In de zomertentoonstelling Aan Zee zie ik veel oude bekenden, zoals Mondriaans’ in groen en paarstinten geschilderde Duinlandschap uit 1911. Zijn Zeeuwse repertoire is in deze expositie aangevuld met een doek uit 1910: Zomer, duin in Zeeland dat het Gemeentemuseum in langdurige bruikleen van het New Yorkse Guggenheim Museum heeft ontvangen.
Ook Jan Toorops’ Zee en duin bij Zoutelande van 1907 is terug. In 2016 begon ik mijn review van de tentoonstelling, Jan Toorop, Zang der tijden, met volgende woorden: Een betoverende impressie in de kleur van vruchtenhagel: lucht, zee, strand, duinen en twee kleine meisjes in Zeeuwse klederdracht … Wat doen zij daar; zijn ze bezig met een opzegger ‘Iene miene mutten’ of gooien ze bikkels in het duinzand en wie zijn ze? Het zou zomaar kunnen dat Jan Toorop mijn grootmoeder, geboren in 1901, als model voor dit doek gebruikte. Ze werd bijna 100 jaar, maar Toorop schonk haar de eeuwige jeugd…
Behalve dit in ‘technicolor’ gestippelde doek is soortgelijk werk van Ferdinand Hart Nibbrig te zien. Alsook impressies van het Walcherse landschap door Jacoba van Heemskerck, die evenals haar collega’s aanvankelijk luministische werken maakte, maar gaandeweg een eigen expressionistische stijl ontwikkelde. In de expositie ziet de bezoeker hardwerkende boeren, lieflijke boerinnetjes, betoverende landschappen en zeegezichten gevangen in het het Zeeuwse licht, dat wel degelijk bestaat, ook al denkt Carel Blotkamp daar anders over.
Het begon allemaal in Domburg. Sinds 1898 was Jan Toorop (1858-1928) hier ’s zomers met zijn vrouw en dochtertje Charly te vinden, van wie een jeugdwerkje getoond wordt. Later kwam kwam zij hier nog vaak terug om te schilderen, maar in een heel andere stijl dan haar vader. Vanaf 1924 ontstonden haar (magisch) realistische doeken met knoestige boeren en struise Zeeuwse boerinnen. De belangstelling die Toorop en zijn schilderende vrienden koesterden voor het zuivere onbedorven leven op het platteland was een wijd verbreide reactie op de industrialisering en verstedelijking van de late 19e eeuw. Zijn geïdealiseerde impressies van dat landleven geeft Toorop aanvankelijk -in de ban van de Seurat en Signac- in een kleurrijke, fijn gestippelde pointillistische stijl weer. Iets later evolueert deze in een minder goed leesbare bredere, zogenoemde divisionistische toets.
In zijn Zee en duinen te Domburg uit 1908, is het even zoeken naar de Zeeuwse boerinnetjes op weg naar het dorp. Zijn zoektocht naar ‘het diepere wezen der werkelijkheid’ brengt Toorop bij het katholieke geloof. Zijn fascinatie voor de standvastige boerenbevolking èn het (op Walcheren spaarzaam overgebleven) katholicisme komen samen in het portret van een Zeeuwse boer, dat hij de titel Godsvertrouwen meegaf uit 1907. Achter het venster staat de uit 1470 daterende gotische kerktoren van Westkapelle. Van deze tevens als vuurtoren functionerende toren zijn talrijke impressies aanwezig in de tentoonstelling. De naam van de man met zijn door de zilte zeelucht gelooide huid is Pier Jilles. Hij werd door Toorop in zijn zondagse goed geportretteerd, compleet met bij de Zeeuwse mannendracht behorende gouden knopen. Leuk ook is het destijds modieuze polka kapsel, dat met papillotten in krul werd gebracht. In het streng religieuze milieu werd voor de bijbelse vermaningen tegen ijdelheden kennelijk een oogje toegeknepen. Dezelfde man herkennen we in Toorops’ Zeeuwse man voor een gotische achtergrond. Nu in een modieus, frivool paars jasje, waarvan ik het realiteitsgehalte betwijfel. De beelden in de sinds de reformatie lege nissen van de toren zijn door Toorop fantasierijk ingevuld. Museum Catharijneconvent bezit verschillende religieuze werken van Toorops hand. Een schets van zijn veelzijdige carrière leest u elders op dit blog.
Aangetrokken door Toorop’s enthousiasme, kwamen ook Mondriaan, Hart Nibbrig en Jacoba van Heemskerck naar Zeeland. Hier vonden zij tussen 1908 en 1915 niet alleen zon, zee en frisse lucht, maar vooral inspiratiebronnen. In ca. zestig werken is te zien hoe zij deze vooral in licht en kleur vertaalden in een stijl die als luminisme wordt aangeduid. Behalve Hart Nibbrig ontwikkelden zij later elk een eigen stijl. Mondriaan vond hier zijn weg naar de abstracte kunst; Van Heemskerk de hare naar een donker getint expressionisme.
Ferdinand Hart Nibbrig (1866-1915) verkoos Zeeland boven het schilderachtige Laren, waar hij met zijn kleurrijke luministische stijl tussen de schilders van de Larense School al een buitenbeentje was. Hij kwam in 1911 voor het eerst in Zeeland en werd meteen verliefd op Walcheren. Zijn in de openlucht gemaakte schetsen werkte hij in zijn atelier uit tot kleurrijke doeken. Op een duin in Zoutelande liet hij een zomerhuis bouwen, Huize Sandvlught, dat sinds zijn vroege dood in 1915 nog altijd te huur is. Vanaf deze hooggelegen locatie maakte hij verschillende impressies van het kustlandschap. Zoals het Gezicht op Zoutelande (1910-15). Ook de bevolking sprak hem aan. In 1914 schilderde hij Zeeuwse meisje (Neeltje) en een portret van een Zeeuwse Boer.
Al eerder, in 1908, trok Piet Mondriaan (1872-1944) naar Domburg. Hij logeerde bij kunstverzamelaar Marie Tak van Poortvliet en Jacoba van Heemskerck op Loverendale. De villa viel in 1992 ten prooi aan de slopershamer. De toonzaal waar de Domburgse kunstenaars van 1911 tot 1921 hun werk exposeerden was door een storm in 1921 al tegen de vlakte gegaan, maar sinds 1994 zijn de werken van de kunstenaars in Domburg weer te zien. Ondergebracht in het Marie Tak van Poortvliet museum, een charmante replica van dat oude gebouwtje, omgeven door een heerlijke tuin aan de Ooststraat.
Mondriaans ontwikkeling van figuratie naar abstractie wordt in de Haagse tenttoonstelling kernachtig geïllustreerd aan de hand van de appelboom die hij in de tuin van Villa Loverendale schetste. In verschillende stadia ziet de bezoeker de metamorfose van deze ‘gewone’ boom naar een werk waarin de boom in sterk gereduceerde vormen nog slechts gesuggereerd wordt. De Rode boom, weergegeven tegen een blauwe achtergrond; vormt in die reeks een absoluut artistiek hoogtepunt. Vastgelegd toen de avond viel. Eén schakel ontbreekt, licht conservator Laura Stamps toe. Over deze missing link in Mondriaans ontwikkeling leest u meer op mijn blog over de Mondriaantentoonstelling in 2017.
In een aan hem gewijde zaal laat Piet Mondriaan -meestal gefotografeerd als een keurig in het pak gestoken strenge heer- zich van een andere kant kennen. Boven de zaaltekst blikt hij als een Indiase goeroe de zaal in. De foto dateert uit de tijd dat hij helemaal in theosofische sferen was. Charly Toorop memoreert ….. hoe ‘die malle Mondriaan in zijn buddhahouding pal midden op het strand zat’ te mediteren.
Aanvankelijk zijn Mondriaans onderwerpen nog herkenbaar. Gevoed door de Theosofie en Goethe’s ideeën over het zichtbaar maken van de ‘innerlijke’ wereld door middel van kleur en vorm, mondt Mondriaans spirituele zoektocht naar innerlijke beleving uit in een geabstraheerde verbeelding van de werkelijkheid. Die ontwikkeling wordt mooi verbeeld in een drietal impressies van de kerk in Domburg. De eerste een kleurrijke vingeroefening in divisionistische toets; de tweede een impressie in zwart wit; de derde een compositie met verre naklank van de twee eerdere werken.
Aan de tentoongestelde werken van Jacoba Van Heemskerk (1867-1923) zie je niet dat zij in Parijs studeerde bij de historieschilder Eugène Carrière. Van haar leertijd bij Ferdinand Hart Nibbrig evenmin een spoor. Op Walcheren putte zij vooral inspiratie uit de Zeeuwse natuur en de indrukwekkende bomen waarmee Walcheren voor de inundatie bezaaid was. Deze door de zeewind, als variant op de Caribische divi-divi, kromgegroeide bomen komen in haar werk steeds terug. In het voetspoor van Toorop ging zij in Domburg aanvankelijk de luministische kant op, zoals te zien in Twee Bomen uit 1910. Maar onder invloed van het kubisme worden de vormen steeds hoekiger en de kleuren gedempter.
Uiteindelijk geeft zij de haar omringende werkelijkheid op expressionistische wijze in een donker palet weer. Haar landschappen dragen geen herkenbare titels. Zij noemt ze Bild en worden aangeduid met een nummer. De inspiratiebron is niet in één oog opslag duidelijk, maar bij nadere beschouwing herken je de door hoge bomen omgeven contouren van Kasteel Westhove. In deze zomerresidentie van Middeleeuwse abten uit Middelburg zijn tegenwoordig een klein natuurmuseum en jeugdherberg ondergebracht. In 1913 exposeert Van Heemskerck haar werk in de grote Berlijnse Erste Deutsche Herbstsalon, samen met avant-garde kunstenaars als Kandinsky, Marc, Leger, Chagall en vele anderen, waarmee haar keuze voor Duitstalige aanduiding van haar werk verklaard is. Dat Jacoba in Berlijn goed gekeken heeft naar het werk van Wassily Kandinsky wordt niet alleen duidelijk bij het zien van de vormen en kleuren in haar Bild no. 33, Zee met Schepen uit 1915. Onder invloed van Mondriaan had zij ook belangstelling gekregen voor de theosofie. Middels de zeilbootjes verwerkte zij in dit doek een symbolische verwijzing naar de spirituele ontwikkeling van de mens. Ook in de benaming van haar werk is Kandinsky niet ver weg. Een houtsnede uit 1916 duidt zij aan als Compositie XIII. Een expressionistische impressie van de grillig gevormde eikenbomen van de Domburgse Manteling en het schelpenpad achter Villa Loverendale. Ligt daar nu een kind in de voorgrond, vraagt Jacqueline van Paaschen, een van de auteurs van het speciale Aan Zee Magazine zich af? In deze rood-zwarte op de buik liggende dubbelfiguur meen ik een droombeeld van de vriendinnen Marie en Jacoba te zien.
Prachtig is ook haar Bild no. 25, met een impressie van een Zeeuws duinlandschap. In de witte vormen in de voorgrond, herkent de opmerkzame waarnemer de kappen van Zeeuwse meisjesmutsen.
Dat kunstenaars niet alleen in Zeeland door zon, zee en licht werden aangetrokken is te zien in de gelijktijdige expositie De Haagse School op Scheveningen (te zien tot 16 september). Jan Hendrik Weissenbruch, Anton Mauve en de gebroeders Maris lieten zich inspireren door het eenvoudige vissersleven en de opkomende badcultuur. Weergegeven in een boeiende samenspel van lucht, water en licht dat zich ook ‘op’ Scheveningen manifesteert!
