In 2006 werd een dubbeltentoonstelling gewijd aan Rembrandt Harmensz van Rijn (1606-1669) èn Michelangelo Merisi da Caravaggio (1571-1610), zoals hij voluit heet. Beide kunstenaars zijn befaamd om hun realistische, dramatisch belichte schildering van mythologische en bijbelse episodes. Het dramatische claire-obscur van Rembrandt was Caravaggio’s specialiteit. De stelling van artistiek directeur Bart Rutten …’zonder Caravaggio geen Rembrandt’ is misschien wat te kort door de bocht, maar het is duidelijk dat Rembrandt Caravaggio’s vindingen, die hij via het werk van Nederlandse Italië-gangers leerde kennen, toepaste. Rutten benadrukt het belang van deze tentoonstelling; hier ligt de bakermat van de schilderkunst van de Gouden Eeuw.
Rembrandt doet in Utrecht niet mee. De hoofdrolspelers in de tentoonstelling Utrecht, Caravaggio en Europa zijn Gerard van Honthorst (1592-1656), Hendrick ter Brugghen (1588-1629) en Dirck van Baburen (1592/93-1624). Middels de thematische inrichting van de tentoonstelling met hun werk naast dat van Italiaanse en Franse meesters, wordt zichtbaar in hoeverre zij Caravaggio navolgden of door hem èn door elkaar werden geïnspireerd.
Veel jonge kunstenaars uit het noorden maakten in de vroege 17e eeuw een reis naar Italië. Het zuidelijke licht en de grote voorbeelden van de Italiaanse Renaissance gaven de finishing touch aan hun opleiding. De drie uit Utrecht arriveerden tussen 1612 en 1615 in Rome. Sinds het heilig jaar -1600- waren behalve pelgrims ook kunstenaars naar de stad gekomen. Voor de aankleding van nieuwe en gerenoveerde kerken was er werk aan de winkel. Wegens de concurrentie moesten kunstenaars hun best doen om door potentiële opdrachtgevers gezien te worden. Door originaliteit of werkend in een beproefde stijl, zoals die van Caravaggio, waarvan zij wisten dat deze bij de hoge heren in de smaak viel.
Caravaggio had Rome in 1606, voortvluchtig na een moord, moeten verlaten, maar zijn artistieke nalatenschap bleef achter in de collecties van kunstverzamelaars en kerken. Bewonderd door bezoekers van de heilige stad. Zoals Gerard van Honthorst, die in de eerste kerk die hij na aankomst in Rome binnenging, de San Pietro in Montorio, de tekening maakte van Caravaggio’s Kruisiging van Petrus, waarmee de de tentoonstelling begint.
Met deze expositie gaat het niet zozeer om de overeenkomsten, maar om de verschillen in de manier waarop de bewonderaars Caravaggio’s lessen toepasten, aldus conservator Liesbeth Helmus in Opium op 4 van 18 december jl. Voor alle duidelijkheid voegt zij toe dat deze expositie géén Caravaggio tentoonstelling is. De nadruk ligt op kunstenaars die in zijn stijl, of op Caravaggio geïnspireerd werkten.
Het zag er naar uit dat Caravaggio zelf zou schitteren door afwezigheid, maar dankzij een genereus gebaar van de beheerder der Vaticaanse collecties was tot en met 13 januari zijn Graflegging te zien. Getoond naast een hierop geïnspireerde versie door Dirck van Baburen. Een Youtube filmpje toont hoe het twee bij drie metende doek onder het toeziend oog van Bart Rutten en conservator Liesbeth Helmus wordt geplaatst. Zij spreekt de kijker streng toe: …’dit gebeurt nooit meer; iedereen moet komen!’… Een oproep waar inmiddels talloze bezoekers gehoor hebben gegeven!
Van Baburens Graflegging is een mooi voorbeeld van het antieke concept van emulatio; het streven van kunstenaars om een bewonderd voorbeeld te evenaren of beter: te overtreffen.
Van Baburen was van de Utrechtse schilders het meest gefascineerd door Caravaggio. Het half weggezakte lichaam van Christus in zijn Graflegging heeft hij waarschijnlijk naar levend model geschilderd. Dit realisme was een van de vernieuwingen van Caravaggio. Arts en kunstverzamelaar Giulio Mancini noteerde rond 1619 in zijn Considerazioni sulla pittura dat Caravaggio zijn modellen liet poseren in een verduisterd atelier. Soms meerdere figuren als in een tableau vivant, zoals in het Martelaarschap van Mattheus in de San Luigi dei Francesi. In het werken naar levend model konden kunstenaars zich in Rome aan verschillende Accademie dal naturale bekwamen.
