‘De Amsterdamse School’, wie kent de term niet ? In 1916 werd deze geïntroduceerd door architect Jan Gratama in zijn bespreking van het zojuist geopende Scheepvaarthuis. Rijdend door Amsterdam zie je golvende baksteengevels, mooi rond gemetselde hoekoplossingen, decoratief metselwerk met gebeeldhouwde details bijvoorbeeld langs de Holendrechtstraat in de Rivierenbuurt en het Spaarndammerplantsoen. Deze stroming in de architectuur met ontwerpen van Michel de Klerk, J.P. Oud en anderen, wordt toegelicht in het door Michel de Klerk in 1919 gebouwde wereldberoemde ‘arbeiderspaleis’, thans Museum het Schip, dè apotheose van de architectuur volgens de Amsterdamse School.
De komende maanden kan vanaf deze plek worden ingescheept voor een bustocht langs de ‘highlights’ van deze stroming in de architectuur van de jaren ’20 – ’30 van de vorige eeuw, waarbij de focus ligt op het exterieur van de gebouwen.
Sinds 10 april worden ook de resultaten van 10 jaar onderzoek naar het interieur van de Amsterdamse School in het Stedelijk getoond. Anders dan vaak wordt gedacht hoort Berlage er niet meer bij. De architecten van de Amsterdamse School zetten zich zelfs tegen hem af, maar wie goed kijkt ziet dat zij bepaalde stijlelementen toch overnamen. De Amsterdamse School, populair tijdens het tweede kwart van de vorige eeuw, raakte na de Tweede Wereldoorlog uit de gratie, toen de rationele vormentaal van de Stijl en het Bauhaus meer gewaardeerd raakte. Sinds de jaren ‘70 kwam er, aanvankelijk in de VS en Italië, weer waardering voor de architectuur van de Amsterdamse School, waarvan invloed te zien is in eigentijdse ontwerpen van o.a. Liesbeth van der Pol. De bakstenen façade met golvende lijn van een flatgebouw aan het Meerhuizenplein (2002) lijkt geïnspireerd op S.J. Bouma’s gebouw voor Gemeentewerken in Groningen uit 1928.
In de jaren ‘90 volgde ook herwaardering van de binnenhuis architectuur. De tentoonstelling in het Stedelijk legt zich hierop toe met een verrassende veelheid aan ontwerpen van meubelen, lampen, tapijten, accessoires, glas-in-loodramen en …. klokken, heel veel klokken ! Deze zijn in wel 200 verschillende ontwerpen door o.a. Hildo Krop, in de eerste zaal op een piramide tentoongesteld !
Pendules die ons terugbrengen in de huiskamers van onze grootmoeders. Herkenning ook bij het zien van de loodzware fauteuils en eetkamerstoelen, die hoe fraai ook, in onze door welvaartziekten als RSI en lage rugpijn geteisterde tijdperk, absoluut niet meer kunnen. Maar fraai zijn deze creaties wel, zoals het interieur van een damesstudeerkamer-ameublement in mahonie en leer uit 1924, ontworpen door Jacques van den Bosch.
De honderden klokken die na een oproep aangemeld werden, plaatsten de tentoonstellingsmakers even voor ‘n vraagstuk, waarop het antwoord snel werd gevonden. Op 1 mei 1909 werd namelijk de nationale tijd ingevoerd, noodzakelijk voor het spoorboekje bij de ingebruikstelling van de spoorwegen. Voor ons wereldreizigers gewend aan mondiale tijdsverschillen is het nauwelijks voorstelbaar dat de tijd in Nederland toen, naarmate je verder oostwaarts reisde ook verschilde met die in het westen des lands. Je kreeg er geen jet-lag van, maar lastig was het wel.
De talrijke topstukken in de tentoonstelling, grotendeels afkomstig uit particulier bezit, zijn niet afkomstig uit de voornoemde woningen. De architecten van de Amsterdamse School, die van de gemeente opdracht kregen voor sociale woningbouw, mochten zich niet bezighouden met de indeling van de woningen, laat staan met de binnenhuis- architectuur. Wat we in het Stedelijk zien was niet bedoeld voor de eenvoudige binnenkamers van de arbeiders en kleine luiden. Deze ontwerpen sierden aanvankelijk de interieurs van de vrienden en familie van de ontwerpers en later ook kantoren. Veel kunstenaars waren in die tijd bezig met de kleurenleer beschreven door Goethe e.a. Dit is niet alleen in de schilderijen van bijvoorbeeld Van Gogh en Sluyters te zien, maar ook in de binnenhuis ontwerpen van de Amsterdamse School. De meubelen soms voorzien van gebeeldhouwde delen zijn gemaakt van mooie materialen en in uitbundige kleurstellingen uitgevoerd. Ook de veelkleurige tapijten, klokken, de decoratieve glas-in-lood ramen en lampen weerspiegelen deze fascinatie met kleur.
Een machtig monument van de Amsterdams School is het Scheepvaarthuis, dat 100 jaar geleden aan de Prins Hendrikkade werd geopend en aanleiding vormt voor de tentoonstelling in het Stedelijk. Joan Melchior van der Meij kreeg in 1912 de opdracht, die hij samen met collega’s Michel de Klerk en Piet Kramer van het architectenbureau Eduard Cuypers -wat de hang naar decoratie verklaart- realiseerde. Het interieur van het Amsterdamse Scheepvaarthuis, thans Grand hotel Amrâth is als Gesamtkunstwerk ontworpen. Meubilair en kasten, kapstokken, wandlampjes en prachtige glas-in-lood ramen door Willem Bogtman en bijbehorende ontwerptekeningen vullen een hele zaal. Onder de rustgevende klanken van Wouter van Bemmels compositie: Italië Tutti nr. 17, is het of de (nationale) tijd hier even heeft stilgestaan en waan je je in de entreehal met het betoverend plafond.
