Ze zijn er nog steeds. De 63 Hollandse Meesters uit St. Petersburg logeren in Amsterdam. Tot en met 27 mei krijgt de bezoeker in de Hermitage een cursus schilderkunst van de Gouden Eeuw aangeboden. Van de zes werken van Rembrandt vormt Flora het stralende middelpunt. Rembrandts jonge vrouw Saskia als de godin van de lente. Ze kijkt een beetje onzeker in de denkbeeldige lens, alsof ze vraagt: “sta ik zo goed?” Ontroerend!
Voor dit schilderij roept Henk van Os vol bewondering: ‘Wauw, goeiedag, sodemieter zeg! Flora, ze was niet zo knap. Rembrandt kon niet goed idealiseren. Tja, dan krijg je zoiets als dit’, merkt hij bijna verontschuldigend op. ‘Maar kijk eens naar die stofuitdrukking, die kleuren’. Dit is een van de leuke momenten uit de documentaire the making of, waarin de camera directeur Cathelijne Broers volgt op het traject van het idee naar de uiteindelijke realisatie van de tentoonstelling Hollandse Meesters uit de Hermitage. Ze voert besprekingen met adjunct-directeur Svetlana Adaksina. Door het raam zie ik de torens van de Petrus en Pauluskerk aan de overkant van de Neva, maar het is net of we in Amsterdam zijn. Zowel Svetlana als haar collega Irina Sokolova spreken Nederlands. Gedrieën betreden ze de kamer van Michail Piotrovsky, het opperhoofd van de Hermitage, die zich verschanst heeft achter talrijke stapels geleerdheid. Hier moeten nog enkele noten worden gekraakt.
Het resultaat is in Amsterdam te zien. Schilderijen, niet alleen op doek of paneel, maar zelfs geschilderd op porselein. Bijzonder zijn de monumentale pronkvazen met op hun buik reproducties van Jan Steen en Jacob van Ruisdael. De Russische collega’s zijn ruimhartig: alle 57 vazen mogen naar Amsterdam, maar dat vindt Cathelijne Broers wel wat veel! Over smaak valt niet te twisten maar ze zijn zeker fraai gemaakt.
Na het overleg in Rusland is het tijd voor een bezoekje aan de directeur van het Rijksmuseum Taco Dibbets. In 2004 werd afgesproken dat de Hermitage Amsterdam met het tonen van Hollandse meesters niet met het Rijks zou concurreren. Dat gaat nu toch gebeuren. Broers laat zien welke werken vanuit Petersburg verwacht worden. Dibbets zegt niet zoveel, reageert wel even op de Elinga met bezemende vrouw in een Pieter de Hooghachtig interieur: …’Ah dat is een van mijn favorieten’…
Maar wanneer een d’Hondecoeter uit Rusland in beeld komt, loopt hij warm. Het werk lijkt erg op een schilderij in de eigen collectie. Het Rijks heeft kortgeleden enkele tekeningen van deze meester aangekocht met vogels die in een iets andere dispositie in beide exemplaren voorkomen. Wat Broers hoopt, gebeurt: Dibbets doet mee! Inmiddels hangen de bijna identieke d’Hondecoeters op zaal. Leuk voor het spelletje zoek de verschillen….
Wanneer directeur Piotrovsky in Amsterdam arriveert is iedereen een beetje zenuwachtig. Hopelijk kan de inrichting van de tentoonstelling zijn goedkeuring wegdragen. Dit lijkt niet meteen het geval. Bij het begin van de expositie wordt stilgestaan bij het Meisje met de oorbel, maar van de andere Rembrandts geen spoor.
Wanneer de restauratie van een Moeyaert uitgebreid wordt toegelicht raakt Piotrovsky ongeduldig en vraagt enigszins geïrriteerd waar zijn de Rembrandts? Bij het betreden van de ovale erezaal, waar zijn Rembrandts schitterend uitkomen tegen een taupekleurige wand, verschijnt een goedkeurende lach op zijn ernstige gezicht.
