Tentoonstelling Kaarslicht, tot en met 27 maart 2022 in Museum Gouda.

Godfried Schalken, lachende man met kandelaar ca 1695-1700 Part. collectie

Dankzij twee typische producten geniet Gouda bekendheid: kaas en kaars… Het een is op elk ontbijtbuffet van internationale hotelketens als ‘Gouda’ te vinden. Het ander staat tot eind maart centraal in de tentoonstelling Kaarslicht.

Veertig jaar geleden vertelden mijn schoonouders enthousiast over hun bezoek aan de prachtig met kaarsen verlichte vensters van de Goudse Catharina kerk, die traditiegetrouw vanaf 10 december tot 9 januari in de avonduren worden verlicht.
Zonder smartphone hadden zij alleen een herinnering aan- èn woorden voor hun belevenis. Een tekstbord in de huidige tentoonstelling nodigt de bezoeker -overbodig- uit tot het maken van een selfie:

                              …Vereeuwig jezelf in Kaarslicht

Alles gaat voorbij, maar wie schrijft die blijft en dat geldt ook voor schilders. Licht, voor ons is het doodgewoon. Toen de in Gouda getoonde schilderijen ontstonden moest men het doen met dag- en kaarslicht.

Gelukkig zou ik bijna zeggen, want de schilderijen laten zien hoe kunstenaars als Rembrandt van Rijn, Gerard van Honthorst en Godfried Schalcken erin slaagden om de illusie van licht en schaduw op een paneel of doek te suggereren.

Frans van Mieris Jonge vrouw, vlooien vangend bij kaarslicht ca 1660 (1660-1679) part. coll

Soms helder, maar vaker lieten zij diffuus licht schijnen op alledaagse, niet zelden symbolisch geladen voorstellingen. Stadsgezichten, stillevens met vanitas elementen en nachtelijke binnenhuisscènes met drinkende, lezende, geld tellende, bordurende personages en figuren die bezig zijn met een tegenwoordig vrijwel uitgestorven bezigheid: vlooien. Wat een moeite moet het gekost hebben om dit ’s avonds bij kaarslicht te doen. Dat geldt ook voor het lezen van een boek of het priegelen aan een handwerkje. Voor zaken die het daglicht niet konden verdragen, als slempen, een potje tric-trac of bordeelbezoek was schemerlicht juist gunstig. Gerard van Honthorst paste het toe in zijn Vrolijk gezelschap uit 1623 (buiten tentoonstelling).

Gerard van Honthorst, Vrolijk gezelschap, 1623, Alte Pinakothek, München. (buiten tentoonstelling)

Behalve warmte, intimiteit of het scheppen van een broeierige sfeer, kon licht gecombineerd met schaduw ook gebruikt worden om de aandacht op een dramatische gebeurtenis te vestigen, zoals personen tegenwoordig op het toneel nog altijd in de spotlight worden geplaatst.  Vroeg voorbeeld daarvan is Honthorsts Bespotting van Christus uit ca. 1614. Met de toepassing van dit zogenoemde clair-obscur dat hem in Italië de bijnaam Gerardo della Notte bezorgde, zette hij de toon voor soortgelijke nachtstukken van Matthias Stom, Godfried Schalken en Adam de Coster.

Om de museumbezoeker te laten voelen hoe dat vroeger was, is een schaars verlichte zeventiende eeuwse kamer ingericht. Wanneer je de sensatie van deze ‘dark room’ zonder struikelen hebt doorstaan bezie je de volgende schilderijen met andere ogen.

Reconstructie 17e eeuws vertrek bij avond, museum Gouda

Werken waarin de hoofdpersonen, in navolging van Honthorst (die het weer van Caravaggio had) middels dat dramatisch clair-obscur worden belicht. Zoals in Matthias Stoms Maaltijd te Emmaüs. In deze wel doordachte compositie voeren breed gesticulerende handen een spannend schimmenspel op. Het kaarslicht wordt door een van die handen afgeschermd, opdat de kijker er niet door verblind wordt. Wie bijbelvast is herkent het moment waarop de zogenoemde Emmaüsgangers ontdekken wie ze aan tafel hebben uitgenodigd. Wanneer de vreemdeling het brood breekt herkennen zij de opgestane heer aan de -voor de beschouwer onzichtbare- wondtekenen in zijn handen (Lucas 24: 13-15).

Matthias Stom, Detail Maaltijd te Emmaus, ca. 1630. Particuliere collectie

In deze ruimte ziet de bezoeker ook een klassieker uit het Rijksmuseum de Heilige familie bij avond (uit het atelier) van Rembrandt. 

Rembrandt, Heilige familie, 1642 – 1648 Museum het Rembrandthuis, (in langdurige bruikleen van het Rijksmuseum), Amsterdam

Terwijl grootmoeder Anna bij het wiegen van het kindje Jezus zelf in slaap gesukkeld is, zit Maria bij een voor de kijker verborgen lichtbron te lezen. Wat gebeurt er onder de trap? Uitvergroot op mijn beeldscherm doemt een figuur met hoed op. Dit moet Jozef zijn. Zoals vaker in middeleeuwse voorstellingen mogelijk in de weer met een eind hout, een symbolische verwijzing naar het doel waarmee het zoet slapende kindje op aarde is gekomen. Drieëndertig jaar na dato zal hij, ter vergeving van de zonden der mensheid, sterven aan het kruis.

Via schilderijen van de Utrechtse Caravaggisten, prenten van Gesina ter Borch en Sara Troost, belandt de bezoeker uiteindelijk in de 19e eeuw, maar laten we even stilstaan bij het verschijnsel licht.   

Van kaarsen naar gas- en elektrisch licht 
Tot in de vroege 19e eeuw vormden kaars- en petroleumlicht de enige lichtbronnen. De introductie van gaslicht betekende een enorme sprong voorwaarts. Ter gelegenheid van het huwelijk van zijn zoon met grootvorstin Anna Paulowna ontstak Koning Willem I in 1816 in de Amsterdamse Amstelhof –waar nu de Hermitage gevestigd is- de eerste gaslamp. Rond 1880 was ongeveer een vijfde van de Nederlandse huishoudens aangesloten op de gasleiding. Mijn generatiegenoten herinneren zich vast nog wel de gasfabriek, die in elke stad te vinden was. Velerlei activiteiten konden nu makkelijker in de avonduren worden verricht. Ook kunstenaars maakten langere uren en gas- en het iets later geïntroduceerde elektrisch licht, bood tevens nieuwe artistieke mogelijkheden. Daarvan getuigen de impressies van ballet- en theatervoorstellingen van Edgar Degas en Henry de Toulouse l’Autrec. Het is ook mooi te zien in Vincent van Goghs Nachtcafé uit 1888. 

Vincent van Gogh, Het Nachtcafé, 1888. Doek 70 x 92 cm. Yale University Art Gallery, New Haven, Connecticut.

Begin 20e eeuw zette het elektrische licht Kees van Dongen en Jan Sluijters in vuur en vlam. Gefascineerd door het heldere schijnsel gaven zij kleurige impressies van danslokalen. In Sluijters meesterlijke Bal Tabarin dansen talloze lichtvlekjes mee boven de zwierende figuren.

Jan Sluijters, Bal Tabarin, 1907. Stedelijk Museum Amsterdam.

Deze werken vallen echter buiten het bestek van de tentoonstelling. In Gouda zie je kunstenaars die van de 16e tot in de 19e eeuw toverden met het effect van olielampen, kaars- en toortslicht.  

Terug naar de tentoonstelling.
De vaardigheid om licht op een schilderij te vangen, of liever: de illusie van licht op een paneel of doek te suggereren was een hele kunst. In de expositie zie je werken van zo’n veertig kunstenaars die daarin succesvol waren.  

Zoals  Esaias Boerse’s oude bebrilde vrouw die geconcentreerd zit te borduren. De oudjes van Matthias Stom en Gerard van Honthorst tellen of bestuderen munten. Leuk is Honthorsts portret van een jongeman die tevreden lachend zijn spiegelbeeld bestudeert. Christiaen Jansz. Dusart vereeuwigde een bij kaarslicht lezende jongeman. Deze en andere bezigheden, variërend van schrijfwerk tot nachtelijke wandelingen; kunstenaars brachten het vroeger allemaal in beeld.

Gerard van Honthorst, Grijnzende jongen met Spiegel, ca. 1614-1620. The Spier Collection, Londen. 

De destijds doodgewone taferelen hebben nu documentaire waarde. Ze tonen de vrijetijdsbesteding van mensen van toen: het drinken van een pint, het spelen van een potje tric-trac of bordeelbezoek. Halfdonkere vertrekken waren voor bezigheden die het daglicht niet konden verdragen geen probleem. Om met mijn grootmoeder te spreken: de nacht is voor het ongedierte!

Nocturnes waren in de 17e eeuw erg geliefd. Verschillende schilderijen werden in prent uitgegeven. Zoals Abraham Bloemaerts Heilige Hieronymus die rond 1622-30 door Cornelis Bloemaert (II) in het koper werd gestoken. Datzelfde deed Lucas Vorsterman met Adam Costers Triktrakspelers bij kaarslicht, 1619-1628 uit het Rijksmuseum.

Lucas Vorsterman, Triktrakspelers bij kaarslicht, 1619-1628 , gravure naar Adam Costers uit het Rijksmuseum

Prachtig is Gesina ter Borchs doorvoelde getekende impressie van een verliefd paartje, dat tijdens een nachtelijk wandeling gechaperonneerd wordt door een meid met een enorme lantaarn.

Gesina ter Borch, Liefdespaar met meid bij kaarslicht, ca. 1655. Penseel in grijs en zwart, 12 x 18 cm. Fondation Custodia, collectie Frits Lugt, Parijs

De onbetwiste kampioen van met kaarsen verlichte genrevoorstellingen en historiestukken is zonder twijfel Godfried Schalcken (1643-1706). In het themanummer dat Kunstschrift aan het fenomeen kaarslicht in de kunst wijdt, wordt hij als de grootmeester van het kaarslicht omschreven.  De weerschijn van het licht op welk materiaal ook: een metalen kandelaar, de glanzende textuur van zijde, de menselijke huid, de glimlichtjes in ogen of op de tanden, het is steeds met de grootst mogelijke virtuositeit op het doek gebracht.

In zijn zelfportret uit 1695 kijkt de schilder de beschouwer, wijzend op zijn palet en penselen veelbetekenend aan. De tools waaraan hij zijn met een fraaie mantelspeld en halsketen geëtaleerde welstand dankt.

Veelbetekende blikken worden eveneens gewisseld in het doek, waarin een jonge vrouw een oorhanger in een door haar geliefde opgehouden spiegel bewondert. De mysterieuze sfeer in het door kaarslicht verlichte vertrek, inspireerde de Ierse schrijver Sheridan le Fanu in 1839 tot het schrijven van de gothic novel: ‘Strange Event in the Life of Schalken the Painter’.  In de special van Kunstschrift leest u meer over de in 1979 gerealiseerde verfilming van dit boek.

Godfried Schalcken, Slapende Venus met Cupido, voor 1685. Nationale Galerie, Praag

In het prachtig rood-doorgloeide doek Slapende Venus met Cupido, zien we het (mogelijke) vervolg. De vrouw die in het vorige schilderij verblijd werd met een prachtige parelhanger ligt hier letterlijk en figuurlijk rozig te sluimeren. Wat hieraan vooraf ging laat zich, mede door de Cupido die ons met een schalks gebaar tot stilte maant, raden. Schalcken gaf het lichaam van de schone slaapster op erotiserende wijze weer; de tepels van haar pronte borsten gloeien zacht op in het kaaslicht…    

Schalcken’s succesvolle stijl werd nog eeuwenlang nagevolgd, onder anderen door Petrus van Schendel, die in de tentoonstelling vertegenwoordigd is met een Vismarkt bij avond uit 1841. Dat niet iedereen geporteerd was van Schalckens  rood-opgloeiende palet lees je eveneens in Kunstschrift. De 19e eeuwse Franse kunstcriticus Theophile Thoré was niet erg onder de indruk van de trucjes waarmee de 17e eeuwers en hun 19e eeuwse bewonderaars kaarslichtscènes in beeld brachten.

Extra licht
Om ten volle van het schaarse licht te profiteren, werden de wanden in de woningen van welgestelde burgers voorzien van goudleerbehang. In de kleurrijke in zilver- of bladgoud gevatte florale motieven, werd het kaarslicht weerkaatst. Verzilverde kandelaars, vergulde spiegels en schilderijlijsten zorgden voor een soortgelijk effect. Zoals te zien in de prentenreeks van Sara Troost, waarin zij het verloop van een soirée schetst.

Sara Troost Detail Wie nog lopen kon 1768 Rijksmuseum Amsterdam

De avond begint met een (nog fatsoenlijk) samenzijn van een aantal bepruikte, ogenschijnlijk keurige heren. Maar naar mate de tijd vordert en de wijnflessen leger raken, stijgt de stemming ten koste van het peil! Uitgelaten gasten klimmen op tafels, er worden veelbetekenende blikken gewisseld, terwijl een bediende onverstoorbaar doorgaat met het ontkurken van de volgende fles. De prenten zijn voorzien van geestige Latijnse teksten als Rumor erat in Casa; het werd rumoerig in huis en Ibant qui poterant, qui non poteuere cadebant… wie nog lopen kon ging, wie dat niet meer kon, viel om! En er gebeuren dingen die het daglicht toen nog niet konden verdragen. Bij het afscheid zoenen twee mannen elkaar hartstochtelijk op de mond!

Voor wie van ondeugende plaatjes houdt valt er nog meer te genieten… zoals de in prent uitgebrachte bordeelscènes, die Johann Sadeler (I) naar Joos van Winghe’s Huis van lichte zeden maakte. Een in maniëristische stijl weergegeven bacchanaal. Onder het beeld van een zichzelf betastende naakte Venus geven tempelbezoekers zich over aan een orgie. Musici zorgen voor een vrolijke noot; waarop uitbundig wordt gedanst. Anderen geven zich ongeremd over aan het liefdesspel. Op mijn foto valt een deel van de latijnse tekst weg, maar Fornicatoriis doet het ergste vermoeden.

Johann Sadeler (I), naar Joos van Winghe, Huis van lichte zeden, 1588, Rijksmuseum, Amsterdam.

Naast deze profane scènes zijn in de expositie ook bijbelse en mythologische historiestukken te zien. De hoofdrolspelers zijn vaak in een eigentijds jasje gestoken, zoals Jan Steens Bespotting van Ceres.

De Romeinse godin van de akkerbouw is in het donker op zoek naar haar dochter Proserpina. Wanneer ze de drank, aangeboden door een oud vrouwtje, in een keer naar binnen klokt, wordt ze bespot door een kleine jongen. Voor straf verandert Ceres hem in een hagedis. Anders dan in de eerder getoonde werken geeft Jan Steen zijn lichtbron een prominente plek. De toorts belicht de ontblote borst van Ceres en het Caravaggeske halfnaakte jochie.

Jan Steen, De bespotting van Ceres, ca 1650 Part. Coll.

De achterwand toont een enorme blow-up van een klein prentje van een bebrilde uil, voorzien van een moraliserende tekst: …’Wat baet keers of brill als den uil niet sien en wil’… wat zoiets betekent als het geven van goed advies is nutteloos, wanneer de toehoorder er geen oren naar heeft.

Cornelis Bloemaert naar Hendrick Bloemaert, Uil met bril en boeken, Wat baet keers of brill als den uil niet sien en wil , 1625, Rijksmuseum Amsterdam

De kaars kan ook fungeren als symbool. In een vanitas stilleven van Albert Janszoon van der Schoor verwijst de opbrandende kaars naar de eindigheid van het leven: memento mori; gedenk te sterven.

Geïnspireerd op de woorden van Mattheus 5: 15, staat de kaars ook symbool voor het evangelie. Het licht moet niet onder de korenmaat geplaatst worden, maar zichtbaar voor iedereen op de kandelaar. Een anonieme schilder bracht deze woorden in een ‘spotschilderij’ uit het Catharijneconvent in beeld. Hij posteerde Maarten Luther en zijn volgelingen rond een tafel met een helder brandende kaars.   

Anoniem Maarten Luther en de protestantse hervormers 1660

Aan de andere kant van de tafel probeert een stel “papen” het licht van het ware geloof uit te blazen! Het is wel duidelijk wie hier de good- en de bad guys zijn. Tussen een bisschop, een Jezuïet, een paus en een monnik zit een salamander, symbool van de duivel. Het verhaal gaat dat de vorige eigenaar van dit schilderij het doek uit de lijst liet halen om het op de tafelrand netjes om te vouwen, zodat er geen haan meer kraaide naar deze voor katholieken onkiese voorstelling….

De laatste zaal is gewijd aan de 19e eeuw. Verschillende romantici waren gefascineerd door het werk van hun 17e eeuwse collega’s. Met zijn Vrouw in een nis bij kaarslicht liet Michiel Versteegh zich onmiskenbaar inspireren door Gerard Dou’s Meisje met lamp.

Je ziet hier mooie met fakkels en gaslicht beschenen stads-, markt-, en kermisgezichten van Jan Hendrik van Grootvelt, Johannes Rosierse en Petrus van Schendel alsook een bijzondere nocturne van Jean Jacob Verreyt. In deze religieuze processie vormen de maan, haar weerschijn in de gracht en de meegedragen kaarsen: een symbolische verwijzing naar het kruis van Christus. Ook Sint Nicolaas doet mee. In een Dickensiaanse enscènering staan kinderen te watertanden voor een mooi verlichte etalage met suikergoed.


De nachtelijke voorstellingen van Petrus van Schendel en de Dordse schilder Rosierse zijn niet alleen betoverend van sfeer, maar hebben bovendien grote documentaire waarde. Zo ging je ‘s avonds nog even naar de vismarkt; zo vierden de mensen kermis!

Petrus van Schendel, Vismarkt bij avond, 1841

Bij de tentoonstelling is geen catalogus verschenen, maar Kunstschrift heeft dit najaar een themanummer uitgegeven, waarin de in de expostitie getoonde werken in een bredere context gepresenteerd worden.

In het licht van de Kaars: Kunstschrift, no. 5, oktober/november, 2021.

Tentoonstelling Thuis bij Jordaens, tot en met 8 mei in het Frans Hals Museum in Haarlem.

Jacob Jordaens, Zo de ouden zongen, zo piepen de jongen, c. 1640/45, © The Phoebus Foundation, Antwerpen

Hij is minder bekend dan Pieter Paul Rubens (1577-1640) en Antoon van Dyck (1599-1641), maar met zijn genretaferelen, historiestukken en portretten doet Jacob Jordaens (1593-1678) niet voor hen onder. Hoog tijd dat Jordaens uit de schaduw treedt van deze Vlaamse reuzen! 
Het Frans Hals Museum vormt hiervoor de locatie bij uitstek. Leven en werk van Jacob Jordaens èn Frans Hals vertonen opvallende parallellen. Ze hadden Vlaamse roots en hanteerden een vlotte toets die zowel door aristocraten als burgers gewaardeerd werd. Wie een blockbuster verwacht komt bedrogen uit, maar in de intieme tentoonstelling die in samenwerking met The Phoebus Foundation tot stand is gekomen, valt veel te genieten. Hoogtepunt vormt de reconstructie van de schitterende ontvangstzaal van het Jordaenshuis.      

Antwerpen in Jordaens dagen
Alvorens deze ruimte denkbeeldig binnen te gaan, neem ik u even mee naar de tijd van Jordaens. In de 16e eeuw was de strategisch gelegen havenstad uitgegroeid tot een metropool van politieke, economische en culturele betekenis. In de begeleidende publicatie van The Phoebus Foundation wordt de geschiedenis van Antwerpen in beeldende Vlaamse bewoordingen toegelicht. Op de in 1531 geopende Antwerpse beurs -de eerste ter wereld- waren behalve Vlaams laken en kant producten uit alle windstreken verkrijgbaar. In zijn publicatie over de Lage Landen nam de Italiaanse reiziger Lodovico Guicciardini in 1588 een afbeelding van de bursa op. Met een woordspeling op het handelsmerk van het Romeinse Rijk: S.P.Q.R. benadrukte hij het belang. Deze letters waren destijds op alle overheidsbezittingen, tot en met putdeksels, te vinden. Aan de afkorting van de woorden: Senatus Populusque Romanus, veranderde Guiucciardini één letter S.P.Q.A.: de senaat en het volk van Antwerpen.

Beurs van Antwerpen: Lodovico Guicciardini, Descrittione di tutti i Paesi Bassi, Antwerpen 1588 © The Phoebus Foundation, Antwerpen

Dankzij de economische welvaart floreerden kunsten en wetenschappen. Tot welstand gekomen burgers wilden schilderijen aan de muur en boeken op de plank. Vlaamse kunstenaars zorgden voor het een; de uitgever Christoffel Plantijn voor het ander. Tijdens de tweede helft van de 16e eeuw begint verzet te groeien tegen de privileges van de adel en de kerk. Ingegeven door nieuwe religieuze ideeën èn honger komen gistende onlustgevoelens in 1566 tot ontlading in de (eerste) Beeldenstorm. De noordelijke provincies komen in 1568 in opstand tegen de katholieke Spaanse koning Filips II. Na het wapenfeit dat vanuit Noord-Nederlands perspectief als de Val van Antwerpen wordt omschreven, vluchtten duizenden protestantse Vlamingen na 1585 naar Haarlem. Daar gaven zij niet alleen een impuls aan de lakenindustrie, maar ook aan kunsten en wetenschappen. De ‘vissershaven Amsterdam groeit in geen tijd uit tot het Antwerpen van het Noorden’, waarmee de Gouden Eeuw van de Noordelijke Nederlanden wordt ingezet aldus voornoemde publicatie.

Het katholieke geloof als bindmiddel 
Voor het zover was trachtte Filips II de noordelijke gebieden te behouden. Zijn dochter Isabella (1566-1633) en haar gemaal Albrecht (1559-1621) slaagden echter niet in die missie. Beeldende kunst werd ingezet om gelovigen te imponeren en afgedwaalde schapen voor het katholieke geloof te behouden. Kleurrijke barokke bijbelse taferelen moesten de beschouwer emotioneel aanspreken of op z’n Vlaams…’omver blazen en tot tranen toe bewegen’…        

Hier komen Rubens, Van Dyck en Jordaens in het verhaal. Rubens en Van Dyck hanteerden een enigszins verheven beeldtaal. In Jordaens historiestukken figureren ook gewone mensen, voor wie zijn familieleden vaak model stonden. 

Waar de werken van Rubens en van Van Dyck bewondering oogsten, ontlokken die van Jordaens veeleer een glimlach. Zijn (vr)olijke op moraliserende spreekwoorden of mythologische onderwerpen gebaseerde voorstellingen kruidde hij vaak met een vleugje humor! Rond het midden van de 17e eeuw was Jordaens befaamd in binnen- en buitenland. En hij stond inmiddels in de Quote 400 van Antwerpen. Toen zijn dochter naar Den Haag verhuisde, kocht hij ‘op een boogscheut van Den Haag’ een buitenverblijf in Voorburg. Zo zat hij niet alleen dicht bij zijn dochter, maar ook bij opdrachten in de Hollandse residentie. Aan het decoratieprogramma van Huis ten Bosch heeft Jordaens ook een bijdrage geleverd.

Evenals Rubens en Rembrandt had Jordaens een atelier met leerjongens. Met een finishing touch werd hun werk tot een authentieke Jordaens opgewaardeerd. De doorsnee koper merkte het misschien niet, maar een kenner zag dat heus wel, zoals in de Bordeelscène met trictracspelers, dat zich eveneens in de Phoebus collectie bevindt.  

Laten we dan nu een kijkje nemen bij Jordaens Thuis!

Jacob Jordaens, Portret van de dochter van de kunstenaar, Elisabeth Jordaens 1637-1645 © The Phoebus Foundation, Antwerpen

In de eerste zaal wordt de bezoeker verwelkomd door Jordaens welvarende, modieus geklede dochter Elisabeth. Haar zonnehoed is versierd met een takje welriekende kamperfoelie. Met een mand verschijnt zij en trompe-l’oeil in of voor een geopend venster. Ze is nooit getrouwd en bleef altijd bij haar vader wonen, aldus conservator Marrigje Rikken. Aan haar looks en welgevormde figuur kan het niet gelegen hebben.
In dezelfde ruimte worden ook twee portretten door Rubens en Antoon Van Dyck getoond.

