Thuis in de 17e eeuw. Van 17 oktober t/m 12 januari 2026 Rijksmuseum Amsterdam

Het Poppenhuis van Petronella Oortman

De tentoonstelling in het Rijksmuseum geeft tot en met 12 januari een inkijkje in het levensritme van de mensen in de 17e eeuw. De Gouden Eeuw voor de welgestelden; de Grauwe eeuw voor het grauw ofwel het volk. Beide zijn in de tentoonstelling vertegenwoordigd. De negen zalen van het Rijks Museum zijn als kijkdozen ingericht, waarin je… ‘van het eerste morgenlicht tot het moment waarop de kaarsen gedoofd worden’… wandelt door de dag. 

Door persoonlijke verhalen, mooie objecten van toegepaste kunst, maar ook doodgewone gebruiksvoorwerpen kom je -van de wieg tot het graf- alles te weten over leven en werken van de mensen in die tijd. Met enorme in karton uitgevoerde decorstukken heeft theatermaker Steef de Jong de tentoongestelde objecten van context voorzien. Anders dan in de meeste kunsttentoonstellingen, waarin de objecten in vitrines getoond worden, zie je hier hoe deze in het dagelijks leven gebruikt werden. De expositie geeft antwoord op vragen als: hoe werd er gewerkt, wat werd er gegeten, gingen zeventiende-eeuwers in bad [niet dus] en hoe gingen ze om met (nieuw) leven en sterven? 

De tentoonstelling begint …’In de vroege uren van de ochtend, als alles nog stil is in huis….[smeult] een laatste restje turf … onder de vuurstolp, klaar om straks weer opgerakeld te worden’

Onder een monumentale uit karton opgebouwde schouw staat een tegenwoordig onbekend voorwerp: een vuurstolp. Op het in okertinten en olijfgroene aardewerk herken ik een Bijbelse kleurplaat van de lagere school. Twee mannen met 17e -eeuwse hoofddeksels torsen een enorme tros druiven aan een stok. Zou ik de enige zijn die hierin het oerbeeld van agent 007 herken? Terwijl de 17e eeuwers genoeglijk bijeenzaten bij de haard konden ze hun Bijbelkennis testen. Op de vraag wat zien we hier? Zou een van de ouderen antwoorden: de verspieders die na hun geheime missie rijkelijk beladen terugkeren uit het Beloofde land. Sla er Numeri 13 maar op na. 

Vuurstolp, met terugkeer van de verspieders, 1637

Bij het maken van de tentoonstelling waren de Poppenhuizen van Petronella Oortman (1686-1710) en Petronella Dunois van onschatbare waarde, aldus medesamensteller van de tentoonstelling Alexander Dencher. Met voorwerpen die niet meer bewaard zijn geven ze als tijdcapsules een (ideaal)beeld van de woonstede van een welgestelde koopmansfamilie. De huizen informeren ons niet alleen over de wand- en vloerbedekking, maar ook over de inrichting van de verschillende vertrekken en voorwerpen waarvan wij het gebruik tegenwoordig -gelukkig- niet meer kennen. In de zogeheten ‘Sael’ staan twee kwispedoors, porseleinen kommen, waarin de heren na gebruik hun pruimtabak konden uitspugen. 

Interieur tegen decor van panoramisch landschap met twee kwispedoors

De poppenhuizen waren niet bedoeld voor kinderen. Ze vormden  ‘speelgoed’ voor zeer welgestelde dames. Het is lastig om al die vertrekken met bijbehorende inrichting op zaal te bekijken, maar dankzij de digitalisering kun je via de website een virtuele rondgang door het huis maken. Daarbij worden deurtjes naar verborgen ruimtes geopend die anders gesloten blijven! 

Slaapkamergeheimen. In de tweede zaal zie je naast een eveneens uit karton gemodelleerd hemelbed een aan een lange steel bevestigde versierde koperen schaal. Het is een beddenpan die door weduwen en alleenstaande dames graag mee naar bed werd genomen als probaat middel tegen koude voeten. Er moeten heel wat van die beddenpannen geweest zijn, want in de zeventiende eeuw was er een groot vrouwenoverschot. Mannen waren op reis op de schepen van de VOC en de WIC of gesneuveld tijdens de oorlog. 

