Jacoba van Heemskerck x Marie Tak van Poortvliet: alles gegeven. Tot en met 1 maart in Kunstmuseum Den Haag. 

Jacoba van Heemskerck, Twee bomen, 1910. Kunstmuseum Den Haag – schenking particuliere collectie, 1984.

In 2005 organiseerde het Gemeentemuseum Den Haag een tentoonstelling over Jacoba van Heemskerck (1876-1923). Twintig jaar geleden werd zij gepresenteerd als een herontdekking. Met haar werk leverde Van Heemskerck een belangrijke bijdrage aan de moderne kunst in Nederland. Evenals Piet Mondriaan ontwikkelde zij zich via het kubisme en het luminisme tot een van de toonaangevende expressionisten van haar tijd. Terwijl de zichtbare werkelijkheid in het kubisme wordt ontleed in- of gereduceerd tot geometrische vormen, staat in het luminisme de weergave van licht centraal. In gefragmenteerde, felgekleurde korte penseelstreken worden in deze stijl vooral landschappen in beeld gebracht, zoals in haar Twee Bomen uit het Kunstmuseum.

Gaandeweg abstraheerde Van Heemskerck de waargenomen realiteit. Maar anders dan Mondriaan, met wie zij in Domburg meer dan eens samenwerkte, liet zij de werkelijkheid nooit geheel los. Beide kunstenaars vonden inspiratie in het theosofische- en daaruit voortgekomen antroposofische gedachtegoed van Rudolf Steiner. Wat hielden deze ideeën in? Even kort door de bocht: volgens de theosofische levensvisie gaan alle religies terug op één universele, tijdloze bron van wijsheid. Op deze filosofie borduurt de antroposofie voort. Gericht op de menselijke ontwikkeling zoeken de aanhangers naar verbinding tussen de fysieke en de spirituele wereld. Dit manifesteert zich in praktische toepassing van deze kennis in onderwijs, geneeskunde en landbouw. 

Jacoba van Heemskerck, Gebrandschilderd Raam uit Villa Wulffraat, 1920. Kunstmuseum Den Haag.

Gedreven door deze levenshouding zoekt Jacoba naar expressie van de innerlijke wereld. Haar stijl wordt gekenmerkt door contrastrijk kleurgebruik. In haar composities plaatst zij felle door donkere contouren omkaderde kleurvlakken naast gedempte tinten, horizontale en verticale lijnen. Naast deze expressionistische doeken vormden in de tentoonstelling van 2005 haar nog weinig bekende gebrandschilderde ramen een verrassing. Ze maakte deze in de vroege jaren twintig voor de Marine Kazerne en het gebouw van de GGD in Amsterdam. Ook werkte zij voor enkele particuliere opdrachtgevers. Zoals het kleurrijke tondo voor Villa Wulffraat, waarin met wat fantasie vissen in het water herkenbaar zijn. Deze kleine glasramen zijn in de huidige tentoonstelling in de laatste zaal te zien.

Scholing 
Na haar studietijd aan de Koninklijke Academie in Den Haag nam Jacoba les bij Ferdinand Hart Nibbrig in Laren; aan deze periode herinnert de toets waarmee zij gestalte gaf aan haar kleurrijke Twee Bomen. In Hart Nibbrigs atelier kreeg zij vaardigheid in grafische technieken in de vingers.

In 1904 vertrok ze naar Parijs om les te nemen bij Eugène Carrière. Deze destijds befaamde portretschilder telde ook Picasso, Munch en Matisse tot zijn leerlingen. Haar schilderijen werden op de Salon des Indépendants getoond. Terug in eigen land was haar werk te zien in exposities van St. Lucas, de Moderne Kunstkring en in de Tentoonstelling ‘de Vrouw”, 1813-1913 in Amsterdam.

Heemskerck vestigde zich in Den Haag. De zomermaanden bracht ze door bij Marie Tak van Poortvliet (1871-1936) in Domburg. Deze welgestelde vriendin was verzamelaar van moderne en eigentijdse kunst. In haar Villa Loverendale waren de kunstenaars die in de zomermaanden naar Domburg kwamen, graag geziene gasten. Jan Toorop, Ferdinand Hart Nibbrig en anderen zagen hier de door Marie Tak verzamelde werken, waaronder de Rode boom van Mondriaan. Dit schilderij beschouwde Marie als het begin van haar verzameling, die verrijkt werd met doeken van Franz Marc, Fernand Léger, Lionel Feininger en Wassily Kandinsky. Voor de Rode Boom, waarvan ook een blauwe variant bestaat, maakte Mondriaan schetsen in de achtertuin van Marie Tak. 

Piet Mondriaan, De Rode Boom, 1908-1910. Doek 70 x 99 cm. Kunstmuseum Den Haag. Persbeeld Kunstmuseum.

Wegens zijn belangstelling voor metafysische zaken herkende Van Heemskerck in Kandinsky een geestverwant. In zijn traktaat ‘Über das Geistige in der Kunst’ schreef hij in 1912 o.a. over de helende werking van kleur bij mentale stoornissen. Van Heemskerck en Tak van Poortvliet, wier zus met psychische problemen kampte, zijn daar eveneens van overtuigd. In samenwerking met psychiater Willem Zeylmans van Emmichoven ontwikkelde Van Heemskerck in 1917 een op kleur gebaseerde therapie; die in 1923 het onderwerp wordt van zijn proefschrift over De Werking van kleuren op het gevoel. De behandeling wordt later toegepast in het door hen opgerichte sanatorium in Bilthoven.

De Zeeuwse badplaats oefende aantrekkingskracht uit op tal van schilders. Tijdens het fin de siècle vonden Vlamingen als Euphrosine Beernaert, Emmanuel Viérin, Emile Claus en Josef Posenaer (1876-1935) hun weg naar Domburg. Aan Posenaer  wijdt het Marie Tak van Poortvliet museum tot 6 oktober haar zomertentoonstelling.

