Tentoonstelling Kaarslicht, tot en met 27 maart 2022 in Museum Gouda.

Godfried Schalken, lachende man met kandelaar ca 1695-1700 Part. collectie

Dankzij twee typische producten geniet Gouda bekendheid: kaas en kaars… Het een is op elk ontbijtbuffet van internationale hotelketens als ‘Gouda’ te vinden. Het ander staat tot eind maart centraal in de tentoonstelling Kaarslicht.

Veertig jaar geleden vertelden mijn schoonouders enthousiast over hun bezoek aan de prachtig met kaarsen verlichte vensters van de Goudse Catharina kerk, die traditiegetrouw vanaf 10 december tot 9 januari in de avonduren worden verlicht.
Zonder smartphone hadden zij alleen een herinnering aan- èn woorden voor hun belevenis. Een tekstbord in de huidige tentoonstelling nodigt de bezoeker -overbodig- uit tot het maken van een selfie:

                              …Vereeuwig jezelf in Kaarslicht

Alles gaat voorbij, maar wie schrijft die blijft en dat geldt ook voor schilders. Licht, voor ons is het doodgewoon. Toen de in Gouda getoonde schilderijen ontstonden moest men het doen met dag- en kaarslicht.

Gelukkig zou ik bijna zeggen, want de schilderijen laten zien hoe kunstenaars als Rembrandt van Rijn, Gerard van Honthorst en Godfried Schalcken erin slaagden om de illusie van licht en schaduw op een paneel of doek te suggereren.

Frans van Mieris Jonge vrouw, vlooien vangend bij kaarslicht ca 1660 (1660-1679) part. coll

Soms helder, maar vaker lieten zij diffuus licht schijnen op alledaagse, niet zelden symbolisch geladen voorstellingen. Stadsgezichten, stillevens met vanitas elementen en nachtelijke binnenhuisscènes met drinkende, lezende, geld tellende, bordurende personages en figuren die bezig zijn met een tegenwoordig vrijwel uitgestorven bezigheid: vlooien. Wat een moeite moet het gekost hebben om dit ’s avonds bij kaarslicht te doen. Dat geldt ook voor het lezen van een boek of het priegelen aan een handwerkje. Voor zaken die het daglicht niet konden verdragen, als slempen, een potje tric-trac of bordeelbezoek was schemerlicht juist gunstig. Gerard van Honthorst paste het toe in zijn Vrolijk gezelschap uit 1623 (buiten tentoonstelling).

Gerard van Honthorst, Vrolijk gezelschap, 1623, Alte Pinakothek, München. (buiten tentoonstelling)

Behalve warmte, intimiteit of het scheppen van een broeierige sfeer, kon licht gecombineerd met schaduw ook gebruikt worden om de aandacht op een dramatische gebeurtenis te vestigen, zoals personen tegenwoordig op het toneel nog altijd in de spotlight worden geplaatst.  Vroeg voorbeeld daarvan is Honthorsts Bespotting van Christus uit ca. 1614. Met de toepassing van dit zogenoemde clair-obscur dat hem in Italië de bijnaam Gerardo della Notte bezorgde, zette hij de toon voor soortgelijke nachtstukken van Matthias Stom, Godfried Schalken en Adam de Coster.

Om de museumbezoeker te laten voelen hoe dat vroeger was, is een schaars verlichte zeventiende eeuwse kamer ingericht. Wanneer je de sensatie van deze ‘dark room’ zonder struikelen hebt doorstaan bezie je de volgende schilderijen met andere ogen.

Reconstructie 17e eeuws vertrek bij avond, museum Gouda

Werken waarin de hoofdpersonen, in navolging van Honthorst (die het weer van Caravaggio had) middels dat dramatisch clair-obscur worden belicht. Zoals in Matthias Stoms Maaltijd te Emmaüs. In deze wel doordachte compositie voeren breed gesticulerende handen een spannend schimmenspel op. Het kaarslicht wordt door een van die handen afgeschermd, opdat de kijker er niet door verblind wordt. Wie bijbelvast is herkent het moment waarop de zogenoemde Emmaüsgangers ontdekken wie ze aan tafel hebben uitgenodigd. Wanneer de vreemdeling het brood breekt herkennen zij de opgestane heer aan de -voor de beschouwer onzichtbare- wondtekenen in zijn handen (Lucas 24: 13-15).

Matthias Stom, Detail Maaltijd te Emmaus, ca. 1630. Particuliere collectie

In deze ruimte ziet de bezoeker ook een klassieker uit het Rijksmuseum de Heilige familie bij avond (uit het atelier) van Rembrandt. 

