Naïef Realisme: van Rousseau tot Grandma Moses. Tot en met 25 juni in Museum More, Gorssel.

Henri Rousseau, Tropisch Bos met apen, 1910. Doek 130 x 163 cm.
Courtesy National Gallery of Art, Washington D.C

Na een halve eeuw in de coulissen maken naïeve kunstenaars de laatste decennia hun comeback. Voor de tentoonstelling Naïef realisme van Rousseau tot Grandma Moses is het Gorselsse museum de plek bij uitstek. Museum More is sinds 2015 hèt podium voor M0dern REalisme. De eigen collectie, Nederlandse kunst uit het interbellum vormt het uitgangspunt voor tijdelijke tentoonstellingen, waarin deze in een breder internationaal perspectief gepresenteerd wordt.

In de ruime zalen van het door Hans van Heeswijk voor museale doelen verbouwde voormalige gemeentehuis van Gorssel zijn tot en met 25 juni zesentwintig Amerikaanse en Europese kunstenaars bijeengebracht. Deze artistieke vogels van diverse pluimage vormen geen stroming, maar zij hebben drie dingen gemeen. De meesten zijn autodidact, hun vormentaal is anti-academisch, vandaar het etiket naïef realisme. En zij brengen geen historische, bijbelse of mythologische thema’s in beeld, maar eenvoudige alledaagse onderwerpen. De soms onbeholpen aandoende vormentaal, waarin perspectief en correcte weergave van de menselijke anatomie ontbreken, verleent hun werk een speciale charme.

In 1938 werd het naïeve realisme in de schilderkunst door Alfred Barr, de vooruitstrevende directeur van het New Yorkse MoMA, internationaal op de kaart gezet. In de baanbrekende tentoonstelling Masters of Popular Painting werden voor het eerst 150 kunstwerken van ongeschoolde ‘zondagsschilders’ getoond.

Tijdens het Interbellum genoten de werken van de naïeve realisten veel publieke belangstelling. Mogelijk hing dit samen met hun lieflijke sfeer, die herinneringen opriep aan betere tijden. Maar na WOII werd deze waardering overschaduwd door de roep om vernieuwing en vooruitgang. De figuratieve vormentaal, met dedain afgedaan als imitatie van de zichtbare werkelijkheid, maakte plaats voor abstracte kunst. In Europa manifesteerde deze nieuwe visie zich in de Cobra beweging, waarin kunstenaars als Karel Appel en Asger Jorn, afkomstig uit Copenhagen, Brussel en Amsterdam elkaar hadden gevonden. In de VS uitten de leden van The New York School zich in de niet zelden heftige vormentaal van het Abstract Expressionisme. Bekende representanten van deze stijl zijn Jackson Pollock en de Rotterdammer van geboorte Willem de Kooning. 

Naïef realisme
De expositie biedt een kleurrijk overzicht van ‘professionele amateurs’. Voor de samenstelling grepen de tentoonstellingsmakers terug op de genoemde expositie van 1938. Geen van de exposanten is academisch geschoold en dat kun je wel zien ook. Van de anatomie van mens en dier klopt niet veel en ook het perspectief is gemankeerd of ontbreekt. De makers van deze schilderijen, meest van eenvoudige komaf, begonnen vaak op latere leeftijd in hun vrije tijd te schilderen. De bekendste destijds nog als ‘zondagsschilder’ aangeduide vertegenwoordiger is Henri Rousseau (1844-1910), bijgenaamd ‘le douanier’. Van zijn hand ziet de bezoeker Tropisch bos met apen uit 1910. Voor zijn onderwerpen hoefde hij niet ver te reizen. In Parijs zag hij de exotische planten en dieren in de Jardin des Plantes en de bijbehorende  Ménagerie. In de jaren ’40 werd dit werk als naïef bestempeld. Soms werden de creaties van Rousseau en geestverwanten met het enigszins verwarrende predicaat moderne primitieven aangeduid. De vijftiende-eeuwse kunstenaars die in de kunstgeschiedenis met diezelfde term worden aangeduid, waren echter bepaald niet primitief. Integendeel: met hun betoverende kleurgebruik, toepassing van perspectief en kennis van de anatomie baanden Jan van Eyck en Rogier van der Weyden de weg naar een nieuwe alleszins overtuigende schilderstijl.

Museum More hanteert de term naïef realisme. Een vangnet voor kunstenaars die, ongeacht sociale positie, het ontbreken van academische scholing en grote onderlinge verschillen hun onderwerp met nauwgezette aandacht voor detail, hyperfocus, in beeld brengen. Een werkwijze die goed uit de verf komt in het fotorealistische kastanjelaantje van Jean Ève, waarin elk boomblaadje minutieus is weergegeven. In Hond met pups heeft Morris Hirshfield elk haartje eveneens meticuleus, maar tegelijkertijd onrealistisch, in beeld gebracht.

(Her)Waardering
De herwaardering voor het naïeve realisme past in het huidige tijdsbeeld. De roep om diversiteit en inclusie klinkt steeds luider en er wordt getornd aan de tot voor kort eenzijdige, westerse blik op dè kunstgeschiedenis. De Duitse kunsthandelaar Wilhelm Uhde had begin twintigste eeuw als een van de eerste verzamelaars oog voor naïeve kunst. In zijn ogen zouden hart en ziel van de kunstenaar voelbaar moeten zijn en emotie oproepen. Deze kwaliteit ontdekte hij in het werk van Henri Rousseau aan wie in 1906-07 een eerste tentoonstelling werd gewijd. Onder de dubbelzinnige titel Peintres du Sacré-Coeur werden in 1928 nog meer naïeve werken getoond. De titel verwees niet alleen naar een schilderij van Louis Vivin, maar ook naar het basis ingrediënt, waaraan kunst volgens Uhde moest voldoen: appelleren aan het hart.

Louis Vivin, Parijs, Basilique du Sacré-Coeur, Montmartre, 1930 Doek 47 x 56 c m.
Courtesy Galerie Dina Vierny, Parijs.

Wilhelm Uhde bestempelde de deelnemers als moderne primitieven of primitieve meesters. Dit etiket riep niet alleen associaties op met de voornoemde Vlaamse primitieven, maar deed ook denken aan onbedorven, authentieke volkskunst en artistieke uitingen van andere culturen, kinderen en geesteszieken. Omdat deze kunstenaars niet behoorden tot het in zijn ogen op macht en geldbeluste burgerlijke establishment had Uhde een zwak voor de makers van naïeve kunst. Met hun eenvoudige werken representeerden deze leden van de lower class zijns inziens de deugd van medemenselijkheid.
In de belangstelling voor en promotie van naïeve realisten vond hij een medestander in de kunstcriticus Maximilien Gauthier, die het werk van Bauchant, Bombois en Ève  in tal van publicaties aanprees. Zijn beeltenis is in de tentoonstelling te zien. Jean Ève portretteerde de in driedelig grijs gestoken gedistingeerde heer; rookwaren en boeken bij de hand. Gauthier was ook medesamensteller van de eerdergenoemde tentoonstelling van 1938, die in 1937 in Parijs en Zürich als Les Maîtres Populaires de la Réalité werd gepresenteerd. De titel verwees naar de oorsprong van de getoonde kunst, die ‘onder het volk’ was ontstaan. In het MoMA kregen de Europese schilders destijds gezelschap van Amerikaanse kunstenaars. Hun werk werd daar losgekoppeld van de dominante Europese kunstgeschiedenis- nadrukkelijk als kunst van eigen bodem gepresenteerd. De termen primitief en naïef, die in Europa stonden voor antiburgerlijk en terug naar een -overigens fictieve- onbedorven staat, werden in de VS gebruikt ter illustratie van de -eveneens non-existente- nationale artistieke identiteit.

