In de zomertentoonstelling Aan Zee zie ik veel oude bekenden, zoals Mondriaans’ in groen en paarstinten geschilderde Duinlandschap uit 1911. Zijn Zeeuwse repertoire is in deze expositie aangevuld met een doek uit 1910: Zomer, duin in Zeeland dat het Gemeentemuseum in langdurige bruikleen van het New Yorkse Guggenheim Museum heeft ontvangen.
Ook Jan Toorops’ Zee en duin bij Zoutelande van 1907 is terug. In 2016 begon ik mijn review van de tentoonstelling, Jan Toorop, Zang der tijden, met volgende woorden: Een betoverende impressie in de kleur van vruchtenhagel: lucht, zee, strand, duinen en twee kleine meisjes in Zeeuwse klederdracht … Wat doen zij daar; zijn ze bezig met een opzegger ‘Iene miene mutten’ of gooien ze bikkels in het duinzand en wie zijn ze? Het zou zomaar kunnen dat Jan Toorop mijn grootmoeder, geboren in 1901, als model voor dit doek gebruikte. Ze werd bijna 100 jaar, maar Toorop schonk haar de eeuwige jeugd…
Behalve dit in ‘technicolor’ gestippelde doek is soortgelijk werk van Ferdinand Hart Nibbrig te zien. Alsook impressies van het Walcherse landschap door Jacoba van Heemskerck, die evenals haar collega’s aanvankelijk luministische werken maakte, maar gaandeweg een eigen expressionistische stijl ontwikkelde. In de expositie ziet de bezoeker hardwerkende boeren, lieflijke boerinnetjes, betoverende landschappen en zeegezichten gevangen in het het Zeeuwse licht, dat wel degelijk bestaat, ook al denkt Carel Blotkamp daar anders over.
Het begon allemaal in Domburg. Sinds 1898 was Jan Toorop (1858-1928) hier ’s zomers met zijn vrouw en dochtertje Charly te vinden, van wie een jeugdwerkje getoond wordt. Later kwam kwam zij hier nog vaak terug om te schilderen, maar in een heel andere stijl dan haar vader. Vanaf 1924 ontstonden haar (magisch) realistische doeken met knoestige boeren en struise Zeeuwse boerinnen. De belangstelling die Toorop en zijn schilderende vrienden koesterden voor het zuivere onbedorven leven op het platteland was een wijd verbreide reactie op de industrialisering en verstedelijking van de late 19e eeuw. Zijn geïdealiseerde impressies van dat landleven geeft Toorop aanvankelijk -in de ban van de Seurat en Signac- in een kleurrijke, fijn gestippelde pointillistische stijl weer. Iets later evolueert deze in een minder goed leesbare bredere, zogenoemde divisionistische toets.
In zijn Zee en duinen te Domburg uit 1908, is het even zoeken naar de Zeeuwse boerinnetjes op weg naar het dorp. Zijn zoektocht naar ‘het diepere wezen der werkelijkheid’ brengt Toorop bij het katholieke geloof. Zijn fascinatie voor de standvastige boerenbevolking èn het (op Walcheren spaarzaam overgebleven) katholicisme komen samen in het portret van een Zeeuwse boer, dat hij de titel Godsvertrouwen meegaf uit 1907. Achter het venster staat de uit 1470 daterende gotische kerktoren van Westkapelle. Van deze tevens als vuurtoren functionerende toren zijn talrijke impressies aanwezig in de tentoonstelling. De naam van de man met zijn door de zilte zeelucht gelooide huid is Pier Jilles. Hij werd door Toorop in zijn zondagse goed geportretteerd, compleet met bij de Zeeuwse mannendracht behorende gouden knopen. Leuk ook is het destijds modieuze polka kapsel, dat met papillotten in krul werd gebracht. In het streng religieuze milieu werd voor de bijbelse vermaningen tegen ijdelheden kennelijk een oogje toegeknepen. Dezelfde man herkennen we in Toorops’ Zeeuwse man voor een gotische achtergrond. Nu in een modieus, frivool paars jasje, waarvan ik het realiteitsgehalte betwijfel. De beelden in de sinds de reformatie lege nissen van de toren zijn door Toorop fantasierijk ingevuld. Museum Catharijneconvent bezit verschillende religieuze werken van Toorops hand. Een schets van zijn veelzijdige carrière leest u elders op dit blog.