Rembrandt, Heilige familie, 1642 – 1648 Museum het Rembrandthuis, (in langdurige bruikleen van het Rijksmuseum), Amsterdam

Terwijl grootmoeder Anna bij het wiegen van het kindje Jezus zelf in slaap gesukkeld is, zit Maria bij een voor de kijker verborgen lichtbron te lezen. Wat gebeurt er onder de trap? Uitvergroot op mijn beeldscherm doemt een figuur met hoed op. Dit moet Jozef zijn. Zoals vaker in middeleeuwse voorstellingen mogelijk in de weer met een eind hout, een symbolische verwijzing naar het doel waarmee het zoet slapende kindje op aarde is gekomen. Drieëndertig jaar na dato zal hij, ter vergeving van de zonden der mensheid, sterven aan het kruis.

Via schilderijen van de Utrechtse Caravaggisten, prenten van Gesina ter Borch en Sara Troost, belandt de bezoeker uiteindelijk in de 19e eeuw, maar laten we even stilstaan bij het verschijnsel licht.   

Van kaarsen naar gas- en elektrisch licht 
Tot in de vroege 19e eeuw vormden kaars- en petroleumlicht de enige lichtbronnen. De introductie van gaslicht betekende een enorme sprong voorwaarts. Ter gelegenheid van het huwelijk van zijn zoon met grootvorstin Anna Paulowna ontstak Koning Willem I in 1816 in de Amsterdamse Amstelhof –waar nu de Hermitage gevestigd is- de eerste gaslamp. Rond 1880 was ongeveer een vijfde van de Nederlandse huishoudens aangesloten op de gasleiding. Mijn generatiegenoten herinneren zich vast nog wel de gasfabriek, die in elke stad te vinden was. Velerlei activiteiten konden nu makkelijker in de avonduren worden verricht. Ook kunstenaars maakten langere uren en gas- en het iets later geïntroduceerde elektrisch licht, bood tevens nieuwe artistieke mogelijkheden. Daarvan getuigen de impressies van ballet- en theatervoorstellingen van Edgar Degas en Henry de Toulouse l’Autrec. Het is ook mooi te zien in Vincent van Goghs Nachtcafé uit 1888. 

Vincent van Gogh, Het Nachtcafé, 1888. Doek 70 x 92 cm. Yale University Art Gallery, New Haven, Connecticut.

Begin 20e eeuw zette het elektrische licht Kees van Dongen en Jan Sluijters in vuur en vlam. Gefascineerd door het heldere schijnsel gaven zij kleurige impressies van danslokalen. In Sluijters meesterlijke Bal Tabarin dansen talloze lichtvlekjes mee boven de zwierende figuren.

Jan Sluijters, Bal Tabarin, 1907. Stedelijk Museum Amsterdam.

Deze werken vallen echter buiten het bestek van de tentoonstelling. In Gouda zie je kunstenaars die van de 16e tot in de 19e eeuw toverden met het effect van olielampen, kaars- en toortslicht.  

Terug naar de tentoonstelling.
De vaardigheid om licht op een schilderij te vangen, of liever: de illusie van licht op een paneel of doek te suggereren was een hele kunst. In de expositie zie je werken van zo’n veertig kunstenaars die daarin succesvol waren.  

Zoals  Esaias Boerse’s oude bebrilde vrouw die geconcentreerd zit te borduren. De oudjes van Matthias Stom en Gerard van Honthorst tellen of bestuderen munten. Leuk is Honthorsts portret van een jongeman die tevreden lachend zijn spiegelbeeld bestudeert. Christiaen Jansz. Dusart vereeuwigde een bij kaarslicht lezende jongeman. Deze en andere bezigheden, variërend van schrijfwerk tot nachtelijke wandelingen; kunstenaars brachten het vroeger allemaal in beeld.

Gerard van Honthorst, Grijnzende jongen met Spiegel, ca. 1614-1620. The Spier Collection, Londen. 

De destijds doodgewone taferelen hebben nu documentaire waarde. Ze tonen de vrijetijdsbesteding van mensen van toen: het drinken van een pint, het spelen van een potje tric-trac of bordeelbezoek. Halfdonkere vertrekken waren voor bezigheden die het daglicht niet konden verdragen geen probleem. Om met mijn grootmoeder te spreken: de nacht is voor het ongedierte!

Nocturnes waren in de 17e eeuw erg geliefd. Verschillende schilderijen werden in prent uitgegeven. Zoals Abraham Bloemaerts Heilige Hieronymus die rond 1622-30 door Cornelis Bloemaert (II) in het koper werd gestoken. Datzelfde deed Lucas Vorsterman met Adam Costers Triktrakspelers bij kaarslicht, 1619-1628 uit het Rijksmuseum.

Lucas Vorsterman, Triktrakspelers bij kaarslicht, 1619-1628 , gravure naar Adam Costers uit het Rijksmuseum

Prachtig is Gesina ter Borchs doorvoelde getekende impressie van een verliefd paartje, dat tijdens een nachtelijk wandeling gechaperonneerd wordt door een meid met een enorme lantaarn.