Vanaf half januari is weer een echte Caravaggio te zien: de kop van de Medusa uit een particuliere collectie. En tot mijn verrassing ontdekte ik er nog een: de Hieronymus uit Montserrat. De kerkvader die in de vroege 5e eeuw de in omloop zijnde bijbelteksten bundelde tot de zogenoemde Vulgaat, de bijbel die in de RK Kerk nog steeds gebruikt wordt. Het werk illustreert Caravaggio’s atelierpraktijk; de gedeeltelijk helder belichte figuur doemt vanuit een donkere achtergrond op. Van dit halfnaakte, realistische uitgezakte lichaam en de gerimpelde kop van de heilige zal de bezoeker nog vele echo’s bij Caravaggio’s navolgers ontdekken. Dat geldt ook voor de manier waarop Caravaggio het incarnaat heeft weergegeven. Met contrasten tussen gebruinde koppen en handen naast witte huidpartijen, kenmerkend voor mensen die in de buitenlucht werken. Bij het creëeren van licht-schaduwpartijen op de huid, gebruikten de navolgers hetzelfde procédé als hun bewonderde voorbeeld: door de donkere grondering gedeeltelijk zichtbaar te laten en andere partijen met lichte verf aan te duiden.
Het weergeven van heiligen als doodgewone mensen werd Caravaggio’s handelsmerk. De manier waarop hij de wonderdadige maagd Maria in zijn Madonna di Loreto weergaf als een volksvrouw, met een uit de kluiten gewassen kind op haar heup, oogstte niet ieders bijval. De voorstelling met haveloze, knielende pelgrims die hun vieze voeten zó in het gezicht van de toeschouwer steken miste piëteit en decorum. Biograaf en (jaloerse) collega Giovanni Pietro Bellori had geen goed woord voor hem over. Verschillende Romeinse prelaten erkenden Caravaggio’s talent, maar zeiden ze:…’hij misbruikt het!’…
Desondanks hadden Caravaggio en zijn navolgers veel eigentijdse bewonderaars. Bij kardinaal Del Monte en de gebroeders Giustiniani genoten zij onderdak. Van hen en andere belangrijke Romeinse families als de Barberini en de Borghese ontvingen Caravaggio, Van Baburen en Honthorst eveneens opdrachten. In de tentoonstelling worden werken van de Utrechtse Caravaggisten getoond naast die van Bartolomeo Manfredi, Orazio Gentileschi, Simon Vouet, Valentin de Boulogne, Nicolas Tournier, Jusepe de Ribera en een Caravaggist van de tweede generatie, Giovanni Serodine. Vooral religieuze onderwerpen met personages aan wie niets menselijks vreemd was. Verhalen over moord en doodslag, oorlogvoering, overspel, list en bedrog; niets nieuws onder de zon!
Hebben deze historiestukken ons in de eenentwintigste eeuw nog wat te vertellen? In het herkennen van de bijbelverhalen zullen de meeste museumbezoekers nu niet ver meer komen, maar de bijbehorende emoties zijn nog altijd herkenbaar. Soms zelfs bijna (in) te voelen. Woede, wreedheid, bloeddorstigheid, wellust, jaloezie, triomf, hoogmoed, spilziekte, maar ook speelsheid en vrolijkheid. Wat deze schilderijen laten zien is -ook los van religieuze betekenis- nog altijd actueel, zoals de woede in Francesco Boneri’s Verdrijving van de geldwisselaars uit de tempel (1610-15). Voor zover mij bekend het enige moment, waarin de zachtmoedige Zoon van God uit zijn rol schiet.
In deze als een toneelscène neergezette voorstelling deinzen de figuren en masse terug voor zijn boosheid. Het werk hing destijds in het Palazzo Giustiniani, waar Dirck van Baburen, die het thema ook uitbeeldde, het gezien zal hebben. Johannes (2: 14-16) beschrijft hoe handelaren in offerdieren en geldwisselaars goede zaken deden in de tempel. Jezus geeft ze er met een zweep van langs: …’Maak van het huis van mijn vader geen markt!’
Na de zaal met de Graflegging wordt gekeken naar episodes die aan deze handeling vooraf gingen. Indringende scènes van de Doornenkroning en de Bespotting van Christus, werken met de Verloochening en het Berouw van Petrus. Gevolgd door een flash-back naar de kindertijd van Jezus met voorstellingen van de Twaalfjarige Jezus in de tempel.
