Oog in Oog. De mensen achter mummieportretten tot en met 20 mei in het Allard Pierson Museum, Amsterdam.

Als de dag van gisteren
Tijdens het eerste blok van de studie kunstgeschiedenis maakte ik kennis met mummieportretten uit het oude Egypte. Ze zijn gevonden in de Fajoem, een oase bij een zoetwatermeer dat gevoed werd door de jaarlijkse overstroming van de Nijl. De hier gevonden funeraire portretten van de welgestelde elite dateren van de Romeinse tijd. Bijna twee millennia na hun overlijden kijken de geportretteerde mannen en vrouwen je fris en onbevangen aan; alsof hun beeltenis nog maar gisteren werd vereeuwigd! Een verbijsterende en mogelijk zelfs schokkende ervaring voor degenen die vandaag naar hen kijken.

Wie waren deze mensen?
De beeltenissen op deze portretten behoren toe aan (afstammelingen van) Griekse en Romeinse kolonisten, die destijds in de Romeinse provincie Egypte woonden en werkten. Ik neem u even mee terug in de tijd. De eerste Grieken vestigden zich daar al in de 8e eeuw v. Chr. gevolgd door nieuwkomers die zich hier in de Hellenistische periode na de verovering van Egypte door Alexander de Grote (332 v. Chr.) vestigden. Toen Octavianus, de latere keizer Augustus, zijn rivaal Antonius en de Egyptische koningin Cleopatra in de Slag bij Actium versloeg werd Egypte in 31 v. Chr. een Romeinse Provincie.

De nieuwkomers brachten hun taal en cultuur mee. Alexandrië groeide uit tot een belangrijke culturele hoofdstad. In de beeldhouwkunst ontstond bijvoorbeeld een samengaan van Faraonische- en Griekse tradities. De Egyptische frontaliteit werd verlevendigd met vloeiende contouren van de Grieks-Romeinse stijl. In de eerste eeuwen van onze jaartelling ontstonden ook de realistische bijna modern ogende mummieportretten die nog tot 25 februari in het Allard Pierson Museum te zien zijn. De tentoonstelling licht niet alleen toe wie zij waren, maar beantwoordt ook de vraag hoe en door wie deze portretten gemaakt werden en waarom.

Portretten worden meestal ‘pro memoria’ gemaakt; ter herinnering aan levende- en ter nagedachtenis van overleden personen. Geschilderde portretten zijn vaak enigszins geïdealiseerd, maar mummieportretten lijken  een grote mate van realisme te vertonen. Dat heeft te maken met de functie. Met het oog op het leven na de dood fungeerde het mummieportret oorspronkelijk als baken voor de ziel bij het terugvinden van het bijbehorende lichaam.  

Op oudere sarcofagen werden algemene portretten aangebracht, maar in Romeins Egypte ontstond het gebruik van realistische dodenportretten. Deze werden aan het ‘hoofdeinde’ van de mummie tussen de windselen aangebracht. Voor de bijzetting in een graftombe bleef de kist nog enige tijd in de woning van de overledene staan. Er zijn mummies bekend waarop kindertekeningen zijn aangebracht. Kennelijk een gebruik dat tegenwoordig navolging vindt. Onlangs zag ik een doodskist waarop kindertekeningen voorzien van teksten waren aangebracht. Een vond ik zowel schokkend als geestig: …laat je niet kisten
Om het leven na de dood te waarborgen werd het lichaam gemummificeerd. Een proces dat zo’n 70 dagen duurde. Eerst werden de organen verwijderd, daarna werd de overledene in een bad met natron gelegd. Zo werd het vocht aan het lichaam onttrokken. Daarna werd het lijk met hars en/of bijenwas bedekt en in doeken gewikkeld in een grafkist gelegd. Op de windselen, waarvan je in de tentoonstelling ook enkele voorbeelden ziet, werden spreuken uit het dodenboek -een reisgids voor het hiernamaals- en afbeeldingen van Osiris, de god van het dodenrijk aangebracht.

