Tussen Hemel en Oorlog: Kunst en Religie in het Interbellum. Tot en met 15 juni in Museum Catharijneconvent

Olga Fröbe-Kapteyn, The Sign of Life is the Cross. Gemengde techniek op papier: tempera, bladgoud, Indische inkt, ca. 1926-1934

Met de tentoonstelling Tussen Hemel en Oorlog: Kunst en Religie in het Interbellum pak ik de zoektocht naar spiritualiteit, zoals in de onlangs besproken exposities Zien & Geloven en Zoektocht naar Zingeving, weer op. Het zal geen verbazing wekken dat de eeuwenoude hang naar religie en spiritualiteit een prominente rol speelt tijdens de turbulente jaren van het interbellum. De herwonnen vrede en vooruitgang ten spijt maakte het optimisme van de roaring twenties snel plaats voor politieke onrust en economische crisis

Kunstenaars reflecteerden op velerlei manieren op deze ontwikkelingen. Zij experimenteerden met nieuwe stijlen, vormen en technieken. In Utrecht zien we werk van realisten, expressionisten, kubisten en surrealisten. Ook de docenten en leerlingen van de revolutionaire kunstopleiding van het Bauhaus zijn vertegenwoordigd. De tentoonstellingszalen zijn als tijdscapsules ingericht.  
Dat de preoccupatie met zingeving tijdens het interbellum actueler was dan ooit zie je aan de kleurrijke doeken vol emotie en betekenis.  Sommige kunstenaars vertaalden hun gevoelens van verdriet en angst in aangrijpende beelden; anderen brachten juist hoop tot uitdrukking.     

Käthe Kollwitz, Pieta, 1937. Berlijn, Neue Wache

Carel Willink en Käthe Kollwitz beeldden regelmatig klassieke christelijke thema’s uit. Van Kollwitz hand zie je een deerniswekkende op middeleeuwse voorbeelden geïnspireerde eigentijdse Pieta, waarin zij zelf haarin de oorlog gedode zoon in de armen houdt.  

In hun zoektocht naar de ‘essentie’ van het bestaan lieten Alexej von Jawlensky en Jacoba van Heemskerck zich naast het christendom ook inspireren door esoterische stromingen als de theosofie en antroposofie. Weer anderen, zoals Max Beckmann richtten hun teleurstelling en boosheid op een God die de wereld in de steek had gelaten. Dit bonte palet aan veelkleurig emotioneel en politiek geladen werk is tot en met 15 juni in de oude kloostergangen van het Catharijneconvent te zien.

Tijdens een voorbezichtiging licht conservator Rosanne de Bruine de aanleiding voor de expositie toe: het Interbellum ligt meer dan 100 jaar achter ons. De werken die in 1934 werden verworven door het Museum voor Nieuwe Religieuze kunst -de voorloper van het in 1979 geopende Catharijneconvent- vormen het uitgangspunt.  

Met 70 objecten wordt het veelkleurige verhaal van die periode aan de hand van vier thema’s getoond. Verwerking en Houvast, Verbinding en Vernieuwing met als subtitel kritiek op religie en maatschappij, het zoeken naar Geestelijke Waarden, Vrijheid en Identiteit.

Introductie
Het interbellum is een periode van tegenstellingen. Er is sprake van cultuurpessimisme, maar ook van utopisch geloof in een nieuwe wereld. Met oude beelden schetst een introductiefilm de historische context. Terwijl Duitsland tijdens het interbellum gebukt gaat onder hoge herstelbetalingen groeien de VS uit tot een machtige speler op het wereldtoneel. Intussen blaast de het communistische Rusland ook zijn partijtje mee. De doelstelling van de in 1919 opgerichte Volkerenbond, nooit meer oorlog, bleek al snel een illusie

Anno 2025 geven de ontwikkelingen in de wereld weinig reden tot optimisme. Desgevraagd antwoordt Rosanne dat in de tentoonstelling geen link naar het heden wordt gelegd. Overpeinzingen over de actuele toestand in de wereld worden aan de bezoekers overgelaten.
 

Mariette Lydis, Maria Boodschap, 1931. Museum Catharijneconvent

In het boeiende beeldverhaal hebben ook vrouwen een stem gekregen. Van de vrijgevochten Mariette Lydis is een modern vormgegeven Annunciatie te zien. Adya van Rees, Marianne von Werefkin en Charley Toorop zijn ook met religieus geïnspireerd werk present. Indrukwekkend is het spiritueel getinte symbolistisch drieluik van Olga Fröbe-Kapteyn. In het middenpaneel van The Sign of life is the Cross (1926-1934)verwerkte zij het oosterse yin-yang teken. In de rechtervleugel, Sing of Life, waarin het leven wordt bezongen, herken je de theosofische toets. 

