Zonnig gestemd bezocht ik tijdens een regenachtige dag de jaarlijks kunstbeurs de PAN in Amsterdam
Om in enkele uren mijn weg in het overweldigende aanbod van 2000 jaar kunstgeschiedenis te vinden koos ik water als leidmotief: de gemene deler van de schilderijenvan waarover ik deze winter lezingen geef bij de tentoonstelling La Grande Bleue in Singer Laren en Kinderen van de Haagse School in Museum Mesdag. Water was bijna overal te vinden. Variërend van diep donkerblauw tot smaragdgroen en vele gradaties daartussen. Mediterrane kusten onder oogverblindend zonlicht, met in badkleding gestoken zonaanbidsters en afgezien van opgestroopte broekspijpen, volledig geklede (mensen) kinderen op de qua temperatuur gematigder Noordzeestranden van Isaac Israëls.
Isaac Israëls, Viareggio Porte ouverte sur le port
Roger Limouse (1894-1989) Olieverf op paneel
33 x 22 (drs. J.C. van Schaik Zwolle)
Een werk dat op de huidige tentoonstelling in Singer Laren niet zou misstaan is van Roger Limousse (1894-1989) een paneeltje van slechts 33 x 22 cm Porte ouverte sur le Port aangeboden bij Drs. J.C. van Schaik, Zwolle. Dat geldt ook voor Frits Kleins impressie Bagneurs sur la plage mediterranée dat bij Dolf van Omme werd aangeboden. Voor Jasper van den Hams leuke Marokkaanse mediterrane Memories 47, kwam ik helaas te laat, maar Contempo Rotterdam heeft nog meer Van den Hams in stock! En ook Wim Oepts in expressionistische stijl geschilderde Huis in Zuid-Frankrijk, dat zo naar de museumzalen van Singer Laren had gekund, was door Arnold Ligthart reeds verkocht.
Frits Klein, Bagneurs sur la plage Mediterranée, Wim Oepts, Huis in Zuid-Frankrijk, 1983. Doek 54 x 65 cm. (Arnold Ligthart, Amsterdam)
Wie geïnteresseerd is in de opbrengst van de verkopen verwijs ik naar de verschillende persberichten waarin persvoorlichtster Ingrid Looijmans tijdens het beurs verslag deed.
Warm of iets koeler: de zuidelijke en noordelijke impressies doen wat vrolijkheid betreft niet voor elkaar onder en qua gevarieerd schilderkunstig vakmanschap evenmin. Liefhebbers van realisme, impressionisme, fauvisme, kubisme, expressionisme en pointillisme vinden op de Pan allen wel iets van hun gading. Van Isaac Israëls met snelle toets gepenseelde impressies van Ezeltje rijdende kinderen in Scheveningen tot het pointillistische Gezicht op Vlieland door Ferdinand Hart Nibbrig bij Mark Smit.
Isaac Israëls, Ezeltje rijden op het strand van Scheveningen, doek 69 x 100 cm
Behalve deze kleurrijke modernistische werken zag ik bij Bijl van Urk een traditionele Zeegezicht van de Zeventiende-eeuwse meester Aernout Smit. Van de veelzijdige Jan Toorop, van wie Antes Art een betoverende Spiegel met Sirenen te koop werd aangeboden, zag ik een doek met Nettenboetsters in de schaduw van een bomschuit uit 1891. Van diezelfde tijd dateren twee piepkleine paneeltjes met een impressie van Delfshaven door Johan Barthold Jongkind die te koop zijn of waren bij kunsthandel Studio 2000 en Ivo Bouwman.
Johan Bartold Jongkind, Delfshaven. Panel 7 x 9 cm
Naast geschilderde werken waarop water centraal staat, ontdekte ik bij Zerp Galerie verschillende interessante kunstige, volgens sommigen wellicht gekunstelde, foto’s van zeegezichten door Hans Withoos. Zijn Italiaanse foto’s waren enkele jaren geleden in Museum Flehite te zien. Op de Pan was zijn thema water. Gehuld in een met Delfts blauwe motieven gesierd gewaad situeert hij zijn Oyster Queen op een desolaat oesterveld.
Hans Withooos Oyster Queen at The Oyster Field, 2023, Fotografie, fine art print op dibond, ( ZERP Galerie Rotterdam )
Van Saskia Boelsums werden monumentale gefotografeerde impressies van dramatische wolkenluchten boven verlaten stranden gepresenteerd.
Bij Roger Katwijk trokken de inkjets van Tessa Verders gefotografeerde verstilde stranden eveneens mijn aandacht. Om even later te worden getroffen door Jimmy Nelsons foto’s van de mij welbekende Zeeuwse kust. Welhaast surrealistische foto’s van een groep figuren, of beter figuranten, in Walcherse klederdracht. In mijn herinnering bestaan ze nog, maar vandaag de dag zul je hen in Domburg en Oostkapelle tevergeefs zoeken. Als Fremdkörper, maar in het licht van de voltooid verleden tijd wel toepasselijk, zijn deze naast Egyptische en Romeinse Oudheden bij Mieke Zilverberg te zien.
Jimmy Nelson, Walcheren, Zeeland, Nederland 2021. Archival pigment print.. (Mieke Zilverberg)
Heel bijzonder is de op de schilderijen van Jacob van Ruisdael geïnspireerde kunstig geconcipieerde reeks foto’s van Laurence Aëgerter. Hoe moeten we deze werken, waarin het water de beschouwer letterlijk en figuurlijk tot aan de lippen staat, duiden? Dr. Christiane Hoefert van Bildhalle Zürich licht de totstandkoming van de werken toe. De fotograaf maakte de foto’s met behulp van een spiegel, waarin de wolkenlucht op het wateroppervlak gereflecteerd wordt. Aldus wordt een in mijn ogen dystopisch en gezien de klimaatveranderingen niet ondenkbaar, angstwekkend toekomstbeeld geschapen. Of de maker van deze reeks dit zo bedoeld heeft blijft in het midden.