Achter een op een kier staande deur van een bedstede is, getuige het gegniffel van enkele bezoekers, blijkbaar iets leuks te zien. Als ik aan de beurt ben zie ik onmiskenbaar een fier uit stevig hout gesneden mannelijk lid. Het nuchtere bijschrift leert dat het een spuit is voor vaginale spoelingen. 

Mijn ondeugende gedachten dwalen af naar de recente aanwinst van het Rijks, het met een pikante voorstelling versierde condoom, maar van later datum past die niet in deze tentoonstelling. 

In deze ruimte wordt ook aandacht besteed aan hygiëne, of: in weerwil van de hemden en lakens die, geïnspireerd op de was zolders van de poppenhuizen, boven de expositie te drogen hangen; het ontbreken daarvan. Naar properheid wordt verwezen met een bezem van het type dat we kennen van de interieurstukken van Johannes Vermeer. Om beschadigingen van de muur tegen te gaan werd de onderkant van de muur met Delfts blauwe tegels bekleed. De objecttekst zwijgt erover, maar de tegeltjes met dieren en kinderspelen fungeerden ook als prentjes voor over de vloer kruipende peutertjes, over wie zo meer.  

Luiermandkast met houtsnijwerk afbeeldingen van o.a een wieg en een kakstoel

De stoep werd geschrobd, maar men waste zich niet. Met een mooi gestreken plooikraag en een schoon onderhemd werd het vermoeden van frisheid gesuggereerd. In welgestelde huishoudens had de vrouw des huizes de regie over alle huishoudelijke taken. Ter illustratie daarvan wordt een keten met sleutelbos getoond, want alle vertrekken en voorraadkamers gingen op slot. Ook aan de kleintjes moest worden gedacht. Letterlijk door de uitgaven te noteren en figuurlijk. Een volgende zaal is gewijd aan kinderen. Hier zie je een prachtige gesneden kast voor baby benodigdheden, een wiegje, speelgoed en ter illustratie van het hoge percentage kindersterfte: ook een portretje van een overleden kindje. 

Joachim Wtewael portret van zijn dochter Eva 1628, Centraal Museum Utrecht

Met het portret van zijn dochter Eva gaf Joachims Wttewael een personificatie van de goede huisvrouw. Het naaikussen en het gebedenboek geven de goede verstaander een hint naar de gedragslijnen voor een ideale vrouw. De enscenering is gebaseerd op het signalement dat de Prediker geeft. Het Bijbelboek Spreuken 31 geeft antwoord op de vraag:  ….. een goede huisvrouw, wie zal haar vinden? ….. Haar hand is voortdurend aan het spinrokken, zij rust nooit, gaat pas naar bed als alle huisgenoten al slapen en staat weer op als die er nog in liggen, of woorden van gelijke strekking. 

Voor Eva Wttewael was een toekomst als ideale huisvrouw niet weggelegd. Zij overleed zeven jaar na voltooiing van dit portret. Naast haar portret zie je de op het schilderij afgebeelde tafel en linnenkast.

Tafel met Delftsblauw servies en zilveren kandelaars in kwabstijl

In de tentoonstelling ontmoeten we niet alleen rechtgeaarde Amsterdammers, maar ook lieden uit de provincie, zoals de Middelburgse familie Boudaen Courten. Aan hun als het Grote Huis aangeduide woning is een hele zaal gewijd. Vanaf een uitgebreide portretgalerij boven enkele goud vergulde spiegels kijken zij neer op een met kostbaar porselein, glas- en zilverwerk gedekte tafel.

Blaassteen

Dat het leven van de superrijken niet gevrijwaard was van pijn bewijst de in een van de vitrines getoonde ‘familiereliek’. Een blaassteen van ongelooflijk formaat,  die -doodeng- via een operatieve ingreep bij Catharina Fourmenois werd verwijderd.  

Jan Alberts Rotius, De familie Sonck, 1662. Meindert en Agatha met hun kinderen Albert, Geertruyd, Margaretha en Cornelia. Baby Lucia en haar min zijn later toegevoegd

Voer voor archeologen en biologen.
Behalve bovengronds bewaarde spullen, kwam er ook de grond nogal  wat tevoorschijn. Uit de beerput van de Hoornse familie Sonck werden niet alleen weggegooide beschadigde voorwerpen opgediept, maar ook botresten van snip en roerdomp, die ons informeren over het gevarieerd menu van deze welgestelde familie. 

