Dichter bij Johannes Vermeer. Tot 11 juni in het Rijksmuseum, Amsterdam.

Rijksmuseum Amsterdam, met Vermeer affiche, foto: Marina Marijnen

Daags na de opening was ik één van de gelukkigen die de Vermeer tentoonstelling in de avonduren mocht bezoeken. Sprak directeur Taco Dibbits bij de vorige blockbuster over de Late Rembrandt in 2015 over een ‘once in a lifetime experience’. Bij deze expositie is het: ‘now or never’!  Een waar woord: de dag na de opening waren alle 450.000 tickets al (uit)verkocht!

In samenwerking met het Mauritshuis presenteert het Rijksmuseum tot 11 juni een unieke overzichtstentoonstelling van Johannes Vermeer (1632-1675). Ook het Prinsenhof in Delft heeft een interessante tentoonstelling rond de beroemde Delftenaar ingericht. Door recent speurwerk in de Delftse archieven en nieuw wetenschappelijk onderzoek van Vermeers schilderijen is kennis over leven en werk van de kunstenaar sinds de laatste tentoonstelling in 1996 enorm vermeerderd.

Toen het Melkmeisje met de geavanceerde Macro-XRF en RIS scantechnieken werd onderzocht kwamen enkele opzienbarende compositorische veranderingen aan het licht. Op de kale achterwand werd een kannenrek zichtbaar; een ‘kapstok’ waaraan kannen aan hun oor kunnen worden opgehangen. Op de voorgrond werd een van wilgentenen gevlochten mand zichtbaar. Een zogeheten vuurmand was in huize Vermeer onontbeerlijk. Boven een test met gloeiende kolen werden luiers gedroogd en pasgeboren baby’s -Vermeer en zijn echtgenote kregen vijftien kinderen- warm gehouden. Het overschilderen van de beeldelementen waar hij ‘spijt’ van kreeg –pentimenti– komt de rust in de compositie ten goede. Niets leidt de aandacht af van de handeling van de keukenmeid.

Johannes Vermeer uit de vergetelheid gehaald  
Tegenwoordig kent iedereen het werk van de beroemde 17e eeuwse kunstenaar, maar tegen het eind van de 18e eeuw was Johannes Vermeer vrijwel vergeten. Tot de Franse kunstcriticus Theophile Thoré in 1866, schrijvend onder het pseudoniem William Bürger, de schilder uit zijn winterslaap wekte. Bürger had kritiek op de Franse schilderkunst met haar hoogdravende historische, religieuze en mythologische thema’s. Schermend met de ogenschijnlijk alledaagse taferelen van Vermeer, brak deze republikein, die Frankrijk om politieke redenen ontvlucht was, een lans voor het volk.

Eenmaal herontdekt nam Vermeers populariteit een hoge vlucht. In 1935 kreeg hij zijn eerste tentoonstelling in Museum Boijmans van Beuningen. De hernieuwde belangstelling voor de 17e eeuwse meester werkte verkeerde toeschrijvingen in de hand. En dat niet alleen, er kwamen ook vervalsingen op de markt. Tegenwoordig is het onbegrijpelijk dat deze zelfs door de gerespecteerde kunstkenner Abraham Bredius en de directeur van Boijmans Dirk Hannema, voor echt werden aangezien. Het doek met de Emmaüsgangers, door dagblad de Telegraaf als de Nachtwacht van Rotterdam bejubeld, kreeg een ereplaats in het museum. De euforie was echter van korte duur. De rechtszaak die na WOII tegen een collaborateur werd aangespannen nam een onverwachte wending toen Han van Meegeren tot ieders verbazing opbiechtte dat hij de maker was van zojuist ontdekte Vermeers. Gevraagd naar het motief bleek dat hij uit wraak wegens zijn miskende talent had gehandeld. Toch had hij wel succes; in de na-oorlogse jaren waren zijn ‘snoezige’ hertjes in vele burgerwoningen te vinden. De kwestie sprak destijds en ook later nog tot de verbeelding. Godfried Bomans schotelde de lezers van Elsevier kort daarna een hilarisch stukje voor, waarin hij de ‘kunstkenners’ op de hak neemt.

Jaren later werd deze kwestie verfilmd in De echte Vermeer, met Jeroen Spitzenberger in de hoofdrol. In het Cultureel Supplement van de NRC van 9 februari jl. lees je meer over de lange traditie van diefstal, vervalsing en vandalisme van Vermeers schilderijen.

Han van Meegeren, Emmaüsgangers, 1937, Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam

Bij gebrek aan biografische informatie omschreef William Bürger de door hem herontdekte schilder als de sfinx van Delft. Enigszins enigmatisch is hij nog steeds, maar anno 2023 zijn heel wat vragen beantwoord. Voor de historische, economische, biografische en artistieke context moet je in Delft zijn. In het Rijks worden 28 van zijn 37, the National Gallery in Washington houdt het op 36, bewaard gebleven werken getoond. Zijn oorspronkelijke oeuvre wordt op 45 à 50 werken geschat.
                                                                     
De tentoonstelling is samengesteld met Nederlandse werken en bruiklenen die letterlijk en figuurlijk van hier tot Tokyo zijn ingevlogen. Zoals drie werken uit The Frick Collection in New York, het Brieflezende meisje aan het venster uit Dresden, Het glas wijn uit de Berlijnse Gemäldegalerie en de Kantwerkster uit het Louvre. The National Gallery in Washington DC stuurde het Meisje met rode hoed in en het door de eigen conservatoren op echtheid betwijfelde Meisje met Fluit, dat door conservator Pieter Roelofs van het Rijks wel als authentiek beschouwd wordt.

Het ongeëvenaarde talent waarvan Vermeers compositorische vaardigheden, zijn verfbehandeling en toepassing van licht en kleur getuigen, wordt echter door niemand betwist. Hij schilderde voornamelijk genrestukken; binnenhuisscènes met enkele vooral vrouwelijke figuren en zogenoemde tronies, maar ook enkele historiestukken. Zijn twee stadsgezichten, kent iedereen: het Straatje en het Gezicht op Delft.

Leven en werk 
Johannes Reyniersz Vermeer werd in 1632 in Delft geboren; waar hij 43 jaar later zou overlijden. Arm, maar nìet miskend. Op 16 december 1675 brachten niet minder dan veertien dragers Vermeer in de Oude kerk naar zijn laatste rustplaats. Deze indrukwekkende uitvaart werd door zijn schoonmoeder betaald. Ook al ontving hij voor het doek met de Gitaarspeelster bij zijn leven 600 gulden, toch verdiende de schilder niet genoeg om zijn 11 opgroeiende kinderen te onderhouden. Hij werkte uiterst langzaam en produceerde één, hooguit twee werken per jaar. Bij bakker Hendrick van Buyten (1632-1701), wiens rekeningen ook eerder al met schilderijen werden voldaan, stond Vermeer na zijn ontijdige dood voor 600 gulden in het krijt. Ook nù nog een hoog bedrag! Zijn weduwe gaf getuige een notariële acte van januari 1676 twee schilderijen als onderpand, ter waarde van 617 gulden. Wanneer ze haar schuld, in 12 jaar had afbetaald zou de bakker deze teruggeven. De in de acte omschreven: ‘twee personagien waeraff d’eene een brief sitt en schrijft’ een ‘personagie spelende op een cyter’; worden respectievelijk geïdentificeerd als de Schrijvende vrouw met dienstbode uit Dublin en de Gitaarspeelster uit het Londense Kenwood House.  


Ook de Delftse verzamelaar Pieter Claesz van Ruijven, die de schilder in 1657 met een lening van 200 gulden steunde, bezat werken van Vermeer. En niet zo weinig ook. In archiefstukken die in het Prinsenhof te zien zijn worden 20 werken van de Delftse schilder genoemd.  

Zijn werk was geliefd, maar met zijn uiterst trage productie kon hij niet in het onderhoud van zijn gezin voorzien. Na het Rampjaar werd het er niet beter op. In 1672 werd Nederland door Frankrijk, Engeland en de bisschop van Münster aangevallen. Om de vijandelijke opmars te stoppen werd tussen Muiden en de Merwede een waterlinie gecreëerd. De zogeheten Hollandse waterlinie, was militair gezien succesvol, maar had voor de burgers in de Republiek verstrekkende gevolgen. Velen gingen failliet of leden financiële verliezen. Vermeers welgestelde schoonmoeder Maria Thins, liep door de inundatie inkomsten uit haar onroerende bezittingen nabij Schoonhoven mis. Ook de kunstmarkt stortte in. Niet alleen het volk was, zoals wij vroeger op school leerden redeloos, reddeloos en radeloos, maar de laatste typering schetst ook de toestand van Johannes Vermeer. Zijn echtgenote omschreef zijn gemoed: …’gelijk als in frenesie vervallende’, waarin je het woord frenzy herkent.

In december van het jaar 1675 stortte hij in. In nog geen twee dagen tijd ging hij van een gezonde toestand over in de dood, aldus zijn echtgenote. Zijn graf werd in de 19e eeuw geruimd, maar in de Oude Kerk wordt Vermeer met een moderne gedenksteen gememoreerd.

Jonge jaren
Bij wie Vermeer als jongen in de leer kwam is niet bekend, maar de liefde voor de schilderkunst werd hem met de paplepel ingegeven. Gasten die in de herberg van zijn vader een pint kwamen drinken konden en-passant genieten van schilderijen die daar te koop werden aangeboden. Als mogelijke leermeester wordt Leonaert Bramer genoemd. Deze schilder trad op als getuige bij het huwelijk van Johannes Vermeer en Catharina Bolnes dat op 20 april 1653 in een katholieke schuilkerk werd gesloten. De moeder van de bruid was geen voorstander van dit huwelijk. Nadat Bramer een goed woordje voor Johannes had gedaan ging zij overstag, op voorwaarde dat haar toekomstige schoonzoon zou overgaan tot het Rooms-Katholieke geloof. Voor die tijd een ongebruikelijke move. Na de Opstand van de Noordelijke Nederlanden tegen de Spaanse katholieke koning werd de voorheen als ketters bestempelde gereformeerde religie door de calvinistische overheid bevoordeeld. Het belijden van het katholieke geloof was boven de grote rivieren alleen nog toegestaan in zogenoemde schuilkerken.

Het grote huis van Maria Thins aan de Oude Langendijk in de Delftse Papenhoek lag naast zo’n schuilkerk. In 1660 trokken Johannes en Catharina met hun kinderen bij haar in, zodat ze van huurkosten verlost waren. In het Prinsenhof is het altaarstuk van Jacob Jordaens, dat destijds in huize Thins aan de wand hing, te zien. Met een Mariabeeldje en het portret van de priester die het huwelijk inzegende is bij deze Kruisiging een Rooms-Katholiek hoekje ingericht.

Camera Obscura 
Behalve ter illustratie van Vermeers financiële problemen is de verhuizing naar de Oude Langendijk ook in een ander opzicht interessant. Het huis van de buren werd gebruikt als een katholieke schuilkerk. Dit gegeven heeft recent tot een bijzondere ontdekking geleid, waarover Gregor Weber, medesamensteller van de expositie in een Podcast verslag doet. Al eerder werd verondersteld dat Vermeer voor zijn composities gebruik maakte van een optisch hulpmiddel.

Weber vermoedt dat Vermeer via zijn buurman, de pater Jezuïet Isaäc van de Meier kennis maakte met de camera obscura. Het principe van dit optische apparaat werkt óók in een verduisterde kamer met een klein gaatje in de wand. Door de breking van het licht in die opening wordt de omgeving -op z’n kop- op de tegenoverliggende wand geprojecteerd. De Jezuïeten gebruikten deze optische illusie voor een sacraal doel: om Gods onzichtbare aanwezigheid te bewijzen. Vermeer paste het hulpmiddel in profane zin toe om de zichtbare werkelijkheid in beeld te brengen. Daarop duiden het (nagenoeg) feilloos toegepaste ruimtelijk perspectief en de soft-focusachtige elementen in Vermeers werk. Dit is bijvoorbeeld goed te zien in de Kantwerkster. De handen en de haarfijne draadjes zijn scherp, terwijl details in de voorgrond onscherper worden.


Dit effect van scherptediepte valt eveneens op in het Melkmeisje. Het spijkergat in de muur is heel scherp, meer naar voren wordt het beeld, met name het brood, waarop Vermeer talrijke lichtstipjes aanbracht, geleidelijk aan minder scherp.
Niet alleen Vermeers perspectief en lichtgebruik zijn bijzonder. In het februari themanummer van Kunstschrift doen de restauratrices een boekje open over Vermeers kleurgebruik. Het stralende ultramarijn, verkregen uit de halfedelsteen lapis lazuli, was zijn favoriet. Hij gebruikte ook veel loodtingeel. Bijzonder is zijn nieuw ontdekte toepassing van groene aarde voor het modelleren van de gezichten. Deze aan de Italiaanse kunst ontleende ‘verdaccio’ techniek is in de Hollandse 17e eeuw uitzonderlijk.

Johannes Vermeer als inspiratiebron
Lang voordat twintigste eeuwse schrijvers en cineasten Vermeer tot onderwerp kozen, raakte de Franse auteur Marcel Proust (1871-1922), na het zien van het Gezicht op Delft in de ban van Vermeer. In zijn romancyclus À la recherche du temps perdu blaast Prousts protagonist de schrijver Bergotte voor dit schilderij zijn laatste adem uit, terwijl hij verzucht: …’zoals Vermeer schilderde had ik moeten schrijven’.

Ook het betoverende Meisje met de Parel bracht pennen in beweging. Zij inspireerde Tracy Chevalier in 1998 tot de in 2003 verfilmde roman Girl with a Pearl Earring. Het eveneens op een schilderij van Vermeer geïnspireerde Meisje in hyacint blauw van Susan Vreeland verscheen in 1999. Wanneer ik voor de Brieflezende vrouw in het blauw sta ben ook ik onder de indruk. Al vier eeuwen staat zij hoogzwanger in haar nachtjakje te lezen. We weten niet wat zij leest en evenmin wie ze is, maar ik heb wel een vermoeden. Johannes Vermeer en Catharina Bolnes trouwden in 1653. Zij kregen gedurende hun 22-jarige huwelijk 15 kinderen. Vermeer heeft zijn vrouw vaker wel dan niet in verwachting gezien. Waarom zou hij haar niet hebben laten poseren voor dit intieme portret? Anders dan de wat ruwere verfbehandeling van het Melkmeisje is deze voorstelling heel glad gepenseeld in een beperkt palet van groen-, bruin- en vooral blauwtonen. De restauratrices ontdekten dat Vermeer het dominante ultramarijn zelfs in de muur en het zogenoemde inkarnaat, de gezichtshuid van de vrouw verwerkte.

Brieflezende vrouw in blauw, ca. 1662–64. Rijksmuseum, Amsterdam

Tot de huidige dag willen kenners ons doen geloven dat niet alleen Vermeers Meisje met de parel, maar ook zijn andere meisjeskopjes geen portretten, maar gelaatsstudies, zogenoemde tronies, zijn. Gevraagd naar het waarom luidt het antwoord: ze zijn te mooi om waar te zijn. In de 17e eeuw had niemand zo’n gave huid. Vrijwel elk gezicht vertoonde sporen van (water)pokken en sinds de introductie van suiker had bijna niemand een gaaf gebit. Dat kan zijn, maar zoals camouflagestiften onze minder mooie kantjes verbloemen, kon ook de 17e -eeuwse portrettist met wat fantasie en welgekozen retouches een flawless-finish of zelfs complete make-over bewerkstelligen. Frans Hals en Rembrandt kozen hun kroost als model. Waarom zou Vermeer zijn dochters niet hebben laten poseren? Terwijl ik de laatste hand leg aan dit stukje oppert Mariëtte Haveman in de NRC van 22 februari j.l. toevallig dezelfde gedachte.

Van deze vermeende tronies kijken we nog even naar Vermeers brieflezende en -schrijvende vrouwen. In zes doeken zijn vrouwen in de weer met een brief. We kunnen de briefjes niet lezen, maar de symbolische context verraadt dat het nogal eens over de liefde gaat. In Brieflezend meisje bij het venster uit Dresden spreekt de prominente Cupido in de achtergrond voor zich.  

De liefdesbrief, ca. 1669–70. Rijksmuseum, Amsterdam

In de achtergrond van de Liefdesbrief, waarin een dienstbode een luitspelende dame een boodschap overhandigt, schilderde Vermeer een zeegezicht. Eigentijdse beschouwers herkenden daarin een bekende metafoor voor de liefde. In het embleemboek van Jan Harmensz Krul uit 1640, richt een zeeman de blik op een vrouw aan de wal: ‘Al zyt gy vert, noyt uyt het hert’. Zoals een schip op kalme zee kan het in de liefde ook voor de wind gaan. Bij onstuimig weer moeten de geliefden echter alle zeilen bijzetten om de loveboat op koers te houden.  

Behalve deze toelichting is aan dit werk nog een anekdote verbonden. Tijdens een expositie in het Museum voor Schone Kunsten in 1971 werd de Liefdesbrief ontvreemd. De dief begroef het uit de lijst gesneden doek eerst in een bos, maar toen het ging regenen verstopte hij het onder zijn bed. Anders dan het in 1990 uit een museum in Boston gestolen Concert, kwam dit werk weer terecht. Gevraagd naar zijn motief antwoordde de dief dat hij aandacht wilde vragen voor de hongersnood in Bangladesh. Mijn generatiegenoten herinneren zich wellicht dat de Beatles dit op een minder schadelijke manier deden met een song van George Harrison. Het voorstel van wereldverbeteraars om het zwaar beschadigde werk als aanklacht tegen armoede niet te restaureren, vond geen gehoor.

Vermeer schilderde nog twee doeken met een dame en een dienstbode. De inmiddels veelal vergeten symboliek in 17e eeuwse schilderijen kan vaak aan de hand van contemporaine literatuur en embleemboeken worden geduid. Zo geeft een 17e eeuws ‘zelfhulpboek’ voor onbereikbare geliefden, het antwoord op de vraag waarom al die  dienstbodes in 17e eeuwse interieurstukken voorkomen. Uit Jacob Westerbaens Avondschool voor vryers en vrysters uit 1668 blijkt dat zij een belangrijke rol speelden als go between tussen geliefden. De auteur adviseert: …Al werd ghy nau bewaeckt: ghy vind de gelegentheyd/Om aen u vryer ….door uw meyd:/…. heen en weer te schrijven/Uw briefjes kunnen gaen en ’t kan verhoolen blijven’.

Dame met dienstbode, 1666-1670. The Frick collection, New York

In Vermeers meest doorwrochte werk De Allegorie op de schilderkunst  uit de late zestiger jaren, komen alle aspecten van zijn talent samen: inventiviteit, compositie, toepassing van perspectief, kleur- en lichtgebruik, stofuitdrukking en kunstig gevonden trompe-l-oeuils.

Allegorie van de schilderkunst, 1666-68. Wenen, Kunsthstorisches Musem, Gemäldegalerie, buiten tentoonstelling

Een op de rug geziene kunstenaar schildert de lauwerkrans van de muze Clio. Met haar attribuut steekt zij de loftrompet over de geschiedschrijving. Volgens een laat zestiende -eeuws voorbeeldenboek, de Iconologia van Cesare Ripa, dat in 1644 in een Nederlandse vertaling beschikbaar kwam, staat zij symbool voor eeuwige roem. Het werk is een lofzang op de schilderkunst, waarmee kunstenaars evenals auteurs zich onsterfelijk kunnen maken. De vraag of we in de schilder een zelfportret van Vermeer mogen zien, wordt evenals in de kwestie rond de tronies afgedaan met het nuchtere antwoord: welke kunstenaar zou nu in zo’n mooi kostuum boven een marmeren vloer gaan zitten werken?

Johannes Vermeer, de Koppelaarster, 1656, Gemäldegalerie Alte Meister, Dresden

Toch is zeker niet uitgesloten dat Vermeer zich in dit werk de hoofdrol toekende. Kijkend naar Vermeers Koppelaarster uit 1656  kan de oplettende beschouwer de verwantschap tussen de woeste haardos en het kostuum van de bordeelbezoeker in wie een zelfportret van Vermeer wordt vermoed, niet ontgaan. En ook hier denk ik: waarom niet?

Jammer genoeg liet de schilder na om een speelse reflectie van zijn gelaat in een spiegel of glas weer te geven, of zou daarvan iets te zien zijn in de bol van de kroonluchter? Ondanks recente biografische vindingen heeft Vermeer nog altijd iets van zijn 19e -eeuwse stigma als de sfinx van Delft behouden.  

In de achtergrond schilderde Vermeer nogmaals een landkaart. In dit exemplaar wordt de impressie van de Nederlanden geflankeerd door stadsgezichten. Land- en wereldkaarten waren destijds erg geliefd en getuigen van de expansie van de Nederlanders op de (wereld)zeeën. Ze werden letterlijk en figuurlijk op grote schaal geproduceerd door de cartografen van de familie Blau. Het kopiëren van zo’n kaart vormde voor schilders als Vermeer een artistieke uitdaging.