Laurence Aëgerter, Ootmarsum uit de Ruisdael Series, 2023. (Bildhalle Zürich)
Tot slot neem ik u nog even mee terug in de tijd. Bij een betrekkelijke nieuwkomer op de Pan, Van der Vorst uit Zeist ontdekte ik een leuk eveneens aan water gerelateerd werkje van Kees van Dongen uit 1925, die in deze editie van de Pan ruim vertegenwoordig is. Een moderne impressie van Leda en de Zwaan. Van Dongen situeerde het mythologische verhaal op het Lido van Venetië. Tegen het decor van la grande bleue, met een sfeervol zeilbootje in de verte, geeft de naakte Leda zich met jarretelles en hoge hakken, over aan de liefkozingen van een Zwaan. Voor wie ‘hun’ klassieken niet meer paraat hebben: om te ontkomen aan de priemende blikken van zijn jaloerse echtgenote Hera maakte de oppergod Zeus gebruik van steeds nieuwe welgekozen vermommingen om ongemerkt vreemd te kunnen gaan!
Kees van Dongen, Leda en de Zwaan, 1925. Pochoir, papiermaat 32 x 25,5 cm.
Met deze nabeschouwing van de inmiddels voorbije Pan probeer ik u vast te interesseren voor een bezoek aan de PAN 2024! De Pan 2023 was succesvol, maar ik heb uit betrouwbare bron vernomen dat nog lang niet alles verkocht is! Intussen nodig ik u uit om een van mijn lezingen bij te wonen, waarin u de hier besproken kunstwerken terug kunt zien.
Het is feest in het Noord-Brabants Museum. Vanuit de hele wereld zijn familieleden van de beroemde schilder Pieter Bruegel (nog zonder ‘h’) de Oude (1525-1569) voor een reünie naar Den Bosch gekomen. Het talent van de aartsvader van boerenbruiloften en humoristisch verbeelde spreekwoorden werkte in vier generaties door. Zijn zonen Pieter Brueghel de Jonge en Jan Brueghel de Oude gaven het gen door aan hun zonen Pieter Brueghel III en Jan Brueghel de Jonge, die dit op hun beurt ook weer deden. De naam van ‘de’ kunstenaar Brueghel kent iedereen, maar dat achter die naam meerdere schilders schuilgaan is minder bekend. Wie dan? Pieter Bruegel de Oude, bijgenaamd de Boerenbreugel; zijn zoon Jan de Oude, de Bloemen- of Fluwelenbreughel en Pieter Brueghel de Jonge, ook bekend als de Hellebrueghel!
Begint het u al te duizelen? Geen nood dankzij een stamboom en een smoelenboek worden de vele vertakkingen verduidelijkt. Ook leer je aangetrouwde familieleden en aan hen geparenteerde artistieke geestverwanten kennen. Met hun boerenbruiloften, landschappen, Bijbelse voorstellingen, impressies van de vier seizoenen, de vier elementen en bloemstukken -soms op het formaat van een ansichtkaart- werden ze tijdens de 16e en 17e eeuw tot ver over de landsgrenzen beroemd. Dat succes bereikten ze niet uitsluitend op eigen kracht. De Brueghel vrouwen brachten talent, financiële middelen in en gaven toegang tot netwerken op niveau. In de tentoonstelling treden de tot voor kort onzichtbare Brueghel vrouwen voor het eerst uit de coulissen. Pieter Bruegels schoonmoeder Mayken Verhulst, Anna Brueghel, dochter van Jan Brueghel de Oude, haar zus Clara Eugenia en Anna Maria Janssens, de schilderende echtgenote van Jan Brueghel de Jonge, over wie straks meer.
Aan de huidige tentoonstelling is een lange reeks exposities over de beroemde Brueghels voorafgegaan. Daarin speelde de stamvader Pieter Bruegel de Oude meestal de hoofdrol; ook werden aspecten van hun artistieke kunnen belicht. In de Bossche tentoonstelling worden niet alleen de werken, maar ook de persoonlijke en artistieke relaties van de familie Brueghel en aanverwante schilders belicht. In het cultuurprogramma Opium van 5 oktober jl. vertelde Floris Alebeek dat bij de samenstelling van de expositie eveneens kritisch gekeken is naar thema’s die gedurende meerdere generaties steeds terugkomen. Met dit uitgangspunt biedt de tentoonstelling een nieuw perspectief op een van de beroemdste families uit de kunstgeschiedenis. Een rondgang door de expositiezalen is niet alleen een feestje voor de reünisten, maar ook voor de bezoekers!
Historische en hedendaagse context De expositie zoekt ook antwoorden op vragen als: welke invloed had de ‘ontdekking’ van de Nieuwe Wereld op hun werk? In de haven van Antwerpen brachten schepen uit alle windstreken goederen, luxeproducten en uitheemse planten en dieren aan. Ook leggen de samenstellers van de tentoonstelling een link naar eigentijdse kwesties als inclusiviteit en kolonialisme. Gerelateerd aan donkere wolkenluchten en Bijbelse scènes in de sneeuw komen zelfs de klimaatveranderingen ter sprake. Je moet toch wat om een jong publiek voor deze oude meesters te interesseren. In zijn recensie van 13 oktober jl. vond Bram de Klerk dit aanhaken bij de actualiteit soms ook wat vergezocht.
Ter introductie ziet de bezoeker Jan Brueghel de Jonges, Allegorie op de schilderkunst, van ca. 1625-1630. Misleid door de tot monumentale afmetingen opgeblazen reproducties van het werk, sta ik verbaast oog in oog met een schilderij van slechts 49 x 77 cm. Het op koper geschilderde werkje is tot op de millimeter vol geschilderd met betekenisvolle details; ongelooflijk! Door de speciale belichting lijkt het een kopie waar een lampje achter brandt, maar het is echt.
In een enorme kunstkamer legt Pictura, de personificatie van de schilderkunst, de laatste hand aan een bloemstuk. Deze setting was een destijds geliefd. Antwerpse aristocraten en vorsten lieten hun in zo’n kunstkamer bijeengebrachte verzameling en detail vereeuwigen.