Avant-garde
Verrassend genoeg kregen ook diverse avant-garde kunstenaars bewondering voor de beeldtaal van de naïeve realisten. Onder het motto outside wordt inside doet medesamenstelster van de expositie Marieke Jooren hierover in de catalogus een boekje open.
In hun zoektocht naar andere dan de betreden academische paden, beschouwden Mondriaan en Picasso de naïeve realisten als geestverwanten. Zo vervluchtigden de grenzen tussen professionele kunstenaars en autodidacten. Picasso kocht werk van Rousseau. De architect Le Corbusier legde bewondering aan de dag voor André Bauchant. Max Ernst en Morris Hirshfield werden -wat vonden zij daar zelf van?- ingelijfd door de Surrealisten. Kortom aangekocht en tentoongesteld binnen het establishment werden outsiders onbedoeld insiders.

Naast de hoogtijdagen van de abstracte kunst kwam -conform de hernieuwde tendens ‘retour à l’ordre’- ook het ‘gewone’ moderne realisme meer in de belangstelling. In Nederland kreeg kunsthandelaar Carel van Lier oog voor de naïeve en moderne realisten. In zijn galerie waren naast buitenlandse realisten ook werken van Miep Dehe en Sipke Houtman te zien. 
In de expositie Moderne Primitieven waren zij in 1941 samen metSal Meier, Abraham Smalt en Kaspar Niehaus in het Stedelijk in Amsterdam te zien. Ook buitenlandse ‘zondagsschilders’ als André Bauchant, Camille Bombois, Adolf Dietrich en Louis Vivin werden getoond.  

Sal Meiers impressie van het toenmalige trappenhuis van het Stedelijk Museum is nu  in Gorssel te zien. Het van 1912 daterende doek heeft nu een symbolische waarde als werk van een ongeschoolde kunstenaar die als een zogenoemde gatecrasher de weg baande voor waardering van het nieuwe realisme.

Sal Meijer, Opgang Stedelijk Museum, 1912. Doek 100 x 74,5 cm.
Stedelijk Museum, Amsterdam

De term gatecrasher is ontleend aan de tentoonstelling die in 2021 in het Atlanta High Museum of Art te zien was: Gatecrashers: The rise of the Self-Taught Artist in America.

Naïef realisme nu in Gorssel
Met de expositie Fantastic Art, Dada and Surrealism werd in 1937 in het MoMA ook al een voorproefje gegeven van de autodidacten. Alfred Barr legde een bijzondere voorliefde aan de dag voor Henri Rousseau, van wie twintig werken getoond werden. Een andere favoriet, John Kane (1860-1934) was eveneens met bijna twintig werken vertegenwoordigd. Deze Schot van geboorte werd als de eerste Amerikaanse autodidact gepresenteerd. Een aantal van de toen en een jaar later in het MoMA getoonde werken is nu op herhaling in Gorssel. Zoals René Rimberts Uitzicht op de stad. Tijdens de huidige Vermeergekte krijgt dit van 1929 daterende werk, dankzij het schilderij in het schilderij, actualiteitswaarde. Vermeers kenmerkende loodtingeel en ultramarijn vinden niet alleen een echo in een kleine kopie van het Meisje met de Parel, maar ook in het schemerlampje op het dressoir.

René Rimbert, Uitzicht op de stad of Het Open Raam, 1929. Doek 100 x 81 cm.
Courtesy Galerie Dina Vierny, Parijs

Op zoek naar een betere toekomst was John Kane naar de VS gekomen. In de staal- en kolenmijnen van Pittsburgh -geëxploiteerd door staalmagnaat en kunstverzamelaar Henry Clay Frick- verdiende de emigrant zijn brood. In zijn schilderijen schiep Kane een vrolijker variant van zijn zware dagelijkse leven. Voor zover mij bekend werd geen van zijn werken door Henry Clay Frick aangekocht. De focus van deze succesvolle selfmade man, lag, zoals in de tentoonstelling Manhattan Masters in het Mauritshuis te zien was, op meesterstukken van de Hollandse Gouden Eeuw. Maar ook Kane’s oeuvre bevat enkele topwerken. Daarvoor had de later wegens zijn onorthodoxe voorkeuren ontslagen Alfred Barr een scherpe neus.

John Kane, Twee Schotten, ca. 1925. Doek 50 x 34 cm. Zander Collection, Duitsland

Als immigrant en autodidact had Kane zijn plek tussen de geschoolde, gearriveerde Amerikaanse kunstenaars wel moeten bevechten. Toen de toelatingscommissie Kane dreigde weg te stemmen sprong een van de juryleden voor hem in de bres. Toen hij de geselecteerde kandidaten met een veto dreigde weg ze stemmen gingen zij overstag. Als gatecrasher: ‘poortbestormer van de Internationals’’ werd Kane de verpersoonlijking van the American Dream.  Zijn opgeleukte impressies van de lelijke industriestad bezorgden hem zelfs de eretitel ‘stadsdichter van Pittsburgh’.

In zijn kielzog volgden autodidacten als Horace Pippin (1888-1946), een voetsoldaat uit het zwarte 369th infantery regiment, die tijdens WOI als kanonnenvlees had gediend. Terug in Pennsylvania maakte hij, zwaar gehandicapt, van de nood een deugd. Na wat vingeroefeningen werd het menens. Zijn portretten, landschappen, stillevens en zelfs historiestukken zijn in het MoMA en de Pennsylvania Academy of Fine Arts te bewonderen.

Horace Pippin, De Was, doek, 1942 American Folk Art Museum.

Eeuwenlang belandden vooral mannen op de tijdlijn van dè kunstgeschiedenis. Eind jaren ’40 trad een boerin toe tot de gelederen van de Amerikaanse autodidacten. Inmiddels is Grandma Moses (1860-1961) op de tijdbalk bijgeschreven. Achter deze naam vermoedde ik een zwarte vrouw, maar in de catalogus ontdekte ik het portret van een echte Amerikaanse granny.
Anna Mary Robertsons impressies van het Amerikaanse landleven waren zo goed dat ze in haar woonplaats Hoosick Fall met succes als ansichtkaarten te koop werden aangeboden. Bij Hallmark zijn haar nostalgische creaties nog steeds verkrijgbaar!

Een kunsthandelaar die de werken van de al 80-jarige schilderende boerin in een winkeletalage ontdekte, kocht in de late jaren ’30 al haar werk, maar wilde meer! Daartoe sneed Robertson een groot op een tafellaken geschilderd werk doormidden, zodat hij twee schilderijen kon verkopen. Toen ik beide delen in Gorssel zag was ik indachtig de Nederlandse afmetingen van tafellakens, verbaasd over het kleine formaat. Het linkerdeel biedt een idyllische voorjaarsimpressie met koeien onder bloeiende bomen. In de andere helft brengen reizigers in een koets nieuws van het front. Met een zeilbootje in de verte bracht Robertson een vredig toetsje aan.

