Denkend aan George Hendrik Breitner (1857-1923) zie ik een indrukwekkende scène van exercerende cavaleristen op het strand. In mijn fantasie hoor ik het gedreun van de paardenhoeven! Voor mijn geestesoog doemt een meisje op in een rode kimono. Zij vlijt zich neer op een dag-bed. Ik dacht dat Geesje Kwak model stond voor de kimonomeisjes. Het tienermeisje poseerde regelmatig voor Breitner maar in het bijschrift van het in Laren getoonde schilderij lees ik een andere naam: Anna.
In de boeiende expositie Breitner versus Israëls die het Haagse Kunstmuseum in 2020 presenteerde, las ik dat beide kunstenaars destijds om Geesje vochten! Besteld door Breitner zou Israëls -met wie hij destijds onder een dak woonde- het model op de overloop van hem hebben weggekaapt. Wat hij met haar gedaan heeft weet ik niet. In het oeuvre van Israëls neb ik haar niet terug kunnen vinden.
In Laren worden deze zomer zeventig schilderijen en werken op papier van Breitners hand getoond. De expositie begint met een keur aan studies en schilderijen met paarden, zoals de monumentale impressie van de aanstormende Cavalerie. In de volgende zalen zie je diverse in een somber palet geschilderde stadsgezichten. Nocturnes van dromerige trekkers van de paardentram en een regenachtige impressie van De Dam uit 1896. Aan de door Breitner goed getroffen sfeer van een regenachtige dag, zou de uitdrukking Breitnerweer ontsproten zijn. Niet zelden wordt Breitner getypeerd als de ‘Nederlandse impressionist’, maar in vorm en kleur komt Breitner eerder als een expressionist uit de verf. Met zijn krachtige uitdrukkingsvolle toets was hij zijn tijd vooruit. Evenals de iets latere expressionisten gaf Breitner de werkelijkheid in vaak heftige kleuren en vervormde beelden weer. Deze manier van werken werd overigens niet door iedereen gewaardeerd: ook al was de sfeer goed getroffen, critici met een academische bril verweten Breitner gebrek aan techniek.
Tot heden werd zijn werk veelal vanuit zijn stedelijke onderwerpen en zijn fotografie belicht, maar in de huidige tentoonstelling ligt de focus op zijn artistieke kwaliteiten.
Anders dan de vroege, in gedempte tonen geschilderde impressies van militairen en stadsgezichten hanteerde Breitner voor zijn latere werken een kleurrijker palet.
De catalogus onthult dat Breitner tijdens een ziekenhuisopname tijd had voor reflectie. Behalve het overdenken van zijn zonden -hij had een geslachtsziekte opgelopen- dacht hij na over zijn toekomstige carrière. Hij besloot de ingeslagen weg van historieschilder te verlaten en zich voortaan, evenals collega-schilders van de Haagse School, toe te leggen op scènes uit het hier en nu. Tijdens een gezamenlijke klus, het schilderen van Panorama Mesdag had Breitner kennis kunnen maken met hun kunstzinnige ideeën.
De X-factor Om succesvol te worden had een schilder behalve de nodige artistieke vaardigheden en verbeeldingskracht nòg iets nodig: de X-factor. Het staat er echt! Ten onrechte dacht ik dat dit ongrijpbare ingrediënt sinds de gelijknamige op de teevee getoonde talentenjacht een nieuwerwetse notie was. In 1882 benoemde Breitner deze mysterieuze component echter al in een brief aan zijn beschermheer Adriaan Pieter van der Stolk. Wat dit ook mag wezen… Breitner had het!
Dit dus, artistieke skills, maar ook invloeden van collega-schilders. Terwijl ik door de expositiezalen dwaalde meende ik invloeden te ontdekken van o.a. Antonio Mancini, Edgar Dégas en Vincent van Gogh, met wie Breitner in het ziekenhuis kennis had gemaakt. Breitners mysterieuze impressie van een maan beschenen landschap, roept een herinnering op aan Van Goghs Onkruid verbrandende boer uit 1883. Echo’s van dit vuur kom je in de achtergrond van Breitners Maannacht, tegen. Kennelijk heb ik dit goed gezien, het bijschrijft leert dat Breitner het in 1885 in Drenthe schilderde. Tussen de talrijke epistels van Van Gogh vonden de samenstellers van de tentoonstelling een toepasselijke van dit contact getuigende opmerking: …’hij [Breitner] tekent heel handig!’…
Gastcurator Suzanne Veldink, die eerder de tentoonstelling over Suze Robertson samenstelde, licht toe dat Breitner in zijn jonge jaren nog zoekende was. In Parijs raakte Breitner inderdaad onder de indruk van werken van Edgar Dégas en Edouard Manet. In Breitners straatscènes en naaktschilderingen zijn zowel thematisch als technisch invloeden van deze kunstenaars aanwijsbaar. Een daarvan de zogeheten ‘tache’; een krachtige puntige toets, kun je ook zonder ongeoefend kunsthistorisch oog zien in het doek Aan Boord.
Het ging Breitner, aldus Veldink, niet zozeer om de onderwerpen dan wel om de manier waarop hij die in beeld bracht. Hij experimenteerde daarbij met expressief kleur- en lijngebruik. De in zijn werk gesuggereerde beweging en het ontbreken van details doen vermoeden dat hij deze in een mum van tijd heeft opgezet. Onderzoek van voorstudies en foto’s wijst echter uit dat aan de totstandkoming van zijn werk een doordacht proces voorafging. Dat Breitners werken de indruk wekken niet af te zijn is geen probleem. Het op het netvlies ontvangen ogenschijnlijk onvoltooide beeld wordt door het brein van de beschouwer afgemaakt!
In de catalogus wordt een link gelegd naar het gedachtengoed van de Tachtigers. Een kring van jonge schrijvers en kunstenaars als Jan Veth, Willem Witsen, Jacques Van Looy en Lodewijk van Deyssel. Zij streefden naar een nieuwe van academische richtlijnen bevrijde kunst. Kunst omwille van de kunst, niet gedicteerd door regels van esthetiek en moraal. In de catalogus lees je hoe de non-conformist Breitner perfect paste bij de vrijgevochten idealen van de Tachtigers.
Breitner was niet de enige die het over een andere boeg gooide. Ook collega-schilders Anton Mauve, Jacob en Willem Maris experimenteerden met vorm en kleur. Maar met zijn niet zelden verrassende perspectieven en invalshoeken onderscheidt Breitner zich. Zijn blik was gekleurd door de destijds in opkomst zijnde fotografie. Bij een snelle snapshot worden vaak onbedoeld bepaalde delen van het gefotografeerde onderwerp afgesneden. Evenals zijn Franse collega’s paste ook Breitner dit gegeven bewust als artistieke nouveauté in zijn composities toe.
Dit kan nauwelijks beter worden geïllustreerd dan met de krachtige voorstelling van een deels door de lijst afgesneden jonge vrouw, die met haar mand op weg is naar de markt. Het doek Naar de markt van ca. 1897 is sinds kort in permanent bruikleen van de RCE in de vaste opstelling van Singer Laren te zien.
Behalve de reeds genoemde vermaarde werken worden in deze expositie ook minder bekende schilderijen uit privécollecties getoond. Opzienbarend -toen en nu- zijn Breitners doeken met levensgrote naakten. Een genre waarin ook zijn jongere collega Jan Sluijters zich meermaals heeft uitgeleefd. Maar anders dan Sluijters bereikt Breitner daarin de ultieme suggestie van -goed kijken- een volumineus vrouwelijk lichaam. Het doek Naakt met zwarte kousen op een bed vormt in zijn oeuvre en in dit genre in het algemeen een absoluut hoogtepunt. Deze krachtige, kleurrijke schilderwijze bezorgde Breitner de in de subtitel genoemde bijnaam ‘schilderbeest’. Dat dit predicaat in 1941 door een criticus niet aan Breitner, maar aan de woest schilderende Jan Sluijters werd toegedicht doet er niet toe. Ook Breitner ging in vorm en kleur vaak beestachtig te werk!
Oordeelt u zelf: dat kan nog de hele zomer tot en met 8 september!
De zalen met de Tuinen van Monet zijn nog maar net ontmanteld of er staat alweer een nieuwe tentoonstelling. De conservatoren van het Kunstmuseum Den Haag zijn onvermoeibaar! Na Monets zonnige impressies belanden de bezoekers van de voorjaarstentoonstelling in minder stralend weer. Regenachtige impressies van de Dam, gure Amsterdamse grachten en kades, desolate havengebieden, bouwputten, besneeuwde parken en fabriekskantines met raak getypeerde figuranten. Maar de doeken zijn er niet minder om. Deels oude bekenden die nog maar enkele jaren geleden getoond werden in de Haagse expositie Rumoer in de Stad met schilders van de Amsterdamse School en hun geestverwanten de Schrijvers van Tachtig, onder hen George Hendrik Breitner (1857-1923) en Isaac Israëls (1865-1934).