Met dit schilderij als slotakkoord keren we terug naar 1675, het sterfjaar van de schilder. Een deel van zijn huisraad werd geveild, maar de opbrengst was ter delging van de nog openstaande schulden ontoereikend. Voor de afbetaling van de bakkersrekening werden, zoals we zagen twee schilderijen als onderpand gegeven. Het doek met de Allegorie op de Schilderkunst, dat veel geld waard was, hield Vermeers weduwe achter. Opdat het uit handen van schuldeisers zou blijven gaf zij het werk dat ruim drie eeuwen later toch nog in verkeerde handen zou vallen, aan haar moeder.

In 1939 verkocht graaf Czernin -onder dwang- het doek aan Hitler voor zijn overigens nooit verwezenlijkte Führer Museum in Linz. De geallieerde Monuments Men vonden het werk op 7 mei 1945, samen met 1.200 schilderijen terug in de zoutmijn van Salzkammergut. Deze roofkunst vond een jaar later een nieuw onderkomen in het Kunsthistorisches Museum van Wenen, dat de Allegorie op de Schilderkunst voor deze tentoonstelling niet aan het Rijksmuseum wilde uitlenen. Als reden wordt aangegeven dat het werk te kwetsbaar is om te reizen. Angst voor claims van nazaten, zou ook een rol spelen. Meer hierover lees je in het NRC Cultureel Supplement van 9 februari j.l.  

Bibliografie

P. Roelofs & G. Weber,   Johannes Vermeer,  Tentoonstellingscatalogus Rijksmuseum, Amsterdam, 2023.

D. de Haan e.a., Het Delft van Vermeer,   Tentoonstellingscatalogus Prinsenhof, Delft, 2023.

M. Haveman e.a.,Themanummer Kunstschrift, Dichter bij Vermeer, februari/maart 2023.

G. Weber, Podcast  Camera Obscura en het Geloof,    Rijksmuseum Amsterdam, 2023.

Pieter Roelofs, Podcast  Leven en Werk, Rijksmuseum.  Amsterdam, 2023.

Via de website van het Rijks kun je een virtueel bezoek aan te tentoonstelling brengen. www.rijksmuseum.nl/johannes-vermeer 

Rembrandt en tijdgenoten: historiestukken uit The Leiden Collection. Tot en met 27 augustus in de Hermitage Amsterdam.

Rembrandt, Borstportret van een oude man met baard, 1633, olieverf op papier op paneel (10.6 x 7.2 cm)

Tijdens de voorbezichtiging van Love Stories, de eerste tentoonstelling na het verbreken van de banden met Rusland, beloofde directeur Annabelle Birnie vast te houden aan de oorspronkelijke doelstelling van het museum: het vertellen van mooie verhalen.

Met topstukken uit The Leiden Collection doet de Amsterdamse Hermitage haar belofte gestand. De expositie vormt bovendien een mooi vervolg op de Hollandse Meesters die hier in het voorjaar van 2018 te zien waren.

Amerika telt verschillende grote privéverzamelingen, die tijdens de zogeheten Gilded Age door nieuwe rijken als Henry Clay Frick, John Pierpont Morgan en Isabella Stewart Gardner bijeen werden gebracht. De Leiden Collection van het echtpaar Kaplan dateert van later datum. Met ca 250 tekeningen en schilderijen is deze een van de belangrijkste privécollecties van Hollandse meesters. Anders dan gebruikelijk bij Amerikaanse verzamelingen draagt de collectie niet hun naam. Als eerbetoon aan hun favoriet Rembrandt (1609-1669) kozen de Kaplans de naam van zijn geboortestad.

Tijdens een bevlogen inleiding haalde Dr. Thomas Kaplan Cicero aan. De Romeinse redenaar bestempelde dankbaarheid als de moeder van alle deugden. Met deze zienswijze is Kaplan het helemaal eens. In dankbaarheid ligt de kiem van geluk besloten. Het vermogen om te kunnen genieten en plezier en blijdschap aan anderen door te geven vloeit daaruit voort.

Weinigen zullen ontkennen dat dankbaarheid Kaplan past. Indachtig zijn filosofie wil de collectioneur ook anderen van zijn schilderijen laten genieten. Sinds 2017 is de imposante Leiden Collection op wereldtournee, maar in Amsterdam komen de daar en in Leiden ontstane werken even thuis. In deze stad zag Kaplan als 10-jarige zijn eerste Rembrandts. Ze zijn nooit meer uit zijn gedachten geweest! Dat ervoeren ook Rembrandts eigentijdse en latere collega’s. In het werk van Rembrandt inspireerde tal van kunstenaars, zoals Turner, diverse Impressionisten en Postimpressionisten, Picasso en Lucian Freud.  

Wie is Dr. Thomas Kaplan? Je kunt beter vragen wie is hij niet. In het persbericht worden zijn talrijke hoedanigheden genoemd. Zijn talenten wendt hij letterlijk en figuurlijk aan ter bevordering van culturele en kunstzinnige activiteiten èn tot behoud van onze planeet. Voorafgaand aan de opening van de tentoonstelling ontmoeten we hem in de gedaante van een bevlogen kunstliefhebber.

Pieter Lastman, David overhandigt Uria de brief voor Joab, 1619, the Leiden Collection

De expositie opent met een enorme blow-up van een werk van Rembrandts leermeester Pieter Lastman, David overhandigt Uria de brief voor Joab, uit 1619. De doorsnee beschouwer ziet onmiskenbaar een dramatische scène, maar wèlk drama zich hier afspeelt is zonder kennis niet duidelijk. Bijbelvaste bezoekers herkennen hier echter het minder mooie verhaal van koning David. Hij stuurt de echtgenoot van zijn minnares Bathseba, naar het front, zodat hij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal sneuvelen. Kenners wisten dat deze euveldaad niet onbestraft bleef. Mooi verpakt bevatten historiestukken niet zelden een moraliserende boodschap: zo niet doen!

In de expositie ziet de bezoeker werken van bekende en minder bekende historieschilders als Ferdinand Bol, Carel Fabritius, Gerrit Dou, Frans van Mieris, Aert de Gelder, Godfried Schalcken en Jan Adriaensz van Staveren en ook -wellicht tot veler verbazing- Jan Steen!  

Jan Steen, het feestmaal van Marcus Antonius en Cleopatra, ca. 1673-1675, the Leiden Collection

Het stuk waar alles om draait is Rembrandts op groot formaat geschilderde Minerva, de godin van de wijsheid uit 1635. Geen Griekse schone, maar een volbloed Hollandse deerne. Voor de aankleding deed Rembrandt een greep uit zijn verkleedkist (of fantasie). Hij zette haar neer in een japon van bijna tastbaar zilvergrijs satijn met een goudglanzende omslagdoek. Getooid met een lauwerkrans op haar loshangende blonde haar. Haar mollige hand rust op een vuistdik boek vol geleerdheid, dat in verschillende andere werken fungeert als Bijbel of rekeningenboek (Staalmeesters).  

Rembrandt van Rijn, Minerva in haar studeervertrek, 1635, Part. Collectie

Het werk is een zogeheten historiestuk. Een schilderij met een historisch, mythologisch of bijbels onderwerp. Karel van Mander, zelf schilder, bestempelde het historiestuk in zijn Schilder-boeck uit 1604 als de hoogste vorm van schilderkunst. Met zijn uitleg over aanbevolen onderwerpen, onder meer ontleend aan Ovidius Metamorfosen en de wijze waarop deze moesten worden verbeeld werd zijn ‘schilders bijbel’ een invloedrijke inspiratiebron voor 17e -eeuwse meesters. Deze tak van schilderkunst genoot in de kunsttheorie van de 17e eeuw het meeste aanzien. Waarom?

Dat verneemt u in deze expositie die tot en met 27 augustus in de Hermitage te zien is. En binnenkort leest u meer op www.uitdekunstmarina.nl

Hermitage Amsterdam; Rembrandt & tijdgenoten, historiestukken uit The Leiden Collection

Ga voor de voorbije tentoonstelling Hollandse meesters uit 2018 naar:

Suze Robertson: Toegewijd, Eigenzinnig, Modern. Tot en met 5 maart in Museum Panorama Mesdag, Den Haag.

Suze Robertson, Pietje, lezend meisje ca 1898, Paneel 42 x 32 cm. Part. Collectie

Pietje. Onlangs zag ik haar terug in de aan Suze Robertson (1855 – 1922) gewijde solotentoonstelling. In 1893 portretteerde de Haagse kunstenares deze jonge vrouw, gekleed in haar eenvoudige donkerbruine goed. Robertson zette haar neer tegen een non-descripte achtergrond, versierd met puur bladgoud.
Waarom? Zoals iedere werkende vrouw wist Robertson: een goede hulp is goud waard! Met een boek rust Pietje even uit. Wat zou ze lezen? Een keukenmeidenroman of een bijbel?

Dit portret is ter gelegenheid van Robertsons honderdste sterfdag tot en met 5 maart in Museum Panorama Mesdag te zien samen met ruim 75 vlot geschetste tekeningen en schilderijen. Ze dateren van de late 19e en vroege 20e eeuw. Het was nog lastig om enige chronologie in de meest ongedateerde tekeningen aan te brengen. Dankzij het familiearchief kon daar, afgaande op Robertsons verschillende woonplaatsen, door de samenstellers van de expositie Kees van der Geer en Suzanne Veldink enige lijn in worden gebracht. De getekende en geschilderde werken van eenvoudige, hardwerkende boerenvrouwen vormen het hoofdonderwerp van Robertsons oeuvre, dat qua onderwerp en stijl doet denken aan Vincent van Gogh. Close-up weergegeven in de pastel Oude Hanna (1903-1910) of op de rug gezien zoals in Vrouw met geit.  

Suze Robertson, Oude Hanna, circa 1903-1910, pastel op karton, 47 x 38 cm, particuliere collectie.Foto Piet Gispen.

Deze overeenkomst geldt ook voor diverse, simpele stillevens. De vruchten in Stilleven met rode appelen, roepen ook herinneringen op aan de appels van Cézanne, die Robertson waarschijnlijk in een kunsttijdschrift op de leestafel van Pulchri in Den Haag had gezien. Aanvankelijk hanteerde zij nog de destijds gebruikelijke donkere kleuren van de Haagse School, maar al snel klaarde haar palet op. Zoals te zien in het doek Vrouw aan tafel. Robertson schilderde meermaals verstilde binnenkamers met vrouwen die, zittend bij een raam, opgaan in huiselijke bezigheden. Tot deze compositiewijze werd zij mogelijk geïnspireerd door de schilderijen van Johannes Vermeer, die destijds weer in de belangstelling stonden. Tijdens de Vermeer tentoonstelling in het Rijks, waarover ik binnenkort zal spreken, kan deze veronderstelling worden getoetst. 

Suze Robertson, Adolphe Boutard ca. 1884-1889, zwart krijt op papier, Museum Kröller Müller, Otterlo. Foto:Marina Marijnen

Waar leerde Robertson het vak?
In 1877 nam ze avondlessen aan de kunstacademie in Rotterdam. Overdag gaf ze tekenlessen. Na enige jaren verruilde ze Rotterdam voor Amsterdam. Ze verwachtte veel van de destijds gevierde docent August Allebé, maar dat viel tegen. Hij adviseerde haar om het eerst eens met stillevens te proberen. In de tentoonstelling zijn enkele voorbeelden te zien, maar ze vond het zonde om met dit genre haar ‘kostelijke tijd’ te verdoen!
Hij vond haar eigenlijk te eigenzinnig, maar adviseerde haar wel om zich als zelfstandig kunstenaar in Den Haag te vestigen. Ze is 27 jaar en haar weg naar succes kon beginnen! Ze gaat lessen volgen aan de kunstacademie en ze wordt lid van kunstenaarsvereniging Pulchri Studio. Van die tijd dateren raak geschetste portretten van de populaire zwarte variétéartiest Adolphe Boutard, die ook model stond voor Breitner en Israëls.

Tijdens een ontvangst voor de leden van de NVK (Nederlandse Vereniging van Kunsthistorici) op 19 januari jl., komt de verwantschap tussen Robertson en Van Gogh ter sprake. Suzanne Veldink corrigeert het beeld als zou Robertson de vrouwelijke Van Gogh zijn en draait de rollen resoluut om. In plaats van haar aan te duiden als de vrouwelijke Van Gogh verdient Van Gogh veeleer het predicaat: de mannelijke Robertson! Deze visie wordt ook uitgedragen in de interessante documentaire en Podcast Beter bestreden dan genegeerd, over Robertsons leven en werk.

Veldink licht toe dat zij de Robertson tentoonstelling die het museum in 2014 organiseerde over wilde doen. Anders dan toen ligt de nadruk niet op Robertsons privéleven, maar op haar kunst. Robertson liet zich niet door schoonheid leiden, maar zij zag schoonheid in verval. Deze zienswijze wordt geïllustreerd met ruim 75 voornamelijk particuliere bruiklenen. De bezoeker ziet een vroeg, nog in academische stijl geschilderd naakt; verscheidene binnenhuisscènes, portretten van (alleen maar) vrouwen en een reeks stadsgezichten. Het zogeheten Witte Huis en poortgebouwen in Harderwijk en Zierikzee staan daarin centraal. En er zijn enkele zelfportretten. Een realistisch, wat streng Zelfportret met rode jurk; geplaatst tegen een Rembrandteske achtergrond. Alleen de linkerkant van haar gezicht is zichtbaar.

Suze Robertson, 1890: Zelfportret, olieverf op paneel

In een wat schalks, Frans Hals-achtig zelfportret kijkt Robertson de beschouwer lachend aan. Mooi en illustratief voor haar virtuoze toets is ook het ongedateerde zelfportret waarin zij zichzelf in grove penseelstreken als een Italiaanse zigeunerin in een blauwe rok en rozerode omslagdoek, vereeuwigde. De blik onbewogen gericht op de beschouwer. In dit werk doet de toets en de dik opgebrachte verf denken aan het werk van haar tijdgenoot Antonio Mancini (1852-1930), aan wie het museum in 2020 een overzichtstentoonstelling wijdde. Suze Robertson moet zijn werk via hun beider mecenas Hendrik Willem Mesdag gekend hebben. De gedachte aan deze Italiaanse tijdgenoot komt ook op bij Robertsons Meisje in ruste uit 1893-1894 en In gedachten dat tussen 1901-1903 ontstond. U kunt mijn artikel over Mancini lezen via de link onderaan deze pagina.


Dezelfde robuuste toets zien we in de verschillende versies die Robertson schilderde van Het Witte huis van ca. 1901.
In de door de omlijsting afgesneden gebouwen meen ik invloed van de fotografie te herkennen. Dit vermoeden wordt in de documentaire bevestigd. Veldink toont Robertsons zelf gemaakte foto’s, die zij als inspiratiebron voor haar composities gebruikte. Hier en daar combineerde zij deze; ze vouwde ze om en legde ze naast elkaar in haar zoektocht naar een manier om deze in kleurvlakken op te bouwen.

Vanaf de jaren 80 ontstaan aldus gecomponeerde stadsgezichten, maar topografisch correct, zoals die van Breitner, zijn ze niet. Het moderne stijlmiddel van de afsnijding, ontstaan bij het maken van een snelle snapshot, paste zij ook toe in het doek Moeder met Kind.

Vooruitstrevend
Suze Bisschop-Robertson brak een lans voor vrouwelijke kunstenaars. En dat was nodig want vrouwen hadden nauwelijks kansen om zich in het schildersvak te bekwamen. Enerzijds doordat hen de toegang tot kunstopleidingen lang ontzegd werd, anderzijds eenvoudigweg door het vrouw-zijn, voorbestemd voor de rol van getrouwde huismoeder.

Na de geboorte van haar dochter Sara, die in het artistieke voetspoor van haar moeder zou treden, viel Robertson tijdelijk in die traditionele rol terug. Nu zij minder schilderde vielen de inkomsten weg. Van haar weinig succesvolle echtgenoot, de schilder Richard Bisschop had ze niets te verwachten. Gelukkig kwam ze in 1895 in contact met de zondagsschilder Hein Dolk, die haar in ruil voor schilderlessen woonruimte in het Brabantse Leur aan bood. Hier ontstonden de werken met bleekvelden en de gouache Kindermeisje in het gras, voor wie Petronella (Pietje) Prins, model stond. Dankzij dit meisje kon Suze haar penseel weer opnemen; en hoe! In het portret Pietje; lezend meisje bracht Robertson de waterverf heel vernuftig aan, zodat de ontstane kringen in de rok en blouse de  lichaamsvormen van het model suggereren.  

De naam van het meisje zorgt voor enige verwarring. Suze kon weinig modellen vinden. Twee nichtjes die Suze in de huishouding en als oppas hielpen, waren echter bereid om voor haar te poseren. Beide luisterden naar de naam Pietje! Driemaal portretteerde Suze Pietje met zoals gezegd een gouden randje. Collega Jakob Smits, die het wellicht bij Gustav Klimt had afgekeken, deed haar dit gulden idee aan de hand.

In de in Leur ontstane schilderijen met bleekvelden begon Robertson haar composities in welhaast geometrische kleurvlakken op te delen. In het exemplaar uit 1895-98 is een met horizontale en verticale toetsen aangebracht raster zichtbaar.

Suze Robertson, Het Bleekveld, detail, ca. 1895-98. Aquarel, 28,5 x 25,2 cm. Particuliere collectie.
Foto Venduehuis Den Haag

In 1898 was het gezin terug in Den Haag, waar Robertson vastberaden haar comeback maakte. Zij zocht een gastgezin voor haar dochter en nam weer plaats achter de schildersezel. In 1905 brak zij door met een tentoonstelling bij de Rotterdamse Kunstkring. Voortbordurend op haar eerdere thema’s: boerenvrouwen en oude gebouwen, deelde ze haar composities steeds meer in grote expressieve, donker omlijnde kleurvlakken in.

Deze zoektocht zet zij voort in de doeken met het Witte Huis en in 1908-1909 eveneens in de werken waarin de Vischpoort in Harderwijk centraal staat. Hier maakt de realiteit plaats voor experiment en expressie. Haar palet bestaat uit contrastrijk steeds onnatuurlijker toegepaste tinten geel, rood, blauw en wit neigend naar enigszins abstracte vormgeving. Hiermee was Robertson haar tijd vooruit was.

Suze Robertson, Vischpoort van Harderwijk, ca. 1908–1909, olieverf op doek,
100 x 80 cm, Mark Smit Kunsthandel, Ommen.

Het duurde even voor zij haar een plek in de toenmalige door de schilders van de Haagse School gedomineerde kunstwereld, veroverde. Toen zij haar werk aan kunsthandelaren aanbood kreeg ze te horen dat ze meer kans zou maken wanneer ze …’wat mooiere gezichten schilderde zoals die en die. Maar ik schilderde geen lieve gezichtjes!
Vastbesloten en eigenzinnig als zij was besloot ze dit advies niet op te volgen. Ze bleef op koers. Werkend in de reeds beschreven eigen stijl, die vooral gekenmerkt wordt door opvallende penseelstreken in een geheel eigen palet. In 1912 zou ze hierover zeggen:… ’t is beter om te worden bestreden, dan genegeerd’…

Ze werd als een van de weinige vrouwen lid van Pulchri Studio in Den Haag en raakte bevriend met de voorzitter Hendrik Willem Mesdag en zijn vrouw Sientje. Robertson eiste haar positie als kunstenaar op. Ze mocht meedoen met het tekenen naar naaktmodel dat voorheen alleen voor mannen was weggelegd en ze kreeg toegang tot de leestafel met internationale kunsttijdschriften. Haar doorzettings-vermogen leverde uiteindelijk succes op. Vanaf 1905 kreeg zij exposities in binnen- en buitenland tot in Buenos Aires aan toe! Na haar dood in 1922 raakte Robertson echter in de vergetelheid. Met deze expositie, documentaire en podcast komt daar nu verandering in.

Verrassend palet
Aan de hand van een van de doeken met het Witte Huis doet restauratrice Annemiek van Stokkom een interessant boekje open. Robertson werkte met grove penselen, waarmee ze meerdere kleuren mengde. Deze bracht ze aan met een robuuste, vlotte, krachtige, vibrerende èn verrassende toets. Het wit op de muren van het Witte Huis lijkt louter wit, tot je goed gaat kijken. In de pasteus aangebrachte witte verf zitten allerlei tinten verscholen: ultramarijn, zalmroze, rood, geelgroen en paarsblauw, maar van een afstand oogt het gewoon… wit!

Suze Robertson, Witte huizen, (Vollenhove) 1907, Part. Coll.

Tot slot wordt in de documentaire een schetsboekje getoond, waarmee je aldus Veldink in het hoofd van de kunstenares kijkt. De snelle schetsen vormden het uitgangspunt voor haar schilderijen. Het cahier ligt aan het begin van de opstelling open bij een schets van een zittende vrouw. Wanneer je de blik naar rechts wendt wordt duidelijk dat deze schets als inspiratiebron diende voor Vrouw aan ’t spoelwiel van ca. 1904. Robertson gaf de spinster van een laag standpunt weer, waardoor zij volumineus in beeld komt.

