Essay met introductie op de uitgestelde Slavernij tentoonstelling

In afwachting van de openstelling van de Slavernij tentoonstelling geef ik in deze bijdrage een introductie op de bespreking die u hier binnenkort kunt lezen.

Het slavernijverleden is actueler dan ooit. Sinds de dood van de zwarte arrestant George Floyd vond de Amerikaanse protestbeweging bijna overal navolging. Wereldwijd groeit het bewustzijn dat het van de koloniale slavernij daterende racisme een bedreiging vormt voor fundamentele mensenrechten. Met de recente toekenning van de Olaf Palme Vredes Prijs aan de Black Lives Matter beweging is een belangrijke symbolische stap gezet in de erkenning van dit probleem. De door de VN ingestelde Internationale dag tegen racisme lokte, ondanks de lockdown, een grote multiculturele groep vreedzame betogers naar het Amsterdamse Westerpark. In het jeugdjournaal van 21 maart jl. sprak een zwarte jongen de veelbetekenende woorden: … ‘zoals ik hier sta tussen al deze mensen, voel ik mij iemand’

Omslag boek bij tentoonstelling ‘Zwart in Rembrandts tijd‘; Hendrick Heerschop, Koning Caspar, 1654 of 1659, Staatliche Museum zu Berlin, Gemäldegalerie, Berlijn


Tegenwoordig worden we via de media vrijwel dagelijks aan het slavernijverleden herinnerd. De berichtgeving gaat niet zelden vergezeld van een roep om excuses. Met de expositie HIER. Zwart in Rembrandts tijd in het Rembrandthuis begon vorig jaar de samenwerking tussen 12 Nederlandse musea die in deze kwestie kleur bekennen. Eerder richtte het Tropenmuseum al een semi- permanente tentoonstelling in rond thema’s als discriminatie, racisme en stereotypering die gezien worden als erfenissen van slavernij en kolonialisme.
In de tentoonstelling Johan Maurits; kantelend beeld werd met een kritische blik gekeken naar de voorheen bewonderde bouwheer van het Mauritshuis, die van 1637-1654 gouverneur van Nederlands Brazilië was. En ook in de tentoonstelling Surinaamse School die tot eind mei te zien is in het Stedelijk, is de veelal pijnlijke erfenis van het slavernijverleden, met eigentijdse impressies van gevluchte slaven, op indringende wijze in beeld gebracht. Niet alleen op museaal gebied, maar ook op grootstedelijk niveau wordt metterdaad nagedacht over het slavernijverleden.

In Amsterdam en Middelburg, thuishavens van de WIC en de VOC, zijn in het recente verleden monumenten opgericht. Voor het Amsterdamse Oosterpark ontwierp de Surinaamse beeldhouwer Erwin de Vries in 2002 het Nationaal Slavernij monument. Op de Balans in Middelburg werd in 2005 het eenvoudig ogende, doch veelbetekenende monument van Hedi Bogaers geplaatst; een wit en zwart granieten blok, doortrokken met een rode (bloed)lijn. In 2013 verrees in Rotterdam Delfshaven het slavernijmonument van Alex da Silva op de Lloydkade.

Inmiddels hebben Amsterdam en Rotterdam onderzoek laten doen naar de mate waarin deze steden en hun inwoners betrokken waren bij de slavenhandel en de slavernij. Op 1 juli wordt de afschaffing van de slavernij herdacht, keti koti; de ketenen gebroken. Juist op die dag vond in de kamer een fel debat plaats over de vraag of er, zoals D66 en Christen Unie voorstelden, excuses moeten komen voor het slavernijverleden. Het NOS nieuws meldde dat de premier ‘er niet in mee ging […] wegens de vraag of je mensen van nu verantwoordelijk kunt houden voor het verleden’…     

Van een kamer meerderheid leek toen geen sprake te zijn, maar het laatste woord is er nog niet over gezegd. Op initiatief van D66 en Groenlinks werd wel besloten om 2023 uit te roepen tot herdenkingsjaar. Dan zal het 150 jaar geleden zijn dat slaven ècht vrij werden. Hoewel de slavernij in ons land in 1863 werd afgeschaft, moesten de ‘vrij’ gemaakten verplicht nog tien jaar op de plantages blijven werken!

