Denkend aan George Hendrik Breitner (1857-1923) zie ik een indrukwekkende scène van exercerende cavaleristen op het strand. In mijn fantasie hoor ik het gedreun van de paardenhoeven! Voor mijn geestesoog doemt een meisje op in een rode kimono. Zij vlijt zich neer op een dag-bed. Ik dacht dat Geesje Kwak model stond voor de kimonomeisjes. Het tienermeisje poseerde regelmatig voor Breitner maar in het bijschrift van het in Laren getoonde schilderij lees ik een andere naam: Anna.
In de boeiende expositie Breitner versus Israëls die het Haagse Kunstmuseum in 2020 presenteerde, las ik dat beide kunstenaars destijds om Geesje vochten! Besteld door Breitner zou Israëls -met wie hij destijds onder een dak woonde- het model op de overloop van hem hebben weggekaapt. Wat hij met haar gedaan heeft weet ik niet. In het oeuvre van Israëls neb ik haar niet terug kunnen vinden.
In Laren worden deze zomer zeventig schilderijen en werken op papier van Breitners hand getoond. De expositie begint met een keur aan studies en schilderijen met paarden, zoals de monumentale impressie van de aanstormende Cavalerie. In de volgende zalen zie je diverse in een somber palet geschilderde stadsgezichten. Nocturnes van dromerige trekkers van de paardentram en een regenachtige impressie van De Dam uit 1896. Aan de door Breitner goed getroffen sfeer van een regenachtige dag, zou de uitdrukking Breitnerweer ontsproten zijn. Niet zelden wordt Breitner getypeerd als de ‘Nederlandse impressionist’, maar in vorm en kleur komt Breitner eerder als een expressionist uit de verf. Met zijn krachtige uitdrukkingsvolle toets was hij zijn tijd vooruit. Evenals de iets latere expressionisten gaf Breitner de werkelijkheid in vaak heftige kleuren en vervormde beelden weer. Deze manier van werken werd overigens niet door iedereen gewaardeerd: ook al was de sfeer goed getroffen, critici met een academische bril verweten Breitner gebrek aan techniek.
Tot heden werd zijn werk veelal vanuit zijn stedelijke onderwerpen en zijn fotografie belicht, maar in de huidige tentoonstelling ligt de focus op zijn artistieke kwaliteiten.
Anders dan de vroege, in gedempte tonen geschilderde impressies van militairen en stadsgezichten hanteerde Breitner voor zijn latere werken een kleurrijker palet.
De catalogus onthult dat Breitner tijdens een ziekenhuisopname tijd had voor reflectie. Behalve het overdenken van zijn zonden -hij had een geslachtsziekte opgelopen- dacht hij na over zijn toekomstige carrière. Hij besloot de ingeslagen weg van historieschilder te verlaten en zich voortaan, evenals collega-schilders van de Haagse School, toe te leggen op scènes uit het hier en nu. Tijdens een gezamenlijke klus, het schilderen van Panorama Mesdag had Breitner kennis kunnen maken met hun kunstzinnige ideeën.
De X-factor
Om succesvol te worden had een schilder behalve de nodige artistieke vaardigheden en verbeeldingskracht nòg iets nodig: de X-factor. Het staat er echt! Ten onrechte dacht ik dat dit ongrijpbare ingrediënt sinds de gelijknamige op de teevee getoonde talentenjacht een nieuwerwetse notie was. In 1882 benoemde Breitner deze mysterieuze component echter al in een brief aan zijn beschermheer Adriaan Pieter van der Stolk. Wat dit ook mag wezen… Breitner had het!