In een speciaal zomers Magazine worden beide exposities uitvoerig besproken. Hierin ook aandacht voor de Zeeuwse foto-reportage, die Stefan Vanfleteren op uitnodiging van het Gemeentemuseum maakte. Wonderlijke detailopnames van een gerimpeld water oppervlak, wuivend riet en de bomen van Jacoba van Heemskerck met een lange sluitertijd vastgelegd in diffuus licht.
Directeur Benno Tempel is al begonnen met zijn inleiding op de Art Deco tentoonstelling wanneer ik, vertraagd door het verkeer, binnenkom. Hij roemt de man die de spil was in de grensoverschrijdende ontwerpen van deze stijlperiode. Zijn naam heb ik gemist. Wanneer het gaat over stofontwerpen, kleding, juwelen, meubilair, prenten en schilderijen gepresenteerd als Gesamtkunstwerken, meen ik het te weten: Siegfried Bing.
Later, als ik tussen de timmerende, lijmende en anderszins ijverige inrichters van de tentoonstelling sta blijkt dat ik het verkeerd heb. Niet Bing maar de Franse couturier Paul Poiret (1879-1944) is de hoofdrolspeler in deze Art Deco expositie. Als een van de grootste vernieuwers van het modebeeld aan het begin van de 20e eeuw wordt Poiret als ‘de vader van de art deco’ gepresenteerd. De tentoonstelling schetst aan de hand van zijn ontwerpen een nieuw beeld van deze stijlbeweging, die anders dan werd aangenomen al rond 1910 begon. In tijden waarin dames letterlijk en figuurlijk nog in een strak keurslijf zaten, ontwierp Poiret rechte japonnen geïnspireerd op de Griekse peplos, die zònder korset gedragen konden worden. Wat een bevrijding moet dat zijn geweest!
Voor stofontwerpen werkte hij samen met eigentijdse kunstenaars als Raoul Dufy, Erté en Man Ray. Ook kocht hij werk van Brancusi en kleurrijke kunstenaars als Delaunay, Raoul Dufy, Henri Matisse en Kees van Dongen. In één van de zalen ziet de bezoeker een opname met boven Poirets echtelijk bed Kees van Dongens Quiétude, een vredige verstrengeling van een rode en blauwe figuur, die mij doet denken aan de regels uit Jacob Cats Houwelick: … ‘twee zielen gloeiend aaneengesmeed’…
In de eerste zaal van de tentoonstelling ziet de bezoeker voorbeelden van Poirets samenwerking met deze kunstenaars. Een schitterend blauw zijden japon uit 1912, een schilderij van Severini, waarin blauwtonen domineren en een met blauwe stof beklede tabouret vormen samen met Brancusi’s Maiastra uit Poirets privé collectie een harmonieus gecomponeerd tijdsbeeld.
Dit geldt ook voor een op Japanse kunst geïnspireerde kimono-achtige mantel met stofontwerp van Dufy, dat tevens gebruikt is voor de stoffering van een tweetal stoelen.
De naam Art Deco komt van de in 1925 gehouden Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes. Deze tentoonstelling bevatte alle artistieke ingrediënten die later als art deco zouden worden bestempeld. Poiret vormde daarin de centrale figuur. Naast toegepaste kunst waren interieur- en architectuur ontwerpen te zien. Op poppen gemodelleerd naar de vrouwen van Modigliani en Brancusi werden creaties van Lanvin en Worth getoond. Met 150 juwelen stal Cartier de show, maar je hebt altijd baas boven baas. Poiret die inmiddels de bijnaam le Magnifique had verworven, presenteerde zijn interieur-, mode- en parfumcreaties op drie arken in de Seine. Er waren modeshows te zien en één ark was ingericht als restaurant. Het was adembenemend, maar … hoogmoed komt voor de val. In 1925 ging het schip van zijn succes letterlijk en figuurlijk naar de kelder. Om een faillissement af te wenden moest Poiret zijn kunstcollectie plus de huizen die zijn ontwerpen produceerden, Maison Martine en zijn Parfumlijn in 1925 verkopen. Daarna probeerde hij tevergeefs zijn come-back te maken. Toen zijn rivale Coco Chanel haar eenvoudige little black dress presenteerde vroeg Poiret smalend of ze in de rouw was, waarop zij gevat zou hebben geantwoord: ‘Oui Monsieur, de vous!’
In de tentoonstelling van meer dan 300 objecten met een luxueuze, decadente uitstraling, ligt de nadruk op de Franse art deco. De bezoeker wordt opzettelijk overvoerd, want dat hoort bij deze uitbundige stijl. Prachtige stoffen, bont, japonnen, juwelen, meubels met fraai inlegwerk, fantasievol vormgegeven vazen, objects of virtu en interieurdecoraties worden gepresenteerd als een cocktail van verschillende stijlen. De bezoeker herkent het kubisme, futurisme en constructivisme van die jaren en invloeden van exotische culturen. De uitbundige, naar decadentie zwemende art deco beleeft haar hoogtepunt in de zogenoemde jazz-age 1920-1930 of roaring twenties. Voor een goed begrip even terug naar Siegfried Bing (1838-1905). Ook hij was een vernieuwer. Zijn naam is verbonden aan de Art Nouveau een decoratieve op plant- en dier motieven geïnspireerde stijl die zich in verschillende vorm tussen 1890 en 1914 in heel West-Europa op eigen wijze manifesteert. In Oostenrijk bekend als Secessionsstil, in Duitsland als Jugendstil of Reformstil in Italië als Stile floreale en in Spanje Modernismo werd genoemd. In Nederland werd deze bekend als de Sla-oliestijl, naar een reclame ontwerp van Jan Toorop voor Delftse sla-olie.
Geïnspireerd op de Japanse cultuur en prenten ontwierp Bing luxueuze toegepaste kunst. Eigentijdse kunstenaars bezochten zijn expositie op de wereldtentoonstelling van 1900 en zijn handelshuis Maison d’Art Nouveau. Vincent van Gogh zag er de prenten van Utagawa Hiroshige, die hem inspireerden tot zijn doeken Brug in de regen en Bloeiende pruimenbomen. In die tijd ontstonden Gesamtkunstwerken, waarin architecten, beeldhouwers, schilders, ceramisten en meubelontwerpers samenwerkten aan één creatie. Het rond 1910 door Antoni Gaudi als Gesamtkunstwerk ontworpen Casa Milà in Barcelona, beter bekend als La Pedrera, is daar een mooi voorbeeld van.
Dit alles speelt echter vòòr Paul Poirets tijd. De bloeiperiode van zijn creaties en de Art Deco ligt tussen 1920 en 1939. Poiret streefde eveneens naar ‘totaalkunstwerken’. Art Deco is een enigszins eclectische stijl waarin, anders dan in het repertoire van de Art Nouveau, geometrische vormen weergegeven in rijke kleuren, de overhand krijgen boven de asymmetrische plant- en dier motieven van voorheen.
In de volgende zalen zijn nog meer loose-fit jurken te zien, waarin je lekker de Charleston kan dansen, kamerschermen en een meubelstuk dat tegenwoordig alleen nog te vinden is in de slaapkamers van hoogbejaarde (groot)moeders of bij de kringloop: de toilettafel met Poirets fraaie parfumflesjes.
Met een reeks ceramische en glazen objecten van René Lalique, tijdschriften en reclame affiches en niet in de laatste plaats juwelen wordt het totaalbeeld van de Art Deco vervolmaakt. Vijfendertig ontwerpen van Cartier weerspiegelen de luxueuze sfeer van het interbellum, waarin na de gruwelen van WOI een nieuw optimisme en élan was ontwaakt.
Blikvanger is de zogenoemde Vanity Case; een met email, lakwerk en juwelen bezet doosje voor het meenemen van compact powder en lipstick. Een must-have voor welgestelde mondaine uitgaanstypes.
De vormgeving van deze objecten vertonen velerlei oosterse invloeden: Egyptische, Chinese, Japanse en zelfs Indiase inspiratiebronnen. Op een make-up doosje ontdekt ik een Moghul miniatuur met het portret van Sjah Jahan (bouwheer van de Taj Mahal).
De voorliefde voor exotische motieven werd in 1922 aangewakkerd door de ontdekking van de tombe van Toetanchamon met fabelachtige grafvondsten. Louis, één van de drie broers Cartier, gebruikte Egyptische oudheden als inspiratiebron voor zijn juwelen, zoals te zien in een hanger uit 1921. Tijdgenoot Charles Jacqueau gebruikte eveneens oosterse vormen en kleurcombinaties als blauw-groen; die zijn creaties de naam Pauwen-stijl bezorgde. Toepasselijk want met haar luxe overdaad roept deze het 17e eeuwse symbool voor ijdelheid in herinnering.
Naast een artistiek hoogbegaafde ontwerper was Poiret ook een handige zakenman. Voor de vervaardiging van zijn creaties riep hij een speciale werkplaats in het leven: Atelier Martine. De ontwerptekeningen en daar vervaardigde modellen zijn naast elkaar tentoongesteld.
In de volgende zalen wordt het feest van kostbare exotische (avond)japonnen voortgezet. In Kees van Dongens portretten van chique dames zien we de creaties van Poiret terug, zoals in de beeltenis van Madame Jasmy Alvin (voor 1920).
Met Van Dongens Mata Hari-achtige portret van danseres Mademoiselle Geneviève als Salomé, uit 1923 getoond naast Poirets kostuum voor zijn in 1911 georganiseerde ‘duizend-en-twee-nachtfeest’, haakt het Gemeentemuseum in op de actualiteit. In haar geboortestad Leeuwarden wordt t/m 2 april aan de legendarische Friezin die schuil gaat achter de naam Mata Hari een grote tentoonstelling gewijd. Na veel ups en downs beleefde Margaretha Zelle op het podium van Monsieur Guimet in Parijs, vrijwel gelijktijdig her finest hours en zwanendans als de ‘oosterse’ danseres Mata Hari. Poiret was eveneens gefascineerd door eigentijdse danseressen. Voor Isadora Duncan ontwierp hij schitterende creaties.
Behalve oosterse inspiratiebronnen verraden Poirets ontwerpen ook kleurrijke folkloristische invloeden, ontleend aan de kostuums van de dansers van de Ballets Russes die in die jaren optraden in Parijs. Leuk ook is het gebruik van kindertekeningen. Poiret liet jonge meisjes intuïtief wat op papier te zetten; de resultaten verwerkte hij tot stofpatronen.
De tentoonstellingsmakers zijn ruimhartig geweest: iedereen die destijds tot de avant-garde behoorde mag in deze expositie meedoen: Severini, Modigliani, Picasso en Kees van Dongen, van wiens hand ook een reeks illustraties bij de vertelling van Duizend-en-één-nacht te zien is. Matisse is vertegenwoordigd met een merkwaardig kostuum voor een rouwdrager en er hangt zelfs werk van Mondriaan en Theo van Doesburg, wiens geometrische vormen Poiret inspireerden tot de creatie van de grijs-zwart geblokte japon, model Braque!
Geïnspireerd op de vertellingen van Sheherazade organiseerde Poiret onstuimige feesten. Voor een bal getiteld Duizend-en-twee nacht, ontwierp hij het reeds genoemde harem kostuum. Via filmbeelden kan de bezoeker bijna honderd jaar na dato, nog meegenieten van dit spectaculaire bacchanaal. In een bonte, uitgelaten stoet komen Poirets gasten, leden van de Parijse beau monde èn exotische buiten-europese types, langs. Halfnaakt of gehuld in bizarre kostuums staan ze uitzinnig van vreugde te dansen; één van hen is Josephine Baker die ook wel eens iets warms draagt.