Realisme 

Portret van Ammonius, 225-250 n. Chr.. Linnen, beschilderd in encaustiek techniek.
Foto Marina Marijnen

In antwoord op de vraag hoe gelijkend deze portretten zijn is wel gesuggereerd dat de kunstenaars gebruik maakten van sjablonen, die zij met een persoonlijk toetsje individualiseerden. Staand voor het portret van een knappe man met baard kan ik daar nog wel in meegaan. Hij lijkt op het ‘portret’ van de apostel Petrus dat ik ooit zag in het Catharinaklooster in de Sinaï. Maar zou het naar een sjabloon vervaardigde portret van Ammonius (225-250 n. Chr.) slechts door toevoeging van een paar afstaande oren geïndividualiseerd zijn? Dat geloof ik niet. Met zijn indringende blik, welgevormde mond en mooie kin met knikje heeft hij in mijn ogen geen algemeen, maar veeleer een specifiek eigen voorkomen.
Dat geldt eveneens voor het uit de late 2e eeuw daterende portret van een man die de wereld met een enigszins verschrikte gelaatsuitdrukking tegemoet blikt. Ook de beeltenis van een lieflijke jonge vrouw uit de vroege 2e eeuw maakt een heel persoonlijke indruk op mij.

Portret van een jonge vrouw, 120-130 n. Chr. Paneel beschilderd in encaustiek techniek. Foto Marina Marijnen.

Encaustiek
De levendige uitstraling van de geportretteerden werd, afhankelijk van de vaardigheid van de portrettist, mede bereikt door de toegepaste schildertechniek. Bij de zogeheten encaustiek worden pigmenten opgelost in verwarmde bijenwas. Omdat het verkregen mengsel vrijwel direct stolt moest de schilder snel te werk gaan, resulterend in een levendig, welhaast impressionistisch effect. De tools die de schilders hierbij hanteerden en monsters van de talrijke pigmenten zijn in de tentoonstelling te zien. Wie waren deze schilders? Meest anonieme slaaf gemaakten. Van een enkeling is de naam bekend: Serapion en Demetrios, die waarschijnlijk in Alexandrië werkzaam waren. Verschillende mummieportretten zijn op een drager van linnen aangebracht, maar de meeste werden op hout geschilderd. In de expositie zie je voorbeelden van de gebruikte houtsoorten. Het uit Europa geïmporteerde lindenhout was wegens de gladde structuur favoriet.                                                                          
Soms voegde de schilder attributen aan het portret toe, terwijl sieraden en lauwerkransen met bladgoud -symbool van de eeuwigheid- werden aangezet.  De presentatie wordt verlevendigd met archeologische vondsten van velerlei aard: reliëfs met grafscènes, godenbeeldjes, sculptuurtjes van bepaalde beroepen, kinderspeelgoed, sieraden en munten en voor de liefhebbers: tekstfragmenten op papyrus met informatie over alle mogelijke transacties.

De geportretteerden zien er opvallend jeugdig uit. Zouden zij allen jong zijn gestorven? De herinnering aan een dode wordt tegenwoordig vaak levend gehouden met een foto van de overledene in een jongere versie van zichzelf. De in overlijdensberichten veelgebruikte wens … ‘herinner mij in de stralende zon, … toen ik alles nog kon’… lijkt ook in het oude Egypte te hebben bestaan.

De geportretteerden in de fajoemportretten zijn en face in beeld gebracht; de ogen stevig gefixeerd op de beschouwer, aldus Bianca Stigter in de NRC van 4 januari 2024. In literatuur, waarin deze portretten als voorlopers van de orthodoxchristelijke iconen worden besproken, wordt deze blik echter anders uitgelegd. De overledenen richten de blik over onze hoofden heen op een voor ons nog onzichtbare wereld. Bij deze explicatie moest ik denken aan de woorden uit 1 Korinthiërs 13: …’Nu immers kijken wij door middel van een spiegel in een raadsel, maar dan zullen wij zien van aangezicht tot aangezicht’
Het woord raadsel lees ik ook in een citaat van de Britse kunst criticus John Berger: …’The fayoum portraits touch us, as if they have been painted last month….Why? That is the riddle’… Maar zo raadselachtig is het niet. Mensen van toen en nu haken allen aan het leven en zijn gehecht aan de mensen met wie zij dat leven delen. Door het levensechte mummieportret bleven ze letterlijk en figuurlijk nabij. Eenmaal in het graf kon de ziel het lichaam van de overledene door het realistische portret moeiteloos terugvinden.