Jan Brueghel de Jonge, Allegorie op de schilderkunst, ca. 1625-1630, olieverf op koper, 49 x 77 cm. JK Art Foundation. Foto Peter Cox
Het werk biedt een visuele samenvatting van de artistieke mogelijkheden van de eerste en tweede generatie Brueghels. Hun schilderijen konden desgewenst worden gestoffeerd met voorwerpen en dieren die vanuit alle windstreken in Antwerpen werden aangevoerd. In de voorgrond liggen tekeningen met voorbeelden van exotische vogels en onder de tafel zit een aapje dat we vier generaties verder nog steeds in het werk van de Brueghels en hun verwanten tegenkomen.
Bij het aangetrouwde familielid David Teniers de Jonge ontwikkelt dit prototype zich rond 1633 in een zogeheten singerie: een Apenkortegaard. In dit wachtlokaal, een verbastering van het Franse court-de-garde, spelen apen de rol van van drinkende, rokende en tric-trac spelende soldaten.
David Teniers de Jonge, Apenkortegaard, ca. 1633, olieverf op paneel, 41 x 58 cm. Particuliere collectie
Bestaande herkenbare schilderijen maken de Allegorie extra interessant, zoals het paneeltje met Vechtende boeren van Pieter Bruegel de Oude linksboven de personificatie van Pictura en het Feestmaal van Acheloüs, een coproductie met Pieter Paul Rubens, rechtsonder. Jan Brueghel de Oude werkte eveneens samen met Pieter Paul Rubens, die hij Italië had ontmoet. Van hun hand zijn 25 coproducties bekend. Een groot aantal daarvan was enkele jaren geleden in de tentoonstelling Rubens en Bruegel in het Mauritshuis te zien.
Onder de noemer Vele Handen worden nog meer werken getoond, waarin de Brueghels samen werkten met kunstenaars als Hendrik van Balen en Hans Rottenhammer. In een allegorie van de zomer werkte Abraham Brueghel zelfs samen met twee Italiaanse kunstenaars: Paolo de’ Matteis en Giovan Battista Ruoppolo. Vele handen maakten het werk wellicht licht, maar of het er ook mooier door werd…
Abraham Brueghel en Paolo de’Mattieis en Giovan Battista Ruioppolo, Stilleven met vruchten en bloemen met kinderen en een putto bij een fontein: Zomer. Doek 244 x 348 cm. Noordbrabants Museum, Den Bosch
We keren nog even terug naar de Allegorie op de Schilderkunst. De achtergrond geeft een inkijkje in de schilders praktijk van die dagen. Een dame zit model voor haar portret en twee schilders jongens kijken de kunst af bij hun meester. Een ukkie is ijverig aan het werk. Nog te klein voor een grote schildersezel gebruikt hij daar een stoeltje voor. Na de ontijdige dood van zijn vader kreeg Jan Brueghel de Jonge in 1625 de leiding over de productie en de verkoop van het Antwerpse atelier. Tussen de kunstwerken schilderde Jan het portret van zijn grootvader, Pieter Bruegel de Oude en dat van zijn vader Jan Brueghel de Oude. Niet gehinderd door enige vorm van bescheidenheid plaatste hij hen op één lijn met de groten der kunstgeschiedenis: Michelangelo en Albrecht Dürer.
12
1.Michelangelo Buonarroti (1475-1564) (engraving); by English School, (19th century); Private Collection; Ken Welsh; English 2. Johanes Wierix (toegeschreven aan) Pieter Brueghel I, 1572
Het boeket dat Pictura schildert lijkt op het grote Bloemstuk waarmee Jan Brueghel de Oude de toon zette voor tal van navolgers. De herkomst ervan uit de collectie van Federico Borromeo, de aartsbisschop van Milaan, geeft aan dat hij tot ver over de grens beroemd was. In een brief aan de opdrachtgever licht Jan toe dat hij de bloemen in de aartshertogelijke hortus naar het leven heeft gekopieerd. Toch weerspiegelt het boeket de werkelijkheid niet, want de soorten waaruit het bloemstuk is samengesteld bloeien niet gelijktijdig. In samenwerking met Hendrik van Balen en Pieter Paul Rubens ontstond een op deze bloemstukken geïnspireerd nieuw onderwerp: de Madonna in een bloemenkrans. Een specialisme waarin ook Jan de Oude’s schoondochter Anna Maria Janssens en Jans kleinzonen Abraham Brueghel en Jan van Kessel uitblonken.
Van Anna Maria Janssens (ca. 1605-na 1668) zijn maar twee gesigneerde werken bekend. Wellicht gaan stukken van haar hand schuil onder de signatuur van mannelijke schilders. Dit gebeurde ook met werk van Judith Leyster, Clara Peeters en Michaelina Wautier. Het is echter niet ondenkbaar dat de grote schare van 11 kinderen die zij met Jan Brueghel II de Jongere kreeg haar carrière brak.
In de expositie zijn twee op de geschilderde kunstkamer geïnspireerde ‘Kunst und Wunderkammer’ te bewonderen. Naar 16e- en 17e -eeuws gebruik ingericht met door mensenhand gemaakte artificialia en door de natuur voortgebrachte naturalia, waar Pieter Bruegel de Oude ook oog voor had.
Zijn navolgers kopieerden zijn plant- en dierstudies. Jan van Kessel -een kleinzoon van Jan Brueghel de Oude- volstond niet met het naschilderen van de voorbeelden van zijn grootvader. Als exponent van de ontluikende wetenschappelijke belangstelling voor flora en fauna worden zijn naar eigen waarneming geschilderde vlinders, insecten en exotische schelpen getoond. Als proeve van zijn kunnen creëerde hij een bijzonder geestig visitekaartje, waarop hij zijn naam met behulp van kruipend ongedierte signeerde!
Jan van Kessel de Oude, Naam van de kunstenaar met spinnen en rupsen, 1657. Koper 15 x 20 cm. Part. Collectie
In het de een-na-laatste zaal zien we in de Allegorie van Europa door Jans’ zoon Ferdinand een naklank van dit geintje.