Dit dus, artistieke skills, maar ook invloeden van collega-schilders. Terwijl ik door de expositiezalen dwaalde meende ik invloeden te ontdekken van o.a. Antonio Mancini, Edgar Dégas en Vincent van Gogh, met wie Breitner in het ziekenhuis kennis had gemaakt. Breitners mysterieuze impressie van een maan beschenen landschap, roept een herinnering op aan Van Goghs Onkruid verbrandende boer uit 1883. Echo’s van dit vuur kom je in de achtergrond van Breitners Maannacht, tegen. Kennelijk heb ik dit goed gezien, het bijschrijft leert dat Breitner het in 1885 in Drenthe schilderde. Tussen de talrijke epistels van Van Gogh vonden de samenstellers van de tentoonstelling een toepasselijke van dit contact getuigende opmerking: …’hij [Breitner] tekent heel handig!’…
Gastcurator Suzanne Veldink, die eerder de tentoonstelling over Suze Robertson samenstelde, licht toe dat Breitner in zijn jonge jaren nog zoekende was. In Parijs raakte Breitner inderdaad onder de indruk van werken van Edgar Dégas en Edouard Manet. In Breitners straatscènes en naaktschilderingen zijn zowel thematisch als technisch invloeden van deze kunstenaars aanwijsbaar. Een daarvan de zogeheten ‘tache’; een krachtige puntige toets, kun je ook zonder ongeoefend kunsthistorisch oog zien in het doek Aan Boord.
Het ging Breitner, aldus Veldink, niet zozeer om de onderwerpen dan wel om de manier waarop hij die in beeld bracht. Hij experimenteerde daarbij met expressief kleur- en lijngebruik. De in zijn werk gesuggereerde beweging en het ontbreken van details doen vermoeden dat hij deze in een mum van tijd heeft opgezet. Onderzoek van voorstudies en foto’s wijst echter uit dat aan de totstandkoming van zijn werk een doordacht proces voorafging. Dat Breitners werken de indruk wekken niet af te zijn is geen probleem. Het op het netvlies ontvangen ogenschijnlijk onvoltooide beeld wordt door het brein van de beschouwer afgemaakt!
In de catalogus wordt een link gelegd naar het gedachtengoed van de Tachtigers. Een kring van jonge schrijvers en kunstenaars als Jan Veth, Willem Witsen, Jacques Van Looy en Lodewijk van Deyssel. Zij streefden naar een nieuwe van academische richtlijnen bevrijde kunst. Kunst omwille van de kunst, niet gedicteerd door regels van esthetiek en moraal. In de catalogus lees je hoe de non-conformist Breitner perfect paste bij de vrijgevochten idealen van de Tachtigers.
Breitner was niet de enige die het over een andere boeg gooide. Ook collega-schilders Anton Mauve, Jacob en Willem Maris experimenteerden met vorm en kleur. Maar met zijn niet zelden verrassende perspectieven en invalshoeken onderscheidt Breitner zich. Zijn blik was gekleurd door de destijds in opkomst zijnde fotografie. Bij een snelle snapshot worden vaak onbedoeld bepaalde delen van het gefotografeerde onderwerp afgesneden. Evenals zijn Franse collega’s paste ook Breitner dit gegeven bewust als artistieke nouveauté in zijn composities toe.
Dit kan nauwelijks beter worden geïllustreerd dan met de krachtige voorstelling van een deels door de lijst afgesneden jonge vrouw, die met haar mand op weg is naar de markt. Het doek Naar de markt van ca. 1897 is sinds kort in permanent bruikleen van de RCE in de vaste opstelling van Singer Laren te zien.
Behalve de reeds genoemde vermaarde werken worden in deze expositie ook minder bekende schilderijen uit privécollecties getoond.
Opzienbarend -toen en nu- zijn Breitners doeken met levensgrote naakten. Een genre waarin ook zijn jongere collega Jan Sluijters zich meermaals heeft uitgeleefd. Maar anders dan Sluijters bereikt Breitner daarin de ultieme suggestie van -goed kijken- een volumineus vrouwelijk lichaam. Het doek Naakt met zwarte kousen op een bed vormt in zijn oeuvre en in dit genre in het algemeen een absoluut hoogtepunt. Deze krachtige, kleurrijke schilderwijze bezorgde Breitner de in de subtitel genoemde bijnaam ‘schilderbeest’. Dat dit predicaat in 1941 door een criticus niet aan Breitner, maar aan de woest schilderende Jan Sluijters werd toegedicht doet er niet toe. Ook Breitner ging in vorm en kleur vaak beestachtig te werk!
Oordeelt u zelf: dat kan nog de hele zomer tot en met 8 september!
Link: Singer Laren Breitner