Gesina ter Borch, Liefdespaar met meid bij kaarslicht, ca. 1655. Penseel in grijs en zwart, 12 x 18 cm. Fondation Custodia, collectie Frits Lugt, Parijs

De onbetwiste kampioen van met kaarsen verlichte genrevoorstellingen en historiestukken is zonder twijfel Godfried Schalcken (1643-1706). In het themanummer dat Kunstschrift aan het fenomeen kaarslicht in de kunst wijdt, wordt hij als de grootmeester van het kaarslicht omschreven.  De weerschijn van het licht op welk materiaal ook: een metalen kandelaar, de glanzende textuur van zijde, de menselijke huid, de glimlichtjes in ogen of op de tanden, het is steeds met de grootst mogelijke virtuositeit op het doek gebracht.

In zijn zelfportret uit 1695 kijkt de schilder de beschouwer, wijzend op zijn palet en penselen veelbetekenend aan. De tools waaraan hij zijn met een fraaie mantelspeld en halsketen geëtaleerde welstand dankt.

Veelbetekende blikken worden eveneens gewisseld in het doek, waarin een jonge vrouw een oorhanger in een door haar geliefde opgehouden spiegel bewondert. De mysterieuze sfeer in het door kaarslicht verlichte vertrek, inspireerde de Ierse schrijver Sheridan le Fanu in 1839 tot het schrijven van de gothic novel: ‘Strange Event in the Life of Schalken the Painter’.  In de special van Kunstschrift leest u meer over de in 1979 gerealiseerde verfilming van dit boek.

Godfried Schalcken, Slapende Venus met Cupido, voor 1685. Nationale Galerie, Praag

In het prachtig rood-doorgloeide doek Slapende Venus met Cupido, zien we het (mogelijke) vervolg. De vrouw die in het vorige schilderij verblijd werd met een prachtige parelhanger ligt hier letterlijk en figuurlijk rozig te sluimeren. Wat hieraan vooraf ging laat zich, mede door de Cupido die ons met een schalks gebaar tot stilte maant, raden. Schalcken gaf het lichaam van de schone slaapster op erotiserende wijze weer; de tepels van haar pronte borsten gloeien zacht op in het kaaslicht…    

Schalcken’s succesvolle stijl werd nog eeuwenlang nagevolgd, onder anderen door Petrus van Schendel, die in de tentoonstelling vertegenwoordigd is met een Vismarkt bij avond uit 1841. Dat niet iedereen geporteerd was van Schalckens  rood-opgloeiende palet lees je eveneens in Kunstschrift. De 19e eeuwse Franse kunstcriticus Theophile Thoré was niet erg onder de indruk van de trucjes waarmee de 17e eeuwers en hun 19e eeuwse bewonderaars kaarslichtscènes in beeld brachten.

Extra licht
Om ten volle van het schaarse licht te profiteren, werden de wanden in de woningen van welgestelde burgers voorzien van goudleerbehang. In de kleurrijke in zilver- of bladgoud gevatte florale motieven, werd het kaarslicht weerkaatst. Verzilverde kandelaars, vergulde spiegels en schilderijlijsten zorgden voor een soortgelijk effect. Zoals te zien in de prentenreeks van Sara Troost, waarin zij het verloop van een soirée schetst.

Sara Troost Detail Wie nog lopen kon 1768 Rijksmuseum Amsterdam

De avond begint met een (nog fatsoenlijk) samenzijn van een aantal bepruikte, ogenschijnlijk keurige heren. Maar naar mate de tijd vordert en de wijnflessen leger raken, stijgt de stemming ten koste van het peil! Uitgelaten gasten klimmen op tafels, er worden veelbetekenende blikken gewisseld, terwijl een bediende onverstoorbaar doorgaat met het ontkurken van de volgende fles. De prenten zijn voorzien van geestige Latijnse teksten als Rumor erat in Casa; het werd rumoerig in huis en Ibant qui poterant, qui non poteuere cadebant… wie nog lopen kon ging, wie dat niet meer kon, viel om! En er gebeuren dingen die het daglicht toen nog niet konden verdragen. Bij het afscheid zoenen twee mannen elkaar hartstochtelijk op de mond!

Voor wie van ondeugende plaatjes houdt valt er nog meer te genieten… zoals de in prent uitgebrachte bordeelscènes, die Johann Sadeler (I) naar Joos van Winghe’s Huis van lichte zeden maakte. Een in maniëristische stijl weergegeven bacchanaal. Onder het beeld van een zichzelf betastende naakte Venus geven tempelbezoekers zich over aan een orgie. Musici zorgen voor een vrolijke noot; waarop uitbundig wordt gedanst. Anderen geven zich ongeremd over aan het liefdesspel. Op mijn foto valt een deel van de latijnse tekst weg, maar Fornicatoriis doet het ergste vermoeden.