1. Suze Robertson, Vlaskaardster ca. 1885-1886, zwart krijt op papier. Part. Coll. Foto: Marina Marijnen. 2. Suze Robertson, Aan het spinnewiel, ca. 1885-1886, pastelkrijt op papier. Part.Coll. Foto: Marina Marijnen

Een van haar laatste werken is de Havenpoort van Zierikzee, daterend van 1918. Een ruig gepenseeld werk, waarin zij met rode accenten ‘rust en richting’ aanbracht. Wellicht was deze woeste toets het gevolg van de artrose waaraan zij leed.
Rond 1917 komt de klad in haar tomeloze scheppingskracht. Tijdens haar laatste levensjaren leed Robinson aan depressies, lichamelijke klachten en verlies van creativiteit. Een moeizaam huwelijk en de ellende van WOI zijn daar waarschijnlijk debet aan.

De documentaire begint met haar einde. Op 22 oktober 1922 overlijdt Suze Robertson, 66 jaar oud. Tijdens haar leven leidde ze een teruggetrokken bestaan, maar haar uitvaart vond onder grote publieke belangstelling plaats. In zijn afscheid prees Pulchri voorzitter Hendrik Haverman haar: Suze was voor het schilderen geboren.
Haar expressieve kleurrijke werken bleven ten onrechte lang ondergewaardeerd. Nu wordt erkend dat zij met haar bijna abstracte blik en toepassing van grote kleurvlakken aan het begin stond van de weg naar moderne, expressieve en abstracte kunst. In de ogen van de samenstellers van de tentoonstelling was Robertson een inspiratiebron voor Mondriaan en een rolmodel voor Charley Toorop! Met haar indringende werk wist zij bovendien haar gevoel op de beschouwers over te brengen, aldus Veldink. Zelf zei Robertson er het volgende over: …’de natuur schenkt mij een gegeven, waar ik dan wat van maak. En ja, dat geloof ik wel: de kleur is mijn hoofdzaak!’

Suze Robertson. Toegewijd, Eigenzinnig, Modern; een unieke tentoonstelling die je niet mag missen! Waarom? Om aan de hand van nooit getoonde werken uit particuliere collecties te ontdekken tot welke hoogte een vrouwelijk schilderstalent -toen dat ongebruikelijk was- kon stijgen.

S.Veldink, Suze Robertson, Toegewijd, Eigenzinnig, Modern. Museum Panorama Mesdag, Den Haag. 2021.

Link: Museum Panorama Mesdag Suze Robertson

Link: Op YouTube is de documentaire Beter Bestreden dan genegeerd door Renate van der Zee en de podcast te zien en te beluisteren.

LINK: Lees hier mijn bespreking over Mancini

Link: Lees hier mijn bespreking over Klimt

Sterven in Schoonheid: De wereld van Pompeï en Herculaneumtot en met 26 maart in het Drents Museum.

Bakker Terentius Neo en zijn vrouw, 1e eeuw. Foto Nationaal Archeologisch Museum Napels

De kunstschatten uit het oude Armenië hebben in Assen plaats gemaakt voor een indrukwekkende tentoonstelling over de wereld van Pompeï en Herculaneum. Dat deze steden in het jaar 79 door een uitbarsting van de Vesuvius ten onder gingen is geen nieuws, maar dat de allesverwoestende eruptie niet op 24 augustus van dat jaar plaats vond is dat wel. Op grond van een recent ontdekte inscriptie, waaruit blijkt dat het leven tot 24 oktober nog in volle gang was, wordt de ramp twee maanden later op de tijdlijn geplaatst.   

Pierre-Jacques Volaire, Uitbarsting van de Vesuvius, 1771, Staatliche Kunsthalle, Karlsruhe. Letzten Stunden (buiten tentoonstelling)

Aan de omvang van de ramp en de loop van de geschiedenis verandert deze ontdekking niets. Kort na 12 uur ‘s middags explodeerde de berg. Pompeï, aan de voet van de vulkaan, werd ‘slechts’ ondergesneeuwd door as en puin, maar het iets lagergelegen Herculaneum verdween onder een 25 meter dikke laag van gestold lava. In de loop der tijd werd het stadje daarenboven toegedekt met de bebouwing van het plaatsje Resina.

Toen werklieden bij het slaan van een waterput in 1709 op antieke brokstukken stuitten werd Herculaneum bij toeval uit haar eeuwenlange winterslaap gewekt. Ter verfraaiing van zijn paleis liet Koning Karel III van Bourbon destijds een reeks beelden en architectuur fragmenten opdiepen. Deze 18e -eeuwse opgravingen vallen onder de categorie schatgraven. Van enig historisch bewustzijn was nog geen sprake. Dat ontstond pas toen Mussolini aan de macht kwam. In 1927 werd onder leiding van de Italiaanse archeoloog Amadeo Maiuri begonnen met wetenschappelijke, systematisch gedocumenteerde opgravingen. Inmiddels is nog maar een gedeelte van het totale oppervlak van 5 ha blootgelegd. De rest van dit rijke bodemarchief ligt ontoegankelijk verborgen onder de kelders van de huizen in Ercolano, zoals Resina na 1969 wordt aangeduid.

Schoonheid is het sleutelwoord
Anders dan bij eerdere exposities over Pompeï en Herculaneum, waarin vooral de laatste uren van de slachtoffers centraal stonden, wordt in de tentoonstelling Sterven in Schoonheid de mooie kant van het leven, vóór de ramp getoond. Die schoonheid was vooral weggelegd voor de elite en enkele gefortuneerde middenstanders, zoals bakker Terentius Neo en zijn vrouw. Met hun attributen: een stilus, wastafeltje en boekrol presenteren zij zich als geletterde mensen van stand. Het enorme leger slaven dat zorgde voor het welzijn van de happy few, mocht naar de hen omringende schoonheid alleen maar kijken, maar aankomen niet, tenzij bij de uitoefening van hun werkzaamheden. En oh wee als ze iets kostbaars uit hun handen lieten glippen, zoals de rituele wijnkelk van aardewerk met ingelegde Egyptische motieven in obsidiaan, carneool, goud en lapis lazuli.

Drinkschaal van aardewerk met goud en lapis lazuli. Foto Nationaal Archeologisch Museum Napels

Niet alleen in de woonhuizen, maar ook in overheidsgebouwen, badhuizen en op straat waren mooie muurschilderingen en sculpturen te zien. Bustes en standbeelden van rijke weldoeners en niet in de laatste plaats: keizers als Augustus (63 v. Chr. – 14 n. Chr.) en Tiberius (42 v. Chr. – 37 n. Chr.), die zich om propagandistische redenen een beetje mooier dan de werkelijkheid, forever young, lieten portretteren. De omhooggevallen of beter -gevochten soldatenkeizer Vespasianus (9 – 79 n. Chr.), de vader van Domitianus die dit voorjaar centraal stond in het RMO vormt hierop met zijn realistisch weergegeven kop een uitzondering. Hoewel… door ‘maar gewoon te doen’ presenteerde hij zich bewust als een man van het volk!

1.Marmeren buste Keizer Vespasianus. Pompeï, 1e eeuw Foto: Marina Marijnen
2.Marmeren buste van Keizer Tiberius. Pompeï, 1e eeuw. Foto Nationaal Archeologisch Museum Napels.

Op de wanden van de tentoonstellingszalen staan graffiti en uitspraken van Romeinse auteurs, zoals:

 Odit Populus Romanus Privatam Luxuriam Publicam Magnificentiam Diligit;

De Romeinen haten persoonlijke luxe, maar houden van openbare pracht

Bij deze woorden van Marcus Tullius Cicero (106 v. Chr. – 43 v. Chr.) kun je vraagtekens plaatsen. Misschien ging deze uitspraak vóór de keizertijd nog op, maar voor de tijd daarna houdt deze (veronder)stelling, getuige de mooie en prestigieuze objecten in de tentoonstelling niet langer stand.

Abrupt Einde
In Assen worden geen gruwelen getoond. De enige directe verwijzing naar het moment, waarop het hier geschetste mooie leven tot stilstand kwam, vormt een projectie van de eruptie en een solitair gepresenteerd afgietsel van een slachtoffer, dat in zijn of haar stervensuur niets anders kon doen dan het onvermijdelijke af te wachten. Na dit confronterende beeld wordt de bezoeker uitgenodigd te genieten van de prachtige veelkleurige fresco’s, gebruiksvoorwerpen, portretbustes, juwelen en een grote fraai bewerkte kluis. Elk object getuigt ontegenzeggelijk van grote schoonheid. Alleen een zwartgeblakerd altaar en een verkoold brood in de vorm van een wagenwiel herinneren nog aan de alles vernietigende ramp. Het brood dat ik vijftig jaar geleden met mijn ouders in het Archeologisch museum in Napels zag, ligt er uit de tijd en ver van huis nog net zo bij.. Bij dit weerzien ervaar ik het begrip tijd even als tijdloos! 

Verkoold brood Pompeï

Op die grenzeloze tijdbalk tussen 79 n. Chr. en 2022 presenteerde Museum het Valkhof in 2006 de overweldigende tentoonstelling De Laatste Uren van Herculaneum, waar alle ellende gelardeerd met citaten van oude auteurs, breed werd uitgemeten. Na zijn bezoek aan Herculaneum noteerde de dichter Johann Wolfgang von Goethe in 1787 de volgende woorden:

…‘Es ist viel Unheil in der Welt geschehen, aber wenig, das den Nachkommen so viel Freude gemacht hätte’…

Ook het verslag van Plinius de Jongere, waarin hij de ervaringen van zijn bij de ramp omgekomen oom Gaius Plinius de Oudere aan de geschiedschrijver Tacitus communiceert, werd aangehaald. In Assen herinnert een schilderij van Angelica Kaufmann aan de bange uren van Plinius de Jongere en zijn moeder. Vanaf Misene op de landtong ten westen van Napels, sloegen zij het natuurgeweld gade, waarbij Plinius de Oudere, nadat hij zijn laatste uren op schrift had gesteld, de dood vond. 

Angelica Kaufmann, Plinius de Jongere en zijn moeder bezien de uitbarsting vanuit hun villa in Misenum, 1785.

Vulkanologen maakten in 2006 een reconstructie van de gebeurtenissen. Wellicht werpt de recente uitbarsting van de Mauna Loa op Hawaiï nieuw licht op de eerdere bevindingen. De impressies daarvan ondersteunen in elk geval onze beeldvorming. Vanuit de berg steeg een enorme wolk op. Twee dagen regende het as en puin op Pompeï, dat met een 7 meter dikke laag werd bedekt. Een paar duizend slachtoffers vielen ten prooi aan verstikking toen zij door een brandend hete gloedwolk gevuld met giftige gassen -een zogeheten pyroclastische golf- werden overvallen.

Herculaneum, dat meer naar het westen ligt, werd niet door de puin en asregen getroffen, maar wel door een reeks pyroclastische stromen, waarin mens en dier een directe dood vonden. Daarna werd Herculaneum, ànders dan Pompeï, met een laag van 25 meter vulkanisch beton hermetisch toegedekt. Hoewel de namen in oude literatuur bewaard zijn gebleven, raakten de bedolven steden in de loop der tijd in de vergetelheid.

Schacht naar Hercolaneum Theater

Pas in de eerste helft van de 18e eeuw werd begonnen met opgravingen. In 1738 kwam een belangrijke inscriptie bovengronds, waaruit bleek dat men gestuit was op het theater van Herculaneum.

Omdat hier weinig stoffelijke resten waren gevonden, werd vermoed dat de meeste mensen Herculaneum op tijd konden ontvluchten. Groot was dan ook de verbazing toen in 1982 tòch 300 skeletten werden gevonden. In de meest erbarmelijke houdingen waren de vluchtelingen in de boothuizen bij het toenmalige strand, dicht tegen elkaar aangekropen. Sommige slachtoffers hielden nog lampen, geldbuidels en kostbare juwelen in de hand. De vindplaats vormde letterlijk en figuurlijk een ‘Fundgrube’ voor oudheidkundigen, forensisch pathologen en biologen.

In de expositie geven romantische prenten, schilderijen en oude foto’s impressies van de vroege opgravingen, waarbij de lokale bevolking werd ingezet. Beelden in sepia van arme Napolitaanse schoffies, die sjouwend op hun blote voeten proberen te ontkomen aan de stokslagen van een besnorde opzichter.

Bronzen en marmeren beelden, uitgehakte muurschilderingen, gebruiksvoorwerpen en sieraden werden vanonder as en puin en uit de harde lavastructuur bevrijd en met karrevrachten naar het paleis van Koning Karel III in Portici gebracht. Uiteindelijk belandden de oudheden in het het door de koning opgerichte Palazzo degli Studi, onderkomen van het latere Archeologisch Museum van Napels, dat een deel van de kunstschatten nu aan het Drents museum heeft uitgeleend.

Phillippo Palizzi opgraving Pompeï 1870

Pompeï en Herculaneum in Assen
Eigentijdse projecties van antieke architectuur vormen het decor waartegen de oudheden thematisch gepresenteerd worden. Onder de noemer Openbare Pracht wordt kunst in openbare ruimtes als tempels, fora en badhuizen getoond. Kunst en gebruiksvoorwerpen in woningen illustreren het thema Persoonlijke Schoonheid en bij het thema Gemaakte Schoonheid wordt aan de hand van de ideeën van de Griekse filosoof Plato (427-347 v. Chr.) de moreel verheffende werking van schoonheid verduidelijkt. Het aanschouwen van mooie dingen, zou goede en mooie gedachten genereren. En daar zit wel wat in. Terugdenkend aan het verkoolde schommelwiegje, dat ik destijds in het Valkhof zag, waarin de stoffelijke resten van een baby werden aangetroffen, begrijp ik de keuze van de samenstellers van de huidige tentoonstelling.

Venus van Willendorf 40.000 vC.

De expositie laat zien dat de Romeinen behalve in het publieke domein hun macht en welstand ook in hun huizen etaleerden. In de ontvangstruimte van de welgestelde Romein, het atrium, waren voorouder- en eigen portretten te zien. Alsook kostbare gebruiksvoorwerpen, die na vertrek van het bezoek weer in een kluis werden opgeborgen. In het atrium bevond zich ook het huisaltaar met sculptuurtjes van persoonlijke beschermgoden, zoals een betoverend met gouden juwelen gesierd beeldje van de liefdesgodin Venus. Ter illustratie van het Romeinse schoonheidsideaal wordt zij getoond naast een volslanke, op de Venus van Willendorf gelijkende een prehistorische vruchtbaarheidsgodin.

Ook de populaire zonnegod Apollo is met een marmeren borstbeeld, getooid met lauwerkrans aanwezig. Met zijn mooie androgyne voorkomen en lange lokken was deze van de Grieken overgenomen god ook bij de Romeinen geliefd. Het werkterrein van deze multifunctionele god besloeg het domein van de muziek, cultuur, profetie, medicijnen en genezing. De tegenwoordig veel besproken roofkunst is geen nieuw fenomeen. Na hun verovering van Griekenland en Egypte namen de Romeinen veel bewonderde kunstwerken mee, die als inspiratiebron fungeerden voor eigen kunstenaars.

Muurschilderingen
De wanden van de woningen in Herculaneum en Pompeï waren voorzien van  mozaïeken en kleurrijke, vrolijk stemmende fresco’s. De muurschilderingen ontwikkelen zich van eenvoudige composities met geometrische motieven en stillevens met vruchten en gevogelte tot uitbundige voorstellingen, waarin alle goede dingen van het leven verbeeld worden. Variërend van musicerende en dinerende tot copulerende figuren… Deze laatste scènes leidden tot verbijstering, maar ongetwijfeld ook tot vermaak. Na bestudering liet Koning Karel III van Napels ze achter slot en grendel in het Gabinetto Secreto opbergen. Anno 1970 bestond dat geheime kabinetje nog steeds. Als tiener bezocht ik met mijn moeder Pompeï. Een suppoost met een grote sleutelbos wenkte ons. Hij opende een deurtje, waarachter een muurschildering schuilging waar wij ongelooflijk van schrokken! De talrijke erotische voorstellingen, waarvan in de expositie een exemplaar getoond wordt, gaven in de 18e en 19e eeuw voeding aan de gedachte dat de ondergang van de vulkaansteden, analoog aan de vernietiging van het Bijbelse Sodom en Gomorra, als een straf van God moest worden gezien.

In de tentoonstelling worden diverse fresco’s getoond. Twee daarvan zijn gewijd aan muziek; Apollo met zijn lier en een groot fresco met vier vrouwen onder een colonnade. Eén van hen speelt het klaar om, onder het bewonderend oog van de anderen, tegelijkertijd een harp en een kithara, een citer-achtig snaarinstrument, te bespelen.

Fresco met muziekuitvoering Pompeï, 1e eeuw. Foto Nationaal Archeologisch Museum Napels

In de eetzaal van het Pompeiaanse huis van Julia Felix, was het getuige de overdadige muurschilderingen, goed van eten en drinken. De oude Romeinen kenden ook humor! Ronduit geestig is de verhalende voorstelling van liefdesgodjes die druk in de weer zijn met de bouw van een tempel voor Apollo. De kleine helpers dragen zijn attributen, een harp en lauwerkrans aan. Een muurschildering met een vliegende cupido verraadt de herkomst van onze kerstengelen!

Cupido’s bouwen tempel van Apollo. Herculaneum, 1e eeuw.

Romeinse heren en dames lieten tijdens diners alles uit de kast halen om hun welstand te tonen. In de tentoonstelling zijn voorbeelden van kostbaar glas en vaatwerk te zien, zoals de reeds genoemde drinkschaal die nabij Pompeï werd gevonden, met een voorstelling van gelovigen die Ra, Osiris en Isis vereren.  

Wanneer de Romeinse dames op hun mooist gekleed en behangen met dure sieraden aanlagen, werd onder het schone schijnsel van olielampen, de show off verhoogd. Met de in de expositie getoonde juwelen kon de Romeins matrona ongetwijfeld goede sier maken. Onder meer met armbanden die, in de vorm van een slang, wegens het afwerpen van haar oude huid, als symbool van eeuwige jeugd werd gezien. Schitterend en verrassend eigentijds zijn de bolvormige oorbellen met granaatstenen, die in de kelder van een van de woningen gevonden werden. Bizarre  gedachte dat ze hier nu liggen, terwijl de eigenaresse ze daar destijds in veiligheid had gebracht om ze later op te halen.

Gouden armband in vorm van slang, Pompei eerste eeuw na Chr,foto Nationaal archeologisch museum Napels

Een Romein in goeden doen zorgde niet alleen voor een mooi interieur, maar de eetzaal, het triclinium, bood zicht op een fraai aangelegde tuin met mooie sculpturen, zoals de atleten uit de Villa dei Papiri. In de tweede helft van de vorige eeuw werden deze uit de krochten van Herculaneum opgediept. Toen oliebaron Paul Getty de plattegrond van deze villa zag, riep hij uit: dat wil ik ook!  En zo geschiedde. Voor een impressie van deze gekopieerde villa en de beeldentuin moet je in Malibu Californië zijn. Niet iedereen was enthousiast over deze would be Romeinse Villa nabij Hollywood. De Washington Post schreef in februari 2006:

’ Omringd door scandaleuze geuren is het Romeinse Disneyland heropend; je kunt er zelfs ‘Romeinse’ hamburgers bestellen met een ‘Atheense’ koolsla ! 

Uit een van de mooiste tuinen van Herculaneum bij het Huis van de Herten, is een bijzonder kunstig gemaakte marmeren sculptuur te zien van een hert dat wordt aangevallen door jachthonden. De toenmalige en huidige beschouwer met kennis van de klassieken, herkent natuurlijk het verhaal dat de Romeinse dichter Publius Naso Ovidius in de eerste eeuw optekende in zijn Metamorfosen. De onfortuinlijke jager Actaeon moet zwaar boeten voor het aanschouwen van de godin van de jacht tijdens haar bad. Voor straf verandert Diana hem in een hert, waarna hij verscheurd wordt door zijn jachthonden.   

Marmeren beeld van een hert, Herculaneum eerste eeuw na Chr, foto ©pedicini

In de tentoonstelling zie je nog een tuinornament: een fonteinkop in de vorm van Silenius. De leermeester van de god van de wijn Dionysus is gezeten op een oudheidkundige zitzak. Uit deze wijnzak stroomt echter geen wijn, maar water!
Het object werd gevonden bij een van de mooiste villa’s buiten Herculaneum. Hier kon de eigenaar omringd door kunst en natuur genieten van zijn vrije tijd, het zogenoemde ‘otium’ genieten.

Tot slot staan we even stil bij de legendarische stichter van Herculaneum, wiens naam in Herculaneum doorklinkt: de Griekse god Hercules. De mythologische krachtpatser was befaamd om twaalf heldendaden. Een daarvan, de dood van de Hydra van lerna, is in deze fontein uitgebeeld.

Bronzen fontein met de hydra van Lerna, 1e eeuw na Chr. Herculaneum foto ©pedicini

Met de in Assen opgestelde (droge) bronzen fontein wordt de herinnering aan de oorsprong van de stad tweeduizend jaar geleden levend gehouden. Samen met de 100 andere werken in de tentoonstelling wekt de Hydra van Lerna het verre verleden voor de eigentijdse bezoekers in Assen tot leven

Bastiaan Steffens e.a., Sterven in Schoonheid: De wereld van Pompeï en HerculaneumWaanders Uitgevers, Drents Museum, 2022

Link: Drents Museum, Assen

Gustav Klimt. Geïnspireerd door Van Gogh, Rodin en Matisse. Tot 9 januari in het Van Gogh Museum.