Behalve de Rembrandts zijn in de expositie werken van andere Hollandse meesters te zien zoals Joachim Wtewael, Cornelis Cornelisz. van Haarlem, Frans Hals, Gerard Dou, Paulus Potter en niet te vergeten Ferdinand Bol en Govert Flinck, die onlangs in een dubbeltentoonstelling te zien waren.
De subtitel Oogappels van de tsaren verwijst naar de herkomst van de enorme Hollandse collectie die in de 18e eeuw door Tsaar Peter (1672-1725) en vooral Catharina de Grote (1729-1796) werd aangelegd.
De relatie Nederland en Rusland dateert van late 18e eeuw, toen Tsaar Peter een bezoek bracht aan Nederland. Hij werd met alle égards ontvangen en ging aan de slag op de Amsterdamse scheepswerf van de VOC waar hij eigenhandig een Oost-Indiëvaarder bouwde. Terug in Rusland bouwde hij naar Amsterdams model een nieuwe stad, doortrokken met grachten: St. Petersburg.
Legde Peter de Grote het fundament voor het moderne Rusland; Catharina de Grote zet zijn werk voort. Geboren als een onbeduidend Duits prinsesje wist zij het tot de machtigste vrouw ter wereld te brengen. Sophia Augusta von Anhalt Zerbst werd door tsaar Peters dochter Elizabeth uitgehuwelijkt aan Peters kleinzoon Peter III. Het was de bedoeling dat zij onopvallend zou blijven, maar na de moord op haar echtgenoot ontpopte de inmiddels tot Catharina omgedoopte Duitse prinses zich tot een sterke heerseres.
Zij liet het door haar voorgangster gebouwde Winterpaleis uitbreiden met ontvangst en expositiezalen voor haar kunstcollectie. De aankoop van 320 schilderijen van de in financiële moeilijkheden geraakte graanhandelaar Gotzowksy, vormt daartoe in 1764 de eerste bouwsteen. Met deze transactie is het Portret van een man, geschilderd door Feans Hals in de Hermitage beland.
De voor zijn tijd ongebruikelijke, losse, schetsmatige toets werd niet alleen in de Gouden Eeuw, maar ook in de 19e eeuw bewonderd. De Franse impressionisten zeiden: ..’Frans Hals, c’est un moderne!’. Over dit onderwerp organiseert het Frans Hals Museum komend najaar een grote tentoonstelling: Frans Hals en de Modernen.
Catharina correspondeerde met de groten der Verlichting, zoals Voltaire en Diderot. De laatste bemiddelde in 1772 bij de aankoop van de kunstcollectie van Louis Antoine Crozat, waarmee zij Rembrandts Danaë verwierf. Dit doek schittert overigens door afwezigheid; hersteld van een aanval met zoutzuur in de jaren ’80, is het te delicaat om te reizen. Van Rembrandts hand zijn als gezegd wel 6 andere werken te bewonderen plus de Profetes Hanna (1650-55), waar het Rembrandt Research Project eind vorige eeuw een nieuw naamkaartje aan heeft gehangen: Willem Drost. Het schilderij is er niet minder om met de simpele doch betekenisvolle verbeelding van een oude vrouw die een jongetje leert lezen. Tijdens de Gouden Eeuw was de geletterdheid in de Hollandse Republiek hoog. De calvinistische overheid vond het belangrijk dat kinderen zelf de bijbel konden lezen. De bestseller auteur Dan Brown ziet hierin het fundament voor de leeslust in Nederland, waar zijn boeken heel goed verkopen.
Met de verwerving van dertig schilderijen uit de nalatenschap van Gerard Braamcamp (1699-1777) wilde Catharina haar collectie uitbreiden. Helaas is de zending nooit aangekomen. In de Finse Golf ligt op een diepte van 40 meter het wrak van de Vrouwe Maria nog steeds op berging te wachten. Zullen de in loden kokers opgerolde doeken ooit nog boven water komen? Eén werk uit die collectie is via andere wegen in St. Petersburg beland: een Verkondiging aan de Herders, uit 1649 van de Italianisant Nicolaas Berchem.