In de huidige expositie gaan zij een tweegevecht aan. Onder hun uitvergrote zelfportretten liggen de bokshandschoenen al klaar! Breitner en Israëls verkeerden in een voortdurende staat van artistieke oorlog. Conservator Frouke van Dijke vergelijkt het verloop daarvan met een bokswedstrijd tussen twee eveneens rivaliserende schrijvers: Ernest Hemingway en Morley Callaghan, die rond het midden van de vorige eeuw elkaar ook ècht in de ring hebben ontmoet. Wanneer ik hun namen google zie ik de herkomst van de tentoonstellingstitel Breitner vs Israëls. Een film uit 2003 over genoemde schrijvers draagt de titel: Hemingway vs Callaghan!
Rivaliteit onder kunstenaars is zo oud als de wereld. In de 5e eeuw v. Chr. probeerden Zeuxis en Parrhasius elkaar ook al de loef af te steken. De eerste schilderde een tros druiven zo levensecht dat vogels erop af kwamen. Parrhasius liet zijn voorstelling deels schuilgaan achter een geschilderd gordijn. Om het werk beter te kunnen zien probeerde zijn rivaal het opzij te schuiven.
De keuze voor het beeld van een bokwedstrijd tussen de hoofdrolspelers in deze tentoonstelling is niet zomaar een gimmick of publiekslokkertje licht conservator Frouke van Dijke tijdens de voorbezichtiging toe. Aanvankelijk meende ze nog dat anekdotes over hun op rivaliteit gestoelde animositeit een beetje aangedikt waren. Maar toen ze in de geschreven en geschilderde bronnen dook ontdekte ze dat dit inderdaad zo was. Nu eens deelde de een met een goed ontvangen werk de ander een fikse denkbeeldige klap toe, dan weer kreeg zijn tegenspeler een opdoffer te verwerken wanneer zijn rivaal publieke waardering oogstte.
In de tentoonstelling wordt hun rivaliteit aan de hand van 7 rondes van een virtuele bokswedstrijd aanschouwelijk gemaakt. Breitner, zoon van een eenvoudige graanhandelaar, benijdt de 7 jaar jongere begaafde Isaac Israels, die zijn talent van geen vreemde heeft. Zijn vader Jozef Israëls is een succesvol kunstenaar van de Haagse School.
Terwijl Breitner ploetert om werk naar academische standaard te leveren, moet hij op de Haagse kunstacademie toezien hoe Isaac Israels, nog maar 14 jaar oud, dit moeiteloos doet. Hoewel de latere Israels bekend staat om zijn vlotte, zeer impressionistische toets, bewijst een jeugdig glad gepenseeld zelfportret, dat hij de academische trant al jong in de vingers had.
Vergelijking met een jeugdfoto leert dat hij één leerregel zeker niet heeft veronachtzaamd: idealisering.
1
2
1.Isaac Israels, Zelfportret met bolhoed, 1882, olieverf op board, 65 x 51 cm, particuliere collectie. 2.Jeugdportret van de schilder Isaac Israels ca. 1878, RKD Den Haag
Israels vindt in Haagse kringen makkelijk zijn weg, maar Breitner wordt in 1880 wegens wangedrag van de academie geschopt.
In de eerste zaal kan de bezoeker de onderlinge wedijver vergelijken aan de hand van twee monumentale doeken. Israels wat statische Begrafenis van de jager uit 1882 en Breitners daarna ontstane in dynamische toets geschilderde Cavalerie. Een duidelijk geval van emulatio, waarmee Breitner het verstilde, anekdotische werk van Israels, met het bijna hoorbare gedreun van de aanstormende ruiters, probeert te overtreffen!
Isaac Israels, De begrafenis van de jager, 1882, olieverf op doek, 125 x 261 cm, Kunstmuseum Den Haag.George Hendrik Breitner, Cavalerie, 1883-1888, Kunstmuseum Den Haag
Hoewel qua sfeer goed getroffen verwijten critici met een academische bril Breitner gebrek aan techniek. Israels oogst bijval en wordt in 1882, als zeventienjarige toegelaten op de Salon in Parijs.
Misschien dacht u het al, maar de zaaltekst zegt het overduidelijk: De Jaloezie. Dit negatieve gevoel voedt Breitners dadendrang. Hij legt zich toe op impressies van het straatleven. Vaak geïnspireerd op eerder gemaakte snapshots, die Breitner als een Eddy Postuma de Boer-avant-la-lettre tijdens het fin de siècle al maakte. Loop na het zien van Breitner en Israels nog even binnen bij de buren: het Fotomuseum. Geniet van De Boers raak geschoten straatscènes die vele vergeten gewaande jeugdherinneringen oproepen.
Terug naar de tentoonstelling. Geholpen door de contacten van zijn vader, met wie het publiek hem -tot zijn ergernis- voortdurend vergelijkt, wordt Israels steeds succesvoller. Breitner moet het zelf maar voor elkaar zien te boksen.
En dat viel niet mee. Bovendien is hij met een soa in het ziekenhuis beland en jarenlang uit de roulatie. Toch is tegenslag soms ‘ergens goed voor’. In het ziekenhuis komt Breitner in contact met Vincent van Gogh, van wie in de expositie ook enkele getekende Haagse straatimpressies te zien zijn. In Van Gogh vindt Breitner een geestverwant. Samen trekken ze erop uit om het straatleven in de Haagse achterbuurten vast te leggen. Van Gogh met een schetsboek en Breitner, heel modern voor die tijd, met een camera. Op straat en in etablissementen van minder allooi vinden ze modellen. Dames van stand lieten zich wel door Israëls, maar niet door Van Gogh of Breitner vereeuwigen. Op hun impressies met straatscènes is het standsverschil duidelijk: de dienstbodes en volksvrouwen dragen witte mutsjes of gaan blootshoofds; dames dragen een hoed met voile. Hieraan is een aardige anekdote verbonden. Toen Breitners doek De Singelbrug bij de Paleisstraat bij Arti et Amicitiae in 1896 werd getoond waren de reacties niet onverdeeld gunstig. Critici vielen over de volksvrouw die hij zo prominent in de voorgrond had geplaatst. Met het oog op de verkoopbaarheid van het doek vroeg kunsthandelaar Van Wisselingh aan Breitner om een make-over. Met een hoed en voile werd ze een dame.
George Hendrik Breitner, De Singelbrug bij de Paleisstraat te Amsterdam, 1896-1898, olieverf op doek, 100 x 152 cm, Rijksmuseum – legaat van de heer en mevrouw Drucker-Fraser, Montreux.
Eén bereidwillig en goedkoop model was echter altijd bij de hand, daarvan getuigen hun expressieve zelfportretten. Soms kijkt Breitner uit de hoogte, zoals in zijn zelfportret met Lorgnet, soms ook enigszins wantrouwend. Elders kijken zowel Breitner als Israels, al dan niet met een sigaret, de beschouwer middels hun spiegelbeeld indringend aan. Zoals te zien in Israels frontaal neergezette kop waarvan de rechter gezichtshelft half beschaduwd is.
1
2
1. Isaac Israels, Zelfportret in atelier, ongedateerd, olieverf op doek, 14 x 17 cm, particuliere collectie. 2. G.H.Breitner, zelfportret, ca.1888, Particuliere collectie
Terwijl Israels als zestienjarige al furore maakte met een Thérèse Schwarze-achtig damesportret van Nanette van Enthoven, moet Breitner zich tevreden stellen met het weergeven van anonieme passanten. Snel gekiekt met zijn camera, uitgewerkt in zijn atelier, bieden ze waardevolle documenten van het Haagse leven van alledag.
Het klinkt misschien vreemd, maar de succesvolle Israels, die aldus de catalogus met virtuoze toets -aanvankelijk dan- netjes binnen de lijntjes kleurt, kijkt met ontzag naar Breitner, met zijn ongepolijste stijl en bijzondere waarnemingen.
In zijn Vertrek der kolonialen uit 1884, een moderne variatie op het traditionele historiestuk zien we hoe Israels, geïnspireerd op Breitners Cavalerie, eveneens een lossere penseelstreek hanteert. Gadegeslagen door belangstellenden, trekt de eenheid onder de tonen van het tamboer en pijperkorps voorbij. Sommige omstanders kijken alleen maar, een arme vrouw klampt haar man of zoon smekend aan terwijl ze lijkt te zeggen: ‘Ga niet weg!’ Een loopjongen zet zijn hand aan de mond om een van de vertrekkers iets toe te roepen. Een hondje kijkt geboeid toe.
Ook Israels speelse toets in zijn overbekende Ezeltjes aan het strand van rond 1900 komt van Breitner, die hem met zijn expressief geschilderde Kinderen in het duin vijf jaar eerder was voorgegaan. Deze werken illustreren dat je in deze jaren het verschil tussen beide kunstenaars bijna niet meer kunt zien! Terwijl ik tijdens de voorbezichtiging nog eens goed naar Breitners ezeltjes kijk komt een technische man met interessante zendapparatuur naast mij staan. Hij meet de lichtsterkte op het kwetsbare paneeltje. 200 lux geeft hij door aan een tweede man op een hoogwerker. De gemiddelde door bruikleengevers gestelde norm is 150, vertelt hij; blij dat er ook eens iemand aandacht toont voor zijn niet onbelangrijke taak en ik denk: weer wat geleerd!