Gustav Klimt Waterslangen II, 1904, bewerkt 1906-1907 Olieverf op doek, 80 × 145 cm Privécollectie

Wie de tentoonstelling Gustav Klimt Golden Boy tegen de looprichting in betreedt, zou de moed om de opstelling vanaf het begin te gaan zien zomaar in de schoenen kunnen zakken. Bezoekers liggen ogenschijnlijk uitgeteld op zo’n tien tweepersoons fatboys. Uitgeteld zijn ze echter geenszins maar de indrukken van deze prachtige tentoonstelling moeten gewoon nog even bezinken!                                                   

Na tweemaal te zijn uitgesteld is Gustav Klimt (1862-1918) eindelijk aangekomen in Amsterdam. Deze gebeurtenis haalde op 5 oktober jl. de uitzending van Nieuwsuur. Na het wereldnieuws was het tijd voor iets moois, aldus presentatrice Mariëlle Tweebeeke. Het achter haar geprojecteerde schilderij Waterslangen II wordt na zestig jaar voor het eerst weer aan het publiek getoond.
Daarna vertelt conservator Edwin Becker enthousiast dat een voor onmogelijk gehouden wens toch gerealiseerd kon worden: een getrouwe reconstructie van Klimts Beethovenfries. Tot 9 januari zijn vierentwintig schilderijen en twaalf werken op papier van Klimt zelf te zien naast werken van andere kunstenaars. De meeste bruiklenen komen uit de Österreichische Nationalgalerie Belvedere, andere zijn van musea en privécollecties uit de hele wereld ingevlogen. Klimts meest iconische werk De Kus is er echter niet bij.  De ‘Nachtwacht van de Oostenrijkers wordt, evenals Van Goghs Zonnebloemen nooit uitgeleend. Dat geldt ook voor het portret van Adèle Bloch-Bauer I in de New Yorkse Neue Galerie. Het werk werd na jarenlang juridisch gesteggel -verfilmd in The Woman in Gold- door het Belvedere met tegenzin teruggegeven aan een in de VS woonachtige erfgename.

Gustav Klimt De kus (Geliefden), 1908-1909 Olieverf, goud, zilver, platina, lood, messing op doek, 180 × 180 cm Belvedere, Wenen

Klimts werk wordt gerelateerd aan de in de subtitel genoemde inspiratiebronnen: Van Gogh, Rodin en Matisse, maar daar blijft het niet bij. Op overtuigende wijze laten de samenstellers van de expositie nog meer invloeden zien. En wat blijkt? Gustav Klimt was een veelzijdig en productief kunstenaar, maar hoe vernieuwend ook hij was geen eenzaam genie.  

In een chronologische opstelling zijn de verschillende artistieke fases en de verwerkte invloeden goed te volgen. Zijn vroege werken ademen nog een klassieke academische sfeer. Verenigd in de zogenoemde Künstler Compagnie, vervaardigde hij samen met zijn broer Ernst en collega Franz Matsch schilderingen in het Weense Burgtheater en het trappenhuis van het Kunsthistorische Museum. Behalve Egyptische, Griekse en Byzantijnse kunst is invloed van de in het Friese Dronrijp geboren Sir Lourens Alma Tadema evident. Niet alleen in de oudheidkundige ontleningen maar, vooral in diens welgevormde staande of languissant liggende vrouwelijke naakten.


Wiener Secession 
Na de dood van zijn broer Ernst in 1892 slaat Klimt een nieuwe weg in. In 1897 richt hij met Carl Moll, Josef Engelhart en Max Kurzweil de Wiener Secession op. De leden van dit kunstenaarscollectief bevrijdden zich van de door de kunstacademie gedicteerde regels. Over de grenzen zoeken zij naar vernieuwing op artistiek en intellectueel gebied. Waar Klimt zijn inspiratie ook vandaan haalde, hij kopieerde zijn voorbeelden nooit klakkeloos. Hij boog het bewonderde motief, de techniek of compositie om naar zijn eigen stijl. Van een gevierd academisch geschoolde historieschilder, ontwikkelde Klimt zich tot een modernist. Voor de Weense avant-garde belichaamde hij de toekomst, maar zijn vernieuwingen werden niet door iedereen gewaardeerd. In de ogen van de gevestigde orde was Klimt een enfant terrible!

Foto Moriz Nähr, Leden van de Secession bij opening van de 14e expositie: de Beethovententoonstelling in 1902

Drie indrukwekkende plafondschilderingen met personificaties van de Filosofie, Geneeskunde en Jurisprudentie die hij in 1900 voor de universiteit van Wenen had gemaakt werden wegens het vele naakt, door de professoren geweigerd. Smaken verschillen: op de Wereldtentoonstelling in Parijs ontving Klimt er een gouden medaille voor! De originele schilderingen zijn tijdens WOII verloren gegaan, maar in de expositie geven zwart-wit foto’s en een gekleurde reproductie een idee van de impact die deze werken ten tijde van het fin de siècle in het conservatieve Wenen veroorzaakten. Niet helemaal onbegrijpelijk, wanneer je de chaotische wirwar ziet van door elkaar krioelende lichamen die associaties oproepen aan middeleeuwse voorstellingen van de wederopstanding des vlees!

Zijn boosheid over deze kwestie en het gevolg daarvan, een misgelopen aanstelling als hoogleraar aan de Weense Academie, verwerkte hij in een schilderij. Met het doek dat nu als Goudvissen bekend is, maar oorspronkelijk de titel Aan mijn critici droeg, gaf Klimt een niet mis te verstane reactie op deze gang van zaken.    

Wat in de expositie niet te zien is wordt ruimschoots gecompenseerd door iconische topstukken die er wel zijn. Zijn goud omlijste Judith van 1901 uit het Belvedere, het portret van Emilie Flöge van 1902 uit het Wien Museum en het portret dat Klimt in 1913 maakte van Eugenia Primavesi uit het Toyota Municipal Museum in Tokyo en Klimts onvoltooide de Bruid.

Beethoven fries in het Secessionsgebouw

Beethovenfries                                                                      
Het absolute hoogtepunt van de expositie vormt de gereconstrueerde zaal met het Beethovenfries dat Klimt in 1901-02 aangebracht heeft in het Secessionsgebouw. Bij het betreden van de expositie krijgt de bezoeker via een op de originele situatie geënte muuropening meteen zicht op Klimts magnum opus. Een bizar stripverhaal over de zoektocht van de mens naar geluk. Op die levensweg ontmoet de aardse pelgrim nogal wat verleidingen, tegenslagen en gevaren, verbeeld als vijandige krachten. Maar het komt goed: onder de (denkbeeldige) tonen van Beethovens slotkoor bereikt de mens de vervulling; weergegeven als een variant op Klimts overbekend Kus: …’ Diesen Kuss der ganzen Welt’…. Het werk, gebaseerd op een tekst van Richard Wagner, is een hommage aan Beethovens Negende Symfonie uit 1846. Onder de schilderingen worden daarmee corresponderende voorstudies getoond. De bezoeker ziet hier en passant ook nog een reeks intieme, erotische tekeningen. Met schetsen waarin vrouwelijke seksualiteit het hoofdthema is sloot Klimt aan bij de revolutionaire ideeën van de psychoanalyticus Sigmund Freud.

Gustave Klimt Beethoven fries, Het verlangen naar geluk 1902 (met de gouden ridder)

De ritmische herhalingen en slanke figuren in dit in verf genoteerde epos over strijd en overwinning, verlangen en verlossing weerspiegelen invloeden van de beeldhouwer George Minne en de symbolist Jan Toorop. In het grafische lijnenspel met grote kleurvlakken zijn bovendien invloeden van Franz von Stuck, Ferdinand Hodler en de Schotse naaldkunstenares Margaret Macdonald Macintosh aanwijsbaar. Van deze inspiratiebronnen worden treffende voorbeelden getoond.

Margaret Macdonald Mackintosh Geborduurde panelen, ca. 1902-1904

In de geborduurde panelen van Margaret Macintosh springt het gebruik van goud, vergulde knopen en het Egyptische oog dat Klimt ook veelvuldig gebruikte, meteen in het oog. Wanneer ik een ogenblik stilsta bij het jaar waarin zij haar werk voltooide, rijst de vraag: wie beïnvloedde wie?
Staand voor deze panelen zie ik met een schuin oog ook al de volgende inspiratiebron: de symbolist Jan Toorop. Een werveling van welhaast psychedelische vormen, waarin goede en kwade machten om de voorrang lijken te strijden. Zoals in De Sfinx, dat Klimt elders ook als inspiratiebron gebruikte. Hetzelfde lijnenspel zien we ook in Toorops eveneens in monochrome goudtinten uitgevoerde Drie Bruiden uit Otterloo.

Margaret Macdonald Mackintosh Geborduurde panelen, ca. 1902-1904

In de catalogus wordt nog een werk van Toorop getoond: een allegorische voorstelling van 1898 uit de Fundatie in Zwolle. De langs de bovenzijde, vlak onder het plafond van het Beethovenfries, zwevende personificaties van menselijke verlangens vertonen verwantschap met Jan Toorops vliegende figuur. En ook het in fantasievolle, beweeglijke stijl uitgevoerde Waterslangen II uit 1904 vertoont onmiskenbaar echo’s van Toorop.

Gouden periode
Het Beethovenfries is de opmaat naar Klimts gouden periode. Geïnspireerd door de goudglanzende Byzantijnse mozaïeken in Ravenna begon Klimt veel bladgoud te verwerken. Dat zijn vader goudsmid was zal daarbij wel geholpen hebben. Judith uit 1901 is daar het eerste voorbeeld van.

Gustav Klimt,Judith, 1901 Olieverf en bladgoud op doek, 84 × 42 cm Belvedere, Wenen

Het verhaal van Judith is geboekstaafd in het voor protestanten gelijknamige apocriefe Bijbelboek. Deze Joodse weduwe leefde ten tijde van de Assyrische koning Nebukadnezar. Uit op expansie geeft hij de legeroverste Holofernes opdracht om de stad Bethulië te veroveren. Tijdens het beleg van de stad loopt Judith -zogenaamd- over naar de vijand. Nadat zij Holofernes het hoofd op hol heeft gebracht, maakt zij hem met hulp van haar bediende Abra, een kopje kleiner. Zo verwerft zij zich een plek in de galerij van Bijbelse heldinnen. De compositie is geïnspireerd op De Zonde (1893) van zijn tijdgenoot Franz von Stuck. Klimt geeft de oudtestamentische Judith weer als een zelfverzekerde Joodse vrouw, van het type dat hij uit eigen waarneming kende. Klimt mocht verschillende echtgenotes van Joodse bankiers en industriëlen tot zijn clientèle rekenen, zoals Adèle Bloch-Bauer. Met het aannemen van deze portretopdrachten zou Klimt zich hebben afgezet tegen de antisemitische houding van de conservatieve adel en de gevestigde orde.

Gustav Klimt Adele Bloch-Bauer I, 1907 Olieverf, zilver en goud op doek, 138 × 138 cm Neue Galerie New York

Damesportretten
In Klimts vroege damesportretten zie je invloeden van James Abbott MacNeill Whistler. Diens langgerekte gestalten aangeduid met muzikale namen spraken zeer tot Klimts verbeelding. Dat geldt ook voor het werk van de Belgische symbolist Ferdinand Khnopff, dat in 1898 in de eerste tentoonstelling van de Secession te zien was. De subtiele kleurschakeringen uit deze periode, maken na 1900 gaandeweg plaats voor een nieuwe expressievere vormentaal.
Klimts grote vrouwenportretten, geplaatst voor een non-descripte decoratieve achtergrond, worden in dialoog gepresenteerd met werk van John Singer Sargent en James Abbot MacNeill Whistler. In de steeds fantasievoller uitgevoerde portretten zijn alleen de inkarnaat partijen nog realistisch. En hoewel monumentaal, ten voeten uit geschilderd, ontbreekt het voetenwerk op vrijwel elk portret. Leuk zijn ook de stille getuigen van Klimts fascinatie voor Japanse prentkunst. Een passie die hij met Vincent van Gogh en Paul Gauguin deelde. Daarvan getuigt niet alleen het op Japanse rolschilderingen geïnspireerde langgerekte formaat, maar ook de signatuur die hij in zijn latere werken aanbracht in de vorm van een Japans stempeltje.


In Klimts latere portretten zie je echo’s van de Parijse werken van Henri de Toulouse-Lautrec en Kees Van Dongen. Ook het sensuele lijnenspel van Auguste Rodin en de gewaagde kleurencomposities van Henri Matisse drukten een belangrijk stempel op Klimts late werk. Het prachtige portret van Emilie Flöge met wie Klimt een levenslange vriendschap onderhield, geldt als een sleutelwerk. Gehuld in een van haar eigen creaties, blikt de destijds befaamde modeontwerpster van reformjurken, zelfverzekerd de wereld in. Bijzonder zijn ook de kleurrijke portretten van Adèle Bloch-Bauer II uit 1912 en Eugenia Primavesi dat Klimt in 1913 vervaardigde. Ze worden aan het einde van de tentoonstelling met Klimts onvoltooide Bruid als een drieluik gepresenteerd. Eugenia en Adèle lijken op grote uitgeknipte poppen die tegen het behang zijn aangeplakt.  Friederike Maria Beer die in 1916 door Klimt werd geportretteerd, gaat zelfs helemaal op in de achtergrond van Aziatische figuren, die haar als in een koortsdroom omringen. Denkend aan de Japanse figuurtjes in zijn portret van Père Tanguy herkennen we invloed van Van Gogh. Daarnaast leed Klimt hier aan horror vacui! Alleen haar gezicht, hals, handen èn voeten zijn realistisch weergegeven alsook het bontje om haar hals. In de tentoonstelling ziet de bezoeker nog een echt element; de japon is gemaakt van een textielontwerp door een kunstenaar van de  Wiener Werkstätte, met de wegens de golven van de zee toepasselijke naam Marina. Voor haar staat een bankje dat kunstenaar Bas van Beek, die ook de tegenoverliggende gouden wand ontwierp, met dit motief bekleedde.

Emilie Flöge, 1902 (met aanpassingen tot 1908) Olieverf op doek, 178 × 80 cm Wien Museum

Landschappen en late werken
Tijdens de 16e Secessions tentoonstelling in 1903 zag Klimt Van Goghs De vlakte van Auvers uit 1890. De bonte bloemenrand in de voorgrond inspireerde Klimt tot beeldvullende bloemstillevens. In de Laan naar Kasteel Kammer zie je Van Goghs grillige boomtakken met donkere contouren uit de Roze Boomgaard terug, geschilderd met een dik aangebrachte, pasteuze toets.  landschappen worden eveneens naast werk van Van Gogh, Monet, Khnopff, Van Rysselberghe en Munch getoond. Het is leuk om rustig door deze zaal te wandelen en zelf de invloeden te ontdekken.   


Het slotakkoord van de expositie vormt de monumentale onvoltooide Bruid. Het stond op de schildersezel toen Klimt in 1918, nog maar 56 jaar oud, aan een longontsteking overleed. Grote delen van het schilderij zijn onbeschilderd. Een geluk bij een ongeluk, want het maakt duidelijk hoe Klimt zijn composities en kleurenpalet opbouwde.


De samenstellers van de tentoonstelling concluderen dat Wenen tijdens Klimts leven van een conservatieve Habsburgse residentie was uitgegroeid tot een moderne Europese metropool. Van de artistieke vrijheid en vooruitgang, waar Klimt en zijn collega’s zich voor hadden beijverd, was enkele tientallen jaren na Klimts dood niets meer over. Een deel van zijn werk zou geroofd worden door de nazi’s, een ander deel raakte verspreid. Vanuit de hele wereld is zijn werk in deze unieke tentoonstelling samengebracht. Tot 19 januari in Amsterdam te zien. Daarna reist de expositie naar Wenen, waar de expositie van 3 februari tot 29 mei te zien zal zijn.  

Bibliografie:                                                                                                                           
G. Fliedl, Gustav Klimt, 1862-1918: The Worl in Female Form, Keulen 2009                   
Film The Woman in Gold 2015                                                                           
Cavenago & L. Spano, Gustav Klimt: het complete geschilderde werk, Noordwijkerhout, 2019.                
S. Auer & E. Becker, Klimt: Geïnspireerd door Van Gogh, Rodin, Matisse, Amsterdam, 2022.      
CD Aangenaam Klassiek 2022 plus boekje over Vincent van Gogh den Gustav Klimt.

Link: Van Gogh Museum Golden boy Gustave Klimt

Gospel: Muzikale reis van Kracht en Hoop, t/m 10 april in Museum Catharijneconvent

Zangeres en co-curator Shirma Rouse zingt gospel. Foto Maarten Laupman

Met de nieuwe tentoonstelling Gospel: Muzikale reis van Kracht en Hoop laat het Catharijneconvent een krachtig nieuw geluid horen!
Hoe breng je muziek die eeuwenlang voornamelijk via mondelinge overlevering werd doorgegeven in een museale context in beeld?

Conservator Rianneke van der Houwen en gospelzangeres Shirma Rouse lieten zich inspireren door de muziek en elkaar: …’wij halen het beste in elkaar naar boven’… Dat is mooi, maar nog niet genoeg om zo’n complex onderwerp in een aansprekende tentoonstelling te presenteren. Een team van deskundigen stond hen bij.

Na een korte inleiding op de tentoonstelling neemt zangeres en co-curator Shirma Rouse de microfoon over. Voor de aula van het Catharijneconvent zich met haar prachtige stem vult licht Shirma toe dat Gospel voor haar a lifestyle is. Met een swingende vertolking van ‘I just want to praise you’ krijgt ze de aanwezige journalisten, eerst nog wat aarzelend, maar al snel handenklappend en swingend op de been.

Gelegenheid voor een verzoeknummer was er helaas niet, maar dat gemis werd in de klankkleurrijke expositiezalen ruimschoots gecompenseerd. Toegerust met koptelefoon en audiotour wandelt de bezoeker door de expositiezalen, waar steeds vanzelf aan het daar gepresenteerde onderwerp gerelateerde muziek doorkomt.  

De tentoonstelling is zeker ook aantrekkelijk voor jongeren, maar de doorsnee bezoekers van het Catharijneconvent, de 50-plussers, zullen veel Aha momenten beleven. Zij horen de liedjes terug die in de jaren ’60 nog op de lagere school werden gezongen: Go down Moses, Michael Row the boat ashore en Swing low, Sweet Chariot… Ook de gospelhits uit de jaren ’60 en ’70 zorgen voor nostalgie.  

Mahalia Jackson en anderen : Palaver ’64, Nederlands Bijbel Genootschap, 1965 Particuliere collectie

Zelf was ik er nog niet bij toen Mahalia Jackson in de Utrechtse Jaarbeurs de harten van 23.000 duizend protestantse jongeren veroverde. Met foto’s en video’s komt deze door het Nederlands Bijbelgenootschap georganiseerde jeugdmanifestatie weer tot leven. Voor haar als beroemde zwarte zangeres gingen deuren open die voor anderen gesloten bleven. Op de vraag hoe dat nou was antwoordt ze met haar typisch zuidelijke accent dat het geweldig was, maar … ‘at home I was just a negro woman’

Koorgewaad gedragen door leden van Friendship Gospel Choir, Baarn
Nederland 1992
Sophia Franklin en Edith Casteleyn

Ook haar eveneens in het kerkkoor geschoolde generatiegenoten Sister Rosetta Tharpe, Clara Ward en later ook Aretha Franklin kwamen de kerk uit en droegen hun liefde voor de Heer in hun gospels metterdaad uit. Aan deze kweekvijver van gospelzangers herinnert een met regenboogkleuren gesierd koorgewaad. De symbolische kleuren hadden nog niet de betekenis van nu, maar stonden voor de hoop dat God zal zorgen voor een nieuwe wereld. Het gewaad zelf stond voor de overtuiging dat voor God allen gelijk zijn; gelijke monniken, gelijke kappen.

Bij vele luisteraars en beoefenaars bracht gospelmuziek troost en blijdschap. Vooral in de kerk, maar later ook op concertpodia en in uitgaansgelegenheden. De carrière van veel zwarte zangeressen begon als gezegd in de kerk, zoals ook te zien in de Netflix serie Greenleaf.

Clara Ward, Gonna Build A Mountain, Philips, Nederland 1965, Particuliere collectie

Sister Rosetta Tharpe en Clara Ward droegen hun liefde voor de gospels niet alleen op concertpodia uit, maar ook in nachtclubs. Critici meenden dat hier een grens werd overschreden. Ook Mahalia Jackson ging dit te ver. Interessant is het interview waarin een witte dominee een nachtclubeigenaar aanspreekt op de in zijn ogen godslasterlijke optredens in nachtclub Sweet Chariot. De aangevallen man zegt het niet, maar ik denk aan de verhalen uit mijn jeugd: over een liefdevolle Jezus die zich om zondaren en eenvoudige van geest bekommerde.

