Liefhebbers van zeventiende-eeuwse kunst met een Italiaans tintje kunnen dit voorjaar hun hart ophalen. Terwijl Rijksmuseum Twenthe de vrouwelijke Renaissance kunstenaar Sofonisba Anguissola (ca. 1532-1625) eert tuimelt in het Utrechtse Centraal Museum een bende artistieke wildebrassen over elkaar heen. Rembrandt vond het zonde van zijn tijd om een studiereis naar Italië te maken, maar veel zeventiende-eeuwse kunstenaars uit de Lage Landen dachten daar anders over. In navolging van eerdere Italiëgangers als Albrecht Dürer (1471-1528), Jan van Scorel (1495-1562), Maerten van Heemskerck (1498-1574), Pieter Brueghel de Oude (ca. 1525-1569), Roelandt Savery (1576-1639), Esaias van de Velde (1587-1630) en Hercules Seghers (1589-1638) trokken zij half Europa door, op weg naar het beloofde land Italië. Onderweg legden zij hun indrukken van vreemde steden en fascinerende berglandschappen vast om deze later in hun schilderijen te verwerken. Eenmaal over de Alpen bood het door zuidelijk licht beschenen Italiaanse landschap nog meer artistieke uitdagingen. Daarvan getuigen de landschappen met overblijfselen van antieke gebouwen die Jan van Bijlert, Abraham Bloemaert, Andries Both, Leonaert Bramer, Pieter Antonisz Groenewegen Pieter van Laer, Matthias Withoos en vele anderen in de Romeinse Campagna tot schilderen noopten.
Bestemming bereikt waren zij in Rome nog niet uitgeleerd: hier bestudeerden zij het werk van illustere voorgangers als Leonardo da Vinci, Michelangelo Buonarotti, Rafaël Sanzio en Michelangelo Merisi da Caravaggio, aan wie het Centraal Museum in de winter van 2018-2019 een indrukwekkende tentoonstelling wijdde. De beroemde Italiaanse meester schitterde daar zelf -op één werk na- door afwezigheid, maar dit gemis werd ruimschoots gecompenseerd door de talrijke werken van op zijn stijl geïnspireerde Europese volgelingen. Een hoofdrol was toebedeeld aan de zogeheten Utrechtse Caravaggisten die in hun jonge jaren hun licht opstaken in Italië, zoals Abraham Bloemaert, Hendrick ter Brugghen, Dirck van Baburen, Jan van Bijlert en Gerard van Honthorst.
In de catalogus Utrecht Caravaggio en Europa schetst Helen Langdon de sfeer in het Rome van 1600-1630. De stad werd in 1600 overspoeld met honderdduizenden pelgrims. Het was een drukte van belang. De bonte stoet van pelgrims, armoedzaaiers, leeglopers, prostituees, zigeuners en gelukszoekers die de straten van Rome bevolkten vormde een onuitputtelijke inspiratiebron. Kunstenaars vanuit heel Europa legden de chaotische straattaferelen vast en ontmoetten elkaar in eigen clubjes. Kunstenaars uit Perugia verenigden zich in de Accademia degli Insensati. Zij ontmoetten elkaar in het huis van de bekende beschermheer Maffeo Barberini. Diens kunstcollectie is het gelijknamige Palazzo nog altijd te bewonderen. In de kring rond Caravaggio ontstond eerder, in 1603 de Academia degli Umoristi, waarin kunstenaars en beschermheren verenigd waren. De liefde voor kunst werd in onderlinge saamhorigheid bezegeld met muziek en drank. Op straat werden ook drinkconcerten gegeven, waarin volkse en elitaire muziek broederlijk samenklonk. De Nederlandse kunstenaars die kort na 1600 in Rome werkten, de Utrechtse Caravaggisten, namen veel ideeën en beeldelementen van elkaar over. Daarnaast deelden ze een fascinatie voor het Romeinse straatleven, waarin Caravaggio met zijn ‘gang’ als straatvechter een bekende verschijning was.
Voor branies en losgeslagen jonge schilders was Rome the place to be. Rond 1620 richtte een groep Nederlandse kunstenaars eveneens een club op: de Bentvueghels. Zij kozen Bacchus, de god van de wijn, als mascotte. Tja, en wanneer de wijn is in de man is wijsheid in de kan; daarvan getuigen tal van tekeningen en schilderijenv die in de tentoonstelling te zien zijn. In het kielzog van Bacchus aanbeden de Bentveughels ook de godin van de liefde, wat niet zelden ontaardde in een dolle boel.
Roeland van Laer geeft daar een leuk voorbeeld van in zijn schildering van een menselijke piramide, met de godin van de liefde in top.
Deze zogeheten Bentvueghels zetten in de vroege 17e eeuw Rome op zijn kop! Ze hadden lak aan de gevestigde orde ook de Rooms-Katholieke kerk met haar Santenkraam namen ze als rechtgeaarde ‘gereformeerde’ Hollanders op de hak!
Aan de door de academie gedicteerde regels hadden ze geen boodschap. Ze trokken erop uit om in de natuur te werken. Het ruige landschap rond Tivoli met de pittoreske ruïnes van het paleis van keizer Hadrianus was een geliefde bestemming.
Aldus deden ze hun naam eer aan: een stel vrije vogels!
Met hun ontgroeningsrituelen, drinkgelagen, drinkliederen en bijnamen doet deze ‘club’ wel denken aan de corporale studentenverenigingen van onze tijd. Aspirant leden werden eveneens ontgroend, alvorens met een oorkonde, een Bentbrief te worden toegelaten. De nieuweling moest tenslotte ook nog een duur betaald banket uit eigen zak betalen.
Ook kregen ze een bijpassende, soms niet al te vleiende bijnaam. Wanneer we er de hedendaagse sensitivity readers op zouden loslaten, zou die arme Jan Asselijn, die wegens zijn misvormde hand krabbetje werd genoemd’ waarschijnlijk herdoopt worden. En ook Pieter van Laer, alias Bamboccio (lelijke pop), zou voor rehabilitatie in aanmerking komen.
Terwijl de ontgroeningsrituelen en betekenis van dispuutsnamen bij eigentijdse studentencorpora geheim moeten blijven, hingen de Bentvueghels alles aan de grote klok. In een monumentaal doek van Willem Doudijns, alias Diomedes, is de beschouwer getuige van zo’n met drank doordrenkt ontgroeningsritueel.
Tot de huidige dag krassen mensen van allerlei allooi -niet alleen in Italië- hun naam op oudheden en andere bezienswaardigheden. Onder de noemer ‘Gekken en dwazen schrijven hun namen op duren en glazen’ worden daarvan ook voorbeelden uit de tijd van de Bentvueghels getoond. Pieter van Laer, alias Bamboccio, legde de ‘graffiti’ op een muur in een van hun stamcafés vast.
Deze bijzonder leuke tentoonstelling is nog tot en met 4 juni in het Utrechtse Centraal Museum te zien. Zie Bentvueghels in het Centraal Museum