In een interview droeg Grandma Moses haar overtuiging uit dat iedereen kan schilderen. Gevolgd door het advies géén schilderles te nemen, want de invloed van een leermeester staat je eigen ideeën in de weg!

1. Grandma Moses Shenendoahvalley, nieuws over de slag 1861, voor 1938
2. Grandma Moses, Shenandoah, zuidelijke arm , voor 1938 private collection, courtesy Galerie St.Etienne-Kallir ResearchInstitute ©GrandmaMoses Properties Co

Door verkoop bevorderende activiteiten van Otto Kallir, de agent van Egon Schiele en Otto Dix, kreeg Grandma Moses snel bekendheid, maar niet iedereen kon haar werk appreciëren. De Amerikaanse kunstcriticus Clement Greenberg en de adjunct-directeur van het Moma deden haar werk denigrerend af als het resultaat van ‘ongezonde belangstelling voor het alledaagse

Door het promotieonderzoek van Katherine Jentleson, curator van het Atlanta High Museum of Art, maakt Grandma Moses nu haar comeback. In Jentlesons bijdrage aan de catalogus lees je alles over de ups-and-downs in de waardering van Grandma Moses en haar fellow artists Kane en Pippin.

Een echte blikvanger in de tentoonstelling is het vrolijke, wat raadselachtige doek dat Lawrence Lebduska (1894-1966) de paradoxale benaming Without Title meegaf, tussen haakjes gevolgd door: Horses and Rattlesnake uit 1946.

Het doek geeft een impressie van een weide vol voorjaarsdronken, kleurrijke voorgangers van my little pony, die ook doen denken aan de paardjes van Franz Marc. De compositie en het kleurgebruik zeggen bovendien iets over Lebduska’s  dagelijkse werkzaamheden als ontwerper van gebrandschilderde ramen.

Lawrence Lebduska, Without Title (Horses and Rattlesnake), 1946. Doek 72 x 88 cm.
Collection Carl and Marian Mullis

Amerika stond sinds de ‘ontdekking’ van dat continent in Europa letterlijk en figuurlijk te boek als een ‘primitief’ land. Onder het kopje ‘Amerikaanse mythologie’ wordt de zoektocht naar het authentieke karakter van de eigen nationale kunst aan de hand van de genoemde gatecrashers belicht. De meesten hebben een geheel eigen persoonlijk handschrift, maar de stijl van de veteraan en arbeider Victor Joseph Gatto (1893-1965), toont onmiskenbaar invloed van Henri Rousseau, al gaf Gatto -wellicht als afleidingsmanoeuvre- af op diens werk. Hij kritiseerde de wijze waarop Rousseau de neuzen van de leeuwen in zijn doek De Droom had geschilderd.

Federal Art Project van president Franklin Roosevelt.
Tijdens de grote depressie van de jaren ‘30 nam de publieke belangstelling voor de kunst van de naïeve realisten toe. Wellicht een beetje naïef, maar met de daarin geafficheerde idealen als democratische gelijkheid, zelf verworven succes en veerkracht kon, zo werd gedacht, de ellende van de depressie wel worden overwonnen. Zo kregen de autodidacten die naast een gewone baan ook nog energie hadden om verdienstelijk te schilderen een voorbeeldfunctie.  

Dankzij de Federal Art Project (Fap), onderdeel was van de werkverschaffing van President Roosevelt, kregen autodidacten kansen om van zich te laten horen en belangrijker nog: zich te laten zien. Van overheidswege werden tussen 1935-1943 materialen beschikbaar gesteld en kunstopdrachten verstrekt ter verfraaiing van openbare gebouwen. Anderen vonden werk in het kunstonderwijs.

Tot degenen die profiteerden van de FAP behoorde Josephine Joy (1869-1948). Als eerste vrouw kreeg zij een solotentoonstelling in het MoMA. Van haar hand ziet de bezoeker Nestelende watervogels uit 1935-1939.

Josephine Joy, Nestelende watervogels, 1935-1939. Doek 76 x 61 cm. Smithsonian American Art Museum, Washington DC.

De van oorsprong Mexicaanse Pedro Cervantez is vertegenwoordigd met een gouache uit 1934. De op hardboard weergegeven industriële impressie van een Opslagplaats in Texico uit 1934 roept associaties op met de schilderijen die Frida Kahlo in diezelfde tijd in Houston maakte.

Het werk van de ‘zondagsschilders’ verraadt in veel gevallen hun dagelijkse arbeid. Bij exposities werd hun beroep genoteerd: Anna Maria Robertson; boerin. John Kane: huisschilder. Hirshfield, die zich als kleermaker had opgewerkt, kreeg een upgrade: achter zijn naam las het publiek: textielfabrikant. Bij de circusklanten Thorvald Arnst Hoyer en Camille Bombois spreken de acrobatische toeren voor zich. Naar André Bauchants beroep hoef je bij het zien van het bloemrijke bijwerk evenmin te raden. In de mooie hardcover catalogus lees je meer over de levens van deze artistieke working class heroes!

Camille Bombois, Bij het reizende Circus, 1928. Doek 74 x 58 cm. Courtesy Galerie Dina Vierny, Parijs

Zoals uit het voorgaande blijkt bewoog de belangstelling voor ongeschoolde, naïeve realisten in de loop van een kleine eeuw mee op de golfbewegingen van de hoofdstroom van de kunstgeschiedenis. Inmiddels genieten de besproken autodidacten alom herwaardering. Ze waren aanwezig op de Biënnale van Venetië; te zien in tentoonstellingen als Outliners and American Vanguard Art in the National Gallery (2018) en Morris Hirshfield Rediscovered in the American Folk Art Museum (2022) en ook in het MOMA zijn ze met een eigen zaal terug van weggeweest.  
In het speciaal voor moderne realisten gestichte museum MORE moeten de selfmade kunstenaars zich, temidden van oude bekenden en geestverwanten, beslist thuis voelen!

Tot en met 25 juni ziet de bezoeker hoe zij in een veelheid van uitdrukkingswijzen, al dan niet in natuurlijke kleuren en zeker niet in het juiste perspectief, uitdrukking geven aan hun fantasievolle, humoristische waarneming van de werkelijkheid!

Bibliografie

M. Jooren e.a., Naïef realisten. Van Rousseau tot Grandma Moses. Museum More, 2023. Zwolle, 2023.

Link: Museum More, naïef realisme van Rousseau tot grandma Moses


Euan Uglow: Painting Perception. Museum More, t/m 1 september 2019.

Euan Uglow, Ali 1995-1997 private collection courtesy the Estate of Euan Uglow

Wel eens gehoord van de Britse schilder Euan Uglow (1939 – 2000)?

Met zijn op nauwkeurige waarneming gebaseerde en met mathematische precisie geschilderde werk is deze in Nederland onbekende schilder helemaal op zijn plaats in het museum voor modern realisme.  

Terwijl veel van zijn Amerikaanse en Engelse kunstbroeders rond het midden van de 20e eeuw de figuratie verruilden voor abstractie, bleef Uglow de zichtbare realiteit trouw.

De kunstenaar wordt in deze tentoonstelling nadrukkelijk gepresenteerd als schilder van de waarneming. Je zou kunnen denken dat realistisch werk altijd op nauwkeurige waarneming gebaseerd is. Er zijn echter figuratieve schilderijen die niet aan nauwkeurig kijken, maar aan de verbeelding ontsproten zijn. Zoals de magisch realistische werken van Carel Willink.