In de vroege 20e eeuw ontdekten zoals gezegd ook Toorop, Mondriaan en Hart Nibbrig de pittoreske kwaliteiten van het Zeeuwse dorp. Sinds 1911 exposeerden zij in een door Jan Toorop bedacht en door Marie Tak van Poortvliet bekostigd tentoonstellingsgebouwtje. Een bezoeker die Jacoba’s werk daar in 1912 zag oordeelde dat de kunstenares op de goede weg was. Het Domburgsch Badnieuws meldde:

…’Ook Jonkvr. van Heemskerck van Beest heeft in ’t cubisme de richting gezien waarin zij zich thans bij voorkeur kan uiten. Den vorm is haar reeds zoo eigen dat zij hem zonder veel moeite hanteert en met haar ijver en goeden wil zal zij ook de juiste kleur wel meester weten te worden’…

De expositieruimte, waarvan je in het Kunstmuseum een uitvergrote foto ziet, heeft de tand des tijds niet doorstaan, maar in 1994 is de constructie als onderkomen van het Marie Tak van Poortvliet Museum in Domburg herbouwd.

Foto tentoonstellingsgebouwtje Domburg, 1911.

Pioniers
In deze tentoonstelling worden Van Heemskerck en Tak van Poortvliet als pioniers van de moderne kunst gepresenteerd. Tot heden werd Tak van Poortvliet voornamelijk als mecenas, promotor, inspiratiebron en levensgezellin van Van Heemskerck gepresenteerd, maar nu wordt ook haar rol als muziekrecensent en publiciste belicht. Zij schreef artikelen over de Antroposofische beweging en de kunstenaars uit haar verzameling. Met de Duitse kunstcriticus Herwarth Walden, die Heemskercks werk in Berlijn ten toon stelde, correspondeerde zij in 1917 over een aan Van Heemskerck gewijde publicatie.

Tegenwoordig zijn we gewend aan vrouwen in ‘typisch’ mannelijke beroepen, maar zo’n honderd jaar geleden lag dat getuige een notitie van Tak van Poortvliet nog anders:

’want speciaal voor een vrouw is het verre van gemakkelijk om een pionier te zijn’

Aan de hand van thema’s als vrouwenemancipatie, duurzaamheid, queerness en mentaal welzijn wordt het verhaal van Jacoba en Marie geactualiseerd. Ter illustratie van hun vooruitstrevende ideeën worden twee ruimvallende reformjurken getoond. Modellen waaronder het letterlijk en figuurlijk benauwende keurslijf van een corrigerend korset overbodig was. Op foto’s onderscheiden beide vrouwen zich van andere dames door het dragen van een stropdas. Een subtiel feministisch statement.

De samenstellers van de tentoonstelling gaan vragen over de herkomst van het kapitaal, waarmee Tak van Poortvliet de bouw van haar villa en de aankoop van haar collectie bekostigde, niet uit de weg. Dat haar familievermogen vergaard was met de aan slavernij gelieerde handel in overzeese plantage producten wekt nauwelijks verbazing. Dit geldt voor vrijwel alle welgestelden in de koloniale tijd.       Een tweede kanttekening betreft de sympathieën van Marie en Jacoba voor het in Duitsland opkomende nationaalsocialisme. Deze kwalijke politieke voorkeur wordt enigszins genuanceerd door de mededeling dat beide vriendinnen in het gedachtegoed van deze stroming mogelijkheden zagen voor een betere wereld. Ze waren er ook van overtuigd dat kunst daar ook een belangrijke bijdrage aan kon leveren. Het bleef niet bij ideeën. Zoals we al zagen ontwierp Van Heemskerck een helende kleurentherapie. Met de stichting van een biodynamische boerderij maakten Heemskerck en Tak van Poortvliet hun idealen ook op het gebied van landbouw metterdaad concreet. Onder de benaming Loverendale Ter Linde is deze stichting tot de huidige dag aan de Oranjezonweg in Oostkapelle in bedrijf. 

Alles gegeven 
In de expositie zijn hoogtepunten uit Jacoba’s oeuvre te zien. Tekeningen, kleurrijke, expressieve schilderijen, vaak met een spirituele toets, houtsneden en glas-in-lood ramen. In dit medium zag ze -anders dan met olieverf op doek- mogelijkheden om, zoals ze schreef aan Walden

…’die Farben leuchtend geistlich [zu] haben..’ 

De ontwerpen zette ze op in aquarel, waarna deze in haar eigen kleine oven op glas werden gebrand. De speelse, kleurrijke lijnen ademen invloed van de Jugendstil. Walden liep aanvankelijk niet warm voor deze nieuwe creatieve wending, maar hij stelde haar ontwerpen voor glas-in-loodramen in 1918 toch ten toon op de jaarlijkse zogeheten Sturm-expositie.

Jacoba van Heemskerck, ontwerp no 19 voor glasraam, aquarel met krijt en karton, 1919, Berlinische Galerie

Nadat zij enkele kleine ramen voor huizen in Domburg had gemaakt werd haar hoop op orders van architecten vervuld. Door Jan Buijs kreeg ze diverse opdrachten voor villa’s en andere gebouwen. Indachtig de destijds veel gehoorde idee van een Gesamtkunstwerk, was zij van mening dat het effect van kleurrijke glasramen verhoogd zou worden wanneer deze accordeerden met de directe omgeving. In een brief aan Jan Buijs verduidelijkte zij deze visie: de glasramen zouden in harmonie met de kleuren van de trap (‘dus geen eikenhout’), de verf op de muren van het trappenhuis en de vloerbedekking moeten zijn. 

In 1920 toonde ze haar glaswerken bij de Haagse Kunstkring. Met succes, want in 1921 volgden opdrachten voor de Marine kazerne en de GGD in Amsterdam. In het verlengde van dit nieuw ontwikkelde medium maakte ze ook enkele grote glasmozaïeken, waarvan je in de laatste zaal met glas-in-lood werken de al genoemde Levensboom ziet.