De samenstellers van de tentoonstelling grijpen deze voorstelling uit 1689 aan om hun gedachten over het toenmalige eurocentrische denken te ventileren. Jan van Kessels guirlande van kunstig gerangschikte exotische schelpen fungeert als kapstok om de bezoeker te informeren over de hoge prijs die de lokale bevolking op de kusten van de Indische Oceaan moest betalen voor het verzamelen, schoonmaken en polijsten van de schelpen.
De Brueghelvrouwen In de eerste zaal ziet de bezoeker het dubbelportret van de stammoeder van de Brueghel dynastie Mayken Verhulst (1518-1599) en haar echtgenoot de beroemde schilder Pieter Coecke van Aelst. Vanonder haar witte mutsje lijkt zij ons licht verwijtend aan te kijken, alsof ze zeggen wil, waarom hebben jullie mij al die tijd genegeerd?
In een video zijn museumdirecteuren Jacqueline Grandjean en Ann de Meester met elkaar in gesprek over het fenomeen genegeerde Vrouwen in de Kunst. Ann de Meester heeft daarop een remedie: …’ we kopen zoveel mogelijk vrouwelijke kunstenaars, wanneer die werken eenmaal in het museum hangen komen de namen van de vrouwelijke maaksters vanzelf in de boeken’!…
Dubbelportret van Pieter Coecke van Aelst en Mayken Verhulst, 1550. Doek 50,5 x 59 cm. Kunsthaus Zürich,
Pieter Coecke van Aelst was niet alleen getalenteerd, maar ook reislustig. Hij bezocht Italië en reisde zelfs door naar Istanbul. Zijn in woord en beeld vastgelegde reisimpressies werden na zijn dood door Mayken Verhulst uitgegeven. Van nog grotere betekenis is het door hem uit het Italiaans vertaalde architectuur traktaat van Sebastiano Serlio, dat eveneens getoond wordt. Dankzij dit werk maakten kunstenaars in de Nederlanden kennis met de nieuwe vormentaal van de Renaissance. Dochter Mayken Coecke trouwde met Pieter Bruegel de Oude. Hun zoontjes, die de geschiedenis zijn in gegaan als Pieter Brueghel de Jonge en Jan Brueghel de Oude, leerden het vak van hun grootmoeder Mayken Verhulst. Zij had een aantal studies van dieren, planten en vruchten van hun vader bewaard. Verschillende details komen bij de navolgende generaties steeds terug, zoals het al genoemde aapje.
Pieter B. de Oude, Studieblad met ezeltjes, katten en aapjes. Paneel ca. 1613. 34 x 55,5 cm. Kunsthistorisches Museum, Wenen
Mayken Verhulst raakte is in de loop der tijd uit beeld, maar de schilders biograaf Karel van Mander gaf haar in zijn Groot Schilderboeck in 1604 een plekje in het pantheon van beroemde kunstenaars. En ook de in Antwerpen woonachtige humanist en kunstcriticus Lodovico Guicciardini noemt haar in zijn Descrittione di tutti i Paesi Bassi etc. uit 1567.
Virtueel bezoek aan de tentoonstelling Met een klein rond paneeltje krijg je in de eerste zaal een voorproefje van de beroemde geschilderde spreekwoorden van Pieter Breugel de Oude. Een groep uitzinnige boeren duwt een dronken kerel in een varkenshok. De scène verbeeldt een destijds bekend spreekwoord: wie een varken is moet in het kot. Getuige zijn lege beurs is het slachtoffer platzak. Dat hij zijn geld verbrast heeft aan drank en vrouwen valt af te leiden uit knollen naast de trog. Rapen golden destijds als afrodisiacum. Hier hangt ook een piepklein paneeltje met een groepje bedelaars. Tijdens Vastenavond, wanneer de omgekeerde wereld wet is, gaan ze, provisorisch uitgedost als wereldse leiders de straat op. Met een kroon en mijter op het hoofd hopen ze wat geld op te halen. De vossenstaarten aan hun schamele kleding verwijzen naar de hermelijnen koningsmantels. Pieter Bruegel de Oude nam het idee over van de in zijn dagen nog altijd populaire Jeroen Bosch (ca. 1450-1516), die in zijn verbeelding van de Strijd tussen Carnaval en Vasten ook een plekje had ingeruimd voor bedelaars en kreupelen. Het verschil tussen echte en voorgewende gebreken was niet altijd duidelijk, maar het publiek dat zich vrolijk maakte om deze stumpers deed met geven van een aalmoes haar christenplicht.
Pieter Bruegel de Oude’s laatste werk, de Ekster op de Galg, heeft een ereplekje gekregen. Anders dan zijn gegraveerde en geschilderde portretten als oudere man met een lange baard doet vermoeden is hij maar 44 jaar geworden.
Pieter Bruegel de Oude, De ekster op de galg, 1568, paneel, 46 x 51 cm.
Darmstadt, Hessisches Landesmuseum
In een in de voorgrond van een wijds bergachtig landschap maken boeren een vrolijke rondedans onder een galg. Ze negeren het kruis en de schedel, symbolen van de dood, alsof ze willen zeggen: ’Ge leeft maar ene keer!’. De man linksonder heeft daar zelfs letterlijk ‘schijt aan’. Twee luid schetterende eksters staan symbolisch voor verklikkers en lui die schadelijke praatjes verkopen, die zouden kunnen leiden tot de dood.
Tussen 1552-1554 maakte Pieter Bruegel de Oude een avontuurlijke reis naar Italië. In de tentoonstelling is een zaal gevuld met een keur aan prenten naar de schetsen van bergachtige landschappen die hij onderweg maakte. Elementen daaruit komen fantasievol toegepast terug in veel van zijn schilderijen. Ook al zien ze er bestaanbaar uit, deze geven geen topografisch correcte impressies.
Van Mander omschreef Bruegels werkwijze als volgt: …’in d’Alpes wesende’ [had hij] al die berghen en rotsen … in gheswolghen, en t’huis ghecomen op doecken en penneelen uytghespogen’….