Voorafgaand aan het herdenkingsjaar 2023 presenteert het Rijksmuseum de tentoonstelling Slavernij. Ingericht rond een zwarte bladzijde in onze geschiedenis, die je tegenwoordig niet meer achteloos kunt omslaan. In het Rijksmuseum werd tot voor kort de glorieuze kant van de vaderlandse geschiedenis verteld. In deze expositie wordt voor het eerst de keerzijde van dat succesverhaal verteld.
Op de scholen van hun jeugd hoorden vijftig-plussers, afgezien van de leestip De Hut van Oom Tom, niets over de handel in zwarte mensen. 

Anton de Kom, standbeeld van Erwin de Vries.

Maar dat is aan het veranderen, zoals ook blijkt uit de herziene Canon van Nederland. Tal van historische wetenswaardigheden die hele generaties op school moesten leren zijn sinds 22 juni jl. vervangen door nieuwe vensters op historische feiten. Voorheen genegeerde historische figuren mogen meedoen: belangrijke vrouwen als Maria van Bourgondië, Bettje Wolff, Aagje Deken en Marga Klompé. De rij wordt gesloten met nòg een bijzondere nieuwkomer: Anton de Kom, de anti-koloniale zwarte auteur van Wij Slaven van Suriname. Als kleinkind van een tot-slaaf-gemaakte man wist hij waarover hij schreef.

Met De Kom zijn we terug bij de geschiedenis van de slavernij.  Een geschiedenis die minder ver achter ons ligt dan je wellicht zou denken. Wanneer je vier of vijf generaties teruggaat kom je in nogal wat stambomen slaafgemaakten èn slavenhouders tegen. Soms zelfs beide in één familie, zoals cabaretier Jörgen Raymann, toneelschrijfster Bodil de la Parra en het hoofd Geschiedenis van het Rijksmuseum, Valika Smeulders tot hun (onaangename) verrassing ontdekten.

Gevraagd naar haar mening over schuld aan het slavernij verleden, antwoordde Smeulders in een interview met de Volkskrant van 2 juli 2020… … ‘ik vind schaamte en schuld totaal niet nodig. Dit gebeurde honderden jaren geleden. Niemand die nu leeft heeft daar direct verantwoordelijkheid voor’. Ze is echter wel van mening dat mensen van nu de verantwoordelijkheid hebben om kennis te nemen van het slavernij verleden en beseffen dat het koloniale verleden een donkere keerzijde heeft.

In diezelfde krant van 13 maart 2020 vond ik een interview met de Nederlands-Surinaamse schrijfster Ellen Ombre. Zij is evenals Smeulders van gemengde afkomst en neemt, anders dan veel aanhangers van de BLM beweging, een gematigd standpunt in.   
Ellen Ombre, die afstamt van ‘negers’ (ze gebruikt het n- woord naar eigen zeggen met trots) en gevluchte Sefardische Joden komt in dit stuk terug op haar kijk op ‘joden en negers’ als slachtoffers. In de overtuiging dat de blanke, ‘zoals ‘de witte man’ toen werd genoemd veel op zijn racistische en antisemitische kerfstok had’, eigende zij zich hun slachtofferschap toe.
Naarmate Ombre zich meer in de geschiedenis verdiepte ontdekte ze, o.a. door lezing van John Gabriel Stedmans, Reize naar Suriname [etc.]  1800, dat Afrikaanse heersers aan de westkust van Afrika zèlf deelnamen aan de trans-Atlantische slavenhandel. Zonder hen was de Europese slavenhandel niet mogelijk geweest. Tijdens een studiereis ontdekte Ombre bovendien dat slavernij in Benin en Gabon nog steeds plaats vindt.