De tentoonstelling besluit met informatie over de huidige stand van onderzoek. Sinds de Fajoemportretten na 1887 beschikbaar kwamen, werden deze met kennersblik onderzocht. De onderzoekers van het zogenoemde APPEAR project (Ancient Panel Painting Examination, Analysis and Research) en het onderzoeksproject Face tot Face staan tegenwoordig moderne wetenschappelijke methodes ten dienste. Zoals de RIS (Reflectance Imaging Spectroscopie), waarmee onder de verflagen kan worden gekeken en (macro) röntgenfluorescentie (XRF), waarbij een portret met röntgenstralen wordt onderzocht.

Link: Allard Pierson Museum

Frisse Wind; Impressionisme van het Noorden. Tot 6 mei in Singer Laren.

Peder Severin Krøyer, Anna Ancher en Marie Krøyer op het strand van Skagen , 1893

Na de succesvolle tentoonstelling La Grande Bleu is het alweer feest in Singer Laren. Tijdens de goed bezochte opening van Frisse Wind gaf conservator Anne van Lienden een sprankelende inleiding over de hoofdrolspelers in de expositie, die in samenwerking met het Museum Kunst der Westküste en het Landesmuseum Hannover tot stand kwam.

Evenals hun Franse en Nederlandse kunstbroeders gaven de impressionisten van het Noorden de door hen waargenomen wereld met vlotte, kleurrijke penseelstreken weer. Vergelijkbaar met de toets van Claude Monet, Jan Hendrik Weissenbruch en Johan Barthold Jongkind, maar toch anders!

De benaming van de stroming waartoe de nu getoonde werken gerekend worden begon als scheldwoord. Zo’n 150 jaar geleden gooide een groep Franse kunstenaars het roer om. In plaats van landschappen en portretten in academische stijl brachten Claude Monet, Auguste Renoir, Berthe Morisot, Alfred Sisley, Camille Pissarro en anderen hun onderwerpen met snelle toets in beeld. Traditionele regels ten aanzien van kleur en perspectief werden losgelaten. Het effect van licht speelde een grote rol in hun werk.  Toen zij niet werden toegelaten tot de officiële Salon organiseerden deze modernisten in 1874 een eigen tentoonstelling in de studio van de destijds bekende fotograaf Nadar. Kunstcriticus Louis Leroy vond hetgeen hij daar zag maar niets. Afgaande op een doek met een vage weergave van een zonsopgang door Claude Monet getiteld Impression Soleil Levant, bestempelde Leroy de exposanten als de impressionisten. En dat was niet als compliment bedoeld. De negatieve publiciteit had evenwel een aanzuigende werking. Zo’ n 3500 nieuwsgierige bezoekers hadden er 1 Franc voor over om deze vreemde schilderijen te mogen zien!
Buitenlandse kunstenaars waren wel oprecht geïnteresseerd in deze nieuwe stijl. Al in 1880 was werk van Franse impressionisten in de Hamburgse Kunsthalle te zien. Max Liebermann, Max Slevogt en Lovis Corinth, die de academische regels eveneens loslieten, waren enthousiast.

Het duurde nog even voor het publiek de creaties van deze nieuwlichters kon waarderen, maar in de late 19e en vooral 20e eeuw veroverden de impressionisten de kunstwereld. Niet alleen in Frankrijk en Nederland, maar ook in Denemarken en Duitsland. In de vroege 20e eeuw waren Franse impressionisten al in Duitse musea te zien. Ook de kunstverzameling van Keizer Wilhelm II telde in 1908 al werken van Cézanne, Toulouse-Lautrec, Dégas en Monet.

Alles in de wind
Bijzonder leuk is Max Liebermanns letterlijk en figuurlijk met vaart geschilderde impressie van een vrouw die op een winderige dag de was ophangt.