De Hollandse collectie omvat een diversiteit aan stromingen en genres: historiestukken met bijbelse- en mythologische onderwerpen, zee- en stadsgezichten, portretten en stillevens. In de ogen van contemporaine kunsttheoretici als Gerard de Lairesse en Samuel van Hoogstraten stonden historiestukken het hoogst in aanzien. Om deze te kunnen vervaardigen èn begrijpen was kennis nodig. Portretten en stillevens beschouwden zij als genres ‘voor zwakke geesten’; haar beoefenaars als ‘maer gemene soldaten in het veltleger van de const!’ Getuige de talrijke stillevens en portretten die in de 17e en 18e eeuw ontstonden deelde het koperspubliek deze mening niet. In de ‘constcamers’ van de grachtengordel was het duiden van historiestukken een aangenaam tijdverdrijf. Met bijbelse onderwerpen zal de 17e eeuwse calvinist weinig moeite hebben gehad, zoals het duiden van de voorstelling op dit grote drieluik van Lucas van Leyden met de genezing van een blinde. Dankzij de wapenschilden kunnen de opdrachtgevers 500 jaar na dato nog worden geïdentificeerd: Jacob Florisz van Montfoort en Dirckje Boelensdr. De memorietafel heeft haar werk, het levend houden van de herinnering aan de overledenen, goed gedaan.
De meeste bijbelverhalen ken ik van de lagere school, maar als student kunstgeschiedenis vond ik de episode verbeeld in Wttewaels doek Lot en zijn dochters niet terug in mijn geheugenpaleis. Goed mogelijk dat het de deelnemers aan de nationale bijbelquiz eveneens een denkrimpel bezorgt. Nog maar nauwelijks ontsnapt aan het brandende Sodom geven Lot en zijn dochters zich over aan de zonde; en hoe! Anders dan in een Rembrandteske versie in Museum Catharijneconvent, waarin de benevelde Lot nauwelijks beseft waar hij mee bezig is, neemt Lot in dit schilderij vol overgave deel aan het liefdesspel. De wormstekige appel verwijst naar de zondeval. Niet verwonderlijk dus dat we daar op de lagere school geen kleurplaat van kregen. Het doek van Wtewael, dat goed gepast zou hebben in de NRC bijlage Me-To in Art van 15 maart jl., is een mooi voorbeeld van een maniëristisch werk. Wanneer zij artistieke verworvenheden als anatomisch correcte weergave van het het menselijk lichaam, perspectief en compositie onder de knie hebben doen diverse Renaissance kunstenaars er met overdreven langgerekte, getordeerde lichamen nog een schepje bovenop. Hoofdzaken worden bijzaken. Het resultaat is nogal gekunsteld. Giorgio Vasari sprak in zijn Vite dei piu Eccellenti Pittori e Scultori (1550) van ‘La bella Maniera’. Wij zouden zeggen: beetje over de top!
Wttewael leeft zich niet alleen uit in de weergave van de figuren, maar ook in het bijwerk met stillevens, waarvan de expositie enkele autonome exemplaren van Willem Claesz Heda, en Willem Kalff toont.
Naakt om het naakt kon in de calvinistische republiek eigenlijk niet, maar functioneel naakt was geen probleem. De gebruikelijke naaktlopers Adam en Eva worden in de 17e eeuw verdrongen door enkele bijbelse figuren, waaraan een moraliserende betekenis kan worden verbonden. Zoals koning David en zijn mooie buurvrouw Bathseba of Suzanna en de ouderlingen. Deze gaven schilders en opdrachtgevers een alibi (zo niet doen!) voor een mooi erotisch getint schilderij.
In de expositie hangt wel een klein paneeltje dat louter om het naakt geschilderd lijkt. Een baadster door de fijnschilder Gerard Dou gepenseeld op het formaat van een I-pad. Eén uit een serie van drie. Deze hingen waarschijnlijk in de privé vertrekken van Catharina de Grote, die naast regeren, bouwen en het verzamelen van kunst nòg een hobby had… Stof te over voor een extra editie van het roddelblad Privé, zoals onlangs verscheen bij de tentoonstelling High Society in het Rijks.