Virtuele rondleiding
In de zaal waarin Verwerking en Houvast centraal staat ontmoet je Otto en Adya van Rees. Om te ontsnappen aan de oorlog zochten zij hun heil letterlijk en figuurlijk in Ascona. Zij bekeerden zich tot het christendom. Van deze keuze leggen zij getuigenis af in werken met Bijbelse thema’s, zoals het monumentale wandkleed dat Adya in 1929 met engelengeduld borduurde. Blikvanger is een verleidelijk portret van Eva, de moeder aller zonden. Naast het rustbed staat God de vader met geheven vinger. De titel van het werk, Dieu avertit, verwijst naar Gods vergeefse waarschuwing om niet van de verboden vrucht te eten…

Adya van Rees, Dieu avertit. Geborduurd wandkleed. Museum de Pont, Tilburg.

Hier zie je ook het portret van de heilige Benoit le Fabre dat Otto van Rees in kubistische vormen schilderde. Ook Marianne von Werefkin, aan wie Museum de Fundatie onlangs een expositie wijdde, was in 1914 naar Ascona gevlucht. Onder de bezielende kracht van Olga Frobe was in de Zwitserse stad een vrijplaats voor kunstenaars ontstaan. Terwijl zij hun trauma’s verwerkten deelden zij hun belangstelling voor alternatieve levensbeschouwingen. Hier ontstonden nieuwe vormen van kunst, zoals Von Werefkins expressieve Via Crucis dat zij in 1921 in tempera schilderde. Ter nagedachtenis van Jezus kruisweg, gaat een rij kloosterzusters zingend en biddend op weg naar een kapel in de bergen.

Valerius de Saedeleer, De Perelaer, c. 1926. Antwerpen, The Phoebus Foundation

Indrukwekkend is de in een besneeuwd Vlaams landschap geplaatste Perelaer van Valerius de Saedeleer. De prominent tegen een door avondrood gekleurde achtergrond geschilderde boom is het hoofdmotief, maar daaronder gaat een boerenhoeve schuil. Het werk roept associaties op aan Jan Brueghel de Oude’s impressie van de Winter, waarin de zon na een mooie winterdag, eveneens ter kimme neigt. Het beeld dat de Saedeleer de beschouwer voor ogen tovert versmelt met zijn woorden: …’sneeuw verzoent alles op aarde en de aarde met de hemel’… Met dit werk bracht de kunstenaar de rust die het katholieke geloof hem schonk in beeld.

Het werk van een andere Vlaming, Gustave van de Woestyne, die ook op zoek was naar het raakvlak tussen het aardse en het bovennatuurlijke, ademt dezelfde devote sfeer.

Niet iedereen vond troost en inspiratie in het christelijke geloof. Anderen vroegen zich vertwijfelt af waar God was. Max Beckmann, gepokt en gemazeld tijdens zijn werk als hospik aan het front, uitte zijn teleurstelling en boosheid in een rauwe, op middeleeuws vocabulaire geïnspireerde beeldtaal. In Das Martyrium bracht hij zijn credo in beeld: …’mijn religie is verzet tegen God!’… In deze overtuiging stond hij niet alleen. Getuige een prent met verminkte Christuskop verkeert Karl Schmidt-Rottluf in hetzelfde kamp.

Karl Schmidt-Rottluff, Kristus, 1918. Den Haag Kunstmuseum

Otto en Adya Van Rees konden met hun religieuze werken rekenen op sympathie van het publiek, maar Beckmann, Karl Schmidt-Rottluff en Albert Servaes ontmoetten weerstand en onbegrip. De in expressionistische stijl geschilderde kruiswegstaties van Servaes moesten in 1919 op last van het Vaticaan uit de kerk verwijderd worden. Anders dan het in de Middeleeuwen ‘populaire’ beeld van Christus als Man van Smarten gaf de eigentijdse kerk de voorkeur aan een triomferende Christusfiguur.

Servaas ging niet verloren. Zijn Calvarie uit 1924, waarvoor in de kerk geen plaats was, werd in 1934 opgenomen in de collectie van het Museum voor Nieuwe Religieuze kunst. Waarin ook de eerder genoemde Annunciatie van de ruimdenkende Mariette Lydis werd opgenomen. Behalve vrouwelijke heiligen maakte zij ook illustaties voor de Koran.

In de aan Verbinding en Vernieuwing gewijde zaal staat de ‘strijd’ tussen religie en moderniteit centraal. Deze wordt verduidelijkt aan de hand van de destijds verzuilde maatschappij. Lezers van mijn generatie weten het nog wel: Nederland was destijds in streng van elkaar gescheiden religieuze en politieke kampen verdeeld. Elke geloofsrichting had haar eigen sportclubs, vakbonden, omroepen en scholen. De hoofdonderwijzer van mijn christelijke basisschool stelde zijn leerlingen regelmatig de retorische vraag: als er een katholieke en een gereformeerde bakker is; waar koop je dan je brood?

In deze ruimte zie je hoe kunstenaars vormgaven aan het rijke roomse leven. Na een persoonlijke zoektocht ging Jan Toorop over tot het katholicisme. In zijn kenmerkende symbolische beeldtaal legt hij, in De Pelgrim uit 1921 zijn geloofsbelijdenis vast.  Zijn werk kon echter niet ieders goedkeuring wegdragen. Naast zijn zelfportret in Het Offer  (1927-1930) plaatste hij prominent de kop van de leider van de Italiaanse fascisten: Benito Mussolini.