Euan Uglow zette geen toets zonder het model of object eerst langdurig nauwkeurig te observeren èn de maat te nemen. Op zijn werken zijn de markeringen zichtbaar. Zoals op het doek Diagonal, waarin een vrouwelijk naakt het doek als een diagonaal van linksboven naar rechtsonder doorsnijdt. Deze originele compositie roept associaties op met de wiskundelessen van de middelbare school. Boven verwachting is de stelling van Pythagoras mij nog bij gebleven, waar deze compositie op geïnspireerd lijkt.

Euan Uglow, The Diagonal, 1971 – 1977, The trustees of the Wormsley Fund

In ca. 60 werken; vrouwelijke naakten, stillevens, landschappen en portretten herken je inspiratiebronnen uit de kunsthistorische traditie. Wandelend door de tentoonstellingszalen ontdek ik steeds meer verwijzingen naar grote meesters uit het verleden. Piero della Francesca, Nicolas Poussin, Cézanne, Picasso en zelfs Rembrandt! 

Cézanne inspireerde hem waarschijnlijk tot zijn Stilleven met appels uit 1949 en zijn Zelfportret after Falling on Nose, uit 1963.
In verschillende werken is ook Picasso niet ver weg, zoals in Girl with Light Hair. En in zijn Narcissus uit 1985, zie ik een naklank van Edward Hopper, zowel in compositie als in de vervreemdende sfeer. 

Volgens directeur Ype Koopmans laat Uglows experimentele oeuvre zich makkelijk meten met de veel bekendere landgenoten Francis Bacon, Frank Auerbach en Lucian Freud met wie hij bevriend was. Toch is Uglow op het continent minder bekend. Dat ligt niet aan de indringende kwaliteit van zijn werk.
Het is zijn eigen schuld. Hij hield zelf afstand tot de kunstwereld. Koopmans omschrijft hem als een ‘artist’s artist’. In een video vertelt Uglow ervan overtuigd te zijn dat niemand zijn werk zou willen hebben. Daarom schildert hij voornamelijk voor zichzelf. Waar hij aan toevoegt dat hij mooie stillevens zou kunnen schilderen voor in de huiskamers van kopers of om geld te verdienen, …’maar dat wil ik niet’…. Aanvankelijk dan, want in de jaren ’80 en ‘90 waren enkele prominente figuren toch al geïnteresseerd. Onder de geëxposeerde werken ontdekt de bezoeker bruiklenen van David Bowie en ‘designer’ Paul Smith, met wie hij bevriend was.

Uglows kernvraag was: …’how to connect the physical and the perceptive’… Hoe breng je de fascinatie voor het onderwerp over op het platte vlak.

Tja, de een zal vinden dat Uglow erin geslaagd is om dat gevoel over te brengen, de ander zal zijn werk wellicht eerder als gevoelloos, afstandelijk en vervreemdend ervaren.

Gastconservator Feico Hoekstra en de Britse Uglow kenner Catherine Lampert lichten de werkwijze en intentie van Uglow tijdens de voorbezichtiging toe: extreem werk van een complexe sensualiteit en gecontroleerde emotie.

Uglow werd opgeleid in de traditie van de Euston Road School, waar rond het midden van de 20e eeuw, dwars tegen de heersende stroom van abstractie in, nog naar de zichtbare werkelijkheid werd geschilderd.

De mathematische precisie nam Uglow over van zijn leraar William Coldstream. De markeringen liet hij met opzet staan, zodat het wordingsproces zichtbaar bleef. Vooral in zijn vroege werk zocht hij naar de geometrie die ‘al in de werkelijkheid aanwezig was’. Later dwingt hij de waargenomen realiteit in geometrische vormen. Niet alleen deze benadering, maar ook het palet, herinnert aan Paul Cézanne.

Zaalimpressie Euan Uglow in Museum More met in de voorgrond Musicians uit 1953

De belangrijkste inspiratiebronnen voor zijn mathematische werkwijze vond Uglow echter bij de vroegrenaissance kunstenaars Massaccio en Piero della Francesca. Respectievelijk bekend van de Trinità in de Florentijnse kerk van Santa Maria Novella en een traktaat over het perspectief in de schilderkunst: De Prospectiva pingendi uit 1474. De wijze waarop Piero zijn onderwerpen op mathematische wijze ontleedde, waarbij hij de snijpunten van elkaar kruisende lijnen in zijn ontwerptekeningen markeerde, zien we terug in het werk van Uglow. De methode lijkt dezelfde, maar het oogmerk verschilt. Della Francesca bestudeerde zijn onderwerpen met geometrische precisie teneinde een driedimentionaal ogende illusie van de werkelijkheid op het platte vlak te creëeren. Uglow streeft naar een koele tweedimensionale, berekende weergave daarvan. Aan Uglows ogenschijnlijk eenvoudige vlakverdelingen liggen ingewikkelde berekeningen ten grondslag. Zo probeerde hij orde in de chaos te scheppen. Anders dan zijn vijftiende eeuwse voorgangers, die de meetpunten zorgvuldig overschilderden, laat Uglow deze als zichtbaar onderdeel van het scheppingsproces staan. In de catalogus licht Paul van den Akker dit verder toe.

Middels markeringen en patronen op muren en vloeren en met loodlijnen vanaf het plafond bracht Uglow overal in zijn atelier hulpmidden aan om de driedimensionale wereld op het tweedimensionale vlak over te brengen. Zijn kleuren koos hij door van zijn hand een kokertje te vormen, waardoor hij letterlijk met kokervisie, naar zijn object keek.  

Het unieke resultaat van deze doorwrochte benadering wordt in de expositie getoond. Geschilderde naakten en portretten met een facetachtige, soms ook sculpturale structuur, alsof ze in hout gesneden zijn.

Na lezing van Uglows geometrische obsessie, wacht de bezoeker op zaal een verrassing: het doek Musicians gemaakt als inzending voor de Prix de Rome in 1953.

Euan Uglow, Musicians, 1953, National Museum of Wales

Dit vroege schilderij is op te vatten als een statement. Het bevat tal van verwijzingen naar de kunsthistorische traditie. Invloeden van de reeds genoemde kunstenaars en zelfs van een kustlandschap dat Gauguin op Martinique schilderde.

In deze zaal hangen ook enkele van Uglows jeugdwerken. Een Stilleven met een margriet naast een Stilleven met kast en Margriet door William Coldstream van wie Uglow de mathematische methode leerde. Toen de leerling zijn leermeester voorbij gestreefd was, waren de rollen omgedraaid. In Coldstreams Zittend naakt is Uglow’s invloed op Coldstream zichtbaar.

Euan Uglow, Passionate Proportion, 1964, Marlborough fine art, Londen

Onder de wat paradoxale titel Passionate Proportion uit 1964 ziet de bezoeker in de tweede zaal een een bepaald onbezielde, saaie werkbank geplaatst voor een grijze enigszins beschadigde muur. Een onderwerp dat aldus Lampert verwijst naar Uglows nevenactiviteiten als bouwvakker, die hij kennelijk met passie vervulde?

Aan de overzijde hangt een pop-artachtig frontaal geportretteerd zittend naakt, Nude with Green Background. De kleur groen van de wandbekleding vindt een echo in de huidplooien van de buik.