Isaac Israels, Ezeltje rijden, ca. 1898-1902, olieverf op doek, 50 x 70 cm, Kunstmuseum Den Haag – legaat van de heer en mevrouw G.L.G. Philips-van der Willigen, 1942.
G.H. Breitner, Kinderen in het duin, 1884-1886, Teylers museum, Haarlem
In de late jaren ’80 delen Breitner en Israels korte tijd een atelier aan het Oosterpark. Zij vinden inspiratie in het werk van elkaar, dat van de schrijvers van Tachtig en vooral het Amsterdamse straatleven. Israels tekent en Breitner trekt er met zijn (soms verborgen) camera op uit om stegen, afbraak- en achterbuurten en vooral vrouwelijke passanten vast te leggen.
In Israels schetsboekjes, getoond in een van de kabinetten, herken ik de geschetste vrouwenkopjes van schilderijen die nu te zien zijn. In navolging van Breitner waagt Israels zich ook aan snel geschilderde impressies van het Amsterdamse straatleven. Met hun vlot gepenseelde momentopnames belichamen Breitner en Israels de eerste echte avant-gardebeweging van Nederland. Evenals de Tachtigers die naturalisme nastreven in hun literaire werken, streven ook Breitner en Israels de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie na, zoals het ideaal van de Tachtigers door Willem Kloos, een verre naklank van de Nederlandse les op de middelbare school, destijds werd geformuleerd.
Isaac Israels in zijn atelier Oosterpark 82 Amsterdam ca 1903 Gelatinezilverdruk RKD
In de tentoonstelling Rumoer in de Stad kwam het vrouwenoverschot van die dagen ter sprake. Zonder man moesten vrouwen onderaan de maatschappelijke ladder het hoofd maar boven water zien te houden. Dienstmeisjes waren qua betaling en levensonderhoud het beste af. Hen werd een huwelijk dan ook afgeraden (…). Anderen wilden als model voor wat geld wel even uit de kleren, zoals in die expositie te zien was. Behalve genoemde overeenkomsten wordt de rivaliteit op veelzeggende wijze geïllustreerd door een anekdote uit de tijd waarin Israels en Breitner nog onder één dak woonden. Op de trap van de gemeenschappelijke woning liep Israels een model tegen het lijf, dat door Breitner was besteld. Zonder scrupules kaapte Israels haar tegen een hogere vergoeding weg. Sprekend over de modellen van Breitner mag het Meisje in rode kimono, voor wie Geesje Kwak model stond, niet ontbreken. Ook in deze expositie is zij, met drie varianten, aanwezig. In een ongebruikelijke houding hangt zij, naar de toenmalige mode van het Japonisme gekleed in een kimono op een bank. Poserend voor Breitner kon het nog maar 16-jarige model, afkomstig uit een arm gezin wat bijverdienen. Slechts een paar jaar later kwam het door de schilder vereeuwigde model in de Kaapkolonie aan haar einde.
1
2
1. George Hendrik Breitner, Meisje in kimono (Geesje Kwak), 1893, RKD den Haag 2. George Hendrik Breitner, Meisje in rode kimono (Geesje Kwak), circa 1893, olieverf op doek, 82 x 53,5 cm, Kunstmuseum Den Haag.
Evenals in 2017 is nu ook een kabinetje ingericht met enkele voorbeelden van het Oriëntalisme, waarvoor de in Indonesië geboren all-rounder Adolf Boutar model stond. Nu eens opgevoerd als een Japanner, dan weer als een eunuch of een ander Oosters type.
In de grote zaal, de eregalerij van het Kunstmuseum, culmineren alle ijverzuchtige en andere invloeden in prachtige impressies: Amsterdamse straatscènes, bevolkt met meiden en dames lopend op de gracht en doeken met koffiepiksters.
Uit geschreven bronnen blijkt nogmaals dat dit alles niet vanzelf tot stand is gekomen. In Amsterdam bereikt de rivaliteit een hoogtepunt. Israels heeft even nodig om Breitners verbluffende, rauwe interpretaties van het Amsterdamse straatleven te verwerken. In een notitie verwoordt Israels dit gevoel als volgt: …’Ik krijg van zijn werk altijd een opdonder, als iemand die ineens iets begrijpt, dat heel eenvoudig was, en daar uit stommiteit niet om gedacht heeft’…
Een voorlopige final blow wordt Israels toegebracht bij het zien van Breitners Sleperspaarden in de sneeuw, in de etalage van galerie Van Wisselingh. …’Ik dacht ik schei ermee uit, tegen zulk werk kun je toch niet op schilderen’... Naar verluidt zijn Israels handen jarenlang gebonden; een schilderkunstige variant van het writers block
Gelukkig pakte hij later het penseel weer op.
George Hendrik Breitner, Sleperspaarden in de sneeuw, 1890-1893, Dordrechts Museum – langdurig bruikleen Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Nog even terug naar de schetsen en foto’s. Het Liggend naakt uit 1887 van Breitner toont het spiegelbeeld van zijn gelatinedruk uit 1888 van Marie Jordan, liggend op een onordelijk bed. De Dansende vrouwen van Israels, herken je niet alleen in een schets van zìjn hand. In ongeveer dezelfde houding figureren ze ook in een tweetal dat door Breitner op de gevoelige plaat werd vastgelegd.
Bijzonder grappig is de adaptatie van een snapshot van drie meisjes op de brug die -het waait kennelijk stevig- hun hoed vasthouden. Op het plaveisel rechts valt het schaduwportret van de fotograaf. In Breitners doek Aan Boord uit 1897 zien we hen terug.
1
2
1. G.H.Breitner, Drie meisjes op de brug, ongedateerd, Nationaal archief, collectie Spaarnestad 2. G.H.Breitner, Aan Boord, ca.1897, Stedelijk Museum Amsterdam
Verrassend vond ik ook Breitners impressie van Drie schoolmeisjes op de brug bij de Westermarkt uit 1895, niet zozeer wegens de inspiratie op nòg een foto, maar om het on-Breitneriaanse kleurrijke en onmiskenbaar op Israels geïnspireerde palet.
G.H.Breitner, Drie schoolmeisjes op de brug bij de westermarkt ca.1895, Particuliere collectie
De sfeer in de grote zaal wordt, zoals we inmiddels gewend zijn van het Kunstmuseum, verhoogd door paspoppen met prachtige kleding uit de tijd van Israels en Breitner.
In de golfbeweging tussen bewondering, afgunst, opnieuw proberen en het afwisselend al dan niet succesvol in beeld zijn van Israels en Breitner, bereikt de tentoonstelling onder het thema De Inhaalslag zo zoetjes aan haar voltooiing.
Wanneer Breitner door een oogaandoening wederom even buitenspel is gezet stort Israels zich met Frans Erens op het nachtleven. En hier gebeurt precies datgene waar Israels moeder in een brief aan diezelfe Erens haar bezorgdheid had geuit. De twee bezoeken illegale danshuizen, bordelen en dranklokalen. Ze bieden Erens stof te over voor verzen die door Israels van passende illustraties worden voorzien. Als Breitner dacht dat hij eindelijk van Israels af was, had hij het mis. Met zijn nachtelijke scènes komt Israels tot diens ongenoegen in Breitners vaarwater. Vergelijk diens expressieve impressie van Hartjesdag uit 1897 met Israels pastel Danshuis op de Zeedijk uit de jaren ’90.
1
2
1. G.H.Breitner, Hartjesdag, 1897, particuliere collectie 2. Isaac Israels, Danshuis op de Zeedijk, 1893-1895, Erens archief Nijmegen
Wanneer ze in de kunstkritiek tot elkaars evenknie worden bestempeld is in 1893 de maat voor Breitner vol. Pas op de begrafenis van een gemeenschappelijke vriend bijna 10 jaar later verzoenen de vroegere rivalen zich met elkaar. Deze gebeurtenis zou een mooie slotscène kunnen opleveren in een film over beide schilders.
Elk heeft het succes en de erkenning gekregen waar ze van jongs af aan voor hebben gewerkt. Beide zijn gelouterd door het leven en in sommige opzichten door schade en schande wijzer geworden. Terwijl Israels al eerder internationale podia betrad wordt Breitner in 1901 geëerd met een overzichtstentoonstelling in de Amsterdamse kunstvereniging Arti et Amicitiae.
In de laatst zaal wordt onder de noemer gelijkspel een aantal vergelijkbare werken gepresenteerd. Tevens wordt zichtbaar dat hun artistieke wegen zich hier scheiden. Breitner blijft gefascineerd door de stad, resulterend in impressies van verstilde Amsterdamse achtergrachten en bouwputten, die hij vastlegt in een ingehouden palet. Israels daarentegen verruimt zijn horizon over de grenzen. Van zijn late jaren dateren portretten van de beau monde en vrolijke, zonovergoten mediterrane strandscènes, die overigens niet in deze expositie te zien zijn.
Voor vertrek kan de bezoeker nog een voorkeurstem op een van beide schilders uitbrengen. Kleine moeite, waarmee je een cadeaubon van 50,- kunt winnen en je belandt meteen op de mailinglijst voor de gratis Nieuwsbrief van het Museum!