Ook de zogenoemde Utrechtse Caravaggisten zijn in de tentoonstelling te zien. Dirck van Baburen, Hendrick Ter Brugghen, Gerard van Honthorst en Matthias Stomer waren in Italië in de ban geraakt van het realistische werk van Michelangelo Merisi da Caravaggio ( 1571-1610). De Madonna dei Pelegrini illustreert zijn vernieuwende stijl heel duidelijk met zijn voorliefde voor alledaagse figuren als hoofdrolspelers in profane, maar ook in religieuze voorstellingen.
Caravaggio’s motieven en stijlmiddelen werden niet door iedereen gewaardeerd. Veel Romeinse prelaten, vonden het niets ontziende realisme afstotelijk. Zij gaven toe dat hij talent had, maar ‘…hij misbruikt het’…! Zoals het grote, blote Christuskind en zijn moeder als een Romeinse matrone. Het gaf geen pas de Heilige familie zo uit te beelden, aanbeden door een stel haveloze pelgrims die hun vuile voeten zo in het gezicht van de beschouwer steken.
Stomer vertrok vanuit Amersfoort naar Italië om nooit meer terug te keren. Moeder Rebecca, de dramatisch belichte lelijke oude vrouw, betrekt met haar blik de beschouwer in het verhaal. Zij heeft haar lievelingszoon Jacob aangezet tot het ontstelen van de vaderlijke zegen die bedoeld was voor de eerstgeboren zoon Ezau. (Genesis 25: 27 e.v.). Het inzoomen op enkele dramatisch belichte half-figuren zien we ook in twee schilder-ingen van Concerten door Dirck van Baburen en Hendrick Ter Brugghen.
Van het door De Lairesse en Hoogstraten geminachte genre portret toont de expositie mooie voorbeelden van Rembrandt: een Oude Man in het Rood, Een oude Jood, een Schrijvende man en het reeds genoemde doek van Saskia als Flora. De zwangere Saskia is prachtig gekleed; op haar hoed prijkt een kostbare tulp. Het werk is geschilderd tijdens de toen heersende tulpomania. De in de 16e eeuw als exotische plant vanuit Turkijke geïmporteerd tulp heeft tegenwoordig een oerhollands imago, maar destijds was de tulp een felbegeerde exoot. Zo zeldzaam en gewild, dat voor een bol van zo’n rood-wit gevlamde tulp grif 500,– soms wel 1000,– gulden werd neergeteld. Het bedrag waarvoor Rembrandt destijds het Rembrandthuis kocht. Een timmerman verdiende een jaarsalaris van ca. 300,–. En dan te bedenken dat de rood-witte tekening een symptoom van een tulpenziekte was!
Ook Rembrandts beste leerlingen zijn vertegenwoordigd; Govaert Flinck en Ferdinand Bol, die aanvankelijk nog in de stijl van hun leermeester werkten. (zie bespreking op deze site). Het portret dat Bol rond 1640 van Rembrandt en Saskia schilderde vormt de sleutel tot identificatie van Rembrandts tot voor kort raadselachtige Dame met Oorbel uit 1657. De overeenkomst is treffend.
Van Govaert Flinck ziet de bezoeker een portret van een Jongeman met baret, uit 1637. Hij is gehuld in een rood fluwelen kleed en draagt een Ottomaanse sjaal uit Rembrandts verkleedkist. De groene wambuis daaronder lijkt wel gemaakt uit een lapje dat overschoot van Flora’s kleed. Leuk zijn de niet geretoucheerde oneffenheden in het gezicht; met hier en daar een pukkel en een moedervlek.
In Flincks Portret van Cornelia Haringh herken ik net zo’n elegante platte kraag als gedragen door Rembrandts Oopjen in de tentoonstelling High Society waarover ik binnenkort zal schrijven.
Rembrandts succesvolle stijl met palet van herfstkleuren dat ook zijn leerlingen hanteerden raakte in de 2e helft van de 17e eeuw geleidelijk aan uit de mode. Onder invloed van het classicisme treedt in de schilderkunst een smaak-verandering op met voorliefde voor gelijkmatig belichte onderwerpen geschilderd in heldere, glad gepenseelde kleuren. Zoals het familieportret van Abraham van den Tempel daterend van de late zestiger jaren. Als laken-handelaar kende hij de verfijnde textuur van zijde, doorzichtig gaas en kantwerk. Met het subtiele kleurengamma lijkt de voorstelling wel een modeshow, aldus de catalogus. Om wie het gaat is onbekend, maar de geportretteerden zijn in elk geval welgesteld; daarop duiden de wandelstok, het geweer, de weitas en de hond verwijzend naar de jacht. De attributen van de dames: de luit, de bloemen het schoothondje verwijzen naar de tijdspassering van aristocratische dames. Ook dit familieportret figureert -zelfs in drievoud- op siervazen van de Keizerlijke Porseleinfabriek.