Aangetrokken door Toorop’s enthousiasme, kwamen ook Mondriaan, Hart Nibbrig en Jacoba van Heemskerck naar Zeeland. Hier vonden zij tussen 1908 en 1915 niet alleen zon, zee en frisse lucht, maar vooral inspiratiebronnen. In ca. zestig werken is te zien hoe zij deze vooral in licht en kleur vertaalden in een stijl die als luminisme wordt aangeduid. Behalve Hart Nibbrig ontwikkelden zij later elk een eigen stijl. Mondriaan vond hier zijn weg naar de abstracte kunst; Van Heemskerk de hare naar een donker getint expressionisme.
Ferdinand Hart Nibbrig (1866-1915) verkoos Zeeland boven het schilderachtige Laren, waar hij met zijn kleurrijke luministische stijl tussen de schilders van de Larense School al een buitenbeentje was. Hij kwam in 1911 voor het eerst in Zeeland en werd meteen verliefd op Walcheren. Zijn in de openlucht gemaakte schetsen werkte hij in zijn atelier uit tot kleurrijke doeken. Op een duin in Zoutelande liet hij een zomerhuis bouwen, Huize Sandvlught, dat sinds zijn vroege dood in 1915 nog altijd te huur is. Vanaf deze hooggelegen locatie maakte hij verschillende impressies van het kustlandschap. Zoals het Gezicht op Zoutelande (1910-15). Ook de bevolking sprak hem aan. In 1914 schilderde hij Zeeuwse meisje (Neeltje) en een portret van een Zeeuwse Boer.
Al eerder, in 1908, trok Piet Mondriaan (1872-1944) naar Domburg. Hij logeerde bij kunstverzamelaar Marie Tak van Poortvliet en Jacoba van Heemskerck op Loverendale. De villa viel in 1992 ten prooi aan de slopershamer. De toonzaal waar de Domburgse kunstenaars van 1911 tot 1921 hun werk exposeerden was door een storm in 1921 al tegen de vlakte gegaan, maar sinds 1994 zijn de werken van de kunstenaars in Domburg weer te zien. Ondergebracht in het Marie Tak van Poortvliet museum, een charmante replica van dat oude gebouwtje, omgeven door een heerlijke tuin aan de Ooststraat.
Mondriaans ontwikkeling van figuratie naar abstractie wordt in de Haagse tenttoonstelling kernachtig geïllustreerd aan de hand van de appelboom die hij in de tuin van Villa Loverendale schetste. In verschillende stadia ziet de bezoeker de metamorfose van deze ‘gewone’ boom naar een werk waarin de boom in sterk gereduceerde vormen nog slechts gesuggereerd wordt. De Rode boom, weergegeven tegen een blauwe achtergrond; vormt in die reeks een absoluut artistiek hoogtepunt. Vastgelegd toen de avond viel. Eén schakel ontbreekt, licht conservator Laura Stamps toe. Over deze missing link in Mondriaans ontwikkeling leest u meer op mijn blog over de Mondriaantentoonstelling in 2017.
In een aan hem gewijde zaal laat Piet Mondriaan -meestal gefotografeerd als een keurig in het pak gestoken strenge heer- zich van een andere kant kennen. Boven de zaaltekst blikt hij als een Indiase goeroe de zaal in. De foto dateert uit de tijd dat hij helemaal in theosofische sferen was. Charly Toorop memoreert ….. hoe ‘die malle Mondriaan in zijn buddhahouding pal midden op het strand zat’ te mediteren.
Aanvankelijk zijn Mondriaans onderwerpen nog herkenbaar. Gevoed door de Theosofie en Goethe’s ideeën over het zichtbaar maken van de ‘innerlijke’ wereld door middel van kleur en vorm, mondt Mondriaans spirituele zoektocht naar innerlijke beleving uit in een geabstraheerde verbeelding van de werkelijkheid. Die ontwikkeling wordt mooi verbeeld in een drietal impressies van de kerk in Domburg. De eerste een kleurrijke vingeroefening in divisionistische toets; de tweede een impressie in zwart wit; de derde een compositie met verre naklank van de twee eerdere werken.
Aan de tentoongestelde werken van Jacoba Van Heemskerk (1867-1923) zie je niet dat zij in Parijs studeerde bij de historieschilder Eugène Carrière. Van haar leertijd bij Ferdinand Hart Nibbrig evenmin een spoor. Op Walcheren putte zij vooral inspiratie uit de Zeeuwse natuur en de indrukwekkende bomen waarmee Walcheren voor de inundatie bezaaid was. Deze door de zeewind, als variant op de Caribische divi-divi, kromgegroeide bomen komen in haar werk steeds terug. In het voetspoor van Toorop ging zij in Domburg aanvankelijk de luministische kant op, zoals te zien in Twee Bomen uit 1910. Maar onder invloed van het kubisme worden de vormen steeds hoekiger en de kleuren gedempter.