Jan Dunselman, de Heilige Familie in de werkplaats, 1922, Museum Catharijneconvent foto: Ruben de Heer

Met de Heilige familie in de timmermanswerkplaats bracht Jan Dunselman in 1922 niet alleen een traditioneel katholiek thema in beeld, maar ook een impressie van het arbeidsethos van een hardwerkende katholieke arbeider. Vergelijk dit beeld met de eigentijdse variant van dit thema door Jozef Cantré.

Josef Cantré, Sint Jozef de Timmerman, 1925. Museum Catharijneconvent

Voor wie de geschiedenis van de eeuwenlange discriminatie van katholieke gelovigen in ons land niet paraat heeft: na de Opstand waarmee de Noordelijke Nederlanden zich in de late 16e  eeuw vrij maakten van hun Spaanse katholieke koning, werd de openbare uitoefening van het katholieke geloof door de calvinistische overheid verboden. Pas na het zogeheten herstel van de bisschoppelijke hiërarchie beleefde het katholieke geloof in ons land sinds 1853 een grote opleving. Daarvan getuigen prenten, schilderijen en het door Joep Nicolas ontworpen vakbondsvaandel van het trein- en trampersoneel met Tobias en de Engel als beschermheiligen. Van Nicolas hand zie je ook het kleurrijke aan Sint-Maarten gewijde glas-in-lood raam.

Vakbondsvlag met Tobias en de aartsengel Rafaël, Joep Nicolas 1927, Zijde en katoen, Museum Catharijneconvent Utrecht

Interessant zijn de in de vitrines getoonde edities van de Gemeenschap, een cultureel maandblad voor jonge katholieken, die in woord en beeld een modern vormgegeven sociaal geëngageerd geloof nastreefden. Met zijn in geometrische vormen gesuggereerde Kruisiging leverde Sybold van Ravesteyn een ultramoderne bijdrage voor het julinummer in 1925. De redacteuren van het blad vonden woorden voor de wel heel onorthodoxe verbeelding van de gekruisigde Christus: …’het is zonder weerga zuiver[e], wiskundige mystiek’…

Sybold van Ravesteyn, Kruisiging, 1925. Bijlage julinummer de Gemeenschap, 1925

Op zoek naar geestelijke waarden.
De hoop op een nieuw toekomstperspectief krijgt tijdens het interbellum een impuls door de kennismaking met de theosofie en de antroposofie. Geloof in reïncarnatie speelt daarin een belangrijke rol, alsook gedachten over de evolutie van de menselijke geest als een tijdloze oer-wijsheid waar alle godsdiensten uit zijn ontstaan. Kunstenaars als Wassily Kandinsky, Charley Toorop, Elisabeth Stoffers en Jacoba van Heemskerck worden aangeraakt door deze buiten-Europese ideeën. Van Van Heemskercks hand zie je een origineel op theosofische ideeën geïnspireerd mozaïek met een kleurrijke levensboom. In uit organische vormen samengestelde abstracte pastels zocht Elisabeth Stoffers naar verbinding met de immateriële wereld.
In een poging om een hogere of ‘universele’ waarheid te communiceren, laten ook Kandinsky en Lyonel Feiniger de zichtbare werkelijkheid los. Met hun abstracte werk verbeelden zij de ‘goddelijke’ kracht. Beide waren verbonden aan het Bauhaus. Docenten en leerlingen waren ervan overtuigd dat zij door kunst hun ideaal van een betere wereld konden realiseren. De geestelijke vader van het Bauhaus, Walter Gropius verwoordde deze overtuiging als volgt:

’het nieuwe gebouw van de toekomst zal op een dag naar de hemel reiken, vanaf de handen van een miljoen arbeiders, als het kristalheldere symbool van een nieuw geloof dat eraan komt

Lyonel Feininger, Umpferstedt III, 1919. Dublin, National Gallery of Ireland

Deze woorden lijken te zijn gematerialiseerd in  Feiningers Umpferstedt III uit 1919. Anders dan de naam van dit in kubistische vormen weergegeven werk wellicht doet vermoeden zien we hier geen Dadaïstische creatie, maar een impressie van een ten hemel reikende toren in het nabij Weimar gelegen plaatsje Umpferstedt. Nog geen twee decennia later zou deze toren treffender kunnen worden omschreven als ten hemel schreiend. Met de sluiting van het Bauhaus door de nazi’s, komt in 1933 een abrupt einde aan de zojuist genoemde idealen. Omdat zij entartete kunst maakten werden moderne kunstenaars gecanceld.  

Bij het thema op zoek naar vrijheid en identiteit wordt een korte film geprojecteerd. Het jaar 1929 betekende een waterscheiding in het interbellum. De beurskrach van dat jaar veroorzaakte een wereldwijde economische crisis. Werkloosheid en armoede waren het gevolg. De positieve kijk op de toekomst slaat om in pessimisme. In de jaren van de Grote Depressie komen Jozef Stalin en Adolf Hitler aan de macht. Deze periode wordt gekenmerkt door vervolgingen wegens etniciteit, seksuele geaardheid en/of politieke voorkeur. Gebruikmakend van vanitasmotieven, apocalyptische taferelen en christelijke symboliek uitten kunstenaars hun angst, verontrusting en verdriet in veelal schrijnende beelden. Magisch realisten als Carel Willink en Raoul Hynkes en de expressionist Tinus van Doorn zetten de toon.