Knock -out
Het slotakkoord van de tentoonstelling vormt een uitvergrote foto met een ring waarin een bokser zijn tegenstander knock-out heeft geslagen. Dit beeld komt niet overeen met de impressie waarmee ik expositie verlaat. Na de boeiend geïllustreerde artistieke krachtmeting zijn beide kunstenaars in mijn ogen fier overeind gebleven!
Oordeelt u zelf: dit kan tot en met 24 mei!
Catalogus bij de tentoonstelling; BREITNER vs ISRAELS, vrienden rivalen, Frouke van Dijke, Kunstmuseum den Haag WBOOKS, 2020
Kees van Dongen, De Blauwe Japon, 1911, Van Gogh Museum Amsterdam
Van Barbizon, eerder op deze site besproken, reizen we naar Parijs, het centrum van de toenmalige kunstwereld. De stad met befaamde kunstopleidingen en tentoonstellingen was een artistieke kraamkamer en oefende aantrekkingskracht uit op kunstenaars uit alle windstreken. Voorheen was de reis per diligence een hele onderneming, maar sinds 1847 werd de gang naar la ville lumière dankzij het spoor tot een dagreis teruggebracht. In de lange periode die de Parijse tak van de dubbeltentoonstelling beslaat is op artistiek gebied veel gebeurd. Te veel om deze thematisch-chronologisch in te delen, licht conservator en samenstelster van de expositie Mayken Jonkman tijdens een interview bij Opium op 4 toe. Daartoe werden acht kunstenaars als uitgangspunt gekozen. Aan de hand van hun werk, getoond in samenhang met hun Franse kunstbroeders, worden de belangrijke thema’s van die jaren behandeld.
Gerard van Spaendonck, Bloemen in een albasten vaas en vruchten op een marmeren blad, 1781, Het Noordbrabants Museum, Den Bosch
Zo wordt bij Gerard van Spaendonck (1746-1822) de eerste Nederlander die destijds naar Parijs trok en medeoprichter was van het Institut de France, de kunstopleiding behandeld. Kunstenaars konden uit verschillende academies kiezen, maar de belangrijkste was de École des Beaux Arts. Hier moest je zijn voor de nieuwste artistieke ontwikkelingen. In zijn atelier in de Jardin des Plantes leerde Van Spaendonck, die het tot hofschilder van koning Lodewijk XVI had gebracht, zijn Franse leerlingen het schilderen van bloemstillevens in de stijl van de Hollandse Gouden Eeuw. Zijn meest succesvolle leerlingen waren Bessa, Redouté en Van Dael. Behalve op de academies leerden schilders ook veel door hun ogen op de Salons en in de stad de kost te geven. Maar de tentoonstelling laat zien ook dat deze Franse invloed op Nederlandse kunstenaars geen eenrichtingsverkeer was, verschillende Nederlanders drukten, zoals we zullen ontdekken, hun stempel op de Franse kunst.
Ary Scheffer, Francesca da Rimini en Paolo Malatesta aanschouwd door Dante en Vergilius, 1854, Kunsthalle Hamburg
Ook Ary Scheffer (1795-1858) belandde al vroeg in Parijs. Zijn moeder had een vooruitziende blik toen zij zich met haar zoons in Parijs vestigde. Ary werd beroemd en verkeerde in de hoogste kringen. Bij zijn werk krijgt de bezoeker informatie over de Salon en alternatieve tentoonstellingen. Wanneer aankomend kunstenaars als Rousseau en Huet in 1836 door de jury van de Salon geweigerd worden, biedt Ary hen expositieruimte aan in zijn atelier. Hier vonden Franz Liszt en Frederic Chopin eveneens een podium en Charles Dickens las bij Ary Scheffer voor uit eigen werk. Met zijn vroeg-romantische maar nog wel in academische toets geschilderd werk, zet Scheffer zich, evenals Ingres en Delacroix, af tegen het traditionele classicisme. Scheffers, thans veelal als sentimenteel beoordeelde werk, genoot in de vroege 18e eeuw veel waardering. Dat geldt ook voor zijn ‘society’ portretten; een richting waarmee Kees van Dongen in de 19e eeuw eveneens succesvol zou worden.
Jacob Maris, De schilder Frederick Hendrik Kaemmerer aan het werk in Oosterbeek ca. 1863, Dordrechts Museum, Dordrecht
In de presentatie van Frederik Hendrik Kaemmerer (1839-1902) wordt de bezoeker geïnformeerd over de Kunsthandel in die dagen. Hij wordt als schoolvoorbeeld gepresenteerd van dè Salonkunstenaar. Deze thans minder bekende Nederlander was destijds een van de best verkopende kunstenaars in Parijs. Hij inspireerde tal van landgenoten tot het schilderen van mondaine scènes. In het portret dat Jacob Maris rond 1863 van hem schilderde zien we hem heel geestig zittend op een boomstam aan het werk in de bossen van Oosterbeek.
Coen Metselaar, Het atelier van de kunstenaar Frederik Hendrik Kaemmerer aan de Boulevard Vaugirard 126 bis 1877-1878, prive collectie Oss
Coen Metzelaar portretteerde hem rond 1878 in zijn Parijse atelier, te midden van rekwisieten bezig aan een impressionistisch werkje, waarin we de stijl van Isaäc Israëls latere vlot gepenseelde impressies van soortgelijke (op een ezel rijdende) figuurtjes herkennen.
Bij Jongkind (1819-1891) komen –heel toepasselijk- de Parijse café’s als ontmoetingsplaats en inspiratiebron in beeld. Jongkind hield van de Franse levensstijl: het savoire vivre. Het genieten van een goed glas wijn ontbrak daarbij niet; een gewoonte die hem uiteindelijk op zou breken. Anders dan vaak gedacht wordt leerde Jongkind de impressionistische toets niet van Claude Monet; het was nèt andersom. Gezamenlijk schilderend aan de Seine deed Jongkind dit kunstje niet alleen voor aan Monet, maar ook Boudin en Sisley namen Jongkinds toets over! Voor wie hieraan twijfelt citeer ik Monets eigen woorden: …’c’est à lui que je dois l’éducation definitive de mon oeil’.. (van hem –Jongkind- leerde ik goed te kijken).
Johan Barthold Jongkind, Rue des Franc-Bourgeois St. Marcel, 1868, Gemeentemuseum Den Haag
Claude Monet, Vétheuil 1879, Triton Foundation
Deze vroege Nederlanders in Parijs, hebben een plek gekregen op de benedenverdieping van het museum. In Jongkinds vluchtige impressie van de Rue des Franc-Bourgeiois St. Marcel uit 1868 is de vlotte, los gepenseelde toets die het handelsmerk van de impressionisten zou worden, goed te herkennen.
In de bovenzaal ontmoet de bezoeker Vincent Van Gogh, George Hendrik Breitner, Kees van Dongen en Mondriaan.
Ter illustratie van de vraag wat leerden kunstenaars in Parijs van elkaar worden de Nederlanders in samenhang getoond met de Fransen. Van Gogh (1853-1890) probeerde in Parijs de verschillende stijlen van Monet, Pisarro en Signac uit. Een dialoog verduidelijkt hoe Breitner schatplichtig was aan Degas.
George Hendrik Breitner (1827-1923), door Jonkman gekenschetst als een verlegen man, was maar korte tijd in Parijs, maar hij absorbeerde en verwerkte de invloeden die hij daar opdeed op een bijzondere manier. Deze leerschool wordt mooi geïllustreerd met twee schetsen van danseressen; één van Degas en één van Breitner.
Edgar Degas, Ontbijten na het baden ca. 1894, Houtskool en pastel op papier, Bruikleen Triton Foundation
George Hendrik Breitner, Het model zoekt haar kleren bijeen, 1888, privécollectie, Den Haag
De vernieuwende manier waarop Breitner het vrouwelijk naakt in beeld brengt is zonder Degas ondenkbaar. Zij hebben elkaar niet ontmoet, maar Breitner zag zijn werk en trok er lering uit. In de tentoonstelling Rumoer in de stad werd deze invloed ook al getoond (zie elders op deze site). Op zijn beurt gaf Breitner dit weer door aan Isaäc Israëls en Willem de Zwart.
Even terug naar de hyper-sensitieve Van Gogh, die het in Parijs bij zijn broer Theo, iets langer uithield dan Breitner. Over Vincents zielenroerselen in die periode is weinig bekend, want de broers schreven elkaar toen geen brieven. Zijn schilderijen spreken echter voor zich. Geen kunstenaar heeft in slechts een half jaar zo’n grote ontwikkeling doorgemaakt. Dit wordt prachtig geïllustreerd aan de hand van twee schilderijen met Uitzicht uit mijn atelier. Het eerste, direct na aankomst gemaakt is nog gehuld in zilverachtig licht, het tweede vertoont het goudkleurige licht dat kenmerkend is voor Parijs, aldus Jonkman. Daarbij gaat van Gogh, geïnspireerd door Seurat en Signac, over op het gebruik van ongemengde kleuren, die hij in talrijke toetsjes naast elkaar opbrengt.