In 1963 was ik oud genoeg om onder de indruk te raken van televisiebeelden van Dominee Martin Luther King’s Marsh to Freedom. In de aan dit onderwerp ingerichte kloostergang klinkt het uit aller kelen: We shall overcome; de tekst is geprojecteerd op een gebrandschilderd raam. Ook de beelden die in 1968 na de dodelijke aanslag op de voorvechter van de Civil Rights Movement werden uitgezonden staan nog op mijn netvlies gegrift. Dat de vrouw van de moordenaar ook Marina heette, bezorgde mij als kind plaatsvervangende schaamte.    

De tentoonstelling verduidelijkt de geschiedenis, de verspreiding en ontwikkeling van de gospelmuziek. Het muzikale genre, waarin de blijde boodschap van het Evangelie wordt bezongen, vindt haar oorsprong in de spirituals. De liederen die slaafgemaakten op de katoenplantages in de zuidelijke staten zongen om het zware werk te kunnen volhouden. Het zorgde niet alleen voor een ritme waarop de arbeid ‘lichter’ viel, maar ook voor kracht en hoop.

The Great Migration
Na afschaffing van de slavernij in de Verenigde Staten in 1865 trokken velen noordwaarts in de hoop op een beter bestaan. Behalve wat schamele materiële bezittingen ging gospelmuziek als geestelijke bagage mee. In de twintiger en dertiger jaren kwam het genre ook in het noorden tot bloei. Bestaande maar ook nieuwe gospels worden in 1921 in de bundel Gospel Pearls bijeengebracht.  Dan wordt ook de term gospel gangbaar voor liederen die voorheen meest als spirituals aangeduid werden.  

Storefront Church Russel Lee, Chicago 1941, Washington, D.C., Library of Congress

In leegstaande winkelpanden, de zogenoemde storefront churches, organiseerden de migranten hun eigen kerkdiensten. De luidruchtige met muziek en handgeklap begeleide diensten vonden in de ogen van veel eigentijdse gelovigen geen genade. Tegenwoordig is dat wel anders; in New York kun je deelnemen aan een gospeltour; een excursie naar een zwarte kerkdienst in Harlem en Brooklyn.

Religie en muziek hield menigeen op de been, want ook al was de slavernij afgeschaft de voormalige slaafgemaakten werden voortdurend achtergesteld. Door invoering van de segregatie wetten werden de Afro-Amerikanen gescheiden van de witte Amerikanen. Die wetten werden naar een eigentijds spotlied over zwarten, vertolkt door een witte man met een black-face, Jim Crow wetten genoemd. Racisme was en is diepgeworteld in de VS en helaas ook nog op veel andere plaatsen.

De tentoonstelling gaat slechts zijdelings in op het slavernijverleden. Vorig jaar besteedden  verschillende musea, waaronder het Rijks, daar in het kader van de herdenking van de afschaffing van de slavernij al veel aandacht aan en 2023 wordt het herdenkingsjaar Slavernijverleden. In het Catharijneconvent ligt de focus op de muziek en wat die muziek teweegbracht.

In een van de zalen worden authentieke trommels getoond. Van oudsher gaven deze het ritme van de muziek aan. Op de plantages in Zuid-Amerika en Suriname werden de drums ook als communicatiemiddel gebruikt. Niet alleen om onderling boodschappen door te geven, maar ook om contact te krijgen met de geesten van voorouders. Omdat trommels in de VS verboden waren, werden de spirituals in de kerk begeleid door handgeklap en gestamp. Tegen de wand worden beelden geprojecteerd van de film die Gershwin Bonevacia over dit onderwerp maakte. 

De Blauwe Schuit: Paul Robeson zingt,  Hendrik Nicolaas Werkman (drukwerk), Hendrik Marsman (gedicht), december 1942, Den Haag, KB, de nationale bibliotheek 

En ook in Nederland wint de gospel terrein. In een van de vitrines zijn muziekboeken te zien, waaronder een uitgave van nieuwe gospels geschreven door Paul Robeson. De omslag van een gedicht door Hendrik Marsman, Paul Robeson zingt, wordt gesierd met een portret van een zingende zwarte man door Ploeg kunstenaar Hendrik Werkman. Tussen de geëxposeerde boeken en bundels ontdek ik een voor een speciale doelgroep uitgegeven versie van de Heilige Schrift: de Slave Bible, ja zo luidt de titel echt, uit 1807. Om te voorkomen dat de lezers op rebelse ideeën zouden komen zijn hele hoofdstukken weggelaten. De uittocht uit Egypte van het onder slavernij gebukt gaande volk van Israël ontbreekt. Ook veelzeggende passages uit Paulus Brieven aan de Galaten, waarin hij spreekt over  christelijke vrijheid, ontbreken, zoals: …Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen één in Christus” … u bent geen slaaf meer …’.

Rode Draad
De ontwikkeling van de gospelmuziek loopt als een rode draad door te expositie. Steeds weer vormden de oude spirituals een inspiratiebron voor nieuwe muziekgenres. Film- en muziekfragmenten geven voorbeelden van Jazz, rock-‘n-roll, soul, pop, r & b en hedendaagse hiphop. In ons land begon de waardering voor gospels in het laatste kwart van de 19e eeuw.

The Jubilee Singers of Fisk University VS (Photo by Hulton Archive/Getty Images)
Buste Koning Willem III

Bezoekers horen en zien hoe de Fisk Jubilee Singers Nederland in 1877  ‘van Goes tot Leeuwarden’ lieten kennis maken met de spirituals. Ze traden zelfs op voor Koning Willem III, wiens portretbuste in deze sectie getoond wordt naast een foto van de zangers. Met hun optredens zamelden zij geld in voor de Fisk University, waar voormalig slaafgemaakten konden studeren.

Een kleine 100 jaar later werd Oh Happy Day van de Edwin Hawkins Singers een wereldhit. Gevolgd door Aretha Franklin met haar vertolking van Amazing Grace. Van troostrijke muziek in de dagen van de slavernij en de eerste decennia na de afschaffing daarvan, wordt gospelmuziek steeds populairder en steeds meer een vehikel voor protest tegen maatschappelijke ongelijkheid en onrecht.                
Een met platenhoezen beklede wand geeft een visuele samenvatting van de meest uiteenlopende gospelzangers en witte musici voor wie zwarte muziek een inspiratiebron was. Van vroege thans minder bekende namen tot Elvis Presley’s gospelalbum How Great though art heruitgegeven in 1987,  Whitney Houston’s The Preacher’s Wife uit 1996 en Simon and Garfunkel’s  Bridge over Troubled Water uit 1970 om enkele namen te noemen. En meer recent: MC Hammer met Pray, 1990, Kanye West, Jesus Walks uit 2004 en Snoop Dog’s Bible of Love uit 2018. Tevergeefs zocht ik naar Dusty Springfield of is zij wegens toe-eigening inmiddels weggesaneerd? Haar authentieke vertolking van Son of a Preacherman bezorgde haar in 1968 de eretitel queen of white soul.

Voor het hier en nu laat de expositie rapper Typhoon aan het woord. Voor hem is muziek een spreekbuis voor de overtuiging: Black Lives Matter. Enkele originele spandoeken, die in protestmarsen werden meegedragen hangen nu in het Catharijneconvent.

Slotakkoord vormt een video-installatie van Emma Lesuis, met een impressie van gospel in Nederland. In vier kerken in ons land filmde zij samenkomsten waarin gospelmuziek nog altijd een belangrijke rol speelt. Gospel was en blijft een muziekvorm, waarin mensen goddelijke inspiratie ervaren en een boodschap van geloof, hoop en liefde uitdragen.

Museum Catharijneconvent :  Gospel, muzikale reis van kracht en hoop                                                     

𝘓𝘰𝘷𝘦 𝘚𝘵𝘰𝘳𝘪𝘦𝘴 – 𝘒𝘶𝘯𝘴𝘵, 𝘱𝘢𝘴𝘴𝘪𝘦 & 𝘵𝘳𝘢𝘨𝘦𝘥𝘪𝘦 Museum Hermitage Amsterdam tot en met 8 januari 2023

Love Stories: Kunst Passie en Tragedie: London – Amsterdam. Een impressie.

Zaalimpressie Love Stories Hermitage Amsterdam foto Evert Elzinga

Hermitage Amsterdam presenteert haar eerste grote tentoonstelling na de noodgedwongen koerswijziging veroorzaakt door de oorlog in Oekraïne.

In plaats van noordoost wijst het kompas nu in tegengestelde richting, naar de Londense National Portrait Gallery. Tijdens de preview licht directeur Annabelle Birnie toe dat de directie, na de verbroken banden met Rusland, vasthoudt aan de oorspronkelijke doelstelling van het museum: het vertellen van mooie verhalen. Voortaan zal over de grenzen worden gekeken naar mogelijkheden voor samenwerking met internationale musea. Dat klinkt in meerdere opzichten veelbelovend.  Zoals de portretten uit Londen nu naar Amsterdam zijn gekomen, kunnen in de toekomst ook andere wereldcollecties in eigen land worden bewonderd. Niet alleen goed voor de geest, maar door minder vliegen, ook goed voor de planeet!

Love Stories is daarvan het eerste voorbeeld. Con Amore toont de expositie zo’n honderd werken uit de Londense Portrait Gallery aangevuld met Nederlandse portretten die geselecteerd werden door de Dutch National Portrait Gallery. Deze organisatie stelt zich, naar eigen zeggen, ten doel om door portretkunst bij te dragen aan een samenleving waarin mensen waardering en begrip krijgen voor de manier waarop zij van elkaar verschillen.

Passie en Tragedie
In deze expositie draait het om de liefde in de breedste zin van het woord. En vooral om de inspirerende kracht van liefde als drijfveer van alle mogelijke artistieke uitingen. Aan de hand van zes thema’s dwaal je door de met diagonaal geplaatste wanden ingerichte expositie. Om het niet te bont te maken zijn niet alle kleuren van de regenboog als achtergrond gekozen. De eigentijdse veelkleurigheid op het gebied van de liefde is echter wel het leidmotief. De symbolisch rood, roze en blauwgekleurde kunstig met elkaar vervlochten wanden -hokjesvorming wordt zorgvuldig vermeden- vormen het decor voor oude, moderne en eigentijdse kunstwerken.

Detail de triomf van Galatea Galatea, 1512-1514 Raffaello Santi (Raffael) Niet in de expositie

Van oudsher zijn de liefdesgodin Venus en haar zoon de aanjagers van liefde. In deze expositie richt Amor zijn pijlen op bekende en minder bekende historische en eigentijdse figuren. Het verlangen naar of de vervulling van liefdesrelaties heeft zijn weg gevonden naar schilderijen, gedichten, literaire werken, foto’s en niet te vergeten het witte doek. Mannen en vrouwen, mannen en mannen, vrouwen en vrouwen of varianten daarop; in deze tentoonstelling zijn alle combinaties mogelijk.

Lucy Pelz, conservator van de National Portrait Gallery en Marlies Kleiterp, hoofd tentoonstellingen van de Hermitage lichtten de verschillende thema’s toe. Aan het oorspronkelijke Engelse concept heeft de Dutch National Portrait Gallery met oude en eigentijdse Hollandse portretten een extra hoofdstuk toegevoegd. De Amsterdamse Hermitage staat immers in de stad waar op het gebied van liefde alles mogelijk is!

De kunstwerken geven een indruk van die veelkleurige en soms enigszins opgerekte staalkaart van ‘de’ liefde. Zo ziet de bezoeker een videokunstwerk van Sam Taylor-Johnson uit 2004, waarin de beroemde Engelse profvoetballer David Beckham -onlangs nog gespot in de lange wachtrij voor een laatste groet aan Queen Elizabeth- slapend is gefilmd, compleet met de voor slapers kenmerkende smakgeluidjes! Volgens het bijschrift ten tonele gevoerd als sekssymbool.

Wallis, Duchess of Windsor; Prince Edward, Duke of Windsor (King Edward VIII) by Dorothy Wilding (2 June 1943)

Portretten van de overleden Queen Elizabeth ontbreken, maar in de kabinetten boven ontmoet je een andere koningin, de destijds in Amsterdam bekende Drag Queen en aidsactivist Hellun Zelluf (1960-1990). Onder de noemer Liefde onder Vuur ontmoeten we wel Queen Elizabeths oom, prins Edward VIII die in 1936 om de liefde voor Wallis Simpson afstand deed van de troon. Critici die de al tweemaal gescheiden geliefde van de koning ongeschikt vonden voor de rol van koningin hadden wel een punt. Edwards bruid bleek niet de ideale liefhebbende vrouw die hij eerder in haar meende te zien. Een sub thema Liefde maakt Blind had hier niet misstaan. In de tentoonstelling komt nog meer onfortuinlijke Engelse Royalty langs met de trouwfoto van prins Charles en zijn jonge bruid Lady Diana Spencer. Wat in de ogen van velen begon als een droomhuwelijk zou eindigen in een nachtmerrie.

Liefde door de eeuwen heen
Ferdinand Bol vervaardigde in 1656 het Huwelijksportret van Wigbold Slicher en Elisabeth Spiegel, weergegeven als het mythologische liefdespaar Paris en Venus. Het zogenoemde portrait historié, waarin opdrachtgevers zich als Bijbelse of mythologische figuren lieten portretteren, was in de 17e eeuw populair. De geportretteerden evoceerden de boodschap dat zij dezelfde deugd of in dit geval de schoonheid als de mythologische figuur bezaten. Als een eigentijdse Paris biedt Slicher zijn vrouw in navolging van zijn voorbeeld een appel aan: voor de mooiste!

Ferdinand Bol Portret van Wigbold Slicher en Elisabeth Spiegel als Paris en Venus 1656. Dordrechts Museum

Onder de noemer Love is in the Air kom ik de naam van de 17e eeuwse meester in een enorme blow-up nogmaals tegen. Geschilderd op de romp van de KLM machine, die wacht tot de actrice Ingrid Bergman en haar man Lars Schmidt in 1960 aan boord zullen gaan. Audrey Hepburn en haar echtgenoot Mel Ferrer zijn in 1959 net geland met de Jan van Eyck. In de zinsnede de KLM geeft liefdesparen vleugels en brengt niet alleen u maar ook sterren van het witte doek in hoger sferen kan ik mij helemaal vinden! Met deze sluikreclame komt de KLM als belangrijke sponsor en passant ook even in beeld.

Ingrid Bergman en haar man Lars Schmidt in 1960

Het thema Liefde en de lens legt het vergrootglas op meerdere celebrities en hun liefdesleven. Zagen we Audrey Hepburn net nog samen met haar man op het vliegveld, in de foto’s van Cecil Beaton is zij als icoon van ideale schoonheid zonder hem weergegeven. In de naoorlogse jaren, toen de traditionele rol van de vrouw enigszins ter discussie kwam te staan, gaven foto’s van een zorgeloze Audrey Hepburn een andere kijk op het vrouw-zijn in die dagen.

Als achtvoudige bruid kan Elizabeth Taylor moeilijk solo getoond worden. Met haar vertolking van Cleopatra in 1963 verdiende ze niet alleen onsterfelijkheid, maar in haar tegenspeler Richard Burton ontmoette ze weer een nieuwe echtgenoot. Een onnodig lange kus op de filmset ontlokte de regisseur een ongeduldig: Cut!  

De glamourfoto van Vivien Leigh en Laurence Oliver, die de cover van het prachtig uitgegeven publieksboek siert, roept dierbare herinneringen op aan een hobby op de lagere school: het sparen van filmsterren die je vond in een pakje kauwgum. Toen ik een keer 5 cent van mijn moeder had ‘geleend’ en ik vol schuldige nieuwsgierigheid het pakje opende werd ik meteen gestraft met een lelijke foto van Louis Armstrong!

Laurence Olivier and Vivien Leigh by an unknown photographer (1937)

Vivien Leigh en Laurence stralen, maar deze presentatie weerspiegelt niet de werkelijkheid. Leigh leed aan depressies en stierf een zelfverkozen dood. 

Voor mijn generatie biedt de sectie huwelijksportretten nog meer momenten van herkenning. Je ziet de destijds voor opschudding zorgende (naakt)foto’s van de Beatle John Lennon en zijn door fans en bandgenoten weinig gewaardeerde Japanse geliefde Yoko Ono.

Goed getroffen is de foto van een uitzinnige Mick Jagger met zijn in maagdelijk wit gehulde bruid Bianca, wier japon in het tijdperk van de seksuele vrijheid onverhuld zicht biedt op een ontblote borst. Het paar liep hard van stapel en stapte negen maanden na de kennismaking in het huwelijksbootje. Huwelijkstrouw was echter niet Jaggers sterkste kant. Later zei Bianca: ‘mijn huwelijk eindigde reeds op mijn trouwdag!’

British rock musician Mick Jagger and Nicaraguan Bianca Perez Morena de Marcias just after their Wedding in St Tropez, France on 12th May 1971. (Photo by Lichfield Archive via Getty Images).

Behalve buitenlandse vips kun je in de tentoonstelling ook verschillende BN’ers zien. Bijzonder leuk is een foto van Johan Cruyff en zijn vrouw Danny gefotografeerd zittend op hun bed. …’Doe wel effe je schoenen uit, liefert!’…

De expositie biedt met haar vele betekenislagen voor elk wat wils. Niet alleen op louter historisch terrein, maar ook op het gebied van literatuur, film, muziek en erotiek.  Onder de noemer geobsedeerd door De Muze is te zien hoe niet langer alleen geïdealiseerde vrouwen, maar ook mannen inspiratiebron kunnen zijn voor kunstenaars.

Barbara Palmer (n‚e Villiers), Duchess of Cleveland with her son as the Virgin and Child by Sir Peter Lely

Het thema van de vrouw als muze wordt onder andere geïllustreerd met het portret van hertogin Barbara Villiers, de maîtresse van koning Karel II van Engeland. In 1664 gaf Sir Peter Lely (1618-1680) haar met haar onwettige zoontje weer als de Maagd Maria. Hij raakt zodanig van haar schoonheid in de ban dat zijn andere figuren altijd een echo van haar gelaatstrekken weerspiegelen.
Hier had een verwijzing naar de oer muze Galatea niet misstaan. Het mythologische verhaal van de beeldhouwer Pygmalion die, geïnspireerd door zijn denkbeeldige muze, een ideale vrouw in ivoor creëerde. Geholpen door de godin van de liefde, komt het beeld na een kus van de beeldhouwer tot leven!

Carel Willink, Portret van Mathilde, 1975, Collectie Museum MORE-Kasteel Ruurlo (c) Ms Sylvia Willink-Pictoright

Maar ook de muze is vergankelijk, zoals het levensverhaal van Mathilde Willink bewijst. Gehuld in een creatie van de modeontwerpster Fong Leng schittert de vrouw die Carel Willink van 1962-1977 in haar ban wist te houden ten voeten uit op een portret uit 1975. Maar de werkelijkheid was kort na voltooiing van het portret al anders. Na de scheiding in 1977 gaf de schilder het werk een nieuwe naam: Afscheid van Mathilde. Met haar zelfverkozen dood maakte zij dit afscheid definitief.   

Bij het thema Creatieve koppels ontmoeten we tweetallen die op artistiek gebied het beste in elkaar naar boven haalden. De dichters John Keats en Lord Byron, die zich destijds vrijelijk bewogen in de arena van hetero- en homoseksuele relaties. Hier ontmoet ik het ingetogen portret van de schrijfster Mary Beard naast de beeltenis van haar man Percy Shelly, die eveneens met Lord Byron bevriend waren. Over hen las ik onlangs Anne Eekhouts prachtige historische roman ‘Mary’. Anders dan de daarin geschetste seksuele vrijheden en het rijkelijk gebruik van geestverruimende middelen doen vermoeden, maakt Mary, schepper van de meesterlijke roman Frankenstein, hier een nogal preutse en ingetogen indruk.

Peter Pears; Benjamin Britten by Kenneth Green (1943)

Muziek speelt in de expositie een bescheiden rol. We zagen daarvan al voorbeelden met de portretten van de voormannen van de Beatles en de Rolling Stones.  

In het portret dat Kenneth Green in 1943 van de componist Benjamin Britain (1913-1976) en zijn grote -destijds nog verboden- liefde tenor Peter Pears (1910-1986) vervaardigde, zie ik een mooi en ingetogen document van oprechte liefde.  De expositie toont ook minder bekende op muzikaal terrein scheppende geesten. Bij een fotoportretje van een mij onbekende knappe man lees ik de naam van componist Samuel Colerigde-Taylor (1875-1912).

Samuel Coleridge-Taylor by E.O. Hopp‚ (7 June 1912)

Zoon van een witte Engelse vrouw en een zwarte arts uit Sierra Leone. Nooit van gehoord. Kort daarop weerklinkt op Radio 4 een prachtig fragment van zijn concert voor viool en orkest, op. 80, uitgevoerd door het BBC Philharmonic Orchestra onder leiding van Andrew Davis. Niet alleen Samuels moeder, maar ook hijzelf volhardde in de liefde voor een partner met een andere kleur. Amor Vincit Omnia; liefde overwint alles. Goed mogelijk dat Jessie Walmisley, die hij op het conservatorium leerde kennen, hem tot het componeren van dit stuk inspireerde.