Het antwoord op de vraag naar de oorzaak van deze extase lees ik in de zaaltekst: …’ exorbitante feesten met champagne, felgekleurde cocktails, kreeft en cocaïne’…
Wie achter de titel Art Deco een brave tentoonstelling verwacht, komt plezierig bedrogen uit; de expositie is één groot orgie van schitterende en kleurrijke objecten.
B.Tempel e.a., Art Deco Paris, tentoonstellingscatalogus Gemeente Museum Den Haag, 2017.
Leuk voor jong en oud; Kunstprentboek van Enzo Pérès-Labourdette, Paul Poiret dromen van de Oriënt, Leopold Amsterdam, Gemeentemuseum Den Haag
Dit jaar wordt in het hele land stil gestaan bij de oprichting van De Stijl. Van Drachten via Amersfoort, met plaveisel in ‘de stijl’ kleuren, tot in Eindhoven. Ook het Haags Gemeentemuseum organiseert diverse exposities in het kader van het thema Mondriaan tot Dutch design: 100 jaar de Stijl. De inmiddels voorbije tentoonstelling Piet Mondriaan en Bart van der Leck: de uitvinding van een nieuwe kunst vormde de prelude. Gevolgd door de Ontdekking van Mondriaan en de onlangs geopende tentoonstelling Architectuur en interieur:het verlangen naar Stijl, waarin – in samenwerking met het Nieuwe Instituut (voorheen NAI) wordt ingegaan op het ontstaan van de stroming. In de hofstad kom je de stijlkleuren overal tegen, zelfs aan de balkonnetjes van een gebouw in de Zwolsestraat, dat bij nader inzien het Europa Hotel blijkt te zijn.
Wie aan revolutionaire kunst met horizontale en verticale lijnen en primaire kleurvlakken denkt, krijgt meteen associaties met Mondriaan, maar wat nieuw lijkt, blijkt al van eerdere datum leert de tentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum. De weg naar kleurrijke abstractie was ingezet door o.a. Gerrit Rietveld, Theo Van Doesburg, Cornelis van Eesteren en Bart van der Leck. Hun zoektocht naar een nieuwe vormentaal passend bij een moderne samenleving wordt in de Architectuur en interieur tentoonstelling met tekeningen, maquettes en meubelstukken geïllustreerd. De Eerste Wereldoorlog zou hebben aangezet tot deze nieuwe manier van denken en doen. In de bouwkunst zijn nieuwe opvattingen echter al sinds 1880 aanwijsbaar. Denk aan staalskeletten, betonconstructies en grote spiegelruiten. De samenstellers van de tentoonstelling zien in de verworvenheden van De Stijl veeleer een eindpunt van een 19e eeuwse tendens dan een op zichzelf staande vernieuwing. Dit inzicht werd tijdens een inleiding op de tentoonstelling door conservator Drs. Hans Jansen van het Haags Gemeentemuseum bevestigd. Als laatste spreker kreeg hij op 24 juni jl., voordat de leden de expositie bezochten, het woord tijdens de boeiende algemene ledenvergadering van de
Vereniging Rembrandt. Hij licht aan de hand van thema’s als technische innovatie, transparantie, spirituele ruimte, zuiverheid en kleur toe, hoe de architectonische ideeën van De Stijl in ook in het dagelijks leven werden toegepast. Aan de hand van de Rietveld Stoel legt hij uit hoe kunstenaars en architecten de illusie van kunst zo tastbaar mogelijk maakten. Bij Rietveld resulteerde dit o.a. in een stoel, die meer weg heeft van een sculptuur, waar je onmogelijk op kan zitten!
Bij de schilders van De Stijl speelt innovatie eveneens een belangrijke rol. Door te spelen met technische middelen evolueert Mondriaan, van realistische beelden naar zuivere abstractie. Toen het ruitvormige doek Compositie met grijze lijnen uit 1918 in het Rijksmuseum werd getoond, begreep de vrouw van directeur Willem Steenhoff dit werk meteen:…’ het lijkt wel een theedoek !…’
Dit werk zou later leiden tot een een breuk tussen Mondriaan en Van der Leck, die rechtlijnig vasthield aan het concept van horizontale en verticale lijnen, waarin voor Mondriaans diagonalen geen plaats was.
Voor een overzicht in de ontwikkeling van de stroming is het jeugdboek van Joost Swarte, En Toen de Stijl; op bezoek in het atelier, behulpzaam. De lezer bezoekt, rijdend op een ‘stijlfiets’, de ateliers van de verschillende leden van De Stijlgroep. We kijken achtereenvolgens binnen bij Theo van Doesburg, Vilmos Huszar, Bart van der Leck, Gerrit Rietveld, P.J. Oud e.a. om uit te komen bij het Parijse atelier van Piet Mondriaan, waar zijn radicaal abstracte composities ontstonden. In een brief aan Van Doesburg schrijft hij over de ‘groote’ schoonmaak die hij heeft gehouden, omdat hij in ‘zoo’n vuile boel’ niet kan werken. Het resultaat is bijzonder: tegen een voor die tijd modern wit decor plaatste Mondriaan rood, geel en blauw beschilderde platen, waardoor zijn woon-werkomgeving wel op een driedimensionaal schilderij leek. Om deze strak ingerichte ruimte wordt Mondriaan tot de huidige dag door architecten gewaardeerd. In Den Haag is dit atelier op ware grootte nagebouwd; een ruimte met witte muren, waarin alles is teruggebracht tot een geometrische essentie. Na een bezoek aan dit atelier zei tijdgenoot Piet Zwart: …’het was of ik bij Onze Lieve Heer werd binnengelaten’. Niet iedereen vond deze omgeving inspirerend. Toen Mondriaan een Rusinnetje mee naar huis nam merkte ze op: …’Maar men kan hier toch niet de liefde bedrijven’…
Toen Piet Mondriaan in 1917 via Bart van der Leck kennismaakte met vereenvoudigde, geometrische vormen neergezet in primaire kleuren, ging hij op op de ingeslagen weg verder. Maar op een geheel eigen manier.
In het Haags Gemeentemuseum, dat de grootste collectie Mondriaans bezit, is zijn ontwikkeling van realisme naar volledige abstractie goed te volgen. De bezoeker ziet vroege verstilde landschappen o.a. uit de omgeving van
Duivendrecht, Uden en het Gein bij Abcoude. Eenvoudige voorstellingen soms met een boerderij of molen gestoffeerd, waarin hij met subtiel kleurgebruik alleen maar de sensatie van een natuurervaring schetst. Of het simpele Boerderij met wasgoedaan de lijn, zoals alleen nog in het Zuiderzee Museum is te zien.
Later zien we een molen, kerktoren of oeroude boom die gaandeweg niet alleen van vorm verandert, maar ook van kleur verschiet. Van een ingehouden palet met natuurlijke kleuren, gaat Mondriaan in Zeeland over op roze kerktorens in Domburg, Oost- en Westkapelle. Van een bij kasteel Westhove in Domburg nog altijd bestaande oeroude boom herformuleert hij de vele vertakkingen, resulterend in een wirwar van (bijna) horizontale en verticale lijnen.
Datzelfde proces ondergaan de paalhoofden, die als golfbrekers bij Domburg en Oostkapelle in zee steken, zoals we nog zullen zien.
Wie (nog) niet van Mondriaan hield krijgt in deze tentoonstelling de kans hem te leren waarderen of tenminste de scepsis te laten varen!
De titel de Ontdekking van Mondriaan is tweeledig: het publiek krijgt de gelegenheid om Mondriaan te ontdekken. De titel slaat echter ook op de ontdekkingen, die tussen 2009-2015 gedaan werden tijdens het kunsthistorisch- en natuurwetenschappelijke onderzoek van het Mondriaan Restauratieproject. Nieuwe inzichten op technisch gebied, Mondriaans materiaalgebruik, zijn intenties en keuzes zijn in een speciale publicatie gebundeld: Restauratie van een Wereldcollectie.
De eveneens deze zomer lopende tentoonstellingen over architectuur, interieur en mode completeren het beeld van de De Stijl. De stroming werd bekend onder dezelfde naam als het eerder gelanceerde vernieuwende tijdschrift. De Stijl bleef niet beperkt tot schilderkunst en grafische vormgeving, maar veroverde als Gesamtkunst alle kunstzinnige terreinen.
In het GEM laat Mondriaan zich niet alleen via (bijna 300) schilderijen en tekeningen kennen, maar ook door brieven, muziek- en brieffragmenten, uitspraken van tijdgenoten en persoonlijke spullen, zoals grammofoonplaten. Mondriaan was dol op jazz en bij de tonen van de Boogiewoogie kon hij niet stil blijven staan. Middels filmbeelden treedt de bezoeker in het voetspoor van Mondriaan om via Amsterdam, Laren, Domburg, Parijs en Londen uiteindelijk bij zijn eindbestemming uit te komen: New York.
Piet Mondriaan (1872-1944) werd in een steil Calvinistisch gezin in Amsterdam geboren. Vandaar dat serieuze, strenge en onberispelijke, voorkomen, denk ik bij het zien van zijn foto’s.Nadat hij op aandringen van zijn vader, zelf onderwijzer, een onderwijsacte had behaald, kon hij eindelijk naar de Kunstacademie in Amsterdam. Zoals te lezen in mijn bespreking van de tentoonstelling Rumoer in de stad, zwaaide Auguste Allebe daar de scepter. In 1895 studeert hij opgeleid in de stijl van de Haagse School af als landschapschilder. Hij belandt echter niet voor de klas, maar achter de schildersezel! Naast vroege eenvoudige landschappen verdient Mondriaan een goede boterham als portretschilder. In een van de kabinetten hangt, naast de beeltenis van twee ernstig kijkende broertjes, zelfs een goed getroffen portret van een St. Bernard hond! Ook geeft hij schilderlessen aan dames van gegoede huize. Maar naast dit om den brode ontstane traditionele werk, huist in Mondriaan een drang om andere artistieke horizonten te verkennen. In 1904 vertrekt hij naar het Brabantse Uden; waar Vincent van Gogh ook enige tijd werkte. Dit lijkt echter niet van invloed te zijn geweest op Mondriaans keuze. Hij ging erheen omdat zijn vriend Albert van Briel daar woonde, maar in zijn Korenschoven lijkt invloed van Van Gogh toch niet ver weg. Een heerlijk zomerse, bijna zintuiglijke impressie, waarbij je met wat fantasie, de geur van het zondoorstoofde graan kunt ruiken. In 1906 wint hij met een bij Arti & Amicitia getoond Stilleven zelfs een prijs.
In Brabant schildert hij vooral onbeduidend boerderijtjes en interieurstukken, die wegens de aandacht voor vlakverdeling, structuren en lijnenspel, aldus de catalogus van wezenlijke betekenis zijn voor Mondriaans ontwikkeling zijn.
Na een jaar is hij weer terug in Amsterdam, waar hij door portretschilder Cees Spoor steeds meer geïnteresseerd raakt in de theosofie. Mede geïnspireerd door de geschriften van de indertijd invloedrijke Madame Blavatsky en de filosoof Schoenmaker, omarmt hij deze levenshouding als leidraad voor de ontwikkeling van zijn bewustzijn. Conform deze overtuiging geeft hij in het Evolutietryptiek (1911) middels drie enigszins geometrisch vormgegeven vrouwenfiguren, de stadia naar spirituele bewustwording weer. In 1911 organiseert Mondriaan samen met Jan Toorop en Jan Sluyters een tentoonstelling in het Stedelijk. Behalve eigen werk, zijn ook schilderijen van Cézanne, Braque en Picasso te zien.