Gedecoreerd servies uit de beerput van de fam. Sonck

Archeologische vondsten in de een na laatste zaal vertellen ook het verloren gegane verhaal van de levens van arme mensen en Portugese immigranten. Bij vondsten gedaan bij een opgraving op de Amsterdamsen Vlooienmarkt bleek dat zij hun eigen eetgewoonten en zelfs kookpotten meebrachten. 

En na een lange rondgang door de dagen van de 17e eeuwers wordt het ook weer avond. Wat deed men om de uren voor bedtijd te doden? Je kon bij het schaarse licht proberen wat te lezen, een kaartje te leggen of een spelletje doen. Van ons kinderspel Ganzenbord bestond in de 17e eeuw een volwassen versie. Tussen de nu gebruikelijke halteplaatsen als ga naar de gevangenis of terug naar af ontbreekt de stop die 17e eeuwers het meest plezier bezorgden: Drink hier een Slok!

De tentoonstelling is tot stand gekomen in samenwerking met wetenschappers in velerlei specialisaties: (kostuum)historici, biologen, voedingsdeskundigen en niet te vergeten archeologen.

Link: Rijks Museum, Thuis in de gouden eeuw. Een dag uit het leven in de tijd van Rembrandt, Frans Hals en Vermeer.

Publicatie: thuis in de 17e eeuw, Sara van Dijk e.a. Rijksmuseum Amsterdam, 2025

Pronkstuk van de tentoonstelling is het poppenhuis van de Petronella Oortman, een zeer welgestelde vrouw. Het poppenhuis behoort tot de topstukken van het Rijksmuseum en is voor het eerst volledig gedigitaliseerd. In een online special, verteld door Monic Hendrickx en Helena Bonham Carter, wandel je door de miniatuurkamers van het poppenhuis.

Dichter bij Johannes Vermeer. Tot 11 juni in het Rijksmuseum, Amsterdam.

Rijksmuseum Amsterdam, met Vermeer affiche, foto: Marina Marijnen

Daags na de opening was ik één van de gelukkigen die de Vermeer tentoonstelling in de avonduren mocht bezoeken. Sprak directeur Taco Dibbits bij de vorige blockbuster over de Late Rembrandt in 2015 over een ‘once in a lifetime experience’. Bij deze expositie is het: ‘now or never’!  Een waar woord: de dag na de opening waren alle 450.000 tickets al (uit)verkocht!

In samenwerking met het Mauritshuis presenteert het Rijksmuseum tot 11 juni een unieke overzichtstentoonstelling van Johannes Vermeer (1632-1675). Ook het Prinsenhof in Delft heeft een interessante tentoonstelling rond de beroemde Delftenaar ingericht. Door recent speurwerk in de Delftse archieven en nieuw wetenschappelijk onderzoek van Vermeers schilderijen is kennis over leven en werk van de kunstenaar sinds de laatste tentoonstelling in 1996 enorm vermeerderd.

Toen het Melkmeisje met de geavanceerde Macro-XRF en RIS scantechnieken werd onderzocht kwamen enkele opzienbarende compositorische veranderingen aan het licht. Op de kale achterwand werd een kannenrek zichtbaar; een ‘kapstok’ waaraan kannen aan hun oor kunnen worden opgehangen. Op de voorgrond werd een van wilgentenen gevlochten mand zichtbaar. Een zogeheten vuurmand was in huize Vermeer onontbeerlijk. Boven een test met gloeiende kolen werden luiers gedroogd en pasgeboren baby’s -Vermeer en zijn echtgenote kregen vijftien kinderen- warm gehouden. Het overschilderen van de beeldelementen waar hij ‘spijt’ van kreeg –pentimenti– komt de rust in de compositie ten goede. Niets leidt de aandacht af van de handeling van de keukenmeid.

Johannes Vermeer uit de vergetelheid gehaald  
Tegenwoordig kent iedereen het werk van de beroemde 17e eeuwse kunstenaar, maar tegen het eind van de 18e eeuw was Johannes Vermeer vrijwel vergeten. Tot de Franse kunstcriticus Theophile Thoré in 1866, schrijvend onder het pseudoniem William Bürger, de schilder uit zijn winterslaap wekte. Bürger had kritiek op de Franse schilderkunst met haar hoogdravende historische, religieuze en mythologische thema’s. Schermend met de ogenschijnlijk alledaagse taferelen van Vermeer, brak deze republikein, die Frankrijk om politieke redenen ontvlucht was, een lans voor het volk.