Uiteindelijk geeft zij de haar omringende werkelijkheid op expressionistische wijze in een donker palet weer. Haar landschappen dragen geen herkenbare titels. Zij noemt ze Bild en worden aangeduid met een nummer. De inspiratiebron is niet in één oog opslag duidelijk, maar bij nadere beschouwing herken je de door hoge bomen omgeven contouren van Kasteel Westhove. In deze zomerresidentie van Middeleeuwse abten uit Middelburg zijn tegenwoordig een klein natuurmuseum en jeugdherberg ondergebracht. In 1913 exposeert Van Heemskerck haar werk in de grote Berlijnse Erste Deutsche Herbstsalon, samen met avant-garde kunstenaars als Kandinsky, Marc, Leger, Chagall en vele anderen, waarmee haar keuze voor Duitstalige aanduiding van haar werk verklaard is. Dat Jacoba in Berlijn goed gekeken heeft naar het werk van Wassily Kandinsky wordt niet alleen duidelijk bij het zien van de vormen en kleuren in haar Bild no. 33, Zee met Schepen uit 1915. Onder invloed van Mondriaan had zij ook belangstelling gekregen voor de theosofie. Middels de zeilbootjes verwerkte zij in dit doek een symbolische verwijzing naar de spirituele ontwikkeling van de mens. Ook in de benaming van haar werk is Kandinsky niet ver weg. Een houtsnede uit 1916 duidt zij aan als Compositie XIII. Een expressionistische impressie van de grillig gevormde eikenbomen van de Domburgse Manteling en het schelpenpad achter Villa Loverendale. Ligt daar nu een kind in de voorgrond, vraagt Jacqueline van Paaschen, een van de auteurs van het speciale Aan Zee Magazine zich af? In deze rood-zwarte op de buik liggende dubbelfiguur meen ik een droombeeld van de vriendinnen Marie en Jacoba te zien.
Prachtig is ook haar Bild no. 25, met een impressie van een Zeeuws duinlandschap. In de witte vormen in de voorgrond, herkent de opmerkzame waarnemer de kappen van Zeeuwse meisjesmutsen.
Dat kunstenaars niet alleen in Zeeland door zon, zee en licht werden aangetrokken is te zien in de gelijktijdige expositie De Haagse School op Scheveningen (te zien tot 16 september). Jan Hendrik Weissenbruch, Anton Mauve en de gebroeders Maris lieten zich inspireren door het eenvoudige vissersleven en de opkomende badcultuur. Weergegeven in een boeiende samenspel van lucht, water en licht dat zich ook ‘op’ Scheveningen manifesteert!
In een speciaal zomers Magazine worden beide exposities uitvoerig besproken. Hierin ook aandacht voor de Zeeuwse foto-reportage, die Stefan Vanfleteren op uitnodiging van het Gemeentemuseum maakte. Wonderlijke detailopnames van een gerimpeld water oppervlak, wuivend riet en de bomen van Jacoba van Heemskerck met een lange sluitertijd vastgelegd in diffuus licht.
Dit jaar wordt in het hele land stil gestaan bij de oprichting van De Stijl. Van Drachten via Amersfoort, met plaveisel in ‘de stijl’ kleuren, tot in Eindhoven. Ook het Haags Gemeentemuseum organiseert diverse exposities in het kader van het thema Mondriaan tot Dutch design: 100 jaar de Stijl. De inmiddels voorbije tentoonstelling Piet Mondriaan en Bart van der Leck: de uitvinding van een nieuwe kunst vormde de prelude. Gevolgd door de Ontdekking van Mondriaan en de onlangs geopende tentoonstelling Architectuur en interieur:het verlangen naar Stijl, waarin – in samenwerking met het Nieuwe Instituut (voorheen NAI) wordt ingegaan op het ontstaan van de stroming. In de hofstad kom je de stijlkleuren overal tegen, zelfs aan de balkonnetjes van een gebouw in de Zwolsestraat, dat bij nader inzien het Europa Hotel blijkt te zijn.