Johannes I en Lucas van Doetecum naar Pieter Bruegel de Oude, Christus en de Emmaüsgangers, gravure en ets, 1555, 32,3 x 42,3 c. Noordbrabants Museum, ’s Hertogenbosch
Wie dacht dat Bruegel in zijn prenten alleen fantastische landschappen in beeld bracht, wacht hier een verrassing. Van zijn hand zie je ook een reeks zeilschepen en vergezichten met nauwelijks herkenbare Bijbelse onderwerpen. Zonder de titel Euntes in Emaus zou je dit Bijbelse onderwerp niet snel herkennen. Voor wie het verhaal niet paraat heeft: twee volgelingen van Jezus zijn drie dagen na de dood van hun leidsman op weg naar Emmaüs. Plotseling krijgen ze gezelschap van een ogenschijnlijk onbekende reisgenoot. Daar gaan ze, rustig voortstappend, getooid met hoed en reismantel, een knapzak en reisstaf in de hand, op weg naar een plek om uit te rusten. De enige aanwijzing dat we hier te maken hebben met de -flink uit de kluiten gewassen- opgestane Heer vormt de nauwelijks zichtbare aureool rond zijn hoofd. Pieter Bruegel verstopte wel vaker een Bijbels verhaal in een eigentijdse wereldse setting, zoals de Aanbidding der koningen en de talloze malen gekopieerde Volkstelling in Bethlehem.
De schilderijen in de volgende zaal zorgen voor een feest van herkenning. Hier hangen de bekende boerenbruiloften en danspartijen op een rij. Pieter Brueghel de Jonge en Jan Brueghel de Oude hebben de boerenbruiloften, spreekwoorden en Bijbelse voorstellingen van hun vader veelvuldig gekopieerd. Pieter trad daarbij in het voetspoor van zijn vader, terwijl Jan zowel in thematiek als kleurgebruik, nieuwe wegen insloeg. Leuk spelletje voor zowel de jonge als volwassen bezoeker: zoek de verschillen! Lang werd gedacht dat Pieter Brueghel zelf een boer was, maar deze mythe wordt door Van Mander ontzenuwd. Hij onthult dat hij zich met zijn vriend Hans Francken als partycrasher avant-la-lettre tussen de gasten van boerenbruiloften mengde om de gewoontes van deze eenvoudige mensen te bestuderen.
Pieter Breugel de Oude, Boerenbruiloftsdans, 1566, olieverf op paneel 119.4 x 157.5 cm. Institute of Arts, city of Detroit
Pieter Bruegel de Oude was succesvol met zijn eigen repertoire, maar hij speelde ook handig in op de grote vraag naar werken in de stijl van zijn grote voorganger Jeroen Bosch. Dat deed hij zelfs zo goed, dat hij wegens zijn fantasmagorische hellegezichten, behalve als Boerenbreugel ook werd aangeduid als de Tweede Bosch. Zijn schilderijen met de Verzoeking van de heilige Antonius zijn bevolkt met angstwekkende Bosschiaanse duivels en demonen. Deze blijven ook in het werk van familieleden die in het midden van de 17de eeuw actief waren rondspoken. In het werk van David Teniers de Jonge, echtgenoot van Anna Brueghel, gebruikte deze Boschiaanse demonen en duivels in meerdere versies van de Verzoeking van de Heilige Antonius.
Naast vermakelijke impressies van het boerenleven, spreekwoorden, religieuze en mythologische scènes bevat het oeuvre van Pieter Bruegel ook Allegorieën van de Vier jaargetijden en de Vier elementen. Gestoffeerd met inheemse en exotische gewassen en dieren zijn deze werken niet alleen een lust voor het oog van museumbezoeker, kunsthistorici en biologen, maar ook voor meteorologen die in de winterse taferelen de neerslag zien van de weersomstandigheden van de toenmalige Kleine IJstijd. De reeksen vielen zo in de smaak dat ze ook talloze malen werden gekopieerd.
Het element Lucht wordt verluchtigd met een rijke variëteit aan bekende en uitheemse vogels, zoals een struisvogel, een kraanvogel en enkele papegaaien. Bijzonder zijn de twee paradijsvogels die linksboven door het zwerk zweven.
Jan Brueghel de Oude, Allegorie van de lucht, 1611. Koper 21 x 31,5 cm. Part. Collectie.
In de17e eeuw werd gedacht dat ze altijd moesten doorvliegen, omdat ze geen pootjes hadden. De opgezette specimina die met de schepen van de VOC werden aangevoerd hadden inderdaad geen pootjes. Die waren ze door ontbinding, of bij een opgezet exemplaar, wegens de fragiele staat kwijt geraakt. De personificatie van de Lucht is weergegeven als Urania, de muze van de astronomie en astrologie. Zij houdt een armillairsfeer in de hand, waarmee de sterrenhemel kon worden bestudeerd.
Uit de vele kopieën niet alleen gedaan door de rasechte Brueghels, maar ook door aangetrouwde en in artistieke zin aan hen geparenteerde geesten blijkt hoe populair zij gedurende de 16e en 17e eeuw waren. Ten gevolge van een smaakverandering raken hun boertige werken in de loop van de 18e en vroege 19e eeuw uit de mode. De voorkeur van kunstliefhebbers gaat uit naar monumentale barokke werken van Rubens en zijn tijdgenoten.
Pas vanaf de late 19e en vroege 20e eeuw komen de Brueghels weer in beeld. De herwaardering wordt, aldus de samenstellers van de tentoonstelling, verklaard door de politieke tijdgeest. Na de Napoleontische oorlogen kwam door de vorming van nieuwe staten het nationalisme op gang. Dit chauvinisme vroeg om nationalistische symbolen. De Noordelijke Nederlanden hadden Rembrandt; België had Rubens en de Brueghels werden met succes als nationaal symbool van Vlaanderen en Brabant gepromoot.
Ondoenlijk om de tentoonstelling in een enkele bespreking recht te doen. Op naar Den Bosch om al dat moois met eigen ogen te gaan zien!