Jacoba van Heemskerck, Boom, mozaïek 1920. Gemeentemuseum Den Haag. Foto Bram Vreugdenhil

In welke onderwerpen vonden de kunstenaars in Domburg inspiratie?
De schilderijen in de eerste zaal van de huidige tentoonstelling geven het antwoord. Hier ziet de bezoeker werk van Jacoba’s kleurrijke tijdgenoten. Zoals Ferdinand Hart Nibbrigs pointillistische portret van een Zeeuws meisje, een ijle impressie van het Zeeuwse land door Mies Drabbe, die eveneens een rol speelt bij het organiseren van de zomertentoonstellingen.

Ferdinand Hart Nibbrig, Zeeuws Meisje, 1914. Kunstmuseum Den Haag

Ook zie je divisionistische werken van Jan Toorop en Mondriaans eveneens in rechthoekige toetsen opgezette Duin II uit 1909. Dit werk dat min of meer als uitgangspunt voor zijn weg naar abstractie wordt gepresenteerd, hangt naast zijn nog figuratieve Maannacht in Laren. In de een-na-laatste zaal verbaast hij de bezoeker die hem van zijn moderne werken kent met een ogenschijnlijk middeleeuwse bewening. Het doek is een kopie naar de Pietà van Villeneuve-Les-Avignon door de 15e -eeuwse meester Enguerrand Quarton. Mondriaan schilderde het in 1912 in opdracht van Marie Tak van Poortvliet.

Mondriaan, Duin II, 1909. Doek 37,5 x 46,5 cm. Kunstmuseum Den Haag

In deze ruimte zie je ook Jacoba’s Twee Bomen, uit 1909, compleet met een voorstudie in houtskool. In de toets en het kleurgebruik zijn invloeden van Hart Nibbrig en Toorop evident.
Aan Heemskercks werk zie je invloed van haar Parijse klassieke scholing bij Eugène Carrière niet terug. In het voetspoor van Toorop ging zij aanvankelijk nog wel de luministische kant op, zoals te zien in Twee Bomen uit 1910. Onder invloed van de kubisten ontwikkelen Mondriaan en Van Heemskerck gaandeweg een eigen stijl. De vormen worden hoekiger en de kleuren gedempter. Aan de hand van eveneens door Tak van Poortvliet verzamelde werken van Léger en Picasso’s Femme au pot de moutarde uit 1910 is deze ontwikkeling goed te volgen.

Deze op het kubisme geïnspireerde werken konden de waardering van Jan Toorop niet wegdragen, of was hij misschien jaloers? Met zijn in een brief genoteerde laatdunkende opmerkingen over Jacoba’s werk bevestigt Toorop Tak’s zojuist geciteerde woorden over de hindernissen die vrouwelijke pioniers ervaren:

’Heemskerck is tegenwoordig aan het Mondrianen en Picassoën’

Enigszins malicieus voegt hij hieraan toe benieuwd te zijn naar wat ze volgend jaar weer zal gaan doen…

Hoe het verder ging zie je in deze tentoonstelling. Uiteindelijk geeft Jacoba de haar omringende werkelijkheid (licht) geabstraheerd op expressionistische wijze weer.

In Domburg putte Van Heemskerck vooral inspiratie uit de natuur, bomen, de lokale bevolking en de zee. Onderwerpen die zij veelal in symbolische, op de antroposofie geënte vormentaal in beeld brengt. Door de bomen op een van 1913 daterend schilderij zijn de contouren van het 13e -eeuwse Kasteel Westhove in Domburg herkenbaar. Binnen de metersdikke muren van de voormalige -nog altijd sprookjesachtige- zomerresidentie van de abten van Middelburg is tegenwoordig een Stay-Okay hostel ondergebracht. In andere werken herken je -niet altijd in een oogopslag- Zeeuwse onderwerpen. Duinlandschappen, bomen, Zeeuwse meisjes en gestileerd vormgegeven schepen op zee, waarover zo meer.

Jacoba van Heemskerck, Kasteel Westhove in Domburg, 1913. Doek 100 x 80 cm. Zeeuws Museum, Middelburg

In Nederland liet waardering voor haar werk nog even op zich wachten, maar in 1913 exposeerde Van Heemskerck als gezegd al in de grote door kunstcriticus en galeriehouder Herwarth Walden georganiseerde Berlijnse Erste Deutsche Herbstsalon. Walden toonde haar werk naast dat van de leden van de avant-gardistische kunstenaarsgroep ‘Der Sturm’: Kandinsky, Marc, Léger en Chagall. Dankzij de door Walden georganiseerde exposities en zijn publicaties in het kunsttijdschrift ‘Der Sturm’ raakte Van Heemskerck in Duitsland bekend. Hiermee is haar keuze voor Duitstalige titels verklaard. Een apocalyptische verbeelding van zeilschepen op een woeste zee getiteld Bild No. 77 verkoopt ze in 1917 voor maar liefst 2000 Duitse Marken.

Jacoba van Heemskerck, Bild No. 77, schepen op een woeste zee, 1917 Kunstmuseum Den Haag – legaat Marie Tak van Poortvliet

De vormen en kleuren in haar Bild no. 33, Zee met Schepen uit 1915, verraden invloed van Kandinsky. In zijn Compositie, uit 1930, zijn met wat fantasie eveneens de driehoekige vormen van zeilen herkenbaar.

Zoals in veel Hollandse zeventiende -eeuwse marines, bevatten ook Heemskercks zeegezichten een symbolische, in dit geval op de antroposofie gebaseerde, lading. De zeilbootjes verwijzen naar de spirituele ontwikkeling van de mens. …’De scheepjes ver weg op zee zijn nog iel en kwetsbaar voor tegenwind. Op de voorgrond bevinden zich de stevige schepen met kleurige zeilen die trots wapperen in de wind; het symbool voor complete geestelijke ontplooiing’… aldus de kunstenaar.