Vincent van Gogh ,Gezicht vanuit Theo’s appartement, 1887,Van Gogh Museum, Amsterdam
Claude Monet, Vétheuil 1879, Triton Foundation
Zijn donkere palet klaarde in la ville lumière aanzienlijk op, maar zijn gemoed werd door de vele grootstedelijke prikkels steeds somberder en onrustiger. Februari 1888 vertrekt Van Gogh naar Arles waar in korte tijd een groot aantal kleurrijke werken ontstaat. De rest is historie. In zijn eigen tijd vrijwel onopgemerkt, weet Van Gogh kunstenaars en filmproducenten tot de huidige dag te inspireren. Daarvan getuigen de Jackson Pollock-achtige schilderijen van de Chinese kunstenaar Zeng Fanzhi die nog tot en met 5 maart in het Van Gogh Museum te zien zijn en de recente animatiefilm Loving Vincent, van de Poolse cineaste Dorota Kobiela. Gemaakt als eerbetoon aan de geestelijk gekwelde schilder van wie zij zelf, lijdend aan een depressie, veel is gaan houden. Vincents schilderijen zijn door een leger van kunstschilders geframed en komen in prachtige gemanipuleerde beelden langs. De opgeklopte verhaallijn (‘whodunnit’) dat Van Gogh vermoord is, moet de kijker voor lief nemen.
Terug naar de Nederlanders in Parijs, waar Kees van Dongen (1877-1968) niet kan ontbreken. Bij hem komen de thema’s ‘sociaal engagement en sensuele vrouwen’ aan bod. Van Dongen voelt zich in Parijs als een vis in het water en verwerft in korte tijd een positie in de Parijse beau monde. In de Art Deco tentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum draait een film, waarin we Van Dongen zien in gezelschap van couturier Paul Poiret, de spil van de Haagse tentoonstelling. Boven diens bed hangt een versie van Van Dongens Inquiétude, met twee prachtig gestroomlijnde roodgloeiend aaneengesmede lichamen. (zie de Art Deco tentoonstelling,op deze site).
Kees van Dongen was een non-conformist; hij begon zijn carrière zelfs als anarchist. Hij wilde geen schilderijen voor de elite maken, maar alleen getekend werk dat voor iedereen bereikbaar was. Wanneer hij echter eenmaal van succes en geldelijk gewin geproefd heeft, laat hij deze instelling varen. Hij gaat schilderen… en hoe!
Zijn kleurrijke door kunstlicht beschenen scènes van het nachtelijke uitgaansleven, konden niet iedereen bekoren. De daarin figurerende arbeidersvrouwen, die slempend de nacht doorbrengen worden door een kunstcriticus wegens de oorlogskleuren op hun gezicht, afkeurend omschreven als ‘Apachemeiden’. Heren en vooral dames uit de upper-class vragen evenwel al snel om geportretteerd te worden. In prachtige kleuren, niet zelden sensueel, brengt hij hen in beeld. De sjieke Comtesse Anna de Noialles met een (goed kijken) ondeugend toetsje en Madame Jasmy, wier portret in de actuele Haagse Art Deco tentoonstelling als steunafbeelding fungeert bij de avondjaponnen van Paul Poiret. Deze dames van stand zette hij een tikkeltje ondeugend neer, maar met het meeste gemak maakte Van Dongen van een ondeugend bartypetje een dame door haar een mooie hoed op te zetten.
Kees van Dongen, Dame met zwarte hoed 1912
Kees van Dongen, Comtesse Anna de Noialles, 1931, Amsterdam Stedelijk Museum
In deze tentoonstelling vormt Piet Mondriaan het sluitstuk. Het aan zijn naam gekoppelde thema: Kubisme als katalysator: de behoedzame zoektocht naar het universele, geeft aan dat met zijn werk het laatste woord over moderne eigentijdse kunst nog niet is gezegd. Integendeel: Mondriaans figuratief begonnen werk vindt in Parijs een nieuw begin. Even aangeraakt door het kubisme verlaat hij de figuratie geleidelijk aan, op weg naar een nieuw begin; de weg naar volledige abstractie, maar dat is een ander verhaal, waarover ik onlangs onder de titel de Ontdekking van Mondriaan heb beschreven.
Kees van Dongen, Herinnering aan het Russische operaseizoen 1909, National Gallery of Canada, Ottowa
De in Parijs werkzame kunstenaars putten in die jaren ook inspiratie uit theater- en dansvoorstellingen, zoals ‘Cleopatra’ van de Ballets Russes, waarmee ik even terugkom op de genoemde uitzending van Opium. Uit dit ballet, dat als een ‘salade van nationale [Russische] componisten’ getoonzet werd, maakte Mayke Jonkman een toepasselijke muziek keuze: de wonderschone bijdrage van Modest Moessorski.
Tenslotte: zoals de Haagse tentoonstelling Rumoer in de Stad vooral de stedelijke bedrijvigheid in Nederland toonde, zo laat de huidige tentoonstelling zien hoe kunstenaars in Parijs de dynamiek van de Franse hoofdstad in al haar facetten in beeld brachten. De bezoeker ziet de fraai aangelegde boulevards van Haussmann, de kleurrijke parken, impressies van het pittoreske Montmartre en nieuwe uitgaansgelegenheden als de Moulin Rouge en de Moulin de la Galette. Met zo’n 120 eigen schilderijen en bruiklenen uit heel de wereld, biedt het Van Goghmuseum niet alleen een kleurrijk beeld van een voorbije wereld, maar tot en met 7 januari tevens een aanschouwelijk college in de ontwikkeling van de 19e eeuwse schilderkunst. Warm aanbevolen voor de kerstvakantie!
Bibliografie:
Jonkman e.a., Nederlanders in Parijs, tentoonstellingscatalogus Van Goghmuseum, Amsterdam, 2017.
Themanummer Kunstschrift, Een Nederlander in Frankrijk: Jongkind en de anderen, oktober/november 2017.
Bij de entree van de tentoonstelling Rumoer in de stad krijgt de bezoeker middels oude 8 mm filmbeelden een indruk van het hoofdstedelijke straatbeeld tijdens het fin-de-siècle. Het is een va-et-vient van trams en gehaaste voorbijgangers. De Schilders van Tachtig vervullen de hoofdrol in deze expositie, samengesteld als vervolg op de tentoonstelling Holland op z’n mooist in 2015, waar het 19e eeuwse landschap centraal stond. Kunstenaars van de Haagse School trokken in die tijd naar buiten om het veranderende landschap in beeld te brengen.
Paul Gabriel, Scheveningen, ongedateerd, Gemeentemuseum Den Haag
Slechts sporadisch vang je bij hen een glimp op van de stad, zoals in Paul Gabriëls ongedateerde Kurhaus dat hij in een Panorama Mesdag-achtig duinlandschap situeerde. Met dit werk krijgt de bezoeker een flashback van de voorafgaande periode. De nieuwe generatie kiest de snel veranderende stad als hoofdmotief. Dit wordt in de tentoonstelling thematisch toegelicht. Er is aandacht voor de auteurs van Tachtig (de Nieuwe Gids), deVrouw, Rumoer in de stad, de Verstilde stad, Stad in ontwikkeling en Natuur in de stad. In de kabinetten wordt het belang van de fotografie voor de ontwikkeling van de schilderkunst belicht. Ook krijgt de bezoeker onder de noemer Exotisme een toegift met werk van G.H.Breitner, Marius Bauer en Willem de Zwart.
‘Writer in residence’ Mischa Andriessen laat, geïnspireerd op de getoonde schilderijen, een eigentijds poëtisch geluid horen.
Isaac Israels, twee waspitten op de brug van de Herengracht ter hoogte van de Leidsegracht, ongedateerd, part. collectie
Op de brug, middenin, waar het water het verst Het zicht het best is, op de bomenrijen, de boot De volgende burg, de opening, waar nu niemand. Het golft rondom ons, binnenin. Nieuwe blouse? Het licht valt in ons midden, vormt een zilveren rug Op het water tot aan de verre brug. Zelf gemaakt? Een schuit vaart over de graat van de gracht, verdwijnt Zo dadelijk in de opening, zal daarna nog verder gaan. Op de brug, het water, middenin, een wig van laat licht.
Schilders en schrijvers van Tachtig
Vanaf de jaren ‘80 kiezen schilders als George Hendrik Breitner, Isaac Israëls en Willem Witsen voor uitbeelding van het stadsleven. Amsterdam wordt het Mekka van de nieuwe schilderkunst. Aan deze stad danken zij haar (inmiddels verouderde) benaming Amsterdamse impressionisten. In de tentoonstelling worden zij de Schilders van Tachtig genoemd. Onder deze paraplu vinden behalve de in Amsterdam werkende kunstenaars ook die uit Den Haag èn leden van de literaire Beweging van Tachtig een plekje. Beeldend kunstenaars èn schrijvers van Tachtig brachten het (stads)leven figuurlijk en letterlijk in beeld.
Deze verschuiving van onderwerp valt niet toevallig samen met grote veranderingen in de samenleving. Vanaf 1870 groeit de bevolking in de steden explosief; woningnood en armoede zijn het gevolg. In de voorsteden en rondom de binnenstad worden nieuwe wijken gebouwd, zoals de Amsterdamse Pijp. Ook toen werden de woningen al opgedeeld in kleine peperdure kamertjes, waar anno 2017 zelfs voor een studentenkamer zo € 650,– wordt betaald. Niets nieuws onder de zon!