Johannes Vingboons, Gezicht op het Casteel van Mina, 1665, Koninklijke Bibliotheek,
Den Haag

Benin en Gabon vormen helaas geen uitzondering. NOS NL maakte 29 januari jl. melding van de vrijlating van 140 Braziliaanse slachtoffers van moderne slavernij. Dit aantal bracht de teller van de sinds 1995 actieve Braziliaanse anti-slavernijwerkgroep ‘Operation Rescue’ op de bevrijding van 55.000 moderne slaven. Slachtoffers van schuldslavernij, zoals migranten die mensensmokkelaars moeten afbetalen en mensen die onder mensonwaardige omstandigheden arbeid moeten verrichten.  

Ook in Azië en de Emiraten en zelfs dichter bij huis in de ‘beschaafde’ wereld, worden arbeiders uitgebuit. Ondanks de reeds in 1839 opgerichte Anti-Slavery International beweging leven naar schattingen van deze NGO miljoenen mensen in moderne slavernij. 

Nog even terug naar Ellen Ombre. Toen zij ontdekte dat Sefardische joden eveneens een aandeel hadden in de trans-Atlantische mensenhandel, was het met de trots op haar joodse roots eveneens gedaan. Ze zag in dat de geschiedenis met hoofdstukken over  slavenhandel, slavernij, discriminatie en Jodenvervolging geen zwart-wit verhaal is van uitsluitend witte daders en zwarte slachtoffers.

Over deze ongemakkelijke ontdekking doen ook de Nederlands-Surinaamse schrijfsters Tessa Leuwsha en Bodil de la Parra verslag.   
In haar roman Plantage Wildlust, schetst Leuwsha de hemeltergende misstanden tijdens de nadagen van het plantagesysteem in Suriname. In Azië geronselde ‘vrije’ contractarbeiders werden ruim zestig jaar na afschaffing van dè slavernij nog steeds mensonwaardig behandeld.

Hendrik Huygens, gezicht op een aantal huizen aan een rivier, mogelijk Jodensavanne aan de Surinamerivier 1849 – 1851, Rijksmuseum Amsterdam

In Het verbrande huis beschrijft De la Parra herinneringen aan haar jeugdvakanties in Suriname. Op zoek naar haar voorouders neemt ze de lezer mee naar Jodensavanne. Gevlucht voor de Spaanse inquisitie mochten Sefardische joden hun geloof hier, zo’n 50 km ten zuiden van Paramaribo, sinds 1667 in vrijheid uitoefenen. Van de uit steen opgetrokken synagoge Beracha Ve Shalom (Zegen en Vrede) rest blakend onder de tropische zon slechts een verbrande ruïne. De bespiegelingen van de schrijfster brengen mijn herinneringen aan deze verstilde, ogenschijnlijk vredige plek terug. De joden op deze locatie waren echter niet de enige ontheemden. Voor het werk op hun nieuw aangelegde plantages kochten de joodse nieuwkomers de eveneens uit den vreemde aangevoerde Afrikaanse arbeidskrachten.

Aan wal maakt De la Parra zich los van de groep luidruchtige toeristen. Terwijl zij zich voorbereidt op de confrontatie met haar schuldige (?) verleden loopt zij met haar neef snel voor de groep uit naar de begraafplaats. Wanneer ze het zakje meel dat de gids hen meegaf uitstrooien op de zerken, komen de namen van de doden aan het licht. Er liggen heel wat De la Parra’s. Verderop bereiken ze de overwoekerde dodenakker van de slaafgemaakten. Meel is hier niet nodig. De naamloze graven worden gemarkeerd met halfvergane houten paaltjes. Noel knielt neer en heft zijn armen: …’Hé mensen, jullie daar, in de hemel. Het spijt me verschrikkelijk, maar ik ben een halve Hindoestaan, dus ik heb maar voor de helft bloed aan mijn handen.’

In het vorig jaar uitgezonden televisieprogramma Verborgen Verleden volgde de camera nazaten van slaafgemaakten. Lopend over de sinds lang verlaten plantages leverde hun zoektocht verwarrende, boze en ontroerende beelden op.  