Interessant om de verschillende resultaten te zien van kunstenaars die alle inspiratie putten uit dezelfde bron. Behalve de variatie die je met het blote oog kunt zien levert lezen van de catalogus ook nog enkele verrassingen, zoals de vierde man in de Doornenkroning van Manfredi. Infrarood reflectografie bracht een overschilderd kardinaalsportret aan het licht. Voor de tentoonstelling zijn veel werken met natuurwetenschappelijke methoden onderzocht. Caravaggio zelf werkte niet met ondertekeningen, maar naar levend model. Anderen, zoals Honthorst maakten voorstudies, waarvan in de catalogus voorbeelden worden getoond.
In de zaal met de onthoofdingen bereikt het door Caravaggio geïntroduceerde realisme een gruwelijk hoogtepunt in moordscènes met twee bijbelse helden: David en Judith, die het Joodse volk van de vijand redden. De kleine herdersjongen slaagde erin om de reus Goliath met een welgemikte steen uit zijn slinger om te leggen. (1 Samuel 17). Talrijk zijn de verbeeldingen van David met zijn trofee, het hoofd van de overwonnen reus. Judith was de vijand op listige wijze te slim af. De mooie weduwe loopt (zogenaamd) over, brengt de legeraanvoerder Holofornes het hoofd op hol, waarna zij hem in zijn slaap een kopje kleiner maakt. In Valentin de Boulogne’s Judith is te zien hoe haar dat met goedkeuring van de allerhoogste gelukt is.
Jammer is de afwezigheid van de navolger die Caravaggio wellicht het meest nabij kwam: Artemisia Gentileschi. Haar rauw realistische verbeelding van Judith en Holofernes zou hier zeker niet misstaan hebben. Staand voor dit werk deed ik destijds automatisch een stap naar achteren om geen bloedspatten op mijn kleding te krijgen. Deze liquidatie kwam vast voort uit een van de eerste gedocumenteerde MeToo kwesties. Ze werd door haar leermeester Agostino Tassi verkracht. Artemisia’s vader, Orazio, is met een ingetogen versie wel vertegenwoordigd.
Van deze onthoofdingen, symbolische overwinningen van het kwaad, zijn zo’n tien voorbeelden te zien. Enkele gaan terug op Caravaggio’s prototype in de Galleria Borghese. Het gezicht van David weerspiegelt zowel afschuw als compassie. Saillant detail: Caravaggio gaf het gezicht van de gevelde reus zijn eigen gelaatstrekken!
Na Ter Brugghen’s doek waarin David, het hoofd van Goliath nog in de hand, wordt bezongen door de Israëlitische vrouwen, wordt de toon wat vrolijker. Gebruikmakend van Caravaggio’s vindingen creëren de Utrechtse Caravaggisten een ware klank en lichtshow in hun genrestukken met kaartspelers, bordeel-gangers en muzikanten.
Anders dan de Italianen en Fransen, die vasthouden aan Caravaggio’s vrij donkere kleurengamma, gebruiken zij een helder palet. Kleurrijk zetten zij de eveneens aan Caravaggio ontleende figuren in fantasierijke kleding neer, soms op virtuoze wijze opgeleukt met glanzende harnas onderdelen en gevederde baretten. Een terugkerend beeldmiddel is de combinatie van gerimpelde al of niet bebrilde personages naast frisse gladde types.
Gerard van Honthorst’s Liederlijke Student vormt een pars pro toto voor de schilderijen met zaken die God verboden heeft. Bezigheden waar jongemannen, de Utrechtse Italiëgangers niet uitgezonderd, juist zo van houden: wein, weib und gesang. In lokalen met ondubbelzinnige namen als de Osteria della Lupa, aan de zelfkant van de heilige stad, konden zij zich hieraan volop bezondigden. De sleutel tot begrip van deze vrolijke voorstelling wordt gegeven in het epigram in het opengeslagen boek. In de bijbehorende illustratie wordt Pallas Athene, de godin van de wetenschappen en wijsheid, door Bacchus en Amor neergesabeld. Moraal van het verhaal: dit lot staat de student die zich overgeeft aan aardse genoegens, eveneens te wachten!
Als lid van de zogenoemde Bentveughels, een gezelligheidsvereniging voor kunstenaars trokken ze er hele nachten op uit. Zoals bij eigentijdse studenten-verenigingen ook gebruikelijk kregen de leden een passende bijnaam: die van Dirck van Baburen was biervlieg. Gerard van Honthorst stond bekend als Gherardo della Notte, of in plurale: Gherardo delle Notti, maar dit was meer een erenaam, te danken aan zijn fabelachtige schildering van nachtelijke scènes.