David Garrick; Eva Maria Garrick (n‚e Veigel) by Sir Joshua Reynolds (1772-73)

Partner in Portret
Na deze elkaar op artistiek niveau inspirerende creatieve geesten laat de expositie ook huis-, tuin- en keuken voorbeelden zien van traditionele huwelijkstrouw. Voor mensen die van variatie houden wellicht oersaai, maar degenen met een levenslange relatie kunnen vaak terugbladeren door een kleurrijk boek, waarin hoogtepunten en onvermijdelijke dieptepunten een eigen hoofdstuk hebben gekregen. Dit thema wordt geïllustreerd met het in speelse toets geschilderde romantische dubbelportret van David en Eva Maria Garrick. In 1772 vereeuwigde Sir Joshua Reynolds deze acteur en de destijds gevierde danseres in wie Garrick zijn grote liefde vond. Het veilige en hartverwarmende gevoel van een stabiele relatie heeft de schilder treffend weergegeven, geënsceneerd in de openlucht op een frisse veelbelovende herfstdag.

Tot slot wandel je door rood getinte kabinetten, gewijd aan het thema Liefde is liefde, met eigentijdse impressies van liefde of wat daarvoor doorgaat. De geschilderde en gefotografeerde figuren en de kunstenaars die hen in beeld brachten zijn in Amsterdam, de stad waar iedereen zichzelf kan zijn, helemaal op hun plaats. Zij gaan hun eigen weg en tonen, hun eigen, vrije uitingen van liefde, aldus de zaaltekst.

Harry Djanogly; Carol Ann Djanogly by Wim Heldens (2017)

Na deze sectie zijn we terug bij het begin en passeer je de nog niet genoemde binnenkomer. Het hyperrealistisch geschilderde portret van het echtpaar Sir Harry  en Lady Carol Djanogly met hun dochter Simone dat Wim Helden in 2017 vervaardigde. De kunstenaar legde hun beeltenis op een originele wijze vast. Hij plaatste mevrouw frontaal in beeld, terwijl zij de kijker recht aankijkt. Sir Harry richt zijn aandacht op de tekening die hun dochter voor hem ophoudt. In de spiegel vang je niet alleen een glimp op van haar, maar ook van Lucian Freuds tekening Pet Mouse. De aanschaf van dit werk was een geintje: Sir Harry noemde zijn vrouw namelijk muis. Tegen de met Moiré zijde beklede wand hangt een werk van Picasso en achter Simone weerspiegelt zich een doek met een industrieel stadsgezicht door Laurence Stephen Lowry (1887-1976).

Het echtpaar, dat de Prince of Wales Medal for Arts Philantropy heeft ontvangen, afficheert zich in dit portret als kunstverzamelaars. Een portret van onvervalste liefde voor elkaar en voor de kunst.

Dit artikel is slechts een bescheiden impressie van deze liefdevolle tentoonstelling die je met eigen ogen moet gaan zien.

Link Hermitage: 𝘓𝘰𝘷𝘦 𝘚𝘵𝘰𝘳𝘪𝘦𝘴 – 𝘒𝘶𝘯𝘴𝘵, 𝘱𝘢𝘴𝘴𝘪𝘦 & 𝘵𝘳𝘢𝘨𝘦𝘥𝘪𝘦

Boek: Lucy Peltz and Louise Stewart, LOVE STORIES art, passion and tragedy, National Portrait Gallery London, 2020

Museum Castellum Hoge Woerd, De Meern

Castellum Hoge Woerd Foto Marina Marijnen

Vijfentwintig jaar geleden waren archeologen bezig met opgravingen langs een deel van de Romeinse Limes bij de Meern. Onverwacht deden zij de vondst van hun leven. In de drassige bodem stuitten zij op een wonderwel geconserveerd Romeins schip. Een toevalstreffer met verstrekkende gevolgen. Het schip zou de aanleiding vormen voor de bouw van het archeologie Museum Hoge Woerd in 2015

Na veertig jaar parkeer ik mijn auto naast de boomgaard aan de Hoge Woerd. De plek waar ik vier decennia terug als archeologiestudent meewerkte aan een van de eerste opgravingen in de Vinexlocatie Leidsche Rijn. Voor het Romeinse bodemarchief door nieuwbouw onleesbaar zou worden kreeg de Archeologische faculteit van de Universiteit Utrecht toestemming voor een noodopgraving. Dat was een gunst, want het van 1992 daterende Verdrag van Malta, dat de bodemverstoorder verplicht om met tijd en financiële middelen mee te werken aan archeologisch onderzoek, bestond in 1982 nog niet. De destijds beoogde nieuwbouw is er gekomen, maar moest in 2013 plaats maken voor de bouw van het museum. De geheimen die de aarde toen en bij latere opgravingen prijsgaf waren zo bijzonder dat in 2015 het door Skets Architectuurstudio ontworpen Museum Hoge Woerd werd gerealiseerd. Een reconstructie van het Romeinse Castellum, dat hier bijna 2000 jaar geleden stond. Ook de Romeinse wachttoren, waarvan resten iets verderop gevonden werden, is herbouwd. Op oud ijs vriest het licht. Met mijn werkzaamheden als museumdocent in het Castellum Hoge Woerd is de cirkel van mijn arbeidzame leven rond.

Studenten archeologie werken in de Meern 1982/1983 foto: Cor Kalee

In de ijskoude winter van 1982-1983 schaafden wij, zoekend naar bewoningssporen en concrete vondsten voorzichtig de bodem af. Brandend van wetenschappelijke nieuwsgierigheid gemengd met een vleugje schatgraverslust en koffie geserveerd door professor Isings bleven we warm. In haar persoonlijkheid gingen eruditie en moederlijke zorg hand in hand. Uit bronnen en archeologische vondsten, waarvan de Utrechtse humanist Aernout van Buchel in de late 16e eeuw al melding maakte, werd Romeinse bewoning vermoed. Dat hier ooit een groot grensfort had gestaan tartte echter iedere verbeelding…

Tijdens deze opgraving kwamen de resten van een Romeinse weg aan het licht, paalsporen van wat vermoedelijk soldatenbarakken waren geweest, een haardplaats en een hoofdpantser van een paard met opengewerkte oogkorven.  

Chamfron, hoofdpantser van een paard met opengewerkte oogkorven opgraving 1982/1983

Ook fragmenten van amforen kwamen bovengronds, scherven van het verfijnde zogenoemde terra sigilata (het wedgwood van de oudheid) en dakpannen. Je zou denken, een dakpan, maar de inscripties bevatten informatie over de plaats waar ze werden gebakken. Soms geeft zo’n dakpanstempel bijzondere informatie, zoals het exemplaar met de summiere inscriptie: C.H.I.CLASSIC.P.F.D. dat voluit staat voor: Cohors I Classica Pia fidelis Domitiana; ‘toegewijd en trouw aan Domitianus’. Als dank voor ondersteuning bij het neerslaan van een opstand in Mainz ontving de vlooteenheid I deze eretitel van keizer Domitianus aan wie het Leidse RMO onlangs een tentoonstelling wijdde. Klik hier voor mijn bespreking van deze tentoonstelling. Van deze vondst wordt afgeleid dat dit cohort tijdens Domitianus bewind (89-96) in de Meern gestationeerd was en dat hier bouwactiviteiten plaats vonden. Dit accordeert met informatie uit geschreven bronnen die melding maken van uitbreiding van de versterkingen langs de Rijn, de zogenoemde Limes. Rond het jaar 85 had Domitianus deze definitief als noordgrens tussen het opgegeven Germania Superior en onze streken, Germania Inferior, bestempeld.

Keizer Caligula’s plan voor een invasie van Brittannia werd in het jaar 43 onder keizer Claudius uitgevoerd. De forten aan de Rijndelta dienden niet alleen ter consolidatie van het rijk, maar fungeerden vooral ter beveiliging van de route naar het grondstofrijke Brittannia.

In de muurtorens van het museum worden objecten getoond die op die plek gevonden zijn. In de Flumentoren, genoemd naar de voormalige rivier, zijn onder meer voorwerpen van terra sigilata te zien en de besproken dakpan van de eerste vlooteenheid.

Romeinse dakpan met stempel foto: Marina Marijnen
Make-up palet, hout, 10 x 15 cm,

Mijn vondst van een ogenschijnlijk onbeduidend houten voorwerp wekte destijds de lachlust van archeoloog Cor Kalee. Hij floot op zijn vingers, waarop alle studenten hun schep, troffel of kwastje uit hun handen lieten vallen. Lachend hield hij het object omhoog: ‘dat zij dat nou uitgerekend moet vinden!’ Het dingetje van niks bleek een make-up paletje, dat door de vindplaats in de soldatenbarakken betekenis kreeg. Romeinse soldaten mochten niet trouwen en aanwezigheid van vrouwen was in de soldatenvertrekken niet toegestaan. Blijkbaar lapte het liefje van een van de soldaten dit verbod aan haar laars, maar vergat na gedane zaken haar toiletspullen.

In de televisieserie Het Verhaal van Nederland kijkt acteur Daan Schuurmans als voyeur toe naar een spelend kind en haar moeder in de vicus, het kampdorp naast een Romeinse legerpost. Terwijl hij de kijker veel betekenend toeknikt licht hij toe: …’het mocht eigenlijk niet, maar ze namen gewoon hun gezin mee’… Wat niet helemaal klopt. Romeinse soldaten mochten niet trouwen, maar door hun contacten met lokale vrouwen ontstonden gezinnen.

Reconstructie en nieuwe bestemmingen Romeins Castellum
Een selectie van de vondsten die tijdens de aanleg van Leidsche Rijn in de jaren ’90 gedaan zijn geeft een idee van het leven in en nabij deze Romeinse grenspost. Het Castellum, gelegen aan een afslag van de Romeinse grensweg, vormde een schakel in de lange keten van verdedigingswerken langs de noordgrens van het Romeinse rijk. De uitvalsweg naar die hoofdweg, de Limes, liep door de gereconstrueerde moestuinen achter de Hortustoren van het huidige museumcomplex. De Neder-Germaanse Limes staat sinds juli 2021 op de Werelderfgoedlijst van Unesco.

De loop van de Limes volgt min of meer de rivier de Rijn

Onderzoek heeft uitgewezen dat hier niet één, maar wel vier achtereenvolgende militaire nederzettingen lagen. Dankzij muntvondsten met de beeltenis van keizer Caligula (37-41) weten we dat de eerste aanleg van het Castellum van rond het jaar 40 n. Chr. dateert. Deze was evenals het tweede fort uit hout opgetrokken. Na de Bataafse Opstand in het jaar 69/70 werd het Castellum in steen herbouwd. Wegens interne problemen van het Romeinse Rijk en externe factoren als binnenvallende stammen, werden de castella langs de Germaanse Limes aan het eind van de 4e eeuw verlaten.

Romeinen in Nederland
Het boek De Bello Gallico van de Romeinse veldheer Julius Caesar (100-44 v.Chr.) verschaft informatie over zijn veroveringstochten, de geografische gesteldheid van onze streken en de bewoners. In zijn ogen waren het agressieve barbaren. Caesar had zijn zinnen gezet op de gebieden ten noorden van de Rijn. Zijn pogingen om de Germaanse stammen te bedwingen stuitten echter op hevig verzet. De ambitie om het Romeinse Rijk tot de Elbe uit te breiden werd onder keizer Claudius (41-54) opgegeven. Voortaan werd de noordgrens van het rijk gemarkeerd door de Rijn. De mensen die hier woonden pasten zich aan de Romeinse zeden aan en leverden (soms onder dwang) rekruten voor het Romeinse leger.

Naast het provinciaal Romeinse verleden is in de opstelling van het museum ook aandacht voor de periode voor en na de komst van de Romeinen. Via een met bodemvondsten, historische ’nieuwsflitsen’ en foto’s geïllustreerde tijdlijn wandel je langs 5000 jaar bewoningsgeschiedenis van het gebied dat nu bekend staat als Leidsche Rijn. Over de prehistorische bewoners is weinig bekend. Ze kenden het schrift nog niet, maar daar kwam met de komst van de Romeinen verandering in. In een 360º film komt de geschiedenis van de prehistorie tot de moderne tijd tot leven.

Reconstructie Castellum De Meern, afbeelding Erfgoed Utrecht

Binnen de omwalling van het gereconstrueerde Romeinse fort herinnert alleen de bestrating nog aan de tijden van weleer. De weg die van de entree naar de achteringang loopt: de noord-zuid georiënteerde cardo en de van oost naar west lopende decumanus tref je in elke Romeinse legerplaats of stad aan. Op de kruising bevond zich de woning van de commandant. De nu met een grasmat bedekte binnenruimte ter grootte van een voetbalveld, was destijds volgebouwd met utiliteitsgebouwen en soldatenbarakken voor een cohort; een legereenheid van 480 man.
Archeologen zouden de spade hier graag in de grond willen steken, maar dat is verboden. Opgraven is alleen toegestaan wanneer het bodemarchief door bebouwing voorgoed verstoord of toegedekt dreigt te worden.

Binnen de omwalling is -fantasierijk geïnspireerd op het Romeinse verleden- aan de zuidoostzijde een educatieve stadsboerderij ingericht met kleine en grote huisdieren. Via de onderdoorgang van de Hortustoren bereik je de moestuinen. De bewoners van het fort konden zo beschikken over vers vlees en groenten. Voedingsmiddelen als graan, olijfolie en wijn werden met schepen over de rivier aangevoerd.
In de burgernederzetting naast het fort waren winkeltjes, werkplaatsen en herbergen te vinden. Op de plek waar in de Romeinse tijd de werkplaatsen lagen, vind je nu het museum café; daarboven bevindt zich theater Podium Hoge Woerd. 

Voor een idee van de oorspronkelijke standaard inrichting van een Romeinse grenspost moet je naar Valkenburg (Z.H.) dat wel is opgegraven. De contouren van dit fort, dat dateert van dezelfde tijd als Castellum Hoge Woerd, zijn in het plaveisel van het Castellumplein aangegeven. In de op ware grootte gereconstrueerde plattegrond van het grotere Fort Fectio bij Bunnik, worden alle gebouwen met hun Latijnse namen benoemd. In de voorhal van het aangrenzende Waterliniemuseum worden archeologische vondsten getoond. Je ziet er ook een replica van de zogenoemde Tabula Peutingeriana. Op deze Middeleeuwse kopie van een Romeinse wegenkaart, zoek je tevergeefs naar het kleine grensfort in de Meern. Dat het daar gelegen heeft staat echter onomstotelijk vast.

De Meern 1 in Museum Hoge Woerd foto’s: Marina Marijnen


Ontdekking van het Romeinse vrachtschip schip De Meern 1 en het Badhuis.
Dè publiekstrekker in De Meern vormt het enorme schip dat in 1997 bij toeval aan het licht kwam. Tijdens het opgraven van een fragment van de Romeinse limesweg in de wijk Balije stuitten archeologen bij het wegpompen van grondwater op een stuk hout, dat onderdeel bleek te zijn van een schip van 25 meter. Nader onderzoek wees uit dat het in de bedding lag van een oude, sinds lang verdwenen zuidelijke vertakking van de Rijn.

De rivierbocht geprojecteerd op de wijk Balie met scheepsvondsten de Meern 1 – 5.

Dankzij de vochtige bodemgesteldheid was deze Romeinse platbodem, compleet met inventaris, wonderwel bewaard.  Drieduizend jaar bewoningsgeschiedenis verdient al een museum, maar dit als De Meern 1 gedoopte schip, vormde de directe aanleiding voor de bouw van het museum Hoge woerd.

Zoals gezegd proberen archeologen het bodemarchief zo min mogelijk te verstoren. Vroeger werd gebruik gemaakt van luchtfoto’s, waarop soms de contouren van onder het oppervlak liggende gebouwen te zien waren. Met proefsleuven en sondes werd in de grond gekeken, alvorens te gaan graven. Met moderne beeldvormingstechnieken kan de bodem tegenwoordig ongeschonden worden onderzocht. Een geweldige vinding, want met weerstandsonderzoek kwam zonder een grootschalige opgraving, in 1991 de omvang van de Romeinse nederzetting in beeld. Met behulp van elektroden kan de weerstand veroorzaakt door gebouwen of objecten onder de grond gemeten worden. Even kort door de bocht: daarbij wordt de weerstand die twee in de grond gebrachte elektroden ondervinden gemeten. Deze handeling wordt in een regelmatig meetnet uitgevoerd zodat verschillen in weerstand, veroorzaakt door muren of grondsporen in beeld komen.

Contouren van het Romeinse badhuis als lijnenspel van siergras en corten-staal foto: Erfgoed Utrecht

Toen het Romeinse badhuis, dat al voor WOII ontdekt was, door de aanleg van een weg in 2006 voorgoed onder het asfalt dreigde te verdwijnen werden de contouren daarvan met behulp van grondradar in kaart gebracht. Bij deze techniek worden elektromagnetische pulsen met hoge frequentie de bodem ingestuurd. Deze worden door muren of andere objecten als haardplaatsen of harde kleilagen gereflecteerd. De snelheid van de terugkaatsing zegt iets over de diepte van de muur. Gebruikmakend van deze techniek werden ook de genoemde elkaar kruisende wegen van het fort gelokaliseerd.  

Van het nog volledig in de bodem verscholen badhuis is niets te zien. De landschappelijke met planten ingekleurde plattegrond geeft een impressie van de verschillende baden en andere ruimtes. In de Balneum toren worden aan het badhuis gerelateerde objecten getoond. Een kruikje voor olie dat, vermengd met zand -de badgel- van de Romeinen- met een strigilis van de huid gescrubd werd. Aan de hand van een stapel ronde stenen wordt uitleg gegeven over de Romeinse vloerverwarming, het zogenoemde hypocaustum. Vanuit het praefurnium, de stookplaats, werd hete lucht tussen de wanden en onder de vloeren gebracht om het water en het badhuis te verwarmen.

Landschappelijke plattegrond badhuis Foto: Marina Marijnen

Berging en conservering van De Meern 1.
Wanneer genoemde beeldvormingstechnieken voldoende informatie hebben opgeleverd houden archeologen het, overeenkomstig het motto ‘…laat maar zitten… wellicht met spijt voor gezien. Zodat toekomstige generaties met geavanceerdere middelen ook naar antwoorden op hun vragen kunnen zoeken

Het in 1997 ontdekte schip kon, sprekend in jargon niet in situ blijven zitten. Blootgesteld aan verschillende zuurstofrijke grondwaterstromen dreigde het voorgoed verloren te gaan. Om te voorkomen dat het schip, dat eeuwenlang ‘luchtdicht verpakt’ geweest was door blootstelling aan zuurstof uit elkaar zou vallen werd een grootscheepse reddingsoperatie op touw gezet.

Het schip wordt in een stalen kooi opgehesen, Foto: Nol de Wit

In een speciaal daarvoor geconstrueerde stalen mand werd het schip in 2003 opgetakeld en naar het restauratieatelier Batavialand in Lelystad gebracht. Om het hout voor desintegratie te behoeden moest het worden ondergedompeld in een warm bad met een wasachtige substantie: polyethyleenglycol (PEG). Omdat een bassin van 25 meter niet voorhanden was werd het schip doormidden gezaagd. Tijdens een jarenlang conserveringsproces werden de vermolmde houtcellen op deze manier verstevigd. In 2011 was de behandeling voltooid en sinds 2015 is het schip in Castellum Hoge Woerd te bewonderen. Staand op de omloop rond het schip zie je hier en daar nog witte sporen van het op kaarsvet lijkende conserveringsmateriaal.

Archeologen en andere wetenschappers probeerden de vele vragen die het schip opriep te beantwoorden. Hoe werd het schip voortbewogen? Met een klein hulpzeiltje aan de 5 meter hoge mast kwam een zwaarbeladen schip nauwelijks vooruit. Met een aan de mast bevestigd touw kon de schuit door een man of paard op de kant worden voortgetrokken. Voor beantwoording van de vraag waarom en hoe het schip gezonken is geeft de merkwaardige kromming in het voorschip een hint. Vermoedelijk is het in een bocht per ongeluk tegen de oever gevaren, waarna de schuit met de stroom mee is omgedraaid, gekapseisd en gezonken. Na eeuwenlang in deze ongemakkelijke houding te hebben gelegen is het schip vervormd. Kennelijk zonk het schip snel, want alle bezittingen en werktuigen gingen mee naar de kelder. Zo is een tijdcapsule van onschatbare waarde ontstaan.

De schijnbaar onbeduidende schoenzolen die werden opgediept bleken belangrijke betekenisdragers. Een grote en een kleinere maat doen vermoeden dat behalve de schipper ook zijn vrouw of scheepsmaatje aan boord was. Afgaande op modellen van die tijd kan zelfs bij benadering gezegd worden wanneer de boot gezonken is. Sandalen van dit model, met een extra ruimte voor de kleine teen -de Birckenstock van de Romeinse Oudheid- waren rond 180-190 in de mode. De andere zool is het restant van een schoen met een dubbele rij spijkertjes, een model dat eveneens tijdens het laatste kwart van de 2e eeuw gangbaar was.