Met een voorstelling van Apocalyptische ruiters schetst Van Doorn in 1932 een weinig opwekkend toekomstperspectief.

Raoul Hynckes, Spons der Bitterheid, Kunstmuseum den Haag

Met religieuze symbolen verwijst Raoul Hynckes in zijn Spons der Bitterheid eveneens naar de eigen duistere tijd. De goede verstaander herkent de spons met azijn die Jezus hangend aan het kruis, op een stok kreeg aangereikt. De beeldhouwer Jacques Lipschitz vertaalde zijn klacht tegen de nazi’s in 1933 in een aangrijpende sculptuur met David en Goliath.   

Georg Muche, Frauen in der Kirche, 1935. Berlin, Staatliche Museen, Neue Natinalgalerie

Niet alles is zwart. De figuur met de fakkel in Georg Muche’s Frauen in der Kirche getuigt van de optimistische gedachte dat er ondanks alles nog hoop is. De woorden van deze kunstenaar vormen een positief slotakkoord:  

 …’ het geweten werd de enige zekerheid van ons bestaan. Wanneer het geweten wordt veracht, valt de barrière weg die mensen voor het ergste behoudt’.


Verder lezen: Rozanne de Bruijne e.a., Kunst en spiritualiteit in het Interbellum, Museum Catharijneconvent, Utrecht. 2025.

De uitgebreide catalogus is, volgens de leus: kunst gaat nooit alleen over kunst, met veel aandacht voor de historische context geschreven.

Link Catharijneconvent

Op de website ontdek je een groot aantal aan de expositie gerelateerde  activiteiten. En ook leuk: kijk even in de kledingkast van je (over)grootmoeder of ga naar de vintage store. Wanneer je je in een kleedje van de ‘roaring twenties’ bij de kassa presenteert, mag je gratis naar binnen!

Nieuw Parijs; van Monet tot Morisot. Tot en met 9 juni in het Kunstmuseum Den Haag.

Alweer een tentoonstelling over de impressionisten? Die hebben we toch net in het Van Gogh Museum gezien? Klopt. Met een keur aan vluchtig gepenseelde impressies van landschappen, strandscènes en alledaagse voorstellingen schilderde Vive l’Impressionnisme een kleurrijk, pretentieloos beeld van deze stroming, die zo’n 150 jaar geleden met Monets Impression Soleil Levant begon. De iconische, schetsmatige impressie van een zonsopkomst boven Le Havre. Tegenwoordig zijn de vlot gepenseelde laat negentiende-eeuwse modernisten populair, maar op een tentoonstelling in 1874 wist het publiek -gewend aan schilderijen in academische stijl- niet wat het zag!

Claude Monet, Impression Soleil Levant, 1872, doek 50 x 65 cm. Musée Marmottan Monet, Parijs

Het in de complementaire kleuren oranje en blauw opgezette werk deed een groot beroep op het voorstellingsvermogen. Het licht van de opkomende zon was met wat grove vegen in oranje aangeduid, terwijl het kabbelende water met enkele schetsmatige likken zwarte verf werd gesuggereerd. Water, land en lucht gaan haast onzichtbaar in elkaar over. Gevraagd naar de titel van het schilderij zou Claude Monet geantwoord hebben: noem het maar Impression soleil Levant. Kunstcriticus Louis Leroy omschreef de schilderijen van Monet en zijn geestverwanten als het werk van de impressionisten. Dat was niet als compliment bedoeld, maar de naam van een nieuwe stroming was geboren. 

Vive l’Impressionnisme was in mijn ogen al een feest, maar de tentoonstelling Nieuw Parijs, waarin de bezoeker naast kleurrijk werk een gedegen geschiedenisles krijgt voorgeschoteld, plaatst het veelkleurige palet van de impressionisten letterlijk en figuurlijk in een ander licht.

De in het Van Gogh Museum terloopse vermelding van Claude Monets vlucht naar Engeland en daaropvolgend verblijf in Zaandam, waaraan zijn lieflijke impressie van Huizen aan de Zaan herinnert, valt in het Kunstmuseum door de historische context op zijn plaats.

Monet, Huizen aan de over van de Zaan, 1871-72. Städel Museum Frankfurt am Main

Mijn kennis over de Frans-Duitse oorlog, waarbij het Pruisische leger in 1870 het beleg voor Parijs sloeg was weggezakt. De oude stad had dankzij de renovatie van Baron Haussmann, waarover zo meer, een complete remake ondergaan. Frankrijk had zich in die jaren tot het machtigste land van Europa ontwikkeld. In een poging die status te bewaren verklaarde Frankrijk het snelgroeiende Duitsland in juli 1870 de oorlog. De gegoede burgerij kon de stad bijtijds ontvluchten, maar de arme bevolking bleef achter in de door hongersnood geteisterde stad. Naar schatting lieten 40.000 mensen het leven. Nog geen jaar later werd de strijd op 10 mei 1871 in het nadeel van de Fransen beslecht. Met de nederlaag kwam een einde aan het tweede Franse Keizerrijk en Keizer Napoleon III werd afgezet.