In Amsterdam maakt hij kennis met Marie Tak van Poortvliet en Jacoba van Heemskerk. Tijdens de gezamenlijk in Domburg doorgebrachte zomers ontmoet hij ook Jan Toorop. Onder invloed van Van Heemskerk en Toorop begint Mondriaan te experimenteren met vorm en kleur. Anders dan de eerdere molens aan het Gein in Abcoude, geschilderd in een ingehouden palet, spatten de kleuren, beschenen door het ‘Zeeuwse licht’, nu van het doek. Een kwaliteit welke later van het label ‘luminisme’ werd voorzien.
Vergelijk het bijna spirituele, maar nog in een traditioneel palet geschilderde Oostzijdse Molen bij Avond, ca. 1907 aan het begin van dit bericht met de Molen bij zonlicht uit 1908. Dat geldt ook voor de duingezichten, kerktorens en het portret van een Zeeuwse boer, dat behalve de felle kleuren ook de toets van Toorop en Van Heemskerck draagt, zoals te zien in haar Twee bomen van 1908-1910. Prachtig zijn Mondriaans duin- en zeegezichten, zoals het Duinlandschap uit 1911, met zeilbootjes en de kustlijn van Schouwen Duiveland aan de horizon, dat Mondriaan m.i. waarnam vanaf de duinen bij Vrouwenpolder.
Getuige een potloodschets van van de kerk in Domburg en een houtskooltekening, waarin dezelfde gevel in horizontale en verticale lijnen alleen nog herkenbaar is aan twee gotische vensters, begint Mondriaans weg naar abstractie vorm te krijgen.
Met zijn verschillende versies van ‘Pier and Ocean’ en Compositie 10 in zwart wit, 1915, gaat hij nog een stap verder. Witte vlakken met kleine horizontale en verticale streepjes; gereduceerde beelden geïnspireerd op de paalhoofden van het Domburgse strand, die afsteken tegen de horizon.
Parijs Het jaar van zijn verhuizing naar Parijs, 1911, betekent een waterscheiding, niet alleen in zijn privé leven –hij verbreekt zijn verloving met Greta Heybroek- maar ook in zijn ontwikkeling als schilder. In Parijs maakt hij kennis met belangrijke kunstenaars, schrijvers en intellectuelen die evenals hij op zoek zijn naar moderne vooruitstrevende kunst. Behalve met de daar woonachtige Conrad Kickert en Lodewijk van Schelfhout, raakt hij bevriend met Le Fauconnier. Hoewel hij zich overdag, werkend als een kluizenaar niet liet zien, was Mondriaan ’s avonds overal een graag geziene gast: hij kreeg zelfs de bijnaam: ‘Piet-zie-je-me-niet’! Geïnspireerd door Picasso en Cézanne, die de natuur in vereenvoudigde, geometrische vormen weergaven, zet Mondriaan zijn zoektocht naar verdere reductie van zijn onderwerp voort. De sporen van een gesloopt huis met rechthoeken van wandbehang waar ooit kamers waren, vormden over de gehele muur een abstracte compositie. Dit beeld transformeert hij aan de hand van een schets, met kleuraanduiding, tot een abstract werk Compositie no VI, dat in 2009 in de tentoonstelling Cézanne, Picasso en Mondriaan in het Gemeentemuseum te zien was.
Onder invloed van Picasso probeert Mondriaan het kubisme uit. Hij reduceert de zichtbare wereld verder om uiteindelijk de essentie te bereiken: een ritme van vlakken en kleuren, weergegeven in horizontale en verticale lijnen. Dit noemt hij neoplastische kunst. In 1913 neemt de gezaghebbende kunstcriticus Apollinaire notitie van Mondriaans werk op de Salon des Indépendants. Inmiddels signeert hij met het internationaal gemakkelijker in het gehoor liggende Mondrian (met één a). Een tijdelijk verblijf in Nederland wordt in 1914 voorlopig permanent door het uitbreken van WOI. Rusteloos pendelt Mondriaan tussen Amsterdam, Domburg en Laren. In het trefpunt voor kunstenaars, hotel Hamdorf, discussieert Mondriaan over kunst en hij waagt zich regelmatig op de dansvloer.
Naarmate Mondriaan verder experimenteert met vereenvoudigde vormen, neemt het enthousiasme van zijn bewonderaar de ‘kunstpaus’ H.P. Bremmer af. Gelukkig zag Sal Slijper in Laren wel wat in het vernieuwende werk van Mondriaan. Slijper koopt o.a. Boerderij bij Duivendrecht. Ook Theo van Doesburg schrijft een gunstige recensie van Mondriaans werk, dat hij in het Stedelijk ziet. Tijdens een briefwisseling blijkt dat ze op kunstzinnig gebied geestverwanten zijn. Onder de titel De Stijl begint hij het reeds genoemde tijdschrift, waarin ook Bart van der Leck en Mondriaan publiceren. De laatste met zijn Dialoog over de Nieuwe Beelding, waarin hij de niet begrijpende beschouwer van zijn werk de volgende aanbeveling doet: …’door intuïtief aanvoelen, veel zien en vergelijken alleen kan men tot volkomen waardering van het nieuwe komen’…
De catalogus belicht ook Mondriaans tweede Parijse periode, waar hij na WOI terugkeert. In plaats van het door schilders meestal gebruikte licht dat vanuit het noorden binnenvalt, geeft Mondriaan de voorkeur aan van opzij binnenvallend, warmer zuid-oostelijke licht. Hij laat ook steeds meer de textuur van de drager en van de verticaal, dan wel horizontaal gepenseelde toetsen meespelen; deze verfstreken veroorzaken subtiele verschillen in lichtval. Anders dan voorheen werkt hij zonder voorstudies hij plaatst zijn idee met houtskool direct op het doek, waarna lijnen en invulling van de kleurvlakken volgen.
In de catalogus Piet Mondriaan: de man die alles veranderde, leest u meer over Mondriaans experimenten met bredere en dunnere horizontale en verticale lijnen en de daardoor ontstane ritmiek, zoals in Compositie met lijnen en kleur: III.
In 1925 zullen de wegen van Mondriaan en Van Doesburg uiteen gaan. Mondriaan heeft in de gezamenlijk bereikte neoplastische, nieuwe beelding zijn doel bereikt, maar Van Doesburg reist verder naar het door hem genoemde ‘elementarisme’, waarin de diagonale lijn en een spirituele lading prominent aanwezig zijn.
Nesteldrang Inmiddels gaan de jaren blijkbaar tellen. Mondriaans vrije leven kent ook momenten van eenzaamheid, die door avontuurtjes met vrouwen niet opgelost wordt. Het is dan ook niet verrassend dat Mondriaan in 1931 een echt nestje bouwt, compleet met een extra kamertje en een zelf getimmerd wiegje, dat echter leeg zal blijven. Wanneer hij Lily Bles, de dochter van een vriend, die hij als kind nog op schoot hield, herhaaldelijk ten huwelijk vraagt blijft het antwoord in 1932 ‘nee’.
Hoewel Mondriaan de ontvangers van zijn brieven verzocht deze na lezing te vernietigen en hijzelf ook niet veel bewaarde, hebben de onderzoekers via vrienden toch nog heel wat persoonlijke informatie bijeen weten te sprokkelen. Het bevriende echtpaar Van Domselaer dat hem in Parijs opzocht, trof daar een keurige, overdag als een kluizenaar levende Mondriaan aan. Van onaangekondigd bezoek, zeker in de ochtend wanneer hij schreef of schilderde, moest hij niets hebben. s’ Avonds voltrok zich echter een metamorfose. Dan werd hij een sociaal dier, dat niet weg te slaan was van de dansvloer in de jazzclubs.
Doorbraak Tijdens de jaren ‘20 begint Mondriaan internationaal bekendheid te krijgen. Eigentijdse kunstenaars zoeken hem op in zijn atelier, zoals Delaunay, Man Ray en Calder. De laatste bewandelt sinds 1930 met zijn draadfiguren onder invloed van Mondriaan ook de weg naar abstractie. Een weg die Mondriaan inmiddels internationale faam bezorgt. In 1927 verkoopt hij werk aan het Guggenheim Museum en verschillende particuliere verzamelaars in de Verenigde Staten, Zwitersland, Duitsland en eigen land. Onder hen mannen van naam: als Man Ray en Marcel Duchamp. Voor hij zelf in New York aankomt is zijn faam hem vooruit gereisd. Valentine Galery wil Mondriaan in de VS vertegenwoordigen en het Moma in New York koopt eveneens een Mondriaan.
Londen Wegens de oorlogsdreiging neemt Mondriaan de wijk naar Londen. Hij vestigt zich in Hampstead, waar meer kunstenaars als Naum Gabo, Oskar Kokoschka en Kurt Schwitters eveneens zijn neergestreken. In de Londense underground is hij onder de indruk van ijzingwekkende roltrappen. In Engeland zet hij zijn zoektocht naar abstractie voort en krijgt hij de kans om zijn werk te exposeren. ’s Avonds is hij ook hier in de jazzclubs te vinden of gaat hij naar de bioscoop, waar hij verslingerd raakt aan de films van Walt Disney. Wanneer zijn werk door de nazi’s als ‘entartete kunst’ wordt bestempeld laat hij zich, met het oog op het verkrijgen van een visum, door een jonge Amerikaanse kunstenaar Harry Holtzman uitnodigen om naar New York te komen.
Tijdens de eerste bombardementen op Londen, in de Blitzkrieg, weet Mondriaan ternauwernood te ontkomen. In de herfst van 1940 arriveert hij als 68-jarige in New York. Hij is erg onder de indruk van de metropool, die een enorme levenslust in hem opwekt. In de journaliste Charmion von Wiegand vindt hij een laatste liefde. In 1943 publiceert zij een belangrijk artikel over Mondriaans ontwikkeling van figuratie naar abstractie.
Nachtenlang is hij, met onafscheidelijke sigaret, in jazz- en danscafé’s te vinden. In zijn atelier, op stand gelegen op de hoek van 15 East 59th Street en 5th Avenue, experimenteert hij -wanneer zijn inmiddels afnemende gezondheid het toelaat- verder aan uit Parijs en Londen meegebracht én nieuw werk. Ook past hij nieuwe vindingen toe: zoals twee dunne, parallel geschilderde lijnen die zijn werk nog meer dynamiek verlenen en in plaats van alleen maar zwart, ook gekleurde lijnen. Die hem echter voor een probleem plaatsen: er ontstaat diepte in zijn werk. Daar hij deze illusie van perspectief ongewenst vindt, doorbreekt hij deze lijnen met anders-gekleurde vlakjes. Hiermee begint de laatste fase in Mondriaans ontwikkeling naar abstractie. De functie van de lijn moet oplossen. Door deze te doorbreken wil hij het ritme, de polsslag van het leven zelf, aangestuurd door zijn intuïtie, verbeelden.
In 1942 krijgt hij een solotentoonstelling bij Valentine Galery, maar wanneer hij zijn Broadway Boogiewoogie daar aan de wand ziet is hij niet tevreden; het geel is te dominant. Hij besluit tot een remake; resulterend in het doek Victory Boogie Woogie, dat nu solitair getoond wordt in de achterzaal van de tentoonstelling. Met deze zwanenzang behaalde Piet Mondriaan in 1997 postuum een ultieme victorie; het werk werd voor 82 miljoen gulden gekocht; omgerekend 37 miljoen euro. Mondriaan adepts vonden het value for money, anderen vonden het aankoopbedrag, dat de Nederlandse Bank als afscheid van de gulden had gefourneerd, absurd.
