Ik, Maria van Gelre, de hertogin en haar uitzonderlijke gebedenboek. Tot en met 6 januari in Museum het Valkhof Nijmegen.

Maria van Gelre Nijmegen
Maria van Gelre in Museum Valkhof Nijmegen foto: Marina Marijnen

Of koningin Maxima het ook doet is niet bekend, maar de vrouw over wie de tentoonstellingsmakers spreken als de ‘Maxima van de 15e eeuw’ bad elke dag voor bescherming van haar echtgenoot hertog Reinald IV van Gelre. Het blad met dit gebed is, samen met 19 andere verluchte pagina’s uit haar bijzondere gebedenboek te zien in de tentoonstelling Ik, Maria van Gelre. De voorliefde voor mooie kleding en juwelen, de reizen, de banketten waaraan beide dames aanzaten èn niet in de laatste plaats haar bestuurlijke taken maken de vergelijking compleet.
Dankzij de wetenschappelijke curiositas van gastconservator Prof. Dr. Johan Oosterman is het gebedenboek van Maria van Gelre in het Nijmeegse Valkhof te zien. Enkele jaren geleden trof hij in de Staatsbibliotheek van Berlijn een stoffige doos met een tantaliserend opschrift aan: ‘für die Benutzung gesperrt’. Toen hij de doos opende trof hij een enorme stapel losse bladen aan; een vergeten schat van middeleeuwse boekproductie. Al snel bleek de reden van de waarschuwing: het manuscript was beschadigd. In de jaren ’70 werden de deels gebarsten bladen losgemaakt uit een te knellende boekband. Daardoor, en dat is een geluk bij een ongeluk, is nu een selectie van twee maal 20 pagina’s te zien. Om conservatorische redenen worden deze halverwege de expositie gewisseld. Twee keer dus naar Nijmegen!

Onderaan dit artikel vindt u een link naar de gezamenlijke website van de Radboud Universiteit en Staatsbibliothek zu Berlin waar u het hele boek kunt doorbladeren.

Doos gebedenboek
Doos waarin gebedenboek Maria van Gelre (fotograaf: onbekend)
Katernen Maria van Gelre
Het uit de band genomen gebedenboek: het bestaat uit een stapel losse katernen die ook na conservering niet meer ingebonden zullen worden. Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin (foto Dick van Aalst / Radboud Universiteit)

 

 

 

 

 

 

 

Dankzij crowd-funding wordt sinds 2015 multidisciplinair onderzoek gedaan naar het beschadigde perkament, de gebruikte pigmenten, de ondertekeningen en de daarin zichtbare instructies voor de verluchters. Ook de werkwijze, de werkverdeling en de iconografie zijn onder de loep genomen. De resultaten worden in de tentoonstelling getoond. De historische context wordt geschetst aan de hand van wandkleden, eigentijdse handschriften, sculpturen, sieraden, gebruiksvoorwerpen en het pièce de résistance de 600 jaar oude Kaarsenkroon uit de Zutphense Walburgiskerk.

Het gebedenboek van Maria van Gelre is een sleutelwerk in de vroeg 15e eeuwse Nederlandse boekproductie. In het colofon schrijft de Augustijner monnik Helmich de Lewe dat hij het boek in opdracht van Maria van Gelre heeft gekopieerd. In 1415 voltooide hij het schrijfwerk, dat hem naar schatting vijf jaar gekost heeft. Een megaklus; in de vorige eeuw  zouden we het monnikenwerk genoemd hebben. Bij die gedachte moet ik denken aan de slotzin waarmee een opgeluchte schrijver een ander middeleeuws colofon besloot : … men brenge de schrijver nu wijn, en wel van de beste…!

Maria gebedenboek Colofon
Colofon uit het gebedenboek van Maria van Gelre, geschreven door Helmich de Lewe, voltooid 1415 op Sint Matthiasavond (21 september).

Konden bezoekers van het Valkhof in 2009 het bijzonder rijk versierde gebedenboek van Katharina van Kleef bewonderen; het boek van Maria van Gelre is nòg uitzonderlijker. De kleurenpracht van de meer dan 100 miniaturen, 156 gehistoriseerde initialen, de drôlerieën in de marge en de verluchting van de kalender is adembenemend. De uitvoering verraadt stilistische en iconografische invloeden van toonaangevende centra van boekverluchting. Overduidelijk is de invloed van de gebroeders van Limburg. Zoals bijvoorbeeld te zien is aan de elegante ruimvallende mantels, de houppelandes, die door zowel mannen als vrouwen gedragen werden.

Van Limburg Augustus
Gebroeders van Limburg, De maand augustus (detail) uit Les Très Riches Heures de Jean, duc de Berry, 1412, Musée Condé, Chantilly
Drie heiligen gebedenboek Maria van Gelre
Blad uit het gebedenboek van Maria van Gelre met voorstelling van drie Heiligen (fol 198 r)

 

 

 

 

 

 

 

 

Veel is al over Maria van Gelre gezegd, maar wie was zij?
Marie d’Harcourt kwam in 1380 ter wereld als dochter van een thans weinig bekende Normandische graaf Jean VI. Maar vrijwel iedereen kent haar beroemde oom Jean Duc de Berry, eigenaar van het door de  gebroeders Limburg verluchte getijdenboek: de Très Riches Heures.

Marie kwam als hofdame in dienst van Valentina Visconti. Zij was de echtgenote van Louis d’Orleans, de broer van de waanzinnige koning Charles. In 1405 werd zij uitgehuwelijkt aan Reinald IV, hertog van Gelre en Gulik. Niet alleen ter bezegeling van de banden tussen Frankrijk en Gelre, maar ook om de erfopvolging zeker te stellen. Het huwelijkscontract, waarmee een bruidsschat van 30.000 gouden schilden gemoeid was (ca. 70 miljoen euro) bevatte daartoe een speciale clausule. Wanneer het huwelijk kinderloos zou blijven (wat het geval bleek) moest het geld worden terugbetaald. Gelukkig was er wel een pensioenregeling voor Maria in opgenomen; in 1423 overleed Reinald zonder wettige erfgenaam. Op 24 februari 1526 hertrouwde de weduwe met Ruprecht van Berg, heer van Gulik. Slechts twee jaar later zou zij kinderloos overlijden.

Sylvester Reinald Titus Maria van Gelre
Paus Sylvester, Reinald van Dortmund en bischop Titus van Kreta uit Gebe-denboek Maria van Gelre, (fol.152 v)
Reinald Gebedenboek
Reinald, een van de twee figuren ter linkerzijde op deze miniatuur (detail) zou een afbeelding van Reinald kunnen zijn.

Wie was Maria’s eerste echtgenoot? Reinald IV was de 2e zoon van Willem II van Gulik en (nog een) Maria van Gelre, geboren in 1365 of 1366. Uit een 600 jaar oude brief blijkt een moeizame relatie met zijn ouders. Hij smeekt hen … om zijn armoede en schamelheid aan te zien en hem niet af te wijzen… Kennelijk heeft hij het te bont gemaakt. Door zijn voorliefde voor Wein, Weib und Gesang heeft hij veel schulden gemaakt. In de audiotour omschrijft royalty watcher Kysia Hexter hem als de prins Laurent van de middeleeuwen. Omdat zijn 6 bastaardkinderen niet voor opvolging in aanmerking kwamen was, zoals we zagen, alle hoop op een officiële stamhouder gevestigd op Maria van Gelre. Zij was overigens tweede keus. Toen plannen voor het  huwelijk met Lucia van Milaan werden afgeblazen, schoof Louis d’Orleans Marie d’Harcourt als huwelijkskandidate naar voren. Ook goed zal Reinald, gegeven de enorme bruidsschat, gedacht hebben. Ter voorbereiding op het huwelijk liet de 40-jarige bruidegom kasteel Rosendael bij Arnhem opknappen en -om zijn reputatie wat op te poetsen?- liet hij zijn garderobe opfrissen. Ook kocht Reinald sieraden en luxe artikelen voor zijn 25-jarige bruid. In de expositie wordt daarvan met eigentijdse objecten een beeld geschetst.

Gebedenboek bladzijde verkondiging
Pagina’s met tekst (verkondiging aan de maagd Maria) en randdecoratie: zo ziet het grootste deel van het gebedenboek eruit. Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin, mgq 42 (foto Dick van Aalst / Radboud Universiteit)

Wat is een  gebedenboek? Geïnspireerd op de dagelijks praktijk binnen de kloostermuren, kregen leken in de late 14e en 15e eeuw onder invloed van de Moderne Devotie behoefte aan gebedenboeken voor privé devotie. Maria’s gebedenboek, dat oorspronkelijk 600 folia (1200 bladzijden) telde is zowel wat de tekst als de illustraties betreft uitzonderlijk. Het in het Nederrijnse dialect geschreven boek bestond oorspronkelijk uit drie delen. Een getijdenboek met gebeden voor de acht vaste bidstonden van de dag. Een brevier, met, anders dan het woord doet vermoeden, een uitgebreide versie van het officiële koorgebed. Behalve traditionele- bevat het boek enkele speciaal voor Maria geschreven gebeden. Zoals de bede waarin zij om bescherming van Reinald smeekt. De rubricator adviseert in rode inkt om dit gebed dagelijks te lezen. Een derde deel werd na Reinald’s dood in 1423 toegevoegd. Daaruit is slechts de miniatuur met Maria als weduwe te zien. Na 1600 is het boek gesplitst in het zogenoemde Weense en het Berlijnse deel waaruit nu bladen getoond worden.

Detail 'dit les alle daighe'
Detail, blad uit gebedenboek met gebed voor Reinald ‘Dit les alle daighe’ (Lees dit iedere dag)

Opvallend is het grote aantal smeekbeden om bescherming tegen ziekte, geweld en dood door verdrinking. De middeleeuwer was beducht voor een plotselinge dood. Wanneer zware zonden niet gebiecht waren wachtte de hel. Deze preoccupatie is veelvuldig verbeeld in angstwekkende afbeeldingen van het laatste oordeel en het vagevuur. De louteringsplaats waar zonden moesten worden uitgeboet, voordat de ziel van de overledene het hemelse paradijs mocht binnengaan. Het verblijf in het vagevuur kon worden bekort door het doen van goede werken, het schenken van geld en goederen, te bidden en voor je te laten bidden. Dit werd ook na de dood met terugwerkende kracht nog zinvol geacht. Maria van Gelre en haar beide echtgenoten deden daartoe schenkingen, zoals aan het klooster Mariënborn bij Arnhem. In ruil daarvoor werden dagelijks missen voor hun zielenheil opgedragen en schreef Helmich de Leeuwe het gebedenboek letterlijk en figuurlijk pro deo.

Blad gebedenboek rijke man en Abraham
Pagina met Rijke man en Abraham en het begin van een gebed, Gelre, ca. 1415, Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin, Ms Germ Oct 42, vol. 132v
het laatste oordeel
Blad uit gebedenboek Maria van Gelre voorstellende ‘Het laatste Oordeel’. Meesters van Maria van Gelre omstreeks 1415.

                                                            Maria van Gelre leefde in een tijd van culturele en literaire bloei. In haar roman Het Woud der Verwachting geeft Hella Haasse een prachtige beschrijving van de sfeer aan het Franse hof. Daarin komt de naam van Marie d’Harcourt verschillende malen voor. De titel is ontleend aan een gedicht van Charles d’Orleans, zoon van Louis d’Orleans en Valentina Visconti. In die dagen verbleef Christine de Pizan aan het Franse hof. Deze jonge zelfbewuste weduwe met 3 kinderen voorzag in haar levensonderhoud met de pen. Tot de huidige dag wekken haar geschriften met vooruitstrevende ideeën over de positie van de vrouw nog altijd verbazing en bewondering. In haar Cité des dames (1405) rekent ze af met het negatieve vrouwbeeld, dat eeuwenlang, wijzend naar Eva, door de kerk werd bepaald. Haar fictieve stad wordt gebouwd en bewoond door deugdzame, moedige en slimme antieke, bijbelse en heilige vrouwen. Zou het geschreven zijn als antwoord op dat andere beroemde boek, la Cité de Dieu van Augustinus, die mede verantwoordelijk was voor deze inferieure kijk op vrouwen?  Pizan trekt de lijn door naar eigentijdse Franse vorstinnen en edelvrouwen als Valentina Visconti en koningin Isabeau van Beieren. Het prominente voor die tijd uitzonderlijke portret van Maria van Gelre ten voeten uit, doet vermoeden dat ook zij was aangeraakt door deze kortdurende ‘emancipatiegolf’.

Maria van Gelre
Miniatuur met hertogin Maria van Gelre. Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin, mgq 42 (foto Dick van Aalst / Radboud Universiteit)

… ‘Maria van Gelre als de Maxima van de 15e eeuw’
Leuke publiekstrekker dacht ik aanvankelijk, maar in de tentoonstelling blijkt dat Maria van Gelre op politiek gebied macht uitoefende. Behalve de voor edelvrouwen gebruikelijke bemoeienis met het reilen en zeilen van de huishouding op de burchten, nam ze ook deel aan het landsbestuur. Aan dit aspect van haar leven is een hele zaal gewijd. Wanneer hertog Reinald door ziekte of anderszins (geen zin) schitterde door afwezigheid nam zij plaats aan de onderhandelingstafel.  Zoals in 1418, toen de edelen van Nijmegen, Arnhem, Roermond en Zutphen zich met de ridders van Gelre tegen de hertog keerden. Middels een gezamenlijke petitie vroegen zij om handhaving van bepaalde rechten en inspraak in de opvolgingskwestie. Een wettige erfgenaam was van groot belang om de rust in het hertogdom te waarborgen, maar in 13 huwelijksjaren was geen stamhouder geboren. De beoogde opvolger van Reinald, Willem van Arkel was 1 december 1417 gesneuveld. De verbondsbrief van de edelen, gedateerd 3 mei 1418 en het antwoord dat Reinald een jaar later, op 25 oktober 1419 via zijn vrouw gaf zijn in de tentoonstelling te zien. Deze geschriften markeren een belangrijk moment in de staatkundige ontwikkeling en in het territoriale bewustzijn van Gelre. Zo gezien wordt een voor ons onleesbaar stuk perkament een document van grote waarde. Reinalds antwoord is voorzien van indrukwekkende zegels; dat van Maria prominent in rood, maar het zegel van Reinald ontbreekt! Hij verzekert de opstandige edelen dat hij geen hard feelings jegens hen koestert, doet toezeggingen inzake verruimde inspraak en handhaving van privileges, maar over de opvolgingskwestie houdt hij zich op de vlakte. Na Reinalds dood in 1423 zouden de edelen zelf een opvolger kiezen: Arnold van Egmond.

Antwoord op verbondsbrief
Antwoord op de Verbondsbrief, Arnhem, 25 oktober 1419, Perkament voorzien van zegels , Arnhem, Gelders Archief, Inv. nr. 5451

Ruim 100 topstukken uit internationale collecties geven een beeld van Maria en haar tijd. In het spoor van Maria van Gelre reisde Johan Oosterman langs kastelen, kerken en plaatsen die zij ooit betreden had. Het leverde een schat aan kennis (archieven) en objecten op. Zo kan rond het gebedenboek van de hertogin een keur aan contemporaine objecten worden getoond. Handschriften en een onlangs opgedoken miniatuur met Aanbidding der Koningen, schilderijen, sieraden, sculpturen, gebrandschilderde ramen en heiligenbeelden. In het 600 jaar oude driestel uit de Düsseldorfse Maxkirche komt Maria wel heel dichtbij. De lithurgische gewaden die zij in 1426 schonk aan het klooster van Altenberg zijn gemaakt uit de fluweelbrokaten trouwjapon die Maria droeg bij haar huwelijk met Ruprecht van Berg.

Kazuifel
Kazuifel, van het driestel uit Altenberg, Maximilian Kirche, Düsseldorf.

 

Speciaal voor deze expositie tenslotte, is de laat 14e eeuwse kaarsenkroon uit de Zutphense Walburgiskerk tijdens een spectaculaire operatie naar het Valkhof overgebracht. Fascinerende gedachte dat Maria’s aandacht tijdens de mis wellicht even afdwaalde naar het daarop in smeedijzer uitgebeelde stripverhaal met hoofse scènes en toepasselijk in de kerk, de jacht op de eenhoorn. Dit zelden geziene mythische dier legde zijn hoorn alleen te ruste in de schoot van een ware maagd. En daarmee is het een mooi symbool Maria’s maagdelijke conceptie.

Kaarsenkroon, St. Walburgiskerk
Kaarsenkroon uit de Sint-Walburgiskerk, Zutphen, foto; Teuntje van der Wouw
Detail Kaarsenkroon uit de Sint-Walburgiskerk, Zutphen, foto; Teuntje van der Wouw.

 

 

 

 

 

 

 

Bibliografie:

Oosterman e.a., Ik, Maria van Gelre: De hertogin en haar uitzonderlijke gebedenboek, Nijmegen, 2018.

Themanummer Uit het leven van Maria van Gelre: Kunstschrift, nr. 4, augustus 2018

Link: Museum het Valkhof

Link: Gebedenboek Maria van Gelre, online.

 

Gauguin en Laval op Martinique. Tot en met 13 januari te zien in het Van Gogh Museum, Amsterdam.

Gauguin zelfportret
Paul Gauguin, Zelfportret (les Misérables) met zelfportret van Emile Bernard, 1888 Van Gogh Museum Amsterdam.
Laval zelfportret
Charles Laval, Zelfportret 1888,van Gogh Museum, Amsterdam

 

 

 

 

 

 

“Was ik maar wat jonger geweest, dan zou ik het wel hebben geweten”, schrijft Vincent van Gogh aan zijn broer Theo. Hij is op bezoek geweest bij Gauguin, die was teruggekeerd van zijn verblijf op het Caraïbische eiland Martinique. In zijn bagage bracht hij niet alleen schetsen en schilderijen mee, maar ook prachtige verhalen. ‘Ce que Gauguin racconte des tropiques, me semble merveilleux’.

Niet iedereen heeft de vrijheid om huis en haard te verlaten voor zo’n avontuur, maar  Gauguin deed het gewoon. Hij liet zijn Deense vrouw met vijf kinderen achter in Kopenhagen; riep …’Je m’en vais’ en weg was hij. Volgens de overlevering om het ‘mondaine leven in Parijs te verruilen voor een eenvoudiger, vrijer bestaan’, maar het lijkt er meer op dat Gauguin zijn verantwoordelijkheden als echtgenoot en huisvader ontliep.

Het Van Gogh Museum vindt altijd weer nieuwe onderwerpen, die meestal zichtbaar en soms associatief gerelateerd zijn aan de naamgever van het museum. Zoals de nieuwe expositie over Paul Gauguin (1848-1903) en zijn minder bekende collega Charles Laval (1861-1894), die in 1887 samen afreisden naar Martinique.

Paul Gauguin, Kustlandschap van Martinique (De baai van Saint Pierre), 1887 , Ny Carlsberg Glyptotek, Kopenhagen

Laval werd lange tijd als leerling van Gauguin beschouwd, maar in deze tentoonstelling is hij gepromoveerd tot autonoom kunstenaar. De periode in Martinique is een onderbelichte, maar essentiële fase in de loopbaan van beide kunstenaars, van wie in totaal 81 werken te zien zijn. Enthousiast gemaakt door reisverslagen en gedichten van de eigentijdse auteur Charles Beaudelaire smeedden de twee hun plan om naar de Caraïben te vertrekken.
Op zoek naar een plek ’zonder zorgen voor vandaag of morgen’. Gauguin hoopte met nieuwe exotische onderwerpen eindelijk erkenning en brood op de plank te krijgen. Hij nam verf en penselen mee om naar eigen zeggen ‘als een wilde te leven’. Dit idee lag in het verlengde van het gedachtengoed van Jean Jacques Rousseau over ‘terug naar de natuur en de ‘goede wilde’.