Eenmaal herontdekt nam Vermeers populariteit een hoge vlucht. In 1935 kreeg hij zijn eerste tentoonstelling in Museum Boijmans van Beuningen. De hernieuwde belangstelling voor de 17e eeuwse meester werkte verkeerde toeschrijvingen in de hand. En dat niet alleen, er kwamen ook vervalsingen op de markt. Tegenwoordig is het onbegrijpelijk dat deze zelfs door de gerespecteerde kunstkenner Abraham Bredius en de directeur van Boijmans Dirk Hannema, voor echt werden aangezien. Het doek met de Emmaüsgangers, door dagblad de Telegraaf als de Nachtwacht van Rotterdam bejubeld, kreeg een ereplaats in het museum. De euforie was echter van korte duur. De rechtszaak die na WOII tegen een collaborateur werd aangespannen nam een onverwachte wending toen Han van Meegeren tot ieders verbazing opbiechtte dat hij de maker was van zojuist ontdekte Vermeers. Gevraagd naar het motief bleek dat hij uit wraak wegens zijn miskende talent had gehandeld. Toch had hij wel succes; in de na-oorlogse jaren waren zijn ‘snoezige’ hertjes in vele burgerwoningen te vinden. De kwestie sprak destijds en ook later nog tot de verbeelding. Godfried Bomans schotelde de lezers van Elsevier kort daarna een hilarisch stukje voor, waarin hij de ‘kunstkenners’ op de hak neemt.

Jaren later werd deze kwestie verfilmd in De echte Vermeer, met Jeroen Spitzenberger in de hoofdrol. In het Cultureel Supplement van de NRC van 9 februari jl. lees je meer over de lange traditie van diefstal, vervalsing en vandalisme van Vermeers schilderijen.

Han van Meegeren, Emmaüsgangers, 1937, Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam

Bij gebrek aan biografische informatie omschreef William Bürger de door hem herontdekte schilder als de sfinx van Delft. Enigszins enigmatisch is hij nog steeds, maar anno 2023 zijn heel wat vragen beantwoord. Voor de historische, economische, biografische en artistieke context moet je in Delft zijn. In het Rijks worden 28 van zijn 37, the National Gallery in Washington houdt het op 36, bewaard gebleven werken getoond. Zijn oorspronkelijke oeuvre wordt op 45 à 50 werken geschat.
                                                                     
De tentoonstelling is samengesteld met Nederlandse werken en bruiklenen die letterlijk en figuurlijk van hier tot Tokyo zijn ingevlogen. Zoals drie werken uit The Frick Collection in New York, het Brieflezende meisje aan het venster uit Dresden, Het glas wijn uit de Berlijnse Gemäldegalerie en de Kantwerkster uit het Louvre. The National Gallery in Washington DC stuurde het Meisje met rode hoed in en het door de eigen conservatoren op echtheid betwijfelde Meisje met Fluit, dat door conservator Pieter Roelofs van het Rijks wel als authentiek beschouwd wordt.

Het ongeëvenaarde talent waarvan Vermeers compositorische vaardigheden, zijn verfbehandeling en toepassing van licht en kleur getuigen, wordt echter door niemand betwist. Hij schilderde voornamelijk genrestukken; binnenhuisscènes met enkele vooral vrouwelijke figuren en zogenoemde tronies, maar ook enkele historiestukken. Zijn twee stadsgezichten, kent iedereen: het Straatje en het Gezicht op Delft.