Johann Sadeler (I), naar Joos van Winghe, Huis van lichte zeden, 1588, Rijksmuseum, Amsterdam.

Naast deze profane scènes zijn in de expositie ook bijbelse en mythologische historiestukken te zien. De hoofdrolspelers zijn vaak in een eigentijds jasje gestoken, zoals Jan Steens Bespotting van Ceres.

De Romeinse godin van de akkerbouw is in het donker op zoek naar haar dochter Proserpina. Wanneer ze de drank, aangeboden door een oud vrouwtje, in een keer naar binnen klokt, wordt ze bespot door een kleine jongen. Voor straf verandert Ceres hem in een hagedis. Anders dan in de eerder getoonde werken geeft Jan Steen zijn lichtbron een prominente plek. De toorts belicht de ontblote borst van Ceres en het Caravaggeske halfnaakte jochie.

Jan Steen, De bespotting van Ceres, ca 1650 Part. Coll.

De achterwand toont een enorme blow-up van een klein prentje van een bebrilde uil, voorzien van een moraliserende tekst: …’Wat baet keers of brill als den uil niet sien en wil’… wat zoiets betekent als het geven van goed advies is nutteloos, wanneer de toehoorder er geen oren naar heeft.

Cornelis Bloemaert naar Hendrick Bloemaert, Uil met bril en boeken, Wat baet keers of brill als den uil niet sien en wil , 1625, Rijksmuseum Amsterdam

De kaars kan ook fungeren als symbool. In een vanitas stilleven van Albert Janszoon van der Schoor verwijst de opbrandende kaars naar de eindigheid van het leven: memento mori; gedenk te sterven.

Geïnspireerd op de woorden van Mattheus 5: 15, staat de kaars ook symbool voor het evangelie. Het licht moet niet onder de korenmaat geplaatst worden, maar zichtbaar voor iedereen op de kandelaar. Een anonieme schilder bracht deze woorden in een ‘spotschilderij’ uit het Catharijneconvent in beeld. Hij posteerde Maarten Luther en zijn volgelingen rond een tafel met een helder brandende kaars.   

Anoniem Maarten Luther en de protestantse hervormers 1660

Aan de andere kant van de tafel probeert een stel “papen” het licht van het ware geloof uit te blazen! Het is wel duidelijk wie hier de good- en de bad guys zijn. Tussen een bisschop, een Jezuïet, een paus en een monnik zit een salamander, symbool van de duivel. Het verhaal gaat dat de vorige eigenaar van dit schilderij het doek uit de lijst liet halen om het op de tafelrand netjes om te vouwen, zodat er geen haan meer kraaide naar deze voor katholieken onkiese voorstelling….

De laatste zaal is gewijd aan de 19e eeuw. Verschillende romantici waren gefascineerd door het werk van hun 17e eeuwse collega’s. Met zijn Vrouw in een nis bij kaarslicht liet Michiel Versteegh zich onmiskenbaar inspireren door Gerard Dou’s Meisje met lamp.

Je ziet hier mooie met fakkels en gaslicht beschenen stads-, markt-, en kermisgezichten van Jan Hendrik van Grootvelt, Johannes Rosierse en Petrus van Schendel alsook een bijzondere nocturne van Jean Jacob Verreyt. In deze religieuze processie vormen de maan, haar weerschijn in de gracht en de meegedragen kaarsen: een symbolische verwijzing naar het kruis van Christus. Ook Sint Nicolaas doet mee. In een Dickensiaanse enscènering staan kinderen te watertanden voor een mooi verlichte etalage met suikergoed.


De nachtelijke voorstellingen van Petrus van Schendel en de Dordse schilder Rosierse zijn niet alleen betoverend van sfeer, maar hebben bovendien grote documentaire waarde. Zo ging je ‘s avonds nog even naar de vismarkt; zo vierden de mensen kermis!

Petrus van Schendel, Vismarkt bij avond, 1841

Bij de tentoonstelling is geen catalogus verschenen, maar Kunstschrift heeft dit najaar een themanummer uitgegeven, waarin de in de expostitie getoonde werken in een bredere context gepresenteerd worden.

In het licht van de Kaars: Kunstschrift, no. 5, oktober/november, 2021.

Tentoonstelling Thuis bij Jordaens, tot en met 8 mei in het Frans Hals Museum in Haarlem.

Jacob Jordaens, Zo de ouden zongen, zo piepen de jongen, c. 1640/45, © The Phoebus Foundation, Antwerpen

Hij is minder bekend dan Pieter Paul Rubens (1577-1640) en Antoon van Dyck (1599-1641), maar met zijn genretaferelen, historiestukken en portretten doet Jacob Jordaens (1593-1678) niet voor hen onder. Hoog tijd dat Jordaens uit de schaduw treedt van deze Vlaamse reuzen! 
Het Frans Hals Museum vormt hiervoor de locatie bij uitstek. Leven en werk van Jacob Jordaens èn Frans Hals vertonen opvallende parallellen. Ze hadden Vlaamse roots en hanteerden een vlotte toets die zowel door aristocraten als burgers gewaardeerd werd. Wie een blockbuster verwacht komt bedrogen uit, maar in de intieme tentoonstelling die in samenwerking met The Phoebus Foundation tot stand is gekomen, valt veel te genieten. Hoogtepunt vormt de reconstructie van de schitterende ontvangstzaal van het Jordaenshuis.      