Hoe wild? Nou, op het oog ongerept, maar het liefst wel in de comfort zone van de Franse taal, wetten, cultuur en ….met een croissantje bij het ontbijt!

De Franse kolonie Martinique was overigens niet het eerste doel van hun reis; ze scheepten in voor Panama. Beiden hoopten in bedrijven van overzeese familieleden wat geld voor hun verdere verblijf te verdienen. Dit liep op niets uit. De twee keerden terug naar Martinique, waarvan ze op doorreis een tantaliserende indruk hadden gekregen. Op een van de plantages namen ze hun intrek in een negerhutje, een ‘case a nègre’, waar ze gefascineerd raakten door de mooie profielen van de zwarte vrouwen die daar als slaaf vanuit Afrika waren beland.

Paul Gauguin, Hoofd van een vrouw uit Martinique, 1887. (Krijt op papier). Van Gogh Museum. Amsterdam

Hier ontstonden Gauguin en Laval’s kleurrijke idyllische impressies van de kust en het binnenland.  Zoals het Kustlandschap van Martinique met de baai van de hoofdstad Saint Pierre. Gepenseeld in grote, decoratieve kleurvlakken zonder dieptewerking, geplaatst onder een hoge horizon. Landschappen met het roestbruin van de rode aarde en veel groen van de papaya en mangobomen, gestoffeerd met enkele dieren en Afrikaanse vrouwen. Ze hadden slechts oog voor de mooie kant van het bestaan. De slavernij was in deze Franse kolonie in 1848 -vijftien jaar eerder dan in Suriname- al afgeschaft, maar het werk moest toch gedaan worden. Voor de uit slavernij bevrijde zwarte bevolking veranderde er niet veel. Laval en Gauguin maakten vele schetsen van de karakteristieke koppen van de vrouwen, getooid met de voor de goede verstaander in symbolische taal geknoopte hoofddoeken. Deze en andere beeldelementen zie je terug in hun schilderijen zoals in Gauguin’s Mangobomen. Theo van Gogh kocht het werk met vooruitziende blik voor 400 francs. Het equivalent in toenmalige guldens is conservator Maite van Dijk niet bekend. Ze vertelt dat een porteuse, een draagster van koopwaar, op Martinique 1 f per dag verdiende. Kunsthandelaar Theo van Gogh, die het werk van Gauguin promootte kocht ook: Aan de oever van de rivier, Martinique.

Paul Gauguin, De Mangobomen, Martinique 1887,Van Gogh Museum. Amsterdam
PaulGauguin, Martinikaanse vrouwen, 1887. (Potlood, zwartkrijt en pastel)  Privé collectie.

 

 

 

 

 

 

Laval, Vrouwen aan de kust
Charles Laval, Vrouwen aan de kust, 1887-1888, Musee d’Orsay, Parijs, bruikleen aan Musée Toulouse Lautrec, Albi

Minder bekend zijn Gauguin’s objecten van toegepaste kunst. De Cleopatrapot van geglazuurd aardewerk (ca. 1888) met een Martinikaans naakt. En een houtgesneden flapkan, die je eerder zou verwachten in handen van een dapper lachende, doch zichtbaar teleurgestelde bezoeker van Tussen Kunst & Kitsch. Geldt ook voor een met primitief houtsnijwerk versierd kastje, een co-productie van Gauguin en Emile Bernard met een hybride mix aan exotische- en Bretonse motieven als de witgekapte vrouwen uit Pont Aven.

Gauguin Bierpul
Paul Gauguin, Houten kan in de vorm van een bierpul, ca. 1887-1890, Privé collectie
Gauguin Bernard Kast
Paul Gauguin en Emile Bernard, Aards Paradijs, 1888, Kastanjehout en vurenhout kastje, The art institute of Chicago.

Gauguin en Laval waren niet de enigen die hun artistieke geluk in de tropen hebben gezocht. In de 17e eeuw hadden Frans Post en Albert Eckhout in dienst van graaf Johan Maurits als eerste Europeanen de flora, fauna en bewoners van Nederlands Brazilië in beeld gebracht. In de 19e eeuw kozen Emile Goury en Pisarro, die geboren was op St. Thomas, eveneens tropische onderwerpen. In deze traditie passen Gauguin en Laval, maar anders dan de ‘gemanicuurde’ schilderachtige impressies van Goury, brengen zij de tropische natuur, mensen en dieren in een vernieuwende losse post-impressionistische toets in beeld.

Emile Goury, Basse-Terre
Emile Goury, Zicht op de Basse-Terre, Guadeloupe, 1839, privé collectie (Buiten tentoonstelling)

Ook al had Gauguin zijn tropisch paradijs hier gevonden, in brieven naar zijn vrouw klaagde hij steen en been over de omstandigheden waarin hij terecht was gekomen. Misschien deed hij een beetje zielig: …Jij hebt het misschien niet makkelijk; maar voor mij valt het ook niet mee…

Terug in Frankrijk reisde Gauguin niet naar zijn gezin, maar naar Pont Aven. Hier ontstond het plan om met Laval en Emile Bernard bij Vincent van Gogh te gaan wonen en werken. Uiteindelijke zou alleen Gauguin in 1888 naar Arles vertrekken. Vincent adopteert Gauguin’s manier van werken; voorstellingen met platte kleurvlakken, omlijnd door donkere contouren en geplaatst onder een hoge horizon. Zoals te zien in Van Goghs in Herinnering aan de tuin in Etten uit 1888. De samenwerking loopt echter stuk op verschil van inzicht. Gauguin werkte uit zijn verbeelding en dringt deze werkwijze op aan Vincent, die liever een zichtbaar onderwerp in verf vertaald. De temperamentvolle karakters botsten. Na de zoveelste ruzie ging  Gauguin vlak voor kerst van dat jaar terug naar Parijs. Van Gogh was zo van streek dat hij zijn oor afsneed.…. de rest is geschiedenis.

Van Gogh, tuin Etten
Vincent van Gogh, herinnering aan de tuin in Etten, 1888, Van Gogh Museum Amsterdam (Buiten tentoonstelling).

Vincent’s gedroomde kunstenaarscommune was van de baan. Gauguin en Laval werkten nog even samen in Pont Aven. Laval hanteerde daar zijn Martinikaanse stijl en palet. Zijn Badende Vrouwen schilderde hij in een losse toets met weinig dieptewerking. Dit geldt ook voor Gauguin’s exotisch ogende close-up geschilderde Vissers en baders in de Aven, waarop zelfs de horizon ontbreekt. Hiermee eindigt de gezamenlijke periode. Vijf jaar later zou Laval overlijden; Gauguin vertrok in 1891 naar Tahiti. Een aantal van de daar ontstane werken was in 2010 in het Van Gogh Museum te zien.

Charles Laval, Badende vrouwen, 1888, Kunsthalle Bremen, Der Kunstverein Bremen
Gauguin vissers en baders
Paul Gauguin, Vissers en baders aan de Aven, 1888, Privé collectie

 

 

 

 

 

 

 

De catalogus biedt veel informatie en afbeeldingen met interessante vergelijkingen.

M. van Dijk en J. van der Hoeven, Gauguin en Laval op Martinique, Van Gogh Museum Amsterdam, 2018.

Link; Van Gogh Museum, Amsterdam

 

 

 

Het leven van Boeddha…de weg naar nu. Tot en met 3 februari 2019 in de Nieuwe Kerk.

Dit najaar ziet de bezoeker van de Nieuwe Kerk een volgende editie in de serie wereldgodsdiensten. Na exposities over de Islam, het Jodendom en het Christendom wordt nu (het ontstaan van) het Boeddhisme belicht. Anders dan voornoemde wereldgodsdiensten stoelt het Boeddhisme niet op een goddelijke openbaring, maar op de leer van een bijzonder mens. Het historische levenspad van de Boeddha wordt in de Nieuwe Kerk aanschouwelijk gemaakt met zo’n zestig kunst- en religieuze gebruiksvoorwerpen uit een ver en een recent verleden.

Staande Boeddha Wei
Staande Boeddha, China, noordelijke Wei-dynastie, late 5e-vr. 6e eeuw. Ben Janssens, Londen.

De bezoeker wordt begroet door een groot staand boeddhabeeld uit de 5e of 6e eeuw. Zijn rechterhand in een geruststellend gebaar geheven; de linker geeft aan dat de wensen van de beschouwer vervuld zullen worden. Een prettiger begroeting is nauwelijks denkbaar!

In de tentoonstelling bewandelen eigentijdse kunstenaars als Ai Weiwei en Yoko Ono de boeddhistische weg naar nu. Die weg volgt sinds de vroegste tijden geen rechte lijn, maar buigt soms af. Het Boeddhisme voor velen een religie, heeft zich voor westerlingen als levenshouding aan de moderne tijd aangepast. Of moet ik zeggen, de westerling heeft het Boeddhisme voor haar eigen doelen aangewend. De go with the flow gedachte vindt haar oorsprong bijvoorbeeld in het boeddhisme evenals de Mindfulness beweging. In de documentaire Boeddhisme: Van Dis ontmoet de Dalai Lama die de NPO deze nazomer uitzond constateert de schrijver dat je in Hollandse tuintjes tegenwoordig meer boeddhabeelden dan tuinkabouters ziet. Op zoek naar de reden van de populariteit van Boeddha interviewt van Dis Dr. Paul van der Velde, hoogleraar Hindoeïsme en Boeddhisme aan de Radboud Universiteit. Hij spreekt met dames en hun ‘goeroe’ op een Mindfulnessfair in Blaricum en met boeddha-kenner Stephen Batchelor. In de jaren ’60 raakte hij, zoals veel westerse jongeren gefascineerd door het Boeddhisme en oosterse meditatietechnieken. In het zogenoemde seculiere Boeddhisme, ontdaan van kernbegrippen als karma en reïncarnatie, ziet Batchelor een waardevolle leidraad voor de westerling. De Mindfulness beweging biedt een handreiking om op een onthaaste manier in het hier en nu te leven. Handige ondernemers vullen dit gat met een keur aan mindfulness apps op de smartphone, zoals de app van Andy Puddicombe met een groot aantal volgers die hem elk $ 7.99 per jaar betalen en heel mindful binnenloopt!

Van Dis brengt ons in Plum Village, het Mekka van de Mindfulnessbeweging, waar je voor € 550,– per week in retraîte kunt gaan om kennis te maken met de tools tot een bewuster leven. Het is eigenlijk heel eenvoudig: buig hindernissen op je levenspad om in iets positiefs. “Hoe dan?’ vraagt Van Dis. Na geduldige contemplatie noemt een van oorsprong Nederlandse boeddhistische non het rode stoplicht; profiteer van dit rustmoment op je (levens)weg!

Op de vraag waarom het Boeddhisme in het Westen zo populair is geworden, antwoordt Batchelor dat het als verfrissend wordt ervaren. Een religie of levenshouding zo je wilt, zonder de fouten van andere godsdiensten. Maar deze visie is inmiddels wel achterhaald. Denk aan de onverdraagzaamheid en vervolging van andersdenkenden in Myanmar en voorbeelden van seksueel misbruik door boeddhistische leraren. Een groep vrouwen had over dit actuele onderwerp een (moeizaam) onderhoud met de Dalai Lama, die het weekend van 15 september de tentoonstelling in de Nieuwe kerk opende.

De boeddhistische weg om een betere versie van jezelf te creëren is ogenschijnlijk eenvoudig en geeft kort samengevat de volgende handreiking. Zorg voor het juiste begrip, de juiste gedachten, de juiste woorden, het juiste handelen; het juiste levensonderhoud, de juiste inspanning, de juiste aandacht en de juiste concentratie. Makkelijker gezegd dan gedaan!

Voor we een virtuele rondgang door de tentoonstelling maken, even terug in de tijd. Wie was de historische boeddha?

knipoog, Boeddha, Geertje Aalders
Een knipoog van de Boeddha, illustratie van Geertje Aalders in het gelijknamige boekje geschreven door Erica Terpstra.

Als prins Siddharta Gautama kwam hij in de 5e eeuw voor Chr. in Noord-India ter wereld. Een gebeeldhouwd reliëf uit Ghandara toont hoe zijn moeder Maya hem onder een boom het leven schenkt. Meteen is duidelijk dat de boreling geen gewoon kind is. Maar liefst 32 kenmerken (soms wel 80) wijzen erop dat hij zal uitgroeien tot een bijzonder mens met grote spirituele gaven. Kenmerken als slanke lange vingers, benen als van een antilope, armen die tot onder de knieën reiken, een verborgen penis, stekeltjes haar, brede schouders, regelmatige  witte tanden zonder spleetjes, een mooie stem, en een paar blauwe ogen. In Erica Terpstra’s kinderboek Een knipoog van de Boeddha, worden ook nog zijn grote oren genoemd, die we in het westen van een ander kinderverhaal kennen!

Tanjobutsu, kleine Boeddha
Tanjobutsu, de historische Boeddha Sãkyamuni als klein kind,17e eeuw, Ger Eenens Collection, the Netherlands/ wereldmuseum Rotterdam.

 

Van dit alles is niets te zien aan het kleine 17e eeuwse bronzen beeldje van het ‘kindeke boeddha’ uit Japan, aan het begin van de expositie. Siddharta’s vader probeert de voorspelde spirituele ontwikkeling tevergeefs te verhinderen. Na een luxe leventje gooit prins Siddharta op 29 jarige leeftijd het roer radicaal om. Zijn heimelijke vlucht uit het nachtelijke paleis is in verschillende gebeeldhouwde reliëfs te zien. Bedienden ( goden) houden de hoeven van zijn paardje in de hand om de vlucht geruisloos te laten verlopen!

 

Gautama Vertrek Paleis
Vertrek uit het paleis, reliëf Gandhara 3e-6e eeuw, RM Amsterdam, bruikleen Ver. Vrienden van de Aziatische kunst
Gautama paard
Gautama verlaat zijn huis, Reliëf uit Gandhara, 2e eeuw, Indisch Museum Calcutta

 

 

 

 

 

 

Buiten de paleismuren doet Siddharta een aantal schrikbarende ontdekkingen. Voor het eerst ziet hij een gebogen grijsaard, die moeizaam voortgaat. Een ernstig zieke en een dode op weg naar zijn crematie. Het menselijk lijden maakt diepe indruk. Tijdens zijn kennismaking met de wereld ontmoet hij ook een asceet. Iemand die na het afzweren van alle aardse genoegens rust gevonden heeft. In navolging van deze wereldverzaker probeert Siddharta zes jaar lang als asceet te leven, maar eenmaal uitgemergeld bemerkt hij dat dit voor hem niet de juiste weg is.

Ascetic Buddha
Ascetische Boedha, Thailand, koninkrijk Rattanakosin, Koning Rama V 1868 – 1910, Ger Eenens  Collection, the Netherlands/ wereldmuseum Rotterdam.

Daarna probeert hij in het bos van Uruvela door meditatie innerlijke rust te vinden. Zoals de katholieke Antonius de heremiet eeuwen later tijdens zijn wereldverzaking getergd zou worden door aardse verlokkingen, zo wordt ook Siddharta op de proef gesteld. Het oosterse equivalent van de duivel, Mara, probeert hem met vreselijke demonen schrik aan te jagen. Wanneer Siddharta daar (met een anachronisme) stoïcijns onder blijft, proberen Mara’s mooie dochters hem zonder succes te verleiden. Zittend onder een vijgenboom -de Bodhi boom- beroert Siddharta met zijn rechterhand de aarde. Met dit gebaar, de Bhumisparsa mudra roept hij de aarde op als getuige van zijn lange zoektocht naar totale onthechting. Alle zelfzucht heeft plaats gemaakt voor liefde en welwillendheid jegens de ander. Siddhartha heeft de verlichting gevonden; hij bereikt het Nirwana.Kijkend naar boeddhabeelden vallen de verschillende handgebaren op. De betekenis van deze zogenoemde mudra’s worden op een groot banier verklaard.

Om de weg naar de verlichting aan anderen door te geven reist de de verlichte prins, de boeddha, naar Varanasi (Benares). In een nabijgelegen hertenpark  maakt hij een vijftal asceten in de zogenoemde eerste leerrede, deelgenoot van zijn bevindingen op weg naar de verlichting.

First sermon Gandhara
De eerste leerrede, Gandhara, Pakistan, 2e-3e eeuw, British Museum, Londen

Met die boodschap reist hij ook naar zijn familie in Kapilavastu. Inmiddels heeft zijn vrouw Yasodhara ook het meditatieve pad gevonden en zoonlief besluit monnik te worden. Om ook vrouwen in staat te stellen de verlichting te vinden, sticht Siddharta een nonnenorde.

Na een leven van meditatie en het delen van zijn wijsheden breekt voor de 80-jarige boeddha het moment aan waarop hij het aardse leven vaarwel moet zeggen. Zijn leerlingen plaatsen een rustbed tussen twee Salbomen (Shorea Rubusta). Dan klinken boeddha’s laatste woorden:

…’Ik zeg jullie: alles wat de mens bezielt is aan vergankelijkheid onderhevig. Streeft niet aflatend’.

Lying Buddha, Thailand, Ayutthaya
Liggende Boeddha , Thailand, 2e Koninkrijk beïnvloed door Ayutthaya. 18e eeuw, Ger Eenens Collection, the Netherlands/wereldmuseum Rotterdam.

De natuur is direct in diepe rouw: bloemen vallen van de bomen en vogels verstillen. De as van boeddha wordt in speciale reliekhouders, stoepa’s, verdeeld over acht koninkrijken in Noord-India. In verschillende plaatsen worden ook enkele stoffelijke resten bewaard, zoals de tand van boeddha in Kandy op Sri Lanka. In Srinagar, de zomerhoofdstad van Kasjmir, wordt een haar van de boeddha gekoesterd. Over de verering van relieken organiseert Museum Catharijneconvent dit najaar een grote tentoonstelling.

Parinirvãna, death Buddha, silk
Parinirvãna,De dood van Boeddha, Japan, 19e eeuw(?), British Museum, Londen

Gebeeldhouwde reliëfs en een Japanse zijdeschildering tonen het zogenoemde Parinirvana; het sterfbed van boeddha. Zijn volgelingen zijn overmand door verdriet. Van een verstilde schoonheid is het solitair in een kapel opgestelde beeld van de rustig ingeslapen boeddha.

Qing
Avalokitesvara Ekadasamukha, China Qing dynasty, 18e eeuw, Wereldmuseum, Rotterdam

Van de 60 kunstwerken afkomstig uit de diverse boeddhistische landen spreekt de 18e eeuwse Chinese Avalokitesvara uit het wereldmuseum in Rotterdam mij bijzonder aan. Nog liggend in de klimaatkist doet het me denken aan de boektitel A God in Ruins. De zorgvuldig verpakte losse koppen moeten nog op het hoofd van de brons vergulde Avalokitesvara worden gestapeld. Ze staan voor verschillende gemoedstoestanden: boosheid, verdriet, angst en blijdschap. De Avalokitesvara is een zogenoemde bodhisattva, een volgeling van boeddha die eveneens de verlichting heeft bereikt. In plaats van het nirwana binnen te gaan, blijven de bodhisattva’s in de wereld om anderen de weg naar verlichting te wijzen.

Art transport
Avalokitesvara in transport, Nieuwe kerk Amsterdam, 2018

 

Votieftablet, Thailand, Sukhothai, 1250 – 1650, RM Amsterdam.