Leven en werk 
Johannes Reyniersz Vermeer werd in 1632 in Delft geboren; waar hij 43 jaar later zou overlijden. Arm, maar nìet miskend. Op 16 december 1675 brachten niet minder dan veertien dragers Vermeer in de Oude kerk naar zijn laatste rustplaats. Deze indrukwekkende uitvaart werd door zijn schoonmoeder betaald. Ook al ontving hij voor het doek met de Gitaarspeelster bij zijn leven 600 gulden, toch verdiende de schilder niet genoeg om zijn 11 opgroeiende kinderen te onderhouden. Hij werkte uiterst langzaam en produceerde één, hooguit twee werken per jaar. Bij bakker Hendrick van Buyten (1632-1701), wiens rekeningen ook eerder al met schilderijen werden voldaan, stond Vermeer na zijn ontijdige dood voor 600 gulden in het krijt. Ook nù nog een hoog bedrag! Zijn weduwe gaf getuige een notariële acte van januari 1676 twee schilderijen als onderpand, ter waarde van 617 gulden. Wanneer ze haar schuld, in 12 jaar had afbetaald zou de bakker deze teruggeven. De in de acte omschreven: ‘twee personagien waeraff d’eene een brief sitt en schrijft’ een ‘personagie spelende op een cyter’; worden respectievelijk geïdentificeerd als de Schrijvende vrouw met dienstbode uit Dublin en de Gitaarspeelster uit het Londense Kenwood House.  


Ook de Delftse verzamelaar Pieter Claesz van Ruijven, die de schilder in 1657 met een lening van 200 gulden steunde, bezat werken van Vermeer. En niet zo weinig ook. In archiefstukken die in het Prinsenhof te zien zijn worden 20 werken van de Delftse schilder genoemd.  

Zijn werk was geliefd, maar met zijn uiterst trage productie kon hij niet in het onderhoud van zijn gezin voorzien. Na het Rampjaar werd het er niet beter op. In 1672 werd Nederland door Frankrijk, Engeland en de bisschop van Münster aangevallen. Om de vijandelijke opmars te stoppen werd tussen Muiden en de Merwede een waterlinie gecreëerd. De zogeheten Hollandse waterlinie, was militair gezien succesvol, maar had voor de burgers in de Republiek verstrekkende gevolgen. Velen gingen failliet of leden financiële verliezen. Vermeers welgestelde schoonmoeder Maria Thins, liep door de inundatie inkomsten uit haar onroerende bezittingen nabij Schoonhoven mis. Ook de kunstmarkt stortte in. Niet alleen het volk was, zoals wij vroeger op school leerden redeloos, reddeloos en radeloos, maar de laatste typering schetst ook de toestand van Johannes Vermeer. Zijn echtgenote omschreef zijn gemoed: …’gelijk als in frenesie vervallende’, waarin je het woord frenzy herkent.

In december van het jaar 1675 stortte hij in. In nog geen twee dagen tijd ging hij van een gezonde toestand over in de dood, aldus zijn echtgenote. Zijn graf werd in de 19e eeuw geruimd, maar in de Oude Kerk wordt Vermeer met een moderne gedenksteen gememoreerd.

Jonge jaren
Bij wie Vermeer als jongen in de leer kwam is niet bekend, maar de liefde voor de schilderkunst werd hem met de paplepel ingegeven. Gasten die in de herberg van zijn vader een pint kwamen drinken konden en-passant genieten van schilderijen die daar te koop werden aangeboden. Als mogelijke leermeester wordt Leonaert Bramer genoemd. Deze schilder trad op als getuige bij het huwelijk van Johannes Vermeer en Catharina Bolnes dat op 20 april 1653 in een katholieke schuilkerk werd gesloten. De moeder van de bruid was geen voorstander van dit huwelijk. Nadat Bramer een goed woordje voor Johannes had gedaan ging zij overstag, op voorwaarde dat haar toekomstige schoonzoon zou overgaan tot het Rooms-Katholieke geloof. Voor die tijd een ongebruikelijke move. Na de Opstand van de Noordelijke Nederlanden tegen de Spaanse katholieke koning werd de voorheen als ketters bestempelde gereformeerde religie door de calvinistische overheid bevoordeeld. Het belijden van het katholieke geloof was boven de grote rivieren alleen nog toegestaan in zogenoemde schuilkerken.

Het grote huis van Maria Thins aan de Oude Langendijk in de Delftse Papenhoek lag naast zo’n schuilkerk. In 1660 trokken Johannes en Catharina met hun kinderen bij haar in, zodat ze van huurkosten verlost waren. In het Prinsenhof is het altaarstuk van Jacob Jordaens, dat destijds in huize Thins aan de wand hing, te zien. Met een Mariabeeldje en het portret van de priester die het huwelijk inzegende is bij deze Kruisiging een Rooms-Katholiek hoekje ingericht.