De belegering had behalve de door de Duitsers beoogde capitulatie, een desastreus effect.  De kiem van onvrede die door de grootscheepse stedelijke renovatie -in eigentijds jargon: gentrificatie- onder de arme bevolking was ontstaan, kwam letterlijk en figuurlijk tot een ontploffing! In een burgeroorlog lieten de underdogs van Parijs krachtig van zich horen. In hun verlangen naar onafhankelijkheid riepen zij een onafhankelijke staat uit: de ‘Commune’. In de ooggetuigen verslagen van de gebroeders de Goncourt lees je dat de stad is overgegaan in de handen van de armen, maar niet voor lang. De nationale regering sloeg de opstand met harde hand neer. Met zijn Explosie laat Edouard Manet zien hoe het nieuwe Parijs in puin wordt geschoten!

Edouard Manet, De explosie, 1871. Doek 38 x 46 cm. Museum Folkwang, Essen

Duizenden opstandelingen worden opgepakt. In een van de kabinetjes wordt dit hoofdstuk toegelicht met prenten en het portret van de anarchistische martelares, de feministe Louise Michel.

Terwijl ik dit schrijf hoor ik op 26 februari tijdens de NPO klassieke Filmmuziek Top 200 toevallig Dmitri Sjostakovitsj Nieuw Babylon, in 1921 gecomponeerd voor de gelijknamige film over de opstand in Parijs. Volgens presentator Hans Hafmans hoor je de onrust in Parijs er niet in terug, maar ik denk dat hij niet goed heeft geluisterd.

In deze woelige tijd leven en werken de impressionisten. De chroniqueurs van de luchtige, mooie kant van het leven waren er als ooggetuigen bij, maar de meesten liepen met oogkleppen op. Hun schilderijen weerspiegelen het optimisme en de vreugde van de nieuwe tijd; de gehavende gebouwen hielden ze angstvallig buiten beeld.

Nieuw Parijs 
De titel Nieuw Parijs verwijst letterlijk naar de nog altijd veelgeprezen, radicale renovatie die de architect Baron Georges-Eugène Haussmann in opdracht van keizer Napoleon III sinds 1852 ter hand nam. Hij is in de expositie vertegenwoordigd met een trots portret. Het Middeleeuwse brandgevaarlijke Parijs moest plaats maken voor een leefbare gezonde stad, met een goede infrastructuur. De arme bevolking leefde in krotten; de Seine was als open riool een broeiplaats van besmettelijke ziekten als cholera. De grootscheepse operatie ging zoals je ook vandaag de dag nog overal ter wereld ziet gepaard met onteigeningen, speculatie en corruptie. Na de afbraak knapte de stad ontegenzeglijk op. Aan brede boulevards verrezen statige woonblokken afgewisseld met lommerrijke parken. Ondergronds werd met een nieuw rioleringssysteem nog een ‘wegennet’ aangelegd. De stad werd bovendien verrijkt met theaters, restaurants en een indrukwekkende opera. Deze faciliteiten boden de welgestelde Parijzenaren een beter leven, maar dat was niet voor iedereen weggelegd. De keerzijde van het Parijse succesverhaal wordt in het hoofdstuk de Mythe van Parijs op aangrijpende wijze in woord en beeld toegelicht. Door de afbraak van de oude stad werd de arme bevolking naar de periferie van Parijs verdreven, maar de welgestelde Gustave Caillebotte had geluk. Vanaf het balkon van zijn nieuwe appartement geeft hij de beschouwer een blik op de Boulevard Haussmann.

Gustave Caillebotte, Uitzicht door een balkon, 1880. Doek 66 x 55 cm. Van Gogh Museum Amsterdam.
Honoré Daumier, uit de serie Huurders en eigenaren. “Het is een beetje moeilijk om in een vat te wonen als men niet een geboren cynicus is”. 1854 Lithografie Musée Carnavalet, Paris

Voor de nieuwbouw werden naar schatting 35.000 metselaars en timmerlieden uit de provincie opgetrommeld. Ze werden door de bourgeoisie met de nek aangekeken en moesten maar zien waar ze de nacht doorbrachten. De problemen leidden niet alleen tot de opstand van 1871, maar inspireerden Honoré Daumier. Met een flinke dosis zwarte humor brengt hij de misstanden in beeld. In zijn reeks Huurders en Eigenaren geeft hij impressies van daklozen die slapen in een nog niet geplaatste rioolbuis of met een knipoog naar Diogenes, in een lege ton. In een van zijn litho’s zie je zelfs verschoppelingen die zich nestelen in een urinoir.