 

 

De expositie eindigt met een klein votieftablet met de met boeddha zittend onder de bodhi boom uit het Rijksmuseum. Bij de aanblik van dit verstilde beeld moet ik denken aan de woorden die Hermann Hesse in 1922 schreef: 

 
…’Warum war Gotama einst, in der Stunde der Stunden, unter dem Bo-Baume niedergesessen, wo die Erleuchtung ihn traf ?
 Er hatte eine Stimme gehört, eine Stimme im eigenen Herzen, die ihm befahl unter diesem Baume Rast zu suchen… nur der Stimme….. das war gut….das war notwendig, nichts anderes war notwendig’…

 

De titel van de tentoonstelling is wellicht wat misleidend. Het leven van Boeddha: de weg naar nu. De tentoonstelling gaat niet over de verschillende stromingen die in de eeuwen nà het overlijden van de Boeddha ontstonden. De focus ligt op vijf cruciale gebeurtenissen uit het leven van de historische boeddha: geboorte, ommekeer, de verlichting, de eerste leerrede en overlijden van de boeddha. Dit verhaal wordt geïllustreerd met bruiklenen uit verschillende musea en objecten uit particulier bezit van leden van de jubilerende Vereniging van Vrienden  van Aziatische kunst. De catalogus informeert wel over de verspreiding van het Boeddhisme via India, Zuid- en Noord-Oost Azië, dat in de 19e eeuw ook Westerse intellectuelen bereikt.

Tree Ai Weiwei Pixcell Deer Kohei Nawa
Interieur Nieuwe Kerk met Boom van Ai weiwei en PixCell Deer van Kohei Nawa. 2018, Amsterdam Foto: Evert Elzinga

De weg naar nu wordt ingevuld door twaalf eigentijdse kunstenaars onder wie Ai Weiwei en Yoko Ono, met creaties die nu eens duidelijk, dan weer associatief gerelateerd zijn aan het boeddhisme. In leven en werk van de Boeddha vormt de boom een belangrijke rol. Hij werd onder een boom geboren, onder een boom bereikte Siddharta de verlichting en onder een tweetal blies hij zijn laatste adem uit. Prominent in de tentoonstelling staat de boom van Ai Weiwei, samengesteld uit dertig losse onderdelen van in China gerooide bomen. Bomen die plaats moesten maken voor de moderne tijd. De bouw van woningen en vestiging van industriën. Een stil protest.

Vlak daarvoor staat, toepasselijk onder die boom een wel heel bizar object, een met talloze kristallen bolletje bekleed opgezet hert, getiteld PixCell Deer van Kohei Nawa. Geïnspireerd op de episode van boeddha’s eerste leerrede in het hertenkamp nabij Varanasi.

Yoko Ono, de weduwe van de in 1980 vermoorde Beatle John Lennon, creëerde een kunstwerk, bestaande uit 3 bergjes aarde, afkomstig van plaatsen waar huiselijk- en ander geweld tegen vrouwen plaats vond. Ze worden beschenen door warmtelampen. Zal er, verwijzend naar vruchtbaarheid van vrouwen, nieuw leven uit voortkomen?

Pistoletto Buddha 2008
Michelangelo Pistoletto, Buddha, 2008,
Museum Voorlinden, Wassenaar

De antiek ogende, boeddha die Michelangelo Pistoletto in 2008 vervaardigde kijkt in een spiegel. Mooie manier om zelfreflectie in beeld te brengen.

In één van de kapellen is de installatie die Carolee Schneemann in 2000-2001 maakte, te zien. Tweeëntwintig televisieschermen tonen verscheurende oorlogs- en geweldsbeelden. Niet moeilijk om te begrijpen dat hier het centrale thema van het boeddhisme in beeld wordt gebracht. Het lijden, veroorzaakt door zucht naar macht en bezit.

Bij de creatie van Alicia Framis, The Embrace Kamer, uit 2018, vindt de bezoeker het antwoord op al het aardse lijden: liefde, mededogen, compassie.  In het voorwoord van het kinderboek dat Erica Terpstra ter gelegenheid van de tentoonstelling schreef staat het mededogen, dat zij als kind van haar ouders leerde, centraal.

Gebedsmolen
Gebedsmolen met kinderwens, 2018, Nieuwe Kerk Amsterdam

Ook Amsterdamse schoolkinderen mochten een steentje bijdragen. Meteen rechts in de tentoonstelling ziet de bezoeker een rij door hen vervaardigde gebedsmolens elk met een soms aandoenlijk wensje. …. Gezondheid voor iedereen, Ik hoop dat ik altijd met Sofie mag blijven spelen, een ander kind heeft getuige drie woorden kennelijk de verlichting al bereikt: ik wens niets.

Tijdens de preview wordt verteld dat volwassenen ook een wens mogen achterlaten aan een van de takken van twee wilgen. Een heerlijke geur lokt mij naar het koor van de Nieuwe Kerk. Deze wordt verspreid door de wensbomen die, de dag voor de officiële opening, al verkrumpelde blaadjes tonen aan takken, die helaas te hoog zijn om een wens aan op te hangen. Er zit niets anders op dan mijn wens maar weer mee naar huis te nemen. Om de volgende dag, 15 september,via lifestream getuige te zijn van de opening van de tentoonstelling door de geestelijk leider van de Tibetaanse boeddhisten in ballingschap, de Dalai Lama. Voorafgaand aan de opening gaat hij tijdens een ontbijtsessie in gesprek met jonge wetenschappers. Er wordt van gedachten gewisseld over boeddhistische kennis, wijsheid, compassie en de toepassing van eigentijdse wetenschap en technologie als robotica inzake ziekte, ouderdom en dood.

Wishing Tree
Wensbomen in de nieuwe kerk, 2018

Tettero, e.a., Het leven van Boeddha: de Weg naar nu, De Nieuwe Kerk, Amsterdam, 2018.

Terpstra, Een knipoog van de Boeddha, De Nieuwe Kerk, Amsterdam, 2018.

H.Hesse, Siddharta, Berlijn, 1922.

 

 

Iran, bakermat van de beschaving. Tentoonstelling Drents Museum Assen, tot en met 18 november 2018.

 

Poster Drents Museum

De rijke literaire en archeologische geschiedenis van het voor ons relatief onbekende Iran wordt in Assen aanschouwelijk gemaakt met cultuurschatten uit steden met exotische namen. Shiraz, Persepolis, Susa, Bisotun, Babaja en Isfahaan. Bij deze laatste herinner ik mij een gedicht van de middelbare school:

De Tuinman en de Dood.
(…) Vanmorgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,
Mijn woning in: ‘Heer, een ogenblik!

 Ginds in de rooshof, snoeide ik loot na loot,
Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood….
Meester uw paard, en laat mij spoorslags gaan,

Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!

Wanneer de edelman de dood vraagt waarom hij zijn tuinman aan het schrikken maakte antwoordt deze, dat hij verrast was door de aanblik van de nog rustig werkende tuinman, die hij ’s avonds moest halen in Isfahaan…

De dichter Pieter Nicolaas van Eyck (1887-1954) vond zijn inspiratie in oude Joodse en Perzische literaire bronnen. Het thema van een voor de dood vluchtend slachtoffer wordt door verschillende islamitische soefi’s beschreven.    Poëzie heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in Perzië. De dichter Hafez wordt bijvoorbeeld ruim 600 jaar na dato vereerd als dè dichter des vaderlands. Naar verluidt kan elke Iraniër wel een strofe uit zijn gedichten reciteren. Zelf kon Hafez, die voluit Kwajeh Shams Al-din Muhannad Hafez-e Shiraz heette, reciteren als de beste. Vandaar zijn bijnaam: Hafez betekent letterlijk: hij die de Koran van buiten kent. Maar nu loop ik op de zaken vooruit, want voor de komst van de islam is nog veel te vertellen.

Koran
Verluchte bladzijden uit zestiende eeuwse Koran uit Ardabil in Noord Iran.

De tentoonstelling leert dat Iraniërs -terecht- trots kunnen zijn op hun rijke literaire en culturele verleden. Blow-ups van foto’s van de oude koningsstad Persepolis en de rotswand in Bitoun met replica van het reliëf van koning Darius vormen een indrukwekkend decor. Met boogvensters in kleurrijk glas-in-lood en zitkubussen bekleed met Perzisch tapijt, wordt een sprookjesachtige sfeer van duizend-en-één-nacht gecreëerd. In video’s vertellen in Nederland woonachtige Iraniërs over hun leven en werk.

De tentoonstelling Iran, bakermat van de beschaving begint zo’n 6000 jaar v.Chr. met voorwerpen uit het neolithicum: vuistbijlen, primitieve werktuigen, gebruiksvoorwerpen, ceramische objecten met gestileerde mens- en dierfiguren en zelfs een uit een bot gesneden fluit. Wanneer deze bespeeld werd gingen de voetjes van de vloer, zoals te zien in een kom van ca 4800 v. Chr.

Aardewerken kom
Aardewerken kom uit Chogha Sabz 4800 v.Chr. Nationaal Museum Iran
Aardewerken kom
Aardewerken kom uit Toll-e Gap 4800 – 4600 v.Chr. Nationaal Museum Iran

De evolutie van het menselijk kunnen wordt geïllustreerd met koperen, bronzen, ijzeren, zilveren en gouden objecten.

In een interview zwakt een conservator van het Nationaal Museum van Teheran de prestigieuze subtitel van de Drentse expositie met een lachje wat af… Die bakermat lag in zijn ogen toch iets verderop in het buurland, tussen de Eufraat en de Tigris, maar dat gebied behoorde oudtijds natuurlijk wel tot het Perzische Rijk.

Bronzen schaal Shahdad
Bronzen schaal uit grafveld in Shahdad, 2600 – 2400 v.Chr. Nationaal Museum Iran

Rond 5000 v. Chr. beginnen de vroege bewoners van het huidige Iran zich toe te leggen op landbouw en veeteelt. Het houden van geiten en schapen leidt tot een belangrijke bron van bestaan: de textielnijverheid. Op enkele ceramische kommen verwijzen de kammen naar het kaarden van de wol. Tezelfdertijd worden de mogelijkheden van koper en de legering daarvan met tin, brons en arseen ontdekt. Het laatste procédé resulteert in een mooi groen patina, zoals te zien aan de schaal met kunstig opgerolde slang. Vanaf ca. 1000 v. Chr. werd ook ijzer gewonnen.

Tussen 4000 en 3000 v. Chr. ontstaan in het zuid-westen van Iran de eerste steden, zoals Susa, in Elam, één van de toenmalige grootmachten in het Nabije Oosten. Inscripties op kleitabletten verschaffen informatie over handel in vee, graan, bronzen wapens en werktuigen met Mesopotamië, India en zelfs met China. Op vroege exemplaren worden producten en aantallen met symbolen aangeduid, waar later het zogenoemde spijkerschrift uit voortkomt.

Kleitablet
Kleitablet Tappeh Yahya, 3100-2900 v.Chr, Nationaal Museum Iran
Elamitisch spijkerschrift
Oudste document uit de geschiedenis van Iran Verdrag in oud Elamitisch spijkerschrift 2700 – 2100 v.Chr.

De naam Elam doet ver weg een belletje rinkelen. Helemaal helder heb ik het niet, maar mijn herinnering voert mij terug naar bijbelverhalen op de lagere school. Wanneer ik Elam google lees ik dat Elam de oudste zoon is van Sem, de zoon van Noach (Genesis 10: 22, Ezra 4:9). Zijn afstammelingen, de Elamieten, stichtten de stad Susa. Behalve kleitabletten wordt een reliëf met in kleermakerszit spinnende dame getoond. Een dienaar wuift haar koelte toe en de lunch staat al klaar. Haar nijvere polsen met armbanden als in de vitrines, gesierd.

Dame aan het spinnen
Reliëf, dame aan het spinnen, 700 v.Chr.
Armband van Arajan
Armband van Arjan (Elamitische beschaving), 650 v.Chr. Nationaal Museum Iran

Uit Jiroft in het oostelijk deel van Iran zijn objecten van zeepsteen te zien, zoals een fraai symmetrisch met eenhoorns versierd voorwerp dat oogt als een modieus  damestasje, maar een gewicht blijkt te zijn.

Zeepstenen gewicht
Zeepstenen object met eenhoorns, gebruikt als gewicht, 2600 – 2400 v.Chr. Nationaal Museum Iran

Veel van de getoonde voorwerpen zijn als grafgift meegegeven. De doden in deze streek vonden aanvankelijk een laatste rustplaats onder de vloer van hun huis, maar rond 1000 v.Chr. werden zij buiten het dorp begraven, vergezeld van gebruiksvoorwerpen als de aardewerk schenkkan in de vorm van een dier met gouden oorbel, en een gouden beker versierd met fabelachtige paardjes,   intrigerende modelhoofden en maskers van mannen met baarden en gouden sieraden.

 

 

Schenkkan Marlik
Aardewerken schenkkan, Marlik, 1150 – 850 v.Chr. Nationaal Museum Iran
Gouden beker Marlik
Gouden beker gevonden in Marlik, 1150 – 850 v.Chr. Nationaal Museum Iran

 

 De tentoonstelling informeert de bezoeker over de wisselende machtsverhoudingen in dit gebied. Met het aantreden van koning Cyrus de Grote (559-539 v. Chr.) komt hier een einde aan. Deze vorst, de eerste van de dynastie der Achaemeniden, geldt als de stichter van het grote Perzische Rijk. Cyrus onderwerpt Medië, Parthië, Lydië,  Babylonië, Armenië, Assyrië, Mesopotamië en Bactrië. Met respect voor de grote culturele en religieuze verschillen van zijn onderdanen, weet hij dit immense rijk te consolideren. Niet alleen in Babylonische en Griekse teksten, maar ook in het Oude Testament van de Bijbel wordt zijn lankmoedigheid geprezen. Het bijbelboek Ezra: 1: 7 noemt hem als de door God gezonden redder van het Joodse volk uit Babylonische ballingschap.

In dit uitgebreide rijk werd volop handel gedreven. Met de handelskaravanen reisden behalve materiële zaken ook filosofische en religieuze ideeën mee. Zo kwam koning Cyrus de Grote in aanraking met het Zoroastrisme, de eerste monotheïstische godsdienst. Deze leer werd tussen 1000-600 v. Chr. door de oppergod Ahuramazda geopenbaard aan de herder Zarathustra. Eeuwen later wist Zarathustra Friedrich Nietsche (1885), Richard Strauss (1896) en Deodato (1973) nog te inspireren. Evenals in latere wereldgodsdiensten speelt de strijd tussen goed en kwaad een voorname rol in het Zoroastrisme. De mens kan op het juiste pad blijven door vast te houden aan 3 principes: goede gedachten, goede woorden en goede daden. Leefregels die ook het boeddhisme en een christelijke levenswandel zouden gaan bepalen.

Koning Cyrus adopteert het Zoroastrisme als staatsgodsdienst. Ook onder zijn opvolgers bleef Zarathustra’s leer gehandhaafd tot de islamisering rond het midden van de 7e eeuw alle andere levensovertuigingen wegvaagde. Vandaag de dag zijn alleen in India nog afstammelingen te vinden van destijds gevluchte aanhangers van dit geloof, de naar hun land van herkomst genoemde Parsi’s.

Kaartje Iran
Kaartje Iran e.o., heden

Onder Darius de Grote (522-486 v. Chr.) bereikt het rijk zijn grootste omvang. In die periode beleeft Perzië haar Gouden Eeuw. Behalve de drie hoofdsteden Ecbatana, Susa en Persepolis zijn ook Pasargadae, Sardis en Babylon van belang. Zoals de Romeinen en later de Duitsers, verbond Darius de steden onderling door verharde wegen, waarvan de koninklijke weg tussen Ecbatana en Sardis in Klein Azië een druk bereisd traject op de Zijderoute werd.

Overwinningsreliëf Darius I
Overwinningsreliëf van koning Darius I, ca. 520 v. Chr., Bisotun. Foto: Hans Avontuur

Nabij Bitoun op 70 meter hoogte goed zichtbaar voor iedere passant liet Darius de Grote een indrukwekkend propaganda reliëf aanbrengen, waarvan in de expositie een reproductie te zien is. Bekroond met het wingvormige logo van het Zoroastrisme vertrapt Darius de Grote zijn vijand Gautama. Een reeks geketende vijanden kijkt machteloos toe. Helemaal rechts staat als kabouter puntmuts de koning der Scythen uit Centraal-Azië. Dit reliëf is dè Perzische steen van Rosetta. De inscripties in drie talen zijn van onschatbaar belang voor de ontcijfering van het oud-Perzische- en Babylonische spijkerschrift.                                                          Van de Parthische en latere Sassanidische periode dateren eveneens rotsreliëfs met scènes waarin koningen een rol spelen. In een reliëf in Naqsh-e Rustam, niet ver van Persepolis, overhandigt Ahuramazda de zogenoemde ring der macht aan de eerste vorst der Sassaniden, koning Ardashir I. Onder de hoeven van zijn paard wordt, naar goed oud-Perzisch gebruik, de verslagen laatste koning der Parthen vertrapt.

Gesigten van Persepolis IV
Cornelis de Bruijn, Gesigten van Persepolis IV, 1704-1705

De ruïnes van Darius enorme ontvangsthal in Persepolis vormen de stille getuigen van zijn grandeur. In 1971 liftte de toenmalige Sjah van Perzië middels een kostbaar feest op deze historische locatie, nog even mee op Darius roem. In de volkskrant van 14 juni 2018  leest u hoe de groten der aarde, onder wie de prinsen Philip en Bernhard zich zich hier lieten fêteren. De prins gemaal van koningin Juliana was niet de eerste Nederlander die deze archeologische site bezocht. In 1704 was Cornelis de Bruin hem voorgegaan. In zijn Gesigten van Persepolis legde hij het ook toen al –door Alexander de Grote- geschonden aangezicht van de oude koningsstad vast.

Lydiërs Persepolis
Lydiërs uit West Turkije bieden geschenken aan, reliëf langs de oostelijke trap naar de audiëntiezaal van Persepolis (foto Hans Avontuur)
Rhyton Hamedan
Gouden drinkbeker (rhyton), 559 – 331 v.Chr., Hamedan, Nationaal Museum Iran
Oxus gouden armband
Gouden armband gevonden bij de rivier de Oxus in Tadzjikistan. Gelijkenis met armband op reliëf Persepolis. Nationaal Museum van Iran (Zie hier boven)

Van het tijdvak van de Achaemeniden dateren topstukken van goudsmeedkunst; fraai bewerkte  zilveren en gouden Rhytons en verfijnde gouden sieraden. Tussen de geschenken van de Lydiërs, afgebeeld langs de oostelijke trap van Darius audiëntiezaal worden soortgelijke kommen, kannen en armbanden aangedragen, als welke de bezoeker in de vitrines herkent.

Aan Alexander de Grote, die met de slag bij Gaugamela in 331 v. Chr. een einde maakte aan het imperium der Achaemeniden, worden de Iraanse conservatoren kennelijk niet graag herinnerd. Hij is, op twee korte vermeldingen na, de grote afwezige in de tentoonstelling. En dat terwijl Alexander de Grote nota bene door zijn huwelijk met Stateira (soms abusievelijk Barsine genoemd) de schoonzoon werd van de verslagen koning Darius III, wat historisch gezien toch wel vermeldenswaard is! Een soortgelijke omissie ervoer ik ooit in het Maritime Museum in Portsmouth, waar Michiel de Ruyter, bekend van diens spectaculaire tocht naar Chatham, eveneens schitterde door afwezigheid.