Camera Obscura 
Behalve ter illustratie van Vermeers financiële problemen is de verhuizing naar de Oude Langendijk ook in een ander opzicht interessant. Het huis van de buren werd gebruikt als een katholieke schuilkerk. Dit gegeven heeft recent tot een bijzondere ontdekking geleid, waarover Gregor Weber, medesamensteller van de expositie in een Podcast verslag doet. Al eerder werd verondersteld dat Vermeer voor zijn composities gebruik maakte van een optisch hulpmiddel.

Weber vermoedt dat Vermeer via zijn buurman, de pater Jezuïet Isaäc van de Meier kennis maakte met de camera obscura. Het principe van dit optische apparaat werkt óók in een verduisterde kamer met een klein gaatje in de wand. Door de breking van het licht in die opening wordt de omgeving -op z’n kop- op de tegenoverliggende wand geprojecteerd. De Jezuïeten gebruikten deze optische illusie voor een sacraal doel: om Gods onzichtbare aanwezigheid te bewijzen. Vermeer paste het hulpmiddel in profane zin toe om de zichtbare werkelijkheid in beeld te brengen. Daarop duiden het (nagenoeg) feilloos toegepaste ruimtelijk perspectief en de soft-focusachtige elementen in Vermeers werk. Dit is bijvoorbeeld goed te zien in de Kantwerkster. De handen en de haarfijne draadjes zijn scherp, terwijl details in de voorgrond onscherper worden.


Dit effect van scherptediepte valt eveneens op in het Melkmeisje. Het spijkergat in de muur is heel scherp, meer naar voren wordt het beeld, met name het brood, waarop Vermeer talrijke lichtstipjes aanbracht, geleidelijk aan minder scherp.
Niet alleen Vermeers perspectief en lichtgebruik zijn bijzonder. In het februari themanummer van Kunstschrift doen de restauratrices een boekje open over Vermeers kleurgebruik. Het stralende ultramarijn, verkregen uit de halfedelsteen lapis lazuli, was zijn favoriet. Hij gebruikte ook veel loodtingeel. Bijzonder is zijn nieuw ontdekte toepassing van groene aarde voor het modelleren van de gezichten. Deze aan de Italiaanse kunst ontleende ‘verdaccio’ techniek is in de Hollandse 17e eeuw uitzonderlijk.

Johannes Vermeer als inspiratiebron
Lang voordat twintigste eeuwse schrijvers en cineasten Vermeer tot onderwerp kozen, raakte de Franse auteur Marcel Proust (1871-1922), na het zien van het Gezicht op Delft in de ban van Vermeer. In zijn romancyclus À la recherche du temps perdu blaast Prousts protagonist de schrijver Bergotte voor dit schilderij zijn laatste adem uit, terwijl hij verzucht: …’zoals Vermeer schilderde had ik moeten schrijven’.

Ook het betoverende Meisje met de Parel bracht pennen in beweging. Zij inspireerde Tracy Chevalier in 1998 tot de in 2003 verfilmde roman Girl with a Pearl Earring. Het eveneens op een schilderij van Vermeer geïnspireerde Meisje in hyacint blauw van Susan Vreeland verscheen in 1999. Wanneer ik voor de Brieflezende vrouw in het blauw sta ben ook ik onder de indruk. Al vier eeuwen staat zij hoogzwanger in haar nachtjakje te lezen. We weten niet wat zij leest en evenmin wie ze is, maar ik heb wel een vermoeden. Johannes Vermeer en Catharina Bolnes trouwden in 1653. Zij kregen gedurende hun 22-jarige huwelijk 15 kinderen. Vermeer heeft zijn vrouw vaker wel dan niet in verwachting gezien. Waarom zou hij haar niet hebben laten poseren voor dit intieme portret? Anders dan de wat ruwere verfbehandeling van het Melkmeisje is deze voorstelling heel glad gepenseeld in een beperkt palet van groen-, bruin- en vooral blauwtonen. De restauratrices ontdekten dat Vermeer het dominante ultramarijn zelfs in de muur en het zogenoemde inkarnaat, de gezichtshuid van de vrouw verwerkte.