Van Dycks Portret van een dame komt me bekend voor. Het bijschrift leert dat de onbekende dame getuige haar kleding vermoedelijk uit Genua komt. En dat klopt want in de Galleria Nazionale van Genua zag ik onlangs een soortgelijk Ritratto di dama van zijn hand.
Ter vergelijking wordt Rubens sobere in olieverf geschetste Portret van de weduwe Anna Anthonis, getoond. Met nietsontziend realisme schetste Rubens de gerimpelde huid, de gelaatstuitdrukking met neergetrokken mondhoeken, de roodomrande ogen en haar perkamentachtige gevouwen handen. Een studie voor een memoriestuk in de kathedraal van Antwerpen, dat zich tegenwoordig in het Musée des Beaux Arts in Tours bevindt.
In de hoop het hemelrijk te mogen betreden presenteert zij zich onopgesmukt in eeuwigdurende aanbidding van de (buiten tentoonstelling) Maagd Maria met kind.  Middels haar beeltenis riep de weduwe beschouwers van haar portret op om voor haar zielenheil te bidden.

Peter Paul Rubens, Madonna met kind en de opdrachtgevers Alexander Goubeau en zijn vrouw Anne Antonis, 1608-1621, Musée des Beaux-Arts Tours.

Na deze portretgalerij betreedt de bezoeker de pronkkamer van huize Jordaens; de ‘showroom’ waar hij zijn bezoekers en potentiële kopers ontving. Met blow-ups van getekende idyllische wanddecoraties, twee beschilderde deurpanelen en een reeks gerestaureerde plafondschilderingen is deze nagebootst. Om nekkrampen te voorkomen is de ruimte voorzien van een spiegelvloer, waarin de bezoeker een duizelingwekkende indruk krijgt van de love-story van Psyche en Amor.  

Jordaens pronkkamer, 3D evocatie, Timothy de Paepe,© The Phoebus Foundation, Antwerpen
Jacob Jordaens, Trompe l’oeil. deurstuk een dienstmeisje, een jongen die zijn hoed afneemt en een hond 640-1645. © The Phoebus Foundation, Antwerpen

Bij het betreden van dit vertrek blijkt dat je niet de enige bezoeker bent. Op een en trompe l’oeil geschilderd deurstuk neemt een over de drempel stappende jongeman ter begroeting zijn hoed af. De voorstelling is op tweeërlei wijze bedrieglijk; deze illusionistische voorstelling was oorspronkelijk op een èchte deur aangebracht. Het andere deurstuk toont een jonge vrouw en een oude man. De ongelijke liefde was een bekend thema in de Vlaamse schilderkunst. Ongelijkheid speelt eveneens in het verhaal van Psyche en Amor, dat Jordaens in negen scènes als een stripverhaal in beeld brengt. Gedreven door jaloezie geeft Venus haar zoon Amor opdracht om Psyche ongelukkig te maken in een huwelijk met een monsterlijke grijsaard. Maar het loopt anders, want Amor wordt zelf verliefd op Psyche. De kwade bedoelingen van Venus zijn ook al bekend bij het orakel van Apollo. Wanneer hij daar kennis van neemt heft Psyche’s vader zijn handen vertwijfeld ten hemel. Maar Zephyrus, de god van de westenwind, schiet te hulp.


Jacob Jordaens, Orakel van Apollo, 1652,© The Phoebus Foundation, Antwerpen

Om aan de uitvoering van die voorspelling te ontkomen wordt Psyche door Zephyrus naar het paleis van Amor ontvoerd, waar zij in een dark room gouden uren beleeft met een ongeziene minnaar. Ze mag haar minnaar niet zien….  Brandend van liefde en nieuwsgierigheid ontsteekt zij toch een lamp en ziet een zoet slapende peuter; Amor, de vroegrijpe god van de liefde. Dit is echt op het randje; evenals –leuk detail- de eveneens op het randje van de voorstelling balancerende nachtspiegel, die herinnert aan het aardse gestel van Psyche!

Jacob Jordaens, Nieuwsgierigheid van Psyche, ca 1652,© The Phoebus Foundation, Antwerpen

De betovering is verbroken, maar in de volgende episode is te zien dat de goden hen goedgezind zijn. Moeilijk te zien hoe deze geschilderde vleesklomp in elkaar steekt, maar Mercurius, de boodschapper der goden neemt Psyche op zijn nek en schouders mee naar de Olympus. Daar overhandigt Jupiter haar de beker der onsterfelijkheid. Dit happy end vormt de kern van een draaikolk aan bewegende hemelbewoners.

Nadat ook hij van de beker der onsterfelijkheid heeft gedronken wordt Amor nu ook volwassen. In het slottafereel geniet het paar, weergegeven met kolossale lijven, van een roemer wijn. Na alle belevenissen hebben ze vast trek gekregen. Het feestmaal in de vorm van een pauwenpastei, staat klaar en … ze leefden nog lang en gelukkig!

De goden volgens Jordaens 
De bezoeker ontmoet nog meer olympische- en mythologische figuren. Beweeglijke personages met weelderige vormen, omgeven door guirlandes en mollige putti. In het doek met Venus en Adonis is de beschouwer getuige van de ontijdige dood van de mooie jager. Nadat hij gespietst is op de slagtanden van een wild zwijn ligt hij met wegdraaiende ogen, letterlijk te zieltogen in de armen van zijn geliefde. Dit verhaal was nog wel herkenbaar, maar conform de receptuur voor een geslaagd historiestuk verstond Jordaens de kunst om het geschilderde onderwerp niet meteen prijs te geven. Zo bleef er voor de in mythologische en bijbelse verhalen onderlegde verstaander nog iets te raden.

Jacob Jordaens, Venus en Adonis, c. 1615,© The Phoebus Foundation, Antwerpen

Zoals ook in het doek met de Slapende Antiope, dat Jordaens ontleende aan de  Metamorfosen van Ovidius. Om niet herkend te worden door zijn jaloerse echtgenote verschijnt de oppergod Jupiterals een lelijke sater aan het bed van de slapende Antiope. Hierbij gaf Jordaens het verhaal niet meteen prijs, maar de door wellust gedreven Jupiter had daar geen boodschap aan. Met een bruusk gebaar trekt hij het laken van de zorgeloos slapende Antiope weg. Kenners van het verhaal zien aan zijn attribuut, de adelaar, met wie zij hier van doen hebben. De Thebaanse prinses Antiope, verkeert nog in zalige onwetendheid. Een sater, die al voelt welke kant het op zal gaan, heft quasi vermanend een moraliserende vinger.
Schilderijen als deze waren bedoeld tot lering en vermaak. Of andersom: zoals in het Midasoordeel waarin een sater die zijn handen niet kan thuishouden. Waarmee Jordaens het verhaal van een pikante toets voorziet.  

Jacob Jordaens, Slapende Antiope benaderd door Jupiter, 1660,© The Phoebus Foundation, Antwerpen

Religie in Jordaens dagen. 
Wanneer de Noord-Nederlandse steden rond 1580 overgaan tot het Calvinisme wordt de openlijke uitoefening van het katholieke geloof verboden. In de Zuidelijke Nederlanden bleven velen de kerk van Rome trouw. Daar was afvalligheid strafbaar. Toch ging Jordaens over tot het protestantse geloof. Als schilder van naam kon hij zich deze keuze kennelijk permitteren want het bleef bij enkele boetes. Na zijn dood moest hij letterlijk het veld ruimen. Omdat er voor protestanten in katholieke kerken en dodenakkers geen plaats was werden Jordaens en zijn vrouw over de grens, in Putte, op een protestants kerkhof begraven.                                                               
Ook al had hij de Roomse leer afgezworen; met werken voor katholieke opdrachtgevers had Jordaens geen probleem. In de expositie zijn enkele religieuze stukken te zien, zoals de Triomferende Christus en de negen boetelingen(1635-40). Terwijl Maria Magdalena in de gelijknamige tentoonstelling in Museum Catharijneconvent gerehabiliteerd is, wordt zij hier nog omschreven als …’de losbandige Maria Magdalena’… maar Christus vergeeft haar. Jordaens zette de bijbelse figuren als eigentijdse Antwerpenaren neer; sommige zelfs met karikaturale koppen. Jezus komt er, afgezien van een paar knotsknieën nog heilig van af, maar de lichamen van anderen zijn met een overdreven, maniëristische musculatuur neergezet. Deze uit Italië overgewaaide schildertrant werd door de schildersbiograaf Vasari omschreven als …’la bella maniera’. Kunstenaars die de perspectivische en anatomische verworvenheden van de Italiaanse Renaissance onder de knie hadden, demonstreerden er hun vaardigheid mee.

In deze zaal valt het postume portret van de Heilige Begga (ca. 620-593) op. De beschermheilige van de zogenoemde begijntjes was al 1000 jaar dood toen Jordaens het schilderij in 1635 vervaardigde. Zou een van Jordaens zusters model hebben gestaan voor dit devotiestuk?  Elisabeth en Magdalena Jordaens leefden in de Antwerpse begijnhof waar vrouwen een vroom leven konden leiden, zonder kloostergelofte.

Kunst om vrolijk van te worden 
Onder deze noemer wordt een groot keukenstuk gepresenteerd. Een co-productie tussen Jordaens en Paul de Vos. Jordaens nam de grijnzende kok voor zijn rekening: de Vos schilderde de etenswaren; en hoe! De veren van de vogel, de aaibare vacht van het konijn en de harde schaal van de gekookte kreeft; het is allemaal zeer goed getroffen.

Jacob Jordaens en Paul de Vos, Kok die een haas vasthoudt, c. 1640/50,© The Phoebus Foundation, Antwerpen
Jan Steen ‘Soo voer gesongen, soo na gepepen’ c. 1668-1670, Mauritshuis Den Haag

Bij het zien van Jordaens doek Zoo de ouden songen piepen de jongen uit 1644 zou je kunnen denken dat je naar een doek van Jan Steen kijkt. De twijfel is begrijpelijk. Twintig jaar na dato inspireerde dit werk Jan Steen tot het schilderen van een (bijna) gelijknamig werk in de collectie van het Mauritshuis. Jordaens bracht een destijds bekend gezegde uit een spreekwoordenboek van Jacob Cats in beeld. De betekenis die de moralist beoogde was: ouders pas op, want kinderen nemen slechte gewoontes over. Maar anders dan in Jan Steens latere versie, waarin de drinkende en rokende ouders hun kinderen het slechte voorbeeld geven, wordt er bij Jordaens alleen maar fluit gespeeld en gezongen. In samen musiceren schuilt toch geen kwaad? Jordaens bebrilde schoonvader Abraham van Noort zingt en slaat de maat. De schilder zelf blaast met bolle wangen op een fluit en ook het kleintje op moeders schoot blaast zijn partijtje mee. Jan Steens Soo voer gesongen, soo na gepepen is niet louter een vrije imitatie, maar een voorbeeld van het antieke begrip aemulatio, waarmee hij zijn bewonderde voorganger probeert te overtreffen. Afgezien van enkele compositorische overeenkomsten is de ondertoon hier echter anders. Daarop duidt de papegaai met zijn vermogen tot na-apen. En dat is precies wat Jan Steens kinderen doen. In navolging van hun ouders staan ze te roken en te drinken!

Jacob Jordaens, De wijze en de zot, c. 1650,© The Phoebus Foundation, Antwerpen

De expositie besluit met een laatste moraliserende opsteker, De wijze en de zot van rond 1650. Jordaens ontleende het thema eveneens aan het spreekwoordenboek van Jacob Cats, Spiegel van den Ouden ende Nieuwen tijdt uit 1632. Op geraffineerde wijze gaf Jordaens dit duo en trompe l’oeil in een geopend venster weer. De dwaas getooid met een zotskap, lacht de beschouwer toe. Hij maakt de bebrilde kamergeleerde met zijn boekenwijsheid belachelijk. Maar Cats denkt daar anders over: een dwaas zal wel met de wijzen spotten, maar een wijs man nooit met de zotten’.

Na een bezoek aan deze tentoonstelling vraagt u zich wellicht af waarom Frans Hals ontbreekt? De samenstellers van de tentoonstelling nodigen u uit om in de semi permanente opstelling Haarlemse Helden en andere meesters zelf op zoek te gaan naar Frans Hals en zijn tijdgenoten. In de laatste expositiezaal geeft een schema inzicht in de vraag wie in de late 16e en 17e eeuw door wie beïnvloed werd. Frans Hals is daarin als een spin in het web weergegeven. Van hem gaan pijltjes uit naar Judith Leyster, haar echtgenoot Jan Miense Molenaer, Adriaen van Ostade, Dirck Hals en anderen.

Bibliografie:

N. Gritsaj e.a., Rubens, Van Dyck en Jordaens: Vlaamse schilders uit de Hermitage, Hermitage, Amsterdam, 2011.

L. Kelchtermans e.a., Thuis bij Jordaens, The Phoebus Foundation & Frans Hals Museum, Haarlem, 2021

Id., Portrait of Elisabeth Jordaens: Jacob Jordaens (1593-1678) Tribute to his eldest Daughhter and Country Life, The Phoebus Foundation, Antwerpen, 2020.

Link: Frans Hals Museum, Haarlem.

Artemisia Gentileschi: Vrouw en Macht. Rijksmuseum Twenthe, t/m 27 maart 2022.

Artemisia Gentileschi Jaël en Sisera, 1620, Szépmüvészeti Múzeum/ Museum of Fine Arts, Boedapest

In de najaars-tentoonstellingen spelen drie vrouwen een hoofdrol. De bijbelse Maria Magdalena, de 17e eeuwse barokschilderes Artemisia Gentileschi (1593- 1656?) en haar 20e eeuwse Mexicaanse collega Frida Kahlo (…). Hoe verschillend ook, zij hebben een ding gemeen: zij veroverden een plaats in een door mannen gedomineerde wereld.

Frida Kahlo genoot volop publieke belangstelling, maar dat gold tot voor kort niet voor Artemisia Gentileschi. Zij is pas eind vorige eeuw herontdekt. Tot en met 23 januari zijn haar historiestukken en portretten naast werken van tijdgenoten te bewonderen. Orazio Gentileschi, Giovanni Francesco Barbieri (‘Il Guercino’), Giovanni Baglione, Gerard van Honthorst, Matteo Loves en Giuseppe Ribera waren in de tentoonstelling Caravaggio en Europa in 2018 ook te zien. Maar de vanuit feminien oogpunt belangrijkste navolger van Caravaggio, Artemisia Gentileschi, schitterde toen door afwezigheid. Haar Judith onthoofdt Holofernes uit de Uffizi had daar niet misstaan. Tijdgenoten en latere critici konden niet geloven dat dit een creatie van een vrouw was. In dit werk resoneert onmiskenbaar Caravaggio’s gelijknamige werk uit het Palazzo Barberini. Bij het zien van dit werk in de tentoonstelling Rembrandt en Caravaggio deed ik in 2006 automatisch een stap naar achteren!  

Na zijn ontijdige dood bleven de moeder en echtgenote van de groothertog van Toscane Cosimo II tot hun ongenoegen met Artemisia’s doek zitten. Onder uitroepen als …’het is èrger dan Caravaggio en ik kan er niet naar kijken’… zouden zij opdracht hebben gegeven om het werk weg te stoppen in de kelder.


Vormde een #MeToo voorval in Artemisia’s jeugd de aanleiding voor deze hardvochtige afrekening? Mogelijk. De met haar vader bevriende schilder Agostino Tassi had Artemisia als jong meisje met geweld tot de zijne gemaakt. Maar bijbelse heldinnen waren destijds geliefd. Zij figureren veelvuldig in Artemisia’s werk: Suzanna, Bathseba en Maria Magdalena. In het campagnebeeld ontmoeten we nòg een bijbelse heldin. We betrappen Jaël op heterdaad. Nadat zij hem vriendelijk heeft onthaald, berooft zij de Kanaänitische hoofdman Sisera met een welgemikte hamerslag van het leven, waarmee zij een heldenstatus verwerft. Een rondgang door de expositie leert dat er in de 17e eeuw veel meer koppen rolden!

Artemisia Gentileschi Jaël en Sisera, 1620, Szépmüvészeti Múzeum/ Museum of Fine Arts, Boedapest

Ook andere moordscènes waren populair. We zien Gerard van Honthorsts Dood van Seneca. Aan Gerardo della Notte, zoals hij in Rome genoemd werd, ontleende Artemisia het kaarslicht motief. Artemisia bracht de  zelfdoding van de Egyptische koningin Cleopatra meermaals in beeld. De houding en aankleding variëren, maar de gifslang die op het punt staat toe te bijten vormt daarin de constante. Het doek waarin zij Cleopatra, gehuld in een azuurblauwe japon ten voeten uit weergaf, is een absolute blikvanger.

Bij Artemisia’s verbeelding van het apocriefe verhaal van Suzanna en de ouderlingen lijkt de verkrachting uit haar jeugd nog niet vergeten. Terwijl zij niets vermoedend geniet van een verfrissend bad, schrikt Suzanna op van twee mannen die niet veel goeds in de zin hebben. Ouderlingen nog wel, die haar proberen te verleiden. Wanneer ze niet op hun avances ingaat strooien ze het praatje rond dat ze een affaire heeft met een jongeman. Op grond van hun tegenstrijdige verklaringen weet de profeet Daniël hen als bedriegers te ontmaskeren. Zo wordt de kuise Suzanna van steniging gered.
Het trauma uit haar jeugd blijft Artemisia blijkbaar achtervolgen. Na eerdere versies uit 1610 en 1622 neemt Artemisia dit thema in 1652 nogmaals ter hand. In de tentoonstelling zie je ook enkele versies van tijdgenoten.

Geschilderde en getekende autobiografie
Tussen de vele wetenschappelijke publicaties vond ik een in 2019 verschenen graphic novel van Gina Siciliano: I Know what I Am: The Life and Times of Artemisia Gentileschi.  Niet zomaar een strip, maar een op gedegen bronnenonderzoek gebaseerd beeldverhaal, waarin Siciliano de lezer letterlijk en figuurlijk meeneemt naar Artemisia’s tijd. Samen met haar vader Orazio stapt de lezer in 1600 de Contarelli kapel binnen. Het zien van Caravaggio’s Roeping van Mattheus zou zijn leven en dat van zijn dochter en andere kunstenaars voorgoed veranderen!

In het werk van vader en dochter Gentileschi en tijdgenoten zie je vele ontleningen aan dit voor die tijd baanbrekende werk. Anders dan de enigszins verheven beeldtaal voor bijbelse voorstellingen, maakte Caravaggio gebruik van alledaagse, door dramatisch clair-obscur belichte figuren, die hij zonder decorum in een onduidelijk gedefinieerde ruimte.

Gina Siciliano, Schavot voor de Engelenburcht, uit ‘I Know What I Am: The Life and Times of Artemisia Gentileschi’ grahic novel by Gina Siciliano

In Siciliano’s stripverhaal ontdek ik de mogelijke inspiratiebron voor de talrijke 17e eeuwse geschilderde onthoofdingen. Een historisch verantwoorde schets van een publieke executie die in 1599 –het jaar waarin Caravaggio zijn Judith onthoofdt Holofernes schilderde- voor de Engelenburcht in Rome plaats vond.

Goede wijn behoeft geen krans’

Of in Artemisia’s woorden: …’Ik zal u niet langer vervelen met mijn vrouwelijke kletspraatjes: de werken spreken voor zichzelf’, zoals ze schreef aan de kunstverzamelaar Don Antonio Ruffo van wie zij een opdracht hoopte te krijgen.

Artemisia Gentileschi Allegorie op de roem, zelfportret als Clio, ca. 1630-1635 The Bennett Collection of Women Realists, San Antonio

In de halfdonkere eerste zaal staat de bezoeker meteen oog in oog met Artemisia Gentileschi. Niet gehinderd door enige vorm van bescheidenheid portretteerde zij zichzelf in de gedaante van Clio, de Griekse muze van de faam. En bescheidenheid is ook niet nodig: ere wie ere toekomt!  Artemisia is de eerste 17e eeuwse vrouwelijke kunstenaar die indertijd tot ver buiten de eigen landsgrenzen beroemd werd. Haar Zelfportret als Pittura, de personificatie van de schilderkunst, werd door koning Karel I van Engeland aangekocht.

Artemisia Gentileschi Allegorie op de schilderkunst, 1638-1639 Royal Collection, Londen

Aan de wand van de tentoonstellingszalen worden veelzeggende zinsneden uit Artemisia’s brieven, die wonderwel vierhonderd jaar bewaard zijn gebleven, geciteerd. Ze geven een inkijkje in het gevoelsleven van deze vooruitstrevende vrouw en haar inspanningen om zich in een door mannen gedomineerde wereld staande te houden. Hoe deed ze dat? Moest zij zich middels een opgeplakte snor vermommen als man? In deze uitmonstering werd zij door de in Rome woonachtige Leonard Bramer op een geinige manier geportretteerd. Ook zonder snor, maar bepaald manmoedig, veroverde zij een plaats in de galerij der grote barokkunstenaars.  

Leonaert Bramer Portret van Artemisia als man met snor, ca. 1620, Koninklijk Musea voor Schone Kunsten van België, Brussel

In de expositie wordt dit portret geflankeerd door de koppen van Dirk van Baburen en Gerard van Honthorst, met wie zij bevriend was. Samen waren ze lid van de Romeinse Accademia dei Lincei; een genootschap waar poëzie, historie en wetenschappen werden beoefend. Ook Simon Vouet, Pierre Dumonstier en Jerome David gaven met portretten van de Italiaanse kunstenares uitdrukking aan hun bewondering voor Artemisia. In zijn gravure naar een verloren gegaan zelfportret van Artemisia lezen we: Invidendum Facilius Quam Imitandum. Haar te benijden is makkelijker dan haar te imiteren!

(Her)Waardering         
Hoewel ze lange tijd in de schaduw van haar vader Orazio Gentileschi en anderen stond genoot Artemisia in de 17e eeuw in binnen en buitenland al bekendheid. In de kunstenaarsbiografiën van Giovanni Baglione (1566-1643) en Joachim von Sandrart (1606-1688) wordt haar naam genoemd. Ze kreeg opdrachten van de groothertog van Toscane, Cosimo II, Michelangelo de Jongere èn Koning Karel I van Engeland. In de late 18e en 19e eeuw raakte ze, door een algemene smaakverandering geleidelijk aan buiten beeld. Het donkere Caravaggeske palet maakte plaats voor heldere gelijkmatig belichte voorstellingen. Ook werd haar werk soms aangezien voor dat van mannelijke tijdgenoten, voor wie ze met haar techniek en overtuigende stofuitdrukking blijkbaar niet onder deed. Haar figuren worden met een dramatisch clair-obscur belicht èn vanuit het perspectief van een vrouw met emotie weergegeven. En dit zonder officiële opleiding!

Omdat vrouwen niet werden toegelaten tot de academie moest Artemisia de kunst afkijken van haar vader en mannen als Caravaggio en Agostino Tassi.

De betrekkelijke onzichtbaarheid van Artemisia en haar weinige vrouwelijke collega’s heeft sinds het einde van de vorige eeuw heel wat pennen in beweging gezet. Op internet kwam ik teksten van feministische kunsthistorici tegen die in de jaren ’80 beweerden dat in H.W. Janson’s gezaghebbende Wereldgeschiedenis van de kunst …’geen enkele vrouwelijke kunstenaar voorkomt’… Toen ik mijn editie erop na sloeg zag ik dat vrouwen weliswaar ver in de minderheid zijn, maar degenen wier naam niet in het zwarte gat van de geschiedenis zijn verdwenen, noemt hij wel degelijk. Aan Artemisia Gentileschi besteedt Janson zelfs evenveel woorden als aan haar beroemde voorganger Caravaggio. En -even terzijde- bij ‘onze eigen’ Judith Leyster (1609-1660) memoreert Janson, het moederschap als voornaamste oorzaak van de afwezigheid van vrouwen. Al zijn er uitzonderingen. Rachel Ruysch zette 10 kinderen op de wereld en liet ook nog een prachtig geschilderd oeuvre na. Artemisia kreeg 5 kinderen, van wie alleen haar dochter Prudenzia de volwassen leeftijd bereikte. Zij leerde haar dochter het schildersvak, maar er zijn geen werken van Prudenzia’s hand bekend.

In de 20e eeuw werd Artemisia door de Italiaanse kunsthistoricus Roberto Longhi uit een lange winterslaap gewekt. In 1916 publiceerde hij zijn biografie Gentileschi padre e figlia. In Longhi’s ogen was Artemisia ’de enige vrouw in Italië die ooit heeft begrepen wat schilderkunst is’… Ook Longhi’s echtgenote Anna Banti, raakte in de ban van Artemisia. In de jaren ’50 publiceerde zij een biografische roman over Artemisia wier leven in 1997 werd verfilmd. En in 2002 verscheen een historische roman door Susan Vreeland. 