Max Liebermann (1847-1935) Was drogen – De bleek 1890, Olieverf op paneel 26,5 × 37,5 cm Museum Kunst der Westküste, langdurig bruikleen uit particulier bezit

In de met frisse kleuren geschilderde tentoonstellingszalen is te zien hoe deze Noorderlingen en hun Nederlandse collega’s zich lieten inspireren door thema’s als Licht, Land, Stad, Strand, Reizen en Winter.                                                                      

Behalve doeken van Johan Barthold Jongkind, Anton Mauve, George Hendrik Breitner en Jan Toorop ziet de bezoeker werk van Fritz Mackensen en de reeds genoemde Duitsers. Denemarken is vertegenwoordigd door Anna en Michael Ancher, Peder Severin Krøyer en Viggo Johansen. Elke nationaliteit heeft haar eigen klankkleur. Terwijl de Franse impressionisten vooral in lichte, zonnige tinten werkten, hanteerden de Nederlanders een meer gedempt, soms zelfs somber palet. Het werk van de Noorderlingen is licht van kleur en vaak voorzien van een zweempje blauw. De typische tint van de Deense hemel na zonsondergang en voor het vallen van de avond; het zogeheten blauwe uur.  

Het is goed te zien in het campagnebeeld van de tentoonstelling. Het portret van twee op de rug geziene vrouwen die, niet bezorgd om de zomen van hun japon, langs de vloedlijn wandelen. In 1893 portretteerde Peder Severin Krøyer zijn echtgenote Marie en haar vriendin de kunstenares Anna Ancher tijdens een verblijf op Skagen. Ze waren in deze stad op het noordelijke puntje van Jutland neergestreken om de lokale vissers te schilderen. Het blauw van de lucht en dat van het water, gaat welhaast vertigo veroorzakend in elkaar over. In de japonnen van de dames – welke tint hebben die eigenlijk? – tovert Krøyer met kleur!

Bijzonder is ook de combinatie van dat blauwe uur met de vuurgloed op de gezichten van de figuren in Laurits Tuxens Sint-Jansvuur op het strand dat hij in 1920 eveneens op Skagen schilderde.

Laurits Tuxen (1853-1927) Sint-Jansvuur op het strand van Skagen 1920 Olieverf op doek 110 × 88 cm Museum Kunst der Westküste

Licht en wat dat element doet met kleur is in in de eerste zaal op alle mogelijke manieren te zien. Door de in dialoog gepresenteerde werken laten de Duitse, Deense en Nederlandse meesters zich goed vergelijken. In een typisch Hollands Polderlandschap met molens van Jan Hendrik Weissenbruch raakt de zon de wolken, die in het water worden weerspiegeld, licht aan. Het is een mooi voorbeeld van de invloeden van de School van Barbizon en het Franse impressionisme die Nederland rond 1870 bereikten. Vanuit Parijs brachten Jozef Israëls en andere schilders van de Haagse School ze mee naar huis. In hun poging om een indruk of stemming op het doek te vangen waren zij vooral geboeid door wisselende atmosferische omstandigheden. Daarvan getuigt ook George Hendrik Breitners weergaloze impressie van het natte plaveisel van de Dam met de Nieuwe Kerk uit 1891.

Weissenbruch verwoordde het zo: …’Licht en lucht: dat is de kunst! Ik kan in mijn schilderijen, vooral in de luchten, nooit genoeg licht brengen’…    

Schetsmatige impressies
De stijl van de Nederlandse impressionisten werd geleidelijk aan steeds schetsmatiger. Interessant is het onderlinge contact tussen de Nederlandse, Franse, Duitse en Deense kunstenaars. Jozef Israëls introduceerde Max Liebermann bijvoorbeeld in Laren. En ook Jan Toorop speelt een verbindende rol. Uit de vaste collectie van het museum ziet de bezoeker verschillende doeken met paarden en het lieflijke meisje op klompen, dat in 1897 onder hoge bomen van de Larens Brink naar school liep. Het zonlicht valt, goed waargenomen, door het bladerdak op haar gezicht haar schort en het pad.