Jacoba van Heemskerck Bild 33 zee met schepen 1915 Kunstmuseum Den Haag
– legaat Marie Tak van Poortvliet-

In leven en werk van Piet Mondriaan staat spirituele ontwikkeling eveneens centraal. In zijn Evolutietryptiek brengt Jacoba’s geestverwant Mondriaan de spirituele ontwikkeling van de mens op indrukwekkende wijze in beeld. Geïnspireerd door de geschriften van de indertijd invloedrijke Madame Blavatsky en de filosoof Schoenmaker, omarmt Mondriaan de theosofische levenshouding. Met de drie enigszins geometrisch vormgegeven figuren geeft Mondriaan de stadia naar spirituele bewustwording weer. Van het lagere, lichamelijke- naar het hogere, geestelijke niveau

Piet Mondriaan, Evolutietryptiek, 1911. Kunstmuseum Den Haag

Ter illustratie van hun gezamenlijke bron, de theosofie wordt het monumentale drieluik naast topstukken van Van Heemskerck getoond, waarin ook zij de weg naar geestelijke verlichting in beeld heeft gebracht.

Jacoba van Heemskerck, Kleurencompositie nr. 106, 1919

De weg naar verlichting vormt ook het onderwerp van Bild No. 62 (Eiland) uit 1917. Dit werk heeft een apocalyptisch thema. De uivormige koepels verwijzen naar de goddelijke oorsprong van het bestaan. De zeilboten verbeelden een mogelijke toekomst voor de innerlijke mens, die na veel tegenspoed kan zegevieren, aldus het bijschrift. In Bild no. 106 uit 1919 heeft Heemskerck soortgelijke koepels aan de einder als licht in de duisternis, in beeld gebracht.

Jacoba van Heemskerck Bild no. 62 (Eiland) 1917,Kunstmuseum Den Haag – legaat Marie Tak van Poortvliet Foto Marina Marijnen

In de tentoonstelling zie je ook verschillende andere werken uit de nalatenschap van Marie Tak van Poortvliet: Het schaap van Franz Marc, daterend van 1914 en Kandinsky’s bijna abstracte verbeelding van een voortjakkerende jockey dat hij de titel Lyrisches meegaf.

Wassily Kandinsky, Lyrisches, 1914 Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam

Invloed van Kandinsky en Jawlensky
Van Heemskerck bracht de verf meestal met korte diagonale toetsen dun op. Niet zelden is de drager zichtbaar. Een vergelijkbare werkwijze kenmerkt ook het werk van Kandinsky en Jawlensky, van wie je in de zaal achter de Van Heemskerck tentoonstelling een expressionistische Vrouwenkop ziet. In Heemskercks titels is invloed van Kandinsky evenmin ver weg. Een houtsnede uit 1916 gaf zij de benaming Compositie XIII. Het enigszins raadselachtige beeld geeft een impressie van het schelpenpad achter villa Loverendale. De voorstelling met donker omlijnde kleurvlakken, die als puzzelstukjes in elkaar passen, doet sterk denken aan haar glas-in-lood creaties.

Jacoba van Heemskerck, compositie XIII, 1916. Kunstmuseum Den Haag

In de een-na-laatste zaal is een hele wand behangen met houtblokken. Met de houtsnede, de techniek die zij zich bij Hart Nibbrig had eigen gemaakt, heeft ze veelvuldig geëxperimenteerd. Compositie XVII, no. 15 toont een geabstraheerde impressie van de typische door de zeewind kromgegroeide bomen van de Domburgse duinrand, de zogeheten manteling. Ze vormen een terugkerend motief in haar werk. 

Jacoba van Heemskerck, Compositie XVII – no. 15, houtsnede 24 x 36 cm, 1918.

Bomen spelen een symbolische rol in haar oeuvre. De aan de theosofie ontleende levensboom is een steeds terugkerend onderwerp in haar werk. Ze verwerkte dit motief in 1920 ook in het kleurrijke mozaïek, dat dit voorjaar te zien was in de tentoonstelling Tussen Hemel en Oorlog: Kunst en Religie in het interbellum in het Catharijneconvent. 

In Bild no. 25 geeft Van Heemskerck een kleurrijke, impressie van enkele huisjes in een Zeeuws duinlandschap, hoewel de duinen meer de vorm van Zwitserse bergen hebben. In de witte enigszins aan Gauguins Bretonse vrouwen herinnerende vormen in de voorgrond, herkent de opmerkzame waarnemer de kappen van de Walcherse meisjesmutsen.

Jacoba van Heemskerck, Bild no. 25. 1915 Kunstmuseum Den Haag Foto Marina Marijnen

In een blow-up zie je Jacoba in haar atelier bij Villa Loverendale, waarin ze poseert voor dit doek. Elders in de opstelling hangt een voorstudie.

Jacoba van Heemskerck in haar atelier ca. 1916

Het lijkt erop dat Van Heemskerck haar onderwerpen spontaan op het doek bracht, maar uit een bewaard gebleven studie blijkt dat aan haar schilderijen veel denkwerk voorafging, zoals ze ook schreef aan Walden. Desondanks was ze vaak ook ontevreden over het resultaat.

Behalve bijna abstracte landschappen schilderde Van Heemskerck ook zogeheten synthetische portretten. Beeltenissen waarin zij -geënt op de ideeën van Rudolf Steiner de als aura aangeduide, kleurschakeringen die in elk mens omhullen, in beeld brengt. Daarvan is Bild no. 90, dat een portret van Marie Tak voorstelt, een opmerkelijk voorbeeld.

Jacoba van Heemskerck, Bild no. 90,1918, portret van Marie Tak, Kunstmuseum Den Haag

In Bild no 84 uit 1918, verwerkte zij de gelaatstrekken van een kind. Als je goed kijkt herken je een vermoeden van appelwangetjes en blond haar!

