Na de succesvolle tentoonstelling La Grande Bleu is het alweer feest in Singer Laren. Tijdens de goed bezochte opening van Frisse Wind gaf conservator Anne van Lienden een sprankelende inleiding over de hoofdrolspelers in de expositie, die in samenwerking met het Museum Kunst der Westküste en het Landesmuseum Hannover tot stand kwam.
Evenals hun Franse en Nederlandse kunstbroeders gaven de impressionisten van het Noorden de door hen waargenomen wereld met vlotte, kleurrijke penseelstreken weer. Vergelijkbaar met de toets van Claude Monet, Jan Hendrik Weissenbruch en Johan Barthold Jongkind, maar toch anders!
De benaming van de stroming waartoe de nu getoonde werken gerekend worden begon als scheldwoord. Zo’n 150 jaar geleden gooide een groep Franse kunstenaars het roer om. In plaats van landschappen en portretten in academische stijl brachten Claude Monet, Auguste Renoir, Berthe Morisot, Alfred Sisley, Camille Pissarro en anderen hun onderwerpen met snelle toets in beeld. Traditionele regels ten aanzien van kleur en perspectief werden losgelaten. Het effect van licht speelde een grote rol in hun werk. Toen zij niet werden toegelaten tot de officiële Salon organiseerden deze modernisten in 1874 een eigen tentoonstelling in de studio van de destijds bekende fotograaf Nadar. Kunstcriticus Louis Leroy vond hetgeen hij daar zag maar niets. Afgaande op een doek met een vage weergave van een zonsopgang door Claude Monet getiteld Impression Soleil Levant, bestempelde Leroy de exposanten als de impressionisten. En dat was niet als compliment bedoeld. De negatieve publiciteit had evenwel een aanzuigende werking. Zo’ n 3500 nieuwsgierige bezoekers hadden er 1 Franc voor over om deze vreemde schilderijen te mogen zien!
Buitenlandse kunstenaars waren wel oprecht geïnteresseerd in deze nieuwe stijl. Al in 1880 was werk van Franse impressionisten in de Hamburgse Kunsthalle te zien. Max Liebermann, Max Slevogt en Lovis Corinth, die de academische regels eveneens loslieten, waren enthousiast.
Het duurde nog even voor het publiek de creaties van deze nieuwlichters kon waarderen, maar in de late 19e en vooral 20e eeuw veroverden de impressionisten de kunstwereld. Niet alleen in Frankrijk en Nederland, maar ook in Denemarken en Duitsland. In de vroege 20e eeuw waren Franse impressionisten al in Duitse musea te zien. Ook de kunstverzameling van Keizer Wilhelm II telde in 1908 al werken van Cézanne, Toulouse-Lautrec, Dégas en Monet.
Alles in de wind
Bijzonder leuk is Max Liebermanns letterlijk en figuurlijk met vaart geschilderde impressie van een vrouw die op een winderige dag de was ophangt.
In de met frisse kleuren geschilderde tentoonstellingszalen is te zien hoe deze Noorderlingen en hun Nederlandse collega’s zich lieten inspireren door thema’s als Licht, Land, Stad, Strand, Reizen en Winter.
Behalve doeken van Johan Barthold Jongkind, Anton Mauve, George Hendrik Breitner en Jan Toorop ziet de bezoeker werk van Fritz Mackensen en de reeds genoemde Duitsers. Denemarken is vertegenwoordigd door Anna en Michael Ancher, Peder Severin Krøyer en Viggo Johansen. Elke nationaliteit heeft haar eigen klankkleur. Terwijl de Franse impressionisten vooral in lichte, zonnige tinten werkten, hanteerden de Nederlanders een meer gedempt, soms zelfs somber palet. Het werk van de Noorderlingen is licht van kleur en vaak voorzien van een zweempje blauw. De typische tint van de Deense hemel na zonsondergang en voor het vallen van de avond; het zogeheten blauwe uur.
Het is goed te zien in het campagnebeeld van de tentoonstelling. Het portret van twee op de rug geziene vrouwen die, niet bezorgd om de zomen van hun japon, langs de vloedlijn wandelen. In 1893 portretteerde Peder Severin Krøyer zijn echtgenote Marie en haar vriendin de kunstenares Anna Ancher tijdens een verblijf op Skagen. Ze waren in deze stad op het noordelijke puntje van Jutland neergestreken om de lokale vissers te schilderen. Het blauw van de lucht en dat van het water, gaat welhaast vertigo veroorzakend in elkaar over. In de japonnen van de dames – welke tint hebben die eigenlijk? – tovert Krøyer met kleur!