Feministische hordenloop 
Ook feministische kunsthistorici kregen oog voor Artemisia. In The Obstacle Race (1979) beschrijft Germaine Greer de hordenloop van vrouwelijke kunstenaars. Artemisia’s Portret van een vaandeldrager in de Pinacotheca van Bologna wekte niet alleen haar belangstelling voor de vergeten kunstenares; het werk bracht ook de overtuiging: … you can do it, girls!…Greers boek markeerde het begin van een blijvende herwaardering van Artemisia Gentileschi.

Tien jaar later deden de Guerilla Girls met een ludieke actie ook een feministische duit in het zakje. Op de stadsbussen van New York lazen voorbijgangers: …’Do women have to be naked to get into the MET?…

Evenredig aan de herwonnen museale aandacht, nam ook de financiële interesse voor Artemisia’s werk toe. In 2018 kocht de Londense National Gallery Artemisia’s Zelfportret als heilige Catharina van Alexandrië (1615-1617) voor 4.7 miljoen dollar. Dat was de ‘wake-upcall’ voor de internationale kunstmarkt. Bij het Franse veilinghuis Arturial werd vorig jaar een Lucretia voor bijna 5 miljoen euro afgehamerd.

Artemisia Gentileschu, Zelfportret als Catharina van Alexandrië, 1616, National Gallery, Londen

Meme Artemisia door MeToo

È vero, È vero, È vero!
Onder tortuur schreeuwde Artemisia deze woorden uit tijdens het proces dat haar vader Orazio in 1612 had aangespannen tegen de man aan wie hij zijn dochter voor perspectieflessen had toevertrouwd maar die dat vertrouwen zo ernstig had beschaamd. Tassi beloofde met haar te trouwen, maar hij kwam zijn trouwbelofte niet na. Dat kon ook niet, want hij was al getrouwd. Artemisia’s vingers werden met een scherp aangetrokken touw gepijnigd en ze werd middels een vaginaal touché, onderworpen aan een vernederend lichamelijk onderzoek. Tassi werd schuldig bevonden en verbannen, maar kon niettemin ongestraft in Rome blijven. Het juridische verslag van dit wellicht vroegst geboekstaafde #MeToo voorval was in 2018 in de Artemisia tentoonstelling in Londen te zien. De #MeToo beweging heeft Artemisia’s portret als meme geadopteerd.

Artemisia Gentileschi personificatie van de Inclinatie, 1615-1616, Casa Buonarroti, Florence

Na een gearrangeerd huwelijk met Pierantonio Stiattesi vertrok Artemisia toen zelf maar naar Florence. Over haar echtgenoot weet de geschiedenis niet veel meer te melden dan dat hij goed was in het opmaken van Artemisia’s geld. In Florence begon haar ster te rijzen. Zij werd -uitzonderlijk voor een vrouw- toegelaten tot de Accademia dell’Arte del Disegno. Ze ontving opdrachten van Cosimo II de’Medici. Via hem openden zich deuren die voor anderen gesloten bleven. Ze raakte bevriend met Galileo Galileï en van Michelangelo de Jongere ontving ze de opdracht voor het schilderen van een Personificatie van de Inclinatie, dat zich nog altijd in Casa Buonarotti bevindt. En ze ontmoet de edelman Francesco di Niccolo Maringhi. Met de vondst van een aantal onthullende brieven kwam deze affaire in 2011 aan het licht.

De personificatie, voor wie Artemisia zelf model stond, laat zich leiden door haar attribuut, een kompas en een ster aan het firmament.  Elementen die zij via haar vriendschap met Galileo Galilei in haar repertoire had opgenomen.

Thema’s
Wandteksten met citaten uit Artemisia’s brieven lichten de thema’s in de tentoonstelling toe. Het thema Vrouw in de Mannenwereld wordt geïllustreerd met de woorden die ze in 1649 schreef aan Don Antonio Ruffo:

Ik denk niet dat u enig verlies zal lijden als u met mij in zee gaat. En u zult de geest van Caesar in de ziel van een vrouw vinden….

Rembrandt, Aristoteles met de buste van Homerus, 1653, Metropolitan Museum of Art

Bij Rembrandtkenners gaat bij het horen van deze naam wellicht een belletje rinkelen. Ja, ook Rembrandt correspondeerde met deze Siciliaanse kunstverzamelaar, voor wie hij het doek Aristoteles met de buste van Homerus schilderde, dat zich thans in het Metropolitan museum in New York bevindt.

Bij Het lichaam van een Vrouw: worden Averardo de’Medici’s woorden aangehaald: …Bij wijze van spreken kun je de zachtheid van haar prachtige huid bijna met je handen voelen….
Bij het thema Getekende Levens ventileert ze haar ongenoegen over de ongelijke financiële behandeling die haar als vrouw ten deel valt. En onder de noemer de Rollen omgedraaid prijst ze zichzelf met aan als: …’een vrouw met een overvloed aan talent, een vrouw die ieder onderwerp elke keer op een andere manier schildert.

Behalve in Florence werkte Artemisia in Genua, Rome, Venetië en Engeland. Tussen 1637-1639 werkte ze met haar vader in Greenwich aan plafondschilderingen in the Queens House die nu in Marlborough House te zien zijn.

Na het Engelse avontuur woonde ze in Napels, waar ze soms samen werkte met Massimo Stanzione en Viviano Codazzi. In de kathedraal van Pozzuoli bevindt zich een Heilige Januarius van haar hand.
In 1656 loopt haar levensspoor dood. Vermoedelijk is zij tijdens de pestepidemie van dat jaar overleden. Na lange tijd onzichtbaar te zijn geweest is Artemisia Gentileschi weer helemaal in the picture. Met de artistieke èn financiële waardering voor haar werk zit het anno 2021 ook wel snor!

Link: Rijksmuseum Twenthe: Artemisia. vrouw en macht

J. Keizer e.a., Artemisia Vrouw en Macht, Rijksmuseum Twenthe, Enschede, 2021.

B. Eberd & L. Helmus, UtrechtCaravaggio en Europa, tentoonstellingscatalogus, Centraal Museum Utrecht, 2018.

G. Siciliano, I Know What I Am: The Life and Times of Artemisia Gentileschi, Fantagraphics Books, Seattle, 2019.   

(Ook in Nederland verkrijgbaar)

Viva la Frida! Life and art of Frida Kahlo, tot en met 27 maart 2022 in het Drents Museum.

Viva la Frida op het Drents Museum Assen

Tijdens de voorbezichtiging van de tentoonstelling Viva la Frida Life and art of Frida Kahlo doet een dolgelukkige museumdirecteur Harry Tupan verslag van de aanloop naar deze spectaculaire tentoonstelling. Toen na jarenlang lobbyen en zorgvuldig opgebouwde contacten met bruikleengevers en sponsoren de plannen voor deze droomtentoonstelling eindelijk werkelijkheid leken te worden gooide de pandemie roet in het eten. De tentoonstelling moest worden uitgesteld, maar nu is het eindelijk zover …’and we’re glad to have you here, Frida!…

Ook hoofdconservator Annemiek Rens is blij. Als tiener raakte ze in de ban van Frida Kahlo en dit is nooit meer overgegaan. Het maken van deze tentoonstelling heeft zij als een ‘droomopdracht’ ervaren. Rens licht het bijzondere leven van de Mexicaanse kunstenares toe. Haar wens om dokter te worden ging door een ernstig verkeersongeval op in rook. Als arts had ze wellicht heel wat patiënten kunnen helpen, maar het aantal mensen dat zij met haar kunst en vrijgevochten ideeën vandaag de dag wereldwijd bereikt overtreft deze veronderstelling vele malen.

Frida Kahlo en Diego Rivera rond 1930, foto Peter A. Juley and Son

Frida Kahlo stond, zoals veel van haar seksegenoten, lang in de schaduw van mannen. Vooral in die van haar kolossale echtgenoot de bekende muralist Diego Rivera. In de vooroorlogse jaren verhinderde hij de medewerking van de getalenteerde vrouwelijke collega Maria Isquierdo aan muurschilderingen in het stadskantoor van Mexicostad. Een vrouw zou dat vast niet kunnen. Dit macho-gedrag demonstreerde Diego aanvankelijk ook jegens Frida. Aan een vriendin schreef ze:  …’as you can observe, I have painted. Which is already something, since I have spent my life until now loving Diego and being a good-for-nothing with respect to work’

Maar daar komt in 1938 verandering in. Na een solotentoonstelling in New York volgen exposities in Parijs (1939) en San Francisco (1940). Uiteindelijk krijgt ze ook van Diego erkenning. In zijn muurschildering met de Pan Amerikaanse eenheid uit 1940 zet hij Frida als kunstenaar neer. In eigen land kreeg zij in 1953, pas één jaar voor haar dood, met een solo tentoonstelling de erkenning die zij verdiende. Bij de opening was, ze liggend in bed, aanwezig.

Maar zover was het in 1932 nog niet. In dat jaar voegt Frida zich in haar Zelfportret op de grens tussen Mexico en de VS  nog in de voor echtgenotes gebruikelijke volgzame modus: zij signeert het werk met  ‘Carmen Rivera’. In dit enigszins surrealistische zelfportret plaatst Frida zichzelf maar op een voetstuk, gewapend met Mexicaanse vlag en onafscheidelijke sigaret. Mise-en-scène: Detroit, waar Diego aan muurschilderingen voor de Ford Motor Company werkt. 

Staand op de grens brengt zij haar heimwee naar Mexico in beeld, met links een pre-Columbiaanse tempel en rechts de skyline van het gehate Detroit, waar ze wegens een miskraam in het Henry Ford Hospital belandde. Impressies van deze nare ervaring zijn in verschillende schilderijen te zien.

Frida Kahlo, Zelfportret op de grens tussen Mexico en de VS, 1932, olieverf op metaal, 31 x 35 cm, Modern Art International Foundation (Courtesy Maria and Manuel Reyero) © 2021 Banco de México Diego Rivera & Frida Kahlo Museums Trust, Mexico Stad/ reproductie toegestaan door het Instituto Nacional de Bellas Artes y Literatura, 2021

Ondanks haar vele fysieke beperkingen schilderde zij een groot deel van haar oeuvre ongemakkelijk liggend in een bed dat met een schildersezel en een daarboven aangebrachte spiegel een klein atelier werd. In Assen worden 28 schilderijen en 14 tekeningen tegen de toepasselijke kleur van haar geboortehuis Casa Azul getoond. Ter voorbereiding op uw ontmoeting met Frida biedt de korte film Meet Frida een goede introductie.

Haar getekende en geschilderde werk laat zich lezen als een ijzingwekkende autobiografie. Wat de schilderijen niet vertellen wordt in de tentoonstelling aangevuld met foto’s, documenten, persoonlijke bezittingen, medische en orthopedische hulpmiddelen. Het enige object dat ontbreekt is haar rolstoel, waarvan je op verschillende foto’s een glimp opvangt. Frida’s persoonlijke bezittingen waren na haar dood door Diego Rivera niet, zoals vaker na een sterfgeval, opgeruimd of weggegooid, maar opgeslagen in de badkamer van Casa Azul. Pas in 2004 kwamen ze 50 jaar na dato, tevoorschijn. En nu zijn ze, door een bizarre speling van het lot of beter: de inspanningen van een ondernemende museumdirecteur en zijn medewerkers, als tastbare relieken van een bijkans pseudo-heilige in een –met alle respect- afgelegen Nederlandse provincie te zien!
In de expositie is de complete collectie van het Dolores Olmeda Museum te zien, aangevuld met werken uit het Frida Kahlo Museum en andere bruiklenen. Beide musea in Mexico-stad worden beheerd door Carlos Philips, zoon van Frida’s erfgename Dolores Olmeda.

Terwijl wij in het museumcafé genieten van een typisch Mexicaans broodje Pingo, zijn strak geregisseerde technici druk in de weer om de opening voor te bereiden. De volgende dag blijkt dat een fantastisch spektakelstuk te zijn. Online zien we hoe een stralende Maxima met een Mexicaans frutsel in haar opgestoken haar in Assen arriveert. Ze betreedt het museum niet over de voor hoogwaardigheidsbekleders gebruikelijke rode- maar een regenboogkleurige loper geflankeerd door een kleurrijke geklede Jetta Kleinsma. In het Drents museum worden opvattingen over inclusiviteit en gender mede geïnspireerd door de persoon van Frida Kahlo, uitgedragen.

Voor de lens van tevreden fotografen drukt Maxima het verlegen meisje met een opgetekende doorlopende wenkbrauwlijn dat een boeket aanbiedt even aan haar hart. Na dit fotomoment rent het beduusde kind snel terug in de armen van haar in de coulissen wachtende moeder. Voor de oranjeklanten was dit moment wellicht al de moeite waard. Binnen de muren van het museum volgt een spectaculaire op de Dia de las Muertos geïnspireerde openingsshow. Een genderfluïde vioolspelende personificatie van de dood betreedt, onder raspende en opzwepende tonen, het toneel. Geframed in schilderijlijsten voeren figuren ontleend aan Frida’s werk, naar idee van modeontwerper Sergio Cruz een bizarre dodendans uit.

Daarna werd het publiek vergast op een letterlijk en figuurlijk adembenemend optreden van breakdancer Redouan Ait Chitt. Ondanks het gemis van zes lichaamsdelen, gaf hij een wervelende, acrobatische dans ten beste. Een tour de force waarvan hij, alvorens de vragen van de presentatrice te beantwoorden, even moest bijkomen!

Na lovende woorden van de Mexicaanse ambassadeur gaf de Mariachi band van Joris Linssens met Aiaiai Caramba een vrolijke mix van het oerhollandse volkslied met een echo van de Zangeres Zonder Naam gegoten in een Mexicaans jasje. Ook voor niet-Spaanssprekende gasten goed te volgen met sleutelwoorden als: arriva, tequila, Viva Mexico, Viva la Frida en …. Viva la Reina, die het hele gebeuren met een welwillende professionele glimlach aanschouwde.

Even terug naar de vorige dag. Na de introductie dwaalde ik via de prachtig ingerichte tentoonstellingszalen door het leven en werk van Frida Kahlo. Deze zomer had ik in het Cobra Museum al kennis met haar gemaakt. In de tentoonstelling Frida & Diego schitterde zij ‘als een diamant’ tussen Mexicaanse tijdgenoten uit de Gelman collectie. In Assen is zij de enige ster. Behalve enkele werken die ik in Amstelveen zag, zie ik veel nieuwe werken, waarover straks meer.

Tijdens de Engelse online preview volg ik Annemiek Rens die met gast curatoren Gannit Ankori en Circe Henestrosa langs enkele topstukken wandelt.

Ankori, hoofdconservator van het Rose Art Museum in Waltham Massachusetts staat stil bij haar favoriet, Mijn voedster en ik uit 1937. Een klein werkje op metaal van slechts 30 x 35 cm, waarin Frida als volwassen vrouw, maar met het lichaam van een kind gevoed wordt door een reusachtige wetnurse. Haar vreemde zwarte gezicht wordt gevormd door een masker uit Teotihuacan uit de 3e--7e eeuw.

Frida Kahlo Mijn voedster en ik, 1937, 30,5 x 35 cm, Museo Dolores Olmedo, Xochimilco, Mexico © 2021 Banco de México Diego Rivera & Frida Kahlo Museums Trust, Mexico Stad/ reproductie toegestaan door het Instituto Nacional de Bellas Artes y Literatura, 2021

Hier gaat Frida terug naar haar prille jeugd, waarin zij de moederborst moest afstaan aan haar nieuwe zusje. Zelf werd ze naar een inheemse min gestuurd. Volgens Ankori zie je hier al de eerste tekenen van Frida’s voor die tijd vooruitstrevende ideeën ten aanzien van gender; de voedster heeft onmiskenbaar mannelijke gelaatstrekken.

Vervolgens bespreekt Ankori het frontaal weergegeven halfportret van een Mexicaanse meisje. Zij kijkt de beschouwer onbewogen aan. Het meisje Virginia heeft met haar doorlopende wenkbrauwlijn en het zwarte dons op haar bovenlip veel weg van Frida zelf. Op de keerzijde van dit werk zien we Frida in dezelfde houding. Dit vroege zelfportret  schetste ze in 1929 met behulp van een spiegel liggend in bed.


Een van de meest dramatische werken is Frida’s zelfportret de Gebroken Zuil, uit 1944. Ook al is het ongeluk dat haar in 1925 overkwam al vele jaren verleden tijd, de gevolgen ervan ervaart Frida in 1944 nog dagelijks. Weergegeven als een op meer plaatsen gebroken Ionische zuil bracht zij de verschillende fracturen van haar wervelkolom in beeld. Met een reeks chirurgische ingrepen werd getracht haar op te lappen, maar deze operaties en de haar toegemeten orthopedische korsetten konden de pijn en het ongemak niet wegnemen. De barsten in de aarde van het achterliggende Mexicaanse landschap vormen een echo van de breuken in haar lichaam. De talloze spijkers in haar huid herinneren aan de (slechts) drie exemplaren waarmee Christus aan het kruis werd genageld. Maar ook aan de pijlen waarmee de heilige Sebastiaan werd gemarteld. Met een gezicht nat van tranen vraagt zij als een vrouwelijke Ecce Homo om mededogen.

Frida Kahlo (1907-1954), De gebroken zuil, 1944, olieverf op doek op masoniet, 39,8 x 30,5 cm, Museo Dolores Olmedo, Xochimilco, Mexico © 2021 Banco de México Diego Rivera & Frida Kahlo Museums Trust, Mexico Stad/ reproductie toegestaan door het Instituto Nacional de Bellas Artes y Literatura, 2021

In deze voorstelling vormen de geprononceerde  borsten een opmerkelijke blikvanger. Ze zijn, getuige een foto mooier dan in werkelijkheid. Frida lijkt te willen zeggen: ook al ben ik geschonden, ik mag er nog wel wezen!

Door haar vele handicaps en wellicht door het veelal bedlegerige bestaan was Frida zeer gepreoccupeerd met haar lichamelijkheid. En ondanks haar fysieke beperkingen was ze seksueel, zowel in hetero als homoseksuele relaties zeer actief.

Na dit schilderij volgt de camera Circe Henestrosa, Hoofd van de School of Fashion Lasalle College of Arts in Singapore, naar de vitrine met medische korsetten. Hier ziet de bezoeker het uit staal en katoen vervaardigde exemplaar dat Frida in 1944 droeg.

Frida Kahlo, 1941

Ook werd haar torso meermaals gevangen in gipskorsetten. Henestrosa benadrukt dat zij deze nooit publiekelijk getoond zou hebben als niet Frida zelf deze met veelzeggende beelden beschilderd had tot een kunstwerk, dat door anderen gezien mocht worden. In een foto gemaakt door de bevriende fotograaf en schilder Florence Arquin (1900-1974) houdt Frida haar tuniek omhoog zodat je middels de hamer en sikkel kennis kan nemen van haar politieke overtuiging en het feit dat zij zwanger is. Op een ander woest beschilderd gipskorset is de symbolische gebroken zuil weer prominent afgebeeld.

Daarna wordt de vitrine met Frida’s vrolijk beschilderde schoeisel gefilmd. Frida’s in een frivool rood rijglaarsje gestoken kunstbeen komt op mij wat luguber over. In mijn auditieve verbeelding hoor ik haar, begeleid door het gerinkel van de eraan bevestigde  belletjes, aankomen…

Beenprothese met laars voorzien van vetersluiting 1953-1954, Mexico Metaal, leer, geborduurde zijde en lint Museo Frida Kahlo / Banco de México Diego Rivera & Frida Kahlo Museums Trust, Mexico City

Vlakbij ziet de bezoeker het getekende zelfportret getiteld Las apariencias engañan, schijn bedriegt, dat ik in mijn bespreking van de Frida Kahlo tentoonstelling in Amstelveen ook laat zien. Dwars door het kleurrijke textiel is de beenprothese zichtbaar. Een goed uitgangspunt om te gaan kijken in de zaal waarin de vele authentieke, door Frida zelf gedragen Mexicaanse rokken en bijpassende tuniekjes, de huipils getoond worden. Hier hebben de samenstellers van de expositie alles uit de (Frida’s) kast gehaald om een indruk te geven van haar kleurrijke garderobe.


Ze verstond de kunst de aandacht van haar handicap af te leiden middels veelkleurige kleding, sieraden en ingewikkelde kapsels. Met name die ingewikkelde ‘hairdo’ was een echte blikvanger!

Bijzonder fraai is de dracht van de vrouwen in Tehuana, naast hun veelkleurige rokken dragen zij ook een indrukwekkende hoofdtooi, waarmee Frida zichzelf in het iconische portret dat deze zomer in het Cobra Museum te zien was, portretteerde.

Frida Kahlo, Diego on my mind (Self-portrait as Tehuana), 1943 Courtesy of The Jacques and Natasha Gelman Collection of 20th Century Mexican Art and The Vergel Foundation/INBAL-Secretaría de Cultura. © 2021 Banco de Mexico Diego Rivera Frida Kahlo Museums Trust, Mexico DF c/o Pictoright Amsterdam 2021
Lemetten, vóór 1500 Ketting samengesteld door Frida Kahlo, midden 20e eeuw

Behalve eigentijdse sieraden droeg Frida ook graag snoeren van archeologische kralen van Jade en een door haarzelf van pre-Columbiaanse lemetten samengesteld halssieraad.

Door deze met zorg gekozen kleurrijke representaties wist ze vooral in de VS en Parijs de aandacht op zich te vestigen. Een vorm van zelfpromotie waarmee ze haar tijd ver vooruit was. Haar zelfportretten met de aapjes doen het in dit verband goed. Gevraagd naar haar favoriet antwoordt Annemiek Rens het Zelfportret met aapjes. In het Casa Azul omringde ze zich met allerlei als huisdier gehouden beesten, aapjes en Mexicaanse naakthonden.

Frida Kahlo (1907-1954), Zelfportret met aapje, 1945, olieverf op doek, 56 x 41,5 cm, Museo Dolores Olmedo, Xochimilco, Mexico © 2021 Banco de México Diego Rivera & Frida Kahlo Museums Trust, Mexico Stad/ reproductie toegestaan door het Instituto Nacional de Bellas Artes y Literatura, 2021
Fotograaf onbekend, Frida bij aankomst in New York, 1938, foto, 16,8 x 11,2 cm, Museo Dolores Olmedo, Xochimilco, Mexico / © Archive of the Dolores Olmedo Muse

Na deze speelse impressie volgt hier een korte toelichting van de opbouw van de tentoonstelling. Aan de hand van de volgende thema’s wordt de wereld van Frida Kahlo geschetst. Beginnend met haar tot museum ingerichte geboortehuis. Middels documenten en foto’s kom je dichtbij haar en maak je kennis met familie en vrienden. In het hoofdstuk over het door haar snierend als Gringolandia aangeduide Amerika, volgt de bezoeker haar naar de VS. In Detroit, Los Angeles en New York werkte Diego Rivera aan muurschilderingen. Onder de noemers Kracht en Kunst en Kunst en Mode worden werken en foto’s getoond, waarin te zien is dat Kahlo fysiek gebroken was. Zij liet zich echter door alle lichamelijke pijn en daaruit voortkomende psychische ellende niet kapot maken. Integendeel, hoewel ze soms echt niet meer kon, bleef ze geïnspireerd door al die tegenspoed geholpen door pijnstillers en alcohol, toch schilderen. En hoe!

Het fraai uitgegeven begeleidende boek, dat veel meer is dan een catalogus, informeert de bezoeker over de historische context, Frida’s strijd voor gelijkheid en haar vrijgevochten, taboe-doorbrekende opvattingen. Verschillende auteurs trekken deze door naar eigentijdse standpunten inzake gender identiteit, feminisme en women empowerment.

Bijzonder leuk zijn de hoofdstukken over de invloed van Frida op  beeldende kunst, fotografie en -onder de noemer ‘van medisch naar modisch’- mode. Dit laatste wordt mooi geïllustreerd met prêt-à-porters van de Chinese modeontwerpster Jade Lai uit 2017. Eerder had de Engelse modeontwerper Dai Rees zich ook laten inspireren door Frida’s korsetten.

Het werk van Frida Kahlo overschrijdt niet alleen het kader van het schilderij, maar ook de Zeitgeist, aldus modeontwerper Kris van Assche in zijn bijdrage aan het boek bij de tentoonstelling. In 2008 ontwierp hij een op Frida –die zichzelf regelmatig in een driedelig herenkostuum stak- geïnspireerde collectie voor vrouwen.
Talrijk zijn de beeldend kunstenaars die in het voetspoor van- of  geïnspireerd door het werk van Frida hun creatieve fantasie de vrije loop lieten. Het zou interessant geweest zijn om werk van Arie van der Geest, Kiki Smith, Rosa Loy of Wawi Navarozza naast Frida’s werk te zien. Een idee voor een volgende tentoonstelling? 