Euan Uglow Nude with Green Background 1964 -1965 private collection

Lampert’s uitleg dat het idee van de cirkels in de achtergrond geïnspireerd zou zijn op Rembrandt’s Zelfportret uit 1665 in Kenwood House, lijkt misschien vergezocht, maar Uglow’s fascinatie voor Rembrandt blijkt uit het werkje dat hiernaast hangt: een kopie van Rembrandts Portret van Margaretha de Geer uit 1661.

In de volgende zaal ziet de bezoeker landschappen en een meer dan levensgroot staand naakt: Nude from Twelve Regular Vertical Positions from the Eye uit 1967.

Euan Uglow Nude from Twelve Regular Vertical Positions from the Eye, 1967, Victoria Gallery Museum University of Liverpool courtesy Estate of Euan Uglow

Ernaast hangt het model van een optisch hulpmiddel. Een doorzichtig kastje met daarin een klein in hout gesneden vrouwelijk onderlichaam achter een verticale reeks kijkgaatjes.

Om optische vertekeningen die ontstaan als je omhoog of omlaag kijkt te vermijden, plaatste hij zijn model op een verhoging. Zelf stond hij op een in hoogte verstelbaar platform. Op deze omslachtige manier bracht hij steeds een recht van voren waargenomen deel van haar lichaam over op een raster. Het resultaat is met 2.44 x 91.5 cm larger than life uitgevallen. Deze combinatie verduidelijkt Uglows obsessieve zoektocht naar absolute perceptie, maar ondanks het vele kijken en meten is het resultaat niet echt realistisch.

Gaandeweg zie ik steeds meer echo’s van en kopieën naar oude meesters, zoals Uglow’s Massacre of the Innocents naar Nicolas Poussin, dat hij in Musée Condé in Chantilly, terwijl een bevriende kunsthandelaar de suppoost even afleidde, exact had nagemeten.

Euan Uglow The Massacre 0f the inocents (after Poussin), 1971 – 1981, private collection

Elders herinnert Head of Pat, aan de wijze waarop Piero della Francesca koppen schilderde, zoals Uglow gezien had in de Londense National Gallery en the Dulwich Gallery.

Euan Uglow, Head of Pat, 1978 – 1983, Bernard Jacobson Gallery, Londen

Anders dan Amerikaanse kunstenaars van zijn generatie, die de traditie verwierpen, hadden de Engelsen juist belangstelling voor de oudere Europese kunstenaars, licht Lampert toe.

Bij het portret van Uglows vriendin Georgia vertelt Feico Hoekstra over de rondleiding die Georgia hem door Uglow’s atelier gaf. Het hele huis was zijn atelier. Ze vertelt dat Uglow precies dicteerde hoe en in welke kleding ze moest poseren, zoals in dit shirt van Manchester United. Het resultaat is niet spontaan, maar volkomen gedirigeerd. Ook hier zien we Rembrandts cirkels terug, niet alleen in de bekleding van het ligbed, maar ook in de geprononceerde buik en borsten. Was ze misschien zwanger?

Euan Uglow Georgia, 1968-1973, British Council courtesy Estate of Euan Uglow

In deze ruimte ziet de bezoeker het eerder beschreven diagonaal weergegeven naakt en een intrigerend liggend naakt van ca. 1979, dat hij de titel The Quarry, Pignano meegaf. Een vrouw met een paar prominent in verkort weergegeven opgetrokken dijbenen, waarvan het hoofd net buiten beeld valt.  Let op de talrijke kleurschakeringen en schaduwpartijen in de ogenschijnlijk monochrome verfbehandeling.

Behalve naakten schilderde Uglow ook mooie verstilde impressies van Turkse en Italiaanse landschappen, zoals Italian Landscape in 1972.

Euan Uglow, Italian Landscape, 1972, private collection
Euan Uglow Two Others Have been There, 1992, private collection, courtesy Estate of Euan Uglow


David Bowie stond een werk in bruikleen af: een solitair portret van een perzik, met de geestige titel: Two others have been here, uit 1992. Van die andere zie je alleen nog twee stoffige sporen, die overrijpe, licht beschimmelde perziken achterlaten. Het is een klein werkje 18,4 x 17,7 cm.

Ondanks dat langdurige kijken, het tijdrovende meten en niet te vergeten de talloze getekende voorstudies, gaat Uglow steeds vrijer werken. Zoals in Nuria , een van zijn laatste werken, gemaakt op de drempel van de 21e eeuw. We zien een over een kruk gevouwen naakt lichaam. Ook hier is het gezicht buiten beeld.

Dat Uglow zich voor  deze compositie liet inspireren door de Japanse brug van Monet vraagt om een sterk inlevingsvermogen.

Euann Uglow, Nuria, 1998-2000, private collection

Het werk lijkt gevoelloos, maar Lampert betoogt dat er wel degelijk gevoelens aan te pas kwamen. Zonder passie had hij dit niet kunnen schilderen. Uglow kwam tot deze merkwaardige compositie, nadat de houding van het model dat ten voeten uit poseerde hem niet beviel. Toen ze later ontspannen over een krukje hing raakte hij wel geïnspireerd. 

Euwan Uglow, Propellor, 1994 – 1995, private collection

Ook bij zijn Propeller doet de schilder een beroep op de fantasie van de beschouwer. Een langgerekt, languissant naakt, het bekken iets omhoog. De opgetrokken benen zijn -aldus Uglow- in de vorm van een propeller weergegeven. Niet van een vliegtuig, maar als de schroef van een schip.    
Hij schildert naar eigen zeggen geen ‘moment in time’, de tijd gaat altijd maar door. Bij gevolg is een schilderij ook nooit klaar, aldus Uglow. ‘I’m painting an idea, not an ideal’

Euan Uglow, The Blue Towel, 1982, The Jerwood Collection


Terwijl ik een lezing voorbereid over de schilder die dit najaar in het Prinsenhof uit de schaduw van Vermeer wordt gehaald, word ik in deze expositie getroffen door een Pieter de Hoochachtig interieurstuk: The Blue Towel. Evenals in de binnenhuisscènes van deze 17e eeuwse genreschilder creëert Uglow hier een wat raadselachtige sfeer.  



In de laatste zaal ontmoet de bezoeker Uglow zelf. In een video vertelt hij over zijn leven en werk. Uit zijn woorden en de gefilmde beelden komt hij in mijn ogen naar voren als een getormenteerde ziel. Eigenlijk is hij, ondanks de effort die hij in zijn werk steekt, nooit tevreden. Wij zijn allen vervloekt door onze persoonlijkheid, onze obsessies, aldus de schilder. Maar na het zien van zijn werk ben ik nièt ontevreden.

White box paintings, Christiaan Kuitwaard (tot 1 September 2019)

Christiaan Kuitwaard, White box paintings

Behalve Uglow is ook werk van de hedendaagse Nederlandse schilder Christaan Kuitwaard te zien: White Box Paintings. In een doos van 28 x 20 cm plaatste Kuitwaard dagelijk een te schilderen object. Deze zelfopgelegde jarenlange oefening in kijken heeft geresulteerd in een serie waarin Kuitwaard naar eigen zeggen grip probeert te krijgen op beeldmiddelen als ruimte en vorm, licht en schaduw en kleur en contrast. Zo gaat de bodem van een fles over in de schaduw of lost op in de achtergrond. Met een selectie van 128 recente werken krijgt de bezoeker een indruk van de reeksen nauwkeurig geobserveerde objecten als flessen, kommen, zeesterren, en vogels. Tot en met 1 september te zien en voor 650,– per stuk te koop, voegt Kuitwaard in antwoord op vragen toe.