Jacoba van Heemskerck, Bild no 84 (portret van een kind) 1918, Kunstmuseum Den Haag

Naast deze compositorische en symbolische aspecten, is de aandacht die Van Heemskerck aan haar materiaalgebruik besteedt ook interessant. In plaats van de verf zo uit de tube te gebruiken experimenteerde zij met het maken van haar eigen pigmenten. Om intensere kleuren en meer glans te verkrijgen bracht ze de verf daarenboven op transparante dragers aan als glas en zijde. Deze werkwijze lag in het verlengde van haar wens om het geestelijke licht in beeld te brengen.

Jacoba van Heemskerck had nog veel ideeën, maar haar gezondheid liet haar in de steek. Ze overleed onverwacht op 47-jarige leeftijd. In memoriam organiseerde Walden in 1924 een overzichtstentoonstelling in Berlijn. In datzelfde jaar stelde Marie Tak van Poortvliet een expositie samen in Domburg, waarin Van Heemskerck, zoals ook nu, getoond werd te midden van Mondriaan, Kandinsky en Franz Marc.

Wassily Kandinsky; Pionier van de Abstracte Kunst. Museum H’ART tot 11 november 2024

Wassily Kandinsky, Auf Weiss II (Sur blanc II), 1923.105 x 98 cm, Olie op doek. Geschonken door Nina Kandinsky in 1976

Met deze tentoonstelling wordt een nieuw hoofdstuk in de jonge geschiedenis van Museum H’ART (voorheen Hermitage Amsterdam) geschreven. Na de breuk met Rusland is het museum nieuwe samenwerkingsverbanden aangegaan, o.a. met het Centre Pompidou in Parijs, dat de artistieke nalatenschap beheert van Wassily  Kandinsky (1866-1944). Deze connectie biedt het Nederlandse publiek de kans om kennis te maken met het fascinerende werk van deze pionier van de abstracte kunst. 

Geschoold als jurist maakt Kandinsky in 1896 een carrière switch. In München, destijds de culturele hoofdstad van Europa, neemt hij teken- en schilderlessen. Ook bekwaamt hij zich in het maken van houtsneden. Deze techniek, waarbij de motieven plat met van elkaar gescheiden kleurvlakken in beeld komen, opende de weg naar abstractie. In Samstagabend in Marken is deze invloed bij voorbeeld duidelijk te zien.

W. Kandinsky, Samstagabend, 1904, Tempera op zwart papier; geplakt op karton 35 x 50 cm.
Centre Pompidou, Parijs

Het begin van dit traject wordt geïllustreerd met kleine werkjes die ontstonden tijdens reizen door Europa en Tunesië. In de grote zaal wordt Kandinsky’s ontwikkeling naar abstractie zichtbaar gemaakt. Werken die in het Zuid-Duitse Murnau ontstonden laten zien hoe Kandinsky de zichtbare werkelijkheid geleidelijk aan verlaat.

Hoogtepunt van de tentoonstelling vormt de reconstructie van de met wand-schilderingen gesierde ontvangstsalon van de Juryfreie Kunstschau, die in 1922 in Berlijn te zien was. De explosie aan kleuren en vormen van dit ontwerp voor een fictief museum was geïnspireerd op Kandinsky’s herinneringen aan kleurrijk beschilderde Russische boerenhuizen. In de talrijke geometrische vormen zijn onmiskenbaar ook invloeden van de Russische constructivisten aanwijsbaar, waarmee hij tijdens zijn kortstondige aanstelling in dienst van het communistische regime in 1917 had kennis gemaakt. Afgezien van vijf voorstudies zijn de originele ontwerpen tijdens WOII verloren gegaan. Deze reconstructie werd in 1977 gemaakt ter gelegenheid van de opening van het Centre Pompidou. Vanaf de bovenverdieping heb je er mooi zicht op.

Museum H’ART, Reconstructie van de Salon de Reception d l’exposition van de Juryfreie in Berlijn, 1922
. Foto: Alizé Barthelémy

In 1922 was deze nieuwe beeldtaal voor velen wel even wennen. Voor een goed begrip van het toenmalige onbegrip voor abstracte kunst even een schets van het Europese kunstklimaat in de vroege twintigste eeuw. Terwijl het publiek, gewend aan traditioneel geschilderd academisch werk, na aanvankelijke weerstand eindelijk waardering begon te krijgen voor de snel gepenseelde vluchtige indrukken van de impressionisten zocht een volgende generatie kunstenaars alweer naar nieuwe artistieke wegen.

De werken van de expressionisten zijn van een heel ander kaliber. Niet de buitenwereld, maar de binnenwereld vormde hun inspiratiebron. In vereenvoudigde, vervormde beelden schilderden zij hun gevoelens in felle kleuren van zich af.Abstract werkende kunstenaars gaan even later nog een stap verder. Zij verlaten de zichtbare werkelijkheid.

Kandinsky’s kunsttheorieën
Als kind van zijn tijd, filosofeerde Kandinsky over kunst en metafysische aangelegenheden. Zijn ideeën ontvouwde hij in verschillende traktaten, waarvan Über das Geistige in der Kunst uit 1911 het bekendst is. In deze verhandeling legt hij een relatie tussen kleur en muziek: klankkleur. Hij werd daartoe geïnspireerd door zijn vriend de uitvinder van de atonale muziek Arnold Schönberg. In Kandinsky’s ogen stond de mensheid aan de vooravond van een nieuw tijdperk, waarin het materialisme zou plaats maken voor het ‘geestelijke’. Daarin stond Kandinsky niet alleen. Zijn ideeën werden gevoed door antroposofisch en theosofisch gedachtengoed dat destijds breed in de belangstelling stond. Deze gedachte manifesteert zich in alle kunstvormen. In de schilderkunst wordt deze aan een innerlijke noodzaak ontsproten ‘geestelijke’ kunst vormgegeven met kleurvlakken en lijnen die ‘net zo abstract zijn als muziek’. Met een aan Kandinsky ontleende beeldspraak wordt deze enigszins lastig te vatten abstracte gedachte in een video aanschouwelijk gemaakt:

…’Kleur is een middel om rechtstreeks de ziel te beïnvloeden… Kleur is het klavier; het oog is de hamer, terwijl de ziel een piano met vele snaren is. De kunstenaar is de hand waarmee het middel, de verschillende toetsen, de menselijke ziel kan laten trillen’…

In zijn jonge jaren was Kandinsky ook al gepreoccupeerd met kunsttheorie. In de door hem opgerichte kunstenaarsgroep Phalanx deelt hij in 1901 zijn ideeën met anderen. Zoals in de gelijknamige oud-Griekse slagorde richtten de leden hun lansen als één speerpunt op de door hen als oubollig ervaren academische stijl. Onder dezelfde naam opent Kandinsky een kunstschool, die -ongebruikelijk voor die tijd- ook vrouwelijke leerlingen toelaat. In Gabriele Münter ontmoet Kandinsky een nieuwe levenspartner. In 1902 trokken zij er met medestanders op uit om in de natuur te werken. De school werd echter in 1904 weer gesloten.