Wie aan revolutionaire kunst met horizontale en verticale lijnen en primaire kleurvlakken denkt, krijgt meteen associaties met Mondriaan, maar wat nieuw lijkt, blijkt al van eerdere datum leert de tentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum. De weg naar kleurrijke abstractie was ingezet door o.a. Gerrit Rietveld, Theo Van Doesburg, Cornelis van Eesteren en Bart van der Leck. Hun zoektocht naar een nieuwe vormentaal passend bij een moderne samenleving wordt in de Architectuur en interieur tentoonstelling met tekeningen, maquettes en meubelstukken geïllustreerd. De Eerste Wereldoorlog zou hebben aangezet tot deze nieuwe manier van denken en doen. In de bouwkunst zijn nieuwe opvattingen echter al sinds 1880 aanwijsbaar. Denk aan staalskeletten, betonconstructies en grote spiegelruiten. De samenstellers van de tentoonstelling zien in de verworvenheden van De Stijl veeleer een eindpunt van een 19e eeuwse tendens dan een op zichzelf staande vernieuwing. Dit inzicht werd tijdens een inleiding op de tentoonstelling door conservator Drs. Hans Jansen van het Haags Gemeentemuseum bevestigd. Als laatste spreker kreeg hij op 24 juni jl., voordat de leden de expositie bezochten, het woord tijdens de boeiende algemene ledenvergadering van de
Vereniging Rembrandt. Hij licht aan de hand van thema’s als technische innovatie, transparantie, spirituele ruimte, zuiverheid en kleur toe, hoe de architectonische ideeën van De Stijl in ook in het dagelijks leven werden toegepast. Aan de hand van de Rietveld Stoel legt hij uit hoe kunstenaars en architecten de illusie van kunst zo tastbaar mogelijk maakten. Bij Rietveld resulteerde dit o.a. in een stoel, die meer weg heeft van een sculptuur, waar je onmogelijk op kan zitten!
Bij de schilders van De Stijl speelt innovatie eveneens een belangrijke rol. Door te spelen met technische middelen evolueert Mondriaan, van realistische beelden naar zuivere abstractie. Toen het ruitvormige doek Compositie met grijze lijnen uit 1918 in het Rijksmuseum werd getoond, begreep de vrouw van directeur Willem Steenhoff dit werk meteen:…’ het lijkt wel een theedoek !…’
Dit werk zou later leiden tot een een breuk tussen Mondriaan en Van der Leck, die rechtlijnig vasthield aan het concept van horizontale en verticale lijnen, waarin voor Mondriaans diagonalen geen plaats was.
Voor een overzicht in de ontwikkeling van de stroming is het jeugdboek van Joost Swarte, En Toen de Stijl; op bezoek in het atelier, behulpzaam. De lezer bezoekt, rijdend op een ‘stijlfiets’, de ateliers van de verschillende leden van De Stijlgroep. We kijken achtereenvolgens binnen bij Theo van Doesburg, Vilmos Huszar, Bart van der Leck, Gerrit Rietveld, P.J. Oud e.a. om uit te komen bij het Parijse atelier van Piet Mondriaan, waar zijn radicaal abstracte composities ontstonden. In een brief aan Van Doesburg schrijft hij over de ‘groote’ schoonmaak die hij heeft gehouden, omdat hij in ‘zoo’n vuile boel’ niet kan werken. Het resultaat is bijzonder: tegen een voor die tijd modern wit decor plaatste Mondriaan rood, geel en blauw beschilderde platen, waardoor zijn woon-werkomgeving wel op een driedimensionaal schilderij leek. Om deze strak ingerichte ruimte wordt Mondriaan tot de huidige dag door architecten gewaardeerd. In Den Haag is dit atelier op ware grootte nagebouwd; een ruimte met witte muren, waarin alles is teruggebracht tot een geometrische essentie. Na een bezoek aan dit atelier zei tijdgenoot Piet Zwart: …’het was of ik bij Onze Lieve Heer werd binnengelaten’. Niet iedereen vond deze omgeving inspirerend. Toen Mondriaan een Rusinnetje mee naar huis nam merkte ze op: …’Maar men kan hier toch niet de liefde bedrijven’…
Toen Piet Mondriaan in 1917 via Bart van der Leck kennismaakte met vereenvoudigde, geometrische vormen neergezet in primaire kleuren, ging hij op op de ingeslagen weg verder. Maar op een geheel eigen manier.
In het Haags Gemeentemuseum, dat de grootste collectie Mondriaans bezit, is zijn ontwikkeling van realisme naar volledige abstractie goed te volgen. De bezoeker ziet vroege verstilde landschappen o.a. uit de omgeving van
Duivendrecht, Uden en het Gein bij Abcoude. Eenvoudige voorstellingen soms met een boerderij of molen gestoffeerd, waarin hij met subtiel kleurgebruik alleen maar de sensatie van een natuurervaring schetst. Of het simpele Boerderij met wasgoedaan de lijn, zoals alleen nog in het Zuiderzee Museum is te zien.