Een nieuw begin
Het verhaal begint met een stadsgezicht van Monet uit de eigen collectie van het Kunstmuseum: Quai du Louvre uit 1867. In dat jaar meldde Monet zich met een ongebruikelijk verzoek bij het Louvre. Anders dan veel van zijn collega’s kwam hij niet om de oude meesters te kopiëren, maar hij vroeg toestemming om vanaf het oostelijke balkon een stadsgezicht te schilderen. Kunsthistorica Linda Nochlin duidde deze handeling in 1971 als een veelzeggend symbolisch gebaar.  Met zijn eigentijdse stadsgezicht keerde Monet de oude meesters in de zalen van het Louvre letterlijk en figuurlijk de rug toe. Dit werk markeert niet alleen het begin van een uit de as herrezen stad en een nieuwe levensstijl van de bourgeoisie, maar ook het begin van een nieuwe kunststroming. De eeuwenlang als het hoogste goed geprezen academische historiestukken, maakten plaats voor impressies van het eigentijdse leven. Monet nam het voortouw. Het schilderij dat Monet in 1867 vanaf het balkon schilderde heeft, naast twee andere stadsgezichten van zijn hand, een eigen wand gekregen. In de grote zaal hangt ook zijn Jardin de l’Infante uit het Allen Memorial Art Museum in Ohio en een zomerse impressie van de Eglise Saint-Germain-l’Auxerrois, 1867 uit Berlijn.

In de tentoonstelling zijn zo’n 65 impressionisten uit binnen- en buitenlandse collecties te zien. Voorbeelden van louter eigentijdse impressies van de bedrijvigheid in de stad; l’art pour l’art, waarin ook plaats is vooreen reclamebord en zoiets vulgairs als een urinoir. Destijds een nieuw element in het straatbeeld, waarvan je in de eerste zaal naast een reeks serieuze ontwerpen ook spotprenten ziet van Honoré Daumier.  

Claude Monet, Quai du Louvre, 1867. Doek ,65 x 93 cm. Kunstmuseum Den Haag

Het academische tijdperk, waarin het historiestuk met een mythologisch of bijbels onderwerp als de belangrijkste tak van schilderkunst gold wordt afgesloten met een streng zelfportret van de kampioen van het classicisme: Jean-Dominique Ingres. Hij overleed op bijna symbolische wijze in het jaar waarin Monet zijn Quai du Louvre schilderde. Het portret dat Carolus Durand in datzelfde jaar van Monet schilderde hangt hier ook. Nooit geweten dat de oude bebaarde Monet, in zijn jonge jaren zo’n knappe man was!

Portrait of Claude Monet (1840-1926) 1867 (oil on canvas)Carolus-Duran, MUSEE MARMOTTAN, PARIS,

Monet wordt gezien als de vader van het impressionisme, maar hij was een dwerg die stond op de schouders van een voorganger. Monet had zijn toets naar eigen zeggen geleerd van de Nederlandse Fransman Johan Bartold Jongkind. Van zijn hand zie je een impressie van de afbraak van een oude leerfabriek aan de Rue des Francs-Bourgeois-Saint-Marcel uit 1868. Op het dak gaan werklieden het oude gebouw met sloophamers te lijf.  

Johan Barthold Jongkind, Afbraak van de Rue des Francs-Bourgeois-Saint-Marcel, 1868. Doek, 34 x 42 cm. Kunstmuseum Den Haag

De meeste impressionisten brengen de mooie kant van het nieuwe Parijs in beeld. De stad die kunstenaars tot de huidige dag blijft inspireren. Dertig jaar na Monets Quai du Louvre beklom Etienne Moreau-Nelaton de Nôtre Dame. Vanaf ijzingwekkende hoogte gaf hij een originele impressie van de nog in nevelen gehulde stad.

Etienne Moreau-Nelaton, Parijs gezien vanaf de Nôtre Dame, ca. 1898. Doek 62 x 88 cm. Staatsgalerie, Stuttgart
Charles Marville, Boven aan de rue Champlain, 20e arrondissement, 1877-1878, albuminedruk van glasnegatief 26 x 37 cm, Musee Carnavalet – Histoire de Paris.

De geschilderde beelden van het nieuwe Parijs worden aangevuld met foto’s die Charles Marville van de vele sloop- en bouwactiviteiten maakte. Zoals een opname van een vies en haveloos gebouw naast de winkel van Maison Colin, waar Monet vermoedelijk zijn schilder benodigdheden kocht. Prachtig maar ook schrijnend is de foto van een groep metselaars. Zij maakten deel uit van de tienduizenden arbeiders aan wie de nieuwbouw werk verschafte. De anonieme working-class hero’s zijn roemloos de vergetelheid ingegleden, maar de werken hunner handen, waarin voor hen geen plaats was, staan nog altijd fier overeind. Met een opname uit 1877 geeft Charles Marville een desolate impressie van een man die uitkijkt over de uit planken en andere troep opgetrokken nieuwe krottenwijk. De door de sloophamers opgeruimde krotten gaven lucht en ruimte; daarvan getuigt de Jongkinds impressie van de na afbraak bijna geheel vrijstaande Nôtre Dame.

Johan Barthold Jongkind, De kapel van de Nôtre -Dame gezien van de Pont de la Tournelle, 1854.
Doek 44 x 65 cm. Kunstmuseum Den Haag.

Auguste Renoir had eveneens oog voor een middeleeuws bouwwerk dat de afbraak had overleefd. De sprankelende impressie, die hij in 1872 schilderde van de oudste brug van Parijs, de Pont Neuf is ook te zien.