Het Geheim van de Meester (tot 1 Juni 2019)

Na deze twee interessante exposities zijn we nog niet klaar. Tot en met 10 juni zijn in Museum More de door Charlotte Caspers gekopieerde werken uit het programma Het Geheim van de Meester  tentoongesteld. Een feest van herkenning voor wie het soms moeizame herscheppingsproces in het gelijknamige televisieprogramma volgde. Maar ook zonder die herinnering de moeite waard.

De originelen hangen er (merendeels in kopie) naast, voorzien van technische en kunsthistorische informatie. Voor wie de veelheid aan leeswerk op zaal teveel wordt of wie dit thuis nogmaals wil beleven is een prachtig geïllustreerd boek beschikbaar.  

Literatuur:

Paul van den Akker e.a., Euan Uglow painting perception, MORE BOOKS 2019 (Tentoonstelling Catalogus)

Link: Museum More

Link: Christiaan Kuitwaard

Link: Het geheim van de Meester

De serene blik | 4 realisten, tot en met 13 mei 2018, Museum MORE, Gorssel

Jan Mankes, Bomenrij, 1915, Museum More, Gorssel

Twee jaar geleden bezocht ik de openingstentoonstelling van Museum More. Nog besmet met het virus van onderwaardering voor figuratieve kunst waar ik als kunstgeschiedenisstudent in de jaren ’80 mee in aanraking kwam verwachtte ik niet hier vaak terug te komen. Inmiddels is het tij gekeerd: waardering voor realistische kunst mag weer. Wanneer ik Museum More voor de tweede keer bezoek is Helmantel zelf aanwezig op de tentoonstelling de Serene Blik, waar hij naast Floris Verster, Jan Mankes en Dick Ket een glansrol vertolkt.

Op zaal stellen de samenstellers van de expositie, Ype Koopmans en Frank van de Schoor ons voor aan de tableau de la troupe: Floris Verster (1861-1927), Jan Mankes (1889-1920) Dick Ket (1902-1940) en Henk Helmantel (1945). Het thema van de vergankelijkheid verbeeld in de getoonde stillevens kan niet beter worden geïllustreerd dan met het ontroerende jongensportret van de licht gebogen, grijzende man die hier rondloopt om journalisten te woord te staan.
In het intrigerende Zelfportret met Baret van Dick Ket zie ik nu pas de griezelige duim die door het palet heen steekt. Gelukkig onopvallend op het taartje met dit portret dat ik bij de koffie kreeg.

Elke kunstenaar heeft een eigen zaal en een wand, waarin hij in dialoog met de anderen wordt getoond. Afgezien van zaalteksten wordt weinig uitleg gegeven. De werken spreken voor zich. Ogenschijnlijk is het: What you see is what you get, maar achter de realistisch geschilderde werkelijkheid gaat vaak een diepere betekenis schuil. Veel voorstellingen ontstijgen de werkelijkheid in termen van spiritualiteit en verstilling, vandaar de titel: de serene blik.

De eerste zaal is gewijd aan Floris Verster, werkzaam in de eerste helft van de 20e eeuw. Zijn werk weerspiegelt de belangstelling die kunstenaars toen kregen voor 17e eeuwse genres als stilleven en portret. De aandacht voor detail en stofuitdrukking van hun voorgangers zien we terug in de werken op deze tentoonstelling. Bewondering voor de schilders van de Gouden Eeuw loopt als een rode draad door de expositie.

Floris Vester, Donkere pioenen in aardewerken pot, 1890, Singer Laren

Met zijn spannende vroege composities op –heel modern- monumentaal formaat ontwikkelde Verster een geheel eigen stijl. Zoals het grote in pasteuze toets geschilderde bloemstilleven Donkere pioenen in aardewerken pot uit 1890, waarover Versters echtgenote Jenny Kamerlingh Onnes de volgende woorden noteerde: …’het was een akelig karwei om de achtergrond te realiseren’…
In deze zaal herken ik zijn schilderij uit de tentoonstelling Rumoer in de Stad, Geplukte hanen. Deze bijna abstracte impressie van dood gevogelte is een wat onesthetisch en ongebruikelijk onderwerp in die jaren, maar wat een prachtbeeld van vergankelijkheid.

In Brussel komt Verster in aanraking met het kunstenaars collectief Les Vingt, waartoe Jan Toorop destijds behoorde; ook ziet hij werk van James Ensor. Vanaf 1904 legt Verster zich vooral toe op kleinere, nauwkeurig gepenseelde stillevens van dode kraaien, aardewerk en eieren. Zomaar een paar eieren: voor zowel Verster, Mankes als Helmantel is het genoeg voor een klein stilleven.

Helmantel, kaas en eieren
Henk Helmantel, Stilleven met kaas en eieren, 1987, Museum More

Verster, eieren
Floris Verster, Nap met eieren, 1915, Centraal Museum, Utrecht

Bij Mankes zien we de eieren tussen eenvoudige aan de natuur ontleende onderwerpen terug. Verstilling is hier, meer nog dan bij Verster, het sleutelwoord. Door de wat ‘omfloerste’ beeldtaal krijgen zijn realistische objecten een spirituele meerwaarde. Deze onscherpe beelden zijn geen louter artistieke vinding, maar aldus de conservator, het gevolg van zijn slechte ogen. Hij weigerde een bril op te zetten!

Jan Mankes, Vaas met jasmijn, 1913, Museum Arnhem

Gelukkig maar, want zijn Vaas met Jasmijn krijgt daardoor een welhaast magische uitstraling. Dat geldt ook voor de Bomenrij in de Knijpe, het plaatsje in Friesland, waar zijn echtgenote Anna Zernike als (eerste vrouwelijke) predikant was beroepen. Meer een droombeeld van een eerder realistisch waargenomen bomenrij. Het werk inspireerde Joost Zwagerman tot de volgende woorden…’land en lucht gehuld in een onaards blauw’… De boomkruinen deden hem denken aan reuzenpluizenbollen, waarvan de pluisjes door een bries zijn weggewaaid. Al bij zijn leven verkocht Mankes goed. Dit werk bracht destijds  f200,– op. Door goede contacten in de kunstwereld werd zijn werk en daarmee zijn naam via gravures bekend. Interessant te zien hoe Mankes teruggrijpt op de grote namen van de Gouden Eeuw, zoals in het doek uit 1914, Vrouw voor haar huis, dat onmiskenbaar teruggaat op het Straatje van Vermeer in het Rijksmuseum!

Jan Mankes, zelfportret met uil, 1911, Museum Arnhem

We staan even stil bij Mankes Zelfportret met Uil, symbool van wijsheid zegt Frank van der Schoor, maar het kan evengoed om het 17e eeuwse symbool van de dwaasheid gaan. Hoe dan ook ook dit werk is een mooi voorbeeld van ogenschijnlijk realisme. Opvallend zijn de eenvoudige door Mankes zelf gekozen lijsten. Zonder de goudvergulde krullen, waarin een stilleven met stenen kruikje is gevat, accorderen deze sobere kaders prachtig met de verstilde voorstellingen die zij omlijsten.