Een van de zaalteksten meldt slechts: ‘Na de dood van Alexander van Macedonië valt zijn grote rijk [dat Perzië had opgeslokt] uiteen’

Uit zijn gelederen komen de Seleuciden voort, die vanuit Seleucis aan de Tigris in Mesopotamië (thans Irak) de scepter zwaaiden. In enkele voorwerpen is de Hellenistische invloed, meegebracht door Alexanders legers nog herkenbaar. Zoals in de vormgeving van een bronzen beeldje van Demeter, de Griekse godin van landbouw en vruchtbaarheid.

Demeter Navahand
Godin Demeter uit Nahavand bij Hamedan 331-250 v.Chr. Nationaal Museum van Iran
Olielampje Masjed-e Solaiman
Bronzen olielampje Masjed-e Solaiman 250 v.Chr. – 224 n.Chr. Nationaal Museum van Iran

 

 

 

 

 

 

 

 

Edelman Shemi
De edelman van Shemi, Partische tijd 227 v.Chr .- 224 n.Chr. Nationaal Museum van Iran

In de kaart gespeeld door een interne strijd bij de Seleuciden komen in 141 v. Chr. de Parthen onder Mithradates in een deel van het Perzische rijk aan de macht. Van deze periode dateren munten, zilveren voorwerpen en een kostelijk olielampje in de vorm van een menselijk gezicht, met een muis als neus. Indrukwekkend is de enorme edelman van Shemi, waarvan in de expositie een replica wordt getoond.

In 224 n. Chr. nemen de Sassaniden de scepter over. Hun 400-jarige regeringsperiode is de geschiedenis in gegaan als de Perzische Renaissance (224-651). De Sassaniden heersten over een rijk dat zich uitstrekte van Transkaukasië en Centraal Azië in het noorden tot de Indus in het Oosten en de Arabische kant van de Perzische golf. In deze periode beleefde Perzië wederom een bloeiperiode. Letterlijk en figuurlijk. Land- en tuinbouw floreerden door een ingenieus ondergronds irrigatiesysteem, de zogenoemde qanats, waarvan de bezoeker in de introductiefilm beelden ziet. In deze tijd nemen handelscontacten via ‘de’ Zijderoute tussen het Middellandse Zeegebied en China toe. Met deze term wordt anders dan vaak wordt gedacht niet één weg, maar een wijdvertakt stelsel van handelswegen aangeduid, zoals te zien was in de tentoonstelling Expeditie Zijderoute in de Amsterdamse Hermitage.

Ook van de Sassanidische periode worden in Assen fraaie gebruiksvoorwerpen getoond, soms met Hellenistische naklank. Gouden sieraden en verguld zilverwerk versierd met druiventrossen en musicerende figuren verwijzend naar de geneugten des levens.

Sassanidisch zilverwerk
Zilveren schaal, Sassanidisch zilverwerk, 224 – 651 n.Chr. Nationaal Museum van Iran

Met de binnenvallende Arabieren komt in 633 aan het Sassanidische rijk eveneens een einde. Gaandeweg ontstaat een artistieke mengstijl met oosterse en westerse motieven. Een kleine 600 jaar later, in 1220 vallen de Mongolen Perzië binnen.  Onder Il-Khan, de kleinzoon van de geweldenaar Djengis Khan, wordt de met turquoise geglazuurde tegels versierde architectuur geïntroduceerd. Behalve kruis- en stervormige motieven, verschijnen in textilia, ceramiek en metaalwerk ook Chinese motieven als draken, lotusbloemen en wolkenbanden. Kannen en schalen van blauwwit porselein, turquoise en kobaltblauwe tegeltableaus en borden van zogenoemd lusterware vormen het kleurrijke sluitstuk van deze boeiende expositie. Elke periode heeft een steentje bijgedragen aan de rijke culturele erfenis van het huidige Iran. Het land waarover Thomas Erdbrink, ‘onze man in Teheran’, op dinsdag 18 september persoonlijk komt vertellen in het Drents Museum.

Link: Drents Museum Assen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Classic Beauties, Hermitage Amsterdam tot en met 13 januari 2019.

Een verwoestende uitbarsting van de Vesuvius in de zomer van het jaar 79 maakte  een einde aan al het leven onder de vulkaan. Pierre Jacques Volaire legde overeenkomend natuurgeweld later -in 1774- op indrukwekkende wijze vast. Wie oog heeft voor detail (niet zichtbaar in de catalogus) ziet de schilder helemaal links aan het werk met achter hem zelfs nog een assistent!

Detail  links onder uit Pierre Jacques Volaire, Uitbarsting van de Vesuvius, ca. 1774 © State Hermitage Museum, St Petersburg
Volaire_Vesuvius
Pierre Jacques Volaire, Uitbarsting van de Vesuvius, ca. 1774 © State Hermitage Museum, St Petersburg

Aanvankelijk probeerden schatgravers en plunderaars nog kostbaarheden uit de bedolven steden op te diepen, maar in de loop der tijd raakten Pompeii en Herculaneum in de vergetelheid. Bij het slaan van een waterput stuitte een boer in 1710 op fragmenten van gekleurd marmer. Het bleken resten van het antieke Herculaneum. Door de speciale consistentie van een zogenoemde pyroclastische asregen die na de eruptie op de stad was neergedaald zijn woningen, huisraad en beelden goed geconserveerd. Gehoor gevend aan een denkbeeldig commando freeze bleven de met hun kostbaarheden wegvluchtende slachtoffers liggen. Ingehaald door de dood; bedolven onder 25 meter gestolde lava. In de vroege 18e eeuw werd Herculaneum met veel moeite gedeeltelijk opgegraven. Evenals in Pompeï, dat toegankelijker was, werden spectaculaire vondsten gedaan. Complete bronzen en marmeren beelden, muurschilderingen, houten meubels, juwelen, keukengerei en prachtige vazen. Zelfs etenswaren waarvan de uiterste houdbaarheidsdatum allang verstreken was, bleken toch goed geconserveerd!  De oudheden, destijds ondergebracht in het Paleis van Koning Karel III in Napels, vormen nu de topstukken van het Nationaal Archeologisch Museum in Napels.

Rond 1800 kreeg ook Napoleon belangstelling voor antieke beschavingen; niet alleen van Egyptenaren, maar ook van Etrusken en Romeinen. Een detail in het schilderij van Hubert Robert toont hoe archeologische roofkunst op een kar wordt geladen met bestemming Parijs.

Hubert Robert_Paleis Bordes Kariatiden
Hubert Robert, Bordes van een paleis met een portiek en kariatiden, 1800 © State Hermitage Museum, St Petersburg

Oudheidkundige vondsten hadden in de 15e en 16e eeuw al eerder voor een antieke rage gezorgd. Beelden van de stervende priester Laocoön, de Apollo van Belvedere en restanten van keizer Nero’s Domus Aurea veroorzaakten een wedergeboorte van de kunst van de oudheid: de renaissance. Dit inspireerde kunstenaars als Rafaël, Michelangelo en dichter bij huis Jan van Scorel en Maarten van Heemskerck. Hun figuren zijn naar ideale klassieke maat vormgegeven in een deels authentieke, deels gefantaseerde antieke setting. Zoals in de vaste collectie van het Frans Hals Museum te zien is en deze zomer ook in de Grote Kerk in Alkmaar.

Heemskerk_Altaarstuk_Alkmaar
Maarten van Heemskerk, Altaarstuk in de grote kerk in Alkmaar, Bruikleen Domkerk Linköping Zweden

Twee eeuwen later gaven de rond 1750 herontdekte steden bij de Vesuvius wederom een impuls aan de belangstelling voor kunst en architectuur van de oudheid. Artistieke voortbrengselen uit deze periode worden als neo-classicistisch bestempeld.

De dichter Johannn Wolfgang von Goethe (1749-1832) bezag de allesverwoestende uitbarsting van de Vesuvius van een positieve kant:

Es ist viel Unheil in der Welt geschehen, aber wenig, das den Nachkommen sò viel Freude gemacht hat’…

 Ik kan niets bedenken dat interessanter is, aldus de dichter tijdens zijn bezoek aan Herculaneum in 1787. De tentoonstelling Classic Beauties laat zien dat Goethe niet de enige was die er zo over dacht.

Tischbein, Goethe in de Romeinse Campagnia,1786-1787, Stadtische Galerie, Frankfurt am Main

Aangestoken door deze antieke rage reisden welgestelde toeristen naar Italië. Kunstenaars lieten zich door de antieke architectuur en beelden inspireren. De resultaten zijn tot en met 13 januari in een betoverende expositie te zien. Als een 18e eeuwse toerist maakt de museumbezoeker een comfortabele Grand Tour langs schilderijen, prenten en op antieke beelden geïnspireerde neo-classicistische sculpturen van Antonio Canova en geestverwanten. Canova zelf is met maar liefst acht sculpturen, waaronder de Drie Gratiën vertegenwoordigd. Een trio dat ook bekend is van een muurschildering in Pompeï en in de oudheid in marmer vereeuwigd werd door de beeldhouwer Praxiteles. Het beeld van Canova’s Drie Gratiën is in verschillende uitvoeringen bekend, maar dit is de enige echte verzekert Cathelijne Broers, directeur van de Hermitage, haar gehoor. Gemaakt voor de Franse keizerin Joséphine. Anders dan antieke afbeeldingen van dit trio, zijn de hoofden van Canova’s gratiën naar elkaar toegewend. De mythologische zusters, Aglaia, Euphrosyne en Thalia stonden voor schoonheid, vreugde en geluk.

Canova is de alpha en omega van de tentoonstelling. De museale reis vangt aan met een special over de beeldhouwer en bereikt met diens monumentale sculpturen in de laatste zaal een apotheose. Een kleine ronddraaiende Amor vormt tegelijkertijd de prelude en het slotakkoord van de expositie.

Herculaneum, vandaag

In de kabinetten wordt de bezoeker aan de hand van schilderijen en prenten geïnformeerd over de uitbarsting van de Vesuvius en de herontdekking van Pompeï en Herculaneum en het ontstaan van het neo-classisisme. Het slechts gedeeltelijk opgegraven antieke Herculaneum spreekt nog altijd tot de verbeelding. Het archeologisch bodemarchief is niet alleen toegedekt met een dikke laag lava. Ook het daarop gebouwde moderne Ercolano (voorheen Resina) ligt in de weg. Een bezoek aan het kleinschalige Herculaneum is een belevenis. Vooral in het voorjaar, wanneer bloesembomen en oleanders de ruïnes van een schilderachtig decor voorzien.

De tour voert langs doeken met Italiaanse impressies, die in de tentoonstelling Romantiek in het Noorden niet zouden hebben misstaan. Voor alle duidelijkheid: de later als neo-classisisme en romantiek bestempelde stromingen bestonden gedeeltelijk naast elkaar. In Claude Joseph Vernet’s Ochtend in Castellamare di Stabia (1747) zijn vissers in de weer. Deze fraaie morgenstemming bevat ook humor. In een leuk detail probeert een visser en meisje te verleiden met een verse vis. Voor amoureuze veroveringen moet je tegenwoordig wel wat anders verzinnen!

Vernet Castellamare
Claud Joseph Vernet, ochtend in Castellammare, 1747, © Hermitage St Petersburg

Met uiterste precisie, waargenomen vanaf een hoog standpunt schilderde Caspar Adriaensz van Wittel in 1686 een Romeins stadslandschap met de Tiber en het Castel Sant’Angelo. De bebrilde uit Amersfoort afkomstige schilder veritalianiseerde zijn naam in Caspare Vanvitelli, waaraan zijn kunstbroeders het adjectief ‘degli Occhiali’ toevoegden. De eeuwige stad inspireerde ook Giovanni Paolo Panini. Zijn kerkinterieurs van de Sint Pieter en de Santa Maria Maggiore zijn perspectivisch zo goed weergegeven, dat je de voorstelling zo zou willen binnenstappen. Let hier en elders op de leuke opmerkingen die kinderen tijdens de speciale rondleiding ‘de open blik’ noteerden.

Panini Santa Maria Maggiore Rome
Giovanni Paolo Panini, Interieur van de Santa Maria Maggiore in Rome, 1754-1755,© Hermitage St. Petersburg

Niet alleen geschilderde documenten, maar ook literaire werken beschrijven de impact van de hervonden kunst van de oudheid. In de vitrines wordt met Johann Wolfgang von Goethe’s, Italienische Reise en werk van zijn vriend Johann Joachim Winckelmann (1717-1768), promotors van het neo-classicisme, letterlijk en figuurlijk een boekje open gedaan. De laatste, auteur van o.a. Geschichte der Kunst des Altherthums (1754) was in Rome werkzaam als zogenoemde cicerone, een welbespraakte gids, genoemd naar de beroemde redenaar Cicero. Winckelmann schreef het nieuwe artistieke ideaal voor: ‘edele eenvoud en stille grootsheid’. De in Rome vanuit alle windstreken neergestreken kunstenaars vervaardigden behalve kunst met een grote ‘K’, ook werkjes die de reizigers als souvenir mee naar huis konden nemen. Afgietsels van beroemde antieke beelden waren eveneens geliefd. De aankoop daarvan is leuk verbeeld in Thomas Rowlandsons, The Sculptor’s workshop, Buying casts, 1802. Als antwoord op ’s mans vraag …’zullen we deze dan maar nemen, lieve’…zegt de gelukzalige gelaatsuitdrukking van zijn echtgenote genoeg.

Rowlandson_Sculptor's workplace
Thomas Rowlandson, The Sculptor’s Workspace, Buying Casts, 1902, Privé collectie

Tot mijn verrassing lees ik dat antieke beelden het land ook toen al niet zomaar mochten verlaten. Het verkrijgen van een exportvergunning was  lastig in Italië, maar een vinding van de architect Paolo Posi bood uitkomst: het kopiëren van beroemde beelden middels gipsafgietsels. Een methode die ook succesvol gebruikt werd voor het kopiëren van de versteende slachtoffers van de vulkaanuitbarsting.

In Londen, Kopenhagen, St. Petersburg en Venetië werden hele galerijen met kopieën van antieke beelden ingericht. In 1755 opende Filippo Farsetti een galerij met afgietsels in zijn palazzo aan het Canal Grande, waar de jonge Antonio Canova de kneepjes van het vak leerde. Overigens -en Rodin later evenmin- nam Canova hamer en beitel zelden ter hand. Na voltooiing van zijn bozzetti en modellini, liet de meester het hakken van het beeld over aan assistenten.

Antieke beeldengallerij St. Petersburg
Grigori Michajlov, De antieke beeldengallerij van de Kunstakademie in St.Petersburg, 1836, Russisch museum, St. Petersburg
Kauffmann_Zelfportret
Angelika Kauffmann, Zelfportret, 1780-1785, Hermitage St.Petersburg

Een apart kabinet is ingericht met werk van de ‘goddelijke’ Angelika Kaufmann (1741-1807). Na een verblijf in Engeland reisde zij naar Rome om oudheidkundige en mythologische verhalen te schilderen. Bij haar kon de toerist terecht voor een portret in een antieke mise-en-scène. Aan de cool vormgegeven figuren in haar historiestukken voegde zij een (over)dosis emotie toe, zoals in Vergilius leest de Aeneis voor aan Augustus en Octavia (1788), die daarbij kennelijk in zwijm valt. Alle figuren zijn in pseudoklassieke outfit en passende gemoedstoestand weergegeven. Haar werken werden door velen, maar niet door iedereen gewaardeerd. Een bezoeker merkte op: …’als je er één gezien hebt, heb je ze allemaal gezien’…!

Kauffmann_Vergilius_Aeneïs
Angelika Kauffmann, Vergilius leest de Aeneïs voor aan Augustus en Octavia, 1788, Hermitage St.Petersburg

De corridor naar de grote zaal geeft met portretten van de latere tsaar Paul I en Maria Fjodorova en-passant een impressie van Russische Italiëgangers, geïllustreerd met Hackerts, Villa van Maecenas en de Watervallen van Tivoli, uit 1783. Ook Louis Royers buste van Anna Pavlovna, de echtgenote van Koning Willem II, staat hier. Omdat Willem beweerde dat hij wegens staatszaken niet mee kon, ging zij met haar kinderen Alexander en Sophie, plus een leger personeel op Grand Tour. In de interessante catalogus bijdrage van Thera Coppens lees je tussen de regels door de werkelijke reden van zijn weigering. In een teruggevonden dagboek maakt Sophie regelmatig melding van de aan waanzin grenzende woede uitbarstingen van haar moeder.

Batoni_Hercules op een tweesprong
Pompeo Batoni, Hercules op een tweesprong tussen de Deugd en de Ondeugd,1765, © State Hermitage Museum, St Petersburg

Onder de noemer ‘Kunst in Huis’ ziet de bezoeker monumentale doeken van de destijds geliefde schilders Pompeo Batoni en Anton Rafaël Mengs, die beide een grote schilderswerkplaats in Rome hadden. Van Pompeio Batoni ziet de bezoeker enkele pompeuze historiestukken met mythologische thema’s, zoals Hercules op de tweesprong, 1765. Een moraliserend werk, waarop de moeilijke keuze tussen een deugzaam en een ondeugende levenswijze wordt verbeeld.

Mengs_Winckelmann
Anton Raphael Mengs, Portret van Johann Joachim Winckelmann, ca.1777, Metropolitan Museum of Art, New York

Ook Anton Raphaël Mengs was bevriend met Winkelmann. Deze raadde kunstenaars aan om ‘hun kwast in verstand te dopen’, maar er tegelijkertijd voor te zorgen dat het werk levendig en bezield werd. Mengs deed meer dan dat; hij voegde een vleugje emotie -om niet te zeggen sentiment- toe. Zoals te zien in zijn Parnassus, (na 1761); een symmetrische compositie, met de god Apollo als in een klassiek reliëf geflankeerd door muzen. De figuren zijn naar klassiek Grieks ideaal gemodelleerd. Hun houdingen en gebaren ontleend aan bekende antieke beelden als de Apollo Belvedere en de Augustus van Primaporta. De prachtig belijnde klassieke neuzen vormen de finishing touch.

 

Mengs_Parnassus
Anton Raphael Mengs, Parnassus, na 1761, Hermitage St. Petersburg

Met dit sleutelstuk begint Mengs neo-classicistische fase. Het neo-classicisme werd hem met de paplepel ingegoten. Vader Ismaël Mengs nam zijn zoon mee naar Italië, waar hij zich in de schilderkunst bekwaamde door werk van Rafaël en Titiaan te kopiëren. Dat deed hij zo succesvol dat ze hem daar de Raphaele Tedesco noemden. Voor de Spaanse Koning Karel II schilderde hij rond 1767 een barokke Annunciatie; qua onderwerp en uitvoering heel anders dan de profane verstilde sfeer van zijn op de oudheid georiënteerde werken.

Mengs_Zelfportret
Anton Raphael Mengs, Zelfportret ca.1775, © Hermitage St.Petersburg

Mengs was niet zomaar iemand; hij schreef ook geleerde tractaten. Zijn Zelfportret (1775) toont hem in die hoedanigheid als pictor philosophus.

Winkelmanns devies van edele eenvoud en stille grootsheid is eveneens vertaald in het zoetgevooisde Oordeel van Paris uit 1750-1760,waarin hij de naakte godinnen met een zijdezacht incarnaat heeft bekleed. Paris wordt voor de keuze gesteld om -met gevaar voor repercussies- uit Hera, Athene en Afrodite de mooiste aan te wijzen.

Een onmogelijke taak, zoals uit het verloop van het verhaal dan ook zal blijken. Alledrie proberen ze Paris met een beloning te verleiden. Lang stond hij besluiteloos, maar Aphrodite wint. Zij belooft hem de liefde van de allermooiste vrouw op aarde: Helena. Een heerlijke beloning, maar er is een complicatie: Helena was getrouwd met koning Menelaos van Troje…. De rest is geschiedenis.