In 1904 beginnen Kandinsky en Münter aan hun trip door Nederland, Duitsland, Italië en Tunesië. Van het verblijf in Nederland dateren enkele nostalgische stadsgezichten en een impressie van de haven van Rotterdam. In een video bladert een onzichtbare hand door Münters schetsboek met impressies van Marker huisjes en raak getroffen figuurtjes. In de vergeelde foto’s die zij in Holland maakte herken je de inspiratiebron voor Kandinsky’s Kanal in Holland.

Wassily Kandinsky Kanal in Holland, uit 1904. Doek op karton, 23 x 33 cm. Centre Pompidou

Van 1904-1905 overwinterde het stel in Tunesië. Aan dit verblijf herinneren kleine stadsgezichten en impressies van verstilde stranden. In de dik aangebrachte verfbanen herken je de eerste symptomen van Kandinsky’s weg naar abstractie.

Wassily Kandinski, Parc de Saint-Cloud, Dunkle Allee, 1906. Centre Pompidou, Paris

In 1906 maakt het duo in Parijs kennis met werk van Matisse, Picasso, Dufy, Gauguin en Monet. Van die periode dateren Kandinsky’s in de openlucht geschetste impressies van het Parc de Saint-Cloud, met rake indrukken van de kleur- en lichtvlekken onder de schaduwrijke bomen.

Murnau
In 1908 vestigen Kandinsky en Münter zich in Beieren. In het schilderachtige Murnau werken ze vol overgave in de openlucht. Kandinsky’s figuratieve werken worden geleidelijk aan expressiever en abstracter.

Het zou, gezien haar belangrijke rol in hun gezamenlijke weg naar abstractie interessant geweest zijn om ook enkele nauwelijks van Kandinsky te onderscheiden werken van haar hand te zien, maar Münter schittert in de expositie door afwezigheid. Had Nina Kandinsky, die het werk van haar man schonk aan het Centre Pompidou, misschien iets tegen de beroemde ex van haar man? Geen slechte vraag besefte ik na lezing van de bijdrage van emeritus-hoogleraar Paul Akkerman in het zomernummer van Kunstschrift. Daarin wordt een recensent van de Haagse Post in 1963 geciteerd: …’deze levendige vrouw [Nina Kandinsky] blijkt nog steeds gebeten op Gabriele Münter’ …

Een andere journalist tekende uit Nina’s mond op dat de jaren waarin Kandinsky met een ‘Duitse schilderes’ had samengeleefd …’een zeer ongelukkige tijd [vormden], waarin hij veel geleden heeft’…

Anders dan vaak gedacht was Kandinsky’s ‘uitvinding’ van de abstracte kunst ‘geen eenmansproject, maar een gezamenlijk avontuur’ van kunstenaars die tussen 1909 en 1914 samen werkten in het huis van Gabriele Münter, die in deze ontwikkeling zelfs een belangrijk aandeel had, aldus Akkerman.

1 Wassily Kandinsky, Studie voor Murnau mit Kirche II, 1910. Karton 32 x 44 cm. Part. Coll.
2 Gabrielle Münter, Wind und Wolken, 1910, Olieverf op karton 50 x 65 Sprengel Museum, Hannover

Dat Nina liever niet aan Münter wilde worden herinnerd is niet geheel onbegrijpelijk, maar dat museumdirecteuren en samenstellers van tentoonstellingen Münters rol op weg naar abstractie eveneens hebben doodgezwegen intrigeerde Akkerman. In haar in 1914 ontstane verbeelding van vogels dat terecht de titel Abstrakt draagt, is de zichtbare werkelijkheid ver te zoeken.

Gabrielle Münter, Abstrakt, 1914

Vanaf 1914 beginnen de wegen van Kandinsky en Münter te divergeren. Kandinsky zet zijn zoektocht op de ingeslagen weg naar abstractie voort. Münter keerde in de stijl van de zogeheten Nieuwe Zakelijkheid, terug naar de figuratie.

Gabrielle Münter, Frühstuck mit Vogel, 1934

Na WOII stond abstracte kunst symbool voor vrijheid. Wie figuratief was blijven werken had volgens Akkerman de ‘afslag gemist’. In 1954 begon Münter weer abstract te werken, maar haar bekering kwam voor een vermelding bij de voorlopers van de abstracte kunst te laat.

Gabrielle. Münter, Abstrakt (Mitte hellblau, oval), 1954. Karton 45 x 33 cm. Städtische Galerie im Lenbachhaus und Kunstbau, München.

Terug naar de tentoonstelling. Met de oprichting van de Neue Kunstlervereinigung München (NKVM) ontvouwt Kandinsky in 1909 een nieuw artistiek initiatief. Onder deze paraplu werkten Gabriele Münter, Alexej von Jawlensky, Marianne Von Werefkin, Franz Marc en Paul Klee samen. Dit resulteerde in de oprichting van Der blaue Reiter. De naam is, anders dan vaak gedacht, niet ontleend aan de blauwe paarden van Franz Marc, maar aan Kandinsky’s Blaue Reiter uit 1903.