Later zien we een molen, kerktoren of oeroude boom die gaandeweg niet alleen van vorm verandert, maar ook van kleur verschiet. Van een ingehouden palet met natuurlijke kleuren, gaat Mondriaan in Zeeland over op roze kerktorens in Domburg, Oost- en Westkapelle. Van een bij kasteel Westhove in Domburg nog altijd bestaande oeroude boom herformuleert hij de vele vertakkingen, resulterend in een wirwar van (bijna) horizontale en verticale lijnen.
Datzelfde proces ondergaan de paalhoofden, die als golfbrekers bij Domburg en Oostkapelle in zee steken, zoals we nog zullen zien.
Wie (nog) niet van Mondriaan hield krijgt in deze tentoonstelling de kans hem te leren waarderen of tenminste de scepsis te laten varen!
De titel de Ontdekking van Mondriaan is tweeledig: het publiek krijgt de gelegenheid om Mondriaan te ontdekken. De titel slaat echter ook op de ontdekkingen, die tussen 2009-2015 gedaan werden tijdens het kunsthistorisch- en natuurwetenschappelijke onderzoek van het Mondriaan Restauratieproject. Nieuwe inzichten op technisch gebied, Mondriaans materiaalgebruik, zijn intenties en keuzes zijn in een speciale publicatie gebundeld: Restauratie van een Wereldcollectie.
De eveneens deze zomer lopende tentoonstellingen over architectuur, interieur en mode completeren het beeld van de De Stijl. De stroming werd bekend onder dezelfde naam als het eerder gelanceerde vernieuwende tijdschrift. De Stijl bleef niet beperkt tot schilderkunst en grafische vormgeving, maar veroverde als Gesamtkunst alle kunstzinnige terreinen.
In het GEM laat Mondriaan zich niet alleen via (bijna 300) schilderijen en tekeningen kennen, maar ook door brieven, muziek- en brieffragmenten, uitspraken van tijdgenoten en persoonlijke spullen, zoals grammofoonplaten. Mondriaan was dol op jazz en bij de tonen van de Boogiewoogie kon hij niet stil blijven staan. Middels filmbeelden treedt de bezoeker in het voetspoor van Mondriaan om via Amsterdam, Laren, Domburg, Parijs en Londen uiteindelijk bij zijn eindbestemming uit te komen: New York.
Piet Mondriaan (1872-1944) werd in een steil Calvinistisch gezin in Amsterdam geboren. Vandaar dat serieuze, strenge en onberispelijke, voorkomen, denk ik bij het zien van zijn foto’s.Nadat hij op aandringen van zijn vader, zelf onderwijzer, een onderwijsacte had behaald, kon hij eindelijk naar de Kunstacademie in Amsterdam. Zoals te lezen in mijn bespreking van de tentoonstelling Rumoer in de stad, zwaaide Auguste Allebe daar de scepter. In 1895 studeert hij opgeleid in de stijl van de Haagse School af als landschapschilder. Hij belandt echter niet voor de klas, maar achter de schildersezel! Naast vroege eenvoudige landschappen verdient Mondriaan een goede boterham als portretschilder. In een van de kabinetten hangt, naast de beeltenis van twee ernstig kijkende broertjes, zelfs een goed getroffen portret van een St. Bernard hond! Ook geeft hij schilderlessen aan dames van gegoede huize. Maar naast dit om den brode ontstane traditionele werk, huist in Mondriaan een drang om andere artistieke horizonten te verkennen. In 1904 vertrekt hij naar het Brabantse Uden; waar Vincent van Gogh ook enige tijd werkte. Dit lijkt echter niet van invloed te zijn geweest op Mondriaans keuze. Hij ging erheen omdat zijn vriend Albert van Briel daar woonde, maar in zijn Korenschoven lijkt invloed van Van Gogh toch niet ver weg. Een heerlijk zomerse, bijna zintuiglijke impressie, waarbij je met wat fantasie, de geur van het zondoorstoofde graan kunt ruiken. In 1906 wint hij met een bij Arti & Amicitia getoond Stilleven zelfs een prijs.
In Brabant schildert hij vooral onbeduidend boerderijtjes en interieurstukken, die wegens de aandacht voor vlakverdeling, structuren en lijnenspel, aldus de catalogus van wezenlijke betekenis zijn voor Mondriaans ontwikkeling zijn.