Mengs_Paris
Anton Raphael Mengs, Het oordeel van Paris, 1750-1760, © Hermitage St.Petersburg

Op meerdere plekken is via de audiotour muziek te beluisteren, zoals Monteverdi’s smachtende  Lamento della ninfa in de ruimte met Batoni en Mengs of in de grote beeldenzaal: Un été 42 van Mashup met de harp door Stefan Schmidt/Von Rosenthal verklankt. Hier wacht de bezoeker een neo-classicistische climax. Op de wanden van de grote zaal zijn enorme blow-ups van Giovanni-Battista Piranesi’s vedute aangebracht. In deze als souvenirs voor toeristen gemaakte stadsgezichten sjoemelde Piranesi wat met de onderlinge afstanden, zodat hij zoveel mogelijk Romeinse oudheden in één prent kwijt kon. Deze wandbekleding vormt de perfecte setting voor de acht eigenhandige sculpturen van Antonio Canova en werk van zijn gelijkgestemde collega’s. Conform Winckelmanns devies voegt Canova aan de koele, wat gelikt vormgegegeven figuren een mespuntje emotie toe. Door de subtiele belichting maken deze beelden een adembenemende indruk op de bezoeker.

Canova Paris Helena
Antonio Canova (en atelier), Paris, ca. 1819, De schone Helena, ca. 1819, © Hermitage St.Petersburg

Twee bustebeelden van Paris en Helena uit 1819, de geliefden die door het schenken van de gouden (twist)appel aan Aphrodite bij elkaar werden gebracht. Hij met een zogenoemde Phrygische muts, waar krullen als tortelloni onderuit piepen; zij van een van een welhaast onaardse schoonheid.

Canova Danseres
Antonio Canova, Danseres, 1805–12 © State Hermitage Museum, St Petersburg

Prachtig is Canova’s Danseres met de suggestie van haar naakte lichaam onder een ragdun gebeeldhouwd gewaad. Datzelfde geldt voor Hebe, de Griekse godin van de jeugd, bij wie het gewaad tot haar middel is afgezakt. De rest wappert rond haar benen, waardoor de beweging wordt gesuggereerd, waarmee zij met haar schenkkan langs de hemelbewoners snelt om nectar bij te vullen.

Canova Hebe
Antonio Canova, Hebe, 1800–05 © State Hermitage Museum, St Petersburg
Canova Maria Magdalena
Antonio Canova, De boetvaardige Maria Magdalena, 1808-1809,© Hermitage St.Petersburg

Onder Canova’s talrijke profane werken ontdek ik één religieus onderwerp; een boetvaardige Maria Magdalena. Haar handen in een klassieke gebedshouding, geflankeerd door een schedel als vanitassymbool. Ingetogen, maar net boven haar quasi onschuldig afgezakte gewaad een pikant detail.

Het toppunt van Canova’s sculpturale acrobatiek vormt het dubbelbeeld van Amor en psyche (1800-1803), waarmee Canova het prachtige verhaal uit de metamorfosen van Lucius Apuleius Madaurensis (2e eeuw) in beeld brengt. Aphrodite, godin van de liefde vervloekt de mooie Psyche en zendt haar zoon de liefdesgod Amor, met een speciale pijl op haar af. Hij moet haar verliefd laten worden op een monster. Op weg struikelt Amor, valt in de pijl en wordt zelf verliefd op Psyche. Omdat de tegenwerking van Amors moeder haar teveel wordt springt Psyche van een rots. Hiermee komt een einde aan haar aardse bestaan. In de hemel ziet zij Amor terug, waarmee het verhaal een happy end krijgt!
Moraal van het verhaal: schoonheid is een vloek, maar een zegen voor de museumbezoeker!

Hiermee is de cirkel van deze virtuele rondleiding rond. Aan het eind  staat de bezoeker weer oog in oog met Canova’s Amor die hem bij aanvang van de expositie begroette.

Link: Museum Hermitage, Classic Beauties

Link : Muziek bij de tentoonstelling

 

 

 

 

 

 

 

 

Aan Zee, Alles over de kunstenaars van Domburg, waar het altijd zomer is! Tot en met 18 november in het Gemeentemuseum Den Haag.

 

Mondriaan Duin in Zeeland
Piet Mondriaan, Zomer, duin in Zeeland, 1910, Guggenheim museum New York, bruikleen Gemeentemuseum Den Haag

In de zomertentoonstelling Aan Zee zie ik veel oude bekenden, zoals Mondriaans’ in groen en paarstinten geschilderde Duinlandschap uit 1911. Zijn Zeeuwse repertoire is in deze expositie aangevuld met een doek uit 1910: Zomer, duin in Zeeland dat het Gemeentemuseum in langdurige bruikleen van het New Yorkse Guggenheim Museum heeft ontvangen.

Toorop Zoutelande
Jan Toorop, Zee en duin bij Zoutelande, 1907, Gemeentemuseum Den Haag

Ook Jan Toorops’ Zee en duin bij Zoutelande van 1907 is terug. In 2016  begon ik mijn  review van de tentoonstelling, Jan Toorop, Zang der tijden, met volgende woorden: Een betoverende impressie in de kleur van vruchtenhagel: lucht, zee, strand, duinen en twee kleine meisjes in Zeeuwse klederdracht …
Wat doen zij daar; zijn ze bezig met een opzegger ‘Iene miene mutten’ of gooien ze bikkels in het duinzand en wie zijn ze?  Het zou zomaar kunnen dat Jan Toorop mijn grootmoeder, geboren in 1901, als model voor dit doek gebruikte. Ze werd bijna 100 jaar, maar Toorop schonk haar de eeuwige jeugd… 

Behalve dit in ‘technicolor’ gestippelde doek is soortgelijk werk van Ferdinand Hart Nibbrig te zien. Alsook impressies van het Walcherse landschap door Jacoba van Heemskerck, die evenals haar collega’s aanvankelijk luministische werken maakte, maar gaandeweg een eigen expressionistische stijl ontwikkelde. In de expositie ziet de bezoeker hardwerkende boeren, lieflijke boerinnetjes, betoverende landschappen en zeegezichten gevangen in het het Zeeuwse licht, dat wel degelijk bestaat, ook al denkt Carel Blotkamp daar anders over.

Hart Nibbrig Zoutelande
Ferdinand Hart Nibbrig, Zoutelande ca. 1910-1915, Singer Laren, legaat P.J. Hart Nibbrig 1985

Het begon allemaal in Domburg. Sinds 1898 was Jan Toorop (1858-1928) hier ’s zomers met zijn vrouw en dochtertje Charly te vinden, van wie een jeugdwerkje getoond wordt. Later kwam kwam zij hier nog vaak terug om te schilderen, maar in een heel andere stijl dan haar vader. Vanaf 1924 ontstonden haar  (magisch) realistische doeken met knoestige boeren en struise Zeeuwse boerinnen. De belangstelling die Toorop en zijn schilderende vrienden koesterden voor het zuivere onbedorven leven op het platteland was een wijd verbreide reactie op de industrialisering en verstedelijking van de late 19e eeuw. Zijn geïdealiseerde impressies van dat landleven geeft Toorop aanvankelijk -in de ban van de Seurat en Signac- in een kleurrijke, fijn gestippelde pointillistische stijl weer. Iets later evolueert deze in een minder goed leesbare bredere, zogenoemde divisionistische toets.

Toorop Domburg
Jan Toorop, Zee en duinen te Domburg, 1908, Gemeentemuseun den Haag

In zijn Zee en duinen te Domburg uit 1908, is het even zoeken naar de Zeeuwse boerinnetjes op weg naar het dorp. Zijn zoektocht naar ‘het diepere wezen der werkelijkheid’ brengt Toorop bij het katholieke geloof. Zijn fascinatie voor de standvastige boerenbevolking èn het (op Walcheren spaarzaam overgebleven) katholicisme komen samen in het portret van een Zeeuwse boer, dat hij de titel Godsvertrouwen meegaf uit 1907. Achter het venster staat de uit 1470 daterende gotische kerktoren van Westkapelle. Van deze tevens als vuurtoren functionerende toren zijn talrijke impressies aanwezig in de tentoonstelling. De naam van de man met zijn door de zilte zeelucht gelooide huid is Pier Jilles. Hij werd door Toorop in zijn zondagse goed geportretteerd, compleet met bij de Zeeuwse mannendracht behorende gouden knopen. Leuk ook is het destijds modieuze polka kapsel, dat met papillotten in krul werd gebracht. In het streng religieuze milieu werd voor de bijbelse vermaningen tegen ijdelheden kennelijk een oogje toegeknepen. Dezelfde man herkennen we in Toorops’ Zeeuwse man voor een gotische achtergrond. Nu in een modieus, frivool paars jasje, waarvan ik het realiteitsgehalte betwijfel. De beelden in de sinds de reformatie lege nissen van de toren zijn door Toorop fantasierijk ingevuld. Museum Catharijneconvent bezit verschillende religieuze werken van Toorops hand. Een schets van zijn veelzijdige carrière leest u elders op dit blog.

Aangetrokken door Toorop’s enthousiasme, kwamen ook Mondriaan, Hart Nibbrig en Jacoba van Heemskerck naar Zeeland. Hier vonden zij tussen 1908 en 1915 niet alleen zon, zee en frisse lucht, maar vooral inspiratiebronnen. In ca. zestig werken is te zien hoe zij deze vooral in licht en kleur vertaalden in een stijl die als luminisme wordt aangeduid. Behalve Hart Nibbrig ontwikkelden zij later elk een eigen stijl. Mondriaan vond hier zijn weg naar de abstracte kunst; Van Heemskerk de hare naar een donker getint expressionisme.

Hart Nibbrig Gezicht Zoutelande
Ferdinand Hart Nibbrig, Gezicht op Zoutelande ca. 1910-1912, Rijksmuseum Amsterdam

Ferdinand Hart Nibbrig (1866-1915) verkoos Zeeland boven het schilderachtige Laren, waar hij met zijn kleurrijke luministische stijl tussen de schilders van de Larense  School al een buitenbeentje was. Hij kwam in 1911 voor het eerst in Zeeland en werd meteen verliefd op Walcheren. Zijn in de openlucht gemaakte schetsen werkte hij in zijn atelier uit tot kleurrijke doeken. Op een duin in Zoutelande liet hij een zomerhuis bouwen, Huize Sandvlught, dat sinds zijn vroege dood in 1915 nog altijd te huur is. Vanaf deze hooggelegen locatie maakte hij verschillende impressies van het kustlandschap. Zoals het Gezicht op Zoutelande (1910-15). Ook de bevolking sprak hem aan. In 1914 schilderde hij Zeeuwse meisje (Neeltje) en een portret van een Zeeuwse Boer.

Hart Nibbrig Zeeuws meisje
Ferdinand Hart Nibbrig, Zeeuws meisje, 1914, Gemeentemuseum Den Haag

Al eerder, in 1908, trok Piet Mondriaan (1872-1944) naar Domburg. Hij logeerde bij kunstverzamelaar Marie Tak van Poortvliet en Jacoba van Heemskerck op Loverendale. De villa viel in 1992 ten prooi aan de slopershamer. De toonzaal waar de Domburgse kunstenaars van 1911 tot 1921 hun werk exposeerden was door een storm in 1921 al tegen de vlakte gegaan, maar sinds 1994 zijn de werken van de kunstenaars in Domburg weer te zien. Ondergebracht in het Marie Tak van Poortvliet museum, een charmante replica van dat oude gebouwtje, omgeven door een heerlijke tuin aan de Ooststraat.

Mondriaans ontwikkeling van figuratie naar abstractie wordt in de Haagse tenttoonstelling kernachtig geïllustreerd aan de hand van de appelboom die hij in de tuin van Villa Loverendale schetste. In verschillende stadia ziet de bezoeker de metamorfose van deze ‘gewone’ boom naar een werk waarin de boom in sterk gereduceerde vormen nog slechts gesuggereerd wordt. De Rode boom, weergegeven tegen een blauwe achtergrond; vormt in die reeks een absoluut artistiek hoogtepunt. Vastgelegd toen de avond viel. Eén schakel ontbreekt, licht conservator Laura Stamps toe. Over deze missing link in Mondriaans ontwikkeling leest u meer op mijn blog over de Mondriaantentoonstelling in 2017.

Mondriaan rode boom
Piet Mondriaan, Avond, De rode boom,1908-1910, Gemeentemuseum Den Haag
Mondriaan bloeiende appelboom
Piet Mondriaan, Bloeiende appelboom, 1912, Gemeentemuseum den Haag

 

 

 

 

 

 

In een aan hem gewijde zaal laat Piet Mondriaan -meestal gefotografeerd als een keurig in het pak gestoken strenge heer- zich van een andere kant kennen. Boven de zaaltekst blikt hij als een Indiase goeroe de zaal in. De foto dateert uit de tijd dat hij helemaal in theosofische sferen was. Charly Toorop memoreert ….. hoe ‘die malle Mondriaan in zijn buddhahouding pal midden op het strand zat’  te mediteren.

Mondriaan portret 1908
Piet Mondriaan ca. 1908

Aanvankelijk zijn Mondriaans onderwerpen nog herkenbaar. Gevoed door de Theosofie en Goethe’s ideeën over het zichtbaar maken van de ‘innerlijke’ wereld door middel van kleur en vorm, mondt Mondriaans spirituele zoektocht naar innerlijke beleving uit in een geabstraheerde verbeelding van de werkelijkheid. Die ontwikkeling wordt mooi verbeeld in een drietal impressies van de kerk in Domburg. De eerste een kleurrijke vingeroefening in divisionistische toets; de tweede een impressie in zwart wit; de derde een compositie met verre naklank van de twee eerdere werken.

Mondriaan, Kerk Domburg
Mondriaan, kerk te Domburg 1909, Gemeentemuseum, Den Haag
Mondriaan, Kerkgevel 1
Mondriaan, Kerkgevel 1, Kerk te Domburg 1914, Gemeentemuseum Den Haag
Compositie 1916
Mondriaan, Compositie 1916, Guggenheim museum, New York

 

 

 

 

 

 

 

Aan de tentoongestelde werken van Jacoba Van Heemskerk (1867-1923) zie je niet dat zij in Parijs studeerde bij de historieschilder Eugène Carrière. Van haar leertijd bij Ferdinand Hart Nibbrig evenmin een spoor. Op Walcheren putte zij vooral inspiratie uit de Zeeuwse natuur en de indrukwekkende bomen waarmee Walcheren voor de inundatie bezaaid was. Deze door de zeewind, als variant op de Caribische divi-divi,  kromgegroeide bomen komen in haar werk steeds terug. In het voetspoor van Toorop ging zij in Domburg aanvankelijk de luministische kant op, zoals te zien in Twee Bomen uit 1910. Maar onder invloed van het kubisme worden de vormen steeds  hoekiger en de kleuren gedempter.

 

Jacoba van Heemskerck, kromgegroeide bomen bij kasteel Westhove, 1913, Domburg

Uiteindelijk geeft zij de haar omringende werkelijkheid op expressionistische wijze in een donker palet weer. Haar landschappen dragen geen herkenbare titels. Zij noemt ze Bild en worden aangeduid met een nummer. De inspiratiebron is niet in één oog opslag duidelijk, maar bij nadere beschouwing herken je  de door hoge bomen omgeven contouren van Kasteel Westhove. In deze zomerresidentie van Middeleeuwse abten uit Middelburg zijn tegenwoordig een klein natuurmuseum en jeugdherberg ondergebracht. In 1913 exposeert Van Heemskerck haar werk in de grote Berlijnse Erste Deutsche Herbstsalon, samen met avant-garde kunstenaars als Kandinsky, Marc, Leger, Chagall en vele anderen, waarmee haar keuze voor Duitstalige aanduiding van haar werk verklaard is. Dat Jacoba in Berlijn goed gekeken heeft naar het werk van Wassily Kandinsky wordt niet alleen duidelijk bij het zien van de vormen en kleuren in haar Bild no. 33, Zee met Schepen uit 1915. Onder invloed van Mondriaan had zij ook belangstelling gekregen voor de theosofie. Middels de zeilbootjes verwerkte zij in dit doek een symbolische verwijzing naar de spirituele ontwikkeling van de mens. Ook in de benaming van haar werk is Kandinsky niet ver weg. Een houtsnede uit 1916 duidt zij aan als Compositie XIII. Een expressionistische impressie van de grillig gevormde eikenbomen van de Domburgse Manteling en het schelpenpad achter Villa Loverendale. Ligt daar nu een kind in de voorgrond, vraagt Jacqueline van Paaschen, een van de auteurs van het speciale Aan Zee Magazine zich af? In deze rood-zwarte op de buik liggende dubbelfiguur meen ik  een droombeeld van de vriendinnen Marie en Jacoba te zien.
Prachtig is ook haar Bild no. 25, met een impressie van een Zeeuws duinlandschap. In de witte vormen in de voorgrond, herkent de opmerkzame waarnemer de kappen van Zeeuwse meisjesmutsen.

Heemskerck, Bild. no 25
Jacob van Heemskerck, Bild no. 25, Gemeentemuseum Den Haag

Dat kunstenaars niet alleen in Zeeland door zon, zee en licht werden aangetrokken is te zien in de gelijktijdige expositie De Haagse School op Scheveningen (te zien tot 16 september). Jan Hendrik Weissenbruch, Anton Mauve en de gebroeders Maris lieten zich inspireren door het eenvoudige vissersleven en de opkomende badcultuur. Weergegeven in een boeiende samenspel van lucht, water en licht dat zich ook ‘op’ Scheveningen manifesteert!

In een speciaal zomers Magazine worden beide exposities uitvoerig besproken. Hierin ook aandacht voor de Zeeuwse foto-reportage, die Stefan Vanfleteren op uitnodiging van het Gemeentemuseum maakte. Wonderlijke detailopnames van een gerimpeld water oppervlak, wuivend riet en de bomen van Jacoba van Heemskerck met een lange sluitertijd vastgelegd in diffuus licht.

Gemeentemuseum Den Haag; Aan Zee

http://uitdekunstmarina.nl/de-ontdekking-van-mondriaan

 

 

Shelter; a contemporary intervention. Zomertentoonstelling Museum Catharijneconvent t/m 9 September

Zaalimpressie kloostergang met werk van Danh Vo en Kerry James                                                             
                                                                                                                                               Wie als regelmatige bezoeker de doorgaans verstilde expositiezalen van het Catharijneconvent betreedt kan deze zomer zijn ogen waarschijnlijk niet geloven! In de Catharinazaal en Schatkamer vallen de zogenoemde ‘interventies’ met eigentijdse kunst uit de tentoonstelling
Shelter, a contemporary intervention nog niet direct op. Dat wordt anders in de bovenzalen.
Hanson in het Catharijneconvent
De Refter van Museum Catharijneconvent met op de vloer Derelict Woman (1971) van Duane Hanson (coll. Centraal Museum Utrecht)

In de Refter ontmoet ik een oude bekende. Duane Hansons Derelict woman uit 1973. Wist ze mij in de Drentse expositie the American Dream, ter illustratie van de keerzijde daarvan al te raken, hier in het voormalige gasthuis van de Johannieters, is de confrontatie nog groter. Liggend onder een 16e eeuws beeld van de gekruisigde Christus, die volgens de leer voor de zonden der mensheid is gestorven, vraag je je af of deze zwerfster de liefde van God nog gaat meemaken.