In vrijwel alle kroeg- en bordeelscènes wordt, in navolging van Caravaggio’s Valsspelers uit 1595 een kaartje gelegd. De argeloze hoofdrolspeler heeft niets in de gaten, maar de opmerkzame beschouwer ziet dat het er niet eerlijk aan toe gaat. Omdat een potje kaarten nogal eens eindigde in een vechtpartij, werd dobbelen en kaarten in Rome verboden. De negatieve connotatie waarin speelkaarten gezien werden als het boek van de duivel, deed mij denken aan een hit uit de late jaren ’60. Het parlando lied van ‘cowboy Gerard’ over een soldaat die in de kerk berispt wordt door een superieur omdat hij met speelkaarten in de weer is. De soldaat legt uit dat de speelkaarten voor hem het equivalent vormen van de bijbel. De drie staat voor de heilige Drieëenheid, de boer voor de duivel en de tien voor de 10 geboden. En daar had deze officier natuurlijk niet van terug!
In de laatste zaal ontmoet de bezoeker een reeks solitair weergegeven muzikanten, waarin de bezoeker de voorbeelden herkent van musicerende en drinkende figuren van Frans Hals en Judith Leyster. Waarmee de woorden van Rutten bewaarheid worden: hier ligt de bakermat van de schilderkunst van de Gouden Eeuw.
Achterin de laatst zaal hangt als blikvanger en slotakkoord Ter Brugghen’s Annunciatie uit 1629, het jaar van zijn dood. Geschilderd in een ongebruikelijke iconografie. Het moet voor Maria een beangstigende ervaring zijn geweest, toen de aartsengel klapwiekend binnen kwam. Maar van angst geen spoor op het prachtige verstilde gelaat van de toekomstige moeder van Gods zoon. Devoot hoort zij de bijzondere boodschap aan. In de voorstelling zijn twee episodes uit het leven van Maria versmolten: de verkondiging en de uiteindelijke beloning voor bewezen diensten: Maria’s kroning tot hemelkoningin. Voor wie zich afvraagt waarom op de houten constructie geen cache-pot met varen staat; dit is geen piedestal, maar een garenhaspel. Soms uitgelegd als een verwijzing naar het kruishout, waaraan het kind dat hier geconcipieerd wordt zal eindigen. Een andere mogelijkheid staat in het apocriefe proto-evangelie van Jacobus: toen de engel zijn boodschap bracht zat Maria de purperen draad te spinnen voor de voorhang van de tempel, die 34 jaar later zou scheuren op het moment dat Jezus de geest gaf. Vergezocht? In de symbolische duiding van ogenschijnlijk realistische details is alles mogelijk!
Ter Brugghen’s Annunciatie markeert niet alleen het einde van de tentoonstelling, maar ook de bloeiperiode van de Utrechtse Caravaggisten. Dirck van Baburen en Hendrick Ter Brugghen waren in 1630 overleden. Gerard van Honthorst sloeg als hofschilder van Frederik Hendrik en Amalia van Solms en later van Karel I in Engeland andere wegen in; één ervan leidde naar de Oranjezaal van Huis ten Bosch.
Met werk uit de eigen collectie en ruim 60 bruiklenen wordt aanschouwelijk gemaakt hoe de navolgers van Caravaggio zijn realisme en lichtgebruik op hun eigen manier toepasten. De Utrechters zijn met hun poldermodellen echt Hollands. Aan Caravaggio’s repertoire van personages met vieze voeten en gerimpelde koppen voegen zij dooraderde benen toe, tenen met kalknagels, rotte tanden en enorme drankneuzen. In hun werk bereikt het realisme van Caravaggio een absoluut hoogtepunt. Zij werkten in een kleuriger palet, inzoomend op de hoofdvoorstelling, belicht in een contrastrijk claire-obscur. Dat laatste deden de Italiaanse en Franse schilders eveneens, maar in een meer academische en beschaafde stijl bleven zij dichter bij Caravaggio’s donkere palet.
Na Utrecht zal de tentoonstelling vanaf 23 april tot en met 21 juli te zien zijn in Alte Pinakothek, München.
Link: Centraal Museum, Utrecht Caravaggio en Europa
Link: Museo di Capodimonte, bezit werk van Caravaggio, Artemisia Gentileschi en andere caravaggisten als Manfredi, Jusepe Ribera , Mattia Preti en Simon Vouet.
B. Eberd & L. Helmus, Utrecht, Caravaggio en Europa, tentoonstellingscatalogus, Centraal Museum Utrecht, 2018.