Daarin zou dan ook de naklank van Frida’s kunst in de wereld van de muziek een plaats kunnen krijgen. In de catalogus kom ik een bekende tegenwoordig als albumcover aangeduide platenhoes van Coldplay tegen; in 2008 de favoriet van mijn tienerdochter. De heldin van de Franse Revolutie, Marianne gaat met ontblote borst en rode banier strijdlustig voort onder de leus Viva la Vida, ontleend aan het gelijknamige stilleven met watermeloenen van Frida Kahlo. En ook Madonna en de Mexicaanse popdiva Belinda voor wie Frida eveneens een inspiratiebron was, zouden daar niet misstaan.


Lees hierover meer in mijn eerder gepubliceerde bespreking van de tentoonstelling Frida & Diego A Love Revolution.

En ga kijken in Assen, naar deze tentoonstelling van internationaal allure. Uit de openingstijden spreekt een kosmopolitische aanpak, waaraan grootstedelijke musea een voorbeeld zouden kunnen nemen. In Assen kan de bezoeker tot en met 27 maart zeven dagen per week van 10.00 tot 18.00 terecht en op vrijdag zelfs tot 22.00 uur. Ook wordt een uitgebreid activiteitenprogramma geboden, met lezingen, een festival, een podcastserie en een spectaculaire viering van nationale feestdag de Dia de Muertes, die op Allerzielen op 2 november a.s. en het eraan voorafgaande weekend in Assen wordt gevierd.

Bibliografie en meer:

A. Rens e.a., Viva la Frida Life and art of Frida Kahlo, Drents Museum Assen, 2021.

Link:  activiteitenprogramma Drents Museum

Documentaire op NPO start+ : Frida Kahlo

Link artikel op deze site over de tentoonstelling in Amstelveen, Frida Kahlo & Diego Rivera: A Love Revolution.

Bekijk ook de Introductiefilm Meet Frida (duur 9 minuten) in de Abdijkerk van het Drents Museum als inleiding op de tentoonstelling.

Naast de tentoonstelling organiseert het Drents Museum een uitgebreid activiteitenprogramma met: Te Gast-lezingen, een festival, een podcastserie en een evenement rond de Mexicaanse feestdag Día de Muertos (Allerzielen, 2 november). Hiervoor werkt het Drents Museum onder meer samen met Eva Koreman, Hedy d’Ancona, Cathelijne Blok, Redouan Ait Chitt, Gerda Lenten Havertong en Nadia Moussaid.

Magnetisch Noorden; Canada verbeeld in schilderkunst 1910-1940. Kunsthal Rotterdam. 11 September 2021 – 9 Januari 2022

Met de tentoonstelling het Magnetisch Noorden gaat een in Nederland onbekende wereld open. Tachtig werken van de zogenoemde Group of Seven bieden een venster op de ongerepte natuur van Noord Canada. Gezien door de gekleurde bril van Canadese kunstenaars. Hun werk weerspiegelt de magische schoonheid van het land, dat na een lange geschiedenis van Franse en Engelse koloniale bezetting pas sinds 1867 als de Canadese Confederatie een eenheid vormt. Althans op papier. Want er heerst tot de huidige dag grote verdeeldheid. Voor de komst van de Europeanen werd het land bevolkt door inheemse stammen. Tot voor kort werden zij als indianen aangeduid. Tegenwoordig spreken we van First Nations.  

Emily Carr, Blunden Harbour, ca. 1930 National Gallery of Canada, Ottawa Foto: NGC

Een handzame begrippenlijst onthult het verhaal dat achter deze mooie landschappen schuil gaat. Aan de hand van begrippen als Whitewashing en Culturele-toe-eigening plaatsen eigentijdse waarnemers kritische kanttekeningen bij deze pittoreske werken, waardoor je wel anders gaat kijken. Het doet niets af aan de pracht van de kleurrijke expressieve boslandschappen en de gestileerde impressies van ijsbergen door Tom Thomson en Lawren S. Harris. En dat geldt ook voor Emily Carr’s schilderijen met totems van de First Nations.  



Group of Seven
Als aangetrokken door een magneet trokken de kunstenaars van de Group of Seven tijdens de eerste helft van de 20e eeuw naar de ongerepte natuur van Noord Canada. Het trotseren van weer of (vaker) geen weer in onherbergzame gebieden paste bij hun zelfverkozen imago van de kunstenaar als ‘ontdekkingsreiziger’. Zij lieten zich inspireren door de ondoordringbare wouden van Noord-Ontario, verstilde landschappen rond de grote meren in het oosten, de Rocky’s in het westen en onmetelijke ijszeeën. Als zodanig doorkruist de meest karakteristieke schilder van het stel, Tom Thomson tussen 1912-1917 de gebieden rond Ontario. Bij zijn ontijdige verdrinkingsdood telde zijn nalatenschap honderden doeken en kleine olieverfschetsen.

Met Lawren S. Harris, A.Y. Jackson en Emily Carr maakte hij deel uit van de kerngroep. Zij verruilden de beslotenheid van het atelier voor de natuur op zoek naar een nieuwe typisch Canadese beeldtaal. In de tentoonstelling is ook werk te zien van kunstenaars die zich later bij hen aansloten: zoals A.J. Casson, Edwin Holgate en Lionel LeMoine FitzGerald. Enkelen waren autodidact, maar Arthur Lismer, J.E.H. MacDonald en Frederick Varley waren in Europa geschoold.

Ook het werk van Emily Carr, aan wie een hele zaal gewijd is, verraadt Europese invloeden. In de vroege twintigste eeuw hanteert zij een op het postimpressionisme geënt palet. Haar felle kleuren maken gaandeweg plaats voor koelere tinten.

J.E.H. MacDonald The Beaver Dam, 1919, Art Gallery of Ontario Geschonken door the Reuben and Kate Leonard Canadian Fund, 1926 Foto © Art Gallery of Ontario, 840

De bezoeker ziet expressionistische boslandschappen gedaan in weelderige bruingroen tinten en impressies van de Indian Summer geschilderd in tinten van een ‘Indiaanse’ vedertooi. Sneeuwlandschappen, meren met gestileerde ijsschotsen, maar ook doeken waarin Harris de industriële mijnstreken en uitgestorven stadjes heeft vastgelegd. Dat laatste is een gemene deler.  Ook in de andere tentoongestelde schilderijen is geen mens te zien. Op een enkel detail en de door E. Holgate prominent geportretteerde houtvester na. In de aan houtkap gewijde tentoonstellingszaal hangt ook Emily Carr’s Reforestation uit 1936, waarin mensen eveneens ontbreken. Maar ze waren er wèl.


Totems van Emily Carr; culturele toe-eigening?
Emily Carr en Yvonne McKague Housser waren de enige vrouwen in dit gezelschap. Carr vond haar inspiratie niet alleen in het ongerepte landschap, maar zij was ook gefascineerd door de artefacten van de inheemse bevolking. Zij bracht de totems en beelden van de First Nations dorpen aan de westkust van Canada prominent in beeld. Gemaakt door leden van stammen met namen als de Kwakwaka’wakw, Haida, Gitkan en Tsimshian. De makers zelf zijn onzichtbaar. Gefilterd door de toenmalige Euro-Canadese blik zijn zij buiten beeld gehouden. Het is de vraag of Carr dat bewust deed. Ze wordt enerzijds geprezen om haar impressies van dit erfgoed, maar critici vallen over de manier waarop zij de cultuur van de First Nations terugbrengt tot een stereotypering. Curator Veerle Driessen licht toe dat Carr’s blik gevormd is door haar Victoriaanse opvoeding. Haar werk weerspiegelt het toenmalige Euro-Canadese geloof dat de inheemse cultuur aan het verdwijnen was. Om die reden zouden geen mensen zijn afgebeeld.

In de tentoonstelling is ook een hoofdstuk gewijd aan het begrip culturele toe-eigening. Een zaaltekst licht deze eigentijdse notie toe: … ‘het nemen van elementen uit een andere cultuur en die gebruiken voor eigen doeleinden’… hetgeen als kwetsend kan worden ervaren ingeval er sprake is van ongelijke machtsverhoudingen, zoals tussen de inheemse bevolking en de Europese nieuwkomers.

De manier waarop Carr culturele uitingen, die voor de inheemse bevolking een bepaalde betekenis hebben, ‘eenvoudigweg’ in haar werk opneemt, zou daarvan een voorbeeld zijn. Hoe Carr hier zelf over dacht? Haar ideeën en reisverslagen zijn opgenomen in Lisa Baldissera’s Emily Carr: Life & Work, uit 2015. Carr’s werk weerspiegelt onmiskenbaar waardering voor de inheemse cultuur.

E. Carr, Big Raven 1931 (Art Canada Institute) foto Marina Marijnen

Indian Act 1876
Ook andere leden van de Group of Seven ontkomen niet aan deze kritiek. En hier hebben de critici een punt. In 1876 werd de zogenoemde Indian Act uitgevaardigd om de cultuur van de First Nations te elimineren. Daartoe werd de inheemse bevolking onder dwang in ca. 2000 reservaten ondergebracht. Tot eind twintigste eeuw zijn naar schatting 150.000 vier- en vijfjarige kinderen van hun ouders gescheiden  om hen op Residential Schools op te voeden tot aan de Euro-Canadese cultuur aangepaste burgers. Een aantal van hen stierf een vroegtijdige dood, zoals uit de recente vondst van anonieme massagraven is gebleken. Terwijl ik dit schrijf zie ik op Canvas bij toeval de documentaire Killing the Indian, waarin survivors (…) van deze Residential Schools veelal tot tranen bewogen vertellen over het leed dat hen als kind is aangedaan. Op de katholieke missiescholen werden niet alleen hun vlechten afgeknipt; de kinderen werden letterlijk en figuurlijk afgesneden van hun familie. Ze werden met shocktherapie gefolterd en seksueel misbruikt door priesters. Een door deze jeugd en het daaropvolgende leven misvormde man herinnert zich dat een van de priesters zich ‘after having done his business’ voor zelfkastijding terugtrok. 
Thans onvoorstelbaar dat de laatste kostschool pas in 1994 werd gesloten!

De inmiddels geactualiseerde Indian Act zou de rechten van de inheemse bevolking en de plichten van de Canadese overheid moeten waarborgen, maar de realiteit is anders. Deze bevolkingsgroepen hebben nog steeds te maken met achterstelling, werkloosheid en met alcohol- en drugsverslaving. Ondanks de in 2015 publiekelijk uitgesproken excuses en de beloofde hulp van president Trudeau is aan deze misère nog geen eind gekomen. Het onrecht dat deze mensen is aangedaan, kan nooit meer ongedaan worden gemaakt.

Magnetisch Noorden
De intrigerende titel Magnetisch Noorden roept associaties op aan de begrippen variatie en deviatie. Wanneer ik mijn geheugen opfris lees ik: …’het magnetische noorden verschuift en niemand weet waarom’…. Bij navigatie op een naar het magnetisch noorden geijkt kompas, heb je te maken met afwijkingen. Door magnetische velden op aarde ontstaat variatie. Met wat fantasie zou je deze woorden symbolisch kunnen toepassen op de eveneens verschuivende waardering van het werk van de Group of Seven. Met dat verschil dat het waarom hier wel bekend is.

Caroline Monnet Mobilize, 2015 Single Channel Video 3 minuten Filmstill, National film board of Canada © Caroline Monnet

Ook al schitteren de inheemse volken in de schilderijen door afwezigheid, in de tentoonstelling wordt hen wel een podium geboden. In diverse oudere antropologische films zoals Robert Gardner’s, Blunden Harbour uit 1951 komen zij in beeld met dagelijkse bezigheden, ceremoniële dansen en in schrijnende interviews. Oude vrouwen halen droevige herinneringen op aan de gedwongen deportatie naar de reservaten. Eigentijdse audiovisuele werken van de Algonquin-Franse kunstenaar Caroline Monnet en Anishinaabe filmmaker Lisa Jackson bieden een kritisch perspectief, waarmee hetgeen in de geschilderde impressies van het land van hun voorouders ontbreekt wordt aangevuld.

Thema’s
Aan de hand van informatieve wandteksten wordt de bezoeker door de ruime zalen van de expositie geloodst. Met Tom Thomsons Open Window wordt de blik op het Canadese landschap geopend.

Langs kleurrijke impressies van ondoordringbare wouden, bereikt de bezoeker een exclusief aan Emily Carr gewijde ruimte. Hier worden werken getoond waarvoor ze aan de noord-oostkust van British Columbia inspiratie vond: Big Raven en Blunden Harbour van rond 1930. Op deze locatie nam Robert Gardner in 1951 de hier getoonde gelijknamige film op. 
Vervolgens ziet de bezoeker werken die en plein air in de  wildernis ontstonden. In de schier ondoordringbare wouden sloegen de leden van de Group of Seven met kleine sheltertjes hun bivak op. A.Y. Jackson en Tom Thomson werden één met de natuur, die zij kleurrijk in vereenvoudigde vormen op expressieve wijze in beeld brachten.

Anders dan zijn enigszins bestudeerde schilderijen geven Tom Thomson’s met speelse hand gepenseelde kleine olieverfschetsen een spontane indruk van de ongerepte natuur. Verderop worden impressies getoond van de mijnbouw en houtkap, die voor de papier- en kartonproductie een belangrijke bron van inkomsten vormden. Inmiddels dringt ook in Canada het besef door dat de exploitatie van de bossen ook een keerzijde heeft.

Tom Thomson Abandoned Logs, 1915 Olieverf op board 21.6 x 26.6 cm Aangekocht 1974 McMichael Canadian Art Collection 1974.3

Eind 19e eeuw neemt de industrialisatie van Canada toe. Door mijnbouw verandert de van oorsprong agrarische samenleving. Van deze ontwikkelingen is de inheemse bevolking de dupe.

De na uitputting verlaten mijnen vormen een inspiratiebron voor de sombere, desolate industriële landschappen van Yvonne  McKague Housser, zoals in haar avondlijke impressie Silver Mine, Evening uit 1932 en De Chirico-achtige impressies van uitgestorven spookstadjes door Lawren Harris. Exploitanten zagen meer in de zilvermijnen, die Franklin Carmichael in A Northern Silver Mine tot onderwerp koos.

Carmichael, A Northern Silver Mine, 1930 McMichael Canadian Art Collection, schenking van Mrs. A.J. Latner Foto Marina Marijnen
Lawren Harris, Miners’ Houses, Glace Bay, ca. 1925. Art Gallery of Toronto/legaat bequest of Charles S. Band, Toronto, 1970 Foto Marina Marijnen
Lawren Harris, Ontario Hill Town, 1926. University College Art Collection, University of Toronto/schenking van H.S. Sotham, 1947-48 Foto Marina Marijnen

Noorderlicht
In de laatste zaal staat de Aurora Borealis centraal. Het mysterieuze, dansende noorderlicht vormde niet alleen een inspiratiebron voor het ontstaan van velerlei legendes, maar ook voor artistieke impressies.

Tom Thomson, Claremont, Northern Lights, Circa 1916-1917 Olieverf op hout The Montreal Museum of Fine Arts Aangekocht door A. Sidney Dawes Fund Foto MMFA, Jean-François Brière

Elke inheemse bevolkingsgroep geeft er een eigen interpretatie aan. De Inuit zien in het schichtige lichtspel hun voorouders die met de schedel van een walrus een balspel beoefenen. In de ogen van anderen zijn demonen met lantarens op zoek naar dolende geesten. Weer anderen bezien het noorderlicht als een brug naar het hiernamaals of een godheid die toeziet op het welzijn van zijn volk. Hoe dit ook zij: het Noorderlicht inspireerde deze kunstenaars tot magische werken.

In de één-na-laatste zaal wordt speciale aandacht besteed aan Lawren Harris, van wie we eerder de Miners’ Houses in Nova Scotia zagen. De karakteristieke werken in deze zaal tonen een nieuwe beeldtaal, waarin Harris de essentie van de door hem waargenomen ijsbergen en –schotsen in een vereenvoudigde, gestileerde vormentaal heeft vastgelegd. Mooi verbeeld in zijn Mt.Lefroy uit 1930. Maar met zijn nationalisme ontkomt Harris evenmin aan hedendaagse kritiek. Met zijn lege landschappen zou hij het koloniale narratief van een terra nullius -een totaal onbewoond gebied- gesuggereerd hebben. 

Zijn we weer terug bij af en wordt de in de late 19e en vroege 20e eeuw als bevrijdende ervaren ‘l’art pour l’art gedachte hier losgelaten?

Lawren S. Harris Mt. Lefroy, 1930 Olieverf op doek 133.5 x 153.5 cm Aangekocht 1975 McMichael Canadian Art Collection, 1975.7 © Family of Lawren S. Harris

In het museumpark zie ik even later het silhouette van een enorme zwartgeverfde metalen vogel. Het doet me denken aan Emily Carr’s Big Raven en het gesprek dat ik kort tevoren had met curator Martina Weinhart van de Schirn Kunsthalle in Frankfurt. Gevraagd naar de betekenis van Carr’s Big Raven antwoordt zij ‘that is a bit tricky’. Betreden we ook hier het glibberige terrein van culturele toe-eigening? Zonder de betekenis prijs te geven beantwoordt zij mijn vraag met de First Nations slogan: Nothing About us, Without us….
De symbolische betekenis van de zwarte Raaf is niet eenduidig, leert Google mij. Afhankelijk van de context is het gebruik van de vogel voor meerdere uitleg vatbaar.  De vogel kan staan voor verlies, een slecht voorteken, maar kan ook fungeren als medium tussen de aardse en spirituele wereld. Op een begraafplaats staat ze voor de dood. Maar de Haida zien de raaf als brenger van levenschenkende krachten van de zon, de maan, de sterren en het vuur.  

Florentijn Hofman, Grote zwartgeverfd silhouet van zwarte vogel, Foto Marina Marijnen

Bibliografie:

Bij de tentoonstelling verscheen de volgende engelstalige catalogus: M. Weinhart e.a., Magnetic North. Imagining Canada in Painting 1910-1940. München, 2021.

L. Baldissera, Emily Carr: Life & Work, Art Canada Institute, Toronto, 2015.

De Kunsthal, Rotterdam

Killing the Indian, documentaire op Canvas, 12 september 2021. 21.50 u.

Frida Kahlo & Diego Rivera: A Love Revolution. Tot en met 26 september in het Cobra Museum, Amstelveen en tot en met 27 maart in het Drents Museum, Assen

Frida Kahlo, Diego on my mind (Self-portrait as Tehuana), 1943 Courtesy of The Jacques and Natasha Gelman Collection of 20th Century Mexican Art and The Vergel Foundation/INBAL-Secretaría de Cultura. © 2021 Banco de Mexico Diego Rivera Frida Kahlo Museums Trust, Mexico DF c/o Pictoright Amsterdam 2021

Twee tentoonstellingen
Schrijvend aan deze bespreking verscheen toevallig het volgende nieuwsbericht op mijn beeldscherm: …’de hele wereld lijkt in de ban van Frida-Mania. Een rondje Mexico – Assen als smaakmaker voor de tentoonstelling Viva la Frida in het Drents Museum’…
Na abonnering op ‘Dagblad van het Noorden’ kun je verder lezen over de langverwachte komst van Frida Kahlo, van wie deze zomer in Amstelveen ook al werk te zien is. In het Cobra museum is Frida smaakmaker èn publiekstrekker voor minder bekende Mexicaanse kunstenaars uit de Gelman collectie. Frida Kahlo (1907-1954) en Diego Rivera (1886-1957) spelen de hoofdrol. Met werk van tijdgenoten wordt de historische context geschetst alsook de met Frida en Diego onlosmakelijk verbonden contemporaine geschiedenis van Mexico.  

Tussen mannelijke collega’s als David Alfaro Siqueiros, Emilio Baz Viaud, Juan Soriano, Rafael Cidoncha bevinden zich twee vrouwen: Lola Alvarez Bravo en Maria Isquierdo, van wie enkele leuke circusvoorstellingen te zien zijn. Ondanks haar onmiskenbare talent verhinderden David Alfaro Siqueiros en Diego Rivera haar medewerking aan de muurschilderingen in het stadkantoor van Mexico-stad. Een vrouw zou dat vast niet kunnen!

Dit macho gedrag demonstreerde Diego aanvankelijk ook jegens Frida. Aan een vriendin schreef ze:  …’as you can observe, I have painted. Which is already something, since I have spent my life until now loving Diego and being a good-for-nothing with respect to work’

Maar daar komt in 1938 verandering in. Op een solotentoonstelling in New York volgen exposities in Parijs (1939) en San Francisco (1940). Uiteindelijk krijgt ze ook van Diego erkenning. In zijn muurschildering met de Pan Amerikaanse eenheid uit 1940 zet hij Frida als kunstenaar neer. In eigen land kreeg zij in 1953, pas een jaar voor haar dood, een eerste solo tentoonstelling. Bij de opening was ze liggend in bed aanwezig.

En nu is zij in Amstelveen. Waar haar werken schitteren …’als heldere kostbare diamanten’ te midden van haar tijdgenoten, om met Diego te spreken.

Naast kopieën van Rivera’s muurschilderingen, worden zelfportretten, stillevens en tekeningen van Frida’s hand getoond. Vanaf 8 oktober presenteert het Drents Museum een groots vervolg met bruiklenen uit het Museo Dolores Olmedo en persoonlijke bezittingen uit het Museo Frida Kahlo in Mexico-stad. Beide exposities worden verlevendigd met foto’s, waarin momenten uit Frida’s leven en werk zijn vastgelegd.  

De expositie in het Cobra Museum vormt het uitgangspunt van deze bespreking, maar ik neem u ook vast even mee naar Assen. 

Tussen de tijdgenoten ziet de bezoeker een grappig Botero-achtige portret van Rivera uit 1929. Je ziet het er niet aan af, maar destijds stak Diego zowel qua postuur als talent, met kop en schouders boven zijn Mexicaanse collega’s uit. 

Miguel Covarrubias, Portret van Diego Rivera, ca. 1929. Aquarel op papier. The Jacques and Natasha Gelman Collection of 20th Century Mexican Art and the Vergel Foundation. Foto Marina Marijnen

In de openingszaal ontmoet u de verzamelaar Jacques Gelman. In een portret uit 1945 brengt Angel Zaraga de knappe maecenas letterlijk en figuurlijk voor het voetlicht. De toneellamp verwijst naar zijn werkzaamheden als fimproducent. Gekleed als een gentleman, maar kennelijk onkundig van Lord Curzon’s devies: gentlemen never wear brown. Never mind; hij staat er goed op met zijn groene choker en thans weer moderne achterovergekamde haar.

Ook zijn echtgenote komt mooi uit de verf. Zowel in Frida’s ingetogen busteportret als in de verleidelijke pose waarin Diego haar tegen een decor van witte lelies portretteert.

Diego Rivera, Portrait of Natasha Gelman, 1943 Courtesy of The Jacques and Natasha Gelman Collection of 20th Century Mexican Art and The Vergel Foundation/INBAL-Secretaría de Cultura. © 2021 Banco de Mexico Diego Rivera Frida Kahlo Museums Trust, Mexico DF c/o Pictoright Amsterdam 2021

Gastconservator Stefan van Raay licht de thema’s van de tentoonstelling toe. De wisselwerking tussen Rivera en Kahlo; hun actieve betrokkenheid bij de revolutie en de liefde voor Mexico. Sprekend over liefde mogen wij gerust weten dat het koppel in de liefde ruimhartig was. Zelf maakten ze daar ook geen geheim van. Evenals Diego hield Frida er meerdere buitenechtelijke, soms ook lesbische relaties op na. Bij Frida wekt dat wellicht minder verbazing dan bij Diego, die ondanks zijn zwaarlijvigheid en bolle ogen bekend stond als een womanizer.

Peter A. Juley and Son, Frida Kahlo en Diego Rivera, rond 1930, foto, 24 x 19,5 cm, Museo Frida Kahlo / Banco de México Diego Rivera & Frida Kahlo Museums Trust, Mexico City

Het resultaat van hun artistieke band wordt gepresenteerd onder de dubbelzinnige subtitel: A Love Revolution, die zowel betrekking heeft op de liefde voor de revolutie als op hun haat-liefde verhouding, waarover Frida zelf zei: … ‘I suffered two grave accidents in my life. One was when a streetcar knocked me down… The Other was Diego’… Beide ongelukken trokken diepe voren in Frida’s levensweg.

Frida en Diego
Als 15 jarige kreeg Frida bewondering voor de toen al beroemde schilder die in de aula van haar school aan het werk was. Ze zou hem pas later persoonlijk leren kennen.