In de tentoonstelling zijn ook enkele genrestukken te zien, zoals het interieur van Elinga met de vegende dienstmeid. De ogenschijnlijk simpele weergave van het verstilde binnenhuis met de mooie lichtval en de meid van wie we het gezicht niet kunnen zien (of toch?) is zeer geraffineerd. De handeling zelf, het vegen, stond symbool voor morele zuiverheid. Netheid en een huishoudelijke aard werden in de 17e eeuw gezien als belangrijke vrouwelijke deugden. Lees er de bijbel maar op na: …‘Een degelijke vrouw wie zal haar vinden?’ (Spreuken 31: 10 e.v.)
Minder deugdzaam gaat het er aan toe in Gerard Ter Borchs ogenschijnlijk onschuldige Glas limonade, waarin de subtiele doch veelbetekenende blikken en handelingen voor de goede 17e eeuwse verstaander niets te raden over lieten. Tot lering, maar zeker ook tot vermaak. Dat geldt ook voor Gabriël Metsu’s Oestermaaltijd. Oesters waren in de 17e eeuw geliefd als aphrodisiacum.
Behalve de prachtige stofuitdrukking en erotische ondertoon bevat het werk nog een leuk detail. De afgebeelde drinkhoorn, destijds gebruikt bij feestelijkheden van het Amsterdamse Kloveniersgilde bestaat nog en wordt bewaard in het Amsterdam Museum.
Bijzonder zijn twee nog steeds herkenbare 17e eeuwse stadsgezichten.
Het opgespannen karkas en de groenten in het eerste doek komen mooi uit tegen het speciaal voor de tentoonstelling gemaakte donkergroene goudleerbehang. De kinderen met een varkensblaas verwijzen op subtiele wijze naar de vergankelijkheid van het bestaan. Een beeld dat beter bekend is van het eigentijdse embleem van de Homo Bula. Een bellen blazend kind. Symbool voor de broosheid van het menselijk bestaan. De mens is als de zeepbel, die zomaar uiteen kan spatten.
In Berckheydes Gezicht op de Nieuwezijdsvoorburgwal, zien we nog net een glimp van het door Jacob van Campen ontworpen Amsterdamse stadhuis, dat naar ik mij heb laten vertellen voor het enorme bedrag van 8 miljoen gulden werd neergezet. Joost van den Vondel bezong het als het 8e wereldwonder, dat ver over de landsgrenzen bekendheid genoot. Cosimo de Medici kocht een soortgelijke Berckheyde met een afbeelding van het Amsterdamse Stadhuis, dat zich nog altijd in de Florentijnse Uffizi bevindt.
Na deze uitleg over de opbouw van de collectie Hollandse Meesters nog even iets over de gedeeltelijke teloorgang daarvan. Anders dan vaak verondersteld wordt vormde niet de Russische Revolutie, maar Stalin het grootste gevaar voor de kunstwerken in de Hermitage. In 1929 liet hij ca. 250 kunstwerken verkopen, waaronder het Portret van Loef Vredericx uit 1626, dat uiteindelijk in het Mauritshuis belandde. In de huidige expositie is hij even herenigd met zijn oude vrienden. De zilversmid Loef Vredericx bekleedde als vaandeldrager een erebaantje in de Amsterdamse schutterij. Thomas de Keyser portretteerde hem in het okergele schutterskostuum met een groene sjerp, een ijzeren ringkraag en een degen. Op het vaandel prijken de Hollandse leeuw en de tekst Pro Patria, voor het vaderland.
Dit en meer is nog tot en met 27 mei te zien in de Hermitage Amsterdam.
Link: Hermitage Amsterdam