Na een jaar is hij weer terug in Amsterdam, waar hij door portretschilder Cees Spoor steeds meer geïnteresseerd raakt in de theosofie. Mede geïnspireerd door de geschriften van de indertijd invloedrijke Madame Blavatsky en de filosoof Schoenmaker, omarmt hij deze levenshouding als leidraad voor de ontwikkeling van zijn bewustzijn. Conform deze overtuiging geeft hij in het Evolutietryptiek (1911) middels drie enigszins geometrisch vormgegeven vrouwenfiguren, de stadia naar spirituele bewustwording weer. In 1911 organiseert Mondriaan samen met Jan Toorop en Jan Sluyters een tentoonstelling in het Stedelijk. Behalve eigen werk, zijn ook schilderijen van Cézanne, Braque en Picasso te zien.
In Amsterdam maakt hij kennis met Marie Tak van Poortvliet en Jacoba van Heemskerk. Tijdens de gezamenlijk in Domburg doorgebrachte zomers ontmoet hij ook Jan Toorop. Onder invloed van Van Heemskerk en Toorop begint Mondriaan te experimenteren met vorm en kleur. Anders dan de eerdere molens aan het Gein in Abcoude, geschilderd in een ingehouden palet, spatten de kleuren, beschenen door het ‘Zeeuwse licht’, nu van het doek. Een kwaliteit welke later van het label ‘luminisme’ werd voorzien.
Vergelijk het bijna spirituele, maar nog in een traditioneel palet geschilderde Oostzijdse Molen bij Avond, ca. 1907 aan het begin van dit bericht met de Molen bij zonlicht uit 1908. Dat geldt ook voor de duingezichten, kerktorens en het portret van een Zeeuwse boer, dat behalve de felle kleuren ook de toets van Toorop en Van Heemskerck draagt, zoals te zien in haar Twee bomen van 1908-1910. Prachtig zijn Mondriaans duin- en zeegezichten, zoals het Duinlandschap uit 1911, met zeilbootjes en de kustlijn van Schouwen Duiveland aan de horizon, dat Mondriaan m.i. waarnam vanaf de duinen bij Vrouwenpolder.
Getuige een potloodschets van van de kerk in Domburg en een houtskooltekening, waarin dezelfde gevel in horizontale en verticale lijnen alleen nog herkenbaar is aan twee gotische vensters, begint Mondriaans weg naar abstractie vorm te krijgen.
Met zijn verschillende versies van ‘Pier and Ocean’ en Compositie 10 in zwart wit, 1915, gaat hij nog een stap verder. Witte vlakken met kleine horizontale en verticale streepjes; gereduceerde beelden geïnspireerd op de paalhoofden van het Domburgse strand, die afsteken tegen de horizon.
Parijs Het jaar van zijn verhuizing naar Parijs, 1911, betekent een waterscheiding, niet alleen in zijn privé leven –hij verbreekt zijn verloving met Greta Heybroek- maar ook in zijn ontwikkeling als schilder. In Parijs maakt hij kennis met belangrijke kunstenaars, schrijvers en intellectuelen die evenals hij op zoek zijn naar moderne vooruitstrevende kunst. Behalve met de daar woonachtige Conrad Kickert en Lodewijk van Schelfhout, raakt hij bevriend met Le Fauconnier. Hoewel hij zich overdag, werkend als een kluizenaar niet liet zien, was Mondriaan ’s avonds overal een graag geziene gast: hij kreeg zelfs de bijnaam: ‘Piet-zie-je-me-niet’! Geïnspireerd door Picasso en Cézanne, die de natuur in vereenvoudigde, geometrische vormen weergaven, zet Mondriaan zijn zoektocht naar verdere reductie van zijn onderwerp voort. De sporen van een gesloopt huis met rechthoeken van wandbehang waar ooit kamers waren, vormden over de gehele muur een abstracte compositie. Dit beeld transformeert hij aan de hand van een schets, met kleuraanduiding, tot een abstract werk Compositie no VI, dat in 2009 in de tentoonstelling Cézanne, Picasso en Mondriaan in het Gemeentemuseum te zien was.
Onder invloed van Picasso probeert Mondriaan het kubisme uit. Hij reduceert de zichtbare wereld verder om uiteindelijk de essentie te bereiken: een ritme van vlakken en kleuren, weergegeven in horizontale en verticale lijnen. Dit noemt hij neoplastische kunst. In 1913 neemt de gezaghebbende kunstcriticus Apollinaire notitie van Mondriaans werk op de Salon des Indépendants. Inmiddels signeert hij met het internationaal gemakkelijker in het gehoor liggende Mondrian (met één a). Een tijdelijk verblijf in Nederland wordt in 1914 voorlopig permanent door het uitbreken van WOI. Rusteloos pendelt Mondriaan tussen Amsterdam, Domburg en Laren. In het trefpunt voor kunstenaars, hotel Hamdorf, discussieert Mondriaan over kunst en hij waagt zich regelmatig op de dansvloer.