Terwijl ouders niet altijd warmlopen voor de artistieke keuzes van hun kinderen, stuurden die van Diego hem als tienjarig jongetje al naar de prestigieuze Academia de San Carlos in Mexico-stad. Vanaf 1907 woonde en werkte hij gedurende 14 jaar in Europa. In Parijs zag Diego werk van Modigliani, Soutine, Braque en Picasso, wiens invloed duidelijk herkenbaar is in het kubistische stilleven Ultima Hora, uit 1915. In Italië bestudeerde hij de frescotechniek, die hij in zijn latere muurschilderingen toepaste.

Als overtuigd communist was Rivera sinds 1922 (met een korte onderbreking) een prominent lid van de partij, Frida volgt in 1928. Naast hun politieke overtuiging en liefde voor de schilderkunst deelden Frida en Diego nog een passie: het verzamelen van pre-Colombiaanse kunst. Diego’s collectie is in het Anahuacalli museum in Mexicostad te bewonderen.

Frida Kahlo (1907-1954), Las apariencias engañan (Schijn bedriegt), ongedateerd, houtskool en kleurpotlood op papier, 29 x 21 cm, Museo Frida Kahlo © 2021 Banco de México Diego Rivera & Frida Kahlo Museums Trust, Mexico Stad/ reproductie toegestaan door het Instituto Nacional de Bellas Artes y Literatura, 2021

Na deze impressie van Diego’s levensverhaal gaan we verder met Frida, wier leven onlosmakelijk met dat van hem verbonden is. Zij was de jongste van vier dochters van een Mexicaanse moeder en een fotograaf van Duitse komaf, Guiellermo Kahlo. Als zesjarige kreeg ze polio. Ze genas, maar de groei van haar rechterbeen bleef achter. Dit gebrek wist ze later met kleurrijke Mexicaanse rokken te maskeren.

Evenals Diego tekende Frida als kind graag, maar haar ambities lagen elders. Zij wilde geneeskunde studeren, maar het lot bepaalde anders.

In 1925 stapte ze in de verkeerde trolleytram. Deze kwam frontaal tot stilstand tegen een tegemoetkomende auto. Vrijwel al haar botten waren gebroken. Drie nekwervels waren van hun plaats geschoven, haar rechtervoet was verbrijzeld en haar baarmoeder gescheurd. Toen ik deze indrukwekkende diagnose in de Arts en Auto van 6 maart jl. las kon ik mijn ogen niet geloven, maar deze kwetsuren trof ik ook elders aan.  

Ondanks talrijke operaties en orthopedische hulpmiddelen, bleef Frida zwaar gehandicapt. In Assen worden diverse beschilderde gipskorsetten getoond en zelfs het kunstbeen van Frida, voorzien van een elegant beschilderde schoen. Deze hulpstukken konden het lijden echter niet wegnemen. Met alcohol, marihuana en morfine ging ze de pijn te lijf. Studeren was uitgesloten, maar met een speciaal voor haar ontworpen ezel kon ze liggend in bed wel schilderen. Aanvankelijk maakte Kahlo realistisch werk, maar wellicht gevoed door geestverruimende middelen liet ze haar verbeelding steeds meer de vrije loop. Zo ontstonden onder haar handen steeds fantasierijkere, surrealistische en soms ronduit psychedelische voorstellingen.  

Autobiografisch beeldverhaal
Haar talrijke zelfportretten laten zich lezen als een autobiografisch beeldverhaal. En zo zijn ze ook bedoeld: ‘I paint my own reality’.

Frida Kahlo (1907-1954), Diego en ik, 1944, olieverf op masoniet, 12,3 x 7,4 cm, Courtesy of Galería Arvil © 2021 Banco de México Diego Rivera & Frida Kahlo Museums Trust, Mexico Stad/ reproductie toegestaan door het Instituto Nacional de Bellas Artes y Literatura, 2021

Vanuit haar vroege close-up geschilderde busteportretten kijkt zij de beschouwer roerloos aan. Deze weerspiegelen -voor wie daar oog voor heeft- invloed van Albrecht Dürer, Hans Holbein, Angolo Bronzino en Amadeo Modigliani. Andere portretten zijn qua formaat en drager geënt op ex-voto’s; de kleine metalen afbeeldinkjes waarmee Mexicaanse gelovigen smeken om- of dankzeggen voor een wonder. Voorbeelden daarvan zijn straks in Assen te zien. In het dubbelportretje ‘Diego en ik’, zijn hun beider gezichtshelften tot één portret versmolten. Van meet af aan gaf Frida zichzelf met niets ontziend realisme weer. De meeste vrouwen zouden dit achterwege laten, maar Frida bracht het zwarte dons op haar bovenlip en de doorlopende wenkbrauwlijn nauwgezet in beeld. Deze opvallende visuele kenmerken zouden haar handelsmerk worden. Op een foto van een Frida-Kahlo look-alike wedstrijd die in 2002 werd gehouden, hebben de evenbeelden het allemaal!

Ook Diego ontkwam niet aan haar onverbiddelijke penseel, maar dat kon ook moeilijk anders! In het portret dat ze in 1937 van hem schilderde ontsnapte geen oneffenheid aan haar aandacht. Zelfs zijn bloeddoorlopen ogen gaf ze nauwgezet weer.

Frida Kahlo, Portrait of Diego Rivera, 1937, Courtesy of The Jacques and Natasha Gelman Collection of 20th Century Mexican Art and The Vergel Foundation/INBAL-Secretaría de Cultura. © 2021 Banco de Mexico Diego Rivera Frida Kahlo Museums Trust, Mexico DF c/o Pictoright Amsterdam 2021

Haar angstdromen en werkelijk ervaren tegenslagen vonden hun weerslag in haar schilderijen. Nu eens indringend, soms op bloederige wijze, dan weer berustend in portretten waarin ze zich in een mooi geklede, gezonde versie van zichzelf dissocieert van haar getormenteerde lichaam. Zoals in het doek Tree of Hope dat ze in 1946 na een zware rugoperatie schilderde. Met een vlaggetje spreekt ze zichzelf moed in: Arbol dela esperanza mantente firme. Tree of Hope, Keep Strong.

Frida Kahlo, De gebroken zuil, 1944, olieverf op doek op masoniet, 39,8 x 30,5 cm, Museo Dolores Olmedo, Xochimilco, Mexico © 2021 Banco de México Diego Rivera & Frida Kahlo Museums Trust, Mexico Stad/ reproductie toegestaan door het Instituto Nacional de Bellas Artes y Literatura, 2021

In de Gebroken Zuil toont Frida haar geteisterde lichaam gehuld in het orthopedisch korset, dat eveneens getoond wordt. De gebroken Ionische zuil in haar gespleten borstkas staat symbool voor de fracturen in haar wervelkolom. Met talloze spijkers brengt ze de niet-aflatende pijn in beeld.

Hoe hield Frida dit kommervolle bestaan vol?                                          

’Nothing is more important than laughter. To laugh, to abandon oneself, to be light’… schreef ze in haar dagboek.

Op geen van haar 80 zelfportretten valt echter ook maar een spoor van een glimlach te bespeuren, wat niet verwonderlijk is. Meer dan eens verging het lachen haar. Toen ze in 1945 weer een zware rugoperatie moest ondergaan gaf ze op heftige wijze uiting aan haar wanhoop. Boven een in een desolaat maanlandschap geplaatst bed, verheft zich een surrealistisch staketsel met een monstrueus, octopusachtig gedrocht. Moeilijk te zeggen hoe het zit. Ontspruit dit beeld aan haar mond of wordt de ellende via een surrealistische trechter geïntubeerd?  

Frida Kahlo (1907-1954), Zonder hoop, 1945, olieverf op doek op masoniet, 28 x 36 cm, Museo Dolores Olmedo, Xochimilco, Mexico © 2021 Banco de México Diego Rivera & Frida Kahlo Museums Trust, Mexico Stad/ reproductie toegestaan door het Instituto Nacional de Bellas Artes y Literatura, 2021

Het verlies van niet-levensvatbare kinderen bracht Frida eveneens in beeld. Zoals in het Zelfportret in ziekenhuisbed in het Henry Ford Hospital, dat in Assen te zien zal zijn.   

Frida Kahlo (1907-1954), Henry Ford Hospital, 1932, olieverf op metaal, 31 x 38,5 cm, Museo Dolores Olmedo, Xochimilco, Mexico © 2021 Banco de México Diego Rivera & Frida Kahlo Museums Trust, Mexico Stad/ reproductie toegestaan door het Instituto Nacional de Bellas Artes y Literatura, 2021

Haar verdriet wordt versterkt door het decor waarin het bed gesitueerd is. Het troosteloze, desolate landschap rond Detroit. Aan de einder tekent zich de industriële skyline af. Verwijzend naar de reden van hun verblijf in deze stad, waar Diego aan een opdracht van de Ford Motor Company werkte. De beeldelementen die als ballonnen boven haar bed hangen, verwijzen niet alleen naar het verlies van de baby, maar middels de aronskelk of lelie met drieledige betekenis ook naar seksualiteit, huwelijk en rouw…

Dezelfde tragiek, maar nu op ingehouden wijze, komt terug in het zelfportret Me and my doll, dat in beide exposities getoond wordt.

Frida Kahlo, Self-portrait with Bed ,1937 Courtesy of The Jacques and Natasha Gelman Collection of 20th Century Mexican Art and The Vergel Foundation/INBAL-Secretaría de Cultura. © 2021 Banco de Mexico Diego Rivera Frida Kahlo Museums Trust, Mexico DF c/o Pictoright Amsterdam 2021

De Olifant en de duif
Verdriet en tegenslagen stonden op de dag van haar huwelijk met Diego Rivera op 21 augustus 1929 nog in de sterren geschreven. Frida’s ouders waren niet erg ingenomen met de 20 jaar oudere communist. Haar moeder vergeleek het koppel in ‘fabelachtige’ termen met een olifant en een duif…. 

Frida Kahlo, Frieda and Diego Rivera, 1931 Collection SFMOMA Albert M. Bender Collection, gift of Albert M. Bender Copyright© Banco de Mexico Diego Rivera & Frida Kahlo Museums Trust, Mexico, D.F. / Artists Rights Society (ARS), New York

De bedenkingen van Frida’s ouders bleken niet ongegrond. Zo rooskleurig als Frida het huwelijk in het dubbelportret uit 1937 afschildert, was het niet. De verbintenis kende vele ups en downs. Wanneer Frida erachter komt dat Diego haar met haar zus Cristina heeft bedrogen is de maat vol. Na hun echtscheiding belandt Frida in een depressie. Ook al hadden zij een ‘open huwelijk’, toch deden Diego’s escapades haar pijn. Pijn die ze in haar zelfportret met een doornenkroon om de nek in beeld bracht. Ze trachtte haar verdriet van zich af te schilderen, maar ze kon Diego niet uit haar gedachten zetten. Zoals letterlijk te zien is in haar latere Zelfportret als Tehuana: Diego on my mind uit 1943. De echtscheiding was van korte duur. Een jaar later in 1939, geeft Frida hem op zijn 54e verjaardag in San Francisco opnieuw haar ja-woord.

Mexicaanse Revolutie en Communisme

Zaalimpressie Cobra Museum, Mural naar Jose Clemente Orozco, Foto Marina Marijnen

In monumentale muurschilderingen uit de jaren ’30 en ’40, dragen David Alfaro Siqueiros, Jose Clemente Orozco en Diego Rivera de socialistische idealen van de Mexicaanse Revolutie uit.

Tussen 1910-1918 kwamen socialisten in opstand tegen dictator Porfirio Diaz. Zij eisten democratie en meer (burger)rechten voor landarbeiders en boeren. De uit idealen geboren revolutie ontaardde echter in een burgeroorlog, die vele slachtoffers maakte.

De muurschilderingen fungeerden tevens als vehikel om propaganda te maken voor het van overheidswege geboden educatieve cultuurprogramma, ter bevordering van de nieuwe Mexicaanse identiteit. Daartoe brachten Diego Rivera en de zijnen de Mexicaanse geschiedenis van vòòr de Spaanse invasie in 1519 tot de moderne tijd in beeld. Niet alleen in Mexico zelf, maar ook in Detroit (1932), San Francisco (1940) en het Rockefeller Center in New York liet Rivera zijn sporen in muurschilderingen na. Hoewel de laatste wegens de communistische strekking later werd verwijderd.

Diego Rivera, De Pan-Amerikaanse eenheid. 1940. Muurschildering. City College San Franciso,
Reproductie Cobra Museum, foto Marina Marijnen

In Amstelveen kunt u alle details van Rivera’s Pan-Amerikaanse eenheid, de muurschildering die hij in 1940 voor het City College in San Francisco vervaardigde, rustig bekijken. In een groots overzicht trekt de hele Amerikaanse ‘wereldgeschiedenis’ voorbij.

Linksboven beitelen de oorspronkelijke bewoners van Mexico reliëfs in een stenen zuil. Verwijzend naar de Olympische Spelen van 1932 vliegt hoog in de lucht een schoonspringster.  Aan fantasie geen gebrek. De technologische vooruitgang wordt geïllustreerd met een enorme  machinerie, contrastrijk gepresenteerd naast een figuur die nog met mankracht een houten paard [van Troje?] uithakt. In het episch-centrum van deze surrealistische droom geeft Diego Frida in Mexicaanse dracht mèt palet en penselen een eervolle plaats. In de reeks gewijd aan de Vooruitgang van de proletarische revolutie (1923-1928) had hij haar in 1928 ook al een hoofdrol toebedeeld. In het Wapenarsenaal deelt kameraad Frida wapens uit aan de revolutionairen.

Diego Rivera, Het Wapenarsenaal, 1928. Uit reeks De voortgang van de proletarische revolutie, Ministerie van Onderwijs, Mexico-Stad. Foto Marina Marijnen

Ook Frida was politiek zeer betrokken, maar in haar werk zie je er minder van terug. In een voor communistische propaganda omgewerkte tekening van het Vrijheidsbeeld zie ik een vuist met een zak geld en leuzen als ‘bomba atomica’ en ‘capitalista’. Op het fundament staan Muso[lini], Franco, Hitler, Truman en de paus. Uit openingen steken handen van zwarte communisten.

Frida Kahlo, Untitled (Atomic Bomb) ca. 1941 Foto Marina Marijnen

Als actief lid van de communistische partij waren Diego en Frida begaan met het lot van de in Rusland in ongenade gevallen Leon Trotski. Dankzij hun inzet verleende president Lazaro Cardenas asiel aan de opponent van Stalin. Trotski en zijn vrouw vonden van 1937 tot 1939 onderdak in Frida’s geboortehuis, Casa Azul. Maar ook in Mexico was Trotski niet veilig. Nadat hij een moordaanslag door de stalinist David Alfaro Sequieras (ja, die van de muurschilderingen) had overleefd, werd hij in 1940 door een agent van Stalin op brute wijze, conform nog steeds gangbare Russische tradities, om het leven gebracht.

Acme Photo, Mevr. Trotsky, Frida Kahlo, Leon Trotsky en Max Schachtman, Tampico, Mexico, 1937, Throckmorton Fine Art, New York

Kort daarvoor was het wegens onoverbrugbare politieke verschillen met hun bewondering voor Trotski gedaan. De roddelpers geeft echter een andere reden voor de verwijdering: een kortstondige affaire tussen Frida en Trotski….

Frida Kahlo Self-Portrait with Braid 1941 Courtesy of The Jacques and Natasha Gelman Collection of 20th Century Mexican Art and The Vergel Foundation/INBAL-Secretaría de Cultura. © 2021 Banco de Mexico Diego Rivera Frida Kahlo Museums Trust, Mexico DF c/o Pictoright Amsterdam 2021

Na deze politiek getinte werken neem ik u nog even mee langs enkele  zelfportretten van Frida. Zoals haar vroegste, bijna fotografische Zelfportret met een [archeologisch] halssnoer van jade, uit 1933. De Maya’s gebruikten jade voor de vervaardiging van beeldjes en maskers. Mettertijd worden haar solitaire zelfportretten fantasierijk verlevendigd, zoals te zien in haar zelfportret met aapjes. Haar blik blijft onveranderlijk blanco, maar de aapjes vertonen verschillende gelaatsuitdrukkingen. In enkele stillevens ontdek ik ook antropomorfe vruchten en kokosnoten!

Van Rivera worden in Amstelveen ook een aantal landschapjes, genrestukken en portretten getoond.

Hoezeer Diego’s aandacht ook naar andere vrouwen uitging; op haar beurt was Frida nooit uit zijn gedachten. In het doek Zonnebloemen, wordt de pop met het geamputeerde been als personificatie van Frida opgevoerd.
Behalve tragiek bevat Diego’s oeuvre ook humor. In zijn doek Calla Lily Vendor is het even zoeken, maar de bloemenman staat er echt op!

Diego Rivera, Calla Lilly Vendor, 1943, Courtesy of The Jacques and Natasha Gelman Collection of 20th Century Mexican Art and The Vergel Foundation/INBAL-Secretaría de Cultura. © 2021 Banco de Mexico Diego Rivera Frida Kahlo Museums Trust, Mexico DF c/o Pictoright Amsterdam 2021
Diego Rivera, Naakt met lang haar (Dolores Olmedo), 1930

De nationale bloem van Mexico, de calla lelie, staat niet alleen symbool voor huwelijk, zuiverheid en de opstanding. Wegens de vorm wordt de bloem ook geassocieerd met het vrouwelijke geslachtsdeel. Kennelijk ingegeven door prettige herinneringen voegt hij een mandvol lelies toe aan het naaktportret van Cristina Kahlo, dat zich in een particulier collectie bevindt.In Naakt met lang haar, waarin Diego de bekende courtisane en latere erfgename van Frida, Dolores Olmedo vereeuwigde is symboliek overbodig.  

Het werk van Diego en Frida weerspiegelt ook hun liefde voor de pre-Spaanse Mexicaanse cultuur. Trouw aan De Mexicaanse identiteit presenteerde Frida zich in klederdracht met bijpassend kapsel. Fotograaf Nickolas Muray, met wie zij jarenlang amoureuze betrekkingen onderhield, legde Frida in kleurrijke, geraffineerde portrettten vast.

Nickolas Muray, Portret Frida op de bank, New York City, © 2021 Banco de Mexico Diego Rivera Frida Kahlo Museums Trust, Mexico DF c/o Pictoright Amsterdam 2021. Nickolas Muray Photo Archives

Dat Diego ondanks alles haar grote liefde bleef blijkt uit het van 1949 daterende imponerende paneel  The love Embrace of the Universe, the Earth (Mexico), Diego, me and Senor Xolotle.   

Frida Kahlo The Love Embrace the Universe, the Earth (Mexico) 1949
Courtesy of The Jacques and Natasha Gelman Collection of 20th Century Mexican Art and The Vergel Foundation/INBAL-Secretaría de Cultura. © 2021 Banco de Mexico Diego Rivera Frida Kahlo Museums Trust, Mexico DF c/o Pictoright Amsterdam 2021

Binnen de beslotenheid van een universele omarming, houdt Frida op haar beurt Diego in de gedaante van een cycloopachtige kleuter op schoot. Te midden van stekelige cactussen, zweven ze tussen zon en maan. In een jongere versie van zichzelf kijkt Frida de beschouwer frontaal aan met een blik die ogenschijnlijk vertrouwen in de toekomst uitstraalt. Al had ze die in 1949 niet meer. Wellicht bood de gedachte dat zij middels haar kunst zou voortleven troost.

Haar surrealistische beeldtaal neemt waarschijnlijk onder invloed, gaandeweg psychedelische vormen aan. In het doek Marxism Will Give Health to the Sick, uit het Diego Rivera en Frida Kahlo Museum in Mexico-Stad, verheerlijkt zij de helende kracht van het communisme. Haar getroebleerde geest voert Karl Marx op als een heiland die zieken hun gezondheid teruggeeft. Wishful thinking zet zij, na Marx handoplegging, haar krukken aan de kant….

Een jaar voor haar dood, ontstond het hallucinatoire tondo, waarmee de cirkel van haar levenswerk rond was. Het ingehouden palet is in tegenspraak met de voorstelling waarin haar obsessieve preoccupatie met seksualiteit en de aftakeling van haar lichaam op explosieve wijze een uitweg zoekt.

Frida Kahlo, De cirkel, 1954, Museo Dolores Olmedo, Xochimilco, Mexico © 2021 Banco de México Diego Rivera & Frida Kahlo Museums Trust, Mexico Stad/ reproductie toegestaan door het Instituto Nacional de Bellas Artes y Literatura, 2021

Met eigentijdse foto’s van Guiellermo Kahlo, Nickolas Muray en anderen; een statische modeshow met voorbeelden van Mexicaanse klederdracht en enkele op Frida Kahlo geïnspireerde kunstwerken wordt het beeld van deze fysiek broze, maar mentaal sterke vrouw in Amstelveen gecompleteerd.

Tot en met 27 maart kunt u in Assen genieten van de grande parade waarin Frida geëerd wordt met nog meer prachtig werk, kostuums, persoonlijke bezittingen en foto’s. Stille getuigen uit de tijd waarin Frida’s ster gestadig begon te rijzen…

Bibliografie
C. Bauer, Frida Kahlo, Munich etc., 2007.

R. Littman e.a., Frida Kahlo & Diego Rivera: A Love Revolution, Cobra Museum, Amstelveen, 2021.

Stefan van Raay, Frida Kahlo en Diego Rivera: Liefde in tijden van Revolutie in Kunstschrift, nr. 2 april/mei 2021, blz. 10 e.v.

Frida Kahlo & Diego Rivera: A Love Revolution
Masterpieces of the Gelman Collection
Open t/m 26 september 2021 dagelijks van 10.00 tot 22.00*
*In de namiddag en de vroege avond is het minder druk
Link: Cobra Museum voor Moderne Kunst Amstelveen

VIVA LA FRIDA
Life and art of Frida Kahlo
Link: Drents Museum Assen
8 OKTOBER 2021 T/M 27 MAART 2022

Film: Viva La Frida
Vanaf 19 augustus in de bioscoop

Maria Magdalena: Kroongetuige, zondaar, feminist! Tot en met 9 januari in Museum Catharijneconvent

In Utrecht kunt u tot en met 9 januari kennis maken met Maria Magdalena. Bij het horen van haar naam reproduceert uw auditieve geheugen wellicht de stem van Yvonne Elliman:        … ‘I don’t know how to love him’…  De vraag die Maria Magdalena zich in deze song uit de film Jesus Christ Superstar stelt is nog steeds actueel.

Wat bracht haar zo in verwarring en wie was Maria Magdalena?

Volgens een veelgehoord antwoord was zij een prostituee in het gevolg van Jezus van Nazareth. Maar komt het beeld dat we kennen uit schilderijen, boeken en films overeen met de  Bijbelse Magdalena? 

In de loop van de tijd heeft Maria Magdalena zich doen kennen als een vrouw met vele gezichten. Gebaseerd op nieuwtestamentische- en apocriefe Bijbelverhalen; interpretaties daarvan en legendes is het beeld van een hybride persoonlijkheid ontstaan. Een door Jezus van bezetenheid genezen vrouw, wordt vereenzelvigd met de zondares die de voeten van Jezus met haar tranen wast, met haar haren droogt en met kostbare olie zalft. Zij is getuige van de kruisiging en Jezus opstanding uit de dood. Maar de Rooms Katholieke kerk heeft haar prominente rol eeuwenlang doodgezwegen. Pas in 2016 werd zij door Rome als ‘apostel der apostelen’ erkend. De lijst met Magdalena’s vele gezichten is in de vorige eeuw verder uitgebreid. Feministes adopteerden haar als boegbeeld, anderen zien haar als levensgezellin van Jezus. Tegenwoordig wordt zij meer als powervrouw gezien. Celebrities als Kim Kardashian laten zich zelfs als Maria Magdalena portretteren!

In de tentoonstelling is Magdalena in al deze hoedanigheden te zien: van geminachte zondares tot manmoedige apostel.  

Staand onder het kruis en conform de christelijke deugd van humilitas laag bij de grond knielend of liggend, terwijl zij de voeten van Jezus zalft. Verschillende kunstenaars geven Maria Magdalena in berouwvolle meditatie weer.

