschilderd in een bijzonder ruige stijl. Ook deze man hangt in een relaxte houding over de rugleuning van een stoel. Verschillende kunstcritici lieten zich over deze zogeheten ruwe manier van schilderen uit. Karel van Mander was van mening dat deze losse toets niet voor iedereen was weggelegd. Een dergelijke ruwe stijl vroeg om een virtuoze hand. Als voorbeeld noemt hij Titiaan, wiens werk in de tentoonstelling Frans Hals oog in oog met Rembrandt, Rubens en Titiaan te zien was. Ook al oogstte Hals met deze ruwe stijl in zijn eigen tijd en in de 19e eeuw wederom waardering, toch klonken in de twintigste eeuw nog kritische geluiden!
Deze manier van werken werd soms afgedaan als Alterstil: het geknoei van een grijsaard met een bevende hand. Inmiddels is vrijwel iedereen het erover eens dat Frans Hals hier het toppunt van zijn artistieke kunnen bereikte!
Frans Hals, Portret van een man met slappe hoed, ca 1660 Olieverf op doek, 79,5 x 66,5 Hessen Kassel Heritage
Hals regentenportretten vormen het slotakkoord van deze mooie tentoonstelling. Bijzonder interessant is Hals portret van de Regenten van het St. Elisabethsgasthuis, uit 1641. Een groep levendig weergegeven heren. Loop nadat je dit portret hebt gezien nog even naar de eregalerij en kijk eens goed naar het portret dat Rembrandt twintig jaar later van de Waardijns van het Amsterdamse Lakengilde, beter bekend als de Staalmeesters, schilderde. Zelfs een autonoom genie als Rembrandt kon nog wel iets van een beroemde voorganger leren!
Frans Hals, Regenten van het St. Elisabethsgasthuis, 1641. Doek 153 x 252 cm. Haarlem, Frans Halsmuseum
We keren nog even terug naar de zojuist opgemerkte kritiek. Ook de Regenten en Regentessen van het Oudemannenhuis moesten het ontgelden. Anders dan in voornoemde portretten kon er in deze geen lachje af. Logisch, want het besturen van liefdadigheidsinstellingen was, getuige de kasboeken op de tafels een ernstige zaak. De kop van de man met de destijds modieuze scheve hoed in het groepsportret van de Regenten van het Oudemannenhuis uit 1664 vormde in de twintigste eeuw aanleiding tot speculaties. Hij zou onmiskenbaar dronken zijn geweest. Een medicus die dezelfde man eeuwen later aan een denkbeeldig consult onderwierp kwam tot een andere bevinding en diagnosticeerde een halfzijdige aangezichtsverlamming veroorzaakt door een tia. Anderen meenden dat Hals de bestuurders expres zo lelijk had geschilderd, omdat zij hem géén plekje in het Oudemannenhuis gunden. De regentessen, die belast waren met het reilen en zeilen van het Oudemannenhuis, maakten de tongen eveneens los. Alle uitgaven moesten tot de laatste penning worden verantwoord. De vrouw links houdt niet voor niets haar hand op. In de vroege twintigste eeuw omschreef de toenmalige directeur van Museum Boijmans van Beuningen Schmidt Degener hen als gierige oude vrouwen …’zelfingenomen en meedogenloos’, en dat niet alleen, hij heeft het ook over hun …’azijnigheid en schraperigheid’!
Frans Hals, Regenstessen van het Oudemannenhuis, 1664. Doek 170 x 250 cm. Frans Hals Museum, Haarlem
Honderd jaar later zie ik slechts een paar broze, doch kordate dames, met hun door couperose gecraqueleerde wangen en handen met een huid als perkament. Theophile Thoré Bürger kon er ook niet over uit: …’Ik ken géén schilderijen die met zoveel élan zijn uitgevoerd!’…
Uit de mode In de tweede helft van de 18e eeuw trad onder invloed van de Franse academische schilderkunst een smaakverandering op. Heldere kleuren, fijn gepenseelde en egaal belichte onderwerpen werden geliefd. De losse toets van Hals en het gloeiende palet van Rembrandt raakten uit de mode, tot ze in de 19e eeuw werden herontdekt.
Bibliografie: B. Cornelis e.a., Frans Hals. Rijksmuseum, Amsterdam. 2024. S. Slive e.a. Frans Hals, Frans Hals Museum, Haarlem, 1989. M. Rikken e.a., Frans Hals & de Modernen. Magazine. Haarlem, 2018.
www.uitdekunstmarina.nl : Bespreking Frans Hals en de Modernen en actuele tentoonstellingen.
De tentoonstelling was eerder te zien in de Londense National Gallery en reist na Amsterdam door naar de Gemäldegalerie in Berlijn, waar de expositie van 12 juli t/m 3 november te zien is.
Online tour: Eva van der Gucht presenteert een online ontdekkingstocht: De Geniale streken van Frans Hals in het Nederlands. Er is ook een Audiotour beschikbaar. Daarin hoort de bezoeker de stem van Tom Waes