Linkerzool van een sandaal met rechts enige kromme spijkers en boven een scherf in situ foto: Erfgoed Utrecht

Ook andere spullen verschaffen informatie over de opvarenden. De schrijfstift -stilus- waarmee je op een met was bestreken plankje kon schrijven en de ‘kroontjespen’ verraden dat de schipper een geletterd man was. Dat was tweeduizend jaar geleden in onze streken nog bijzonder. Soldaten in het Romeinse leger moesten leren lezen en schrijven, anders konden ze geen bevelen opvolgen of verslagen maken. Ook boerenjongens die vòòr de Bataafse opstand in 69/70 nog uit de lokale bevolking voor het Romeinse leger werden gerekruteerd moesten dit kunnen. Mogelijk was de schipper een veteraan uit het Romeinse leger die, toen zijn diensttijd van 25 jaar erop zat, met dit schip, als klusjesman langs de forten van de Limes voer. Dit wordt afgeleid uit de goed gevulde gereedschapskist in de inventaris van het schip. Schepen van dit type werden oorspronkelijk gebruikt voor de aanvoer van bouwmaterialen, graan, olijfolie en wijn, maar deze zaken waren ten tijde van de schipbreuk niet aan boord.

Het gezonken schip is ook een fundgrube voor informatie over het leven aan boord. In de kleine kajuit bevond zich een uit resthout getimmerd bed op gedraaide pootjes, een kastje dat op slot kon -de sleutel ligt eveneens in de vitrine- en tal van gebruiksvoorwerpen. Het menu van de opvarenden zal biologen, voedingsdeskundigen en misschien ook kookgekken interesseren. Er zijn botrestjes van kip, snoek, rund en de kolgans gevonden. De doorsnee lezer zegt het waarschijnlijk niets, maar voor de bioloog en de archeoloog is deze laatstgenoemde vondst van groot belang. De kolgans overwintert tussen oktober en maart in onze contreien. Deze vondst bevat dus een indicatie van het jaargetijde waarin de De Meern 1 is gezonken.

Het vlees werd in een grote pot gestoofd op een als ‘ceramische plaat’ gebruikte Romeinse dakpan. In de bodem van de boot verraadt zwartgeblakerd hout waar deze kookplaat lag. De maalsteen geeft aan dat de opvarenden zelf brood moesten bakken. Nadat ze het graan hadden gemalen werd het met een scheut water met een handgarde tot een beslag gemengd. Deze Romeinse ‘staafmixer’ wordt ook getoond. 
Het meest spectaculair was echter de vondst van een dankzij het vochtige klimaat, volledig intact gebleven gereedschapskist. Belangstellenden komen er vanuit de hele wereld naar kijken.  Ook ik ben verwonderd. Het zien van de millennia oude objecten brengt mij terug naar het schuurtje van mijn grootvader, waar ik in de jaren ’60 van de vorige eeuw net zo’n blokschaaf, handzaag en klauwhamer als de hier getoonde bijna 2000 jaar oude exemplaren zag. Niets nieuws onder de zon!

Uit de gereedschapskist, blokschaven en zaag Foto: Marina Marijnen

Tenslotte vraag je je als lezer wellicht af: wat deed dat schip hier tweeduizend jaar geleden? Het antwoord wekt vast verbazing. Castellum Hoge Woerd was destijds een belangrijke haven aan een honderd meter brede zuidelijke vertakking van de Rijn. Behalve door de natuur veroorzaakte veranderingen wordt de loop van waterwegen soms ook door menselijk ingrijpen beïnvloed. Een van de vertakkingen van de Rijn, de zogenoemde Kromme Rijn, werd in 1122 bij Wijk bij Duurstede ingedamd om het nabijgelegen moerasland te kunnen ontginnen. Bijgevolg stroomde er minder water in de zuidelijke- ook wel Oude Rijn genoemde- vertakking waaraan Castellum Hoge Woerd lag. Mede door verzanding is deze uiteindelijk verdwenen.

Bij de reconstructie van het Castellum heeft de landschapsarchitect de loop van de verdwenen rivier op suggestieve wijze met golven in het gras gemarkeerd. De Romeinse haven, die met een houten pad naast de westkant van het Castellum is aangegeven, fungeerde ooit als aanlegplaats voor passanten en bij de eerste aanleg als thuishaven van de voornoemde vlooteenheid Classis I. In de bodem van Leidsche Rijn zijn nog meer schepen gevonden, maar die moesten de archeologen zoals eerder gezegd letterlijk en figuurlijk wèl … laten zitten!

Overzicht Castellum Hoge Woerd met de oude Rijnloop, weergegeven door golvende grasheuvels
Ontwerp Skets Architectuurstudio 2015

Nog even terug naar de datering van het schip zelf.
Dendrochronologisch onderzoek dat zich baseert op het patroon van jaarringen, heeft uitgewezen dat het hout waarvan de boot gemaakt is rond het jaar 148 in de omgeving van het Zeeuwse Borsele gekapt is. De boot is rond 150 gebouwd met het hout van drie woudreuzen van ca. 35 meter.

Voorbeeld van jaarringen zoals gezien op een massieve bank geplaatst op de Marker Wadden,
Foto Marina Marijnen

Vanaf de omgang kun je zien dat de spanten, met zogenoemde klimstukken, uit één stuk gemaakt zijn. De planken van de bodem zijn om en om met grote spijkers vastgezet. De boot werd waterdicht gemaakt door de kieren tussen de grote planken met lisdodden te dichten. Deze werden met duizenden kleine kruiselings geplaatste spijkertjes op hun plaats gehouden. Het water dat desondanks naar binnen sijpelde werd met de hoosschep verwijderd die in een van de vitrines naast andere scheepsmaterialen te zien is. In de hal rechts van het schip bevindt zich een educatief speelhuisje in de vorm van een kajuit. Hier vinden jong en oud niet alleen informatie over het schip, maar ook over de uitrusting van een Romeinse voetsoldaat.
Achter het speelhuisje wordt een interessante film getoond, waarin gemeentelijk archeoloog Erik Graafstal op bevlogen wijze tekst en uitleg geeft bij het vinden, bergen en conserveren van het vlaggenschip van het museum de De Meern 1.

Roy de Villevoye’s installatie de Propeller van Leidsche Rijn, foto Marina Marijnen

Vlak naast de ingang van het museum komen verleden en heden samen in Roy de Villevoye’s intrigerende installatie de Propeller van Leidsche Rijn. Overblijfsel van een gevechtsvliegtuig van het type Junkers 88, dat op 10 mei 1940 door Nederlands luchtafweer werd geraakt. In de 360º film die in de ruimte achter de tijdlijn wordt getoond is de crash, op enkele kilometers van het Castellum, op spectaculaire wijze in beeld gebracht. De propeller wordt bewonderd door twee in hyperrealistische stijl uitgevoerde beelden van Bataafse vrouwen. Remie Bakker van Manimalworks vormde de lichamen in polyurethaanschuim met een epoxylaag. Voor de huid werden siliconen gebruikt; de kapsels zijn van echt mensenhaar. Ze vergapen zich aan een voor hen futuristisch object.

Met deze verwonderde vrouwen uit de Romeinse tijd geeft de kunstenaar een twist aan het fenomeen perceptie. Zoals de hedendaagse mens met belangstelling de blik op het verleden richt, kijken deze vrouwen aan de andere kant van de caleidoscoop naar een voorwerp in de toekomst. Het kunstwerk lijkt te zeggen dat mensen, ondanks veranderde tijden in wezen hetzelfde zijn. Een universeel aspect van de condition humaine toen en nu is belangstelling voor de ons omringende wereld en de mensen die daarin leven.

Ga voor informatie over (gratis) rondleidingen, educatieve projecten voor de basisschool, voortgezet onderwijs, bso en meer naar: www.castellumhogewoerd.nl

Film over Castellum Hoge Woerd

Bibliografie:
E. Graafstal, Castellum Hoge Woerd, Parel aan de Limes, Utrecht, 2020.
P. Van de Heijden e.a., De Romeinse Limes in Nederland, RomeinenNU 2016

www.Romeinen.nu

Met een replica van de De Meern 1 kun je een rondvaart door Utrecht maken.

La Superba

Cultureel nazomeren aan de Ligurische kust  

Rubaldo Merello, Portofino, 1905-06. Galleria d’Arte Moderna, Nervi. Foto Marina Marijnen.

La Suberba stond laag op mijn bucketlist tot ik uit betrouwbare bron vernam dat een reis naar Genua echt de moeite waard was. Moeite kostte het inderdaad. Na de lockdown wilde heel Nederland blijkbaar uitvliegen, wat ook in september 2021 al voor de inmiddels overbekende chaotische taferelen op Schiphol zorgde. Tot zover het slechte nieuws…

Terwijl herfstbuien Nederland teisterden, wachtte ons een heerlijke nazomer aan de Ligurische kust. In het navolgende lees je een impressie van een bliksembezoek aan la Superba; de stad van Columbus en Ilja.

Genua draagt sinds de Middeleeuwen de bijnaam La Superba en onderscheidt zich zo in haar wedijver met die andere havenstad, Venetië, bijgenaamd la Serenissima. La Superba de trotse, de hoogmoedige tegenover la Serenissima de meest serene, ingetogene.
Op cultureel gebied hebben de Genuese musea veel te bieden, maar daarbuiten is trots tegenwoordig misplaatst. Naast de hooggelegen snelweg, de Sopraelevata, die de stad langs de oude haven doorsnijdt herinneren prachtige palazzi aan de glorie van weleer, maar de aanblik ervan wordt ontsierd door latere bebouwing. 

Het Palazzo San Giorgio aan de Porto Antico is daar een voorbeeld van. In dit fraaie onderkomen van de Bank van San Giorgio zetelde in vroeger tijden het stadsbestuur. Voor liefhebbers van de verhalen van Marco Polo: in het van oorsprong van de 13e eeuw daterende gebouw vertelde hij zijn avonturen aan een celgenoot, Rustichello da Pisa, waarna ze wereldkundig werden.  

Palazzo San Giorgio met de hoge snelweg Foto Marina Marijnen

Nabij de als bezienswaardigheid aangeprezen Porto Antico wordt de bezoeker letterlijk en figuurlijk een (reuzen)rad voor ogen gedraaid.
Maar in het Museo Galata Mare waar de maritieme geschiedenis van de stad getoond wordt is trots wèl gepast. Hier wordt de ontwikkeling van de scheepvaart, van roeispaan tot oceaanstomer in beeld gebracht. De expositie begint met een zaal gewijd aan Cristoforo Colombo (1451-1506), waarbij prangende vragen gesteld worden: als is-tie nou echt in Genua geboren of niet en hoe zag hij eruit? Op grond van beschrijvingen van Columbus zoon Fernando maakte Ridolfo di Dominico Bigordi het postume, overbekende portret van de zeevaarder.

Ridolfo di Dominico Bigordi, Portret Christoforo Colombo, Museo Galata Mare, Genua

Met authentieke documenten en scheepsmodellen van de Santa Maria, de Pina en de Nina, waarmee Columbus van wal stak, wordt zijn -vanuit Europees perspectief- ‘ontdekking van Amerika’ geïllustreerd. Een kanttekening is hier tegenwoordig wel op zijn plaats, want voor de oorspronkelijk bewoners viel er niets te ontdekken. Voor hen betekende de komst van de Europeanen vooral onderdrukking en narigheid.

Ik ontdekte dat mijn kennis van dit hoofdstuk uit de wereldgeschiedenis een beetje was weggezakt. Behalve dè veelbeschreven reis van 1492 maakte Columbus nog vier reizen. Hij meende de reeds bekende ‘Indias’ te hebben bereikt, maar nu bezeild vanuit het Westen.  

Amerigo Vespucci besefte in 1499-1500 dat hij, in het kielzog van Columbus, nìet Indië, maar een voor Europeanen onbekende wereld had bereikt. Korte tijd later werd deze nieuwe wereld in 1507 en 1538 door de cartografen Waldseemüller en Mercator als Terra Americi op de kaart werd gezet.  

Een andere Genuese held is Andrea Doria, wiens naam beter bekend is van het ongeluksschip dat in 1956 op weg naar New York na een aanvaring in dichte mist verging. Zijn faam stamt echter uit een ander verhaal. Andrea Doria (1466-1560), lid van een destijds verarmde adellijke familie, ging noodgedwongen in militaire dienst. Hij klom op tot admiraal van de Genuese vloot. Een volgende stap in zijn carrière bracht hem in 1528 in dienst van Karel V, waarmee de Gouden Eeuw van Genua begon. Je komt zijn naam ook in andere Genuese musea doorlopend tegen. In de crypte van de Chiesa di San Matteo vond hij zijn laatste rustplaats. Het Palazzo del Principe, zijn in renaissancestijl opgetrokken woonstede, is met wandtapijten en fresco’s met zeeslagen zeer bezienswaardig. Dat geldt ook voor de eveneens met zijn familienaam verbonden Galleria Doria Pamphilij in Rome, waarover u elders op deze site kunt lezen.

We zijn echter nog in het maritieme museum, waar je wandelend door de geschiedenis ziet hoe Genua van een klein vissersplaatsje uitgroeide tot een wereldhaven van formaat. Je kunt een kijkje nemen in een op ware grootte gereconstrueerde galei, voortbewogen door slaven. Geketend aan een zittend bestaan kregen deze, in politiek correct Italiaans: ‘schiavizzati’ toch voldoende beweging. Tijd en gelegenheid voor een rustig genoten maaltijd of sanitaire ontspanning was er niet. De arme drommels moesten uit een gezamenlijke schaal snel (door)eten anders kwamen ze niet aan de bak. Zowel het foerageren als het defeceren vond op dezelfde zitplaats plaats… Het was voor een galei met oorlogsplannen dan ook vrijwel onmogelijk om de vijand onopgemerkt te naderen, want het schip stonk een uur in de wind!
Ik doe nog een ontdekking. Om hun concurrenten op zee en dus economisch gebied een slag voor te blijven ontwikkelden de Genuezen een supergroot voorzeil… Nooit stilgestaan bij de historische herkomst van de benaming van dit zeil dat ik zo vaak heb gehesen!

Galley, Museo Galata Mare, Genova

Vlak voordat ik mijn lezing over Artemisia Gentileschi zou geven, zag ik hier een schilderij met een in aanbouw zijnde galei, geschilderd door de man die Artemisia met geweld tot de zijne maakte: Agostino Tassi (1605-1644). Het vak, waarin hij Artemisia op verzoek van haar vader Orazio lesgaf, is ook in deze afbeelding van een galei, perfect toegepast: het perspectief. Link: Artikel Artemisia Gentileschi

Indrukwekkend is de reconstructie van een passagierschip, waarop talloze Italiaanse emigranten in de late 19e en vroege 20e eeuw, hopend op een betere toekomst, scheepgingen. Loketten bemand door strenge douanebeambten, een scheepsruim vol met ijzeren bedden en foto’s van bange, verwachtingsvolle en blije emigranten brengen zo’n reis in beeld.  Verderop wordt ruim aandacht besteed aan de eigentijdse vluchtelingstromen, waarmee Italië van alle kanten wordt overspoeld.

Wind in de zeilen
Tenslotte wandelt de bezoeker door een zaal met realistisch en impressionistische havengezichten en scheepsportretten. Leuk om hier twee schilderende landgenoten te ontdekken. Vissers die hun netten binnenhalen door Ludolph Georg Julius Berkemeyer (1864-1931) en een impressie van de Haven van Rotterdam door de in ons land weinig bekende Marinus Johannes Drulman detto de Jongere (1912-1977).

Met wat “kruip door sluip door” smalle straten en steegjes bereiken we het Museo di Palazzo Reale een van de grootste en mooiste woonstedes van de Genuese ricchi . Rond het midden van de 17e eeuw werd het huis, dat sinds 2006 op de werelderfgoedlijst van Unesco staat, in opdracht van de zijdehandelaar Stefano Balbi gebouwd. Na hem betrok de bankiersfamilie Durazzi het Palazzo. Voor de inrichting en aankleding werden kosten noch moeite gespaard. In handen van de koning van Sardinië Carlo Felice, die het paleis in 1824 kocht, kreeg het toch al vorstelijke gebouw koninklijke allures. Zijn goud vergulde met purperkleurig fluweel beklede troon en kroon zijn te bewonderen.

Troon en Kroon van Carlo Felice. Museo di Palazzo Reale. Genua. Foto Marina Marijnen.

In het paleis met zalen vol antieke sculpturen zijn ook talrijke barokke schilderijen te zien zoals Tintoretto’s Portret van een Edelvrouw met een handschoen, een Portret van Caterina Balbi Durazzo en een Gekruisigde Christus door Antoon van Dyck, De strijd tussen Perseus en Phineas door Luca Giordano om enkele namen te noemen. Ook onze eigen Gerrit van Honthorst is aanwezig met een in prachtig chiaro-scuro weergegeven Bewening. Aan zijn vaardigheid om te toveren met licht en schaduw dankte de uit Utrecht afkomstige schilder zijn bijnaam Gherardo delle notti.

Gerard van Honthorst, bewening van Christus, 1612-1613, Palazzo Reale Genua

Na een rondgang door de zalen met adembenemende inrichting en duizelingwekkende plafondschilderingen is het leuk om vanaf de cortile d’onore nog even een oogverblindende blik op het levendige Genua te werpen. Kom daarna op adem in de daaronder gelegen heerlijke stadstuin met ‘antieke’ mozaïeken.

Palazzo Reale tuin met impressie van de omgeving, Foto Marina Marijnen

Hierna vinden wij onze weg naar het Palazzo Spinola, het onderkomen van de Gallerie Nazionali. Het werd sinds de 16e eeuw eveneens door gefortuneerde families bewoond: de Grimaldi’s, de Doria’s en de Spinola’s. Met 17e en 18e-eeuwse meubelstukken, objecten van toegepaste kunst, prachtige fresco’s en plafondschilderingen is ook hier het predicaat adembenemend niet misplaatst. De bezoeker komt zichzelf in de schitterende spiegelzaal meermaals tegen. En dan hebben we het alIeen nog maar over het decor waartegen de kunstwerken van schilders van internationale naam en faam mooi uitkomen. Zoals het door Antoon van Dijck ten voeten uit geschilderde Portret van Ansaldo Pallavicino en zijn zoon van wie ook een lieflijk fragment met een speels wegkijkend klein jongetje te zien is. Uit de werkplaats van Van Dijcks leermeester Peter Paul Rubens bezit het museum de Madonna della Cesta en Guido Reni tekende voor een schilderij met Amor Sacro en Amor profano, de heilige en profane liefde.

Guido Reni, Amor Sacro en Amor profano, de heilige en profane liefde, foto Sailko, Wikimedia

Een Rembrandtesk Offer van Abraham van de hand van Orazio Gentileschi, zag ik in 2018 nog in de Utrechtse tentoonstelling Caravaggio en Europa. Van de gevierde Siciliaanse meester Antonello da Messina tenslotte wordt een deerniswekkende Ecce Homo getoond. Na deze emotievolle schilderijen en barokke overdaad komt de bezoeker in de historische keuken met 19e -eeuwse inrichting weer met beide benen op de grond. Ook al zijn we in Italië, het is niet moeilijk om je hier even in de sfeer van upstairs downstairs van de succesvolle serie Downton Abbey te wanen. Met wat fantasie komen de kok Mrs. Patmore en butler Carson zo binnenlopen!

Museumpark Nervi
De rust van het aan zee gelegen museumpark van Nervi, een voorstad van Genua, staat in schril contrast met de enerverende bedrijvigheid in het centro storico van Genua. Ook als je de in het park gelegen musea overslaat is het een bezoek waard. Je kunt een heerlijke wandeling door het park en over de hoog boven de rotsen aangelegde promenade, de passeggiata Anita Garibaldi maken.

Passeggiata Anita Garibaldi, Nervi. Foto Marina Marijnen

Het wekt geen verbazing dat verschillende gefortuneerde families hun oog hier op een bouwkavel lieten vallen. Onder wuivende palmen en metershoge exoten zijn de Villa Saluzzo Serra, de Villa Grimaldi en de Villa Luxoro met een combi-ticket te bezoeken. De eerste huisvest de Galleria d’Arte Moderne, in de Villa Grimaldi ziet men de verzameling Frugone en in het vlak aan zee gelegen Museo Giannettino Luxoro worden uurwerken en voorwerpen van decoratieve kunst getoond.

Vlakbij de Galleria d’Arte Moderne vind je het vierde museum in dit park: de collectie Wolfsonia. In dit moderne gebouw is de collectie van Mitchell Wolfson Jr. ondergebracht. De in Miami geboren diplomaat, kunsthistoricus en mecenas verpandde zijn hart, dat hij al eerder verloren had in Genua, aan kunsten en wetenschappen. Het museum herbergt verschillende stijlkamers. Een met prachtig houtsnijwerk uitgevoerd slaapkamer met een pyramide bed in oriëntaalse stijl door Alberto en Fabio Fabbi uit ca. 1890. De in art nouveau uitgevoerde salon werd in 1902 ontworpen door Luigi Fontana. Bijzonder leuk en uniek is de bewaard gebleven kinderkamer die in 1921 werd ingericht door Antonio Rubino. Educatieve wandplaten met pedagogische strekking ondersteunen de levenslessen die kindermeisjes moesten uitdragen. Een afbeelding van een bambino cattivo toont hoe het niet-, en een van een bambino buono laat zien hoe het wèl hoort!

Antonio Rubino, Interieur kinderkamer, 1921. Collectie Wolfsoniana, Nervi. Foto Marina Marijnen.