Literatuur:
P. van der Coelen & F. Lammertse e.a., De ontdekking van het dagelijks leven; Van Bosch tot Bruegel, Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam, 2015.
N. Groeneveld-Baadj e.a., Brueghel: de Familiereunie. Noordbrabants Museum, ’s-Hertogenbosch, 2023.
In samenwerking met Stiftung Humboldt Forum en drie Berlijnse Musea presenteert het Mauritshuis tot en met 7 januari de tentoonstelling Roofkunst; verteld in 10 verhalen.
Roofkunst: tegenwoordig een actueel onderwerp, maar toen Marei von Saher, de erfgename van de Joodse kunsthandelaar Goudstikker zo’n vijftien jaar geleden over teruggave van diens schilderijen begon, was de roep om restitutie van Joods bezit voor velen nog bijzonder -soms zelfs onaangenaam- nieuws.
Het lukte haar advocaten uiteindelijk om 202 van de door haar geclaimde 267 schilderijen terug te krijgen. Tot spijt van museumdirecties die topstukken uit hun collecties zagen vertrekken. Dit gebeurde o.a. met Jan van Goyens, Gezicht op de Oude Maas bij Dordrecht, dat evenwel voor 3.5 miljoen voor het Dordrechts Museum kon worden teruggekocht. De verkoop van de gerestitueerde werken uit de collectie Goudstikker leverde 35 miljoen op. Deze introductie illustreert de impact en vooral de financiële kant van dit onderwerp.
Dit verhaal wordt in de tentoonstelling niet verteld. In het Mauritshuis staan vooral de morele en emotionele aspecten en vragen omtrent restitutie van roofkunst centraal.
Al eerder werd aandacht voor roofkunst gevraagd. In 1945 organiseerde Stichting Nederlands Kunstbezit een tentoonstelling waar de gedupeerde eigenaren of hun nabestaanden hun bezit konden claimen. Van teruggave van herkende kunstwerken kwam niet veel terecht. Vanaf 1950 werden deze kwesties als afgedaan beschouwd. De kunstwerken werden geveild of belandden in de door de overheid beheerde NK-collectie, waarvan zich ongeveer 25 schilderijen in het Mauritshuis bevinden. In de zojuist geopende tentoonstelling Pieter Bruegel: de familiereünie ontdekte ik nog een ooit door de nazi’s geroofd werk een Allegorie op de Aarde en de Zomer, daterend van 1610-1620. Het paneel -een bruikleen uit de Rijksdienst voor Cultureel erfgoed- is in de tentoonstelling te zien ‘tot een eventuele nazaat van de oorspronkelijke eigenaar zich meldt’ aldus de zaaltekst.
Het Joods Historisch Museum organiseerde in 2006 een tentoonstelling met roofkunst uit rijksbezit, waarvan de herkomst onbekend was. Deze expositie leverde destijds eveneens weinig response op, maar de locatie was wel gekozen. De kunstwerken werden bijeengebracht in de Hollandse Schouwburg. Tijdens WOII het administratieve vertrekpunt van Joden naar het doorgangskamp Westerbork. De rest is geschiedenis.
Vandaag de dag kunnen musea echter niet meer om teruggave heen. Onlangs meldden de media dat de VS, na jaren van juridisch touwtrekken, zeven geroofde werken van Egon Schiele terug zal geven aan de nazaten van de in Dachau omgekomen Joodse kunstverzamelaar Fritz Grünbaum.
Via de website van de commissie die zich bezighoudt met het onderzoeken van claims van nabestaanden, worden belanghebbenden en belangstellenden geïnformeerd over de werkwijze van de zogeheten Retitutiecommisie. De site geeft de mogelijkheid om een claim in te dienen. Films tonen het emotionele proces dat nabestaanden doormaken tijdens het achterhalen van de geschiedenis van een kunstwerk en in de beste gevallen de teruggave daarvan aan rechtmatige erfgenamen.
Tien verhalen over drie episodes De expositie is ingericht met objecten uit de eigen collectie van het Mauritshuis, het Musée des Beaux-Arts in Rennes en drie Berlijnse musea. In tien verhalen wordt de bezoeker mee teruggenomen in de tijd. Naast WO II (1933-1945) en de Napoleontische tijd (1794-1814) besteedt de expositie aandacht aan de eeuwen durende Koloniale periode.
Tijdens een voorbezichtiging waarschuwt de directeur van het Mauritshuis, Martine Gosselink haar gehoor. Anders dan de bezoekers van het Mauritshuis gewend zijn is dit geen mooie tentoonstelling. Gastcuratoren Jongsma+O’Neill brengen de herkomstgeschiedenis van de getoonde objecten met virtual reality experiences en 3-D modellen in beeld. Eline Jongsma licht deze keuze toe. In musea worden objecten los van hun oorsprong getoond, maar elk object heeft een verhaal. De vr–experience maakt de oorspronkelijke context zichtbaar, waarmee de bezoeker wordt uitgenodigd om na te denken over de vraag hoe geschiedenis ons denken van nu beïnvloed.
Boog van Titus waarop de geroofde Menora uit de tempel van Jeruzalem.
In deze expositie ligt de focus op voornoemde drie episodes uit de West-Europese geschiedenis, maar roofkunst is van alle tijden. Daarvan getuigt het decoratieve programma van de Boog van Titus in Rome, waarop het neerslaan van de Joodse opstand rond het jaar 70 wordt gememoreerd. Vol trots dragen soldaten de oorlogsbuit, waaronder de Menora, de zevenarmige kandelaar, uit de tempel van Jeruzalem, met zich mee. In dit geval is duidelijk sprake van roofkunst. Maar objecten in de huidige tentoonstelling kunnen ook als souvenir of geschenk, zonder kwade bedoelingen zijn meegenomen. De kritische waarnemer zal ingeval van te goeder trouw meegebrachte etnografica uit missiegebieden wellicht liever een genuanceerdere term dan roofkunst horen. Nu is nu, toen was toen. In de eigentijdse benadering van historische gebeurtenissen wordt weleens vergeten om deze in de historische context, met de ogen van toen te bekijken. Hoe je hier ook over denkt: een ding is duidelijk. Grondig onderzoek naar de herkomst van vele duizenden objecten is nodig om hierin duidelijkheid te scheppen en mee te werken aan teruggave van ooit ontvreemde objecten. In de zoektocht naar antwoorden op vragen aangaande teruggave organiseert het Mauritshuis met het Humboldt Forum op 16 en 17 november een internationaal symposium.