Een volgende zaal is ingericht met ontwerpen van Hildo Krop (van de klokken) wiens ontwerp van een Faunskop op sokkel uit 1920, in blow-up is afgebeeld op de linker zijwand. Hier staan salonmeubelen, bekleed met pluche uit Huize de Geer en een salon-ameublement met bijpassend vloerkleed ontworpen voor de familie Polak-Krop. En nog meer loodzware fauteuils met stoelpoten als de glijders van een arrenslee, ontworpen door Michel de Klerk.
In deze zaal trok een plafonnière voor het Haarlems postkantoor mijn aandacht. In al haar schoonheid bijna te mooi voor een postkantoor. Daarover schrijvend viel mij een sketchje van Wim Sonneveld te binnen: de man aan het loket, die, had hij in dit postkantoor gestaan, vast minder boos zou zijn geworden. Weliswaar gedateerd, maar bezien in de historische context nog altijd grappig.
Ronduit idyllisch is het rietgedekte, sprookjesachtige Reygersnest, vakantiehuis van de familie Hudig. Exterieur en interieur als geheel, ontworpen door P. Vorkink en Jac. Ph. Wormser, 1926.
Een historisch zwart-wit filmpje geeft een gelukkige impressie van spelende kinderen op het gazon en gezellig cautende volwassenen op het terras, daarboven deint vrolijk een vlieger op de wind. De vrouw des huizes zittend op het terrasmuurtje laat -zoals de Prediker toen nog kon dicteren- haar hand niet rusten en is bezig met een nuttig handwerkje. Dan komt er kleur in de film. Een eigentijdse camera (bevestigd aan een drone) geeft in vogelvluchtperspectief een kijkje op de omgeving. Vlak achter de door bomen omzoomde lieflijke villa doemt de Maasvlakte met uitstoot van haar zware industrie op !
Naast de uitbundige art-deco-achtige interieur-ontwerpen (de Amsterdamse school is de Nederlandse variant van de Art Nouveau) kent de Amsterdamse school een strakkere geometrische variant, met een meer architectonisch lijnenspel. Dit grafische werk met affiches en omslagen van het blad Wendingen; o.a. door Fré Cohen, een van de eerste vrouwelijke ontwerpers, vult een hele zaal. In verschillende kabinetten worden nog meer aspecten van de Amsterdamse School getoond. We zien o.a. het Nederlands Paviljoen op de Wereldtentoonstelling van 1925 in Parijs, waarmee deze stroming in Europa werd verspreid.
Bijzonder interessant is de weerslag van de Amsterdamse School in Nederlands Indië. In het voetspoor van zijn Nederlandse collega’s ontwerpt Liem Bwan Tjie in 1932 een interieur voor de woning van de familie Han Tiauw Tjong Hij kreeg de opdracht dankzij de hier getoonde eigenhandige aanbevelingsbrief van Michel de Klerk !
De Nederlandse ontwerpers namen op hun beurt ook oosterse motieven over, zoals in gebatikte lampenkappen en de expositie toont zelfs een door L. Bogtman ontworpen kast uit 1925 met gebatikt hout. In een ander kabinet zijn we terug in eigen land met de inrichting van de Bijenkorf in Den Haag. Wat een prachtig trappenhuis ontworpen door P.L. Kramer en H.A. van den Eijnde. Een exotisch uitziende hanglamp werd speciaal ontworpen voor de oosterse tapijten-afdeling. Exemplarisch voor het streven naar het ontwerpen van een Gesamtkunstwerk is het door H.L. de Jong ontworpen bioscooptheater Tuschinski (1919-1921). Niet alleen mooi aan de buitenkant, maar evenzeer betoverend van binnen !
Er is een werkplaats waarin historische gereedschappen en materialen worden getoond, ter illustratie van het ideaal van ambachtelijkheid, waarmee door de (binnenhuis)architecten van de Amsterdamse School duurzame, mooie gebruiksvoorwerpen werden gecreëerd. Hier kunnen knutselaars van alle leeftijden een kartonnen pendule met een echt uurwerk in elkaar zetten. Dan volgt een zaal met kleinoden. Ontwerpen voor serviezen, sieraden en bureau-accessoires. Hier is ook een haardscherm van Marie Kuyken te zien. Zij is, met Tine Baanders en Margaret Kropholler, die de huizen aan de Holendrechtstraat ontwierp, een pionierster in het mannendomein van de (binnenhuis)architectuur.
Na een overdadig ingerichte zaal met glas-in-loodramen en lampen die de interieurs van de Amsterdamse School een betoverend glans verleenden, betreedt de bezoeker de laatste sober ingerichte zaal. Hier is te zien waar de rechtlijnige variant van de Amsterdamse School uiteindelijk toe heeft geleid: de rood-blauwe stoel van Gerrit Rietveld en De Stijl. Maar dat is een ander verhaal. Wie daar meer van wil weten kan terecht in permanente expositie Mondriaan en de Stijl in het Haagse Gemeentemuseum.
I. de Roode & M. Groot, Wonen in de Amsterdamse School: Ontwerpen voor het interieur 1910-1930, Stedelijk Museum Amsterdam, 2016.
H. Janssen en M. White, Het verhaal van de Stijl; van Mondriaan tot van Doesburg, Gemeentemuseum den Haag, 2011.