Bijzonder is ook de combinatie van dat blauwe uur met de vuurgloed op de gezichten van de figuren in Laurits Tuxens Sint-Jansvuur op het strand dat hij in 1920 eveneens op Skagen schilderde.
Licht en wat dat element doet met kleur is in in de eerste zaal op alle mogelijke manieren te zien. Door de in dialoog gepresenteerde werken laten de Duitse, Deense en Nederlandse meesters zich goed vergelijken. In een typisch Hollands Polderlandschap met molens van Jan Hendrik Weissenbruch raakt de zon de wolken, die in het water worden weerspiegeld, licht aan. Het is een mooi voorbeeld van de invloeden van de School van Barbizon en het Franse impressionisme die Nederland rond 1870 bereikten. Vanuit Parijs brachten Jozef Israëls en andere schilders van de Haagse School ze mee naar huis. In hun poging om een indruk of stemming op het doek te vangen waren zij vooral geboeid door wisselende atmosferische omstandigheden. Daarvan getuigt ook George Hendrik Breitners weergaloze impressie van het natte plaveisel van de Dam met de Nieuwe Kerk uit 1891.
Weissenbruch verwoordde het zo: …’Licht en lucht: dat is de kunst! Ik kan in mijn schilderijen, vooral in de luchten, nooit genoeg licht brengen’…
Schetsmatige impressies
De stijl van de Nederlandse impressionisten werd geleidelijk aan steeds schetsmatiger. Interessant is het onderlinge contact tussen de Nederlandse, Franse, Duitse en Deense kunstenaars. Jozef Israëls introduceerde Max Liebermann bijvoorbeeld in Laren. En ook Jan Toorop speelt een verbindende rol. Uit de vaste collectie van het museum ziet de bezoeker verschillende doeken met paarden en het lieflijke meisje op klompen, dat in 1897 onder hoge bomen van de Larens Brink naar school liep. Het zonlicht valt, goed waargenomen, door het bladerdak op haar gezicht haar schort en het pad.
In de expositie worden meer schilderijen getoond die in het kunstenaarsdorp Laren en omstreken tot stand kwamen, zoals de kleurrijke impressie van een Blaricumse boer door Co Breeman. David Schulmans Boerderij in de sneeuw dat in de laatste aan het thema winter gewijde zaal te zien is, ontstond eveneens in Laren. Deze winkelier van schilders benodigdheden aan de Larense Brink nam in 1915 niet onverdienstelijk zelf het penseel ter hand.
Ook Henry William Singer Jr. de stichter van het Singer Museum kreeg een soortgelijke aanvechting. Van zijn hand ontdekte ik een Sisley-achtige impressie van de inmiddels onherkenbare tuin van Villa de Witte Zwanen. Singer was geïnspireerd door de tuinschilderijen van de zogeheten Givernisten, die hun ideeën opdeden in de tuin van Claude Monet in Giverney.
Liefhebbers van groen kunnen in deze expositie hun hart ophalen. Max Liebermann gaf in 1914 met pasteuze toets een welhaast expressionistische impressie van zijn moestuin aan de Wannsee nabij Berlijn. Wie de film Conspiracy zag, gefilmd in een prachtige buitenplaats aan de Wannsee krijgt bij het lezen van deze plaatsnaam wellicht een inktzwarte herinnering. De top van de SS kwam hier bijeen om het ‘Jodenvraagstuk’ te bespreken. Lovis Corinth gaf een nog onstuimiger, woest geschilderde impressie van zijn tuin aan de Walchensee in Beieren, een locatie die minder beladen herinneringen genereert.
1.Max Liebermann (1847-1935) De moestuin in Wannsee naar het noordoosten c. 1929, Olieverf op doek 40 × 50,5 cm Museum Kunst der Westküste
2.Lovis Corinth (1858-1925) Tuin in Urfeld am Walchensee 1923 Olieverf op lindenhout |32,6 × 44,2 cm Landesmuseum Hannover
Het heerlijke portret van een Meisje met zonnehoed situeerde Jo Koster in 1911 voor het decor van een op Vincent Van Goghs tuin van Daubigny geïnspireerde achtergrond. Jo Koster is naast Anna Ancher en Arina Hugenholz een van de weinige vrouwelijke exposanten. Nadat zij de zogenoemde ‘damesschilderklas’ aan de Rijksacademie in Amsterdam had doorlopen begon Arina Hugenholz op advies van Mauve in de openlucht te tekenen. Getuige het idyllische Kinderen aan een hek sloeg zij deze raadgeving niet in de (frisse) wind.