Antwerpen in Jordaens dagen
Alvorens deze ruimte denkbeeldig binnen te gaan, neem ik u even mee naar de tijd van Jordaens. In de 16e eeuw was de strategisch gelegen havenstad uitgegroeid tot een metropool van politieke, economische en culturele betekenis. In de begeleidende publicatie van The Phoebus Foundation wordt de geschiedenis van Antwerpen in beeldende Vlaamse bewoordingen toegelicht. Op de in 1531 geopende Antwerpse beurs -de eerste ter wereld- waren behalve Vlaams laken en kant producten uit alle windstreken verkrijgbaar. In zijn publicatie over de Lage Landen nam de Italiaanse reiziger Lodovico Guicciardini in 1588 een afbeelding van de bursa op. Met een woordspeling op het handelsmerk van het Romeinse Rijk: S.P.Q.R. benadrukte hij het belang. Deze letters waren destijds op alle overheidsbezittingen, tot en met putdeksels, te vinden. Aan de afkorting van de woorden: Senatus Populusque Romanus, veranderde Guiucciardini één letter S.P.Q.A.: de senaat en het volk van Antwerpen.

Beurs van Antwerpen: Lodovico Guicciardini, Descrittione di tutti i Paesi Bassi, Antwerpen 1588 © The Phoebus Foundation, Antwerpen

Dankzij de economische welvaart floreerden kunsten en wetenschappen. Tot welstand gekomen burgers wilden schilderijen aan de muur en boeken op de plank. Vlaamse kunstenaars zorgden voor het een; de uitgever Christoffel Plantijn voor het ander. Tijdens de tweede helft van de 16e eeuw begint verzet te groeien tegen de privileges van de adel en de kerk. Ingegeven door nieuwe religieuze ideeën èn honger komen gistende onlustgevoelens in 1566 tot ontlading in de (eerste) Beeldenstorm. De noordelijke provincies komen in 1568 in opstand tegen de katholieke Spaanse koning Filips II. Na het wapenfeit dat vanuit Noord-Nederlands perspectief als de Val van Antwerpen wordt omschreven, vluchtten duizenden protestantse Vlamingen na 1585 naar Haarlem. Daar gaven zij niet alleen een impuls aan de lakenindustrie, maar ook aan kunsten en wetenschappen. De ‘vissershaven Amsterdam groeit in geen tijd uit tot het Antwerpen van het Noorden’, waarmee de Gouden Eeuw van de Noordelijke Nederlanden wordt ingezet aldus voornoemde publicatie.

Het katholieke geloof als bindmiddel 
Voor het zover was trachtte Filips II de noordelijke gebieden te behouden. Zijn dochter Isabella (1566-1633) en haar gemaal Albrecht (1559-1621) slaagden echter niet in die missie. Beeldende kunst werd ingezet om gelovigen te imponeren en afgedwaalde schapen voor het katholieke geloof te behouden. Kleurrijke barokke bijbelse taferelen moesten de beschouwer emotioneel aanspreken of op z’n Vlaams…’omver blazen en tot tranen toe bewegen’…        

Hier komen Rubens, Van Dyck en Jordaens in het verhaal. Rubens en Van Dyck hanteerden een enigszins verheven beeldtaal. In Jordaens historiestukken figureren ook gewone mensen, voor wie zijn familieleden vaak model stonden. 

Waar de werken van Rubens en van Van Dyck bewondering oogsten, ontlokken die van Jordaens veeleer een glimlach. Zijn (vr)olijke op moraliserende spreekwoorden of mythologische onderwerpen gebaseerde voorstellingen kruidde hij vaak met een vleugje humor! Rond het midden van de 17e eeuw was Jordaens befaamd in binnen- en buitenland. En hij stond inmiddels in de Quote 400 van Antwerpen. Toen zijn dochter naar Den Haag verhuisde, kocht hij ‘op een boogscheut van Den Haag’ een buitenverblijf in Voorburg. Zo zat hij niet alleen dicht bij zijn dochter, maar ook bij opdrachten in de Hollandse residentie. Aan het decoratieprogramma van Huis ten Bosch heeft Jordaens ook een bijdrage geleverd.