Max Liebermann Lopend meisje, 1897

In de expositie worden meer schilderijen getoond die in het kunstenaarsdorp Laren en omstreken tot stand kwamen, zoals de kleurrijke impressie van een Blaricumse boer door Co Breeman. David Schulmans Boerderij in de sneeuw dat in de laatste aan het thema winter gewijde zaal te zien is, ontstond eveneens in Laren. Deze winkelier van schilders benodigdheden aan de Larense Brink nam in 1915 niet onverdienstelijk zelf het penseel ter hand.

David Schulman (1881-1966) Boerderij in de sneeuw, 1915, Olieverf op doek, 52,5 × 72,5 cm Singer Laren

Ook Henry William Singer Jr. de stichter van het Singer Museum kreeg een soortgelijke aanvechting.  Van zijn hand ontdekte ik een Sisley-achtige impressie van de inmiddels onherkenbare tuin van Villa de Witte Zwanen. Singer was geïnspireerd door de tuinschilderijen van de zogeheten Givernisten, die hun ideeën opdeden in de tuin van Claude Monet in Giverney.  
Liefhebbers van groen kunnen in deze expositie hun hart ophalen. Max Liebermann gaf in 1914 met pasteuze toets een welhaast expressionistische impressie van zijn moestuin aan de Wannsee nabij Berlijn. Wie de film Conspiracy zag, gefilmd in een prachtige buitenplaats aan de Wannsee krijgt bij het lezen van deze plaatsnaam wellicht een inktzwarte herinnering. De top van de SS kwam hier bijeen om het ‘Jodenvraagstuk’ te bespreken. Lovis Corinth gaf een nog onstuimiger, woest geschilderde impressie van zijn tuin aan de Walchensee in Beieren, een locatie die minder beladen herinneringen genereert.

1.Max Liebermann (1847-1935) De moestuin in Wannsee naar het noordoosten c. 1929, Olieverf op doek 40 × 50,5 cm Museum Kunst der Westküste
2.Lovis Corinth (1858-1925) Tuin in Urfeld am Walchensee 1923 Olieverf op lindenhout |32,6 × 44,2 cm Landesmuseum Hannover

Het heerlijke portret van een Meisje met zonnehoed situeerde Jo Koster in 1911 voor het decor van een op Vincent Van Goghs tuin van Daubigny geïnspireerde achtergrond. Jo Koster is naast Anna Ancher en Arina Hugenholz een van de weinige vrouwelijke exposanten. Nadat zij de zogenoemde ‘damesschilderklas’ aan de Rijksacademie in Amsterdam had doorlopen begon Arina Hugenholz op advies van Mauve in de openlucht te tekenen. Getuige het idyllische Kinderen aan een hek sloeg zij deze raadgeving niet in de (frisse) wind.  

Arina Hugenholtz (1848-1934) Kinderen aan een hek onged. Olieverf op doek 36 × 46 cm, Singer Laren

Karl Hagemeister tenslotte zoemt in zijn letterlijk en figuurlijk bedwelmende Witte Papaver uit 1881 in op een uitsnede, waarin hij de natuur, zonder menselijke figuren, de hoofdrol geeft.  

Strand- en zeegezichten
Talrijk zijn impressies van Hollandse en Deense strand- en zeegezichten. We keren nog even terug naar Skagen waar Laurits Tuxen in 1908 een betoverende impressie van de zee vastlegde.  In zijn recensie in de NRC van 18 januari jl. noemt Gijsbert van der Wal deze Frisse dag in Juni het mooiste schilderij op de tentoonstelling. Een werk om lang bij stil te staan en dan, heel geestig verwoord: …’als de suppoost even niet kijkt, in weg te zwemmen’… En inderdaad: de branding is zo natuurgetrouw weergegeven dat je er in zou willen duiken!