Serie Anti Drone Tenten (2013) van Sarah van Sonsbeek

De zomerexpositie in Museum Catharijneconvent is genoemd naar goudkleurige shelters van Sarah van Sonsbeeck, gemaakt van folie dekens die bootvluchtelingen tegen onderkoeling krijgen aangereikt. Haar Anti Drone Tent beschermt de vluchtende mens eveneens tegen herkenning met infra rood vanuit drones. Door de vorm en het materiaal verwijst de tent tegelijkertijd naar geborgenheid en opvang in hedendaagse vluchtsituaties en de oorspronkelijke functie van het Catharijneconvent. Het 16e eeuwse klooster herbergde een gasthuis voor zieken, armen en daklozen.

De hedendaagse kunstwerken van o.a. Daan van Golden, Danh Vo, Marlene Dumas, Frank Ammerlaan en Damien Hirst onderbreken de verstilde sfeer van het Catharijneconvent, waar de geschiedenis van het christendom in Nederland wordt verteld. Ze vormen een schakel tussen verleden en heden.

Voor deze bijzondere expositie hebben het Centraal Museum en het Catharijneconvent de handen ineen geslagen. Aanleiding vormt het 550 jarig bestaan van het oude kloostergebouw. Met haar geschiedenis alleen al kan een boek worden gevuld. Karmelieten moesten hun in aanbouw zijnde klooster in 1528 op last van keizer Karel de V afstaan aan Johannieters. Leden van deze orde moesten hun  klooster annex gasthuis op het Catharijneveld verlaten om plaats te maken voor de bouw van kasteel Vreedenburgh. In het nieuwe Catharijneconvent richtten de Johannieters wederom een gasthuis in. Na de oprichting van de Utrechtse medische faculteit in 1636, kwam de eerste hoogleraar Willem Stratenus hier al met zijn studenten voor ‘bedside-teaching’, waarmee het fundament werd gelegd voor het Utrechtse Academische ziekenhuis. In later tijd fungeerde het Catharijneconvent o.a. als passantenhuis voor soldaten en vonden Belgische refugiés hier tijdens WO I onderdak. Sinds 1979 tenslotte vinden door ontkerkelijking overbodig geworden christelijke objecten hier een veilig onderkomen. Het Catharijneconvent was en is a real shelter.

De tentoonstelling  is samengesteld door Bart Rutten, directeur van het Centraal Museum. In 1997 zag hij in Chicago een expositie waarin kunst uit verschillende culturen in dialoog was opgesteld. Leidraad vormde de behoefte van de mens ‘om een staat van religieuze extase te bereiken’. De huidige expositie is hierop geïnspireerd en ingericht rond de vraag hoe kunstvoorwerpen functioneren en hoe deze ons bewustzijn aanspreken.

Wat doet kunst met je?

Aan kunst kun je plezier beleven, kunst kan je verrijken en aanzetten tot nadenken. Kunst kan je ontroeren en zelfs in vervoering brengen, maar kunst kan ook irritatie of woede opwekken. In een recente publicatie, Kunst is om te huilen beschrijft Anton Erftemeier deze effecten. In deze expositie kom je alle in dit boek beschreven gemoedstoestanden tegen.

Soms worden we door kunst geraakt zonder precies te begrijpen waarom… Niet het verstand maar het gevoel neemt de leiding. Zelf had ik dat bij een van de 20e eeuwse objecten: een lege doos met titel: The book of 100 Questions van James Lee Byars uit 1969. Bij de uitleg waarvan ik mij enigszins bij de neus genomen voelde. Too many questions, denk ik; dit is in een jaren ’70 populaire term zo would be !

Intuïtie vormde ook voor Rutten de leidraad bij zijn object keuze; resulterend in een expositie die uit twee delen is opgebouwd. Rutten combineerde werken uit de vaste collectie van het Catharijneconvent met modern en eigentijds werk van zijn eigen museum en bruikleengevers.

The Altar, Damien Hirst, Centraal Museum
The Altar (2005), Damien Hirst, Coll. Centraal Museum Utrecht, foto: Mike Bink

Bij verschillende werken bestaat een link tussen kunst en religie. Nu eens is religie ver weg, dan weer ervaart de bezoeker een associatie met het geloof, soms ook is religie duidelijk aanwezig. De bedoeling van het plaatsen van moderne kunstwerken in deze historische omgeving is de aandacht van de beschouwer tot nauwkeuriger kijken te prikkelen.

Damien Hirst’s altaar met een kruis en met pinnen doorstoken (heilig) hart uit 2005, opgesteld nabij twee 17e eeuwse altaarstukken van Abraham Bloemaart, past naadloos in de historische kloosteromgeving.

Hier verbaast de bezoeker zich wellicht over de  combinatie van gebruikelijke en ongebruikelijke objecten. Een kruis, ingelegd met gekleurde stenen, die bij nadere beschouwing pillen blijken te zijn. Een schedel als memento mori en een uitvergrote pijnstiller….Intrigerend, maar wat wil de kunstenaar hiermee zeggen? Verwijst die pil naar Karl Marx overtuiging: …Religion ist das Opium des Volkes? De bezoeker mag het zelf invullen.

Pieter d’Hont, Het Gesprek 1960

In de Utrechtzaal sluit een beeldengroepje toepasselijk aan bij de subtitel van de tentoonstelling: een dialoog tussen twee roomskatholieke geestelijken, vervaardigd door ‘stadsbeeldhouwer’ van de vorige eeuw Pieter d’Hont (1917-1997). Als student gingen wij in de jaren ’80 op excursie naar zijn atelier in bolwerk Manenburg. De groep is een hommage aan de door de beeldhouwer bewonderde paus Johannes XXIII, hier nog weergegeven in zijn hoedanigheid van kardinaal Angelo Roncalli, in gesprek met de toenmalige aartsbisschop van Florence, Elia Dellacosta

Aan het begin van de opstelling biedt Daan van Goldens Kompositie uit 1971 in de Catharinazaal een mogelijkheid tot  associatie met de ruim 400 jaar oude florale motieven in het gebedenboek van Beatrijs van Assendelft, links daarvan opgesteld. En, je zou er zo aan voorbij lopen, even naar rechts hangt nog een werk van Van Golden: Sleeping Buddha. Een collage uit 1975, opgewerkt met pareltjes en bloedkoraal. Qua techniek en onderwerp geheel passend in de ontstaanstijd. In de jaren ’70 keerden velen de traditionele westerse kerken de rug toe. In de zoektocht naar gemoedsrust en antwoorden op levensvragen richtte menige westerling zich op Oosterse religies en meditatietechnieken. Nu zie je overal boeddha beeldjes maar Daan van Golden was een van de eersten die zich, na zijn verblijf in het Verre Oosten, door het boeddhisme liet inspireren. Ook de geschilderde bloemmotieven vinden daar hun oorsprong. Voor zijn Kompositie vormde Japans pakpapier de inspiratiebron. Al associërend kwamen mijn gedachten uit bij de kleurrijke florale motieven in de marmeren Moghul paleizen, zoals de Taj Mahal.

Kompositie, 1971, Daan van Golden, collectie Centaal Museum Utrecht
Taj Mahal, Agra, India bloemmotief

Achterin in de volgende ruimte, de Schatkamer, staat eenzaam tussen de sacrale gewaden, een profaan mini jurkje van sleetse geborduurde Chinese zijde met aan de bovenzijde een modern rafelrandje. Een creatie van couturier Jan Taminiau, wiens werk t/m  28 augustus in het Centraal Museum te zien is. Hij knipte het model, dat hij Passe Partout noemde, in 2008 uit een oud kazuifel van een processiebeeld.

Zuster Majella Hoppenbrouwers met ingelegde schedel op schoot uit The New Dress van Roy Villevoye en Jan Dietvorst

Al eerder was in het Catharijneconvent videokunst te zien, zoals Bill Viola’s The Greeting tijdens de Maria tentoonstelling vorig jaar. Nu wordt The New Dress (2016) getoond, een ontroerende film van Roy Villevoye en Jan Dietvorst over het leven van zuster Majella Hoppenbrouwers, die als jonge vrouw naar Papoea-Nieuw-Guinea vertrok. Op een foto zien we de nu 90 jarige missiezuster, geportretteerd in een remake van de nieuwe luchtige jurk, die zij zich voor haar werk in de tropen liet aanmeten. Op haar schoot omklemt ze een met kraaltjes versierde kop gesneld door mannen onder wie zij in de vijftiger en zestiger jaren het woord van God verkondigde. De film zoomt in op de trofeeën van de trotse koppensnellers. Damien Hirst’s met diamanten bezette (afgietsel van een) schedel For the love of God, uit 2008, zou in deze sectie van de tentoonstelling niet misstaan.

Tegelijk met Shelter wordt de nieuwe opstelling van Rembrandt en de Gouden Eeuw gepresenteerd. Bijbelschilderkunst uit de vaste collectie in samenspraak met eigentijdse deels op de bijbel geïnspireerde kunst. Op de begane grond van de westelijke kloostergang krijgt de bezoeker hiervan vast een voorproefje. Een interessante juxtapositie van het vroeg 17e eeuwse portret van dominee Willem Thielen, wiens molensteenkraag zich spannend verhoudt met Ad Dekkers Op-Art Variatie op cirkels no. III uit de jaren zestig.

Ad Dekkers, Variatie op Cirkels no III, in samenspraak met Molensteenkraag van dominee Willem Thielen.

Ook de combinatie Jewish Girl uit 1986 van Marlene Dumas naast Salomon de Brays Jaël, Debora en Barak uit 1635 in de kloostergang boven nodigt uit tot aandachtig kijken. De oudtestamentische heldin Jaël, eveneens een Joods meisje, kijkt de beschouwer over de eeuwen heen indringend aan. Een op het eerste gezicht wellicht wat raadselachtige voorstelling, maar als je goed kijkt zie je een tentpin met, nauwelijks waarneembaar, enkele druppels bloed. Het corpus delicti, waarmee Jaël de vijandige legeraanvoerder Sisera heeft gedood. Mooi voorbeeld van een zogenoemd historiestuk, het genre dat in de 17e eeuw door kunstcritici het meest gewaardeerd werd. Waarom?

Om de voorstelling te begrijpen is kennis nodig. Historieschilders kozen een dramatisch moment uit een mythologisch, historisch of bijbels verhaal, waarvan de betekenis alleen begrepen kan worden door iemand die het verhaal kent. In dit geval het bijbelboek Richteren, hoofdstuk 4. Voorafgaand aan de confrontatie tussen Israeliëten en Kanaänieten voorspelt de profetes Debora dat de vijandige legeraanvoerder niet zal worden gedood door die van de Israëlieten, Barak, rechts in beeld, maar door een vrouw. De voorstelling bewijst haar gelijk en verraadt tevens invloed van de Italiaanse meester Caravaggio, aan wie het Centraal Museum dit najaar een grote tentoonstelling wijdt. Kenmerkend voor diens navolgers is het inzoomen op halffiguren, waarin vaak het contrast tussen jong en oud wordt benadrukt, belicht in een dramatisch chiaro-scuro. De zogenoemde Utrechtse Caravaggisten zijn eveneens bedreven in het treffend weergeven van stofuitdrukking: het zachte incarnaat van Jaëls borsten, de soepele stof van haar openhangende keursje (waarmee ze haar slachtoffer eerder wist te verleiden) naast de harde structuur van Baraks wapenrusting.

Marlene Dumas, The Jewish Girl, 1986, Collectie Centraal Museum Utrecht
Samuel de Bray, Jael, Deborah en Barak, 1635

Dwalend door de museumzalen zie ik behalve schilderijen ook ‘sculpturen’, zoals 3 zuurstofflessen van Sarah van Sonsbeeck.  Alleen het verhaal achter dit materiaal kan boeien. Eilandbewoners van Tristan da Cunha, die dergelijke flessen als gong gebruikten brachten Van Sonsbeeck op het idee voor deze installatie. De kunstenares nam er een mee en liet er een paar in brons namaken. Door ze vervolgens te laten stemmen, kregen de saaie flessen een bijzondere meerwaarde. Wanneer deze met een hamer worden aangetikt klinkt het volgende akkoord: Es, D, G, waarmee het kunstwerk ineens helemaal binnen de kloostermuren past: de beginklanken van Bachs’ Soli Deo Gloria!

Mooi gemaakt, maar eveneens raadselachtig is het roodkoperen beeld van de Vietnamese kunstenaar Danh Vo, die als bootvluchteling naar Nederland kwam. Waar dit werk mij aan doet denken?

Vo_we the people
Danh Vo, We the People (detail), 2011-2014. The Ekard Collection

Aan de manier waarop de onderdelen van vliegtuigvleugels met klinknagels zijn vastgezet, zoals ik met een zitplaats boven de wing vaak heb gezien. En waar zou je dan naar toe vliegen, vraagt de rondleidster met wie ik meeloop. Nou, bijvoorbeeld New York. Helemaal goed, want hier staat het beeld waarvan deze sculptuur -in replica- een onderdeel is. Van de 250 delen die de kunstenaar tussen 2011 en 2014 kopieerde en wereldwijd verkocht, is dit een fragment. Voor wie het niet direct voor zich ziet: u kijkt hier naar een plooival in het gewaad van het Amerikaanse Vrijheidsbeeld. De titel: We the People verwijst naar de beginregels van de Amerikaanse Grondwet. Ook dit werk, dat immigranten bij aankomst in de VS zien, past goed in het voormalig gasthuis. Voor de kunstenaar, die zelf ooit vluchteling was, staat het beeld tevens voor het begrip vrijheid.

Uit de spullen van Danh Vo’s vader hangt in de grote zaal een in schoonschrift gekopieërde brief. Op zich niets bijzonders, zo’n ingelijst stuk papier, maar wanneer je kennis neemt van de inhoud krijg je kippenvel. Aan de vooravond van zijn executie schreef de Franse missionaris Jean-Theophane Venard (1829-1861) de volgende woorden aan zijn vader: .. ‘Wij zijn allemaal bloemen …. welke God plukt in zijn eigen tijd’ ….

Kunst kan op onverwachte momenten ontroeren.

De brief hangt in de grote tentoonstellingszaal, waar ook de met goudverf beklede zadeldeken van Janis Rafa Cover Blue with Red stripes (2018) te zien is en haar film, waarin een  boom wordt begraven (…).

Copper Ribbon_Carl Andre
Carl Andre, Copper Ribbon, 1969, Museum Kröller Möller, Otterlo

In deze ruimte kreeg Bart Rutten de gelegenheid een persoonlijke creatie toe te voegen. Carl Andre overhandigde hem een koperen strip, die hij in een door hemzelf gekozen vorm mocht neerleggen. Aan deze interessante interactie tussen kunstenaar en tentoonstellingsmaker, leverde een onoplettende bezoeker onbedoeld ook nog een bijdrage, waarna het beschadigde object werd verwijderd.

Ammerlaan Untitled
Frank Ammerlaan, Untitled, 2018, Met dank aan Frank Ammerlaan en Upstream Gallery

Elders in de opstelling hangt een in mijn ogen wat smoezelig patchworkje van Frank Ammerlaan (1979). Het is gemaakt van oude restjes stof. Kunstig in elkaar gezet, dat wel. Maar boeiend?

Pas toen ik verderop nog even omkeek zag ik het. Een prachtige ogenschijnlijk driedimensionale creatie van sterren!  Het deed me denken aan de verrassende scheppingen van Maurits Escher die t/m 27 augustus te zien zijn in het Fries Museum.

Kerry James Marshall Vignette
Kerry James Marshall, Vignette, 2003, Defares Collectie

Van de geëxposeerde schilderijen is Kerry James Marshall’s Vignette uit 2003 mijn absolute favoriet. Tegen een idyllische achtergrond rent een zwart mensenpaar weg. Het contrast tussen de lieflijke achtergrond en de hard rennende figuren maakt, wanneer je de scène even op je laat inwerken, een grote indruk. Adam en Eva, verjaagd uit het paradijs? Als stripfiguren die zich na het uithalen van kattenwaad uit de voeten maken. Zwart. Letterlijk en figuurlijk. De kapsels laten er geen twijfel over bestaan, maar er is nog een bewijs; kijk maar goed naar het hangertje van de man. Door Rutten -in het licht van de eerste in Afrika levende mens- terecht als geloofwaardiger beschreven dan de ons bekende witte Adams en Eva’s uit de westerse kunstgeschiedenis. Ook los van de bijbelse context nog steeds actueel. Kennen we ze niet allemaal: zwarte momenten, waaruit we zo hard mogelijk zouden willen wegrennen?

Hatterman Pieta
Nola Hatterman, Pieta of Kruisafname, 1949, Collectie Centraal Museum

De Nederlandse actrice en kunstenaar Nola Hatterman koos in 1949 met haar Kruisafneming eveneens voor een destijds als controversieel ervaren, iconografie. In plaats van de blauwogige donkerblonde Jezusfiguren, bekend van andere schilderijen en bijvoorbeeld de film Jezus Christ Superstar. De rol van Judas kon in de jaren ’70 zelfs nog kritiekloos worden toebedeeld aan een zwarte man…

Hatterman vond in Suriname inspiratie voor deze kruisafname van een zwarte Jezus. Rutten plaatst haar naast een Kruisiging door Pieter Lastman uit 1625. Een werk dat qua emotie, hoewel ingetogener, niet onderdoet voor de luid lamenterende Maria’s van Hatterman. In het Catharijneconvent zult u tevergeefs zoeken naar beelden van Maria met een gekleurde huid. Het Catharijneconvent bezit de Zwarte Madonna van Frans Franscicus uit 2001 maar deze is momenteel niet te zien.

Het bovenstaande is een impressie van een alleszins indrukwekkende tentoonstelling, waarmee het Catharijneconvent haar wellicht wat brave imago heeft afgelegd!

Museum Catharijneconvent: Shelter

Wayne Thiebaud: een retrospectief, verlengd tot en met 28 oktober in Museum Voorlinden, Wassenaar.

Museum Voorlinden, Wassenaar

Tijdens een tropische dag in de duinen van Wassenaar maakte ik kennis met Wayne Thiebaud, wereldwijd bekend, maar niet in Nederland. Met deze zomertentoonstelling -de laatste van een drieluik over Amerikaanse eigentijdse kunst- brengt Museum Voorlinden hier feestelijk verandering in. In de  Bakery Case worden Thiebaud taartjes geserveerd. Deze outdoor coffee corner is geïnspireerd op een onlangs aangekocht gelijknamig werk van de kunstenaar.

Bakery Case in de tuin van Museum Voorlinden
Wayne Thiebaud, Bakery Case

 

Helaas moest de hoogbejaarde kunstenaar verstek laten gaan, maar directeur Suzanne Swarts en collega Barbara verzorgen een rondleiding langs schilderijen met smaakpapillen prikkelende taartjes en ijsjes, die op een warme dag als vandaag, onder je ogen lijken te smelten! Er hangen impressies van enerzijds ‘ontmenselijkte’, ‘geobjectiseerde’ figuren, zoals Swarts het noemt, en anderzijds bijna bezielde objecten…is dat mogelijk? Ja, bij Wayne Thiebaud kan dat.

De variëteit aan alledaagse onderwerpen is groot: doeken met etenswaren: bananen, meloenen, gebraden haantjes, hotdogs en heel veel taartjes, waarin basisvormen als vierkanten, driehoeken en cirkels veelvuldig figureren. De schilder bewaart kennelijk een goede herinnering aan zijn tijd als bakkersknecht!