Evenals Rubens en Rembrandt had Jordaens een atelier met leerjongens. Met een finishing touch werd hun werk tot een authentieke Jordaens opgewaardeerd. De doorsnee koper merkte het misschien niet, maar een kenner zag dat heus wel, zoals in de Bordeelscène met trictracspelers, dat zich eveneens in de Phoebus collectie bevindt.  

Laten we dan nu een kijkje nemen bij Jordaens Thuis!

Jacob Jordaens, Portret van de dochter van de kunstenaar, Elisabeth Jordaens 1637-1645 © The Phoebus Foundation, Antwerpen

In de eerste zaal wordt de bezoeker verwelkomd door Jordaens welvarende, modieus geklede dochter Elisabeth. Haar zonnehoed is versierd met een takje welriekende kamperfoelie. Met een mand verschijnt zij en trompe-l’oeil in of voor een geopend venster. Ze is nooit getrouwd en bleef altijd bij haar vader wonen, aldus conservator Marrigje Rikken. Aan haar looks en welgevormde figuur kan het niet gelegen hebben.
In dezelfde ruimte worden ook twee portretten door Rubens en Antoon Van Dyck getoond.

Van Dycks Portret van een dame komt me bekend voor. Het bijschrift leert dat de onbekende dame getuige haar kleding vermoedelijk uit Genua komt. En dat klopt want in de Galleria Nazionale van Genua zag ik onlangs een soortgelijk Ritratto di dama van zijn hand.
Ter vergelijking wordt Rubens sobere in olieverf geschetste Portret van de weduwe Anna Anthonis, getoond. Met nietsontziend realisme schetste Rubens de gerimpelde huid, de gelaatstuitdrukking met neergetrokken mondhoeken, de roodomrande ogen en haar perkamentachtige gevouwen handen. Een studie voor een memoriestuk in de kathedraal van Antwerpen, dat zich tegenwoordig in het Musée des Beaux Arts in Tours bevindt.
In de hoop het hemelrijk te mogen betreden presenteert zij zich onopgesmukt in eeuwigdurende aanbidding van de (buiten tentoonstelling) Maagd Maria met kind.  Middels haar beeltenis riep de weduwe beschouwers van haar portret op om voor haar zielenheil te bidden.

Peter Paul Rubens, Madonna met kind en de opdrachtgevers Alexander Goubeau en zijn vrouw Anne Antonis, 1608-1621, Musée des Beaux-Arts Tours.

Na deze portretgalerij betreedt de bezoeker de pronkkamer van huize Jordaens; de ‘showroom’ waar hij zijn bezoekers en potentiële kopers ontving. Met blow-ups van getekende idyllische wanddecoraties, twee beschilderde deurpanelen en een reeks gerestaureerde plafondschilderingen is deze nagebootst. Om nekkrampen te voorkomen is de ruimte voorzien van een spiegelvloer, waarin de bezoeker een duizelingwekkende indruk krijgt van de love-story van Psyche en Amor.  

Jordaens pronkkamer, 3D evocatie, Timothy de Paepe,© The Phoebus Foundation, Antwerpen
Jacob Jordaens, Trompe l’oeil. deurstuk een dienstmeisje, een jongen die zijn hoed afneemt en een hond 640-1645. © The Phoebus Foundation, Antwerpen

Bij het betreden van dit vertrek blijkt dat je niet de enige bezoeker bent. Op een en trompe l’oeil geschilderd deurstuk neemt een over de drempel stappende jongeman ter begroeting zijn hoed af. De voorstelling is op tweeërlei wijze bedrieglijk; deze illusionistische voorstelling was oorspronkelijk op een èchte deur aangebracht. Het andere deurstuk toont een jonge vrouw en een oude man. De ongelijke liefde was een bekend thema in de Vlaamse schilderkunst. Ongelijkheid speelt eveneens in het verhaal van Psyche en Amor, dat Jordaens in negen scènes als een stripverhaal in beeld brengt. Gedreven door jaloezie geeft Venus haar zoon Amor opdracht om Psyche ongelukkig te maken in een huwelijk met een monsterlijke grijsaard. Maar het loopt anders, want Amor wordt zelf verliefd op Psyche. De kwade bedoelingen van Venus zijn ook al bekend bij het orakel van Apollo. Wanneer hij daar kennis van neemt heft Psyche’s vader zijn handen vertwijfeld ten hemel. Maar Zephyrus, de god van de westenwind, schiet te hulp.


Jacob Jordaens, Orakel van Apollo, 1652,© The Phoebus Foundation, Antwerpen

Om aan de uitvoering van die voorspelling te ontkomen wordt Psyche door Zephyrus naar het paleis van Amor ontvoerd, waar zij in een dark room gouden uren beleeft met een ongeziene minnaar. Ze mag haar minnaar niet zien….  Brandend van liefde en nieuwsgierigheid ontsteekt zij toch een lamp en ziet een zoet slapende peuter; Amor, de vroegrijpe god van de liefde. Dit is echt op het randje; evenals –leuk detail- de eveneens op het randje van de voorstelling balancerende nachtspiegel, die herinnert aan het aardse gestel van Psyche!