Brieflezende vrouw in blauw, ca. 1662–64. Rijksmuseum, Amsterdam

Tot de huidige dag willen kenners ons doen geloven dat niet alleen Vermeers Meisje met de parel, maar ook zijn andere meisjeskopjes geen portretten, maar gelaatsstudies, zogenoemde tronies, zijn. Gevraagd naar het waarom luidt het antwoord: ze zijn te mooi om waar te zijn. In de 17e eeuw had niemand zo’n gave huid. Vrijwel elk gezicht vertoonde sporen van (water)pokken en sinds de introductie van suiker had bijna niemand een gaaf gebit. Dat kan zijn, maar zoals camouflagestiften onze minder mooie kantjes verbloemen, kon ook de 17e -eeuwse portrettist met wat fantasie en welgekozen retouches een flawless-finish of zelfs complete make-over bewerkstelligen. Frans Hals en Rembrandt kozen hun kroost als model. Waarom zou Vermeer zijn dochters niet hebben laten poseren? Terwijl ik de laatste hand leg aan dit stukje oppert Mariëtte Haveman in de NRC van 22 februari j.l. toevallig dezelfde gedachte.

Van deze vermeende tronies kijken we nog even naar Vermeers brieflezende en -schrijvende vrouwen. In zes doeken zijn vrouwen in de weer met een brief. We kunnen de briefjes niet lezen, maar de symbolische context verraadt dat het nogal eens over de liefde gaat. In Brieflezend meisje bij het venster uit Dresden spreekt de prominente Cupido in de achtergrond voor zich.  

De liefdesbrief, ca. 1669–70. Rijksmuseum, Amsterdam

In de achtergrond van de Liefdesbrief, waarin een dienstbode een luitspelende dame een boodschap overhandigt, schilderde Vermeer een zeegezicht. Eigentijdse beschouwers herkenden daarin een bekende metafoor voor de liefde. In het embleemboek van Jan Harmensz Krul uit 1640, richt een zeeman de blik op een vrouw aan de wal: ‘Al zyt gy vert, noyt uyt het hert’. Zoals een schip op kalme zee kan het in de liefde ook voor de wind gaan. Bij onstuimig weer moeten de geliefden echter alle zeilen bijzetten om de loveboat op koers te houden.  

Behalve deze toelichting is aan dit werk nog een anekdote verbonden. Tijdens een expositie in het Museum voor Schone Kunsten in 1971 werd de Liefdesbrief ontvreemd. De dief begroef het uit de lijst gesneden doek eerst in een bos, maar toen het ging regenen verstopte hij het onder zijn bed. Anders dan het in 1990 uit een museum in Boston gestolen Concert, kwam dit werk weer terecht. Gevraagd naar zijn motief antwoordde de dief dat hij aandacht wilde vragen voor de hongersnood in Bangladesh. Mijn generatiegenoten herinneren zich wellicht dat de Beatles dit op een minder schadelijke manier deden met een song van George Harrison. Het voorstel van wereldverbeteraars om het zwaar beschadigde werk als aanklacht tegen armoede niet te restaureren, vond geen gehoor.

Vermeer schilderde nog twee doeken met een dame en een dienstbode. De inmiddels veelal vergeten symboliek in 17e eeuwse schilderijen kan vaak aan de hand van contemporaine literatuur en embleemboeken worden geduid. Zo geeft een 17e eeuws ‘zelfhulpboek’ voor onbereikbare geliefden, het antwoord op de vraag waarom al die  dienstbodes in 17e eeuwse interieurstukken voorkomen. Uit Jacob Westerbaens Avondschool voor vryers en vrysters uit 1668 blijkt dat zij een belangrijke rol speelden als go between tussen geliefden. De auteur adviseert: …Al werd ghy nau bewaeckt: ghy vind de gelegentheyd/Om aen u vryer ….door uw meyd:/…. heen en weer te schrijven/Uw briefjes kunnen gaen en ’t kan verhoolen blijven’.

Dame met dienstbode, 1666-1670. The Frick collection, New York

In Vermeers meest doorwrochte werk De Allegorie op de schilderkunst  uit de late zestiger jaren, komen alle aspecten van zijn talent samen: inventiviteit, compositie, toepassing van perspectief, kleur- en lichtgebruik, stofuitdrukking en kunstig gevonden trompe-l-oeuils.