Jacobus van Looy, Bastiaan Tholen, Isaac Israëls maar vooral George Hendrik Breitner brengen de bouwputten met heimachines, de werkpaarden en noeste arbeiders in beeld. In De levens van Jan Six geeft Geert Mak een mooie schets van deze nieuwe tijd met technische vernieuwingen als stoom en elektriciteit.
G.H.Breitner (1857-1923), Bouwterrein (van het Wilhelmina Gasthuis) bij storm, 1891, Gem. Museum Den Haag, Bruikleen
Dankzij de industrialisering neemt de welvaart toe. Luxe producten en vermaak worden voor grotere groepen bereikbaar. Van de vooruitgang profiteert niet iedereen, er is ook een keerzijde. De schilders van Tachtig brengen naast de mooie – ook de lelijke kant van de moderne stad in beeld. Bij Breitner en Israëls zien we deftige winkelende dames, maar ook dienstbodes, koffiepiksters, waspitten en hardwerkende arbeiders.
In hun schilderijen zien we winkelstraten, chique modehuizen en dankzij het nieuwe elektrische licht ‘nocturnes’ met scènes van het uitgaansleven. Een onderwerp dat ook op de Nederlandse kunstenaars in Parijs een enorme aantrekkingskracht uitoefende (zie dit najaar in het Van Gogh Museum). De bedrijvigheid op de verlichte pleinen, in theaters, kroegen en restaurants vormden een onuitputtelijke inspiratiebron. Zoals Israëls interieur van Restaurant Mille Colonnes met –goed kijken- een ober die de bezoeker een menukaart aanreikt…
Jacobus van Looy (1855‐1930) Oranjefeest, ca. 1890, Rijksmuseum Amsterdam
Jacobus van Looy schrijft, nadat een getekende versie door Amicitia werd geweigerd, over een hossende, door drank benevelde groep mannen en vrouwen, die van alles deden wat het daglicht niet kon verdragen.
Jacobus van Looy, Schets van een kop met gapende mond, ongedateerd, Gemeentemuseum Den Haag.
Later bracht hij de sfeer van deze avond op magistrale wijze in beeld op zijn doek het Oranjefeest. Als je goed kijkt kun je ze zelfs horen, de feestgangers! In de tentoonstelling wordt een voorstudie voor de hoofdfiguur, met wijd opengesperde mond, getoond.
Even terug naar de koerswijziging van de schilders van Tachtig. Zij bewonderden de Franse naturalisten en leden van de Haagse School als Anton Mauve en Willem Maris. Met hun onderwerpkeuze en schildertechniek slaan ze echter een nieuwe weg in. De Haagse school hanteerde een overwegend donker, tonaal palet, dat bij Breitner nog lang nazindert. De meeste Tachtigers brengen meer kleur in hun werk, zoals we dat zien bij Van Looy.
De veranderende stad
Als documenten van een voorbije tijd tonen diverse schilderijen en foto’s de ontwikkelingen in de stad waar de woningnood groot was.
Museum Het Schip geeft middels een gereconstrueerde ‘woning’ een indruk van de deplorabele woonomstandigheden van de allerarmsten. In eenkamerwoningen, zonder stromend water of sanitair, sliepen ouders en kinderen samen in een bed, met het spreekwoordelijk geworden ondergeschoven (jongste) kind in de bedlade. Zie mijn eerdere bespreking over de Amsterdams School.
G.H.Breitner, Heiwerk aan de van Diemenstraat, Amsterdam, 1897, Gemeente Museum Den Haag, Bruikleen part.collectie
Breitner bracht de stadsuitbreidingen meermaals in beeld. Staand voor zijn doeken met bouwputten en vlaktes met heimachines hoort de beschouwer met wat fantasie de hartenklop van de stad in wording. In zijn Heiwerk aan de Diemenstraat, zie ik een veelzeggend detail: de werkman die tussen het zware graafwerk door even een teug uit een fles neemt. Lest hij gewoon zijn dorst of is dit een stille verwijzing naar het alomtegenwoordige alcoholisme onder deze immer voortploeterende mannen?
G.H.Breitner, Werkpaarden, Amsterdam ca 1900, part. collectie
Willem de Zwart (1862-1931), Rijtuigen met wachtende koetsiers, Den Haag of Loosduinen, ongedateerd, part.collectie
Wellicht kent u Breitner beter als lid van de Haagse School met Cavalerie scènes op het Scheveningse Strand, maar begin jaren ’90 slaat zijn fascinatie voor luxe paarden om in een fixatie op werkpaarden. Willem de Zwart deelde deze fascinatie, zoals te zien in Rijtuigen met wachtende koetsiers, die wegens hun kleurrijke kostuums ‘aapjes’ werden genoemd. De sfeer is mooi geschetst met de lantaarns en de glimmende rails met aanstormende locomotief in de verte.
Ook andere Tachtigers brachten man en paard in beeld, zoals Nicolaas Van der Waay,Stadhouderskade, met achter de fris geaquarelleerde koetsjes het zojuist voltooide Rijksmuseum. Behalve inspiratie uit eigentijdse onderwerpen, blikken de kunstenaars van Tachtig soms ook nostalgisch terug op dingen die voorbij gaan. Zoals Breitner’s OudeBeurs van Zocher op het Damrak, die plaats moet maken voor de Beurs van Berlage of zijn Afbraak aan de Oudezijdsburgwal.
G.H.Breitner, Afbraak aan de OZ Achterburgwal/ Agnietenstraat, Amsterdam, 1903-1904, Part.collectie, Met dank aan Kunsthandel A.H.Bies
Breitner als ‘peintre du peuple’
Interessante gedachte dat Breitner aanvankelijk historieschilder wilde worden. Nadat hij wegens balsturig gedrag van de Haagse academie was verwijderd, gooide hij het over een andere boeg. In plaats van van historische, mythologische en bijbelse onderwerpen kiest hij als ‘peintre du peuple’ voor de lelijke kant van de stad.
G.H.Breitner, Zelfportret met lorgnet, 1882, Gemeentemuseum Den Haag
In Amsterdam vinden we Breitner terug op de Academie, tussen Israëls, Witsen, Karsen, Van Looy, Tholen, Toorop en Veth. Zij vonden op deze academie –dat traditioneel een conservatief bolwerk- wèl wat zij zochten: vrijheid! Onder de inspirerende leiding van August Allebé waaide hier een ‘on-academische’ nieuwe wind. Hij raadde zijn studenten aan geen moraliserende historiestukken te schilderen, maar vrij te werken, geleid door overwegingen van esthetiek en vorm. Zo kregen zij oog voor de schoonheid van het alledaagse maar ook voor lelijke en afstotelijke onderwerpen. We zien de uitgeputte koppen van de vrouwelijke arbeiders en impressies van een lelijke steeg.
Deze opstelling resulteert in Tholens Slachthuis uit 1889 met boven een plas bloed opgespannen kadavers en een bundel varkensblazen als ballonnen, en een Chaim Soutine-achtig, in pasteuze toets geschilderd Stillevenmet geplukte hanen van Floris Verster misschien wel het ultieme voorbeeld van de ‘schoonheid van het lelijke’.
Schilders en auteurs van Tachtig, Willem Kloos, Albert Verwey en Herman Gorter zetten een boom op over de eigentijdse kunst. Zij verfoeien de betuttelende en moraliserende toon van hun voorgangers en kiezen voor kunst gevoed door passie en hartstocht. In de tentoonstelling zien we hen, geportretteerd door de schilders van Tachtig: zelfbewuste kerels van het type bohémien of dandy, die de burgerlijke levensstijl aan hun laars lappen.
Willem de Zwart, Zelfportret als nar, ca. 1890-1892, Part. collectie, met dank aan Hoogsteder & Hoogsteder.
Meer nog dan geschreven woorden illustreren deze portretkoppen hun vrijgevochten levenshouding. Willem de Zwarts Zelfportret met capuchon,spant de kroon.
Ook al valt de groep rondom het literaire tijdschrift De Nieuwe Gids snel uiteen, de toon was gezet. Het nieuwe devies luidt: l’art pour l’art; kunst omwille van de kunst. Dit idee was overgenomen van Franse denkbeelden over onafhankelijke kunstenaars uit de kring van Zola, Flaubert en de gebroeders de Goncourt. In dit geestelijke klimaat ontstond Herman Gorter’s Mei: wiens beschrijving van de natuur, de zee en de stad aanvangt met de woorden: …’een nieuwe lente een nieuw geluid’. En wie herinnert zich van de Middelbare school niet Willem Kloos definitie van kunst als de ‘aller- individueelste expressie van de aller-individueelste emotie’…?