Laurits Tuxen (1853-1927) Frisse junidag op Skagen 1908 Olieverf op doek 46 × 64 cm Museum Kunst der Westküste

Enkele bekende strandgezichten uit de eigen collectie van Singer Laren zijn ook present, zoals mijn favoriete doek van Ferdinand Hart Nibbrig, waarin hij met pointillistische toets een betoverende impressie geeft van Zeeuwse meisjes in de duinen van Zoutelande. Heel anders van toon en stijl is de schetsmatige impressie die Max Liebermann rond 1899 geeft van badende jongens in Zandvoort. Bijzonder leuk is zijn met schwung geschilderd partijtje tennis op een Noordzeestrand. Een sport die, destijds nog maar net uit Engeland overgewaaid, ook door dames van stand werd beoefend. Wat zullen ze het onder hun hoeden en lange japonnen warm gehad hebben!

Verrassend is een klein schetsmatig strandgezicht met een enkel figuurtje in de branding en aan de horizon het silhouet van de Pier van Scheveningen. Met enig ongeloof ontwaar ik in rood de signatuur van niemand minder dan Kandinsky!  

Wassily Kandinsky (1866-1944) Scheveningen – Strand 1904 Olieverf op doek op board | 23,7 × 32,7 cm Museum Kunst der Westküste

Onder de noemer Stad valt een in grijs en okertonen geschilderd stadsgezicht van Frankfurt op. Beetje saai misschien, maar met het hondje dat de boomstam links als pispaaltje gebruikt, voorzag Max Slevogt het werk van een anekdotisch detail.  

Max Slevogt (1868-1932) Gezicht op Frankfurt, 1911, Olieverf op doek 64,5 × 74,4 cm Landesmuseum Hannover, langdurig bruikleen van de stad Hannover

Van zijn hand zie je ook een bijzonder goed getroffen impressie van een meisje dat in de dierentuin stilstaat bij het leeuwenverblijf. Door het lage standpunt waarmee de schilder de scène in beeld brengt wordt het machtige voorkomen van de koning der dieren, zelfs in liggende houding, benadrukt!  

Max Slevogt (1868-1932) Meisje voor de leeuwenkooi , 1901 Olieverf op doek54,5 × 81,5 cm Landesmuseum Hannover

Ook het thema reizen komt aan bod. Door de aanleg van de spoorwegen werden velerlei gebieden voor reizigers en kunstenaars bereikbaar. Op pittoreske plekken als Laren, Worpswede in Noord-Duitsland en het Deense Skagen ontstonden kunstenaarskolonies.  

In de tentoonstelling brengt het spoor de bezoeker niet alleen daar, maar ook in Amsterdam, Frankfurt, Berlijn, Rome, Pompeï en Zuid-Frankrijk. Vandaar stak Hart Nibbrig zelfs over naar Algerije. Het landschap dat daar in 1905 ontstond was in de vorige tentoonstelling La Grande Bleu ook te zien. 

Het kompas van Louis Apol wees in tegengestelde richting. Een monumentaal doek met een Noors Fjord herinnert aan de Poolexpeditie waar Apol in 1880 aan deelnam.

Louis Apol (1850-1936) Een Noors fjord c. 1880 Olieverf op doek 80 × 121,5 cm Museum Kunst der Westküste

Het laatste thema van de tentoonstelling, Winter, sloot tijdens de opening toepasselijk aan bij de actuele weersgesteldheid van die dag. Hier zie je sneeuwlandschappen van Anton Mauve, Willem Witsen en een knisperend op de 17e -eeuwse wintergezichten van Avercamp geïnspireerd doek met ijsvermaak door Johan Barthold Jongkind. Het doek, waarin hij de houding van de schaatsers goed getroffen heeft en waarin je zelfs heel geestig, een figuur onderuit ziet gaan, is een bruikleen van Museum Kunst der Westküste.

Johan Barthold Jongkind (1819-1891) Schaatsers bij Maassluis , 1866 Olieverf op doek,
33,5 × 51 cm Museum Kunst der Westküste

Bekijk na het zien van Frisse Wind de monumentale met brede toets opgezette Zeegezichten van Jochen Hein in de Van den Brink Galerij. Impressies van een nu eens woest kolkende- en na de storm weer tot rust gekomen gladde zee. De schilder nodigt te kijker uit om de zeegezichten op je netvlies te ontvangen en de beelden in je hoofd af te maken.

Link: Singer Laren, Frisse wind

Geverifieerd door MonsterInsights