Van dichtbij zijn de enigszins losgelaten, gekleurde stukjes cellotape te zien, waarmee Mondriaan tot het laatst, koortsachtig in de weer bleef.
Hoe kwam Mondriaan op het idee voor deze creaties?
Zijn vergelijkbare, iets eerdere compositie Broadway Boogiewoogiezou geïnspireerd zijn op het vanuit zijn raam waargenomen stratenplan van Manhattan met rode stoplichten en yellow cabs.
Het harde werken en de nachtelijke escapades braken Mondriaan op. In de nacht van 31 januari op 1 februari 1944 overlijdt hij aan de gevolgen van een longontsteking. De herdenkingsdienst op 3 februari werd door zo’n 200 belangstellenden, onder wie Marc Chagall, Fernand Léger, Marcel Duchamp, Alexander Calder en Peggy Guggenheim bijgewoond. Zijn laatste werk, dat onvoltooid en zonder titel op Mondriaans schildersezel stond, werd door zijn erfgenaam Harry Holtzman postuum Victory Boogiewoogie gedoopt en zou uitgroeien tot een icoon van de naoorlogse moderne tijd.
Bij de entree van de tentoonstelling Rumoer in de stad krijgt de bezoeker middels oude 8 mm filmbeelden een indruk van het hoofdstedelijke straatbeeld tijdens het fin-de-siècle. Het is een va-et-vient van trams en gehaaste voorbijgangers. De Schilders van Tachtig vervullen de hoofdrol in deze expositie, samengesteld als vervolg op de tentoonstelling Holland op z’n mooist in 2015, waar het 19e eeuwse landschap centraal stond. Kunstenaars van de Haagse School trokken in die tijd naar buiten om het veranderende landschap in beeld te brengen.
Slechts sporadisch vang je bij hen een glimp op van de stad, zoals in Paul Gabriëls ongedateerde Kurhaus dat hij in een Panorama Mesdag-achtig duinlandschap situeerde. Met dit werk krijgt de bezoeker een flashback van de voorafgaande periode. De nieuwe generatie kiest de snel veranderende stad als hoofdmotief. Dit wordt in de tentoonstelling thematisch toegelicht. Er is aandacht voor de auteurs van Tachtig (de Nieuwe Gids), deVrouw, Rumoer in de stad, de Verstilde stad, Stad in ontwikkeling en Natuur in de stad. In de kabinetten wordt het belang van de fotografie voor de ontwikkeling van de schilderkunst belicht. Ook krijgt de bezoeker onder de noemer Exotisme een toegift met werk van G.H.Breitner, Marius Bauer en Willem de Zwart.
‘Writer in residence’ Mischa Andriessen laat, geïnspireerd op de getoonde schilderijen, een eigentijds poëtisch geluid horen.
Op de brug, middenin, waar het water het verst Het zicht het best is, op de bomenrijen, de boot De volgende burg, de opening, waar nu niemand. Het golft rondom ons, binnenin. Nieuwe blouse? Het licht valt in ons midden, vormt een zilveren rug Op het water tot aan de verre brug. Zelf gemaakt? Een schuit vaart over de graat van de gracht, verdwijnt Zo dadelijk in de opening, zal daarna nog verder gaan. Op de brug, het water, middenin, een wig van laat licht.
Schilders en schrijvers van Tachtig
Vanaf de jaren ‘80 kiezen schilders als George Hendrik Breitner, Isaac Israëls en Willem Witsen voor uitbeelding van het stadsleven. Amsterdam wordt het Mekka van de nieuwe schilderkunst. Aan deze stad danken zij haar (inmiddels verouderde) benaming Amsterdamse impressionisten. In de tentoonstelling worden zij de Schilders van Tachtig genoemd. Onder deze paraplu vinden behalve de in Amsterdam werkende kunstenaars ook die uit Den Haag èn leden van de literaire Beweging van Tachtig een plekje. Beeldend kunstenaars èn schrijvers van Tachtig brachten het (stads)leven figuurlijk en letterlijk in beeld.
Deze verschuiving van onderwerp valt niet toevallig samen met grote veranderingen in de samenleving. Vanaf 1870 groeit de bevolking in de steden explosief; woningnood en armoede zijn het gevolg. In de voorsteden en rondom de binnenstad worden nieuwe wijken gebouwd, zoals de Amsterdamse Pijp. Ook toen werden de woningen al opgedeeld in kleine peperdure kamertjes, waar anno 2017 zelfs voor een studentenkamer zo € 650,– wordt betaald. Niets nieuws onder de zon!
Jacobus van Looy, Bastiaan Tholen, Isaac Israëls maar vooral George Hendrik Breitner brengen de bouwputten met heimachines, de werkpaarden en noeste arbeiders in beeld. In De levens van Jan Six geeft Geert Mak een mooie schets van deze nieuwe tijd met technische vernieuwingen als stoom en elektriciteit.
Dankzij de industrialisering neemt de welvaart toe. Luxe producten en vermaak worden voor grotere groepen bereikbaar. Van de vooruitgang profiteert niet iedereen, er is ook een keerzijde. De schilders van Tachtig brengen naast de mooie – ook de lelijke kant van de moderne stad in beeld. Bij Breitner en Israëls zien we deftige winkelende dames, maar ook dienstbodes, koffiepiksters, waspitten en hardwerkende arbeiders.
In hun schilderijen zien we winkelstraten, chique modehuizen en dankzij het nieuwe elektrische licht ‘nocturnes’ met scènes van het uitgaansleven. Een onderwerp dat ook op de Nederlandse kunstenaars in Parijs een enorme aantrekkingskracht uitoefende (zie dit najaar in het Van Gogh Museum). De bedrijvigheid op de verlichte pleinen, in theaters, kroegen en restaurants vormden een onuitputtelijke inspiratiebron. Zoals Israëls interieur van Restaurant Mille Colonnes met –goed kijken- een ober die de bezoeker een menukaart aanreikt…
Jacobus van Looy schrijft, nadat een getekende versie door Amicitia werd geweigerd, over een hossende, door drank benevelde groep mannen en vrouwen, die van alles deden wat het daglicht niet kon verdragen.
Later bracht hij de sfeer van deze avond op magistrale wijze in beeld op zijn doek het Oranjefeest. Als je goed kijkt kun je ze zelfs horen, de feestgangers! In de tentoonstelling wordt een voorstudie voor de hoofdfiguur, met wijd opengesperde mond, getoond.
Even terug naar de koerswijziging van de schilders van Tachtig. Zij bewonderden de Franse naturalisten en leden van de Haagse School als Anton Mauve en Willem Maris. Met hun onderwerpkeuze en schildertechniek slaan ze echter een nieuwe weg in. De Haagse school hanteerde een overwegend donker, tonaal palet, dat bij Breitner nog lang nazindert. De meeste Tachtigers brengen meer kleur in hun werk, zoals we dat zien bij Van Looy.
De veranderende stad
Als documenten van een voorbije tijd tonen diverse schilderijen en foto’s de ontwikkelingen in de stad waar de woningnood groot was.
Museum Het Schip geeft middels een gereconstrueerde ‘woning’ een indruk van de deplorabele woonomstandigheden van de allerarmsten. In eenkamerwoningen, zonder stromend water of sanitair, sliepen ouders en kinderen samen in een bed, met het spreekwoordelijk geworden ondergeschoven (jongste) kind in de bedlade. Zie mijn eerdere bespreking over de Amsterdams School.
Breitner bracht de stadsuitbreidingen meermaals in beeld. Staand voor zijn doeken met bouwputten en vlaktes met heimachines hoort de beschouwer met wat fantasie de hartenklop van de stad in wording. In zijn Heiwerk aan de Diemenstraat, zie ik een veelzeggend detail: de werkman die tussen het zware graafwerk door even een teug uit een fles neemt. Lest hij gewoon zijn dorst of is dit een stille verwijzing naar het alomtegenwoordige alcoholisme onder deze immer voortploeterende mannen?
Wellicht kent u Breitner beter als lid van de Haagse School met Cavalerie scènes op het Scheveningse Strand, maar begin jaren ’90 slaat zijn fascinatie voor luxe paarden om in een fixatie op werkpaarden. Willem de Zwart deelde deze fascinatie, zoals te zien in Rijtuigen met wachtende koetsiers, die wegens hun kleurrijke kostuums ‘aapjes’ werden genoemd. De sfeer is mooi geschetst met de lantaarns en de glimmende rails met aanstormende locomotief in de verte.
Ook andere Tachtigers brachten man en paard in beeld, zoals Nicolaas Van der Waay,Stadhouderskade, met achter de fris geaquarelleerde koetsjes het zojuist voltooide Rijksmuseum. Behalve inspiratie uit eigentijdse onderwerpen, blikken de kunstenaars van Tachtig soms ook nostalgisch terug op dingen die voorbij gaan. Zoals Breitner’s OudeBeurs van Zocher op het Damrak, die plaats moet maken voor de Beurs van Berlage of zijn Afbraak aan de Oudezijdsburgwal.
Breitner als ‘peintre du peuple’
Interessante gedachte dat Breitner aanvankelijk historieschilder wilde worden. Nadat hij wegens balsturig gedrag van de Haagse academie was verwijderd, gooide hij het over een andere boeg. In plaats van van historische, mythologische en bijbelse onderwerpen kiest hij als ‘peintre du peuple’ voor de lelijke kant van de stad.
In Amsterdam vinden we Breitner terug op de Academie, tussen Israëls, Witsen, Karsen, Van Looy, Tholen, Toorop en Veth. Zij vonden op deze academie –dat traditioneel een conservatief bolwerk- wèl wat zij zochten: vrijheid! Onder de inspirerende leiding van August Allebé waaide hier een ‘on-academische’ nieuwe wind. Hij raadde zijn studenten aan geen moraliserende historiestukken te schilderen, maar vrij te werken, geleid door overwegingen van esthetiek en vorm. Zo kregen zij oog voor de schoonheid van het alledaagse maar ook voor lelijke en afstotelijke onderwerpen. We zien de uitgeputte koppen van de vrouwelijke arbeiders en impressies van een lelijke steeg.
Deze opstelling resulteert in Tholens Slachthuis uit 1889 met boven een plas bloed opgespannen kadavers en een bundel varkensblazen als ballonnen, en een Chaim Soutine-achtig, in pasteuze toets geschilderd Stillevenmet geplukte hanen van Floris Verster misschien wel het ultieme voorbeeld van de ‘schoonheid van het lelijke’.
Schilders en auteurs van Tachtig, Willem Kloos, Albert Verwey en Herman Gorter zetten een boom op over de eigentijdse kunst. Zij verfoeien de betuttelende en moraliserende toon van hun voorgangers en kiezen voor kunst gevoed door passie en hartstocht. In de tentoonstelling zien we hen, geportretteerd door de schilders van Tachtig: zelfbewuste kerels van het type bohémien of dandy, die de burgerlijke levensstijl aan hun laars lappen.
Meer nog dan geschreven woorden illustreren deze portretkoppen hun vrijgevochten levenshouding. Willem de Zwarts Zelfportret met capuchon,spant de kroon.