 

In 1916 bleek Mankes aan tbc te lijden, waardoor zijn actieradius steeds kleiner werd. Dit wordt weerspiegeld in de vele huisje-boompje-beestje onderwerpen, die hij op meesterlijke wijze wist te uit te beelden. Met zijn sobere, verstilde stijl was Mankes een inspiratiebron voor neo-realisten als Wim Schumacher en Edgar Fernhout, elders in More te zien èn Henk Helmantel, die zelf enkele werken van Mankes bezit.

De tentoonstelling presenteert ook enkele interessante thematische ontmoetingen. Een reeks sneeuwgezichten, waaronder een prachtig ‘Louis-Apol-achtig’ Sneeuwlandschap bij ondergaande zon (1895) van Floris Verster, getoond naast winterlandschappen van zijn confrères. Datzelfde gebeurt met het in dialoog getoonde Stilleven met Kweeperen van Helmantel en een werk met hetzelfde onderwerp van Floris Verster dat weer onmiskenbaar schatplichtig lijkt aan soortgelijk stillevens van Vincent van Gogh. In hun realistische weergave van groente en fruit is de traditionele 17e eeuwse vanitas-gedachte nooit ver weg. De vier realisten uit deze tentoonstelling worden dan ook als fakkeldragers van de grote 17e eeuwse traditie gepresenteerd.

Helmantel, kweeperen
Henk Helmantel, Stilleven met kweeperen, 2012, Museum More

Floris Verster, Kweeperen, 1905, Museum Helmantel, Westeremden

De composities van Dick Ket zijn het meest gewaagd. Anders dan de concentratie op een enkel onderwerp bij Verster of Mankes en de wat brave uitstalling van objecten in Helmantels stillevens, bevatten Kets werken een zekere spanning. Zoals in zijn eigenzinnige Zelfportret met Vaas, waarin de schilder zich, terwijl hij een vaas optilt, in een merkwaardige houding heeft vereeuwigd. Zo te zien een enorme tour de force. Hier, maar ook in zijn andere werk zijn de symptomen zichtbaar van het hartfalen waaraan hij leed: blauwe nagels. In een zelfportret in Boijmans maakt Ket deze subtiele verwijzing expliciet. Door een openvallende borstrok verwijst een blauwe tepel naar zijn hartproblemen. Ook hier een echo van zijn bewondering voor de grote meesters van het verleden. De compositie ontleende hij aan Bartolomeo Veneto’s Flora uit het Städelsches in Frankfurt.

Veneto Flora
Bartolomeo Veneto, Flora, ca.1525, Städel Museum, Frankfurt

Ket Zelfportret
Dick Ket, Zelfportret met blote borst,1932, museum Boijmans, Rotterdam

 

 

 

 

 

 

 

 

Neem de tijd om goed te kijken. Dit geldt voor alle kunstwerken, maar zeker ook voor de vele zelfportretten van Dick Ket. Bij nadere beschouwing blijkt zijn Zelfportret met Bolskruik een knap spiegelbeeld te zijn met een grappig dubbelbeeld van de jeneverkruik. Het fragment van een affiche met stoomboot in de achtergrond zegt iets over Kets ontwikkeling. Op de Academie in Arnhem begon hij met het tekenen van affiches. Zijn zelfportretten, of beter gezichtsstudies, weerspiegelen daarenboven zijn belangstelling voor de 18e eeuwse theorieën van Johan Kaspar Lavater. Deze geleerde dominee was ervan overtuigd dat de fysionomie iets zegt over het karakter van de mens.

Dick Ket, Zelfportret met Bolskruik, 1932, Museum Voorlinden Wassenaar

Dick Ket was een langzame werker. Wegens zijn delicate gezondheid  woonde hij bij zijn ouders in Bennekom. Met de kommen in zijn stillevens verwijst hij met een knipoog naar zijn woonplaats en met de barsten daarin, verleent hij de kommen een diepere betekenis. Aan zijn verloofde Nel Schil schreef hij ‘Ik ben een kom’. De gebarsten kom waar een stukje vanaf is als symbool van zijn gemankeerde gezondheid. Dick Ket die zichzelf ziet als ‘rejected China’…  Bij hem geen twijfel aan een diepere laag achter de zichtbare werkelijkheid. In 1932 schreef hij: …dat er meer is tusschen hemel en aarde, ….daar denk ik dikwijls aan als ik een stilleven schilder ….Juist in deze doode voorwerpen voel ik de aanwezigheid van dit alom-vertegenwoordigde…’
In Kets werk zijn ook invloeden aanwijsbaar van Gino Severini. Vergelijk zijn Stilleven met viool en witte vaas met Severini’s Visual Synthesis of the Idea War 1914. Op zijn beurt beïnvloedde Dick Ket Henk Helmantel bij wie we in de grote zaal uitkomen. Hier hangt een klein juweeltje, Helmantels Distelvink, geïnspireerd op Fabritius beroemde Puttertje in het Mauritshuis. Jammer dat het zo hoog hangt.

Henk Helmantel, Distelvink. 2002, Museum Helmantel, Westeremden

Het africhten van een puttertje is een tegenwoordig niet meer beoefende tak van sport. In de 17e eeuw werden distelvinken het kunstje bijgebracht om kleine emmertjes water te putten teneinde hun dorst te lessen. Het hijsen van het emmertje werd destijds symbolisch in verband gebracht met hijsen; drinken en … dronkenschap. Daarnaast gold het diertje sinds de Oudheid als symbool voor de ziel die na de dood naar de hemel opstijgt. En daarmee houdt de onuitputtelijke symboliek van het puttertje nog niet op. Volgens een legende zou het vogeltje uit mededogen met Christus aan het kruis, een doorn uit diens voorhoofd hebben getrokken, waarna een rode bloedvlek rond zijn snaveltje achterbleef.
In de laatste zaal hangen grote werken van Henk Helmantel. Alle met magistrale stofuitdrukking, zoals het Stilleven met Mangistan vruchten en Gele doos met Witlof, waarvan ik dankzij Helmantel zie hoe dit gewas in de aarde geworteld is, alvorens in de schappen van de groenteman te belanden. Als zoon van een tuinder was Helmantel van jongs af aan geboeid door groei en bloei, maar in zijn stillevens figureert ook ander voedsel zoals het knapperige Brood gebakken in Emden, uit 2007. Zeventiende eeuwse voedselstillevens tonen prêt à consommer. Kaas, boterkrullen, vis, vlees, fruit en aangesneden brood, niet zelden gekoppeld aan vanitasgedachten. Zie bij mijn bespreking van de tentoonstelling Slow Food. Bij Helmantel is het geschilderde voedsel slechts afstandelijke geëtaleerd, compleet en onaangesneden.

In een documentaire van Els Dinnissen vertelt Helmantel dat hij vlotter werkt dan menigeen denkt. In zijn composities, altijd op paneel met een ondertekening in verf, legt hij naar eigen zeggen graag een gevoel van aanwezigheid. Lichtval speelt daarbij een belangrijke rol. Hij is in de weer met de schil van een ui. Hij houdt ‘m eens even tegen het licht en wijst de beschouwer op de weerschijn van het licht door die dunne schil, waarbij de structuur daarvan fraai wordt aangelicht. Vervolgens schikt hij wat uien op een tafelblad. Hier en daar hangt speels wat loof over de rand. Het stilleven ligt er al, ik hoef het alleen nog te schilderen, lacht hij!