Jacob Jordaens, Nieuwsgierigheid van Psyche, ca 1652,© The Phoebus Foundation, Antwerpen

De betovering is verbroken, maar in de volgende episode is te zien dat de goden hen goedgezind zijn. Moeilijk te zien hoe deze geschilderde vleesklomp in elkaar steekt, maar Mercurius, de boodschapper der goden neemt Psyche op zijn nek en schouders mee naar de Olympus. Daar overhandigt Jupiter haar de beker der onsterfelijkheid. Dit happy end vormt de kern van een draaikolk aan bewegende hemelbewoners.

Nadat ook hij van de beker der onsterfelijkheid heeft gedronken wordt Amor nu ook volwassen. In het slottafereel geniet het paar, weergegeven met kolossale lijven, van een roemer wijn. Na alle belevenissen hebben ze vast trek gekregen. Het feestmaal in de vorm van een pauwenpastei, staat klaar en … ze leefden nog lang en gelukkig!

De goden volgens Jordaens 
De bezoeker ontmoet nog meer olympische- en mythologische figuren. Beweeglijke personages met weelderige vormen, omgeven door guirlandes en mollige putti. In het doek met Venus en Adonis is de beschouwer getuige van de ontijdige dood van de mooie jager. Nadat hij gespietst is op de slagtanden van een wild zwijn ligt hij met wegdraaiende ogen, letterlijk te zieltogen in de armen van zijn geliefde. Dit verhaal was nog wel herkenbaar, maar conform de receptuur voor een geslaagd historiestuk verstond Jordaens de kunst om het geschilderde onderwerp niet meteen prijs te geven. Zo bleef er voor de in mythologische en bijbelse verhalen onderlegde verstaander nog iets te raden.

Jacob Jordaens, Venus en Adonis, c. 1615,© The Phoebus Foundation, Antwerpen

Zoals ook in het doek met de Slapende Antiope, dat Jordaens ontleende aan de  Metamorfosen van Ovidius. Om niet herkend te worden door zijn jaloerse echtgenote verschijnt de oppergod Jupiterals een lelijke sater aan het bed van de slapende Antiope. Hierbij gaf Jordaens het verhaal niet meteen prijs, maar de door wellust gedreven Jupiter had daar geen boodschap aan. Met een bruusk gebaar trekt hij het laken van de zorgeloos slapende Antiope weg. Kenners van het verhaal zien aan zijn attribuut, de adelaar, met wie zij hier van doen hebben. De Thebaanse prinses Antiope, verkeert nog in zalige onwetendheid. Een sater, die al voelt welke kant het op zal gaan, heft quasi vermanend een moraliserende vinger.
Schilderijen als deze waren bedoeld tot lering en vermaak. Of andersom: zoals in het Midasoordeel waarin een sater die zijn handen niet kan thuishouden. Waarmee Jordaens het verhaal van een pikante toets voorziet.  

Jacob Jordaens, Slapende Antiope benaderd door Jupiter, 1660,© The Phoebus Foundation, Antwerpen

Religie in Jordaens dagen. 
Wanneer de Noord-Nederlandse steden rond 1580 overgaan tot het Calvinisme wordt de openlijke uitoefening van het katholieke geloof verboden. In de Zuidelijke Nederlanden bleven velen de kerk van Rome trouw. Daar was afvalligheid strafbaar. Toch ging Jordaens over tot het protestantse geloof. Als schilder van naam kon hij zich deze keuze kennelijk permitteren want het bleef bij enkele boetes. Na zijn dood moest hij letterlijk het veld ruimen. Omdat er voor protestanten in katholieke kerken en dodenakkers geen plaats was werden Jordaens en zijn vrouw over de grens, in Putte, op een protestants kerkhof begraven.                                                               
Ook al had hij de Roomse leer afgezworen; met werken voor katholieke opdrachtgevers had Jordaens geen probleem. In de expositie zijn enkele religieuze stukken te zien, zoals de Triomferende Christus en de negen boetelingen(1635-40). Terwijl Maria Magdalena in de gelijknamige tentoonstelling in Museum Catharijneconvent gerehabiliteerd is, wordt zij hier nog omschreven als …’de losbandige Maria Magdalena’… maar Christus vergeeft haar. Jordaens zette de bijbelse figuren als eigentijdse Antwerpenaren neer; sommige zelfs met karikaturale koppen. Jezus komt er, afgezien van een paar knotsknieën nog heilig van af, maar de lichamen van anderen zijn met een overdreven, maniëristische musculatuur neergezet. Deze uit Italië overgewaaide schildertrant werd door de schildersbiograaf Vasari omschreven als …’la bella maniera’. Kunstenaars die de perspectivische en anatomische verworvenheden van de Italiaanse Renaissance onder de knie hadden, demonstreerden er hun vaardigheid mee.