Ook zijn er vervreemdende typisch Amerikaanse landschappen, maar heel anders dan bijvoorbeeld de landscapes van Robert Birmelin. Deze waren te zien in een tentoonstelling over Amerikaans realisme in het Drents Museum. Birmelin schilderde deze naar Caspar David Friedrich in het licht van de ondergaande zon in een monochroom palet, terwijl Thiebaud bijna kleur tekort komt in zijn uitbundig aangelichte coloriet. In Assen werd zichtbaar gemaakt dat realisme in de kunst in de na-oorlogse jaren naast het Abstract Expressionism, springlevend bleef. Ook Thiebaud, die het dagelijks leven eveneens tot kunst verheft, was daar te zien. Op het eerste gezicht zou je hem tot de Pop Art rekenen, maar bij nadere beschouwing wordt zijn heel eigen signatuur zichtbaar. Kenmerkend voor zijn schilderijen met banketbakkerswaren zijn de pasteltinten die Thibaud rijkelijk aanbrengt.

Pop Art kunstenaars als Andy Warhol, Richard Estes en Ralph Goings daarentegen werkten met een vlijmscherpe toets, waarbij de glad opgebrachte kleuren duidelijk afgebakend zijn.

Of hij nu smakelijk ogende taartpunten schildert, welhaast likbare ijsjes of figuren als objecten, Thiebaud tovert met kleur!  De kleurrijke verf ligt er laag voor laag dik en bijna sculpturaal bovenop. Zelfs het zwart in het paar Churchill schoenen van Joop Caldenborgh, dat Thiebaud speciaal voor de oprichter van museum schilderde, is opgebouwd uit bijna alle kleuren van de regenboog! Met een knipoog naar dit bijzondere kleurgebruik verkoopt de museumshop een likbaar palet in de vorm van grote regenboog lollies, die je ook in Thiebauds Candy Counter terugziet.

De kleuren die wij in het dagelijks leven om ons heen zien zijn, al is dat niet direct waarneembaar, afhankelijk van de belichting door zon- of kunstlicht opgebouwd uit veel verschillende kleuren, aldus Thiebaud. Ook schaduw speelt daarbij een rol. Zelfs ogenschijnlijk donkere schaduwpartijen bevatten kleur. Geraffineerd is de manier waarop Thiebaud bijvoorbeeld in de voorzijde van de Bakery Case diepte suggereert door met een enkele koningsblauwe lijn schaduw te creëren bovenaan het witte schot van de toonbank.
Over het fenomeen schaduw heeft Thiebaud veel nagedacht. … ‘In the shadow everything happens’’Als je in het zonlicht staat en naar een schaduw kijkt, vallen je naarmate je langer staart, steeds meer verschillen op. Men begint de kleurcompositie waar te nemen, dat de randen een andere kleur hebben dan het binnenste deel: dat je de randen van de randen kunt zien.’…                                                   

Zo speelt schaduw in veel van Thiebauds werk een rol. Zijn  bespiegelingen nodigen uit tot goed kijken, en maken de toepassing van slow art, in deze tentoonstelling tot een ware belevenis!

Wayne Thiebaud, Two seated figurs
Wayne Thiebaud, Green dress

Deze bijzondere werking van kleur- en licht-schaduw zie je ook in de Green dress (1996) met beeltenis van een roerloos weergegeven meisje, waarin de schilder met veeg groen op de wang, in de zoom van de jurk en langs de stoelpoten schaduw suggereert. Dezelfde werkwijze is zichtbaar in het beklemmende portret van een man en een vrouw, Two Seated Figures uit 1965, die ook al zitten ze dicht naast elkaar, overduidelijk mijlenver van elkaar verwijderd zijn.

Naar eigen zeggen wordt de 97-jarige nog dagelijks werkende kunstenaar geïnspireerd door oude en moderne meesters als Rembrandt, Vermeer, Velazquez, Cézanne, Willem de Kooning en Edward Hopper. Verwantschap met deze laatste is duidelijk in hun beider vervreemdende, geïsoleerd weergegeven figuren. Solitair, met z’n tweeën of in een groepsportret, zoals Five Seated Figures uit de 60-tiger jaren, dat bij mij associaties oproept met de acteurs van de destijds populaire soap Peyton Place.

Mooi en echt jaren ‘60 is het portret van  Betty and Book (1965-69) uit het Crocker Art Museum. In het voor haar openliggende boek meen ik het portret van één van Thiebauds inspiratiebronnen te herkennen: Cézanne.

Wayne Thiebaud, Girl with Icecream Cone, 1963. Smithsonian Institute, Washington.
Wayne Thiebaud, Betty and Book, 1965-1968

Indrukwekkend zijn de statische in badkleding geportretteerde figuren uit het ‘Beach Boys’ tijdperk. De band opereerde evenals de schilder in California. Thibauds figuren staren uitdrukkingsloos voor zich uit. Een enkele keer meen ik een licht erotische implicatie te bespeuren, zoals in het frontaal, wijdbeens neergezette meisje, dat gretig aan een ijsje likt.

Anders dan bij Hopper staan Thiebauds figuren afgetekend tegen een wit vlak, zonder achtergrond, waardoor deze alle aandacht krijgen.

 

Wayne Thiebaud, reservoir, 1999

Nog even terug naar de Amerikaanse landschappen. Afgezien van de uitgestrektheid zijn de verschillen met Robert Birmelin groot. Deze beperken zich niet tot het kleurgebruik, maar betreffen ook het bij Birmelin (fotografische) realiteitsgehalte. Thiebauds landschappen lijken droombeelden, waarin hij compositorisch stunt met deels abstraherende landschappelijke elementen, waterpartijen en vreemde perspectivische vertekeningen. Thiebaud liet zich hierin inspireren door Piet Mondriaan en Willem de Kooning; de laatste kende hij persoonlijk. De verificatie van deze bewering beveel ik graag aan voor zelfstudie!

Wayne Thibaud, Towards 280, 2000. Wayne Thibaud Foundation
Robert Birmelin, Landscape: Homage to C.D.Friedrich, 1979, William Louis Dreyfus Foundation, Mt. Kisco NY

 

 

Wanneer Amerika in de ban is van het Abstract Expressionisme kiest Wayne Thiebaud -op eigen kracht, hij is autodidact- voor figuratie. Aanvankelijk is hij werkzaam als reclame tekenaar en cartoonist; steeds  op zoek naar een perfect uitgebalanceerde weergave. De naklank hiervan is nog zichtbaar aan de manier waarop hij een outline neerzet, die hij met complementaire kleuren invult. Een contour als een welhaast iriserend lijntje vormt de finishing touch aan de afgebeelde taartjes,  waarmee de laatste zaal als toegift van deze tentoonstelling gevuld is.

Thiebaud, Bridal cake
Thiebaud, Ice cream cones

 

 

 

 

 

Onbekend in Europa, maar beroemd en gewaardeerd in de VS. Als universitair docent aan de University of California gaf Thiebaud jarenlang zijn artistieke visie door aan jongere generaties. In 1994 werd hij gelauwerd met de hoogste onderscheiding op kunstzinnig gebied: de National Medal of Arts.

Een interessante en leuke tentoonstelling in een mooi museum, prachtig gelegen  in de duinen bij Wassenaar. Een bezoek waard!

Link: Museum Voorlinden, Wayne Thiebaud

 

 

 

 

Avant-garde in Groningen. 100 jaar de Ploeg. Tot en met 4 november in het Groninger Museum.

Een Schilderkunstige impressie.

Altink Ploeger
Jan Altink, Ploeger bij Zuidwolde (achterzijde), ca.1925, Particuliere collectie
Altink Egger
Altink, De Egger ca.1925, (voorzijde), particuliere collectie,

In 1918 ging de gevestigde artistieke orde in Groningen op de schop. Pas afgestudeerde studenten van Tekenacademie Minerva richtten 5 juni 1918 een kunstkring op met een toepasselijke naam: De Ploeg. Modern georiënteerde kunstenaars waren welkom. Het was een protest tegen een tentoonstelling georganiseerd door het Kunstlievend Genootschap Pictura, waarvoor alleen Jan Altink was uitgenodigd. De stijl van Altinks inzending, Schuitendiep, die het midden houdt tussen expressionisme en Sisley-achtig impressionisme, wijst al vooruit naar de veranderingen die gaan komen.

Altink Schuitendiep
Jan Altink, Schuitendiep, 1915-1918, particuliere collectie

De nieuwlichters zetten hun credo: …’Wij zijn kinderen van onze tijd en willen daar op alle terreinen van de kunst uiting aan geven’… in 1919 metterdaad om in een eerste expositie, die 1500 bezoekers trok. Zij richten een gezamenlijke werkplaats in boven de drukkerij van H.N. Werkman, de Rode Hel, waar zij etsten en naar naakt model werkten.

Tot en met 4 november is werk te zien van o.a. Jan Wiegers, Jan Altink, Johan Dijkstra, Henk Melgers en Alida Pot in de tentoonstelling Avant-garde in Groningen. De Ploeg 1918-1928.

In de introductiezaal ziet de bezoeker geen schilderijen, maar een solitair opgestelde piano. Met geluid- en filmbeelden wordt de sfeer van de Groninger roaring twenties opgeroepen. De Ploeg beperkte zich niet tot de schilder- en beeldhouwkunst. Ook architecten en dichters haakten aan, en een componist: Daniël Ruyneman. De hedendaagse componist Jan Meiborg tekende voor het arrangement dat hier weerklinkt terwijl de bezoekers een impressie van Ruynemans Le boeuf sur le toit zien en projecties van unieke glasbeelden van Johan Dijkstra.

In de trapzaal van het museum ziet de bezoeker waar de jonge garde tegenaan schopte. Van plint tot plafond hangt werk van onder anderen Otto Eerelman, Jan Veth, Gerrit van Houten, Bernardus Bueninck en de schilderende zussen Barbara en Alida van Houten. Daartussen springt werk van de ‘Groningers’ Hendrik Willem Mesdag en Jozef Israëls in het oog: met zeegezichten en het overbekende Naar moeders graf.

Trapzaal Groningen
Trapzaal Groninger Museum, overzicht 2018

Hierna stapt de bezoeker de kleurrijke wereld van de Ploeg binnen. Werkten veel kunstenaars vòòr 1918 nog in een gedempt, op 17e eeuwse meesters geïnspireerd palet, meteen in de eerste zaal met portretten spatten de kleuren van het doek. Nà 1918 kwam de inspiratie uit een heel andere hoek. Kurend in Davos, sloot Wiegers vriendschap met Ernst Ludwig Kirchner, wiens expressionistische stijl hij in Groningen introduceerde. In de tentoonstelling wordt een tweede, minder bekende inspiratiebron belicht: Vincent van Gogh. Conservator Mariëtta Jansen presenteert de eerste bevindingen van haar onderzoek naar de relatie tussen Van Gogh en de Ploeg. De vraag rijst hoe die noorderlingen in contact kwamen met zijn Franse oeuvre. In 1896 vond in Groningen al een tentoonstelling plaats met werk van Van Gogh. F.H. Bach, docent aan Tekenacademie Minerva, spoorde zijn studenten aan om in het voetspoor van Van Gogh naar buiten te gaan. Ter illustratie staat midden in de zaal met kleurrijke Groninger landschappen, de veldezel van Jan Altink met Het Witte paard uit 1925.

Altink Het witte paard
Zaalimpressie met veldezel van Jan Altink en daarop Het witte paard, 1925, Collectie stichting de Ploeg, bruikleen Groninger Museum

Van Gogh is met 3 tekeningen en twee schilderijen vertegenwoordigd. Ook zonder deze geheugensteuntjes is duidelijk dat Van Gogh als inspiratiebron diende voor de verschillende doeken met zonnebloemen, landlieden en kerkjes door Johan Dijkstra, Jan Altink en Werkman.

Van Gogh Les bêcheurs
Vincent van Gogh, Les bêcheurs,
1889, Stedelijk Museum Amsterdam.
Dijkstra zichters
Johan Dijkstra, Rustende zichters,
1924, Collectie Stichting De
Ploeg, verworven met steun van
Gasunie, bruikleen Groninger
Museum.

 Wanneer Jan Wiegers zijn op Kirchner geïnspireerde werk in de eerste expositie van de Ploeg toont, slaat dat in als een bom!  Zoveel energie en expressie neergezet in onnatuurlijke kleuren was in het Groningse niet eerder vertoond! Andere Ploegleden kijken bij hem de kunst af! Wanneer Kirchner verneemt dat een recensent Wiegers als zijn leerling bestempelt, corrigeert hij hem: …’Wiegers is niet mijn leerling, maar mijn vriend’…

Dat Wiegers c.s. wel degelijk schatplichtig waren aan Kirchner wordt duidelijk bij een rondgang door de thematisch ingerichte expositie. Er zijn portretten, stadsgezichten, landschappen met voor de ploeg typisch hoge horizon en een reeks dubbelzijdig beschilderde doeken. Voordat deze te zien zijn doorloopt de bezoeker een zaal met werk waarin enkele ploegleden een beetje stoeien met het constructivisme. Onder de noemer ‘blokjesfantasie’ wordt werk getoond van Jan van der Zee, Wobbe Alkema en Werkmans ontwerpen voor de aan de Ploeg gelieerde publicatie The Next Call, 6 uit 1924.

Onder het motto een ets als een bom wordt grafiek van Jan Altink getoond, die, als we het mogen geloven nooit zonder een koperplaat de deur uitging. Ook andere Ploegleden leverden grafisch werk o.a. voor de tentoonstellingscatalogi van de Ploeg en  voor het Blad voor de Kunst. In de catalogus wordt een interessante link gelegd met contemporaine ideeën op het gebied van beeldhouwkunst, architectuur en het tijdschrift De Stijl.

Leuk zijn de in het oog springende overeenkomsten tussen houtsnedes en etsen van Wiegers, Kirchner en anderen. Men vergelijke Schaakspelers in Café, (1920) en de  schaakles uitgebeeld in Chez Dicque uit 1935 met de inspiratiebron: Kirchners, Twee mannen van 10 jaar eerder. Altink, Dijkstra, Werkman en Melgers kiezen vooral landelijke scènes met werkpaarden. Liefhebbers van het grafische werk van de Ploeg kunnen ook terecht in het Grafisch Museum Groningen (GRID), waar de expositie Capriolen in Grafiek tot en met 4 november te zien is.

Dijkstra Chez Dicque
Johan Dijkstra, Chez Dicque, ca.
1931, Particuliere collectie
Wiegers schaakspelers
Jan Wiegers, Schaakspelers in café, 1920, Groninger Museum

 

 

 

 

 

 

Als welkome aanvulling op hun karige inkomen ontwierpen leden van de Ploeg ook affiches voor eigen lezingen, tentoonstellingen en voor derden. Zoals een plakkaat voor een zeilwedstrijd, en reclame waarop rookwaren van het merk Multatuli, compleet met portret van Eduard Douwes Dekker, wordt aangeprezen.

Dijkstra Multatuli
Johan Dijkstra, Affiche ‘Rookt het
seriemerk Multatuli’, 1920, Stichting
Johan Dijkstra, Groningen
Dijkstra affiche naakt
Johan Dijkstra, Affiche ‘Naakt, Expositie De Ploeg 1923, Stichting Johan Dijkstra, Groningen.
Advertentie Naaktmodellen
Advertentie in het Groninger
Dagblad van 8 januari 1925. Groninger
Archieven (1740-2266).

 

 

 

 

 

 

 

Voor een expositie met naakt schilderijen werd in 1923 een in rood uitgevoerde affiche ontworpen. Een krantenknipsel in de catalogus leert hoe de schilders aan hun modellen kwamen.

Tegen een rode achterwand, verwijzend naar de Rode Hel, zijn een aantal van de destijds geëxposeerde werken te zien, waaronder Jan Wiegers in onnatuurlijke kleuren geportretteerd Zittend naakt.

Wiegers zittend naakt
Jan Wiegers, Zittend naakt, 1925. Groninger Museum

De naaktsessies verliepen ‘onberispelijk’, vertelt een ooggetuige. Een boerendeerne van ‘t Hogeland ging voor de schilders van de Ploeg uit de kleren. Ze was niet alleen gekomen, maar had haar ‘galant’, een marechaussee meegebracht. Op haar bevel: …’kleed je daar maar uit’… legde ook hij zijn uniform af, wat aanleiding gaf tot de nodige hilariteit. Een ets van Johan Dijkstra toont hun ontblote lijven. Bijzonder voor die tijd is Henk Melgers doek met Twee naakten, uit 1926, waarvoor een witte vrouw en zwarte man model stonden. In Johan Dijkstra’s Negerportret uit 1926 herkennen we hetzelfde model.

Dijkstra naakt paar
Johan Dijkstra, Naakt paar (Jantje Bolt en haar ‘galant’), ca. 1926, Stichting Johan Dijkstra, Groningen.
Johan Dijkstra’s Negerportret, 1926, Groninger Museum
Melgers twee naakten zwart wit
Henk Melgers, Twee naakten 1926, Particuliere collectie

 

 

 

 

 

 

 

Toen het werk van de Ploeg in de voorjaarstentoonstelling van het Stedelijk in Amsterdam werd getoond hoopte kunstcriticus Cees de Dood dat de Groninger kunstenaars invloed zouden krijgen op de Hollandse schilderkunst… ‘t zal zeer bijdragen tot het vergrooten van den rijkdom van uitdrukkingsmiddelen’ ….

Altink fietsers Boterdiep
Jan Altink, Fietsers langs het Boterdiep, 1925, Groninger Museum,

Onder de noemer oerprovincialisme wordt een aantal Groninger landschappen getoond. Kenmerkend zijn werken van staand formaat en niet zelden een oplopende weg naar een hoge horizon, zoals in Altinks Fietsers lang het Boterdiep.

 

 

 

 Verschillende doeken zijn -typisch voor de Ploeg- dubbelzijdig beschilderd. Niet zozeer als artistieke keuze, maar ingegeven door geldnood. Zo gebruikte Jan Wiegers de keerzijde van het in expressionistische trant geschilderd Meisje met pop als drager voor een traditionele beeltenis van zijn moeder.

Wiegers meisje met pop
Jan Wiegers, Meisje met
pop, ca. 1925, Groninger Museum
Menke Wiegers Bolt
Jan Wiegers, Portret van Menke Wiegers-Bolt, 1932, Groninger Museum.

 

 

 

Het kunstje van dubbelzijdig beschilderde doeken had Wiegers ook afgekeken van Kirchner. In 1919 meldde deze dat hij moest bezuinigen op zijn materialen, maar… …’godzijdank heeft het doek twee kanten’…

Behalve het geluk dat latere eigenaren twee-voor-de-prijs-van-een kregen, verschaft de achterzijde ook een inkijkje in de herkomst- en receptiegeschiedenis van het werk. Ook wisselde de oorspronkelijke goede en keerzijde nog weleens van positie, zoals Wiegers Meisje met Pop. Hier ligt aldus Marietta Jansen ook nog werk te wachten.

Nu en dan beschilderde ook Johan Dijkstra zijn doeken aan twee kanten. Een groter contrast tussen de verso en recto zijde is nauwelijks denkbaar, met enerzijds een  mondaine straatscène, Le soleil est dans la rue (1926) en anderzijds een impressie van het Erf van Blauwborgje.  Deze bij Ploegleden geliefde locatie inspireerde Alida Pot in de vroege jaren ’20 zelfs tot een hele reeks in grove, pasteuze toets opgezette werkjes.

Pott Blauwborgje
Alida Pott, Blauwborgje, slagschaduw, ca. 1920, Collectie Stichting De Ploeg, legaat Thijs Martens en Annemarie Martens-
Bonnema, bruikleen Groninger Museum
Dijkstra le soleil
Johan Dijkstra, Le soleil est dans la rue, 1926, Stichting Johan Dijkstra, Groningen.

 

 

 

 

Behalve in de Groninger ommelanden vonden leden van de Ploeg inspiratie in het stadsleven. Behalve het Blauwborgje was Café Dik een belangrijk trefpunt. De ploegleden doopten het café, als mannen van de wereld, om tot Chez Dicque. Beide locaties figureren veelvuldig in de getoonde  schilderijen.