Ook al valt de groep rondom het literaire tijdschrift De Nieuwe Gids snel uiteen, de toon was gezet. Het nieuwe devies luidt: l’art pour l’art; kunst omwille van de kunst. Dit idee was overgenomen van Franse denkbeelden over onafhankelijke kunstenaars uit de kring van Zola, Flaubert en de gebroeders de Goncourt. In dit geestelijke klimaat ontstond Herman Gorter’s Mei: wiens beschrijving van de natuur, de zee en de stad aanvangt met de woorden: …’een nieuwe lente een nieuw geluid’. En wie herinnert zich van de Middelbare school niet Willem Kloos definitie van kunst als de ‘aller- individueelste expressie van de aller-individueelste emotie’…?
Keerzijde van de vooruitgang
Zoals Emile Zola de erbarmelijke omstandigheden van de mijnwerkers in woorden vangt, zo brengen de schilders van Tachtig, de keerzijde van de vooruitgang in beeld. In de tentoonstelling wordt die andere kant o.a. geïllustreerd met het thema Vrouwen. Breitner brengt ze treffend in beeld. Daarin geëvenaard en soms overtroffen door zijn levenslange rivaal Israëls. Zij plukken de modellen van de straat. In volgorde van eerbaarheid: dames, dienstmeiden, winkelmeisjes, hoedenmaaksters, waspitten, koffiepiksters, straatmeiden en prostituees…
De zogenoemde waspitten en koffiepiksters hadden een zwaar leven. Laatstgenoemden waren lange dagen bezig met het sorteren van de goede en slechte bonen. De aanklacht van Eduard Douwes Dekkers Max Havelaar op de uitbuiting van de Indonesische bevolking had nog geen effect gesorteerd. Ook in het vaderland was uitbuiting van arbeidskrachten de normaalste zaak van de wereld. Van fair-trade of eerlijke arbeid als gesuggereerd in de idyllische schilderijen van Barbizon-schilders als Millet, is hier geen sprake. Hoewel sociaal engagement bij Breitner en Israëls, anders dan bij Vincent van Gogh, afwezig is, dragen hun schilderijen wel bij aan de bewustwording. In 1887 wordt een enquête naar arbeidsomstandigheden gehouden. In de catalogus wordt de ondervraging geciteerd van vier waspitten die hun verhaal mogen doen in de Tweede Kamer. De vrouwen worden met een pontje overgezet naar de kaarsenfabriek en werken onder de meest barre omstandigheden soms wel 36 uur achtereen onderbroken door slechts één uurtje rust. Terwijl ik dit lees vraag ik me af waarin deze vorm van slavernij verschilt van de slavernij in de overzeese wingewesten. Eén verschil is in elk geval wel duidelijk: over de slavernij van de 19e en 20e eeuwse fabrieks- en landarbeidsters in eigen land hoor je vrijwel nooit iets.
Behalve aan volkstypes is Breitner ook herkenbaar aan zijn voorliefde voor druilerige scènes in een somber palet, zoals zijn impressie van het Rokin gezien in de richting van de Dam.
Voor die tijd heel modern trekt Breitner er op uit om stegen, afbraak- en achterbuurten en vooral vrouwelijke passanten met de verborgen camera vast te leggen. In de tentoonstelling is te zien hoe hij deze snapshots als uitgangspunt voor zijn schilderijen gebruikt.
Israëls’ en Breitner’s belangstelling voor vrouwen is mannen eigen, maar het vrouwenoverschot van die tijd zal dit wel in de hand hebben gewerkt. Behalve dames (herkenbaar aan een hoed met voile) figureren zoals gezegd vooral vrouwen uit de lagere echelons van de maatschappij in hun werk. Zonder man die hen onderhoudt, moesten zij het hoofd maar boven water zien te houden. Dienstmeisjes waren qua betaling en levensonderhoud het beste af; hen werd een huwelijk dan ook afgeraden (…). Maar anderen wilden als model voor Israëls en Breitner voor wat geld wel even uit de kleren.
Ook in het atelier hanteerde Breitner zijn camera. Hij gebruikte verschillende naaktfoto’s als uitgangspunt voor zijn schilderijen, zoals een opname in sepia van een liggend naakt die hij op het doek in kleur vertaalde. Fascinerend zijn twee afbeeldingen van op de rug geziene vrouwen; één naakt en een gekleed. Sprekend over vrouwen en Breitner mag het Meisje in rode kimono, voor wie Geesje Kwak model stond, niet ontbreken. Vorig jaar speelde zij in het Rijksmuseum in de gelijknamige tentoonstelling de hoofdrol.
Ze is in een apart kabinetje te zien tussen de exotische werken van Marius Bauer en Jacobus van Looy die naar Egypte, Marokko, Constantinopel het Nabije Oosten en India reisden. Willem de Zwart bleef voor het schilderen van exotische types gewoon thuis. Indische vrouwen en de ‘all-rounder’ Adolf Boutar had hij in Pulchri Studio in Den Haag bij de hand. Nu eens stond Boutar model voor een Japanner, dan weer voor een ander Oosters type.
OokIsraëls was zeer geïnteresseerd in vrouwen; zijn specialiteit was modinettes en mannequins. In een brief aan Frederik van Eden uitten Israëls ouders hun bezorgdheid om hun zoon in de hoofdstedelijke poel des verderfs, maar deze schrijft een geruststellende brief terug… Of het heeft geholpen is niet bekend, maar zorgen over zijn welslagen als schilder zijn in elk geval ongegrond gebleken.
Het zwakke geslacht
Lezend in de catalogus doe ik een bijzondere ontdekking. Dat Katholieke kerkvaders de vrouw eeuwenlang in een kwaad daglicht stelden is bekend, maar dat Darwin, de man van de revolutionaire evolutieleer, de fakkel van hen overneemt, vind ik ongelofelijk. In TheDescent of Man uit 1871 beweert Darwin dat de vrouw, geleid door (dierlijke) instincten, tot een lager ras behoort dan de man. Door deze eigenschappen gefascineerd brengen schrijvers en schilders van Tachtig de vrouw letterlijk en figuurlijk, vaak met lelijke dierlijke koppen en eigenschappen in beeld lees ik in de catalogus, waarin tevens de dubbele moraal van deze tijd wordt onthuld. Ook de gehuwde Tachtigers gaan ‘s nachts graag op zoek naar buitenechtelijk vertier. Vast niet voor publicatie bedoeld lezen we ontboezemingen van een zekere Ising aan Van Deyssel. In 1888 schrijft hij over zijn zoektochten naar iets dat hij bij zijn brave echtgenote Mina niet kan krijgen. Voorafgegaan door een krachtterm lucht hij zijn hart: …’maar J.C., je wil toch wel eens iets anders’…. Wanneer hij dat ‘anders’ na nachtelijke omzwervingen eindelijk heeft gevonden lukt ‘het’ niet. Hij knapt af op de koude benige handen, en de dikke brede koppen van de prostituees met hun gefleem: …’een flessie wijn lievert’ ?…
Niet alle schrijvers van ’80 deden hieraan mee. De brave Frederik van Eeden had een afkeer van deze nachtelijke escapades. En als hij al een keer mee ging, ‘vecht hij ertegen om dronken te worden’. In een van zijn boeken beschrijft hij …’ de smoezige mensen, de… feestvierende koeien, zich mooi-makende padden, de treurige beesten’ juist de onderwerpen die zijn schilderende kunstbroeders het meest aanspraken.
Het verschil tussen vrouwen en dames wordt mooi geïllustreerd met de volgende transactie. Een potentiële koper had belangstelling voor Breitners impressie van de Singelbrug. Afgezien van twee close-up geschilderde volksvrouwen in de voorgrond, beviel de voorstelling hem. Zou Breitner deze types niet kunnen veranderen in dames? Met een voile en een bontje was de make-over èn de verkoop van het doek een een feit.
Shoppen
De meeste kunstenaars van Tachtig kiezen aantrekkelijke aspecten van de grote stad. In de grote zaal barst het Rumoer in de stad los. Door de industrialisatie worden massaal geproduceerde producten voor grotere groepen mensen betaalbaar; de moderne consumptiemaatschappij is geboren. De schilderijen van de Tachtigers weerspiegelen de moderne tijd met impressies van winkelstraten en prachtige etalages; een nouveauté in die dagen. Hele puien worden weggebroken om mooie ‘spiegelramen’ te plaatsen, zoals in de luxe winkels aan de Nieuwendijk en de Kalverstraat, waar Breitner een ongedateerde en amper herkenbare impressie van geeft: het is maar goed dat de titel erbij staat!
De netflix serie Paradise, over het wel en wee van de werknemers van een 19e eeuws warenhuis, ademt de sfeer van deze tijd. Het script is gebaseerd op Emile Zola’s roman Au bonheur des dames.
Waar gewinkeld wordt ontstaat behoefte aan een rustpunt met koffie of een maaltijd. Ter illustratie van nog een nieuw fenomeen: het restaurant en het koffiehuis, is in de tentoonstelling een koffiehoekje ingericht met een prachtig mokka servies van de plateelbakkerij Rozenburg. Het tijdsbeeld wordt gecompleteerd met een enorme blow up van een foto met winkeletalages en dameshoeden speels op een stokje, naast Israëls doek Hoeden in een etalage dat hij schilderde vanuit een gehuurde kamer ertegenover.
“Het is tegenwoordig moeilijk voor te stellen dat alledaagse fenomenen als winkelen, dineren en uitgaan pas aan het einde van de negentiende eeuw een plek krijgen”, aldus conservator Frouke van Dijke. Door de introductie van elektrisch licht gaat het leven in de stad bovendien dag en nacht door. De toegenomen welvaart wordt ook weerspiegeld in de menukaart van bijvoorbeeld restaurant de Poort van Cleve, waar je aanvankelijk nog een halve, later, de zaken gaan goed, een hele biefstuk kon bestellen, afgetopt met een gebakken ei; bonne appétit! In deze zaal zien we ook Breitners portretten van een chanteuse en de actrice Theo Mann-Bouwmeester waarmee hij even afwijkt van zijn gangbare repertoire van fabrieksarbeidsters en straatmeiden. Van Jacobus van Looy zagen we al de hossende menigte die tijdens de viering van de Onafhankelijkheid ‘s nachts de bloemetjes buiten zet. In het halfduister lichtten de gezichten van de hossende, lallende, dronken feestvierders oranje op.
Vastleggen eerste indrukken
Israëls werkte graag met zijn schildersezel op straat. Hij kreeg een vergunning op voorwaarde dat er geen gedoe over zou ontstaan. Een Engelse collega had tijdens zo’n sessie een emmer water over zich heen gekregen! Schetsen in een klein boekje was echter makkelijker. En dat deed Israëls volop: in de expositie wordt een reeks verfomfaaide schetsboekjes getoond met over elkaar heen buitelende vlotte schetsen. Een harmonicaspeler, twee dansende vrouwen, publiek in Carré en een grappig bebrild Pietje Bell-achtig boefje. Leuk is ook de reeks studies van hoeden, waaronder een geestige hoge hoed zwevend in de lucht.
Israëls schetsjes fungeerden als onze opnames met de smartphone. In verschillende schilderijen zien we de snel geschetste koppen en figuurtjes terug, zoals twee dienstboden in Twee Dienstmeisjes op de Leidschegracht.
Breitner legde zijn eerste impressies zoals we zagen met de camera vast. Wasvrouwen en omkijkende dienstbodes, die hij kennelijk iets naroept. Anachronistische ‘stills’ uit de film van het leven van alledag. Interessant is de foto van de Dam, waar, afgezien van voertuigen en kleding qua bedrijvigheid niet veel veranderd is. Breitner vertaalde zijn camerabeelden in wervelende geschilderde voorstellingen, waarbij zijn penseel de dynamiek van de bewegende figuren en voertuigen ternauwernood kon bijbenen.