Karl Hagemeister tenslotte zoemt in zijn letterlijk en figuurlijk bedwelmende Witte Papaver uit 1881 in op een uitsnede, waarin hij de natuur, zonder menselijke figuren, de hoofdrol geeft.
Strand- en zeegezichten
Talrijk zijn impressies van Hollandse en Deense strand- en zeegezichten. We keren nog even terug naar Skagen waar Laurits Tuxen in 1908 een betoverende impressie van de zee vastlegde. In zijn recensie in de NRC van 18 januari jl. noemt Gijsbert van der Wal deze Frisse dag in Juni het mooiste schilderij op de tentoonstelling. Een werk om lang bij stil te staan en dan, heel geestig verwoord: …’als de suppoost even niet kijkt, in weg te zwemmen’… En inderdaad: de branding is zo natuurgetrouw weergegeven dat je er in zou willen duiken!
Enkele bekende strandgezichten uit de eigen collectie van Singer Laren zijn ook present, zoals mijn favoriete doek van Ferdinand Hart Nibbrig, waarin hij met pointillistische toets een betoverende impressie geeft van Zeeuwse meisjes in de duinen van Zoutelande. Heel anders van toon en stijl is de schetsmatige impressie die Max Liebermann rond 1899 geeft van badende jongens in Zandvoort. Bijzonder leuk is zijn met schwung geschilderd partijtje tennis op een Noordzeestrand. Een sport die, destijds nog maar net uit Engeland overgewaaid, ook door dames van stand werd beoefend. Wat zullen ze het onder hun hoeden en lange japonnen warm gehad hebben!
Verrassend is een klein schetsmatig strandgezicht met een enkel figuurtje in de branding en aan de horizon het silhouet van de Pier van Scheveningen. Met enig ongeloof ontwaar ik in rood de signatuur van niemand minder dan Kandinsky!
Onder de noemer Stad valt een in grijs en okertonen geschilderd stadsgezicht van Frankfurt op. Beetje saai misschien, maar met het hondje dat de boomstam links als pispaaltje gebruikt, voorzag Max Slevogt het werk van een anekdotisch detail.
Van zijn hand zie je ook een bijzonder goed getroffen impressie van een meisje dat in de dierentuin stilstaat bij het leeuwenverblijf. Door het lage standpunt waarmee de schilder de scène in beeld brengt wordt het machtige voorkomen van de koning der dieren, zelfs in liggende houding, benadrukt!
Ook het thema reizen komt aan bod. Door de aanleg van de spoorwegen werden velerlei gebieden voor reizigers en kunstenaars bereikbaar. Op pittoreske plekken als Laren, Worpswede in Noord-Duitsland en het Deense Skagen ontstonden kunstenaarskolonies.
In de tentoonstelling brengt het spoor de bezoeker niet alleen daar, maar ook in Amsterdam, Frankfurt, Berlijn, Rome, Pompeï en Zuid-Frankrijk. Vandaar stak Hart Nibbrig zelfs over naar Algerije. Het landschap dat daar in 1905 ontstond was in de vorige tentoonstelling La Grande Bleu ook te zien.
Het kompas van Louis Apol wees in tegengestelde richting. Een monumentaal doek met een Noors Fjord herinnert aan de Poolexpeditie waar Apol in 1880 aan deelnam.
Het laatste thema van de tentoonstelling, Winter, sloot tijdens de opening toepasselijk aan bij de actuele weersgesteldheid van die dag. Hier zie je sneeuwlandschappen van Anton Mauve, Willem Witsen en een knisperend op de 17e -eeuwse wintergezichten van Avercamp geïnspireerd doek met ijsvermaak door Johan Barthold Jongkind. Het doek, waarin hij de houding van de schaatsers goed getroffen heeft en waarin je zelfs heel geestig, een figuur onderuit ziet gaan, is een bruikleen van Museum Kunst der Westküste.
33,5 × 51 cm Museum Kunst der Westküste
Bekijk na het zien van Frisse Wind de monumentale met brede toets opgezette Zeegezichten van Jochen Hein in de Van den Brink Galerij. Impressies van een nu eens woest kolkende- en na de storm weer tot rust gekomen gladde zee. De schilder nodigt te kijker uit om de zeegezichten op je netvlies te ontvangen en de beelden in je hoofd af te maken.