Allegorie van de schilderkunst, 1666-68. Wenen, Kunsthstorisches Musem, Gemäldegalerie, buiten tentoonstelling

Een op de rug geziene kunstenaar schildert de lauwerkrans van de muze Clio. Met haar attribuut steekt zij de loftrompet over de geschiedschrijving. Volgens een laat zestiende -eeuws voorbeeldenboek, de Iconologia van Cesare Ripa, dat in 1644 in een Nederlandse vertaling beschikbaar kwam, staat zij symbool voor eeuwige roem. Het werk is een lofzang op de schilderkunst, waarmee kunstenaars evenals auteurs zich onsterfelijk kunnen maken. De vraag of we in de schilder een zelfportret van Vermeer mogen zien, wordt evenals in de kwestie rond de tronies afgedaan met het nuchtere antwoord: welke kunstenaar zou nu in zo’n mooi kostuum boven een marmeren vloer gaan zitten werken?

Johannes Vermeer, de Koppelaarster, 1656, Gemäldegalerie Alte Meister, Dresden

Toch is zeker niet uitgesloten dat Vermeer zich in dit werk de hoofdrol toekende. Kijkend naar Vermeers Koppelaarster uit 1656  kan de oplettende beschouwer de verwantschap tussen de woeste haardos en het kostuum van de bordeelbezoeker in wie een zelfportret van Vermeer wordt vermoed, niet ontgaan. En ook hier denk ik: waarom niet?

Jammer genoeg liet de schilder na om een speelse reflectie van zijn gelaat in een spiegel of glas weer te geven, of zou daarvan iets te zien zijn in de bol van de kroonluchter? Ondanks recente biografische vindingen heeft Vermeer nog altijd iets van zijn 19e -eeuwse stigma als de sfinx van Delft behouden.  

In de achtergrond schilderde Vermeer nogmaals een landkaart. In dit exemplaar wordt de impressie van de Nederlanden geflankeerd door stadsgezichten. Land- en wereldkaarten waren destijds erg geliefd en getuigen van de expansie van de Nederlanders op de (wereld)zeeën. Ze werden letterlijk en figuurlijk op grote schaal geproduceerd door de cartografen van de familie Blau. Het kopiëren van zo’n kaart vormde voor schilders als Vermeer een artistieke uitdaging.

Met dit schilderij als slotakkoord keren we terug naar 1675, het sterfjaar van de schilder. Een deel van zijn huisraad werd geveild, maar de opbrengst was ter delging van de nog openstaande schulden ontoereikend. Voor de afbetaling van de bakkersrekening werden, zoals we zagen twee schilderijen als onderpand gegeven. Het doek met de Allegorie op de Schilderkunst, dat veel geld waard was, hield Vermeers weduwe achter. Opdat het uit handen van schuldeisers zou blijven gaf zij het werk dat ruim drie eeuwen later toch nog in verkeerde handen zou vallen, aan haar moeder.

In 1939 verkocht graaf Czernin -onder dwang- het doek aan Hitler voor zijn overigens nooit verwezenlijkte Führer Museum in Linz. De geallieerde Monuments Men vonden het werk op 7 mei 1945, samen met 1.200 schilderijen terug in de zoutmijn van Salzkammergut. Deze roofkunst vond een jaar later een nieuw onderkomen in het Kunsthistorisches Museum van Wenen, dat de Allegorie op de Schilderkunst voor deze tentoonstelling niet aan het Rijksmuseum wilde uitlenen. Als reden wordt aangegeven dat het werk te kwetsbaar is om te reizen. Angst voor claims van nazaten, zou ook een rol spelen. Meer hierover lees je in het NRC Cultureel Supplement van 9 februari j.l.  

Bibliografie

P. Roelofs & G. Weber,   Johannes Vermeer,  Tentoonstellingscatalogus Rijksmuseum, Amsterdam, 2023.

D. de Haan e.a., Het Delft van Vermeer,   Tentoonstellingscatalogus Prinsenhof, Delft, 2023.

M. Haveman e.a.,Themanummer Kunstschrift, Dichter bij Vermeer, februari/maart 2023.

G. Weber, Podcast  Camera Obscura en het Geloof,    Rijksmuseum Amsterdam, 2023.

Pieter Roelofs, Podcast  Leven en Werk, Rijksmuseum.  Amsterdam, 2023.

Via de website van het Rijks kun je een virtueel bezoek aan te tentoonstelling brengen. www.rijksmuseum.nl/johannes-vermeer 

Geverifieerd door MonsterInsights