Keerzijde van de vooruitgang
Zoals Emile Zola de erbarmelijke omstandigheden van de mijnwerkers in woorden vangt, zo brengen de schilders van Tachtig, de keerzijde van de vooruitgang in beeld. In de tentoonstelling wordt die andere kant o.a. geïllustreerd met het thema Vrouwen. Breitner brengt ze treffend in beeld. Daarin geëvenaard en soms overtroffen door zijn levenslange rivaal Israëls. Zij plukken de modellen van de straat. In volgorde van eerbaarheid: dames, dienstmeiden, winkelmeisjes, hoedenmaaksters, waspitten, koffiepiksters, straatmeiden en prostituees…
Isaac Israels (1865-1934),Koffiepiksters, ca 1893-94, Gemeentemuseum Den Haag, Wibbinastichting
De zogenoemde waspitten en koffiepiksters hadden een zwaar leven. Laatstgenoemden waren lange dagen bezig met het sorteren van de goede en slechte bonen. De aanklacht van Eduard Douwes Dekkers Max Havelaar op de uitbuiting van de Indonesische bevolking had nog geen effect gesorteerd. Ook in het vaderland was uitbuiting van arbeidskrachten de normaalste zaak van de wereld. Van fair-trade of eerlijke arbeid als gesuggereerd in de idyllische schilderijen van Barbizon-schilders als Millet, is hier geen sprake. Hoewel sociaal engagement bij Breitner en Israëls, anders dan bij Vincent van Gogh, afwezig is, dragen hun schilderijen wel bij aan de bewustwording. In 1887 wordt een enquête naar arbeidsomstandigheden gehouden. In de catalogus wordt de ondervraging geciteerd van vier waspitten die hun verhaal mogen doen in de Tweede Kamer. De vrouwen worden met een pontje overgezet naar de kaarsenfabriek en werken onder de meest barre omstandigheden soms wel 36 uur achtereen onderbroken door slechts één uurtje rust. Terwijl ik dit lees vraag ik me af waarin deze vorm van slavernij verschilt van de slavernij in de overzeese wingewesten. Eén verschil is in elk geval wel duidelijk: over de slavernij van de 19e en 20e eeuwse fabrieks- en landarbeidsters in eigen land hoor je vrijwel nooit iets.
G.H.Breitner, Het Rokin gezien in de richting van de Dam, 1896, Collectie De Nederlandsche Bank
Behalve aan volkstypes is Breitner ook herkenbaar aan zijn voorliefde voor druilerige scènes in een somber palet, zoals zijn impressie van het Rokin gezien in de richting van de Dam.
Voor die tijd heel modern trekt Breitner er op uit om stegen, afbraak- en achterbuurten en vooral vrouwelijke passanten met de verborgen camera vast te leggen. In de tentoonstelling is te zien hoe hij deze snapshots als uitgangspunt voor zijn schilderijen gebruikt.
Israëls’ en Breitner’s belangstelling voor vrouwen is mannen eigen, maar het vrouwenoverschot van die tijd zal dit wel in de hand hebben gewerkt. Behalve dames (herkenbaar aan een hoed met voile) figureren zoals gezegd vooral vrouwen uit de lagere echelons van de maatschappij in hun werk. Zonder man die hen onderhoudt, moesten zij het hoofd maar boven water zien te houden. Dienstmeisjes waren qua betaling en levensonderhoud het beste af; hen werd een huwelijk dan ook afgeraden (…). Maar anderen wilden als model voor Israëls en Breitner voor wat geld wel even uit de kleren.
G.H.Breitner, Naakt, 1885, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen
Ook in het atelier hanteerde Breitner zijn camera. Hij gebruikte verschillende naaktfoto’s als uitgangspunt voor zijn schilderijen, zoals een opname in sepia van een liggend naakt die hij op het doek in kleur vertaalde. Fascinerend zijn twee afbeeldingen van op de rug geziene vrouwen; één naakt en een gekleed. Sprekend over vrouwen en Breitner mag het Meisje in rode kimono, voor wie Geesje Kwak model stond, niet ontbreken. Vorig jaar speelde zij in het Rijksmuseum in de gelijknamige tentoonstelling de hoofdrol.
Ze is in een apart kabinetje te zien tussen de exotische werken van Marius Bauer en Jacobus van Looy die naar Egypte, Marokko, Constantinopel het Nabije Oosten en India reisden. Willem de Zwart bleef voor het schilderen van exotische types gewoon thuis. Indische vrouwen en de ‘all-rounder’ Adolf Boutar had hij in Pulchri Studio in Den Haag bij de hand. Nu eens stond Boutar model voor een Japanner, dan weer voor een ander Oosters type.
Isaac Israels, Modeshow bij Hirsch, ca.1910-1911, Joods Historisch Museum, bruikleen Gemeentemuseum Den Haag
OokIsraëls was zeer geïnteresseerd in vrouwen; zijn specialiteit was modinettes en mannequins. In een brief aan Frederik van Eden uitten Israëls ouders hun bezorgdheid om hun zoon in de hoofdstedelijke poel des verderfs, maar deze schrijft een geruststellende brief terug… Of het heeft geholpen is niet bekend, maar zorgen over zijn welslagen als schilder zijn in elk geval ongegrond gebleken.
Het zwakke geslacht
Lezend in de catalogus doe ik een bijzondere ontdekking. Dat Katholieke kerkvaders de vrouw eeuwenlang in een kwaad daglicht stelden is bekend, maar dat Darwin, de man van de revolutionaire evolutieleer, de fakkel van hen overneemt, vind ik ongelofelijk. In TheDescent of Man uit 1871 beweert Darwin dat de vrouw, geleid door (dierlijke) instincten, tot een lager ras behoort dan de man. Door deze eigenschappen gefascineerd brengen schrijvers en schilders van Tachtig de vrouw letterlijk en figuurlijk, vaak met lelijke dierlijke koppen en eigenschappen in beeld lees ik in de catalogus, waarin tevens de dubbele moraal van deze tijd wordt onthuld. Ook de gehuwde Tachtigers gaan ‘s nachts graag op zoek naar buitenechtelijk vertier. Vast niet voor publicatie bedoeld lezen we ontboezemingen van een zekere Ising aan Van Deyssel. In 1888 schrijft hij over zijn zoektochten naar iets dat hij bij zijn brave echtgenote Mina niet kan krijgen. Voorafgegaan door een krachtterm lucht hij zijn hart: …’maar J.C., je wil toch wel eens iets anders’…. Wanneer hij dat ‘anders’ na nachtelijke omzwervingen eindelijk heeft gevonden lukt ‘het’ niet. Hij knapt af op de koude benige handen, en de dikke brede koppen van de prostituees met hun gefleem: …’een flessie wijn lievert’ ?…
Niet alle schrijvers van ’80 deden hieraan mee. De brave Frederik van Eeden had een afkeer van deze nachtelijke escapades. En als hij al een keer mee ging, ‘vecht hij ertegen om dronken te worden’. In een van zijn boeken beschrijft hij …’ de smoezige mensen, de… feestvierende koeien, zich mooi-makende padden, de treurige beesten’ juist de onderwerpen die zijn schilderende kunstbroeders het meest aanspraken.
Het verschil tussen vrouwen en dames wordt mooi geïllustreerd met de volgende transactie. Een potentiële koper had belangstelling voor Breitners impressie van de Singelbrug. Afgezien van twee close-up geschilderde volksvrouwen in de voorgrond, beviel de voorstelling hem. Zou Breitner deze types niet kunnen veranderen in dames? Met een voile en een bontje was de make-over èn de verkoop van het doek een een feit.
G.H.Breitner, foto Singelbrug bij de Paleisstraat, Amsterdam, 1896-1898, RKD Den Haag
G.H.Breitner, De Singelbrug bij de Paleisstraat, Amsterdam, 1896-1898, Rijksmuseum Amsterdam
Shoppen
De meeste kunstenaars van Tachtig kiezen aantrekkelijke aspecten van de grote stad. In de grote zaal barst het Rumoer in de stad los. Door de industrialisatie worden massaal geproduceerde producten voor grotere groepen mensen betaalbaar; de moderne consumptiemaatschappij is geboren. De schilderijen van de Tachtigers weerspiegelen de moderne tijd met impressies van winkelstraten en prachtige etalages; een nouveauté in die dagen. Hele puien worden weggebroken om mooie ‘spiegelramen’ te plaatsen, zoals in de luxe winkels aan de Nieuwendijk en de Kalverstraat, waar Breitner een ongedateerde en amper herkenbare impressie van geeft: het is maar goed dat de titel erbij staat!
Hoeden in opstelling Rumoer in de Stad, Gemeentemuseum Den Haag, foto Marina Marijnen
De netflix serie Paradise, over het wel en wee van de werknemers van een 19e eeuws warenhuis, ademt de sfeer van deze tijd. Het script is gebaseerd op Emile Zola’s roman Au bonheur des dames.
Waar gewinkeld wordt ontstaat behoefte aan een rustpunt met koffie of een maaltijd. Ter illustratie van nog een nieuw fenomeen: het restaurant en het koffiehuis, is in de tentoonstelling een koffiehoekje ingericht met een prachtig mokka servies van de plateelbakkerij Rozenburg. Het tijdsbeeld wordt gecompleteerd met een enorme blow up van een foto met winkeletalages en dameshoeden speels op een stokje, naast Israëls doek Hoeden in een etalage dat hij schilderde vanuit een gehuurde kamer ertegenover.