Wassily Kandinsky Der Blaue Reiter, 1903. (part.Coll.)

In 1911 publiceren Kandinsky en Marc Der Blaue Reiter Almanach. Met dit revolutionaire manifest starten zij een letterlijk en figuurlijk grensverleggende dialoog tussen verschillende artistieke genres. Met de expressieve, felgekleurde lyrische schilderijen die zij in datzelfde jaar tentoonstellen overrompelen de leden van der Blaue Reiter het publiek.

W.K. Ankündigung der Blaue Reiter, (alternativer Titel: Mit Schwan), 1911-1912

Een klein ogenschijnlijk geheel abstract werkje herinnert aan deze tijd. In Ankündigung der Blaue Reiter zie je links van het midden, gehuld in een blauwe ‘wolk’ de contouren van een ruiter te paard.   Met het uitbreken van WOI valt de groep uiteen. Macke en Marc vinden een ontijdige dood in de loopgraven.

Op weg naar abstractie.
In de grote zaal vormen Kandinsky’s vroegste bijna-abstracte werken een eye-opener voor wie niet veel op heeft met non-figuratieve kunst. In Improvisation III uit 1909 zijn een man en paard nog enigszins herkenbaar. Gaandeweg lost de figuratie echter op in een feest van kleuren en vormen, zoals in het doek Mit dem Schwarzen Bogen uit 1912. De kern van deze compositie: de zwarte boog kom je ook in andere composities tegen. Deze is afgeleid van een zogeheten doega. Een rondbogige dissel waarmee 3 paarden voor een trojka -een Russische slede- kan worden aangespannen. 

Wassily Kandinsky, Improvisation 3, 1909. 94 x 130 cm, Olieverf op doek Centre Pompidou Paris Geschonken door Nina Kandinsky in 1976

Twee jaar later ontstond het monumentale Bild mit rotem Fleck. Kandinsky’s verkenning van conflicterende kleurverhoudingen zou zijn ingegeven door de dissonanten in Schönbergs composities. De bewering dat elke verwijzing naar de werkelijkheid hier verlaten zou zijn klopt echter niet. Linksonder staat in mijn ogen toch duidelijk een ballerina in de spotlight.

1  Wassily Kandinsky, Mit dem schwarzen Bogen (Avec l’arc noir), 1912. 189 x 198 cm Olieverf op doek, Centre Pompidou Paris, Geschonken door Nina Kandinsky in 1976.
2. Wassily Kandinsky, Bild mit rotem Fleck 1914. 189 x 198 cm Olieverf op doek, Centre Pompidou Paris, Geschonken door Nina Kandinsky in 1976

Rusland Overgangsjaren.
Onder deze noemer besteedt de tentoonstelling aandacht aan de periode na Gabriele Münter. Bij het uitbreken van de WOI keerde Kandinsky noodgedwongen terug naar Rusland. Münter vestigt zich in Stockholm. Na een kortstondige hereniging gaat het stel in 1916 uit elkaar. Niet lang daarna leerde Kandinsky een nieuwe liefde kennen. Geen liefde op het eerste gezicht, maar op het eerste gehoor. Na een telefoongesprek wilde hij de vrouw met de lieflijke stem aan de andere kant van de lijn leren kennen. In 1917 trad de vijftigjarige schilder in het huwelijk met de 16-jarige Nina Andrejevskaja. Kort daarna werd hun zoon Vsevolod geboren. Tijdens de ontberingen die volgden op de Russische Revolutie overleed het kind op 16 januari 1920. Van dat onheil is in de impressie van Nina en haar zus Tatiana nog geen spoor. In deze idylle houdt hij nog even vast aan de stijl uit Murnau, maar niet voor lang….

Wassily Kandinsky, Akhtyrka, Nina & Tatiana dans la veranda, 1917 olieverf op doek 27,5 x 33,6 cm Centre Pompidou, Paris

Ook op artistiek terrein is het tijd voor verandering. In Moskou richt Kandinsky in 1921 de Russische Academie der Kunstwetenschappen op. Twee jaar eerder ontstond het destijds opzienbarende doek Im Grau. Wegens de ingetogen tinten die scherp contrasteren met primaire kleuren kenschetste de eigentijds kunstcriticus Will Grohmann het werk als …’extreem ingewikkeld en onrustbarend in zijn uitbundigheid’… De vormen zweven door een oneindige ruimte. Voor een rood hemellichaam tekent zich wederom de zwarte boogvorm af. Dit werk markeert een waterscheiding. Na 1919 ontstaan evenwichtige composities samengesteld uit duidelijke geometrische vormen.

Kandinsky, Im Grau, 1919. Olieverf op doek 129 x 176 cm Centre Pompidou,Paris

Op weg naar het vervolg van de expositie ziet de bezoeker oude ‘abstracte’ filmbeelden van Walter Ruttmann: Opus II, III, IV: Black and White Silent, uit 1921-1925. Op de trap weerklinkt de betoverende prelude van Richard Wagners romantische opera Lohengrin. Het horen van deze muziek veroorzaakte in 1896 een doorslaggevende ervaring in Kandinsky’s artistieke ontwikkeling die leidde tot zijn carrière switch.

Bauhaus
In de bovenzalen staat Kandinsky’s relatie met het Bauhaus centraal: de progressieve kunstopleiding die van 1919 tot sluiting door de nazi’s in 1933 achtereenvolgens in Weimar, Dessau en Berlijn gevestigd was. Je ziet documenten, foto’s en meubels uit die tijd geven een indruk van Kandinsky’s eetkamer. Aan de wand hangt het uit 1923 daterende doek Auf Weiss. In het Bauhaus, de kraamkamer van de Gesamtkunst, ontstonden creaties die de traditionele grenzen tussen architectuur, beeldende kunst en nijverheid overstegen.

Onder invloed van collega docent Lazlo Moholy Nagy nemen Kandinsky’s composities na 1925 een meer analytische, systematische wending. Mooi voorbeeld van dit zogeheten lyrisch geometrisme is het doek Auf Spitzen, dat ook suprematische invloed vertoont van de geometrische abstracte stijl van Kazimir Malevitsj.