In deze zaal valt het postume portret van de Heilige Begga (ca. 620-593) op. De beschermheilige van de zogenoemde begijntjes was al 1000 jaar dood toen Jordaens het schilderij in 1635 vervaardigde. Zou een van Jordaens zusters model hebben gestaan voor dit devotiestuk?  Elisabeth en Magdalena Jordaens leefden in de Antwerpse begijnhof waar vrouwen een vroom leven konden leiden, zonder kloostergelofte.

Kunst om vrolijk van te worden 
Onder deze noemer wordt een groot keukenstuk gepresenteerd. Een co-productie tussen Jordaens en Paul de Vos. Jordaens nam de grijnzende kok voor zijn rekening: de Vos schilderde de etenswaren; en hoe! De veren van de vogel, de aaibare vacht van het konijn en de harde schaal van de gekookte kreeft; het is allemaal zeer goed getroffen.

Jacob Jordaens en Paul de Vos, Kok die een haas vasthoudt, c. 1640/50,© The Phoebus Foundation, Antwerpen
Jan Steen ‘Soo voer gesongen, soo na gepepen’ c. 1668-1670, Mauritshuis Den Haag

Bij het zien van Jordaens doek Zoo de ouden songen piepen de jongen uit 1644 zou je kunnen denken dat je naar een doek van Jan Steen kijkt. De twijfel is begrijpelijk. Twintig jaar na dato inspireerde dit werk Jan Steen tot het schilderen van een (bijna) gelijknamig werk in de collectie van het Mauritshuis. Jordaens bracht een destijds bekend gezegde uit een spreekwoordenboek van Jacob Cats in beeld. De betekenis die de moralist beoogde was: ouders pas op, want kinderen nemen slechte gewoontes over. Maar anders dan in Jan Steens latere versie, waarin de drinkende en rokende ouders hun kinderen het slechte voorbeeld geven, wordt er bij Jordaens alleen maar fluit gespeeld en gezongen. In samen musiceren schuilt toch geen kwaad? Jordaens bebrilde schoonvader Abraham van Noort zingt en slaat de maat. De schilder zelf blaast met bolle wangen op een fluit en ook het kleintje op moeders schoot blaast zijn partijtje mee. Jan Steens Soo voer gesongen, soo na gepepen is niet louter een vrije imitatie, maar een voorbeeld van het antieke begrip aemulatio, waarmee hij zijn bewonderde voorganger probeert te overtreffen. Afgezien van enkele compositorische overeenkomsten is de ondertoon hier echter anders. Daarop duidt de papegaai met zijn vermogen tot na-apen. En dat is precies wat Jan Steens kinderen doen. In navolging van hun ouders staan ze te roken en te drinken!

Jacob Jordaens, De wijze en de zot, c. 1650,© The Phoebus Foundation, Antwerpen

De expositie besluit met een laatste moraliserende opsteker, De wijze en de zot van rond 1650. Jordaens ontleende het thema eveneens aan het spreekwoordenboek van Jacob Cats, Spiegel van den Ouden ende Nieuwen tijdt uit 1632. Op geraffineerde wijze gaf Jordaens dit duo en trompe l’oeil in een geopend venster weer. De dwaas getooid met een zotskap, lacht de beschouwer toe. Hij maakt de bebrilde kamergeleerde met zijn boekenwijsheid belachelijk. Maar Cats denkt daar anders over: een dwaas zal wel met de wijzen spotten, maar een wijs man nooit met de zotten’.

Na een bezoek aan deze tentoonstelling vraagt u zich wellicht af waarom Frans Hals ontbreekt? De samenstellers van de tentoonstelling nodigen u uit om in de semi permanente opstelling Haarlemse Helden en andere meesters zelf op zoek te gaan naar Frans Hals en zijn tijdgenoten. In de laatste expositiezaal geeft een schema inzicht in de vraag wie in de late 16e en 17e eeuw door wie beïnvloed werd. Frans Hals is daarin als een spin in het web weergegeven. Van hem gaan pijltjes uit naar Judith Leyster, haar echtgenoot Jan Miense Molenaer, Adriaen van Ostade, Dirck Hals en anderen.

Bibliografie:

N. Gritsaj e.a., Rubens, Van Dyck en Jordaens: Vlaamse schilders uit de Hermitage, Hermitage, Amsterdam, 2011.

L. Kelchtermans e.a., Thuis bij Jordaens, The Phoebus Foundation & Frans Hals Museum, Haarlem, 2021

Id., Portrait of Elisabeth Jordaens: Jacob Jordaens (1593-1678) Tribute to his eldest Daughhter and Country Life, The Phoebus Foundation, Antwerpen, 2020.

Link: Frans Hals Museum, Haarlem.

Geverifieerd door MonsterInsights