Wederopbouw
Na de burgeroorlog moest, voordat aan herstel werkzaamheden kon worden gedacht, weer puin worden geruimd. De Nederlandse impressionist Arthur Briët geeft met zijn schildering van de fraai aangelichte Sacré Coeur een mooi tijdsbeeld. De nog in de steigers weergegeven basiliek werd ter nagedachtenis aan de oorlogsslachtoffers gebouwd.

Even een flashback: de impressionisten keerden terug naar hun gehavende stad, maar in hun doeken brengen ze met optimistische blik als gezegd alleen de mooie kant van de stad in beeld. Het verloederde gebied rond het Louvre, werd opgeschoond en veranderde uiteindelijk met de nabijgelegen Tuilerieën in een heerlijke plek waar Parijzenaren konden genieten van de gecultiveerde natuur. Maar anders dan het schilderij van Claude Monet uit 1876 doet vermoeden, was dit project in dat jaar nog niet gerealiseerd. In zijn kleurrijke impressie van de tuinen naast het gespaarde Pavillion de Flore houdt hij het tijdens de opstand van de Commune verbrande paleis zorgvuldig buiten beeld.

Claude Monet, De Tuilerieën, 1876. Doek 54 x 73 cm. Musée Marmottan Monet, Parijs.

De politieke voorkeuren van de impressionisten lopen uiteen, maar ze voelen zich verbonden door het gezamenlijk doel van nationale eenheid. Renoir en Degas waren in het rechts conservatieve kamp te vinden, Pissarro hing links-anarchistische idealen aan, maar hun frisse impressies getuigen van een gedeelde positieve kijk op de toekomst. Met dat doel wordt 30 juni in 1878 uitgeroepen tot een feestdag. De wereldtentoonstelling die in dat jaar wordt georganiseerd ademt dezelfde vooruitgangsgedachte. Met een impressie van honderden wapperende vlaggen brengt Monet het nieuwe elan en de feestvreugde in beeld!

Monet, De Rue Montorgueil in Parijs. Viering van 30 juni 1878. Doek 81 x 50 cm. Musee d’Orsay, Parijs
Charles Marville, Vespasienne (urinoir), Pont d’Arcole Parijs 1858-1871 Albuminedruk, Musée Carnavalet, Paris

Voorbeelden van de technologische voortuitgang die de industriële revolutie voortbracht zie je eveneens terug in de schilderijen van die tijd.  Voor de afzet van machinaal gemaakte producten werd voor het eerst op grootschalige wijze reclame gemaakt. Affiches die voorheen op muren werden aangebracht, worden nu op urinoirs en speciaal ontworpen reclamezuilen geplakt. Dit laatste als courtesy voor de dames die niet bij de pissoirs hoefden stil te staan om de reclameboodschappen voor parfumerieën te lezen. Met de renovatie van de stad werd winkelen een nieuwe vorm van vrijetijdsbesteding.

De zojuist aangelegde parken boden een nieuwe vorm van vrijetijdsbesteding. Manet geeft een leuke impressie van een groep Parijzenaren tijdens een partijtje croquet.

 

Mary Cassat, Herfst, portret van Lydia Cassat, 1880. Doek 93 x 66 cm. Petit Pales, Musee des beaux-Arts de la Ville de Paris.

Vrouwelijke kunstenaars en elegante Parisiennes
In de expositie is ook aandacht voor vrouwen. Vrouwelijke kunstenaars werden destijds niet toegelaten op de Academie. Tegenwoordig is dat ondenkbaar, maar even alleen een cafe bezoeken was not done!  Toch bliezen ze hun partijtje, gewapend met de female gaze, op schilderkunstig gebied volmondig mee!

Berthe Morisot schetste vrouwen en kinderen tijdens een picknick. Mary Cassatt portretteerde haar zus Lydia bij een bezoek aan het theater. In een andere impressie gaf zij haar weer terwijl ze tijdens een herfstwandeling even op een bankje zit te genieten. Niet veel later is ze dood.

In die dagen ontwikkelde Parijs een toonaangevende rol op het gebied van damesmode. In de grote zaal zie je voorbeelden van de later spreekwoordelijk geworden elegante vrouw: de Parisienne!

In 1882 schetste Manet het portret van ‘Jeanne’ als personificatie van het voorjaar. De afbeelding wordt getoond naast een editie de Petit Courrier des dames uit 1867 met de nieuwste modesnufjes. Het onderwerp wordt geïllustreerd met twee hypermoderne dames in hoepelrokken, die op het punt staan om in de trein te stappen.

Modes de Paris, Modeprent uit Petit Courrier des Dames, 1867. Staalgravure 29 x 20 cm.
Kunstmuseum Den Haag

Modieuze japonnen waren nodig voor soirées en het bezoeken van het theater en de opera. Een foto geeft een impressie van de nog in aanbouw zijnde Opera .  

Louis-Émile Durendelle, Bouwplaats van de Opéra Garnier, zijkant, Albumineprint, Bibliothèque National de France

Pisarro was onder de indruk van de nieuwe Opera en vond daarbij inspiratie. Een boom in herfsttooi fungeert als repoussoir voor zijn vluchtige impressie van de Avenue de l’Opera in 1898.