Rumoer en verstilling in de stad
Terwijl Van Looy c.s. werden aangetrokken door de dynamiek van de stad, zochten Willem Witsen en Eduard Karsen de verstilde pakhuizen aan achtergrachten op. Met hun werk is in de tentoonstelling een ‘alkoofje’ ingericht.We zien o.a. Witsens Montelbaenstoren, met invloed van Matthijs Maris, wiens mysterieuze, dromerige werk hij in Londen gezien had.
Ook Breitner legde zich een enkele keer toe op verstilde impressies van ‘oud’ Amsterdam, zoals op het doek Prinsengracht. De aanblik daarvan roept bij mij zomaar de klanken op van het slotakkoord van het Prinsengrachtconcert … ‘er staat een huis aan een gracht in oud Amsterdam’…
Verstild zijn ook Witsens Huizen aan de achterburgwal, die de herinnering aan een tearjerker uit mijn jeugd oproepen;Peerke en zijn kameraden, van A.J. Verhulst over een jongetje zonder benen dat vanachter een venster in een gelijke achterbuurt verlangend naar een stel voetballende jongens kijkt.
In de door mannen gedomineerde kring van Tachtig ontdek ik één vrouw, de beeldhouwster Sara de Zwart. Breitner schilderde haar portret, waarop zij, de werkhanden prominent in beeld, de beschouwer met haar kortgeknipte jongenskopje recht aankijkt. Breitner, Portret van Sara de Swart 1880-1900, Amsterdam Museum. Uitgerekend op haar wordt Eduard Karsen letterlijk en figuurlijk hopeloos verliefd, want zij valt niet op mannen.
Wanneer Witsen zich enkele dagen had teruggetrokken op zijn landelijk gelegen familiebuiten, de Ewijckshoeve, lokte Amsterdam alweer. Anders dan zijn impressie van verstilde plekjes in de stad suggereren, was Witsen een rusteloze man. In een brief aan Van Looy doet hij verslag van het bruisende moderne leven in Parijs.
: …’de stad, kerel, als stad, ‘t boemelen, straatslijpen en kijken, kijken niets anders dan kijken: ik verzker je dat dat iets heerlijks is, opmerken en erover redeneren: dat vrolijke, opgewekt, gezonde van die franschen’…
Ook Londen, waar hij Matthijs Maris ontmoet, vindt hij fantastisch, maar het kleinburgerlijke huwelijksleven in Haarlem benauwde hem.
Recreatie in de stedelijke natuur
Terwijl volop gewerkt wordt aan het lenigen van de woningnood, begint het besef door te dringen dat frisse lucht ook belangrijk is. In de nieuwe stadsdelen worden parken aangelegd, zoals het Amsterdamse Ooster- en Vondelpark, waar burgers van alle rangen en standen van de buitenlucht kunnen genieten. In de één-na-laatste zaal van de tentoonstelling zijn mooie impressies van natuurbeleving tijdens de vier seizoenen te zien. Van Israëls wat statische zomerse Op een bankje in het Oosterpark, en Kinderen bij de vijver in het Oosterpark tot actievere impressies van spelende kinderen door Willem Bastiaan Tholenen Breitners, Spelende Kinderen in de Looierstraat.
Bijzonder leuk is Israëls Man met papegaai, geschilderd in de Haagse dierentuin nabij het Malieveld.
Breitner en Tholen geven heerlijke impressies van de Keizersgracht in de herfst, en een Van Gogh-achtig Schevenings Bos uit 1893. Ook de winter is vertegenwoordigd in in Tholen’s Schaatsenrijden (vijver in het Haagse Bos) uit 1891, met leuk: stoelen langs de kant. Het voortgaan op de schaats moet in zo’n krioelende menigte vrijwel onmogelijk zijn geweest, maar dat mag de (ijs)pret niet drukken.
Toch bracht Tholen, getuige een foto uit die tijd, kennelijk de werkelijkheid in beeld. Dan had koningin Wilhelmina op een gereserveerd stuk ijs, het makkelijker.
Bijzonder leuk is Breitner’s doek met een sneeuwballengevecht tussen een stel meiden op de Paleisstraatbrug uit 1898.
In verschillende doeken van Van Looy wordt het dan weer zomer, zoals nu bij ons. De geschilderde natuurpracht culmineert in een orgie van kleur in ‘The Garden’.Een enorm doek waarin de schilder inzoomt op een ogenschijnlijk mediterrane of Engelse tuin vol Oostindische kers. In werkelijkheid stond de tuin van de kunstenaar, een postzegel grond in de Amsterdamse Pijp, model voor dit kleurrijke doek, waarmee ik u tot besluit van deze bespreking een mooie zomer toewens!
Mischa Andriessen, sinds eind 2016 ‘schrijver-in-de-residentie’ van het Gemeentemuseum Den Haag heeft zich door verschillende werken uit de tentoonstelling laten inspireren. Haar gedichten worden in de tentoonstelling aan het publiek gepresenteerd.
[
Nog ergens inlassen ?: Breitner, Begrafenis van een Soldaat en enkele impressies van het …
Begrafenis van een Jager, 1882, geinspireerd op Courbets Enterrement ? Zoek op/uit
Laten we even wat langer stilstaan bij het werk van Breitner, van wie zijn meisjes in kimono DIA afb 120 wellicht bekender zijn dan de i
Dit najaar is het feest voor liefhebbers van beeldhouwkunst. Museum Beelden aan Zee toont keramische creaties van Pablo Picasso en het Haags Gemeentemuseum biedt in de tentoonstelling Van Rodin tot Bourgeois tot en met 22 januari een overzicht van de ontwikkeling van de westerse beeldhouwkunst in de twintigste eeuw. Aan Auguste Rodin is in Den Haag een sleutelrol toebedeeld. En in het Groninger Museum speelt hij tot en met 30 april zelfs de hoofdrol in de expositie Rodin: Genius at Work waar the making of, het creatieve ontstaansproces van zijn sculpturen wordt getoond.
In het Gemeentemuseum wordt de bezoeker aan de hand van zes thema’s langs de sculpturale hoogtepunten van de westerse kunstgeschiedenis geleid. Van Rodins eerste uit een stuk gegoten La Défense uit 1879..
…tot een Untitled draadsculptuur van Sandback uit 1988 en de beroemde Spinnen van Louise Bourgeois. Het standbeeld van Balzacis er ook en in Groningen is de in gips, klei en brons vereeuwigde literator zelfs ‘in alle staten’ aanwezig!
In de kunstgeschiedenis wordt de beeldhouwkunst in drie belangrijke perioden verdeeld: de klassieke oudheid; de renaissance en de 20ste eeuw, waarin kunstenaars hun beelden letterlijk en figuurlijk de ruimte geven. Zonder sokkel, liggend op de vloer of hangend aan het plafond. Deze vernieuwingen zijn in Den Haag zichtbaar, waar Rodin evenals in Groningen als dè grote vernieuwer wordt gepresenteerd. Hij had genoeg van de naar klassieke maatstaven gevormde beelden. In navolging van de impressionisten die de hen omringende wereld op een vluchtige manier in verf trachtten te vangen, probeerde Rodin iets dergelijks in driedimensionale vorm. Een momentopname gestold in klei of gips, zoals zijn Figure volante, een lichaam zonder hoofd, waarin hij zijn vingerafdruk letterlijk en figuurlijk achter liet.
Deze werkwijze betekende een drastische verandering. Geen verhalend werk meer, zoals de academie dat voorschreef, maar impressies van alledaagse situaties, vaardig geboetseerd in klei waaraan het wordingsproces nog zichtbaar is. Rodin haalt het beeld van zijn sokkel; ook dat is nieuw. In die jaren begint ook Edgar Degas met het vormgeven van realistische alledaagse beelden in klei. Zoals naakte danseresjes en badende vrouwen.
In Groningen vraag ik mij bij het zien van Rodins Galatea en andere waternimfen af: wie imiteert wie? Anders dan ik verwachtte lijkt Rodin dit leuke idee van Degas te hebben afgekeken. Rodins badende waternimfen zijn vanaf 1895 gedateerd! Hij dacht misschien: als ik deze sculptuurtjes assemblages noem merkt niemand het.
Beïnvloeding of imitatie. Wie zal het zeggen. Sommigen beweren dat Rodin voor de stilering van het standbeeld van Balzac ’te rade is gegaan’ bij Medardo Rosso, die ook op de tentoonstelling aanwezig is. Ultra modern en wegens de quasi versleten textuur tegelijkertijd bijna Middeleeuws oogt zijn busteportretje uit 1906. Terwijl ik de titel van het werk opschrijf krijg ik de bevestiging dat deze associatie klopt. Ecce Puer, bijna analoog aan de woorden die de Maagd Maria spreekt, wanneer de aartsengel Gabriël haar de blijde boodschap brengt. Verder zoekend meen ik de inspiratiebron voor dit beeld te vinden in een gelijknamig gedicht van James Joyce uit 1932, doch de datering van Rosso’s beeld suggereert dat het andersom is!
Of the dark past
A child was born;
With joy and grief
My heart is torn.
Calm in his cradle
The living lies.
May love and mercy
Unclose his eyes!
Young life is breathed
On the glass;
The world that was not
Comes to pass.
A child is sleeping:
An old man gone.
O, father forsaken,
Forgive your son!
James Joyce, 1932
Ondoenlijk om alle beeldhouwers te bespreken, maar Constantin Brancusi (1876-1957), die in 1904 als assistent werkzaam was in het atelier van Rodin mag niet ongenoemd blijven. De van Rodin geleerde expressie weet hij via ultieme eenvoud tot optimale zeggingskracht- en uiteindelijk perfect gepolijste radicale abstractie te brengen. In de Haagse tentoonstelling wordt Brancusi als wellicht de belangrijkste beeldhouwer van de 20ste eeuw beschouwd, na Rodin, zou ik zeggen. Van Brancusi is vroeg werk te zien maar zijn meest spectaculaire werk is La Négresse blonde uit 1926, een bruikleen van het Lehmbruck Museum.
In dit werk is goed te zien hoe Brancusi de ruimte letterlijk onderdeel maakt van de tentoonstelling; de zaal van Berlage wordt door de reflectie in het werk opgenomen! Het deed me, met wat fantasie, denken aan het Arnolfini Portret, waarin Jan van Ecyk ruim 600 jaar geleden een soortgelijk visueel kunstje toepaste. Het effect van ruimte en ruimtelijkheid is een van de thema’s in de expositie. Stonden beelden traditioneel op zichzelf in een ruimte, gaandeweg gaat de omgeving meespelen in de presentatie van het beeld en deze maakt er soms zelfs deel van uit. In Den Haag passeren grote namen de revue: Ernst Ludwig Kirchner, Umberto Boccioni, Jean Arp, Alexander Calder, Alberto Giacometti, Henry Moore, Donald Judd en anderen. Dankzij een informatief vouwblad vindt de bezoeker zijn weg door de tentoonstelling en naar elders in het museum opgestelde werken zoals de Spinnen van Louise Bourgeois.
Kirchner (1880-1938), Derain en anderen zetten Rodins creatieve zoektocht voort. Zij slaan het modelleren in klei of gips over en hakken direct in steen of hout. Nog steeds vormt het menselijk lichaam het belangrijkste thema, maar in de vroege 20ste eeuw komt daar een nieuwe inspiratiebron bij: kunst van primitieve volken. Echo’s van Afrikaanse maskers zijn bijvoorbeeld te zien in Kirchners Tanzende uit1911
watin meerdere versies bekend is. Analoog aan Michelangelo’s beroemde woorden dat hij zijn beelden, die al in het marmer verscholen zaten, alleen maar hoefde te bevrijden: zei Kirchner: in elke boomstam zit een vrouw, je hoeft haar alleen maar te bevrijden!