Henk Helmantel, Stilleven met uien, Museum Helmantel, Westeremden

Ik moet even denken aan Jacob Cats, de 17e eeuwse Zeeuwse dominee die in een ui inspiratie vond voor een moraliserend boodschap. In een zogenoemd embleem trekt Cats een parallel tussen de ‘rok’ (de schillen) van een ui en een damesrok. In beide gevallen leidt het het afpellen (uittrekken) daarvan tot tranen! Het stilleven met uien zal binnenkort geveild worden. De opbrengst is bestemd voor de restauratie van het orgel in de de Petrus en Pauluskerk in Loppersum.

Bij een stilleven met enkele granaatappels, verklaart Helmantel de wat onduidelijke titel middels het fragment in de achtergrond. Een abstract werk van Kees Stoop. Als realist houdt Helmantel niet van abstracte schilderijen, maar Stoops werk bewondert hij. Vandaar deze Homage aan Kees Stoop. Maar Dick Ket was hier als inspirator ook niet ver weg. Naast stillevens van groot formaat hangen Helmantels voor dit genre toepasselijker monumentale kerkinterieurs. Beide genres geïnspireerd op beroemde 17e eeuwse voorgangers.

Helmantels glad gepenseelde vroege stillevens tonen een intieme, bezielde weergave van de alledaagse materie. Of in Helmantels eigen woorden gehoord tijdens een interview in het radioprogramma nooit meer slapen,..’ik ben geboeid door de verschijningsvorm der dingen. Onze schepper heeft het zo gemaakt dat je je blijft verwonderen‘…

Zijn kerkinterieurs ademen een gewijde sfeer en geestelijke verstilling. Destijds reed Helmantel op zijn bromfiets door Groningen en Duitsland om kerkinterieurs te schetsen. Zijn Kerkinterieur van de Grote kerk in Monnickendam uit 1988 roept associaties op met werken van de 17e eeuwse specialist Pieter Saenredam. Toch is de sfeer anders. Het geschilderde (hemelse) licht is bij Helmantel verbonden met zijn eigen geloof. Hij nodigt de bezoeker uit de geschilderde kerk binnen te gaan. In de film legt Helmantel uit dat een schilderij voor hem geslaagd is als de compositie en de lichtval met elkaar in harmonie zijn gebracht. Wanneer ik even later oog in oog sta met het enigszins vereenvoudigde interieur van de Grote kerk in Monnickendam, wordt het schilderij ineens prachtig aangelicht door een baan echt zonlicht dat tussen de wolken door op het werk valt als een geschenk uit de hemel!

Henk Helmantel, De zuidbeuk van de St. Nicolaaskerk in Monnickendam, 1988, Museum Helmantel, Westeremden

In het Groningse Westeremden toont Helmantel zijn eigen werk en door hem verzamelde werken van Verster, Mankes en Ket in een eigen museum. Ook buiten Groningen en Gorssel is Helmantel te zien. Gelijktijdig met de expositie in Museum Moore loopt een tentoonstelling in het Chimei Museum in Tainan en volgende maand zijn dichter bij huis 30 schilderijen te zien in Museum Gouda, getoond naast werken waarin Helmantel inspiratie vond.

In Taiwan werd 20 jaar geleden zijn werk tentoongesteld. Een van de bezoekers van die expositie is inmiddels directeur van het Chimei Museum geworden. Nu nodigde hij de schilder wederom uit om te exposeren. Tijdens het radio interview vertelde Helmantel dat hij nog nooit zoiets moois had meegemaakt. Alle werken zijn geëxposeerd tegen toepasselijke kleuren en bij de ingang van het museum hangen grote banieren met zijn naam. Er zijn al acht schilderijen verkocht. Op de vraag waarom zijn werk daar zo in trek is, moet Helmantel het antwoord schuldig blijven. Maar zou het niet komen doordat ze in de Aziatische wereld zo goed zijn in het exact kopiëren van bestaande voorwerpen?

Het werk van Helmantel geniet veel bewondering van liefhebbers, maar ondervindt tegenstand bij mensen die ‘ervoor doorgeleerd hebben’, aldus de schilder. Kunsthistorici vinden dat mijn werk niet past in de doorgaande ontwikkeling van de kunstgeschiedenis. In 2004 had Carel Blotkamp in de Volkskrant weinig op met Helmantels keurige, maar onbezielde stillevens; geschilderd alsof hij ‘bezig was met aftelversjes’. Onwillekeurig klinkt in mijn hoofd: …. ‘Iene miene mutte, tien pond grutten, tien pond kaas, Henk Helmantel is de baas’… Zo wordt de kampioen van het hedendaagse realisme in Taiwan wel beschouwd. Veertien jaar na Blotkamps artikel mag Helmantel zich inmiddels ook verheugen in de belangstelling van kunsthistorici. Het kan verkeren: de tentoonstelling in Museum More is tot stand gekomen door toedoen van Carel Blotkamp. Hij deed Museum More het idee aan de hand voor een expositie van Verster, Ket en Mankes, die nog niet eerder in samenhang gepresenteerd waren. Samenstellers van de Serene Blik voegden daar het eigentijdse werk van Henk Helmantel aan toe. Getoond naast Blotkamps favoriete schilders Ket en Mankes. Het lijdt geen twijfel dat de conservatoren bewondering hebben voor Helmantel, maar of Blotkamp er ook zo over denkt blijft de vraag.

Het heeft lang geduurd, maar inmiddels heeft het Groninger Museum ook een schilderij van Helmantel aangekocht. Waarmee deze profeet (…) in eigen land nu ook eindelijk gehoord, en vooral, gezien wordt!

Na geduldig op mijn beurt te hebben gewacht krijg ik de kans Helmantel zelf te spreken. Ik memoreer een gebeurtenis van bijna 40 jaar geleden. Een vriend toonde me een zojuist aangeschaft klein paneeltje met een leeg interieur, waarin een stenen wenteltrap naar een ongeziene verdieping omhoog leidt. In deze leegte zag ik toen niets. Het werkje zou in deze tentoonstelling echter niet misstaan. Mijn toenmalige vriend had, wars van toen heersende opvattingen over abstracte en minimalistische kunst als kenner een vooruitziende blik.

Henk Helmantel, Romaans venster in de Noord muur van de kerk in Marsum, 1995

Wanneer ik opmerk dat zijn schilderijen, afgezien van het pasteuzer geschilderde Romaans venster in de noordmuur van de kerk van Marsum heel fijn en glad gepenseeld zijn, corrigeert Helmantel mij. Dat denkt iedereen, maar kijk daar eens. Hij neemt mij mee naar zijn Romeins glas en Chinese rok op Spaanse tafel. Ik werk ook graag met het paletmes voegt hij eraan toe. En inderdaad als we het stilleven samen bekijken zie ik de pasteus aangebrachte, met het paletmes uitgesmeerde verf. Helmantel een erfgenaam van Rembrandt?

Henk Helmantel, Romeins glas en Chinese rok op Spaanse tafel, 2001, Museum Helmantel, Westeremden

 

Bibliografie:

De serene blik, WBooks, Zwolle Museum More, Gorssel, 2018.
Vier realisten

 

Links:

Museum More

Museum Helmantel, Westeremden

CHIMEI Museum Tainan

Museum Gouda

 

 

 

 

 

 

Geverifieerd door MonsterInsights