Gaf Pissarro een impressie van de buitenkant; Edgar Degas was veelvuldig binnen te vinden Zittend in de coulissen schetste hij vanuit een ongebruikelijke invalshoek, een close-up geschetste pastel van drie danseressen.

Edgar Degas, Drie danseressen, ca. 1903. Pastel op papier 94 x 81 cm.
Fondation Beyeler, Riehen/Bazel, Beyeler Collectie

Verrassend zijn Degas momentopnames waarin hij theaterbezoeksters met een toneelkijker betrapt. Probeerden ze beter zicht te krijgen op de voorstelling of bespiedden ze een interessant personage in een andere loge? Dit onderwerp werd door zijn leerling Mary Cassatt eveneens ter hand genomen.

Mary Cassatt, In het theater, ca. 1880. Litho 45 x 31 cn. Van Gogh Museum

Het ogenschijnlijk mooie, mondaine theaterleven had een keerzijde. Achter de schermen van het uit marmer opgetrokken, met goud vergulde decoraties gesierde operagebouw was veel mis. De opera bood weliswaar een podium aan arme meisjes, kinderen soms nog, maar zij vielen niet zelden ten prooi aan uitbuiting en gedwongen sekswerk, aldus de samenstellers van de tentoonstelling.

Naast een chique garderobe met uitgaanskleding, was ook kleding voor sportieve activiteiten te koop. Auguste Renoir portretteerde Madame Henriette Darras in ruiterkostuum. 

Auguste Renoir, Portret van Madame Henriette Darras, ca.  1868. Doek 48 x 40 cm. Musee d’Orsay

De voor die tijd gewaagde stoere outfit wordt versterkt door de zelfverzekerde blik die zij de beschouwer vanachter haar voile toewerpt. Sportieve parisiennes als Madame Darras waren regelmatig in het Bois de Boulogne te vinden. Vrouwen van stand die destijds nog geketend waren aan conventies, mochten hier zonder chaperonne paardrijden.

Het in kunstwerken geschetste tijdsbeeld wordt met geschreven bronnen, foto’s en affiches gecompleteerd. Je ziet interessante spotprenten van de al genoemde Daumier en foto’s van de fotograaf en ballonvaarder Felix Nadar, die de op de Salon geweigerde impressionisten in 1874 zijn studie een podium voor hun tentoonstelling bood.

Honore Daumier, Nadar verheft de fotografie tot het hoogtepunt van kunst, 1862. Uit Le Boulevard, lithografie 27 x 22 cm. Bibliothèque Nationale de France, Parijs

Naast stadsgezichten en portretten ontdekten Bazille, Manet en Renoir in figuren aan de zelfkant van de samenleving een nieuwe inspiratiebron, zoals voddenrapers, vagebonden en circusartiesten. Bekend voorbeeld is de Clown van Renoir. In de expositie zie je ook Italiaanse straatzangeres door Frederic Bazille, die in 1871 zou sneuvelen tijdens de Frans-Duitse oorlog. Toen Monet, die de oorlog ontvlucht was, terugkwam was de industriële revolutie volop in gang. De gietijzeren overkappingen en de locomotieven die daaronder op stoom kwamen vormende het symbool bij uitstek van de moderne tijd. Ze inspireerden hem tot in stoom gehulde impressies van de Pont de l’Europe Gare St. Lazare uit 1877. Het verhaal gaat dat hij de stokers vroeg om wat extra kolen op het vuur te gooien zodat hij zijn compositie in stoomwolken kon hullen.

Claude Monet, Pont de L’Europe Gare St. Lazare, 1877,

Paul Cézanne, die de geschiedenis is ingegaan als de bruggenbouwer tussen de impressionisten en de kubisten, vond in zijn jonge jaren eveneens inspiratie in het nieuwe Parijs. Van zijn hand zie je een vingeroefening, waarin hij Arman Guillaumin de Bercy’s, Quai d Guercy met havenarbeiders kopieert.    

Paul Cézanne, Quai de Bercy in Parijs, ca. 1875-1876. Doek 60 x 73 cm. Hamburger Kunsthalle

In een van de laatste zalen kom ik in Monets La Grenouillère uit 1869 de print op mijn jas tegen. De impressie van het kikkereilandje waar Parijzenaren in hun vrije tijd vertier zochten, inspireerde modeontwerpers Lizzy & Co tot de creatie waarin ook ik mij even een Parisienne waan.

Claude Monet, La Grenouillère, 1869. Doek 75 x 100 cm. The Metropolitan Museum of Art, New York.

Het bovenstaande is slechts een impressie van deze belangwekkende expositie, waarin voor het eerst het complete verhaal van de impressionisten en hun tijd verteld wordt.

Literatuur:

F. van Dijke, Nieuw Parijs: van Monet tot Morisot. Kunstmuseum Den Haag, 2024.

Link naar tentoonstelling Nieuw Parijs in het Kunstmuseum Den Haag.

Link naar mijn bespreking van de tentoonstelling Vive l’Impressionnisme.

Geverifieerd door MonsterInsights