Ook de achtdelige podcast de Plantage van onze voorouders bevat opmerkelijke momenten. Journalist Maartje Duin doet een ongemakkelijke ontdekking: een van haar voorouders was in 1863 mede-eigenaar van suikerplantage Tout Lui Faut aan de Surinamerivier. Ze ontmoet nazaten van slaafgemaakten die destijds aan die grond gebonden waren. Wanneer ze haar plannen aan haar moeder Albertine, barones van Lynden, vertelt reageert deze niet enthousiast: …’waarom zou je dat allemaal oprakelen?… Omdat dat nog nooit gebeurd is. Het ongemak wordt weggespoeld met …. ‘Nog een wijntje?’

Tijdens het draaien komt de tegenwoordig onvermijdelijke schuldvraag ter sprake, waarop de moeder van de journaliste repliceert zich niet verantwoordelijk te voelen voor gedane familiezaken in het verleden.

Voor een historisch overzicht van de slavernij moet je bij Dick Harrison zijn. In de vuistdikke Geschiedenis van de Slavernij brengt Harrison de lezer via de vroegste ‘beschavingen’ en bijbelse tijden, via Oost-Afrika en de West naar onze tijd. In het hier en nu worden mannen en vrouwen in Mali, Ghana, Angola en de Emiraten onder mensonwaardige omstandigheden voor een hongerloon uitgebuit. Het meest bekende voorbeeld is de bouw van de stadions voor het WK voetbal in 2022 in Quatar. Wegens ongelukken en uitputting bij lange werkdagen in temperaturen van 45º  zijn naar schatting al duizenden doden gevallen.

De huidige schuldvraag naar verantwoordelijkheid voor slavernij, kwam in bijbelse tijden ook al aan de orde. In het bijbelboek Job 31: 13 vraagt Job zich af hoe hij zich aan de hemelpoort zal moeten verantwoorden:

Als ik mijn slaaf of slavin ooit hun recht ontzegd heb, wanneer wij van mening verschilden, wat zal ik dan beginnen als God […] mij ondervraagt; wat kan ik antwoorden?
Maakte hij hen in de moederschoot niet net als mij, vormde een en dezelfde ons niet eender in de moederbuik?

Amanda Gorman Kelia Anne/Sun Literary Arts/ AP

Op 20 januari jl werd de nieuwe president van Amerika, Joe Biden, geïnaugureerd. Voor velen betekende het optreden van Amanda Gorman het hoogtepunt van de plechtigheid. Uit de mond van deze jonge zwarte vrouw klonk in tijden van uiterste verdeeldheid, een positief geluid. Met haar gedicht, The Hill we climb, wist zij historische, bijbelse en de bizarre beelden van de bestorming van het Capitool te verbinden met een hoopvolle blik op de toekomst. Biden kon delen van haar gedicht zo opnemen in zijn beleid: … ‘To compose a country committed to all cultures, colors, characters, and conditions of man’... Haar positieve boodschap ging nog dezelfde dag ‘viral’. Iedereen sprak over Gorman die naar eigen zeggen …’van een zwart mager meisje, afstammend van slaven (…) uitgroeide tot een jonge vrouw, die droomt over een gooi naar het presidentschap in 2036’… De witte vrouw die daar enkele jaren geleden ook van droomde, Hillary Clinton, reageerde in een tweet  “I can’t wait”.

En na deze woorden kom ik dan bij de langverwachte Slavernij tentoonstelling in het Rijksmuseum. Een tentoonstelling waarin voor het eerst onderwerpen getoond worden die je in de gangbare geschiedenis niet ziet. Ondanks de schaarste aan objecten, die hebben toebehoord aan slaafgemaakten is het de tentoonstellingsmakers gelukt om, die andere kant van de vaderlandse geschiedenis op een levendige manier in beeld te brengen, waarover binnenkort in deel 2 over de Slavernij, meer op deze site.

Zie ook: 

Geverifieerd door MonsterInsights