Mokkaservies, circa 1901; eierschaalporselein; Uitvoering Plateelbakkerij Rozenburg, Den Haag Decor Sam Schellink (1876-1947), Gemeentemuseum Den Haag, foto Marina Marijnen
“Het is tegenwoordig moeilijk voor te stellen dat alledaagse fenomenen als winkelen, dineren en uitgaan pas aan het einde van de negentiende eeuw een plek krijgen”, aldus conservator Frouke van Dijke. Door de introductie van elektrisch licht gaat het leven in de stad bovendien dag en nacht door. De toegenomen welvaart wordt ook weerspiegeld in de menukaart van bijvoorbeeld restaurant de Poort van Cleve, waar je aanvankelijk nog een halve, later, de zaken gaan goed, een hele biefstuk kon bestellen, afgetopt met een gebakken ei; bonne appétit! In deze zaal zien we ook Breitners portretten van een chanteuse en de actrice Theo Mann-Bouwmeester waarmee hij even afwijkt van zijn gangbare repertoire van fabrieksarbeidsters en straatmeiden. Van Jacobus van Looy zagen we al de hossende menigte die tijdens de viering van de Onafhankelijkheid ‘s nachts de bloemetjes buiten zet. In het halfduister lichtten de gezichten van de hossende, lallende, dronken feestvierders oranje op.
Vastleggen eerste indrukken
Israëls werkte graag met zijn schildersezel op straat. Hij kreeg een vergunning op voorwaarde dat er geen gedoe over zou ontstaan. Een Engelse collega had tijdens zo’n sessie een emmer water over zich heen gekregen! Schetsen in een klein boekje was echter makkelijker. En dat deed Israëls volop: in de expositie wordt een reeks verfomfaaide schetsboekjes getoond met over elkaar heen buitelende vlotte schetsen. Een harmonicaspeler, twee dansende vrouwen, publiek in Carré en een grappig bebrild Pietje Bell-achtig boefje. Leuk is ook de reeks studies van hoeden, waaronder een geestige hoge hoed zwevend in de lucht.
Isaac Israels, Twee dienstmeisjes bij een gracht, schetsboek nr. 65, Gemeentemuseum den Haag
Israëls schetsjes fungeerden als onze opnames met de smartphone. In verschillende schilderijen zien we de snel geschetste koppen en figuurtjes terug, zoals twee dienstboden in Twee Dienstmeisjes op de Leidschegracht.
Isaac Israels, Dienstmeisjes op de Leidsegracht, ongedateerd, Groninger Museum, bruikleen van de Stichting J.B.Scholtenfonds.
Breitner legde zijn eerste impressies zoals we zagen met de camera vast. Wasvrouwen en omkijkende dienstbodes, die hij kennelijk iets naroept. Anachronistische ‘stills’ uit de film van het leven van alledag. Interessant is de foto van de Dam, waar, afgezien van voertuigen en kleding qua bedrijvigheid niet veel veranderd is. Breitner vertaalde zijn camerabeelden in wervelende geschilderde voorstellingen, waarbij zijn penseel de dynamiek van de bewegende figuren en voertuigen ternauwernood kon bijbenen.
Rumoer en verstilling in de stad
Terwijl Van Looy c.s. werden aangetrokken door de dynamiek van de stad, zochten Willem Witsen en Eduard Karsen de verstilde pakhuizen aan achtergrachten op. Met hun werk is in de tentoonstelling een ‘alkoofje’ ingericht.We zien o.a. Witsens Montelbaenstoren, met invloed van Matthijs Maris, wiens mysterieuze, dromerige werk hij in Londen gezien had.
G.H.Breitner, Detail Prinsengracht Amsterdam, ongedateerd, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, antwerpen
Ook Breitner legde zich een enkele keer toe op verstilde impressies van ‘oud’ Amsterdam, zoals op het doek Prinsengracht. De aanblik daarvan roept bij mij zomaar de klanken op van het slotakkoord van het Prinsengrachtconcert … ‘er staat een huis aan een gracht in oud Amsterdam’…
Willem Witsen (1860 -1923), Huizen aan de OZ Achterburgwal, Amsterdam, ca 1900, Centraal Museum Utrecht, Stichting van Baaren Museum
Verstild zijn ook Witsens Huizen aan de achterburgwal, die de herinnering aan een tearjerker uit mijn jeugd oproepen;Peerke en zijn kameraden, van A.J. Verhulst over een jongetje zonder benen dat vanachter een venster in een gelijke achterbuurt verlangend naar een stel voetballende jongens kijkt.
G.H.Breitner. Sara de Swart, 1880 -1900, Amsterdam Museum
In de door mannen gedomineerde kring van Tachtig ontdek ik één vrouw, de beeldhouwster Sara de Zwart. Breitner schilderde haar portret, waarop zij, de werkhanden prominent in beeld, de beschouwer met haar kortgeknipte jongenskopje recht aankijkt. Breitner, Portret van Sara de Swart 1880-1900, Amsterdam Museum. Uitgerekend op haar wordt Eduard Karsen letterlijk en figuurlijk hopeloos verliefd, want zij valt niet op mannen.
Wanneer Witsen zich enkele dagen had teruggetrokken op zijn landelijk gelegen familiebuiten, de Ewijckshoeve, lokte Amsterdam alweer. Anders dan zijn impressie van verstilde plekjes in de stad suggereren, was Witsen een rusteloze man. In een brief aan Van Looy doet hij verslag van het bruisende moderne leven in Parijs.
: …’de stad, kerel, als stad, ‘t boemelen, straatslijpen en kijken, kijken niets anders dan kijken: ik verzker je dat dat iets heerlijks is, opmerken en erover redeneren: dat vrolijke, opgewekt, gezonde van die franschen’…
Ook Londen, waar hij Matthijs Maris ontmoet, vindt hij fantastisch, maar het kleinburgerlijke huwelijksleven in Haarlem benauwde hem.
Recreatie in de stedelijke natuur
Willem Bastiaan Tholen (1860 -1931) Spelende kinderen in de Scheveningse bosjes, ca.1890, kunsthandel Mark Smit
Terwijl volop gewerkt wordt aan het lenigen van de woningnood, begint het besef door te dringen dat frisse lucht ook belangrijk is. In de nieuwe stadsdelen worden parken aangelegd, zoals het Amsterdamse Ooster- en Vondelpark, waar burgers van alle rangen en standen van de buitenlucht kunnen genieten. In de één-na-laatste zaal van de tentoonstelling zijn mooie impressies van natuurbeleving tijdens de vier seizoenen te zien. Van Israëls wat statische zomerse Op een bankje in het Oosterpark, en Kinderen bij de vijver in het Oosterpark tot actievere impressies van spelende kinderen door Willem Bastiaan Tholenen Breitners, Spelende Kinderen in de Looierstraat.
Isaac Israels, De papegaaienoppasser in de dierentuin in Den Haag ongedateerd, particuliere collectie.
Bijzonder leuk is Israëls Man met papegaai, geschilderd in de Haagse dierentuin nabij het Malieveld.
Breitner en Tholen geven heerlijke impressies van de Keizersgracht in de herfst, en een Van Gogh-achtig Schevenings Bos uit 1893. Ook de winter is vertegenwoordigd in in Tholen’s Schaatsenrijden (vijver in het Haagse Bos) uit 1891, met leuk: stoelen langs de kant. Het voortgaan op de schaats moet in zo’n krioelende menigte vrijwel onmogelijk zijn geweest, maar dat mag de (ijs)pret niet drukken.
Willem Bastiaan Tholen, Schaatsenrijden (vijver in het Haagse Bos), 1891, Gemeentemuseum Den Haag
H.M De Koningin op schaatsen op de sloot bij het paleis Huis ten Bosch, foto Heinrich F. Fuchs, Gemeente-archief den Haag
Toch bracht Tholen, getuige een foto uit die tijd, kennelijk de werkelijkheid in beeld. Dan had koningin Wilhelmina op een gereserveerd stuk ijs, het makkelijker.
Bijzonder leuk is Breitner’s doek met een sneeuwballengevecht tussen een stel meiden op de Paleisstraatbrug uit 1898.
G.H.Breitner, Sneeuwballengooien op de Paleisstraatbrug, Amsterdam, 1898, Part.collectie
In verschillende doeken van Van Looy wordt het dan weer zomer, zoals nu bij ons. De geschilderde natuurpracht culmineert in een orgie van kleur in ‘The Garden’.Een enorm doek waarin de schilder inzoomt op een ogenschijnlijk mediterrane of Engelse tuin vol Oostindische kers. In werkelijkheid stond de tuin van de kunstenaar, een postzegel grond in de Amsterdamse Pijp, model voor dit kleurrijke doek, waarmee ik u tot besluit van deze bespreking een mooie zomer toewens!
Jacobus van Looy (1855‐1930) De tuin, 1893, Teylers Museum Haarlem
Mischa Andriessen, sinds eind 2016 ‘schrijver-in-de-residentie’ van het Gemeentemuseum Den Haag heeft zich door verschillende werken uit de tentoonstelling laten inspireren. Haar gedichten worden in de tentoonstelling aan het publiek gepresenteerd.
[
Nog ergens inlassen ?: Breitner, Begrafenis van een Soldaat en enkele impressies van het …
Begrafenis van een Jager, 1882, geinspireerd op Courbets Enterrement ? Zoek op/uit
Laten we even wat langer stilstaan bij het werk van Breitner, van wie zijn meisjes in kimono DIA afb 120 wellicht bekender zijn dan de i