Het aantal geroofde kunstwerken uit de tijd van de Nazi’s en de Napoleontische periode staat in geen vergelijk met die uit de Koloniale periode. Het gaat om duizenden stukken. Wat Gosselink betreft moet alles terug. Als kunsthistoricus vraag ik mij af: hoe gaan de ontvangers in de voormalige koloniën met deze kunstwerken om? Zijn er in de tropen mogelijkheden voor juiste conservering en klimatologisch verantwoorde presentaties? Deze overweging roept de herinnering op aan de door vocht en hitte kromgetrokken perkamenten bladen van een Koptisch handschrift dat ik ooit in het Jewish Cultural Historical Museum op Curaçao zag.
Staf met een vrouwenfiguur, ca. 1900 Hout, metaal en aluminiumfolie, 78 cm Staatliche Museen zu Berlin, Ethnologisches Museum, inv. VA 13776
Introductiefilm In de introductiefilm volgen we de in een stemmig pak gestoken Surinaamse dichter Onias Landveld, nazaat van de Marrons, die in de koloniale tijd de plantages ontvluchtten. Over zijn kostuum draagt hij een traditionele groenblauw geruite omslagdoek, een zogeheten pangi. In het Etnografische Museum van Berlijn houdt hij een Surinaamse staf in de vorm van een voorouderbeeldje in zijn gehandschoende handen: …’ my people made this, why is it here?’ Hij geeft de wens te kennen het object mee te willen nemen. Waarheen? Vraagt de conservator. Hij antwoordt dat hij er wel een plekje voor zal vinden…
In de expositie worden vragen over het verleden van de getoonde objecten gesteld, zoals hoe en waarom werden ze geroofd?
…’Ze werden meegenomen als oorlogsbuit, om soldaten te betalen of om de vijand te vernederen. …De Hernhutters en andere zendelingen ontnamen de mensen onder wie zij missie bedreven hun religie en daarmee hun identiteit; onderzoekers namen spullen uit wetenschappelijke belangstelling mee’. Roofkunst gaat over grenzen: letterlijk en figuurlijk. Ook vragen over de toekomst van de objecten komen aan de orde.
Teruggeven of terugvragen? Het gaat in de tentoonstelling niet uitsluitend over teruggeven van roofkunst. Er zijn ook oorspronkelijke eigenaren die hun spullen niet terug willen, zoals het Mauritshuis zelf! De collectie is gebaseerd op de in 1774 door stadhouder Willem V geopende Galerij Willem V. De hele verzameling van ca. 200 schilderijen werd in 1795 meegenomen door de soldaten van Napoleon. In 1816 kwam slechts een deel van de geroofde werken terug. De rest, waaronder een aantal werken van naam, bevindt zich tot de huidige dag in de collectie van het Louvre. Ze zijn nu even in de tentoonstelling te zien; Paulus Potters, Het spiegelende Koetje uit 1648en Jan Mijtens impressie van het Huwelijk van Friedrich Wilhelmkeurvorst van Brandenburg met Louise Henriette van Oranje, 1646.
Paulus Potter, 1625-1654 Het spiegelende koetje, 1648 Olieverf op paneel, 43 x 61 cm
Den Haag, Mauritshuis, inv. 137
Ook al meent het museum recht te hebben op deze werken, toch ziet directie op grond van rationele vragen als: voegt het iets toe aan ons verhaal en hebben we er eigenlijk wel plek voor, af van een claim.Dit ter illustratie van de stelling dat de in de expositie belichte periodes niet met elkaar kunt vergelijken. Niet alle vragen omtrent teruggave wegen even zwaar.
Wat is er zoal te zien?
Rammelaar in de vorm van een aapje. Joods zilver. Foto Marina Marijnen uit de Groep van zilveren objecten(tafelzilver, rammelaars, armbanden, scharen) geroofd van Joodse families Berlijn, Stadtmuseum Berlin
Bij het betreden van de expositie valt het oog op een overvolle vitrinekast. Onder de noemer Joods Zilver zijn een paar honderd nietszeggende objecten bijeengebracht. Maar bij de aanblik van enkele zilveren rammelaars, die beelden oproepen van de kleine knuistjes die ze ooit vasthielden, komt de geschiedenis wel erg dichtbij. Voor deze emotionele beleving is inlevingsvermogen nodig, maar bij de door een VR bril in de historische context waargenomen objecten komt het verleden op overweldigende wijze vanzelf bij je binnen!
Zo komt het Paardenhoofd dat is overgebleven van de verloren gegane originele Quadriga op de Brandenburger Tor heel indrukwekkend tot leven. Met de handen stevig op een metalen hekje, sta ik met mijn VR bril hoog boven op de Brandenburger Tor. Om mij heen besneeuwde daken en in de diepte het grote plein, waar ruiters zich verzamelen. Naast mij staat het befaamde Vierspan; tijdens dit machtige moment ervaar ik zelfs een koude luchtstroom of slaat mijn fantasie op hol en is dat slechts suggestie?
Gottfried Schadow, 1764-1850 Paardenhoofd van de Quadriga van de Brandenburger Tor, 1793 Koper, 125 x 66 cm Berlijn, Stadtmuseum Berlin, inv. I 52.374
De geschiedenis van het Paardenhoofd is een interessant voorbeeld van roofkunst. Het door Gottfried Schaduw in 1793 ontworpen vierspan werd tijdens de Napoleontische oorlog door de Fransen geroofd. Na Napoleons overgave werd de enorme sculptuur in 1814 teruggegeven aan Duitsland. Helaas, zou je bijna zeggen, want het origineel ging bij een bombardement in WOII verloren.