Juan Maria Caballero (?) Heilige Maria Magdalena, 1650 – 1670, Museum Catharijneconvent Utrecht

Ogenschijnlijk boetvaardig, maar vaak herinnert haar lichaamshouding aan haar veronderstelde leven als zondares. De zeventiende eeuwse kunstenaar Juan Martin Caballero, laat haar op dubbelzinnige wijze in een wulpse houding mediteren bij een op kruishoogte gehouden crucifix. Jan Cossiers voegt aan zijn door de schedel als boetvaardige zondares afgebeelde Magdalena ook nog een bescheiden toetsje sensualiteit toe. Met dit vanitas symbool is ook Alfred Stevens ingetogen Magdalena uit 1887 toegerust. Het beeld van de verleidelijke zondares is echter persistent. Met zijn als odalisque neergevlijde laat 19e eeuwse Modern Magdalene uit Boston keert Merritt Chase elke terughoudendheid letterlijk en figuurlijk de rug toe. In een geraffineerde houding, haar gelaat in gespeelde schaamte afgewend, laat hij precies die kant van Maria Magdalena zien, waar men nu vanaf wil.  

Van deze verleidelijkheid is bij de Magdalena’s van de eigentijdse kunstenaars Egbert Modderman en Matthew Stone niet veel meer over. Zij brengen haar zelfverzekerd, unladylike wijdbeens zittend in beeld. Met een blik van wie doet me wat?!

Anders dan bij de verleidelijke versies zullen beschouwers van Matthew Stone’s Magdalena minder gauw in vervoering raken. Zijn uit esthetisch oogpunt weinig aantrekkelijke vrouw siert de platenhoes van het in 2019 uitgebrachte album Magdalene van zangeres FKA Twigs. In deze halfblinde, door het leven op straat of door automutilatie geschonden Magdalena, is het oude beeld van de zondares omgevormd tot een boegbeeld van de feministische emancipatiebeweging.

Matthew Stone, FKA Twigs, Album Magdalene, 2019

In de uitzending van de Ochtend van 4 op 28 juni jl. vertelde conservator Lieke Wijnia dat Maria Magdalena als getuige van Jezus opstanding al in de vroegchristelijke tijd monddood werd gemaakt. In de patriarchale verhoudingen van die dagen was tussen de mannelijke volgelingen van Jezus geen plaats voor een vrouw in een prominente rol. Voor deze tentoonstelling is geen speciale aanleiding, maar gezien het wisselende perspectief op gangbare vrouwbeelden en de vervagende contouren tussen het mannelijke en het vrouwelijke, past Maria Magdalena goed in de huidige tijdgeest, aldus Wijnia.  

Tijdens mijn bezoek aan de expositie zag ik hoe ontwerpbureau Trapped in Supurbia dit aspectspeels aankondigt. Afhankelijk van het standpunt leest de bezoeker -heel symbolisch- de van MAN naar VROUW verspringende titel van dit deel in de tentoonstelling. Hier wordt uitleg gegeven over het door de kerk gezaaide ongeloof aan Maria Magdalena’s woorden, omdat zij een vrouw was….

Het sinds vroegchristelijke tijden bestaande negatieve vrouwbeeld werd door Gregorius de Grote versterkt. In de 6e eeuw vereenzelvigde deze paus de door de evangelist Lucas met name genoemde Maria Magdalena, bij wie Jezus zeven demonen uitdreef (Lucas 8:2) met de eveneens door Lucas beschreven anonieme zondares (Lucas 7: 36) èn de zuster van Lazarus, Maria van Bethanië (Lucas 10: 38 e.v.). Zo verkreeg Maria Magdalena een drievoudige identiteit. De zeven demonen werden door de kerk naast een verwijzing naar Magdalena’s seksuele zonden ook als symbool voor de zeven hoofdzonden geduid. De tot inkeer gekomen zondares werd een populaire heilige, die makkelijker was na te volgen dan foutloze maagdheiligen. Haar rol als kroongetuige van de opstanding bleef tot in onze tijd echter onderbelicht.  

Helen Verhoeven bracht de uitdrijving van de zeven demonen als een surrealistische droom in beeld. Onder het toeziend oog van Petrus en zeven op hun beurt wachtende melaatse patiënten, vliegen de demonen weg.

Helen Verhoeven, The Exorcism of Mary Magdalene, 2020. Courtesy kunstenaar en Stigter van Doesburg

Ruim 600 jaar geleden probeerde de oermoeder van het feminisme, Christine de Pizan, de door de kerk gecreëerde negatieve kijk op Maria Magdalena tevergeefs te ontkrachten.  In de Cité des Dames schrijft zij reeds in 1405 over het belang van Maria Magdalena als kroongetuige van de opstanding van Jezus.

Het zou echter nog tot 1969 duren voor Maria Magdalena door Paus Paulus I werd gezuiverd van het stigma dat haar door zijn voorganger Gregorius was toegebracht. Maar het eeuwenlang ingesleten negatieve beeld behoorde daarmee nog niet tot het verleden.   

Toen Magdalena in 2016 door de kerk gerehabiliteerd werd kopte de NRC :
… “Paus Franciscus eert ‘prostituee’ Maria Magdalena’….
Het bericht meldde dat de naamdag van Maria Magdalena, 22 juli, op de liturgische kalender gelijkgesteld werd aan de feestdagen van de andere apostelen. In die prominente rol heeft David LaChapelle haar weergegeven. In zijn gefotografeerde tableau vivant brengt hij haar staand naast Jezus in beeld als een kekke, hooggehakte meid met een hip hoedje.  

David LaChapelle, Jesus is my homeboy: Sermon, 2003. Portland LA, Studio David LaChapelle

Door de eeuwen heen heeft Maria Magdalena kunstenaars geïnspireerd tot mooie, ontroerende en soms confronterende werken. Met Middeleeuwse ivoren paneeltjes, schilderijen en sculpturen uit latere tijden èn eigentijdse creaties is een veelkleurig mozaïek ontstaan dat alle facetten van haar complexe persoonlijkheid weerspiegelt.  

Zij sprak ook tot de verbeelding van cineasten. Aan het begin van de tentoonstelling ziet de bezoeker een mix van oude en recente filmfragmenten uit onder meer Jesus Christ Superstar (1971) en Dan Browns Da Vinci Code (2006). Films waarin Magdalena als prostituee of echtgenote van Jezus ten tonele wordt gevoerd. In 2018 presenteerde Garth Davis haar in zijn Mary Magdalene als een geëmancipeerde, prominente volgeling van Jezus. Davis baseerde zich kennelijk op het in 1898 in Egypte ontdekte evangelie naar Maria Magdalena, waarvan in de zaal met canonieke en apocriefe evangelieteksten een facsimile wordt getoond.
In haar sculptuur Monnikenwerk, citeerde Anjet van Linge Maria Magdalena’s woorden:

         …’Wat voor jullie verborgen is, zal ik jullie vertellen’..

Evangelie van Maria, Berlijnse Codex. Berlijn, Ägyptisches Museum etc., Staatliche Museen

De in de 19e en 20e eeuw ontdekte zogenoemde gnostische evangelieteksten werpen nieuw licht op de gezagsverhoudingen in de door mannen gedomineerde kring rond Jezus. Ze tonen dat Maria Magdalena een prominente rol heeft gespeeld. Aan het Evangelie van Filippus (2e h. 2e eeuw) ontleende Dan Brown de in zijn boek beschreven intieme relatie tussen Maria Magdalena en Jezus.

De beeldvorming van Maria Magdalena in de Oosters Orthodoxe kerk komt in de expositie eveneens aan bod. Opvallend is het ontbreken van de hierboven geschetste veelvormigheid. Dit hangt samen met de betekenis van iconen. Anders dan religieuze schilderijen hebben iconen een devotionele functie. Gelovigen vereren de op de icoon afgebeelde heilige, die in de orthodoxe optiek -mits in de onveranderlijke traditionele iconografie weergegeven- daadwerkelijk aanwezig is. Als zogenoemde mirredraagster en als kroongetuige van Jezus opstanding wordt zij als ‘apostel der apostelen’ op 22 juli op feestelijke wijze herdacht en vereerd.

Verwijzingen naar haar zondige verleden ontbreken veelal of zijn schaars. In een naar Byzantijnse stijl vervaardigd Florentijns paneel is Maria Magdalena omgeven door episodes uit haar leven. Linksboven is zij ook als zondares afgebeeld. Ogenschijnlijk is zij in een bruine mantel gehuld, maar bij nadere beschouwing blijkt dat zij van top tot teen behaard is!

Waar komt dit merkwaardige beeldelement vandaan? Deze vraag werd in de tentoonstelling Body Language beantwoord.

Er is sprake van een versmelting van twee heiligen. Maria van Magdala en Maria van Egypte (4e eeuw). Volgens de overlevering trok deze tot inkeer gekomen prostituee, zich als kluizenares terug in de woestijn. Ter bescherming tegen de nachtelijke koude begon haar lichaamsbeharing op miraculeuze wijze te groeien. Dit wonder inspireerde Kiki Smith in 1994 tot haar  sculptuur van Maria Magdalena als een ikoon van de feministische kunst.  

In een 17e eeuwse bruikleen van het Ikonen museum uit Kampen treft Maria Magdalena zoals beschreven door de Evangelist Johannes, het graf van Jezus leeg aan. Linksboven is de in de orthodoxie eveneens weinig verbeelde ontmoeting van Magdalena met de tuinman te zien, in wie zij even later de opgestane Jezus herkent. Via Kretenzische ikonenschilders is dit van oorsprong westerse beeldelement in de orthodoxe iconografie beland.

Mirre dragende vrouwen bij het lege graf en verschijning van Christus aan Maria Magdalena Rusland 17e eeuw, Kampen Ikonenmuseum

Een cruciale episode, waaruit blijkt dat Maria Magdalena de eerste getuige was van Jezus opstanding.  

Wanneer de ‘hovenier’ haar bij haar naam noemt ontdekt zij de ware gedaante van de tuinman. Ze strekt haar hand naar hem uit, terwijl ze verrast uitroept:  ‘Raboeni’! Jezus weert haar echter af met de woorden Noli me Tangere: raak mij niet aan. Hij geeft te kennen dat hij niet meer van deze wereld is. Deze woorden hebben talloze beeldhouwers, schilders en naaldkunstenaars geïnspireerd. In de tentoonstelling bevindt zich een prachtig geborduurde koorkapschild, waarin de ‘tuinman’, relaxed leunend op zijn schop, Maria te woord staat.

De aan het Johannes evangelie (20: 11-18) ontleende bijbelpassage is behalve ‘fotogeniek’ ook van cruciaal belang als bewijs voor enkele in de apocriefen gesuggereerde veronderstellingen. Op grond van Maria’s uitroep Raboeni kan worden afgeleid dat Maria Magdalena zijn leerling was. Het verlangen om hem aan te raken zou de liefdesrelatie van Jezus en Maria Magdalena bewijzen.

Noli Me Tangere, Koorkapschild, ca. 1540-1550. Gouda, Oud Katholieke Parochie H. Johannes de Doper.
Foto Ruben de Heer

Naast de reeds genoemde bijbelse vrouwen wordt de door Johannes (8:1) genoemde overspelige vrouw ook met Maria Magdalena in verband gebracht. Wanneer zij door hypocriete schriftgeleerden wordt voorgeleid, voorkomt Jezus dat zij gestenigd wordt. Hij vergeeft haar: …’gaat heen en zondig niet meer’…  De morrende omstanders druipen af wanneer hij hen te verstaan geeft: …’wie van u  zonder zonden is werpe de eerste steen’….

Een eveneens door Johannes beschreven voorval tijdens een maaltijd in het huis van Lazarus en zijn zusters, is meermaals in schilderijen uitgebeeld. Terwijl Martha de gasten bediende zalfde Maria de voeten van Jezus met kostbare nardusolie. Judas Iskariot had kritiek op deze verspilling. De opbrengst van de dure olie had beter aan de armen besteed kunnen worden. Jezus wierp tegen: ‘Laat haar, ze doet dit voor de dag van mijn begrafenis. De armen zijn immers altijd bij jullie, maar ik niet’

Deze episode wordt in de expositie geïllustreerd met een 16e eeuws paneel uit The Phoebus Foundation en een eigentijdse versie van David Chapelle.  

David LaChapelle, My Homeboy: anointing, 2003. Courtesy Studio David LaChapelle

De evangelist Lucas beschrijft in hoofdstuk 8: 2 een soortgelijke gebeurtenis. Tijdens een maaltijd in het huis van Simon de Farizeeër giet een -later als Maria Magdalena bestempelde- anonieme zondares de inhoud van een kruikje kostbare olie over het hoofd van Jezus. Beide passages vormden een rijke inspiratiebron voor middeleeuwse en latere kunstenaars. In een monumentaal 19e eeuws doek uit Musée d’Orsay plaatst Jean Béraud de bijbelse maaltijd in een Parijse setting, gestoffeerd met eigentijdse figuren. De bekende socialist Albert Duc-Quercy stond model voor Jezus. Beraud gaf  Maria Magdalena weer in de gedaante van de courtisane Liane Pougy. De schilder zelf bevindt zich eveneens onder de gasten. Met oog voor detail laat Béraud de dienster met een blad rechts even halthouden, terwijl ze het beeld van de liggende vrouw in zich opneemt. Eén van de heren is meer geïnteresseerd in zijn sigaar die hij aan een kaars aansteekt.  

Jean Béraud, La Madeleine chez le Pharisien, 1891.  Paris, Musee d’Orsay

In de tentoonstelling ontdek ik nog een portretmatige Magdalena. De 16e eeuwse kunstenaar Tomasso di Stefano vereeuwigde een onbekende vrouw als de destijds populaire heilige. Een verstilde impressie van een enigszins schuchtere, devote vrouw, een meisje eigenlijk nog, wier hoofd subtiel is omgeven door een bescheiden nimbus. Terwijl haar handen een albasten zalfbus omklemmen, heeft haar blik na vijf eeuwen nog niets aan zeggingskracht ingeboet.

Tommasso die Stefano, Portret van een vrouw als Maria Magdalena, ca. 1520. Part.Collectie

De uit bijbelse en legendarische ingrediënten samengestelde Maria Magdalena werd ook de patrones van vele aan haar gewijde kloosters. Deze fungeerden vaak als toevluchtsoord voor gevallen vrouwen, die hier vergeving en een zinvolle dagbesteding ontvingen. In de 18e eeuw werden in Engeland en Ierland de door de staat gefinancierde  Magdalene Laundries opgericht. Bedoeld als werkplaats voor gevallen vrouwen. Talloze vrouwen en meisjes werden daar zodanig afgebeuld, dat de Ierse overheid hiervoor in 2013 formeel excuses heeft aangeboden.

Middels een enorme kist wasgoed, vergezeld van een foto en een enigszins vertekend portret van een Magdalene Laundry Girl, memoreert Patricia Cronin deze ‘disgrace’. Deze installatie maakt deel uit van de serie Shrines for girls, waarmee de kunstenares in 2015 op de Biennale van Venetië ook al aandacht vroeg voor eerdere- èn eigentijdse slachtoffers van onderdrukking en verkrachting, zoals vrouwen in India en Nigeria nog dagelijks ervaren.  

Magdalene Laundry Shrine, 2015 (Courtesy Studio Patricia Cronin) Foto Marina Marijnen

Met dit werk is het laatste woord over deze bijzondere tentoonstelling nog niet gezegd. In de Utrechtse expositie ontmoet de bezoeker nog meer boeiende en intrigerende op Maria Magdalena geïnspireerde kunstwerken. Bijna 2000 jaar na haar dood is zij in artistiek opzicht nog springlevend!

Alfred Stevens, Maria Magdalena, ca. 1887. Gent, Museum voor Schone Kunsten. Foto Marina Marijnen

Bij de tentoonstelling verscheen een mooie en informatieve publicatie:

L. Wijnia e.a., Maria Magdalena: Kroongetuige, zondaar, feminist, Museum Catharijneconvent, Utrecht. 2021. (Bron van de getoonde afbeeldingen, tenzij anders vermeld).

Link: Bespreking Tentoonstelling Body Language

Tentoonstelling De Gouden Koets. Tot en met 27 februari in het Amsterdam Museum.

De Gouden Koets wordt over het Amsterdam Museum getakeld. Foto: Jan Kees Steenman

Heeft u de spectaculaire landing van de Gouden koets op de binnenplaats van het Amsterdam Museum gemist? Terugkijken kan, maar een bezoek aan het Amsterdam museum, waar dit vorstelijke rijtuig na een grondige restauratie staat te pronken, is natuurlijk leuker! In de tentoonstelling wordt de rijke geschiedenis van de Gouden Koets letterlijk en figuurlijk van alle kanten belicht. In zes tentoonstellingszalen kan de bezoeker zich verbazen over de pracht en praal van de rijkversierde koets, die in 1898 door het volk van Amsterdam werd aangeboden aan koningin Wilhelmina.

De Gouden Koets, Firma Spijker, Beeldhouwers; Emil van den Bossche (1849-1921), Guillaume Crevels (1855-1916) Schilder; Nicolaas van der Waay, (1855-1936), datering;1898 Koninklijke Verzamelingen, Den Haag

Geschiedenis en restauratie
Het voertuig werd tot 2015 op hoogtijdagen als doop- en huwelijksplechtigheden van stal gehaald. Sinds 1903 laat het staatshoofd zich op Prinsjesdag naar de Ridderzaal rijden. Tijdens deze sprookjesachtige rit worden passagier en koets toegewuifd door talloze belangstellenden. Tot zover het sprookje, want over de koets is wel meer te vertellen.

In de tentoonstelling ontmoet de bezoeker de bedenkers, bouwers en toeschouwers, maar ook demonstranten, nazaten van de mensen die op de koets staan afgebeeld en de gebruikers: de Oranjes. Er wordt onder meer ingegaan op de betekenis van de beschilderde panelen en de symbolische ornamentiek; zoals de ‘spaken’ van de wielen die -ontleend aan de Franse iconografie- als stralen rond de zon draaien. Volgens een eigentijdse waarnemer het symbool van de glans die van het koninklijk huis uitstraalt. De voorstellingen op de beschilderde panelen wekken behalve bewondering ook boosheid. Waarover straks meer.
Tijdens een rondleiding vertelt conservator Thijs Boers in bevlogen bewoordingen over the making of en vooral de restauratie van de Gouden Koets. Zowel bij de bouw, als bij de restauratie waren vele handen betrokken. In de documentaire die 16 juni jl. werd uitgezonden, was te zien hoe diverse losse onderdelen van de gedemonteerde koets naar ateliers in den lande werden gebracht om door experts onder handen te worden genomen.

In de tentoonstelling wordt, na gedetailleerde uitleg over de bouw door de firma Spijker, uitgebreid aandacht besteed aan de noodzaak tot restauratie.

Nicolaas van der Waay, Amsterdamse weesmeisjes aan het werk, rond 1900.

Van de carosserie, het goudvergulde houtsnijwerk, de schilderingen, het fraai bewerkte leder van de treeplankjes en de door nijvere weesmeisjes geborduurde interieurbekleding; werkelijk alles was tot op de draad versleten! Met de plaatsing van de koets op de binnenplaats van het burgerweeshuis is de cirkel rond.

Historisch gezien is de uitgebreid gevisualiseerde kijk op één eeuw Amsterdamse geschiedenis interessanter. Na een boeiende inleiding, waarbij de bezoeker soms al een tantaliserende blik op de koets vergund wordt, bereik je uiteindelijk de binnenplaats waar de koets in een glazen behuizing van alle kanten bezichtigd kan worden.

De Gouden Koets in het Amsterdam Museum foto: Marina Marijnen

De tentoonstelling laat zien hoe in de tweede helft van de twintigste eeuw naar de koets werd gekeken. Velen zullen zich de provocaties en protesten herinneren rond het huwelijk van prinses Beatrix en Claus von Amsberg. Rijdend door Amsterdam werd de koets in 1966 door een rookbom aan het zicht onttrokken. Tijdens de huwelijksrit van prins Willem Alexander en zijn Argentijnse bruid spatte in 2002 zelfs een verfbom tegen de koets uiteen…

De expositie laat zien dat er van meet af aan oppositie tegen de plannen voor deze kostbare koets bestond. Om de geraamde kosten, zo’n 7000 gulden, te dekken werden via crowdfunding avant la lettre ‘aandelen’ ter waarde van een kwartje uitgeschreven. Deze werden vooral door arbeiders in de Jordaan gekocht, de buurt waar het idee voor een geschenk in de vorm van een koets was ontstaan. Voor een arme arbeider, die een weeksalaris van f 1,25 ontving, was een kwartje destijds een enorm bedrag.

Bewijs van donatie voor de bouw van de Gouden Koets, Collectie Stadsarchief Amsterdam

Het wekt nog steeds verbazing dat in een stad waar de politieke kleur veeleer rood dan oranje was, juist bij de werkende klasse veel animo bestond voor zo’n duur vorstelijk geschenk. De koets was bedoeld voor de inhuldiging van koningin Wilhelmina, maar op die dag wenste zij het geschenk niet in ontvangst te nemen. Een dag later nam de vorstin de koets alsnog in ontvangst tijdens een bijeenkomst in het Paleis voor Volksvlijt in Amsterdam. Op 7 februari 1901 werd het rijtuig voor het eerst gebruikt, tijdens de huwelijksdag van Wilhelmina en prins Hendrik.

Het model, een zogenoemde Berline en de overdadige versieringen zijn geïnspireerd op het rijtuig van Koning Karel X van Frankrijk uit 1825, zoals op afbeeldingen in de expositie te zien is.

Terug naar het hier en nu.
Werden de protesten in het verleden vooral door anti-monarchistische sentimenten gevoed, vandaag de dag komen ze uit de hoek van de BLM beweging, waarbij vooral de beschildering aan de linkerzijde van de koets het moet ontgelden. Het Amsterdam museum biedt een podium aan de meerstemmige kijk op de Gouden Koets toen en nu. In het begeleidend boek gaat Karwan Fatah- Black, universitair  docent aan de Universiteit van Leiden, in op de zwarte kant van deze voorstelling.

Paneel Hulde aan de Koloniën, foto Marina Marijnen

In het door Nicolaas van der Waay beschilderde paneel brengen de koloniën hulde aan het moederland. Rechts van de Hollandse Stedemaagd knielt een zwarte man met bananen voor haar neer. Twee wapenschilden tonen een driemaster met volle zeilen en een met een door een lauwerkrans omhuld zwaard. Een in Romeins gewaad gehulde witte man geeft een leerboek en schrijfstift aan een zwart jongetje, dat door zijn dankbare ouders gepresenteerd wordt. Ter linkerzijde van de Stedemaagd staan Javaanse bedienden. Aan hun voeten een dociel gebogen figuur, met deemoedig gevouwen handen.

Er is niet veel inlevingsvermogen nodig om te begrijpen dat mensen van kleur deze voorstelling, waarin de scheve gezagsverhoudingen overduidelijk zijn, als kwetsend of vernederend ervaren. De voorstelling verbeeldt echter wel geschiedenis. Geschiedenis kun je niet uitwissen, maar historische voorstellingen kun je wel lezen als documenten van een voorbije tijd. Zoals het verleden op de koets verbeeld is werd er in die tijd over kolonialisme gedacht. Zo zagen de Nederlanders hun positie op het toneel van de wereldhandel; zo beschouwden zij hun medemensen op de verre door de Hollanders gekolonialiseerde kusten.  

Velen geloofden destijds in de opdracht om middels educatie, onderricht in het christelijk geloof, gezondheidszorg en aanleg van infrastructuur beschaving in de overzeese gebiedsdelen te brengen. Nu weten we dat het vooral ging om winst te maken voor het vaderland.    

Middels het gewraakte propagandistische paneel Hulde aan de koloniën komt ook het verhaal van het Slavernij verleden in beeld, waarmee de tentoonstelling aansluit bij de nog t/m 31 augustus lopende Slavernij tentoonstelling in het Rijksmuseum. Beide exposities nodigen de bezoeker uit tot reflectie.

Nelson Carrilho, Altaar voor Elisabeth Moendi, 2017. Foto Tom Benavente, Courtesy de kunstenaar.

Evenals in het Rijks liet een aantal eigentijdse kunstenaars met diverse achtergrond zich in het Amsterdam Museum door het slavernijverleden inspireren. Resulterend in bevragende, ontluisterende en soms ook ontroerende creaties. Tijdens de voorbezichtiging stond ik ineens oog in oog met een ‘oude bekende’: Elisabeth Moendi. Haar portret was in de grote Suriname tentoonstelling ook te zien. In de late 19e eeuw ging zij in Paramaribo scheep naar Amsterdam, waar zij in 1883 als bewoner van de kolonie Suriname op het tot Wereldtentoonstelling ingerichte museumplein als een levende bezienswaardigheid werd tentoongesteld. Nelson Carrilho, die in Moendi zijn voormoeder herkende, heeft in de huidige expositie een altaar voor haar opgericht. Haar fotoportret wordt geflankeerd door een schilderij van een gekruisigde zwarte figuur en een drietal bronzen voorouderbeeldjes.