Reclame- en publiciteitsaffiches uit het fin de siècle en de vooroorlogse jaren geven een interessant tijdsbeeld. Mooie dames in badpak adverteren een heerlijk verblijf in Rapallo en Santa Margherita Ligure, waar je van juni tot september in zee kunt zwemmen. Op andere affiches wordt reclame gemaakt voor de eerste Fiat modellen, aangeprezen door een in fascistisch kinderuniform gestoken jochie. En tekenend voor het tijdsgewricht: koloniale affiches waarmee rekruten worden opgeroepen voor dienst in Eritrea en Abessinië. Interessant als documenten van de technologische vooruitgang in de vooroorlogse jaren zijn ook de affiches van Ernesto (Michahelles) Thayaht’s Grande Nocchiere uit 1939, waarop een futuristische roerganger, geflankeerd door een eskader vliegtuigen, op koers blijft.

Daarnaast geven ook gebruiksvoorwerpen in vooroorlogs design een beeld van lang vervlogen tijden en vergeten gewaande herinneringen. Zoals de denkbeeldige raket, een metaalblauwe stofzuiger, waarop ik als klein meisje wegvloog.   

Bijzonder zijn ook de sculpturen van twee Baci (kussen) die ik hier ontdek. In de smaakvol ingerichte Bagno zie ik mijn beeltenis in een spiegel die omlijst wordt door een kussend stel. Niets bijzonders, maar met de bronzen sculptuur van twee elkaar op de mond zoenende vrouwen, Il Bacio was Alimondo Ciampi’s in 1926 zijn tijd ver vooruit.

Alimondo Ciampi, Bacio, 1926 .


Graag neem ik u last but not least, nog even mee voor een virtueel bezoek aan de Galleria d’Arte Moderna in de naar de voormalige eigenaren genoemde Villa Saluzzo Serra. Genrestukken, historiestukken, Romantische, Impressionistische en Futuristische 19e en 20e eeuwse werken geven een goede indruk van de schilder- en beeldhouwkunst aan de Ligurische kust. In de eerste zaal maakt een verrassend doek, het onmogelijke mogelijk: visit Italy in one day!  In zijn monumentale Veduta Fantastica dei Principali Monumenti d’Italia uit 1858 creëerde de in Amsterdam geboren in Nederland weinig bekende Petrus Henricus Theodor Tetar van Elven (1828-1908) een gedroomde contaminatie van alle landschappelijke en architectonische hoogtepunten van Bel Paese. Boven de grillige kustlijn van Genua verheft zich op majestueze wijze de dom van Milaan, geflankeerd door de Venetiaanse kathedraal van San Marco. Ook Palladio’s Villa Rotunda is weergegeven naast de cupola van Brunnelleschi en het torentje van Pisa. Daarnaast, het paste nog net, tekenen de zuil van Trajanus en de Sint Pieter zich af tegen het decor van de Vesuvius.

Petrus Henricus Theodor Tetar van Elven (1828-1908), Veduta Fantastica dei Principali Monumenti d’Italia, 1858.

Het zou zomaar een manifest kunnen zijn van voorstanders van de Italiaanse eenwording, die in de ontstaanstijd van dit werk actueel was. Deze wens kreeg ook gestalte in Enrico Gamba’s Il Voto di Annessione Dell’Abruzzo, plebiscito Nella Campagna Romana uit 1861. Het doek was twee jaar geleden in de tentoonstelling Sprezzatura in het Drents Museum in Assen te zien. Gewapend met de Italiaanse driekleur trekt een groep voorstanders van de Italiaanse eenwording aan het oog van de beschouwer voorbij. In 1861 was het zogenoemde Risorgimento, althans op papier, een feit. Maar de aldus verenigde Italianen waren er nog lang niet. In mijn bespreking van die tentoonstelling, citeerde ik de woorden van politicus en schilder Massimo d’Azeglio …..’de eenheid van Italië is een feit…nu de Italianen nog’…  Link: Sprezzatura

Serafin Avendaño, Riviera di Genova Lo Scoglio Di Quarto, 1881
Alberto Issel, Jugendstil interieur

In de smaakvol ingericht voormalige woonvertrekken van de Villa Saluzzo Serra zie je prachtige landschappen van Tammar Luxoro en Boudin en een Jongkind-achtig kustgezicht van Serafin Avendaño uit 1881. Verrassend is Alberto Issel’s Breitnerachtige scène met een bivak soldaten die zich rond een vuur verwarmen uit 1870 en enkele impressionistische landschapjes. Nog verrassender is het door dezelfde kunstenaar in Jugendstil ontworpen meubilair. Getroffen door blindheid boog hij zijn artistieke talenten, getuige een met groene zijde beklede bank en een bijpassende buffetkast, op verdienstelijke wijze om.

De groten van de Italiaanse geschiedenis, met wie u al kennismaakte: Cristoforo Columbus, Andrea Doria en Nicolò Paganini hebben hier met hun portret ook een plek gevonden.

Verderop ontdek ik nog meer helden van de Sprezzatura tentoonstelling: Plinio Nomellini met een monumentale impressie van een schip in aanbouw, The Worksite uit 1907, en een eveneens monumentaal doek met de veelzeggende titel New People, dat in geëxalteerde symbolistische vormentaal en kleurstelling de nieuwe Italiaanse mens van de eenwording in beeld brengt.

Hoogtepunt van het Italiaanse Impressionisme, vormt een reeks kleurrijke impressies van schilderachtige plekjes aan de Ligurische kust, door één van de zogenoemde Machiaioli (de vlekkenmakers): Rubaldo Merello, waarmee een aparte ruimte is gevuld.

Rubaldo Merello, Land- en kustgezichten Ligurië, Nervi. Foto Marina Marijnen.
Alessandro Milesi, Al Cafè

Bij het Palazzo Grimaldi Fassio, met de verzameling van de gebroeders  Frugone, stonden we voor een gesloten deur, maar na enig kloppen ging die toch van het slot en werden we uiterst vriendelijk ontvangen. Tussen de portretten, genrestukken, landschappen en sculpturen zagen we bekende Hollandse taferelen met molini en ragazze Olandese van Richard Miller. En meer voorbeelden van op zeventiende eeuwse èn recente voorbeelden van Hollandse schilderkunst geïnspireerde werken, zoals een Theo van Rijselberghe-achtige dame in de tuin, In Giardino en een op Manet geïnspireerd doek van Alessandro Milesi, Al Cafè.

Ook hier zie ik enkele bekende namen uit de Drentse tentoonstelling terug: Tranquillo Cremona, met portret van l’Amico Roberti in de stijl van Frans Hals. Alsook werken van Giuseppe De Nittis, en een pikante Donna Coricata en een Signora in Bianco nel Giardino, en een verstilde impressie van enkele dukdalven nabij Venetië uit 1902.

Giuseppe De Nittis, Dukdalven bij Venetië 1902

Dat we tenslotte, na het zien van bovenbeschreven collecties bij het Museum Luxoro ook voor een gesloten deur stonden, voelde als een opluchting. Verlangend naar een welverdiende Spritz en een Birra Moretti wachtte ons toch een teleurstelling, want bars en ristorantes waren hier, begin oktober, met heerlijk nazomerweer, -einde seizoen- al gesloten! Gelukkig hadden we ons gelaafd aan alle kunstwerken!


In de ban van de Ararat – Schatten uit het oude Armenië. Drents Museum tot en met 30 oktober.

Na eerdere spraakmakende archeologie tentoonstellingen presenteert het Drents Museum tot en met 30 oktober de expositie In de ban van de Ararat. De voor Armeniërs heilige berg tekent zich -ver achter de grens tussen Turkije en Armenië- tantaliserend af aan de horizon. Bij het grensverleggende verdrag van Kars (1921) verdween de berg van de Armeense landkaart. In de vierde aflevering van de documentaire serie Jezus van Nazareth verovert de wereld (2020) spreekt presentator Kefah Allush met een groepje Armeniërs die over het grenshek heen foto’s maakten van de imposante berg.

Waarom? De Armeniërs zien zichzelf als afstammelingen van Hayk, een achter-achterkleinzoon van Noach, wiens Ark tijdens de Bijbelse zondvloed op de Ararat gestrand zou zijn. Het land dat wereldwijd bekend staat als Armenië, noemen zij naar hem Hayastan.

In de tentoonstelling maakt de bezoeker een tijdreis door de millennia lange, cultuurrijke geschiedenis van het bergachtige, letterlijk steenrijke Armenië.

Laat je door deze tijdspanne niet ontmoedigen; duidelijke zaalteksten leiden je moeiteloos door de overzichtelijke opstelling. Het verhaal, waarin zowel creationisten als Darwinianen worden bediend, wordt geïllustreerd met 170 objecten. Deze dateren van de prehistorie tot vondsten van rond 1500 v. Chr. toen heersers zich in monumentale grafheuvels lieten bijzetten, gevolgd door objecten uit de tijd waarin het christendom werd geïntroduceerd.  

Armenië is niet alleen een Mekka voor mensen die geloof hechten aan de Bijbel, maar ook voor liefhebbers van wijn en archeologie, zoals uit het navolgende zal blijken.

Armenië: steenland

Ten tijde van de schepping zouden de vroegste bewoners van deze streek geduldig hun beurt hebben afgewacht, waardoor zij het laatst overgebleven, slechtste land toebedeeld kregen. Hun bescheidenheid werd echter beloond, want ondanks de stenen bleek het land zeer geschikt voor wijnbouw. De archeologische vondst van een wijnpers en wijnkruiken van 4000 jaar v. Chr. lijken deze legende te bevestigen. Ook de oudtestamentische episode over de dronkenschap van Noach past in dit verhaal.  

In het zuidoosten van Armenië, werd ook de oudste veterschoen van Eurazië gevonden, daterend van 3627-3377 v. Chr. Deze vondst schittert door afwezigheid, maar in de expositie is wel een andere schoen in de vorm van een ceramisch rijglaarsje te zien.  

Vrijwel alle millennia oude archeologische voorwerpen worden gesierd met een verscheidenheid aan gestileerde, soms ook realistische dierfiguren. Zou het dan toch waar zijn, dat mooie verhaal van Noach, die met zijn schip enkele uitverkorenen en alle dieren van de allesvernietigende zondvloed redde?

De Armeniërs geloven er heilig in: het wapen van Armenië wordt gesierd met een gestileerde afbeelding van de door water omzoomde Ararat met de Ark van Noach in top.

De vormgevers van de expositie lieten zich inspireren door Noachs beestenboel. Tegen het alomtegenwoordige decor van de machtige Ararat plaatsten zij enorme in hout ‘opgezette’ dieren.

Meermaals gingen archeologen op zoek naar resten van dit Bijbelse schip, maar het ‘enige echte’ restant van de ark werd in de 4e eeuw aan de voet van de Ararat opgeraapt door de heilige Jacob van Nisibis (338). Deze vondst van onschatbare waarde wordt met een afbeelding van de heilige op een van de Armeense bankbiljetten gememoreerd. Het in een fraaie reliekhouder gevatte houtfragment is in Assen te zien. Tijdens de voorbezichtiging was de koerier van de bruikleengever, de kathedraal van Etchmiadzin -de Sint-Pieter van Armenië- aanwezig om vragen van de pers te beantwoorden. De directeur van het Drents Museum, Harry Tupan, sprak de man Gods uit Armenië’ respectvol toe als ‘father’.  

Reliekhouder met houtfragment van de Ark van Noach. 1800-1900. Kathedraal Etchmiadzin. Links voorzijde Rechts achterzijde. Foto Marina Marijnen

Een andere (niet getoonde) reliekhouder toont de duif die met een levensteken bij Noach terugkomt. Niet met een olijftak, maar -kleine variatie op het Bijbelverhaal- met een twijg van een druivenwingerd in zijn snavel. Verwijzend naar een minder heroïsche episode uit het leven van de Bijbelse held. Wie bekend is met de Bijbelse verhalen weet dat aan de protagonisten niets menselijks vreemd was. Sterker nog: velen doen alles wat God verboden heeft, maar de meeste komen bijtijds tot inkeer. In de verhalen waarin het perspectief nogal eens wisselt is altijd hoop. En zo konden de Armeniërs met hun beroemde wijnen ook een positieve draai geven aan de dronkenschap van Noach.  

De bezoeker wandelt met zevenmijlslaarzen door de lange -een half miljoen jaar bestrijkende- geschiedenis van Armenië. Een geschiedenis die getekend is door veel oorlogen en wisselende landsgrenzen. Het grondgebied van Armenië dat zich ooit over een groot deel van Centraal Azië uitstrekte, beslaat tegenwoordig een oppervlak zo klein als driekwart van Nederland. Maar gebleven zijn de talrijke objecten, waarin de verschillende overheersers hun sporen hebben nagelaten; Armenië is een smeltkroes van alle omliggende volken.

Millennia lange Armeense geschiedenis
Het verhaal begint met sporen van de eerste bewoners uit de steentijd. De homo-sapiens verscheen ca 40.000 jaar geleden. Deze leefde van de jacht en het verzamelen van voedsel. Vanaf 6000 v. Chr. worden akkerbouw en veeteelt belangrijker. Van deze tijd dateren werktuigen gemaakt van obsidiaan, een vulkanische glassoort. Vanaf 5000 v. Chr. dateren koperen gebruiksvoorwerpen en sieraden.

In de zuidelijke Kaukasus ontstaat ca 3500 v Chr. de zogenoemde Kura-Arax cultuur. Het leefgebied van de half nomadisch bevolking strekt zich uit tot in Israël, Palestina en het noordoosten van Iran. Van deze periode dateert glanzend zwart aardewerk met een rode binnenkant, versierd met abstracte figuren. Opvallend zijn de keramische haarden in de vorm van een klaverblad, in twee modellen: een verplaatsbare versierd met ramskoppen en een ‘inbouwmodel’, waarop verzonken in de bodem, gekookt kon worden.

Twee typen haarden van de Kura-Arax-cultuur: de ‘inbouwhaard’ en de verplaatsbare vuurbok, versierd met ramskoppen. De eerste is afkomstig uit Shengavit, de andere uit Karnut. 3de millennium v.Chr.

In de bronstijd, van 2400 – 1100 v. Chr. ontstaan grote grafheuvels, de zogenoemde koergans. Vooraanstaande doden kregen talrijke grafgiften mee, variërend van beschilderde voorraadpotten en gouden sieraden. Behalve metalen wapens, vaatwerk en meubilair vonden archeologen zilveren en gouden bekers, versierd met jachtscènes en leeuwen. Nabij Lchashen, in het droogvallende Sevan-meer in Oost-Armenië, kwam zeventig jaar geleden een hele ‘dodenstad’ boven water. In de geopende grafkamers werden twee- en vierwielige houten ossenwagens aangetroffen.

Halssieraad, goud met kralen van kornalijn en een geslepen ovale agaat. 2200-2000 v. Chr. Foto Marina Marijnen Gouden kom met leeuwen, 21e – 19e eeuw voor Chr. Foto Marina Marijnen

Imposant zijn de enorme stenen koppen daterend van 1000-800 v.Chr. en een fallus van basalt van rond 1200-1000 v. Chr., zoals deze bij diverse grafvelden werden gevonden.

De volgende stappen brengt de bezoeker in het koninkrijk Urartu, dat zich van het huidige Oost-Turkije uitstrekte tot Noordwest-Iran. Koningen met mysterieuze namen als Argisti I en Rusa II verschansten zich in hooggelegen, uit enorme steenblokken en kleitichels opgetrokken citadels, zoals die in Teishebani. Hier legden archeologen magazijnen bloot en grote ingegraven voorraadpotten, voor het bewaren van voedsel en wijn.  

In deze tijd ontstaan fraaie ceramische voorwerpen en drinkbekers. Een absolute blikvanger is de al genoemde drinkbeker in de vorm van een rijglaars, compleet met beschilderde veters en vetergaten, daterend van de 7e eeuw v. Chr. De porfieriet kom, waarvan replica’s het als theekop in de museumshop goed zouden doen, spreekt eveneens tot de verbeelding. Wie zou dit drinkgerei ooit naar de mond hebben gebracht? 

Kom van porfieriet met meanderend motief, diameter 11,2 cm. foto Marina Marijnen Drinkbeker in de vorm van een Rijglaars foto Marina Marijnen

Na de onderdanen van Urartu ontmoeten we, volgens het zaalopschrift,  de ‘eerste echte Armeniërs’. Na de val van het koninkrijk Urartu nemen de Meden het roer korte tijd over, waarna het gebied rond 550 v. Chr. op gaat in het oud-Perzische rijk der Achaemeniden. Na de veroveringen van Alexander de Grote ontwikkelt zich een onafhankelijk koninkrijk Armenië geregeerd door drie achtereenvolgende dynastieën: de Yervandiden, de Artashediden en de Arshakuni. Onder Tigran de Grote (95-55 v. Chr.) bereikt dit koninkrijk haar grootste omvang; het gebied strekte zich uit van West-Turkije tot Noord-Iran. Met de deling tussen het Byzantijnse- en Perzische rijk der Sassaniden verliest dit enorme rijk in de 4e eeuw n. Chr. haar zelfstandigheid.  

Sinds de tijd van keizer Augustus (27 v. Chr. – 14 n. Chr.) betraden ook de Romeinen het Armeens grondgebied. Daarvan getuigen diverse vondsten, zoals een zilveren denarius met veelzeggende oneliner: Armenia Capta (18-19 v. Chr.). Met deze munt memoreerde keizer Augustus de diplomatieke overwinning ter gelegenheid van de aanstelling van koning Tigran III als vazal. De Romeinse geschiedschrijver Cassius Dio noemt de namen van Trajanus, die Armenië in 114 n. Chr. annexeerde, onder Hadrianus werd de verliesgevende provincie in 117 afgestoten, maar dit werd door zijn opvolgers weer ongedaan gemaakt. Ook Lucius Verus, Septimus Severus en Caracalla (211-219) lieten hun sporen na. Van laatstgenoemde zie je een schitterend glazen kruikje gevormd naar zijn portret. Nabij Garni in centraal Armenië, is zelfs een reconstructie van een Romeinse tempel te zien.  

Glazen kruikje (h. 17,5 cm) in de vorm van het portret van de Romeinse keizer Caracalla (regeerperiode van 211-217). Het toont een oudere man met krullend haar, een baard, opvallende huidplooien boven zijn oogleden en samengeknepen lippen. Dit uitzonderlijke kruikje is met behulp van een driedelige mal geblazen. Afkomstig uit Tigranakert.

Hierna belandt de bezoeker in de eindfase, althans van de periode waarop de tentoonstelling gebaseerd is. Van 287 tot 33 na Chr. staat koning Trdat III aan het roer. Tijdens zijn regime maakten de oude goden plaats voor Een nieuwe God: de God van het Christendom. Maar dat ging niet vanzelf. De geschiedenis kent meer voorbeelden van christenvervolgers die het roer aan het eind van hun leven omgooiden. Trdat is een van hen. Zijn persoonlijke secretaris, de tot het christendom bekeerde Grigor sluit hij 13 jaar lang op in een put, omdat hij weigert de godin Anahit te vereren. Voor zijn euveldaden wordt de koning kennelijk gestraft. Wanneer koning Trdat krankzinnig wordt geneest Grigor hem. Deze wonderbare genezing betekent een omslagpunt; de koning laat zich tot het christendom bekeren en hij stelt het christelijk geloof als staatsgodsdienst in. In Vagharshapat laat Grigor een kathedraal bouwen; de eerste van vele duizenden godshuizen in Armenië.

De kerstening van Armenië wordt in de tentoonstelling op diverse stèles met afbeeldingen van Grigor en de Maagd Maria met het kindje Jezus gememoreerd.

Stèle met afbeelding van de Maagd Maria met het kindje Jezus. (400-600). foto Marina Marijnen.

Met de tijd van koning Trdat III (287-330 n. Chr.) houdt de tijdlijn van de expositie op. Voor de geschiedenis van Armenië betekent dit geenszins het einde van het verhaal. De geschiedenis van het land vervolgde haar grillige loop. In de op Netflix te vinden film The Promise staat een schrijnend aspect van de Armeense geschiedenis centraal. De door de Ottomanen gepleegde genocide van 1915-1923, waarbij anderhalf miljoen Armeniërs vermoord werden. Een misdaad tegen de menselijkheid, die tot de huidige dag door de aanstichter daarvan, Turkije wordt ontkend.

Buiten de tentoonstelling maken we even een flashforward. Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991 verlieten veel Armeniërs hun land. Zij vestigden zich ook in Nederland, waarmee de geschiedenis zich in zekere zin herhaalde. Want dat gebeurde in de 17e eeuw eveneens. In Amsterdam vonden zij godsdienstvrijheid en een vrije drukpers. In een van de vitrines ligt de Armeense bijbel, die daar tussen 1666-1668 in opdracht van Voskan Jerevantsi werd gedrukt. Het boek ligt open bij een illustratie van de Ark van Noach door Christoffel van Sichem. Noach en twee vrouwen gaan op weg naar de ark, waar een zwerm vogels en een paar landdieren op het punt staan om aan boord te gaan. De rest is geschiedenis.

Armeense Bijbel, Amsterdam 1666-1668. History Museum of Armenia, Jerevan. Foto Marina Marijnen

Drents Museum Assen, In de ban van de Ararat

 

Geverifieerd door MonsterInsights