Even later stond ik ineens diep onder de grond in een Oostenrijkse zoutmijn oog in oog met het Zelfportret van Rembrandt. Het werk werd in WOII gestolen van het Joodse echtpaar Rathenau. Samen met ca. 6.500 kunstwerken, waaronder het Gentse Altaarstuk van de gebroeders van Eyck, was de Rembrandt voorbestemd voor het Führermuseum. Toen Hitlers droom -of beter nachtmerrie- in duigen viel gaf hij opdracht de hele kunstverzameling te vernietigen. De ontploffing van de mijn werd gelukkig verijdeld, waarna de geallieerde monuments men, de kunstschatten in veiligheid brachten en waar mogelijk voor restitutie zorgden. Zo kwam Rembrandt terug bij de rechtmatige eigenaar, die het werk aan het Mauritshuis verkocht. Een zeldzaam voorbeeld van geroofde kunst die op een nette manier in een museumcollectie is beland.
Rembrandt, 1606-1669 Zelfportret, 1669 Olieverf op doek, 65 x 60 cm Den Haag, Mauritshuis, inv. 840 Aangekocht van de Rathenau familie met steun van de Vereniging Rembrandt en particulieren, 1947
Balinese kris Indonesië (Bali) Kris, ca. 1800-1850 Metaal, nikkel en hout, 48,5 x 9,5 x 4 cm
Berlijn, Staatliche Museen zu Berlin, Ethnologisches Museum, inv. IC 298a-b
Meteen links in de opstelling wordt een Balinees steekwapen getoond. Deze Kris uit het Ethnologisches Museum in Berlijn werd tijdens de door de Nederlanders als ‘pacificatieoorlogen’ aangeduide strijd buitgemaakt. De strafexpeditie tegen plunderende eilandbewoners van Bali trok een spoor van moord en doodslag. Ook hier word je terug geprojecteerd in de tijd en bevindt de bezoeker zich in een door overdadige vegetatie omgeven kampong, met -luguber detail- een gedode inlander aan je voeten. Geweerschoten klinken; een bizarre ervaring!
Anders dan verwacht zorgden de besprekingen over teruggave van de kris voor een verrassing. De huidige vorst van Kunklung wil het object niet terug als is het waarom niet duidelijk. De weigering houdt wellicht verband met de gedachte dat het religieuze object in handen van de vijand ontheiligd zou zijn.
Tijdens hun optreden stuitten de Nederlanders op heftige tegenstand van de bevolking. De bevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten Michiels werd door de hand van een vrouw, gedood. Ida Dewa Agung Istri Kanya, de zuster van de koning van Klungkung wordt op Bali tot de huidige dag als een heldin vereerd.
Benin Bronzen: Duitsland, 20ste eeuw Gipsafgietsels en mallen van de Benin bronzen Gips, silicone, verschillende maten Berlijn, Staatliche Museen zu Berlin, Gipsformerei
Ook de installatie met de zogeheten Benin Bronzes die in 1897 door het Britse leger werden meegenomen is indrukwekkend en actueel. De bezoeker ziet hier replica’s en mallen van de gipsafgietsels van de originele beelden. In de tentoonstelling Kirchner en Nolde: Expressionisme en Kolonialisme, (2021) in het Stedelijk Museum was een origineel exemplaar te zien. De uitkomst van de claim tot teruggave werd destijds breed uitgemeten in de media. In 2021 werden, na jarenlang delibereren, 514 Benin Bronzen door het Ethnologisches Museum in Berlijn overgedragen aan Nigeria. Het maken van replica’s is sindsdien niet toegestaan. De vraag naar het waarom wordt in de expositie eveneens gesteld. Het exemplaar in de Haagse expositie, een goed getroffen replica van gips, fungeert als pars pro toto voor de ongeveer 5.000 originele koninklijke beeldhouwwerken met religieuze functie die door de Britten uit Benin, het huidige Nigeria, werden geroofd.
Nog recenter zijn de bijzondere lotgevallen van het Kanon van Kandy uit de collectie van het Rijksmuseum, dat onlangs tot restitutie aan Sri Lanka besloot. Het geschut stuk werd in 1765 door de Nederlanders meegenomen uit het Paleis van koning Radja Singh in Kandy op het toenmalige Ceylon, waar de VOC handelsvestigingen had. Met de opstand van de geknechte bevolking begon een jarenlange guerrillaoorlog. Na de verovering van de koningsstad Kandy belandde het kanon als oorlogsbuit in de verzameling van Stadhouder Willem V en via het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden in het Mauritshuis. In de Napoleontische tijd namen de Fransen het mee. In de veronderstelling dat het kanon een geschenk was van de Bey van Algiers aan Michiel de Ruyter werd het kanon in 1816, wegens de historische betekenis, teruggegeven aan het het volk van Nederland. Het kreeg een ereplaats in het Rijksmuseum, waar het oog van een van de conservatoren viel op een intrigerend etiketje… Na bestudering van de tekst -die niet in het Arabisch maar in het Singhalees was opgesteld- bleek dat het met de herkomst heel anders zat. Deze anekdote onderstreept het belang van grondig herkomstonderzoek.
Kanon: Digitaal 3D model van ‘Kanon van Kandy’ Jongsma+O’Neill
Het oorspronkelijk als diplomatiek geschenk vervaardigde sierwapen ontstond in de tweede helft van de 17e eeuw. Het vertoont naast Europese elementen als putti en handvatten in de vorm van dolfijntjes ook later aangebrachte Sri Lankaanse decoratie. Van dit kanon is een digitale reproductie gemaakt. Evenals bij de replica’s van de Benin Bronzes worden door de samenstellers van de tentoonstelling ook hier vraagtekens geplaatst aangaande kwesties over de autonomie van kunstwerken, het ‘intellectuele eigendomsrecht’ en aanverwante vragen geplaatst. Kunnen digitale modellen slechts als kopieën van originele objecten worden beschouwd?
Met het kijken alleen naar de voorbeelden van als roofkunst gepresenteerde objecten alleen ben je er nog niet; de bezoeker wordt uitgenodigd om zelf ook na te denken over de vragen rond roofkunst.