Ook Brancusi laat de traditionele sokkel weg. Arp en Calder gaan in het reduceren van de figuratie tot het uiterste. Een interessant voorbeeld van het verlaten van de werkelijkheid zien we in Renato Bertelli’s futuristische bronzen kop van Mussolini, Profilo continuo del Duce, uit 1933. Een sculptuur waarin, ondanks de stilering de lijflijke aanwezigheid van de Italiaanse volksmenner op haast angstwekkende wijze nabij is. Onder welke hoek ook, niets ontgaat hem! Mussolini liet er in terracotta tientallen exemplaren van produceren als cadeau voor zijn officieren.
Giacometti ontwikkelt eveneens een andere kijk op de werkelijkheid. In de tentoonstelling zijn behalve zijn broodmagere op Etruskische kunst geïnspireerde beeldjes, ook fragmenten van menselijke figuren aanwezig die anderszins gehavend zijn. Zoals het kubistische Tête crane (Doodshoofd) uit 1934 en het humoristische zonder sokkel op de grond liggende lichaam van zijn Femme égorgée (Vrouw met doorgesneden keel) uit 1932.
Of het geabstraheerde Tête qui regarde (Kijkend Hoofd) uit 1929, dat een eigentijds criticus, Jean Cocteau, de poëtisch associatie ontlokte ….’net alsof je ’n voetafdruk van een vogel in de sneeuw ziet’… Waarmee we op weg gaan naar het hier en nu, waarin iedereen zelf een interpretatie mag geven aan een kunstwerk.
Jean Arp en Henry Moore creëren een biomorfe beeldtaal die abstract oogt maar nog steeds verbonden is met de visuele werkelijkheid. Datzelfde doet ook Barbara Hepworth in haar gladgepolijste sculptuur Dyad, uit 1949.
Bij hen ook een nieuwe onderwerpskeuze: het landschap. De minimalisten van de jaren ‘60 zoals Donald Judd en Carl Andre beelden zelfs niets meer uit. Het gaat hen om de ervaring van ruimte; sculptuur gaat bij hen op in de omgeving. Het toppunt van deze ontwikkeling en het slotakkoord in de Haagse tentoonstelling, vormen de draadsculpturen van Fred Sandback.
Deze hebben niet langer een vaste plek in de ruimte, maar zijn erdoorheen gespannen. De beeldhouwkunst heeft de ruimte veroverd, concluderen de tentoonstellingsmakers. Wie met spijt de tentoonstelling verlaat, wacht buiten nog een toegift: in de vijver van het museum ligt Tony Smith’s The Keys to Given uit 1965. En – even goed zoeken – voor de brasserie van het naastgelegen Fotomuseum is Anthony Cormely’s in de bodem verzonken The Well, met een mannetje in het water, uit 2000 te vinden.
En wie de smaak te pakken heeft gekregen gaat naar Groningen voor de tentoonstelling Rodin: A Genius at Work, waar Rodins artistieke scheppingskracht centraal staat. Hierover leest u (later) in een volgend artikel.
Een betoverende impressie in de kleur van vruchtenhagel: lucht, zee, strand, duinen en twee kleine meisjes in Zeeuwse klederdracht …
Wat doen zij daar; zijn ze bezig met een opzegger ‘Iene miene mutten’ of gooien ze bikkels in het duinzand en wie zijn ze ? Het zou zomaar kunnen dat Jan Toorop mijn grootmoeder, geboren in 1901, als model voor dit doek gebruikte. Ze is bijna 100 geworden, maar Toorop schonk haar de eeuwige jeugd…
Van dit in ‘technicolor’ gestippelde delicate werkje word ik helemaal blij. Het hangt in de ‘gele zaal’ van de Haagse tentoonstelling met andere door Toorop gepointilleerde werken. Impressies van het Walcherse landschap, de zee en de mensen door hem gevangen in het het Zeeuwse licht (dat wel degelijk bestaat ook al denkt Karel Blotkamp van niet).
Artistieke nieuwsgierigheid en sociaal engagement
Jan Toorop, zijn dochter Charly, Piet Mondriaan en anderen trokken in de vroege 20e eeuw zomers naar Domburg. Hier vonden zij niet alleen frisse lucht, maar vooral inspiratie. Sociaal geëngageerd als zij waren brachten zij hardwerkende knoestige boeren, struise Zeeuwse boerinnen en hun eenvoudige bedoeninkjes in beeld. Deze werken beslaan slechts één van de vele artistieke hoofdstukken in het boek van Toorops carrière, dat nu in het Haags Gemeentemuseum is geopend.
Toorop behoort met Van Gogh en Mondriaan tot de belangrijkste kunstenaars van de periode rond 1900. Veelzijdig als hij was, bewandelde hij steeds nieuwe artistieke wegen. Aan vrijwel alle avant-garde stromingen, waarmee hij via de Belgische kunstenaarsvereniging Les Vingt in contact kwam, snuffelde hij. Zonder deze slaafs na te volgen, begon hij erin te werken; liet de ene stijl voor de andere weer liggen en ging verder op zijn artistieke zoektocht. Hiernaast was Toorop betrokken bij de oprichting van de Moderne Kunstkring in Amsterdam en hij werkte mee aan de Beurs van Berlage.
Levenslange zoektocht
De resultaten van Toorops levenslange zoektocht zijn nu in een verrukkelijke tentoonstelling te zien; een co-produktie van Hans Jansen en gastconservator Gerard van Wezel. Deze heeft orde geschapen in de naar nu gebleken is ogenschijnlijke chaos in het werk van Toorop. Ook de visie van Victorine Hefting, oud-directeur van het GM die destijds als Toorop-specialiste bekend stond, is achterhaald. Zij zag Toorop vooral als een typisch Haagse kunstenaar, wiens carrière na 1904, het jaar overging tot het Rooms-Katholieke geloof, door haar een beetje werd afgeraffeld.
De huidige tentoonstelling verschaft helderheid in zijn leven en werk. Van Wezel ontdekte dat Toorop na het ‘uitproberen’ van weer een nieuwe uitdrukkingsvorm, regelmatig een ‘step-back’ maakte naar een eerder beoefende stijl. Ook ontdekte van Wezel meer werk in de stijl van de Delftse Sla-olie, waar velen hem van kennen en Amsterdamse werken uit late jaren 90; gedaan in de zogenaamde ‘Serpentine-stijl’, die destijds afgedaan waren als slechts opdrachtjes rond de Beurs van Berlage. Ze zijn nu in de kabinetten te zien.
Toorop werd in zijn zoektocht door andere kunstenaars beïnvloed, maar op zijn beurt beinvloedde Toorop anderen, zoals Piet Mondriaan, die gefascineerd raakte door de Nieuwe Kunst van Berlage èn Toorop, hetgeen uiteindelijk zou resulteren in de Stijl en nog iets later, Mondriaans keuze voor abstractie.
Virtuele rondleiding
De tentoonstelling vangt aan met Toorops Brusselse periode. Robuust, sociaal geëngageerde werk in een somber palet, waarin hij niet alleen het grove penseel, maar ook het paletmes hanteerde. Zoals in de Courbet-achtige Begrafenis, 1883, het Breitner-achtige Paniek en de geestige, alweer kleurrijker, Gauwdief.
De volgende zaal verrast met Toorops impressionistische, zonnige doeken met dames in het wit gedaan in de geest van Monet en Whistler, zoals het portret van Toorops echtgenote Annie Hall, Dame in het wit, 1886.
Een volgend stadium in Toorops artistieke queeste vormen de werken gedaan in een realistisch symbolistische stijl met ploeterende Katwijkse vissers zoals ‘Vloed’, 1891, waarvan het opspattende zilte water bijna voelbaar is !
Rond 1890 en volgende jaren ontwikkelde Toorop een geheel eigen symbolistische, raadselachtige beeldtaal, waarin angsten, verlangens en droefenis verklankt worden. Zoals Zang der tijden uit 1893 (Kröller-Müller) naamgever van de tentoonstelling en fantasierijke, dromerige, soms ook verontrustende voorstellingen als Fatalisme, de Drie Bruiden, 1892, (Kröller-Müller), mijn eerste kennismaking met kunst , waarvoor de kleurrijke pop-poster ‘Up-in-arms’ in mijn tienerkamertje plaats moest maken ! Daar hangt ook de fascinerende Sfinx met een onverhuld mannelijk naakt en rechts bovenin zelfs een boeddha. De catalogus licht het scheppingsproces uitvoerig toe. In de grote zaal hangen meer raadselachtige, bevreemdende voorstellingen, voorstudies en tekeningen, waaronder een door Toorop zelf afgeschreven misbaksel met opschrift: DEUGT NIET !
Toorops symbolistische werk maakte op een tentoonstelling in Wenen een onuitwisbare indruk op de Weense avant-garde. Hij vormde zelfs de inspiratiebron voor Gustave Klimt’s Judith, dat vanaf 12 maart in het Gemeentemuseum te zien is.
Delftse Sla-olie
Toorops speelse symbolistische lijnenspel resulteerde uiteindelijke in een persoonlijke variant van de Art Nouveau, door hem onsterfelijk gemaakt met zijn reclameaffiche voor Delftse Sla-olie, Rijksmuseum, Amsterdam waarnaar deze stijl is vernoemd. Diverse varianten en tekeningen in die Sla-oliestijl zijn in een van de kabinetten te zien, alsook ook een Affiche voor Vrouwenarbeid en een tekening, getiteld Evolution, waarin ik onmiskenbaar de inspiratiebron herkennen voor Mondriaans Evolutie triptiek uit 1910-11. De expositie toont ook een reconstructie van een winkelpui in Art Nouveau stijl, die Toorop in 1899 voor de Rotterdamse Kunsthandel Oldenzeel ontwierp.
Katholiek
De begeleidende catalogus werp ook een interessant licht op Toorops bekering tot het Rooms Katholicisme. Een keuze die, naar nu blijkt, niet zozeer is voortgekomen uit religieuze bevlogenheid, maar veeleer als noodsprong om zijn moeizame huwelijk met de streng katholieke Annie Hall (moeder van Charly) te redden…
In de laatste zalen zijn behalve Toorops Kruiswegstaties uit de Bernulphuskerk in Oosterbeek, ook andere religieuze werk te zien, zoals De Pelgrim uit 1921 uit Museum Catharijneconvent (al 30 jaar mijn uitvalsbasis voor rondleidingen en lezingen) en een Christus Eucharisticus uit 1909 met aan zijn voeten een schare devote kleine Zeeuwse meisjes…
Portretten
En nog was het met Toorops vernieuwingen niet gedaan. In 1895 begon hij te etsen in de verfijnde droge naald techniek. Staaltjes van prachtige lijnvoering; ‘hiëroglyfen van de innerlijke stilte’, zoals hij zelf zei. We zien diep doorleefde portretten op klein formaat, met o.a. gestileerde, en profil weergegeven koppen van biddende of mediterende figuren. Kunst werd, zoals Toorop het zelf verwoordde ‘een voertuig voor de revolutie naar rust’.
Literatuur:
De tentoonstellingscatalogus door Gerard van Wezel, Jan Toorop Zang der Tijden, uitgegeven door Wbooks, is het eerste van 3 delen over Jan Toorop en kost € 29,95.
Naar goed eigentijds gebruik verscheen voor € 14,99 bij uitgeverij Leopold ook een Kinderboek, geschreven door Kitty Crowter, Jan Toorop: Het lied van de tijd.