Wassily Kandinsky Auf Spitzen, 1928. Doek 140 x 140 cm. Centre Pompidou Paris

In 1925 ordent Kandinsky zijn ideeën hierover in de publicatie Punkt und Linie zu Fläche. In de expositie wordt een bladzijde uit dit boek getoond, waarin Kandinsky tekst en uitleg geeft over de plek – en daarmee samenhangende betekenis van de punt. Het vergt enig geduld en -lastig met al die mensen om je heen- concentratie, maar vooral goede ogen om de pointevan dit exposé te vatten!

Getuige enkele als Entwicklung aangeduide werken stond Kandinsky ook na zijn Bauhaustijd niet stil! Het doek Zerbrechlich uit 1931vormt het uitgangspunt voor de installatie Kunst is een reis van Bink van Vollenhoven en Søren Siebel. In dit digitale ‘klank en lichtspel’ worden aan Kandinsky’s werk ontleende vormen geprojecteerd, aangevuld met een geestig: oer-Hollandse bottertje dat de opmerkzame bezoeker elders in de expositie heeft kunnen zien. Eveneens indrukwekkend is het monumentale Entwicklung in Braun, dat de overgang markeert van Kandinsky’s tijd aan het Bauhaus en de jaren in Parijs. Vanuit sombere bruintinten lichten, als door een geopende deur, vormen en kleuren als een hoopgevend toekomstperspectief op. Picasso, Braque en Moholy Nagy zijn niet ver weg; Jean Arp en Joan Miro met zijn biomorfe figuren evenmin.

Wassily Kandinsky, Entwicklung in Braun, 1933. Doek 101 x 121 cm. Centre Pompidou Paris

Mijn gedachten over -ogenschijnlijke- overeenkomsten tussen de stijl van het Bauhaus en dè Stijl van Gerrit Rietveld, Theo van Doesburg en Piet Mondriaan worden bevestigd bij het zien van een in het publieksboek afgebeelde reconstructie van een wandschildering in het Bauhaus in Weimar. Na een uitnodiging om lid te worden van de kunstenaarsgroep Cercle & Cahier maakt Kandinsky in 1929 kennis met die andere pionier van de abstracte kunst: Piet Mondriaan.

Er is weliswaar enige gelijkenis, maar anders dan in de Nieuwe Beelding van De Stijl zijn de geometrische vormen van Kandinsky’s Bauhausjaren bepaald niet strak en monochroom. Later worden Kandinsky’s abstracte composities zelfs nog complexer. 

Van de Bauhausjaren dateren werken in meer of minder ver doorgevoerde stadia van abstractie. In de geometrische vormen op de kerstkaart die Kandinsky in 1926 voor Nina maakte zijn de zon, de maan en met wat fantasie een kerstboom met ballen en een orthodox kruis nog herkenbaar.

Wassily Kandinsky A Nina pour Noël, 1926. Olieverf op karton 33 x 45 cm. Centre Pompidou, Paris

In de kabinetten zijn meer minder bekende Kandinsky’s te zien zoals het indrukwekkende Einzelne Klänge uit 1927. Dit suggestieve werkje bezorgde mij een vreemde sensatie. Het was als of ik mij in een onmetelijk donkerheelal bevond, waar allerlei vormen gewichtloos rondzweefden als voorafbeelding van het ruimteafval in de 21e eeuw.

Wassily Kandinsky, Einzelne Klänge, 1927. Olieverf op karton 33 x 41 cm
Centre Pompidou, Paris

Zijn laatste jaren brengt Kandinsky door in Neuilly-sur-Seine, waar zijn palet, naar eigen zeggen ‘ontspant’. De soberheid van de laatste Bauhaus schilderijen maakt plaats voor een feest van vorm en kleur. In Frankrijk doet hij bovendien weer nieuwe invloeden op. Na kennismaking met Marcel Duchamp verschijnen naast strenge geometrische ook aan de fantasie ontsproten vormen. In 1933 doet Kandinsky mee aan een tentoonstelling van de Surrealisten. En zelfs in Amerika was Kandinsky in  1936 te zien. In de tentoonstelling Cubism and Abstract Art in het MOMA werd het doek Deux Points uit 1935 getoond, waarin hij naast olieverf, evenals de kubisten, zand verwerkt had. In de laatste zalen zie je meer voorbeelden van Kandinsky’s niet aflatende vernieuwingsdrang. In diverse abstracte werken steekt zelfs de figuratie weer de kop op. De boven een oudroze achtergrond zwevende motieven in Cercle et Carré zijnonmiskenbaar afgeleid van realistische vormen, die mij doen denken aan  figuren op gebatikt Oosters textiel.

Wassily Kandinsky, Cercle et Carré, 1943. Olieverf en tempera op karton, 42 x 58 cm. Centre Pompidou, Parijs

De expositie eindigt met twee onvoltooide werken, die er overigens niet als zodanig uitzien. In de ene Peinture Inachevée zie je zwarte lijnvormige figuren op een groen veld. In de tweede onvoltooide roepen de op een zwart vlak aangebrachte figuurtjes associaties op met het artistieke vocabulaire van de Maya’s of Inca’s in Zuid-Amerika, maar misschien heb ik te veel fantasie.

Kort na voltooiing van deze onvoltooide werken overlijdt Kandinsky aan de gevolgen van een beroerte. Boven de baar hing zijn laatste grote doek: Accord Réciproque. In dit luchtige werk waarin Kandinsky een precaire balans tussen natuurlijke organische vormen zocht, zou je een uitnodiging kunnen zien om Kandinsky’s leven te vieren; het plezier spat ervan af!

Wassily Kandinsky, Accord réciproque, 1942. Olieverf en ripolin op doek, 114 x 146 cm. Centre Pompidou, Parijs.


Link: Museum H’Art, Wassily Kandinsky

Geverifieerd door MonsterInsights