Naarmate Mondriaan verder experimenteert met vereenvoudigde vormen, neemt het enthousiasme van zijn bewonderaar de ‘kunstpaus’ H.P. Bremmer af. Gelukkig zag Sal Slijper in Laren wel wat in het vernieuwende werk van Mondriaan. Slijper koopt o.a. Boerderij bij Duivendrecht. Ook Theo van Doesburg schrijft een gunstige recensie van Mondriaans werk, dat hij in het Stedelijk ziet. Tijdens een briefwisseling blijkt dat ze op kunstzinnig gebied geestverwanten zijn. Onder de titel De Stijl begint hij het reeds genoemde tijdschrift, waarin ook Bart van der Leck en Mondriaan publiceren. De laatste met zijn Dialoog over de Nieuwe Beelding, waarin hij de niet begrijpende beschouwer van zijn werk de volgende aanbeveling doet: …’door intuïtief aanvoelen, veel zien en vergelijken alleen kan men tot volkomen waardering van het nieuwe komen’…
De catalogus belicht ook Mondriaans tweede Parijse periode, waar hij na WOI terugkeert. In plaats van het door schilders meestal gebruikte licht dat vanuit het noorden binnenvalt, geeft Mondriaan de voorkeur aan van opzij binnenvallend, warmer zuid-oostelijke licht. Hij laat ook steeds meer de textuur van de drager en van de verticaal, dan wel horizontaal gepenseelde toetsen meespelen; deze verfstreken veroorzaken subtiele verschillen in lichtval. Anders dan voorheen werkt hij zonder voorstudies hij plaatst zijn idee met houtskool direct op het doek, waarna lijnen en invulling van de kleurvlakken volgen.
In de catalogus Piet Mondriaan: de man die alles veranderde, leest u meer over Mondriaans experimenten met bredere en dunnere horizontale en verticale lijnen en de daardoor ontstane ritmiek, zoals in Compositie met lijnen en kleur: III.
In 1925 zullen de wegen van Mondriaan en Van Doesburg uiteen gaan. Mondriaan heeft in de gezamenlijk bereikte neoplastische, nieuwe beelding zijn doel bereikt, maar Van Doesburg reist verder naar het door hem genoemde ‘elementarisme’, waarin de diagonale lijn en een spirituele lading prominent aanwezig zijn.
Nesteldrang Inmiddels gaan de jaren blijkbaar tellen. Mondriaans vrije leven kent ook momenten van eenzaamheid, die door avontuurtjes met vrouwen niet opgelost wordt. Het is dan ook niet verrassend dat Mondriaan in 1931 een echt nestje bouwt, compleet met een extra kamertje en een zelf getimmerd wiegje, dat echter leeg zal blijven. Wanneer hij Lily Bles, de dochter van een vriend, die hij als kind nog op schoot hield, herhaaldelijk ten huwelijk vraagt blijft het antwoord in 1932 ‘nee’.
Hoewel Mondriaan de ontvangers van zijn brieven verzocht deze na lezing te vernietigen en hijzelf ook niet veel bewaarde, hebben de onderzoekers via vrienden toch nog heel wat persoonlijke informatie bijeen weten te sprokkelen. Het bevriende echtpaar Van Domselaer dat hem in Parijs opzocht, trof daar een keurige, overdag als een kluizenaar levende Mondriaan aan. Van onaangekondigd bezoek, zeker in de ochtend wanneer hij schreef of schilderde, moest hij niets hebben. s’ Avonds voltrok zich echter een metamorfose. Dan werd hij een sociaal dier, dat niet weg te slaan was van de dansvloer in de jazzclubs.
Doorbraak Tijdens de jaren ‘20 begint Mondriaan internationaal bekendheid te krijgen. Eigentijdse kunstenaars zoeken hem op in zijn atelier, zoals Delaunay, Man Ray en Calder. De laatste bewandelt sinds 1930 met zijn draadfiguren onder invloed van Mondriaan ook de weg naar abstractie. Een weg die Mondriaan inmiddels internationale faam bezorgt. In 1927 verkoopt hij werk aan het Guggenheim Museum en verschillende particuliere verzamelaars in de Verenigde Staten, Zwitersland, Duitsland en eigen land. Onder hen mannen van naam: als Man Ray en Marcel Duchamp. Voor hij zelf in New York aankomt is zijn faam hem vooruit gereisd. Valentine Galery wil Mondriaan in de VS vertegenwoordigen en het Moma in New York koopt eveneens een Mondriaan.