Iswanto Hartono, Colonies, 2017, Collectie Amsterdam Museum. Courtesy de kunstenaar. Foto: Jan-Kees Steenman

De Indonesische kunstenaar Ishwanto Hartono toont in zijn Colonies uit 2017 letterlijk en figuurlijk de schaduwkanten van het koloniale verleden. Daartoe trok hij de lijnen van het paneel Hulde aan de koloniën met staaldraad over; ze werpen een zwarte schaduw op de muur.
Bijtender is de kritiek van AiRich, die in haar eveneens op het Hulde paneel geïnspireerde BLOODY GOLD beelden projecteert, die zij ontleende aan de illustraties uit het boek van ‘slavenjager’ John Gabriel Stedman, Reizen naar Suriname etc.

AiRich, BLOODY GOLD. HULDE AAN DE KOLONIËN / HOE ZIT HET MET DE HERSTELSCHADE? 2021. Collage. Courtesy de kunstenaar en CBK Zuidoost, 2021 Amsterdam-Museum Foto:Jan-Kees-Steenman

Tenslotte
Het is de vraag of de koets in een museum blijft of ooit weer gaat rijden. Dit hangt (mede) af van de discussie. Bezoekers van de tentoonstelling worden uitgenodigd hun mening hierover te geven. De resultaten zullen aan de koning worden aangeboden. Ons staatshoofd, die de restauratie uit eigen middelen betaalde, zal hierover beslissen, aldus het museum. Maar ook jouw stemt telt: bezoek de tentoonstelling en geef je mening! Tentoonstelling de Gouden Koets t/m 27 februari 2022 in het Amsterdam museum.

Beluister ook de podcast van cultuurhistoricus Anne Petterson van NPO De Dag .

Ga voor meer informatie, als het kleurrijke publieksprogramma, met lezingen, een symposium en de online talkshow AM LIVE naar www.amsterdammuseum.nl en/of www.goudenkoets.nl

Slavernij, tentoonstelling Rijksmuseum, vanaf 5 juni t/m 29 augustus.

Anoniem, Tot slaaf gemaakte mannen graven trenzen, ca. 1850 Rijksmuseum, aankoop met steun van het Johan Huizinga Fonds/Rijksmuseum Fonds

Vijf maanden na de oorspronkelijke openingsdatum werd de Slavernij tentoonstelling in het Rijksmuseum op 18 mei online geopend. Scholieren waren direct welkom. Voor hen is een speciaal magazine ontwikkeld: wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Vanaf 5 juni is de tentoonstelling door iedereen met een op de site van het Rijksmuseum afgesproken tijdslot te bezoeken.
Het veelkleurige team van conservatoren benadrukt het grote maatschappelijke belang van deze door de koning geopende expositie. Het Rijksmuseum moet een huis zijn voor iedereen. Senior conservator Eveline Sint Nicolaas licht toe dat het verhaal van de expositie zoveel mogelijk vanuit het perspectief van de slaafgemaakten verteld wordt.
Bij gebrek aan tastbare objecten -zij hadden geen bezittingen en konden veelal niet schrijven- is vooral uitgegaan van mondelinge bronnen en archiefstukken. 

De succesverhalen over wereldwijde expansie en economisch gewin hebben plaats gemaakt voor de keerzijde. Voor het eerst krijgen slaafgemaakte mensen een gezicht en letterlijk een stem. Aan het begin van de expositie weerklinken drie liederen die op plantages in Suriname, Zuid-Afrika en Curacao werden gezongen. Liederen waarin de zangers hun kinderen willen beschermen en de wens uiten om als mens en niet als een werktuig gezien te worden

Wanneer je vier of vijf generaties teruggaat kom je in veel Nederlandse stambomen slaafgemaakten en slavenhouders tegen. Soms zelfs beide, zoals cabaretier Jörgen Raymann en Valika Smeulders, hoofd geschiedenis van het Rijksmuseum, tot hun onaangename verrassing ontdekten. Schuld is volgens Smeulders niet nodig, maar kennisneming van die geschiedenis wel. Daartoe nodigt de tentoonstelling met de levensverhalen van tien historische personen uit. Middels vijf daarvan wordt een inkijkje gegeven in het leven van slaafgemaakte mensen. Met de levens van vijf anderen wordt de strijd naar vrijheid geïllustreerd. In de audiotour reflecteren eigentijdse sprekers op hun lotgevallen. Zij voelen zich door hun afkomst van slaafgemaakten en slavenhouders verbonden met dit verleden.
Sprekend over ‘de’ slavernij wordt meestal gedacht aan de transatlantische slavenhandel van de WIC, maar ook de VOC speelde daarin een grote rol. Recente studies tonen bovendien aan dat vrijwel iedere beroepsgroep in het vaderland als leverancier of afnemer direct- of indirect economisch verbonden was met slavernij.

Het slavernijverleden is geen voltooid verleden tijd.

Jargon 
Uit respect voor de miljoenen tot slavernij gedwongen mensen spreken we tegenwoordig over slaafgemaakten in plaats van slaven. Het als denigrerend ervaren n-woord is vervangen door zwarte. Terwijl de blanke, wat associaties zou kunnen oproepen met zuiverheid, beter als witte wordt aangeduid. Een tot slaafgemaakt mens werd door zijn of haar eigenaar als een werktuig beschouwd. Aan dit lot was te ontkomen door manumissie. Een aan het Romeinse recht ontleende term voor geschonken of betaalde invrijheidstelling. Vluchten was de enige andere optie, maar dat was riskant. Wanneer de poging mislukte wachtte de tronco, een voetblok waar de weglopers aan werden vastgeklonken.  

Tot slaaf gemaakte mensen, geketend in een voetboei Jean-Baptiste Debret, ca. 1830

Hoe zag je het verschil tussen vrije en onvrije mensen van kleur?
In Suriname volstond een blik op de voeten; slaafgemaakten mochten geen schoenen dragen. Een vrij man in Batavia, een zogenoemde Mardijker (van het Portugese Mardica’s) was herkenbaar aan een gestreept pak en een hoed zoals te zien in Andries Beeckmans Gezicht op de markt van Batavia.

Andries Beeckman, de markt van Batavia met op de achtergrond de vesting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, ca. 1661, Rijksmuseum Amsterdam

Anders dan vaak gedacht is slavernij geen Europese uitvinding. In Afrika en Azië kent het knechten van medemensen een lange traditie. Europeanen droegen wel bij aan de schaalvergroting. Van de in totaal ca. 12,5 miljoen slaafgemaakten vervoerden Nederlanders naar schatting 600.000 zielen naar de West. Voor Azië is hun aandeel met 660.000 tot 1.000.000 zelfs nog hoger. Slaafgemaakten werden in alle segmenten van de koloniale samenleving te werk gesteld. Van de nootmuskaat-plantages op Banda, de suikerplantages rond Batavia, Brazilië en Suriname tot zilvermijnen op Sumatra, handelsposten in Japan, Zuid-India, Sri Lanka en (wijn)boerderijen in Zuid-Afrika.

In gedrukte vorm blijven deze huiveringwekkende cijfers nog abstract, maar vertaald naar het lot van de personen beschreven in het scheepsjournaal van het slavenschip  dConinck Salomon worden ze concreet. Tot het scheepsruim vol was koerste het schip twee maanden voor de ‘Slavenkust’ (het huidige) Ghana. Voor vertrek naar Paramaribo zaten de eerste gevangenen al die tijd al geketend aan boord. Enkele mannen die voor wat lichaamsbeweging even…’uit de boeien werden geslagen’… kwamen in opstand. Tevergeefs. De aanstichter werd als afschrikwekkend voorbeeld aan de mast opgehangen. Om de marktprijzen niet te drukken, werd aan het incident geen ruchtbaarheid gegeven.

Ook elders trachtten slaafgemaakten zich te bevrijden, maar zelden met succes. Daarvan getuigen de verhalen van twee andere historische personen, Wally en Tula, die respectievelijk in Suriname en op Curaçao in opstand kwamen.   

Fort El Mina uit Johannes Vingboons – Atlas Blaeu – Van der Hem , vol. 36:19, fol. 62 – 63,
Austrian National Library

What’s in a Name?                                                                                 
Aan de hand van hun achternamen wordt het verleden van diverse slaafgemaakten ontsloten. De hedendaagse actrice Joy Delima wordt via dezelfde achternaam aan die van de historische figuur Joao Mina gekoppeld. Hun beider voorouders werden vanuit het slavenfort El Mina, dat in 1637 door graaf Johan Maurits op de Portugezen was veroverd, op transport gesteld. Tussen 1637-1650 vertrokken naar schatting 25.000 personen naar de Nieuwe Wereld. In de audiotour bezorgt de stem van Joy Delima een indringend luistermoment. Van Zacharias Wagner’s impressie van de slavenmarkt, waar haar voorouders en die van Joao als vee verhandeld werden, krijg je kippenvel.

De slavenmarkt in Recife Zacharias Wagener, ca. 1637–1641, het Mauritshuis den Haag

Architect Afaina de Jong tekende voor de inrichting van de tentoonstelling. In reactie op de grandeur van het Rijksmuseum, in haar ogen hèt symbool van koloniale trots, creëerde zij ruimtes … ‘die geïnspireerd zijn op de schaal van […..] de huisjes van tot slaaf gemaakten’…. Zij houdt bezoekers letterlijk en figuurlijk spiegels voor, waarin zij beurtelings zichzelf en de verhalen van slaafgemaakten zien. Met zorg gekozen wandkleuren versterken de impact van de de verhalen achter de getoonde objecten. Of maken contrasten zichtbaar. In de aan opstandeling Wally en plantagehouder Jonas Witsen gewijde zaal zijn de wanden respectievelijk turquoise en toepasselijk (…), wit

Alvorens de tentoonstelling te betreden ziet de bezoeker in het atrium een vijftal plantage klokken. Ze kondigden het begin en het einde van de werkdag aan en klonken de slaafgemaakten vast niet als muziek in de oren!
‘s Morgens vroeg niet en s’avonds evenmin, want dan dreigde straf als het werk niet naar behoren was gedaan.

Zo’n klok is een goed voorbeeld om de verschillen in perceptie te illustreren. Voor Hollandse burgers betekende het klokgelui op zondagmorgen een roep om ter kerke te gaan. 

‘Masker’ dat een Europeaan in de tijd van de slavenhandel verbeeldt, gemaakt van een gele jerrycan. Onderdeel van de installatie La Bouche du Roi, Romuald Hazoumè, 1997–2005

De expositie begint in een donkere ruimte, waar de bezoeker de beklemming van een scheepsruim ervaart. Met zijn installatie La Bouche du roi geeft Romuald Hazoumè hier een impressie van de helse odyssee van de slaafgemaakten. Voor het ontwerp stond het in 1789 door de Britse Abolition Party gepubliceerde beladingsschema van het slavenschip Brookes model. Bedoeld als postuum eerbetoon aan de talloze slaafgemaakten, die verdwenen zijn in het zwarte gat van de geschiedenis.  

Installatie La Bouche du Roi, Romuald Hazoumè, 1997–2005

De titel van het uit vele betekenislagen opgebouwde werk verwijst naar een slavenmarkt in Benin. De maskerachtige jerrycans staan voor de slaafgemaakten. Het grote zwarte masker rechtsachter staat voor de (hedendaagse) koning van Benin; het gele voor de Europese tussenpersoon. Een weegschaal symboliseert de vraag welke partij meer schuld heeft. Een opmerkelijk detail, want bij deze vraag wijst de beschuldigende vinger vaak maar één kant op … 

Hazoumè verwerkte ook de handelswaar die via de zogenoemde driehoekshandel van de WIC vervoerd werd: jenever, kralen en kaurischelpen; de ‘valuta’ waarmee slaafgemaakten werden gekocht. Daarnaast brachten Hollandse schepen wapens naar West-Afrika. Met zwarte arbeidskrachten voeren ze door naar Zuid-Amerika. Met suiker, brazielhout, cochenille, cacao, koffiebonen en tabak zeilden ze terug naar het vaderland.

Andere zintuiglijke waarnemingen maken Hazoumè’s visuele impressie compleet. Je ruikt tabak en specerijen, vermengd met de geur van urine en zweet en je hoort de klaagzang van de slaafgemaakten. Aldus geeft de installatie een samenvatting van alle aspecten van de slavernij, waar de Nederlanders in de vroege 17e eeuw in verzeild raakten. Tijdens de Tachtigjarige oorlog waren kleine compagnieën wegens de gestagneerde aanvoer van zout en suiker door de Portugezen, noodgedwongen aan de overzeese handel begonnen. Vanaf 1602 werd deze groots aangepakt met de oprichting van de Oost- en in 1621 de West-Indische Compagnie. Aandelen werden niet alleen door de elite, maar ook door boeren, burgers, buitenlui en zelfs dienstbodes gekocht.

Vanuit de duistere eerste zaal wandelt de bezoeker door het verleden van Joao Mina, Wally, Oopjen, Paulus, de Van Bengalens, Surapati, Sapali, Tula en Dirk. De tijdreis wordt geïllustreerd met historische objecten, documenten, prenten, schilderijen, muziek en eigentijdse kunstwerken.  

Aan het eind van de expositie worden de bezoekers uitgenodigd om met David Bade en Tirzo Martha van het Curacaose kunstenaarscollectief Buena Bista mee te werken aan tien op de historische personages geïnspireerde, kunstwerken.  

Sirihkistje waaraan Januarij van Bengalen mogelijk heeft gewerkt, 1775–1780

Het woord slavernij roept wellicht filmische beelden op van ploeterende veldwerkers en zwarte mannen die de suikermolens bedienen. Maar slaafgemaakten waren ook werkzaam als geschoolde ambachtsman. Een fraai bewerkt sirihkistje uit het atelier van zilversmid Hendrik Rennebaum in Batavia is vermoedelijk gemaakt door Januarij van Bengalen.

Het handelskantoor van de Verenigde Oost-Indische Compagnie in Hougly in Bengalen, Hendrik van Schuylenburgh, 1665

Over zijn achternaam en lotgenoten met hetzelfde (door de VOC geschonken) toponiem, wordt in de expositie een interessant boekje opengedaan. Vanuit de handelspost Hougly begon de diaspora van deze op de oevers van de Ganges en de Golf van Bengalen van hun vrijheid beroofde mensen. Het levensverhaal van Rosette, Baron en hun tweejarige zoontje Filander van Bengalen is een film waardig. Door een bizarre speling van het lot kwamen zij in 1689 vanuit Bengalen in Alkmaar en uiteindelijk in Dokkum terecht. In 1697 werkt Filander bij Sara van den Broecke nog in de bediening. Als dienaar van de Hermandad schopt hij het in zijn volwassen leven zelfs tot hoofd van politie. Een huwelijk met een Friezin die hem vijf kinderen schonk maakt dit sprookje compleet!

Filander van Baron bedient samen met twee andere bedienden Sara van den Broecke en Julius Schelto van AItzema. Rechts op de achtergrond staat waarschijnlijk zijn moeder Rosette van Sambauwa, Gerard Wigmana, 1697, Stadhuis van Dokkum

Een andere telg uit het ‘geslacht’ Van Bengalen, Augustus, belandde op het nog altijd bestaande Zuid-Afrikaanse landgoed Groot Constantia van wijnboer Hendrik Cloete. Na gedane arbeid was zijn werkgever kennelijk te moe om nog een pijp te roken!

Augustus van Bengalen houdt de pijp van slavenhouder Hendrik Cloete vast, ca. 1778

Tussen 1624-1665 werden naar schatting 26.885 Bengaalse slaven naar Batavia gebracht. Een aantal van hen werd -vergelijkbaar met het de huidige praktijken in Quatar- ingezet voor de bouw van het hoofdkwartier van de VOC in Batavia. Gebouwd op de puinhopen van het door J.P. Coen verwoeste Jakatra.

Bouwarbeiders in Batavia, een aantal van hen aan elkaar geketend Wouter Schouten, ca. 1660

Kolonialen gingen in de tropen de deur niet uit zonder een parasol. In het familieportret van de opperkoopman van Batavia Pieter Cnoll wordt deze pajong gedragen door Surapati (1660-1706). Deze jongeman is op tweeërlei wijze uit de coulissen van het slavernijverleden getreden. Als romanfiguur in een affaire met de dochter des huizes. Maar interessanter nog, in de gedaante van zijn alter ego, Untung Surpati. Als opstandeling ontwikkelde hij zich van bediende, minnaar en VOC soldaat tot vorst van een eigen koninkrijk. In de strijd tegen de VOC sneuvelde hij, maar als de eerste nationalistische verzetsheld van Indonesië is Surapati onsterfelijk geworden.

Surapati en een vrouwelijke tot slaaf gemaakte bediende vereeuwigd op het portret van de familie Cnoll, Jacob Coeman, 1665, Rijksmuseum Amsterdam

Paradoxaal genoeg fungeerden slaafgemaakten, die hiërarchisch de laagste sport van de maatschappelijke ladder innamen, niet zelden als statussymbool in de huishoudens van de Hollandse elite. In die hoedanigheid zijn zij meestal anoniem als bijwerk toegevoegd aan portretten, zoals dat van Maurits graaf van Nassau le Lecqu. Als zwarte man was je in de Republiek heel wat beter af dan op een overzeese plantage. De zwarte bediende van mevrouw Le Lecqu promoveerde tot tamboer in het leger van de prins. Getuige een notitie in een huwelijksregister trad ‘Paulus Maurits, paukenist’ op 11 juni 1694 zelfs in het huwelijk.

Een cavalerieregiment met voorop een paukenist te paard die op pauken het loopritme aangeeft, Cornelis Troost, 1742, Rijksmuseum Amsterdam
Halsband van messing, 1689, Rijksmuseum Amsterdam

Het verhaal van Paulus Maurus wordt aan de hand van een wel heel bizar voorwerp verteld. Een tot voor kort als hondenhalsband geïnventariseerd object met de wapens van de familie Le Lecq werd -naar oud-Romeins en eigentijds Engels gebruik- mogelijk door Paulus de Moor gedragen.

Jacobus Capitein (1717-1747). Uit: Staatkundig-godgeleerd onderzoekschrift Te Leyden, by Philippus Bonk, 1742

Is de levensloop van deze trommelaar al bijzonder; ronduit verbijsterend is het verhaal van de zwarte jongen die in 1728 in Nederland belandde. Gepromoveerd op de stelling dat Slavernij niet strijdig is met het christelijk geloof werd Jacobus Elisa Johannes Capitein de eerste zwarte gereformeerde predikant. Beroepen op het slavenfort El Mina viel hij, gewantrouwd door zowel de witten als de zwarten, echter tussen wal en schip.

In de loop van de 17e eeuw voerden Nederlandse predikanten de zogenoemde vloek van Noach aan ter legitimering van slavernij. Wegens diens commentaar op zijn vaders dronkenschap, vervloekte Noach zijn zoon Cham: …’gaat heen, voortaan zullen jij en je nakomelingen een knecht der knechten zijn’….(Gen. 9: 20-27). Zo werd het zwarte schaap van de familie de oervader van de slaafgemaakten.     

J.G. Stedman, Narrative of a five years’ expedition against the revolted negroes of Surinam

Een van de eerste critici van de slavernij is John Gabriel Stedman (1744-1797). In zijn Narrative of a five years’ expedition against the revolted negroes of Surinam beschrijft hij zijn ervaringen als ‘slavenjager’ in dienst van de WIC. Ingegeven door zijn liefde voor ‘het slavenmeisje’ Joanna propageerde Stedman een mildere behandeling van de slaafgemaakten, maar een voorstander van afschaffing was hij niet.

Ook al betekende het leven van Stedmans ‘revolted negroes’  een ware survival tocht, toch verkozen in 1762 zo’n 7.000 weglopers (10% van de totale bevolking) dit lot boven een leven in slavernij. Voor gereedschap, gebruiksvoorwerpen en -zoals eertijds bij de Sabijnse maagdenroof- vrouwen pleegden weglopers overvallen op hun oude plantages.

John Gabriel Stedman, 1744-1797, Joanna, Tropenmuseum Amsterdam

De lotgevallen van deze zogenoemde marrons (verbastering van het Portugese cimarron= weggelopen vee) worden geïllustreerd met het verhaal van de opstandeling Wally. Het afschaffen van de vrije zaterdag vormde voor de slaafgemaakten op plantage Palmeneribo de druppel die de emmer deed overlopen. Voor het aanstichten tot verzet werden hij en zijn medestanders veroordeeld tot de ‘dood door langzame, levende verbranding’.

De dansfeesten in de schilderijen van Dirk Valkenburg (1676-1715) geven een impressie van de vrijetijdsbesteding op de plantage. De schilder, die de plantages van Jonas Witsen moest vastleggen, trad op Palmeneribo tevens op als zaakwaarnemer. Zijn schilderijen getuigen van een scherp waarnemingsvermogen. Toen de conflicten escaleerden en er met stenen werd gegooid stopte Dirk met (toe)kijken; hij kwam in actie en gaf Wally ‘een clap voor sijn beck’, omdat hij …’ soo lang het verderf geweest [was] van soo braave negers’, die nu moeten boeten voor het gedrag van de slechten. Kijkend naar het schilderij vraag ik mij af wie van de feestgangers luistert naar de naam Wally… 

Dansfeest op een van de suikerplantages van Jonas Witsen, Dirk Valkenburg, 1708

Ook Gerrit Schouten geeft een impressie van zo’n dansfeest. In zijn Diorama met Du is de tijd als een still uit een hedendaagse film even stil blijven staan. We zien een traditionele Winti dans ter ere van goden en voorouders. Een vertelster levert en passant kritiek op het koloniale gezag, dat gepersonifieerd wordt door het rode figuurtje. Uiteindelijk vallen de in trance geraakte dansers uitgeput neer. Vindt de Surinaamse uitnodiging om te dansen tot Bam hier zijn oorsprong?

Diorama van een du, dansfeest op de plantage, Gerrit Schouten, 1830

Gerelateerd aan de figuur van Wally vertelt kickbokser Remy Bonjasky over het bezoek dat hij voor het tv-programma de Plantage van mijn voorouders bracht aan het marrondorp van zijn moeder, waar de weglopers van Palmeneribo destijds een veilig heenkomen hadden gevonden. Wanneer hij van het vonnis hoort dat op 11 augustus 1707 over Wally werd geveld: langzame verbranding tot de dood erop volgt, welt woede in hem op. Woede die hem de kracht gaf om driemaal wereldkampioen kickboksen te worden!

Susi en Simba Mosis wier roots eveneens bij de gevluchte marrons liggen, vertellen in de autiotour over hun oermoeder Ma Sapali. Tijdens de overtocht naar Zuid-Amerika smokkelde zij rijstkorrels in haar kapsel mee, zodat er aan de overkant te eten zou zijn. Het Surinaamse rijstmerk Sapali brengt haar daadkracht nog dagelijks in herinnering.

Voor en na Stedman spraken verschillende eigentijdse auteurs zich uit over de legitimiteit van slavernij. In zijn De Iure bellis ac Pacis (1625) stelt Hugo de Groot dat krijgsgevangenen slaaf gemaakt mogen worden. Van etniciteit is geen sprake.  Dat is anders bij Olfert Dapper. In zijn Naukeurige Beschrijvingen der Afrikaensche Gewesten wordt slavernij in 1668 gerechtvaardigd met de bewering dat de betreffende bevolking een ‘natuurlijk geneigdheid’ tot dienstbaarheid heeft…   Het liberale kamerlid de predikant Wolter Robert baron van Hoëvell (1812-1879) neemt met zijn Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet in 1853 heel duidelijk stelling tegen de slavernij.

De publieke opinie over slavernij in de voorgaande eeuwen is moeilijk te achterhalen, maar de verontschuldiging ‘Wir haben es nicht gewusst’ lijkt niet vol te houden. Door nieuwsbrieven werden de thuisblijvers van de ‘successen’ inzake de overzeese expansie geïnformeerd. De kopers van aandelen konden ook weten waar ze hun geld in belegden. Aan de prenten met Braziliaanse suikermolens naar Frans Post  zag je de hardships op de plantages niet direct af, maar dat het werk door geïmporteerde zwarte arbeiders werd gedaan, omdat anderen er niet tegen bestand waren, moet bekend zijn geweest.  

Suikermolen, aangedreven door ossen naar Frans Post, ca. 1640

Door Harriet Beecher Stowe’s veelgelezen Uncle Tom’s Cabin (1853) nam in de tweede helft van de 19e eeuw de kritiek op de slavernij toe. Vanaf 1842 zette de Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing van de Slavernij (NMBAS) zich metterdaad in voor dit doel. Ook werden damescomité’s opgericht om te protesteren. Met de verkoop van handwerkproducten bekostigden zij leningen voor manumissie. Met hetzelfde doel bracht Josiah Wedgwood sinds 1787 aardewerk op de markt voorzien van het embleem van de Abolition Party: een geketende smekeling met opschrift ‘Am I not a Man and a Brother’.