George Martens schakelde moeiteloos tussen boerenthema’s en mondaine stadsscènes: …’wat een contrast anders, ’s morgens die boeren… ’s avonds dat gedoe in zoo’n speelzaal ‘…Van zijn hand is het doek People in the Street, met onmiskenbaar ook invloed van Kirchner.

Wiegers Music Hall
Jan Wiegers, Music Hall, 1921-1959, Groninger Museum, verworven met steun van de BankGiro Loterij

Wiegers brengt het stadsleven eveneens kleur- en contrastrijk in beeld in Music Hall; waarin de gezichten schetsmatig met donkere contouren zijn aangezet. Het werk fungeert tevens als campagnebeeld.

 

 

 

 

 

Melgers Ploeger
Henk Melgers, Ploeger op het land, 1927, Groninger Museum, bruikleen Gemeente Groningen.

Bij Henk Melgers zien we hetzelfde contrast tussen stads- en plattelandsthema’s. De bekendste naklank daarvan is -waarschijnlijk zonder dat de bewoners het beseffen- de gevelversiering met [op Melgers geïnspireerde] ploegende boer die je bij fietstochtjes op het platteland vaak tegenkomt.

 

Altink na het bezoek
Jan Altink, Na het bezoek, 1925, Groninger Museum.

In 1926 becommentarieert een kunstcriticus van de Telegraaf het werk van de Ploeg  dat hij in 1926 in een Amsterdamse Galerie ziet: Jannes de Vries beschikt over een beschaafd palet van kleuren, maar het kleurgebruik van de andere Ploegdeelnemers oordeelt hij …’soms van een verschrikking, welke barbaarsch aandoet’… Over Altink is hij niet erg te spreken, maar …‘Toch is Jan Altinks landweg met vrouwen zeker niet zonder verdienste’….

 

 

Onder de noemer expressionisme uit het hooggebergte wordt de link met Kirchner zichtbaar. Tijdens een tweede verblijf in Davos schilderden Kirchner en Wiegers elkaars zelfportret. In Groningen zijn ze weer even samen: Ernst Ludwig Kirchners Portret van een Holländischer Maler im Atelier -Jan Wiegers-,  en het tegenbeeld, Jan Wiegers Portret van Kirchner. Nota bene de vergelijkbare compositie tegen een rode achtergrond, een soortgelijk kleurengamma en lijnvoering en de – letterlijk en figuurlijk- vrijwel identieke hand van schilderen. Beide hadden, getuige de onafscheidelijke pijp, bovendien tabak aan hun longkwalen!  Destijds heel gewoon; mijn grootvader was zwaar astma patiënt, maar een sigaartje op zijn tijd… In een jaar later door Dijkstra met dezelfde ingrediënten geschilderd portret van Jan Wiegers, ontbreekt de pijp evenmin!

Kirchner Wiegers
Ernst Ludwig Kirchner, Holländischer
Maler im atelier – Jan Wiegers – 1925, . Kirchner Museum, Davos.
Wiegers Kirchner
Portret van Kirchner in atelier, 1925, Groninger Museum, verworven met steun van de Vereniging Rembrandt en de Stichting De Groot-Brugmans.

 

 

 

 

 

Tijdens zijn eerste verblijf in Davos had het toeval Wiegers en Kirchner bij elkaar gebracht. Voldoende hersteld om het kuuroord te verlaten, betrok Wiegers een boerenhuisje met de idyllische naam ‘das Lärchenhüsli’. , gelegen naast een groot huis “In den Lärchen’. De buurman bleek Ernst Ludwig Kirchner. Ook al benadrukte Kirchner later de vriendschappelijke relatie, Wiegers leerde wel degelijk van Kirchner. Niet alleen qua themathiek, compositie en uitwerking, maar ook in het gebruik van materialen olieverf gemengd met benzine en bijenwas. En grafisch werk dat ontstond door inkrassen met spijkers en naalden. In deze tentoonstelling is te zien dat hij deze nouveautés niet voor zichzelf hield.

 

Dat Kirchner, aan wie een aparte zaal gewijd is, in Wiegers landschappen niet ver weg is verbaast niet, maar in Wiegers Groninger landschap met kanaal herken ik nog een inspiratiebron: de vroege Kandinsky, met Sneeuwlandschap in Murnau uit 1909. De catalogus leert dat ik dit goed gezien heb. In 1913 werd in Groningen door Pictura een tentoonstelling georganiseerd met werk van Kandinsky. Het Groningse publiek had niet veel op met de artistieke nieuwlichterij. Een criticus van het Nieuwsblad van het Noorden probeert daar in 1913 verandering in te brengen; …’laat u zich niet teveel afschrikken door den eersten indruk’….

Wiegers Groninger Landschap
Jan Wiegers, Groninger landschap met kanaal, 1923, Groninger Museum, aangekocht met steun van de Vereniging Rembrandt en de Stichting J.B.Scholtenfonds.
Kandinsky sneeuwlandschap
Wasily Kandinsky, sneeuwlandschap bij Murnau, Hermitage, St.Petersburg

 

 

 

 

 

Onder de noemer Moderne Ideeën, tenslotte zijn een aantal Ploegcreaties van iets later datum te bewonderen. Diverse impressies van het genoemde Blauwborgje door Alida Pot. Altink geeft dit plekje in een welhaast abstract-impressionistische stijl  weer. Deze uitspanning even buiten de stad betekende heilige grond voor de leden van de Ploeg. Tijdens de oprichtingsvergadering werd Blauwborgje als naam voor de kunstkring geopperd en enkele jaren nadat de boerderij in vlammen was opgegaan, werd de as van Alida Pott hier verstrooid.

Altink Blauwborgje
Jan Altink, Blauwborgje, 1926, Particuliere collectie
Job Hansen, Dijk, hek, huis
Job Hansen, Dijk, hek, huis (Dijkschut),
1929, Collectie Stichting De Ploeg, verworven met steunvan Theo W. Niemeijer, bruikleen Groninger Museum

Op Altink geïnspireerd schetste Job Hansen in 1929 een zogenoemde benzinerel met een impressie van een dijk. Daarbij liet hij vloeibare was, olieverf en benzine over de triplex plaat lopen.

In deze zaal ook werk van Jan Jordens, Jan van der Zee en de architect Jacob Gerard (Job) Hansen wiens Huizen en Martinitoren uit 1928  Wim Pijbes inspireerde tot een lofzang op zijn geboortestad in het magazine van het Groninger Museum.

Beleef, zie en hoor de artistieke resultaten van de Ploeg tot en met 4 november in het Groninger Museum.

Groninger Museum: Avant Garde in Groningen, 100 jaar De Ploeg

Voor activiteiten en manifestaties in het Ploegjaar: www.deploeg100jaar.nl

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Van Gogh & Japan – Van Gogh Museum, tot en met 24 juni.

Vincent van Gogh, Kreupelhout met twee figuren, 1890, Cincinnati Art Museum, legaat van Mary E. Johnston

Weer een expositie over Vincent van Gogh. Wat valt er nog te vertellen?

De tentoonstelling Van Gogh – Japan, die eerder in Sapporo, Tokyo en Kyoto te zien was, laat zien dat je niet raakt uitgepraat over Van Gogh. Zestig schilderijen en tekeningen vertellen het verhaal van Vincents fascinatie voor Japanse prenten en het imaginaire beeld dat hij van dat exotische land had.

Toen Vincent van Gogh februari 1888 het enerverende Parijs verruilde voor Arles, had het daar -uitzonderlijk voor die streek- gesneeuwd. Arles zag er in zijn ogen Japans uit schrijft hij aan Theo: …’het is hier helemaal Japan’… Hoe hij op die gedachte kwam wordt -met wat fantasie- duidelijk bij het zien van sneeuwlandschappen verbeeld in Japanse prenten.

Vincent van Gogh, besneeuwd landschap met Arles in de achtergrond, 1888, Privécollectie

Tot en met 24 juni toont het Van Gogh museum Japanse prenten uit Vincents verzameling. Hij bezat zo’n 600 ukiyo-e, kleurenhoutsneden met beelden van de zogenoemde vlietende wereld. Geisha’s en haar bezoekers, acteurs uit het Kabuki theater, impressies van de natuur en landschappen met een steeds wisselende blik op de Fujiama. Een deel daarvan, compleet met gebruikssporen, is in het prentenkabinet te zien. Van Gogh bewaarde ze op stapels en pinde ze aan de muur en zo zijn ze hier ook aan de wand geprikt!

In verschillende schilderijen zijn de Japanse prenten die Van Gogh als inspiratiebron gebruikte herkenbaar. Behalve zijn overbekende Brug in de Regen uit 1887, waarin hij nog dicht bij het grotendeels gekopieerde voorbeeld bleef, zijn andere directe en indirecte inspiratiebronnen zichtbaar. Daarnaast ziet de bezoeker hoe Van Gogh zich de Japanse stijl eigen maakt. Hij bootste niet alleen (echte en fictieve) Japanse karakters na, maar ook de stempels waarmee op de linkerzijde van de prent de naam van de kunstenaar- en rechts de titel en de serie werd aangeduid.

Brug in de regen (naar Hiroshige)
Vincent van Gogh, Parijs, oktober-november 1887, Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting)
Utagawa Hiroshige, Onverwachte avondbui op de brug bij Atake, 1857, Collectie Alan Medaugh, New York

Het ultieme statement van Van Goghs fascinatie voor Japan vormt zijn Zelfportret als boeddhistische monnik uit 1888, waarop hij zich zelfs met geloken ogen portretteerde. Het hangt op de bovenverdieping naast het trieste Zelfportret met verbonden oor uit de Courtauld Gallery. In het zelfportret als boeddhistische monnik zijn vaag wat weg geschraapte letters te zien: A mon Ami Gauguin, voor wie hij dit vriendenportret maakte. Gauguin zond hem in ruil een zelfportret in de gedaante van Jean Valjean, hoofdrolspeler in Victor Hugo’s roman les Misérables.

Vincent van Gogh, Zelfportret als boeddhistische monnik, 1888. Harvard Art Museum, Cambridge.
Vincent van Gogh, Zelfportret met verbonden oor, 1889, The Courtauld Gallery, London

Bij idolate bewondering speelt eigen projectie vaak een rol. We willen in iets of iemand graag een ideaalbeeld zien. Vanuit Arles schreef Van Gogh aan zijn broer Theo …’Ik benijd de Japanners om die enorme helderheid die alle dingen bij hen hebben… het is net zo gemakkelijk als ademhalen’…(september 1888). Om het belang van deze nieuwe fase in Van Goghs stijl te begrijpen volgen we zijn ontwikkeling. Van de donkere Brabantse periode naar Parijs, waar zijn palet onder invloed van tijdgenoten begint op te klaren. Hij experimenteert met een impressionistische en pointillistische toets, maar is nog niet waar hij ‘wezen wil’. Dan komt hij in aanraking met een nieuwe rage; het Japonisme. Na de (gedwongen) openstelling van Japan in 1853 maakt het Westen kennis met de kunst uit het Oosten. Wereldtentoonstellingen die rond het fin de siècle in Londen, Amsterdam en Parijs worden gehouden geven een enorme impuls aan de belangstelling voor Aziatische kunst. Wie het zich kon veroorloven verzamelde exotische objecten, zoals de succesvolle Haagse schilder Hendrik Willem Mesdag, wiens verzameling tot en met 16 juni te zien is in de expositie Mesdag  & Japan, die ik eveneens heb besproken.
Minder kapitaalkrachtige kunstenaars als Gauguin en Van Gogh stelden zich tevreden met goedkopere Japanse prenten, die al voor 15 cent te koop waren. De dure houtsnedes van Hiroshige en Hokusai kenden zij slechts uit reproducties.In Zuid-Frankrijk zet Vincent van Gogh zijn artistieke zoektocht voort. Het zonnige landschap en het vooruitzicht op samenwerking met geestverwanten als Bernard en vooral Gauguin, geven hem nieuwe artistieke energie. Japanse prenten vormen daarbij een belangrijke inspiratiebron zowel voor zijn schilderijen, die gekenmerkt worden door grote kleurvlakken, als voor zijn tekeningen. In een ruimte achter de wand met Japanse rolschilderingen is te zien dat Van Gogh ook de toets en arcering van Japanse rolschilderingen en houtsnedes overneemt.

De belangrijkste verandering in van Goghs stijl vormt het toepassen van de ‘Japanse blik’, zoals hij het zelf omschreef. Resulterend in voorstellingen zonder dieptewerking, met felle kleurvlakken en ongebruikelijke afsnijdingen. Ook zoomt hij in op enkele figuren, die hij met brede toets in harde kleuren neerzet, omkaderd door donkere contouren zonder schaduwen. Pure kleur en lijn, zoals in de werken met kleurrijke vissersboten en het doek Hutten in les Saintes Maries-de-la-Mer uit 1888. Tijdens de introductie staat conservator Nienke Bakker even stil bij haar favoriete schilderij: … ‘je kunt niet dichter bij Van Gogh komen’ !

Vincent van Gogh, Hutten in les Saintes Maries-de-la-Mer uit 1888, Kunsthaus Zurich
Katsushika Hukusai, Irissen en sprinkhaan, 1820, Metropolitan Museum of Art, New York
Van Gogh, Irissen , 1889, The J. Paul Getty Museum, Los Angeles. .

 

 

 

 

 

Typisch Japans is het inzoomen op details als vlinders en bloemen in het gras, zoals in het doek met Irissen uit 1889, geïnspireerd op een prent van Hukusai met hetzelfde onderwerp. In verschillende werken zijn, nu eens duidelijk dan weer schetsmatig, Japanse prenten te zien, zoals in de achtergrond van het reeds genoemde Zelfportret met verbonden oor.  Vlakbij dit zelfportret ziet de museumbezoeker de inspiratiebron: een kleurrijke anonieme prent met geisha’s in een landschap.

In de achtergrond van het Portret van Père Tanguy, de man die in hem geloofde en bij wie Van Gogh zijn werk mocht etaleren, zien we o.a. Van Goghs Courtisane, naar Eisen uit 1887. Een groot doek van 100 x 60 cm uit de eigen collectie van het Van Gogh Museum. De inspiratiebron hangt er tegenover. Dit schilderij verduidelijkt Van Goghs werkwijze. Hij kopieerde het bewonderde voorbeeld ten dele, maar gaf aan de uitwerking een eigen invulling. Mooi te zien in de randversiering van zijn Courtisane, met  elementen ontleend aan verschillende Japanse prenten, zoals het kikkertje, de bamboe en de kraanvogel.

Vincent van Gogh, portret van Père Tanguy, 1887, Musee Rodin, Parijs

 

Keisai Eisen, Courtisane, ca. 1830-40, Van Gogh Museum, Amsterdam
Courtisane (naar Eisen), Vincent van Gogh Parijs, oktober-november 1887 Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting)

Na de dramatische breuk met Gauguin en het noodlottige oor-incident valt ook Vincents Japanse droom in duigen. Van Gogh neemt afstand van de felle kleurcombinaties. Zijn palet weerspiegelt gaandeweg de kleur van het duistere gemoed, dat hand over hand bezit van hem zal nemen. Maar zover is het nu nog niet. Laten we nog even de betoverende ‘Japanse’ wereld van Van Gogh betreden, waarover hij zei: ‘Na enige tijd verandert je kijk, je kijkt meer met een Japanse blik, je ondergaat de kleur anders’
Hoe ging hij te werk? In verschillende gevallen trok Van Gogh de prent over, waarna hij de voorstelling op eigen kleurrijke wijze invulde. Soms voegde hij wat  decoratieve elementen toe zoals we eerder zagen.

Vincent van Gogh, Bloeiende pruimenboomgaard naar Hiroshige, 1887, Van Gogh Museum, Amsterdam
Utagawa Hiroshige, De residentie met pruimenbomen in Kameido, 1857. Prive Collectie New York
Vincent van Gogh, overtrektekening van de residentie met de pruimenbomen in Kameido van Hiroshige, van Gogh Museum, Amsterdam

 

 

 

 

 

 

 

Ook in de portretten die hij in Arles schilderde, paste Van Gogh Japanse principes toe. Tegenover een serie close-up weergegeven Japanse prenten Kabuki spelers hangen Van Goghs portretten van Marie Ginoux, bekend als de Arlésienne, uit 1888, dat van Augustine Roulin bekend als la Berceuse en het leuke portret van haar zoontje Camille Roulin. Een Franse uitvoering van het Amsterdamse schoffie kruimeltje. Op zijn hoofd de pet van zijn vader, de postbode Joseph Roulin (Otterlo, Kröller Müller), die in deze expositie schittert hij door afwezigheid.
In dezelfde zaal kan de bezoeker prenten van Hokusai en Hiroshige waarin Bakker inspiratiebronnen ziet vergelijken met werk van Van Gogh. Zijn doek met Bloeiende perzikbomen in La Crau met kleine figuurtjes en in de verte een mogelijk op de Fuji geïnspireerde berg met sneeuwkap, lijkt wel een Japanse prent!  Getoond naast Hokusai’s Landschap en theeplantages en Fuji in de verte!

Vincent van Gogh, La Crau met bloeiende perzikbomen, 1889, The Samuel Courtauld Trust, The Courtauld Gallery, London                                                                                                                                                                                                                                                                                                          Wanneer Van Gogh na zijn inzinking weer bij zinnen is vertrekt hij in 1889 naar Auvers om Dr Gachet te consulteren. Op doorreis ziet hij in Parijs een tentoonstelling met Japanse prenten van o.a. Hiroshige,  georganiseerd door Siegfried Bing. Opnieuw raakt hij in de ban van Japan, zoals te zien in zijn doek Kreupelhout met twee figuren  uit 1890, waarin vooral de afsnijdingen opvallen. Dit stijlmiddel kwam destijds ook door de fotografie in de mode. Spontane afsnijdingen tengevolge van een snelle snapshot, worden in de schilderkunst een geliefd compositorisch element. In de tentoonstelling wordt dit werk in verband gebracht met een prent van Urtagawa Hiroshige II, Het meer Chuzenji in de provincie Shimotsuke (ca. 1860). Daarnaast keek Van Gogh mijns inziens eveneens naar diens prent met Episode 2, Bij Sojo-ga-tani op de Kurama berg. Het tweetal weerspiegelt tevens Van Goghs onvervulde verlangen naar een levensgezel.
Amandelbloesem, Vincent van Gogh, Saint-Rémy-de-Provence, februari 1890, Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting

Een van Vincents laatste op Japan geïnspireerde schilderijen is het doek met Amandelbloesem, dat hij als felicitatiekaart bij de geboorte van het zoontje van Theo componeerde. Hierin zien we Van Goghs eigen toepassing van een Japans motief, waarbij hij helemaal inzoomt op bloeiende bloesem. Na Vincents dood kreeg Dr Gachet een deel van Vincents Japanse prenten in zijn bezit. Diens kleinzoon Paul jr. bond 14 exemplaren samen in een album: Herinneringen aan Van Gogh. Deze bundel ligt in een  vitrine naast een leuk broddelwerkje. Twee uitgeknipte geisha’s in (gerimpelde) crepon stijl, geplakt op een gouden fond met Japans opschrift. In vertaling: …’dit zijn de prenten die Van Gogh in zijn kamer had’… Of Paul junior deze karakters zelf noteerde? Waarschijnlijk zijn ze van de hand van een Japanse fan van Van Gogh; wiens liefde voor Japan in onze dagen ruimschoots wordt terugbetaald door Japanse bewonderaars!

Gaan zien deze expositie; het kan nog tot en met 24 juni.

Van Gogh Museum: Plan je bezoek

 

 

Geverifieerd door MonsterInsights