Londen Wegens de oorlogsdreiging neemt Mondriaan de wijk naar Londen. Hij vestigt zich in Hampstead, waar meer kunstenaars als Naum Gabo, Oskar Kokoschka en Kurt Schwitters eveneens zijn neergestreken. In de Londense underground is hij onder de indruk van ijzingwekkende roltrappen. In Engeland zet hij zijn zoektocht naar abstractie voort en krijgt hij de kans om zijn werk te exposeren. ’s Avonds is hij ook hier in de jazzclubs te vinden of gaat hij naar de bioscoop, waar hij verslingerd raakt aan de films van Walt Disney. Wanneer zijn werk door de nazi’s als ‘entartete kunst’ wordt bestempeld laat hij zich, met het oog op het verkrijgen van een visum, door een jonge Amerikaanse kunstenaar Harry Holtzman uitnodigen om naar New York te komen.
Tijdens de eerste bombardementen op Londen, in de Blitzkrieg, weet Mondriaan ternauwernood te ontkomen. In de herfst van 1940 arriveert hij als 68-jarige in New York. Hij is erg onder de indruk van de metropool, die een enorme levenslust in hem opwekt. In de journaliste Charmion von Wiegand vindt hij een laatste liefde. In 1943 publiceert zij een belangrijk artikel over Mondriaans ontwikkeling van figuratie naar abstractie.
Nachtenlang is hij, met onafscheidelijke sigaret, in jazz- en danscafé’s te vinden. In zijn atelier, op stand gelegen op de hoek van 15 East 59th Street en 5th Avenue, experimenteert hij -wanneer zijn inmiddels afnemende gezondheid het toelaat- verder aan uit Parijs en Londen meegebracht én nieuw werk. Ook past hij nieuwe vindingen toe: zoals twee dunne, parallel geschilderde lijnen die zijn werk nog meer dynamiek verlenen en in plaats van alleen maar zwart, ook gekleurde lijnen. Die hem echter voor een probleem plaatsen: er ontstaat diepte in zijn werk. Daar hij deze illusie van perspectief ongewenst vindt, doorbreekt hij deze lijnen met anders-gekleurde vlakjes. Hiermee begint de laatste fase in Mondriaans ontwikkeling naar abstractie. De functie van de lijn moet oplossen. Door deze te doorbreken wil hij het ritme, de polsslag van het leven zelf, aangestuurd door zijn intuïtie, verbeelden.
In 1942 krijgt hij een solotentoonstelling bij Valentine Galery, maar wanneer hij zijn Broadway Boogiewoogie daar aan de wand ziet is hij niet tevreden; het geel is te dominant. Hij besluit tot een remake; resulterend in het doek Victory Boogie Woogie, dat nu solitair getoond wordt in de achterzaal van de tentoonstelling. Met deze zwanenzang behaalde Piet Mondriaan in 1997 postuum een ultieme victorie; het werk werd voor 82 miljoen gulden gekocht; omgerekend 37 miljoen euro. Mondriaan adepts vonden het value for money, anderen vonden het aankoopbedrag, dat de Nederlandse Bank als afscheid van de gulden had gefourneerd, absurd.
Van dichtbij zijn de enigszins losgelaten, gekleurde stukjes cellotape te zien, waarmee Mondriaan tot het laatst, koortsachtig in de weer bleef.
Hoe kwam Mondriaan op het idee voor deze creaties?
Zijn vergelijkbare, iets eerdere compositie Broadway Boogiewoogiezou geïnspireerd zijn op het vanuit zijn raam waargenomen stratenplan van Manhattan met rode stoplichten en yellow cabs.
Het harde werken en de nachtelijke escapades braken Mondriaan op. In de nacht van 31 januari op 1 februari 1944 overlijdt hij aan de gevolgen van een longontsteking. De herdenkingsdienst op 3 februari werd door zo’n 200 belangstellenden, onder wie Marc Chagall, Fernand Léger, Marcel Duchamp, Alexander Calder en Peggy Guggenheim bijgewoond. Zijn laatste werk, dat onvoltooid en zonder titel op Mondriaans schildersezel stond, werd door zijn erfgenaam Harry Holtzman postuum Victory Boogiewoogie gedoopt en zou uitgroeien tot een icoon van de naoorlogse moderne tijd.