Georganiseerd verzet 
Gesterkt door uit Europa overgewaaide idealen van gelijkheid en broederschap èn de succesvolle vrijheidsstrijd van slaafgemaakten op Martinique durfde Tula in 1795 op Curacao om zijn vrijheid te vragen. De eigenaar van Plantage Knip, Caspar Lodewijk van Uytrecht had daar geen oren naar. Daarop trok Tula letterlijk en figuurlijk als een nieuwe Spartacus met 2000 man naar de gouverneur in Willemstad. Maar ook dit verhaal liep slecht af.

Museum Tula landhuis Knip in 2014 Foto: Marina Marijnen

Ter herinnering werd in 2010 in Landhuis Knip een museum gesticht. In de herziene Canon van Nederland heeft Tula naast de twintigste eeuwse Surinaamse auteur Anton de Kom vorig jaar ook een plek gekregen. Een opstand in Suriname onder leiding van Adyako Benti Basiton, alias Boston Band, had meer succes. Zijn bemiddeling met het koloniale bewind resulteerde op 10 oktober 1760 in een verdrag met ‘de bevreedigde boschneegers achter Auka’.

In de collectie van het Rijks zijn weinig objecten te vinden die direct aan de slavernijgeschiedenis herinneren. Maar met wat vindingrijkheid werden wel objecten gevonden die daar indirect mee kunnen worden verbonden. Zo keert Rembrandts huwelijksportret van Oopjen Copit uit 1934 in een verrassende hoofdrol terug. Als huwelijks geschenk ontving zij met haar echtgenoot Marten Soolmans een bedrag van 47.000 gulden. Zelfs niet omgerekend naar huidige maatstaven ook nog een vorstelijk bedrag!

Waar kwam al dat het geld vandaan?
Martens welstand was te danken aan zijn vaders handel in Braziliaanse suiker, die in de suikerbakkerij  ’t Vagevuur in Amsterdam werd geraffineerd.  Een toepasselijke bedrijfsnaam, want het gebruiksklaar maken van ruwe suiker ging gepaard met veel hitte en stonk ‘als de hel’. Een concurrent prees zìjn suiker aan met:   …’Hier is de Hel. Daar is het wel. Al is het wat duur. Nog is het beter hier als in ’t Vagevuur’!…

Op veel schilderijen en prenten van Frans Post is de oogst en verwerking van suikerriet afgebeeld. In de expositie zijn ook de enorme kapmessen, waarmee het riet werd gesneden, te zien. In de suikermolens werden de stengels gekneusd; een gevaarlijk werkje, dat de oververmoeide slaafgemaakte nog wel eens een hand kostte. Daarna werd het opgevangen sap gekookt en gezuiverd in het kookhuis. In de tentoonstelling kunt u zo’n zogenoemde kappa zien. Bedenk daarbij dat de plantagehouder bij de productie van suiker geheel afhankelijk was van de kennis van de zwarte arbeiders. In de vorm van kegels werd de ruwe suiker voor verdere behandeling naar Nederland vervoerd.

Portret van Oopjen Coppit Rembrandt, 1634, Rijksmuseum Amsterdam

En hoe zat het met Oopjen? Naast de opgeplakte tache de beauté werd op Oopjen’s blazoen ook een smet gevonden. Haar tweede echtgenoot Maerten Dey had tijdens zijn verblijf in Nederlands Brazilië slaven gehouden en dat niet alleen. Getuige de notulen van de kerkenraad (…) van Paraïba werd hij in 1635 –overigens ongestraft- aangeklaagd voor mishandeling en verkrachting van de tot slaaf gemaakte Francesca. Met wie hij ook een kind had. Wanneer zij tijdens de rondleiding van de koning stilstaat bij Oopjens portret vraagt Evelien Sint Nicolaas zich hardop af of Oopjen dat zou hebben geweten…

Na bezoek aan de suikerplantage van zijn voorouders spreekt kunsthistoricus Gijs Stork met plaatsvervangende schaamte over zijn (koloniale) familie geschiedenis. De tijden dat je trots was op een dergelijke pedigree zijn verleden. Een ooit letterlijk als ballast naar Suriname vervoerde baksteen nam hij als tastbaar herinnering aan de schuldige grond mee terug naar huis.

In de audiotour geeft Stork zijn stem aan regentenzoon Dirk van Hogendorp (1761 – 1822). Deze windvaan wisselde niet alleen verschillende malen van politieke kleur, maar hij ontwikkelde zich opmerkelijk genoeg van abolitionist tot slavenhouder.  Na de val van Napoleon begon hij in 1817 op de uitlopers van de Corcovado bij Rio de Janeiro een plantage. In zijn jonge jaren had Van Hogendorp in zijn toneelstuk Kraspoekol nog stelling genomen tegen slavernij, maar op zijn plantage werkten naast vrije- ook slaafgemaakte mensen.

Christoph Suhr, Portret van Dirk van Hogendorp, met een buste van Napoleon , ca. 1813, Koninklijk Instituut voor Taal- Land- en Volkenkunde, Leiden

Dirk van Hogendorp op Novo Sion, ca. 1820

Tot slot keren we nog even terug naar de West. Waar, in weerwil van haar naam, de vlucht van de slaafgemaakte Luckey dramatisch eindigde. Wanneer boven de bergen van Sint Maarten een wolkje hangt horen kinderen tweehonderd jaar na dato het grimmige sprookje over One-Tete, een gevluchte slaafgemaakte vrouw, die daar een potje zit te koken!

Misschien meer nog dan elders verlangden slaafgemaakten op Sint Maarten naar vrijheid, die op het Franse deel van het eiland tantaliserend dichtbij was. Luckey vluchtte de bergen in, maar ze werd gevangen. Haar naam, in de loop der tijd verbasterd tot One-Tete Lohkay, verwijst naar de prijs die ze voor haar vlucht moest betalen. Voor straf werd een van haar borsten geamputeerd. In een document dat in 2005 boven water kwam, waaruit blijkt dat zij echt heeft bestaan, wordt nòg een prijs genoemd. Voor 240 gulden wisselde zij van eigenaar.

Plantage The Retreat in Cul de Sac Samuel Fahlberg, 1816

In 1848 vluchtten slaafgemaakten op Sint Maarten naar de Franse kant van het eiland waar de slavernij was afgeschaft. Meer om praktische dan menslievende overwegingen vroegen de Nederlandse planters bij het gouvernement tevergeefs om afschaffing van de slavernij. Toen strenge straffen op het traineren van werkzaamheden en weglopen niets uithaalden bleef hen geen andere keus dan de slaafgemaakten hun vrijheid te schenken. Lang voor de afschaffing van de slavernij door Nederland. 

Engeland, Zweden, Frankrijk en Denemarken waren daartoe al in resp. 1834, 1847 en 1848 overgegaan. In dit rijtje neemt Nederland in 1863 een beschamende laatste plaats in.                                                                                                                
Nog beschamender zijn de woorden van het danklied dat de gezagsgetrouwe vrijgelatenen in Suriname ten gehore moesten brengen na het aanhoren van de proclamatie. De gouverneur sprak daarbij de hoop uit dat zij zich deze weldaad waardig zullen betonen.

Des konings naam zij hooggeacht
Den koning dank gebracht…..
(…)
Hij maakte ons, arme Negers vrij 
van schande en slavernij
God zegen Koning Willem Drie
Voor zoveel gunstbewijs..

Maar na deze officiële invrijheidsstelling waren de betrokkenen allerminst vrij.  Zij waren verplicht nog 10 jaar op de plantages te blijven werken. Ook daarna was het nog niet gedaan met de structurele ongelijkheid die tot de dag van vandaag voortduurt. De samenstellers van de tentoonstelling hopen deze zal bijdragen aan een vollediger beeld van de geschiedenis en beter onderling begrip en dat de bezoekers gaan nadenken over verleden, heden en toekomst. Met dat doel worden tal van activiteiten georganiseerd, zoals een wekelijkse Talskshow onder leiding van Jörgen Raymann, rondleidingen met gebarentaal en zelfs een zogenoemde prikkelarme avondopenstelling.  Bij het eindpunt worden ze bevraagd naar het effect van hetgeen ze gezien en gehoord hebben. Gevolgd door een uitnodiging om in het atelier ‘Look at me now’ met de kunstenaars David Bade en Tirzo Martha van het Curaçaose collectief Instituto Buena Bista mee te werken aan de creatie van tien nieuwe, op de historische personages geïnspireerd, kunstwerken. 

Kunstwerk geïnspireerd op Surapati met inbreng van bezoekers Foto: Marina Marijnen

Literatuur:

E. Sint Nicolaas e.a., Slavernij, Rijksmuseum, Amsterdam, 2020

R, van Gelder, Dichter in de Jungle, biografie over John Gabriel Stedman, Amsterdam, 2020

Links:

Bezoek het Rijksmuseum

Look at me Now

Instituto Buena Bista

Aan slavernij gerelateerde artikelen van Marina:

Schipperen tussen zwart en wit, 2001. Reformatorisch Dagblad. 

HIER. Zwart in Rembrandts tijd.

Johan Maurits; bewogen beeld

Tentoonstelling Slavernij, eerder artikel over dit onderwerp op deze site

Essay met introductie op de uitgestelde Slavernij tentoonstelling

In afwachting van de openstelling van de Slavernij tentoonstelling geef ik in deze bijdrage een introductie op de bespreking die u hier binnenkort kunt lezen.

Het slavernijverleden is actueler dan ooit. Sinds de dood van de zwarte arrestant George Floyd vond de Amerikaanse protestbeweging bijna overal navolging. Wereldwijd groeit het bewustzijn dat het van de koloniale slavernij daterende racisme een bedreiging vormt voor fundamentele mensenrechten. Met de recente toekenning van de Olaf Palme Vredes Prijs aan de Black Lives Matter beweging is een belangrijke symbolische stap gezet in de erkenning van dit probleem. De door de VN ingestelde Internationale dag tegen racisme lokte, ondanks de lockdown, een grote multiculturele groep vreedzame betogers naar het Amsterdamse Westerpark. In het jeugdjournaal van 21 maart jl. sprak een zwarte jongen de veelbetekenende woorden: … ‘zoals ik hier sta tussen al deze mensen, voel ik mij iemand’

Omslag boek bij tentoonstelling ‘Zwart in Rembrandts tijd‘; Hendrick Heerschop, Koning Caspar, 1654 of 1659, Staatliche Museum zu Berlin, Gemäldegalerie, Berlijn


Tegenwoordig worden we via de media vrijwel dagelijks aan het slavernijverleden herinnerd. De berichtgeving gaat niet zelden vergezeld van een roep om excuses. Met de expositie HIER. Zwart in Rembrandts tijd in het Rembrandthuis begon vorig jaar de samenwerking tussen 12 Nederlandse musea die in deze kwestie kleur bekennen. Eerder richtte het Tropenmuseum al een semi- permanente tentoonstelling in rond thema’s als discriminatie, racisme en stereotypering die gezien worden als erfenissen van slavernij en kolonialisme.
In de tentoonstelling Johan Maurits; kantelend beeld werd met een kritische blik gekeken naar de voorheen bewonderde bouwheer van het Mauritshuis, die van 1637-1654 gouverneur van Nederlands Brazilië was. En ook in de tentoonstelling Surinaamse School die tot eind mei te zien is in het Stedelijk, is de veelal pijnlijke erfenis van het slavernijverleden, met eigentijdse impressies van gevluchte slaven, op indringende wijze in beeld gebracht. Niet alleen op museaal gebied, maar ook op grootstedelijk niveau wordt metterdaad nagedacht over het slavernijverleden.

In Amsterdam en Middelburg, thuishavens van de WIC en de VOC, zijn in het recente verleden monumenten opgericht. Voor het Amsterdamse Oosterpark ontwierp de Surinaamse beeldhouwer Erwin de Vries in 2002 het Nationaal Slavernij monument. Op de Balans in Middelburg werd in 2005 het eenvoudig ogende, doch veelbetekenende monument van Hedi Bogaers geplaatst; een wit en zwart granieten blok, doortrokken met een rode (bloed)lijn. In 2013 verrees in Rotterdam Delfshaven het slavernijmonument van Alex da Silva op de Lloydkade.

Inmiddels hebben Amsterdam en Rotterdam onderzoek laten doen naar de mate waarin deze steden en hun inwoners betrokken waren bij de slavenhandel en de slavernij. Op 1 juli wordt de afschaffing van de slavernij herdacht, keti koti; de ketenen gebroken. Juist op die dag vond in de kamer een fel debat plaats over de vraag of er, zoals D66 en Christen Unie voorstelden, excuses moeten komen voor het slavernijverleden. Het NOS nieuws meldde dat de premier ‘er niet in mee ging […] wegens de vraag of je mensen van nu verantwoordelijk kunt houden voor het verleden’…     

Van een kamer meerderheid leek toen geen sprake te zijn, maar het laatste woord is er nog niet over gezegd. Op initiatief van D66 en Groenlinks werd wel besloten om 2023 uit te roepen tot herdenkingsjaar. Dan zal het 150 jaar geleden zijn dat slaven ècht vrij werden. Hoewel de slavernij in ons land in 1863 werd afgeschaft, moesten de ‘vrij’ gemaakten verplicht nog tien jaar op de plantages blijven werken!

Voorafgaand aan het herdenkingsjaar 2023 presenteert het Rijksmuseum de tentoonstelling Slavernij. Ingericht rond een zwarte bladzijde in onze geschiedenis, die je tegenwoordig niet meer achteloos kunt omslaan. In het Rijksmuseum werd tot voor kort de glorieuze kant van de vaderlandse geschiedenis verteld. In deze expositie wordt voor het eerst de keerzijde van dat succesverhaal verteld.
Op de scholen van hun jeugd hoorden vijftig-plussers, afgezien van de leestip De Hut van Oom Tom, niets over de handel in zwarte mensen. 

Anton de Kom, standbeeld van Erwin de Vries.

Maar dat is aan het veranderen, zoals ook blijkt uit de herziene Canon van Nederland. Tal van historische wetenswaardigheden die hele generaties op school moesten leren zijn sinds 22 juni jl. vervangen door nieuwe vensters op historische feiten. Voorheen genegeerde historische figuren mogen meedoen: belangrijke vrouwen als Maria van Bourgondië, Bettje Wolff, Aagje Deken en Marga Klompé. De rij wordt gesloten met nòg een bijzondere nieuwkomer: Anton de Kom, de anti-koloniale zwarte auteur van Wij Slaven van Suriname. Als kleinkind van een tot-slaaf-gemaakte man wist hij waarover hij schreef.

Met De Kom zijn we terug bij de geschiedenis van de slavernij.  Een geschiedenis die minder ver achter ons ligt dan je wellicht zou denken. Wanneer je vier of vijf generaties teruggaat kom je in nogal wat stambomen slaafgemaakten èn slavenhouders tegen. Soms zelfs beide in één familie, zoals cabaretier Jörgen Raymann, toneelschrijfster Bodil de la Parra en het hoofd Geschiedenis van het Rijksmuseum, Valika Smeulders tot hun (onaangename) verrassing ontdekten.

Gevraagd naar haar mening over schuld aan het slavernij verleden, antwoordde Smeulders in een interview met de Volkskrant van 2 juli 2020… … ‘ik vind schaamte en schuld totaal niet nodig. Dit gebeurde honderden jaren geleden. Niemand die nu leeft heeft daar direct verantwoordelijkheid voor’. Ze is echter wel van mening dat mensen van nu de verantwoordelijkheid hebben om kennis te nemen van het slavernij verleden en beseffen dat het koloniale verleden een donkere keerzijde heeft.

In diezelfde krant van 13 maart 2020 vond ik een interview met de Nederlands-Surinaamse schrijfster Ellen Ombre. Zij is evenals Smeulders van gemengde afkomst en neemt, anders dan veel aanhangers van de BLM beweging, een gematigd standpunt in.   
Ellen Ombre, die afstamt van ‘negers’ (ze gebruikt het n- woord naar eigen zeggen met trots) en gevluchte Sefardische Joden komt in dit stuk terug op haar kijk op ‘joden en negers’ als slachtoffers. In de overtuiging dat de blanke, ‘zoals ‘de witte man’ toen werd genoemd veel op zijn racistische en antisemitische kerfstok had’, eigende zij zich hun slachtofferschap toe.
Naarmate Ombre zich meer in de geschiedenis verdiepte ontdekte ze, o.a. door lezing van John Gabriel Stedmans, Reize naar Suriname [etc.]  1800, dat Afrikaanse heersers aan de westkust van Afrika zèlf deelnamen aan de trans-Atlantische slavenhandel. Zonder hen was de Europese slavenhandel niet mogelijk geweest. Tijdens een studiereis ontdekte Ombre bovendien dat slavernij in Benin en Gabon nog steeds plaats vindt.

Johannes Vingboons, Gezicht op het Casteel van Mina, 1665, Koninklijke Bibliotheek,
Den Haag

Benin en Gabon vormen helaas geen uitzondering. NOS NL maakte 29 januari jl. melding van de vrijlating van 140 Braziliaanse slachtoffers van moderne slavernij. Dit aantal bracht de teller van de sinds 1995 actieve Braziliaanse anti-slavernijwerkgroep ‘Operation Rescue’ op de bevrijding van 55.000 moderne slaven. Slachtoffers van schuldslavernij, zoals migranten die mensensmokkelaars moeten afbetalen en mensen die onder mensonwaardige omstandigheden arbeid moeten verrichten.  

Ook in Azië en de Emiraten en zelfs dichter bij huis in de ‘beschaafde’ wereld, worden arbeiders uitgebuit. Ondanks de reeds in 1839 opgerichte Anti-Slavery International beweging leven naar schattingen van deze NGO miljoenen mensen in moderne slavernij. 

Nog even terug naar Ellen Ombre. Toen zij ontdekte dat Sefardische joden eveneens een aandeel hadden in de trans-Atlantische mensenhandel, was het met de trots op haar joodse roots eveneens gedaan. Ze zag in dat de geschiedenis met hoofdstukken over  slavenhandel, slavernij, discriminatie en Jodenvervolging geen zwart-wit verhaal is van uitsluitend witte daders en zwarte slachtoffers.

Over deze ongemakkelijke ontdekking doen ook de Nederlands-Surinaamse schrijfsters Tessa Leuwsha en Bodil de la Parra verslag.   
In haar roman Plantage Wildlust, schetst Leuwsha de hemeltergende misstanden tijdens de nadagen van het plantagesysteem in Suriname. In Azië geronselde ‘vrije’ contractarbeiders werden ruim zestig jaar na afschaffing van dè slavernij nog steeds mensonwaardig behandeld.

Hendrik Huygens, gezicht op een aantal huizen aan een rivier, mogelijk Jodensavanne aan de Surinamerivier 1849 – 1851, Rijksmuseum Amsterdam

In Het verbrande huis beschrijft De la Parra herinneringen aan haar jeugdvakanties in Suriname. Op zoek naar haar voorouders neemt ze de lezer mee naar Jodensavanne. Gevlucht voor de Spaanse inquisitie mochten Sefardische joden hun geloof hier, zo’n 50 km ten zuiden van Paramaribo, sinds 1667 in vrijheid uitoefenen. Van de uit steen opgetrokken synagoge Beracha Ve Shalom (Zegen en Vrede) rest blakend onder de tropische zon slechts een verbrande ruïne. De bespiegelingen van de schrijfster brengen mijn herinneringen aan deze verstilde, ogenschijnlijk vredige plek terug. De joden op deze locatie waren echter niet de enige ontheemden. Voor het werk op hun nieuw aangelegde plantages kochten de joodse nieuwkomers de eveneens uit den vreemde aangevoerde Afrikaanse arbeidskrachten.

Aan wal maakt De la Parra zich los van de groep luidruchtige toeristen. Terwijl zij zich voorbereidt op de confrontatie met haar schuldige (?) verleden loopt zij met haar neef snel voor de groep uit naar de begraafplaats. Wanneer ze het zakje meel dat de gids hen meegaf uitstrooien op de zerken, komen de namen van de doden aan het licht. Er liggen heel wat De la Parra’s. Verderop bereiken ze de overwoekerde dodenakker van de slaafgemaakten. Meel is hier niet nodig. De naamloze graven worden gemarkeerd met halfvergane houten paaltjes. Noel knielt neer en heft zijn armen: …’Hé mensen, jullie daar, in de hemel. Het spijt me verschrikkelijk, maar ik ben een halve Hindoestaan, dus ik heb maar voor de helft bloed aan mijn handen.’

In het vorig jaar uitgezonden televisieprogramma Verborgen Verleden volgde de camera nazaten van slaafgemaakten. Lopend over de sinds lang verlaten plantages leverde hun zoektocht verwarrende, boze en ontroerende beelden op.  

Ook de achtdelige podcast de Plantage van onze voorouders bevat opmerkelijke momenten. Journalist Maartje Duin doet een ongemakkelijke ontdekking: een van haar voorouders was in 1863 mede-eigenaar van suikerplantage Tout Lui Faut aan de Surinamerivier. Ze ontmoet nazaten van slaafgemaakten die destijds aan die grond gebonden waren. Wanneer ze haar plannen aan haar moeder Albertine, barones van Lynden, vertelt reageert deze niet enthousiast: …’waarom zou je dat allemaal oprakelen?… Omdat dat nog nooit gebeurd is. Het ongemak wordt weggespoeld met …. ‘Nog een wijntje?’

Tijdens het draaien komt de tegenwoordig onvermijdelijke schuldvraag ter sprake, waarop de moeder van de journaliste repliceert zich niet verantwoordelijk te voelen voor gedane familiezaken in het verleden.

Voor een historisch overzicht van de slavernij moet je bij Dick Harrison zijn. In de vuistdikke Geschiedenis van de Slavernij brengt Harrison de lezer via de vroegste ‘beschavingen’ en bijbelse tijden, via Oost-Afrika en de West naar onze tijd. In het hier en nu worden mannen en vrouwen in Mali, Ghana, Angola en de Emiraten onder mensonwaardige omstandigheden voor een hongerloon uitgebuit. Het meest bekende voorbeeld is de bouw van de stadions voor het WK voetbal in 2022 in Quatar. Wegens ongelukken en uitputting bij lange werkdagen in temperaturen van 45º  zijn naar schatting al duizenden doden gevallen.

De huidige schuldvraag naar verantwoordelijkheid voor slavernij, kwam in bijbelse tijden ook al aan de orde. In het bijbelboek Job 31: 13 vraagt Job zich af hoe hij zich aan de hemelpoort zal moeten verantwoorden:

Als ik mijn slaaf of slavin ooit hun recht ontzegd heb, wanneer wij van mening verschilden, wat zal ik dan beginnen als God […] mij ondervraagt; wat kan ik antwoorden?
Maakte hij hen in de moederschoot niet net als mij, vormde een en dezelfde ons niet eender in de moederbuik?

Amanda Gorman Kelia Anne/Sun Literary Arts/ AP

Op 20 januari jl werd de nieuwe president van Amerika, Joe Biden, geïnaugureerd. Voor velen betekende het optreden van Amanda Gorman het hoogtepunt van de plechtigheid. Uit de mond van deze jonge zwarte vrouw klonk in tijden van uiterste verdeeldheid, een positief geluid. Met haar gedicht, The Hill we climb, wist zij historische, bijbelse en de bizarre beelden van de bestorming van het Capitool te verbinden met een hoopvolle blik op de toekomst. Biden kon delen van haar gedicht zo opnemen in zijn beleid: … ‘To compose a country committed to all cultures, colors, characters, and conditions of man’... Haar positieve boodschap ging nog dezelfde dag ‘viral’. Iedereen sprak over Gorman die naar eigen zeggen …’van een zwart mager meisje, afstammend van slaven (…) uitgroeide tot een jonge vrouw, die droomt over een gooi naar het presidentschap in 2036’… De witte vrouw die daar enkele jaren geleden ook van droomde, Hillary Clinton, reageerde in een tweet  “I can’t wait”.

En na deze woorden kom ik dan bij de langverwachte Slavernij tentoonstelling in het Rijksmuseum. Een tentoonstelling waarin voor het eerst onderwerpen getoond worden die je in de gangbare geschiedenis niet ziet. Ondanks de schaarste aan objecten, die hebben toebehoord aan slaafgemaakten is het de tentoonstellingsmakers gelukt om, die andere kant van de vaderlandse geschiedenis op een levendige manier in beeld te brengen, waarover binnenkort in deel 2 over de Slavernij, meer op deze site.

Zie ook: 

Geverifieerd door MonsterInsights